You are on page 1of 13

Europees recht samenvatting

Week 1

Vrijehandelszone:

Een vrijhandelszone is een samenwerkingsvorm waarbij een groep landen besluit om de onderlinge
handelsbelemmeringen, zoals in- en uitvoerrechten, af te schaffen. Dit heeft als voordeel dat het voor
bedrijven aantrekkelijker wordt om zich binnen deze groep landen te vestigen en
grensoverschrijdende handel te drijven. Ook worden bedrijven hierdoor aangemoedigd om in deze
landen investeringen te doen. Het vrij verkeer van goederen is beperkt tot producten die afkomstig
zijn uit de lidstaten. Hierdoor zijn grenscontroles en dus binnengrenzen nog steeds noodzakelijk. Een
exporteur zal aan de hand van een zgn. certificaat van oorsprong (cvo) moeten bewijzen dat een
product daadwerkelijk in een lidstaat is geproduceerd.

Een kenmerk van vrijhandelszones is dat de aangesloten landen elk zelf de invoerrechten kunnen
bepalen van goederen die afkomstig zijn van buiten de zone. Dit is anders dan bij een douane-unie,
waar een gemeenschappelijk buitentarief geldt. Dit heeft als gevolg dat controles aan de grenzen en
eventuele bijkomende invoerrechten nodig blijven. Slimme handelaren zullen er namelijk altijd voor
kiezen om hun goederen te importeren in landen waar de laagste invoerrechten gelden. Door dit te
compenseren met bijvoorbeeld aanvullende invoerrechten, kan ongelijke concurrentie voorkomen
worden. Enkele bekende vrijhandelszones zijn de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), het Zuid-
Amerikaanse Mercosur, het Noord-Amerikaanse NAFTA en het Aziatische ASEA

Douane-unie:

De douane-unie is een samenwerking op het gebied van douanetarieven. De douane-unie vormt de


grondslag van de interne markt. Sinds de inwerkingtreding van de douane-unie worden in het
goederenverkeer tussen de EU-lidstaten onderling geen invoerrechten meer geheven. Dit geldt niet
alleen voor in een lidstaat geproduceerde goederen zoals bij een vrijhandelszone, waardoor de
binnengrenzen en de certificaten van oorsprong niet langer nodig zijn. Bovendien geldt in de gehele
EU een gemeenschappelijk douanetarief (GDT) voor goederen uit derde landen. De inkomsten uit
douanerechten maken deel uit van de eigen middelen van de Gemeenschap

Bij de inwerkingtreding van de interne markt in 1993 werden alle systematische controles aan de
binnengrenzen en de douaneformaliteiten opgeheven. De douanediensten van de lidstaten zijn
hierdoor niet meer betrokken bij de invordering van de accijnzen en de BTW, noch bij het verzamelen
van statistische gegevens

Interne markt:

De interne markt is de ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrij verkeer van goederen, personen,
diensten en kapitaal in de Europese Unie is gewaarborgd. Het begrip interne markt heeft alleen
betrekking op het vrij verkeer binnen de Unie en niet op de handel met derde landen. Voor de import
van goederen van buiten de Europese Unie hanteren de lidstaten een gemeenschappelijk
importtarief. De interne markt is in werking getreden op 1 januari 1993. Voorheen bestond er binnen
de Europese Gemeenschap een vrijhandelszone en later een douane-unie. Op het gebied van het vrij
verkeer van personen is met het Verdrag van Amsterdam, waarin het Akkoord van Schengen werd
opgenomen, de laatste belemmering weggenomen. Binnen de interne markt bestaat een
vergevorderde harmonisatie van btw-tarieven en accijnzen en zijn handelsbarrières of maatregelen
van gelijke werking verboden. De Europese Commissie ziet streng toe op een gelijk speelveld voor alle
Europese ondernemingen en op gelijke rechten voor consumenten. Naast barrières kunnen
verschillen in nationale regelgeving van technische aard de werking van de interne markt
belemmeren. Om deze reden moet dergelijke regelgeving worden gemeld bij de Commissie, die
optreedt als hoeder van de mededingingsregels.

