Professional Documents
Culture Documents
Arrest
Nr. P.17.1055.N
B C,
beklaagde,
eiser,
met als raadsman mr. John Maes, advocaat bij de balie te Antwerpen,
tegen
1. B Y,
burgerlijke partij,
2. S Y,
burgerlijke partij,
3. A D,
burgerlijke partij,
4. Y Y,
burgerlijke partij,
5. M C,
Karel de Grote HogeschoolCampus Hoboken
13 FEBRUARI 2018 P.17.1055.N/2
burgerlijke partij,
6. M Y,
burgerlijke partij,
7. A Y,
8. I Y,
burgerlijke partij,
9. M Y,
burgerlijke partij,
10. Z Y,
burgerlijke partij,
11. S Y,
burgerlijke partij,
12. I B,
burgerlijke partij,
verweerders.
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-
pen, correctionele kamer, van 6 oktober 2017.
De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.
Beoordeling
Eerste middel
2. Het middel voert schending aan van artikel 394 Strafwetboek: het arrest
oordeelt onwettig dat de eiser heeft gehandeld met voorbedachtheid, dit wil zeg-
gen op grond van een definitief, weloverwogen en gepland besluit om een misdrijf
te plegen; het arrest leidt die voorbedachtheid af uit het feit dat de eiser kort vóór
de feiten een revolver heeft gekocht, dat de revolver schietensklaar was gelet op
het gegeven dat de feiten zich op drie seconden hebben afgespeeld en dat de eiser
wist dat het zeer waarschijnlijk tot een confrontatie met het slachtoffer zou ko-
men; aldus creëert het arrest een vorm van voorwaardelijke voorbedachte rade; het
zich voorbereiden op een confrontatie met een gewelddadig persoon zonder dat
men weet waar, wanneer of op welke wijze die zou plaatsvinden, is niet te ver-
zoenen met voorbedachtheid; eisers besluit de feiten te plegen ontstond pas defini-
tief in het voertuig toen hij werd aangevallen door het slachtoffer.
3. Het arrest oordeelt niet dat dat het slachtoffer de eiser in het voertuig heeft
aangevallen noch dat eisers besluit om de feiten te plegen pas ontstond toen het
slachtoffer zich in eisers voertuig bevond.
Karel de Grote HogeschoolCampus Hoboken
13 FEBRUARI 2018 P.17.1055.N/4
In zoverre het middel berust op een onjuiste lezing van het arrest, mist het feitelij-
ke grondslag.
4. Het enkele feit dat men zich voorbereidt op een mogelijk gewelddadige con-
frontatie met een ander, sluit niet uit dat men op voorhand het weloverwogen plan
kan hebben opgevat die ander te doden op het moment van de confrontatie.
5. Op grond van de redenen die het bevat, onder meer het feit dat het slachtof-
fer drie seconden na het instappen uit eisers voertuig is gevlucht en dat de eiser
met een pas aangekocht wapen op het slachtoffer heeft geschoten tijdens die
vlucht, oordeelt het arrest onaantastbaar dat de eiser met het vuurwapen dat hij in
het voertuig had klaarliggen doodslag met voorbedachte rade op het slachtoffer
heeft gepleegd. Aldus verantwoordt het de beslissing naar recht.
Tweede middel
Eerste onderdeel
6. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, artikel 416
Strafwetboek en de artikelen 195 en 211 Wetboek van Strafvordering: het arrest
oordeelt ten onrechte dat geen toepassing kan worden gemaakt van de rechtvaar-
digingsgrond van wettige verdediging omdat vaststaat dat het dodelijk schot werd
afgevuurd op het ogenblik waarop het slachtoffer het voertuig verliet en reeds
wegvluchtte, zodat er geen reden was het slachtoffer gericht en opzettelijk dode-
lijk te verwonden; die redenen zijn tegenstrijdig met deze waaruit het arrest afleidt
dat er intentie tot doden en voorbedachtheid was, te weten de omstandigheid dat
de feiten slechts drie seconden hebben geduurd; door te oordelen, enerzijds, dat de
eiser wel degelijk door het slachtoffer werd opgezocht en heeft geschoten slechts
drie seconden nadat het slachtoffer agressief het voertuig binnendrong en, ander-
zijds, dat de eiser had moeten volstaan met het tonen van zijn wapen in plaats van
te vuren op het slachtoffer dat het voertuig aan het verlaten was, vergt het arrest
van de eiser een vooruitziendheid die niet te verzoenen is met artikel 416 Straf-
wetboek; de voorwaarde van het actueel gevaar moet worden geïnterpreteerd in
Karel de Grote HogeschoolCampus Hoboken
13 FEBRUARI 2018 P.17.1055.N/5
7. Het arrest oordeelt niet dat het slachtoffer het voertuig van de eiser agressief
is binnengedrongen.