Het Europese Hof van Justitie heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de
interne markt door middel van vele arresten, waarin ongeoorloofde barrières en maatregelen werden
gesignaleerd en de vrijheden beschermd.

Economische en Monetaire Unie (EMU)

De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1991 opgericht door de toenmalige Europese


regeringsleiders. Het doel was een gezamenlijk economische politiek op te zetten, de prijsstabiliteit te
bevorderen en de werking van de interne markt te verbeteren. Het plan van de EMU bestond uit drie
stappen en werd vastgelegd in het Verdrag van Maastricht(1992). Het uiteindelijke doel was de
invoering van een Europese eenheidsmunt, de euro. De landen die de euro als valuta hebben
ingevoerd, worden samen de eurozone genoemd.

Totstandkoming Economische en Monetaire Unie (EMU)

De EMU is het onderwerp geweest van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) die in december
1991 in Maastricht is afgerond. Er worden binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) drie
fases onderscheiden:

• 1990–1994 : Tijdens de Europese Raad van Maastricht in 1991 maakten de toenmalige Europese
regeringsleiders afspraken om de Europese economieën en munteenheden meer op één lijn te
krijgen. De lidstaten liberaliseerden het kapitaalverkeer volledig. Dit houdt onder meer in dat de EU-
burger in elke lidstaat een bank- en spaarrekening kan openen, een hypotheek kan afsluiten, een
lening kan aangaan, een verzekering kan afsluiten en aandelen en obligaties vrij kan verhandelen.

• 1994–1999 : In Frankfurt werd het Europees Monetair Instituut (EMI) opgericht, de voorloper van
de Europese Centrale Bank (ECB). Het EMI had als taak de coördinatie van het monetaire beleid van
de lidstaten te versterken met het oog op prijsstabiliteit. Het EMI werd geraadpleegd door de
nationale centrale banken voordat een belangrijke beslissing kon worden genomen. Verder werden
alle nationale centrale banken onafhankelijk van de politiek, zoals de Bundesbank en De
Nederlandsche Bank dat al waren.

Tegelijkertijd moest de economische convergentie van de lidstaten planmatig worden versneld.


Daarbij ging het vooral om de budgettaire discipline; het terugdringen van het begrotingstekort van
de lidstaten tot minder dan 3 procent van het bruto nationaal product (BNP) en de staatsschuld tot
minder dan 60 procent van het BNP.

• Vanaf 1999 : de Monetaire Unie is een feit. Een volledig onafhankelijke Europese Centrale Bank
(ECB) bepaalt het monetaire beleid. Belangrijkste taak van de ECB is het handhaven van de
prijsstabiliteit, ofwel het beperken van de inflatie.

De drie fases van de Economische Monetaire Unie (EMU)


• In de eerste fase van het plan werd de Europese kapitaalmarkt vrijgemaakt. Dit betekende onder
meer dat burgers van de Europese Unie in elke lidstaat een bank- en spaarrekening konden openen,
een hypotheek konden afsluiten en aandelen en obligaties vrij konden verhandelen.

• In de tweede fase van de EMU werd het Europees Monetair Instituut (EMI) opgericht, de voorloper
van de Europese Centrale Bank (ECB). Het EMI speelde een belangrijke rol in het stimuleren van
samenwerking tussen de nationale banken van de lidstaten.

• De laatste (derde) fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) is op 1 januari 1999 van start
gegaan. Op die datum hebben elf lidstaten de euro ingevoerd als gemeenschappelijke munt in het
girale bankverkeer: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Luxemburg, Ierland, Italië, Nederland,
Oostenrijk, Portugal en Spanje. Deze landen behoorden vanaf dat moment tot de eurozone.

Op 1 januari 2002 voegde ook Griekenland zich bij de eurozone en werden in alle deelnemende
lidstaten de eurobankbiljetten en -munten ingevoerd ter vervanging van de nationale bankbiljetten
en munten. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken besloten voorlopig niet aan de invoering van de
euro mee te doen. Zij hebben gebruik gemaakt van wat officieel een "opt-out"-clausule heet, een
speciale uitzonderingsmaatregel.

Voordelen Europese Unie

Voordelen van het lidmaatschap zijn onder andere:

• Langdurige vrede en stabiliteit na eeuwen van vaak verwoestende oorlogen. Door de


toenemende samenwerking en integratie op voornamelijk economisch gebied heeft Europa
gezorgd voor vreedzame verhoudingen tussen de Europese landen.
 Een grotere welvaart door het wegvallen van interne grenzen, waar Nederland als
handelsland mooi van profiteert. Het Centraal Planbureau becijferde in 2009 dat het
nationaal inkomen van Nederland ten opzichte van 1970 6 tot 8 procent hoger lag dankzij
afspraken over vrijere handel die binnen 11 de Europese Unie én de
Wereldhandelsorganisatie WTO zijn gemaakt.
 Een aantrekkelijker investerings- en bedrijfsklimaat. Door het wegvallen van de interne
grenzen hebben mondiale bedrijven die zich in Nederland willen vestigen zicht op een bereik
van ruim 500 miljoen consumenten, omdat ze hun goederen en diensten op de hele
Europese markt kunnen aanbieden.
 Het samen met andere Europese landen beter in staat zijn om grensoverschrijdende en
wereldomvattende problemen het hoofd te bieden, zoals klimaatverandering, maar ook
zaken als voedselveiligheid en energievoorziening.
 Praktische voordelen, zoals het vrij kunnen reizen, wonen, werken en studeren in Europa. Dit
vermindert de bureaucratische rompslomp (zoals het aanvragen van een visum en het
wachten aan de grens) en de transactiekosten (het moeten omzetten van gegevens, het
krijgen van vergunningen om te werken of studeren en het omwisselen van geld).
Europeanen kunnen ook zonder extra kosten internetten, bellen en sms'en in een ander EU-
land.

Nadelen van Europese Unie

Tegenover deze voordelen staan:

• De jaarlijkse bijdrage van Nederland aan de EU: ruim 4,7 miljard euro. Dat is zo'n 275 euro
per Nederlander.
• Minder bewegingsvrijheid op terreinen waarvoor in Europa gezamenlijke afspraken zijn
gemaakt. Op die terreinen is een deel van de soevereiniteit overgedragen aan de EU. Zo mag
de Nederlandse regering bijvoorbeeld slechts in beperkte mate het financieringstekort laten
oplopen om de economie te stimuleren.
• Verliezen van controle over eigen munt en monetair beleid. Het is bijvoorbeeld niet meer
mogelijk om de eigen munt te devalueren als de economie aan concurrentiekracht verliest.
Kanttekening hierbij is wel dat het Nederlandse monetaire beleid voor de invoering van de
euro al sterk aan het Duitse monetaire beleid gekoppeld was.

Week 2

9.1

Europese unie: internationale organisatie van Europese landen. Deze lidstaten werken met elkaar
samen teneinde een steeds hechter verbond tot stand te brengen. Het doel is het bevorderen van
vrede, welvaart en welzijn. Art. 3 VEU

Een lidstaat is vrij zich terug te trekken uit de EU art. 50 VEU

De Europese unie wordt gevormd door twee verdragen:

- Het verdrag betreffende de Europese Unie  hoofdlijnen van de organisatie, bevoegdheden,


doelstellingen en het beleid van de EU wordt hierin geregeld.
- Het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie  algemene bepalingen van het
VEU wordt hierin uitgewerkt

Deze verdragen vormen het primaire EU-recht

Op basis van deze verdragen zijn er verordeningen, richtlijnen en besluiten vastgesteld, dit is het
secundaire EU-recht.