Het leidt evenmin het opzet te doden of de voorbedachtheid van de eiser af uit het
enkele feit dat het slachtoffer slechts korte tijd in zijn voertuig heeft verbleven.
In zoverre het onderdeel berust op een onjuiste lezing van het arrest, mist het fei-
telijke grondslag.
10. Het arrest oordeelt dat er geen objectief bewijs is dat het slachtoffer geweld
heeft gebruikt tegen de eiser en dat zelfs indien wel geweld zou zijn gebruikt, wat
zich dan binnen enkele seconden zou hebben gemanifesteerd, eisers reactie die er-
in bestond te schieten op een vluchtende persoon daarmee niet in verhouding was.
Die reden houdt in dat de eiser niet kon geloven dat hij zich op het moment waar-
op hij op het slachtoffer schoot, diende te verweren tegen een ernstige en ogen-
blikkelijke aanranding van zijn persoon of die van een derde. Aldus is de beslis-
sing naar recht verantwoord.
Karel de Grote HogeschoolCampus Hoboken
13 FEBRUARI 2018 P.17.1055.N/6
11. In zoverre het onderdeel gericht is tegen overtollige redenen, kan het niet tot
cassatie leiden en is het bijgevolg niet ontvankelijk.
Tweede onderdeel
13. Het onderdeel voert schending aan van artikel 417, derde lid, Strafwetboek:
het arrest maakt ten onrechte geen toepassing van deze bepaling, die een onweer-
legbaar vermoeden van wettige verdediging inhoudt wanneer de aangevallene
rechtens kon geloven dat hij met geweld zou worden overvallen of afgeperst; in
dat geval moet de rechter de voorwaarden van de wettige verdediging niet nagaan;
het arrest doet dat wel door de reden van het beroepen vonnis over te nemen dat er
zelfs al mocht er geweld gebruikt zijn, het schieten op zeer korte afstand niet
evenredig kan zijn met het ongewapende geweld van het slachtoffer.
Wanneer het feit plaatsheeft bij het zich verdedigen tegen de daders van diefstal
of plundering die met geweld tegen personen wordt gepleegd.”
15. Die bepaling voert geen onweerlegbaar vermoeden van wettige verdediging
in, maar wel een vermoeden dat door de vervolgende partij kan worden weerlegd.
Die bepaling sluit niet uit dat de rechter, die vaststelt dat het feit plaatsheeft bij het
zich verdedigen tegen de daders van een met geweld tegen personen gepleegde
diefstal of plundering, onderzoekt of de verdediging wel evenredig is met het ge-
bruikte geweld.
Het middel dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht.
Karel de Grote HogeschoolCampus Hoboken
13 FEBRUARI 2018 P.17.1055.N/7
Derde middel
16. Het middel voert schending aan van de artikelen 411 en 414 Strafwetboek:
het arrest leidt uit het feit dat de eiser schoot op het vluchtende slachtoffer af dat
er geen sprake is van wettige verdediging en dus evenmin van uitlokking in de zin
18. Het arrest oordeelt onaantastbaar dat er geen objectief bewijs voorligt dat
het slachtoffer geweld heeft gebruikt en dat zelfs indien dat wel zo was, eisers re-
actie niet in verhouding was met zulk geweld en er geen enkele noodzaak was om
te schieten op het vluchtende slachtoffer, zodat er van verweer tegen een aanval
en van zelfverdediging geen sprake kan zijn. Daarmee sluit het arrest uit dat de ei-
ser een proportionele reactie heeft gehad op zware gewelddaden in de zin van ar-
tikel 411 Strafwetboek. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.
Ambtshalve onderzoek
Dictum
Het Hof,
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-
gesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren
Alain Bloch, Peter Hoet, Erwin Francis en Ilse Couwenberg, en op de openbare
rechtszitting van 13 februari 2018 uitgesproken door waarnemend voorzitter Filip
Van Volsem, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bij-
stand van griffier Frank Adriaensen.