De belangrijkste organen van de EU bestaat uit de volgende 7 instellingen: art. 13 VEU

1. Europees parlement art. 14 VEU

Max. 750 leden + voorzitter, elke EU-lidstaat is vertegenwoordigd in het EP.

Evenredige vertegenwoordiging: het aantal vertegenwoordigers wordt in beginsel bepaald aan de


hand van het aantal inwoners van een land.

Om te voorkomen dat kleine lidstaten nauwelijks vertegenwoordigd zijn en de grote lidstaten het EP
domineren, gelden er 2 grenzen:

- Minimaal 6 en maximaal 96 vertegenwoordigers

De leden van het EP worden elke 5 jaar rechtstreeks gekozen door de burgers van de EU. Het EP kiest
uit zijn eigen leden een voorzitter, de belangrijkste taken zijn:

- Wetgeving (samen met de Raad)


- Controle van de Europese commissie, het EP is ook bevoegd de samenstelling van de
Europese Commissie goed te keuren
2. Europese raad art. 15 VEU

Bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten (Voor Nederland dus de minister-
president) en de voorzitter van de Europese raad en de voorzitter van de Europese commissie.

De Europese raad komt 4x per jaar bijeen, indien nodig daarnaast vinden er buitengewone
bijeenkomsten plaats.

Standpunten komen in beginsel bij consensus (overeenstemming) tot stand, dit houdt in dat er niet
wordt gestemd, maar er wordt overlegd tot de leden een overeenstemming hebben bereikt.

Over de voorzitter van de Europese raad wordt wel gestemd (duur 2,5 jaar)

De Europese raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Europese Unie en bepaalt de
algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Het oefent geen wetgevingstaken uit, die
bevoegdheid ligt bij de Raad en het EP.

3. Raad art. 16 VEU

Bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten op ministerieel niveau, 1 per lidstaat. De


samenstelling wordt bepaald door het onderwerp, wordt er vergaderd over buitenlande betrekkingen
dan bestaat de Raad uit minister van Buitenlandse zaken. De raad is meestal samen met het EP de
wetgever van de EU.

4. Europese commissie art. 17 en 18 VEU

Bestaat uit 27 commissarissen. De commissarissen afkomstig uit de lidstaten behartigen niet de


belangen van hun land maar het algemene belang van de Europese Unie. Ze hebben een
onafhankelijke positie en mogen geen instructies aannemen van nationale regeringen.

Benoemingsprocedure:

Elke 5 jaar na de verkiezingen van het EP kiest de Europese raad de persoon die hij tot voorzitter van
de commissie wil benoemen  deze kandidaat moet door het EP worden goedgekeurd  als dit is
gebeurd, gaat de aanstaande voorzitter met elke regering onderhandelen over de aanwijzing van een
commissaris (voorzitter treedt op als kabinetsformateur)  als de ploeg van commissarissen is
samengesteld, dan wordt deze ook aan de goedkeuring van het EP onderworpen  geeft het EP zijn
toestemming, dan wordt de commissie benoemd.

Elke commissaris is verantwoordelijk voor een bepaald onderdeel van het beleid van de commissie.
De commissie werkt onder leiding van de voorzitter.

3 belangrijkste taken:

- Recht van initiatief voor wetgeving  commissie doet voorstellen voor wetgeving aan EP
en/of de Raad
- Bestuur  de commissie voert de wetgeving uit die door het EP en/of de raad is
aangenomen. Wetgeving wordt nader uitgewerkt in uitvoeringsvoorschriften
- Controle  de commissie controleert of de lidstaten het EU-recht naleven
5. Hof van justitie van de Europese unie art. 19 VEU

De rechtsprekende instantie. Het hof bestaat uit 56 rechters, 2 per lidstaat. De rechters worden door
de regeringen van de lidstaten gezamenlijk gekozen. De rechters worden benoemd voor 6 jaar, met
de mogelijkheid van herbenoeming. Het hof oordeelt over geschillen over Europees recht.

6. Europese centrale bank


7. rekenkamer

9.2

Attributiebeginsel / beginsel van bevoegdheidstoedeling: de EU heeft alleen die bevoegdheden die


door de lidstaten aan de EU zijn overgedragen art. 4 lid 1 en art. 5 lid 2 VEU

Beleidsterreinen

De bevoegdheden van de EU betreffen een breed scala aan onderwerpen: VWEU

- douaneaangelegenheden
- landbouw en visserij
- samenwerking tussen politie en justitie
- transport
- concurrentieregels
- staatssteun
- interne markt
- economisch en monetair beleid
- werkgelegenheid en sociale zaken
- buitenlandse handelspolitiek

verhouding bevoegdheden van EU ten opzichte van de lidstaten. 3 typen EU-bevoegdheden:

- exclusieve bevoegdheid  alleen EU is bevoegd om bindende regels te maken, lidstaten


mogen dit niet meer zelf doen. Vooral bij monetair beleid en buitenlandse handelspolitiek
- gedeelde bevoegdheid  lidstaten mogen nog wel zelf bindende regels maken, totdat EU
gebruik maakt van zo’n gedeelde bevoegdheid. Dan vervalt de bevoegdheid van de lidstaten
om zelf regels te maken. De meeste bevoegdheden van EU zijn gedeelde bevoegdheden
- coördinerende bevoegdheden  alleen de lidstaten zijn bevoegd om juridisch bindende
regels vast te stellen. EU dus niet. EU is slechts bevoegd om de nationale bevoegdheden te
coördineren en de lidstaten te ondersteunen. (toerisme, cultuur, onderwijs, volksgezondheid)

bij gedeelde bevoegdheid speelt de vraag in welke vorm de EU daadwerkelijk gebruik mag maken van
haar bevoegdheden.

Subsidiariteitsbeginsel: uitgangspunt is dat EU alleen gebruikmaakt van haar bevoegdheden indien


het doel niet door de lidstaten zelf kan worden bereikt, maar juist beter door de EU art. 5 lid 3 VEU.
Geldt niet bij exclusieve bevoegdheden van de EU
Evenredigheidsbeginsel: als de EU daadwerkelijk gebruik maakt van een bevoegdheid, dan geldt dat
ze niet verder mag gaan dan nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken. Art. 5 lid 4 VEU

9.3

4 typen beslissingen van EU art. 288 VWEU

1. verordeningen  een wet van de EU, een besluit waarin algemene regels zijn neergelegd die
gelden voor de gehele EU en waardoor de lidstaten en burgers gebonden worden.

Verordeningen kunnen plichten opleggen en rechten toekennen, het is rechtstreeks toepasselijk in de


lidstaten. Burgers en nationale autoriteiten moeten zich eraan houden en nationale rechters moeten
ze toepassen. Nationale wetten die met de verordening in strijd zijn, mogen niet meer worden
toegepast. Door een verordening vervalt de bevoegdheid van de lidstaten om over dat onderwerp
ook zelf nog regels te geven.

2. Richtlijnen  een bindende instructie van de EU aan de lidstaten om hun nationale


wetgeving aan te passen zoals aangegeven in de richtlijn, ofwel implementatie van de
richtlijn. Dit dient te gebeuren binnen het opgenomen implementatietermijn (2 jaar).

Met een richtlijn kunnen de uiteenlopende regels van de lidstaten op elkaar worden afgestemd. Een
richtlijn moet dus in de nationale wetgeving worden omgezet, als dit is gebeurd dan mag het
aangepaste recht niet meer worden gewijzigd.

Bij een verordening moet het nationale recht dus wijken (nationale regels mogen niet meer worden
toegepast). Bij een richtlijn blijft het nationale recht bestaan, maar moet het worden aangepast.

3. Besluiten  bindende beslissingen in een individueel geval. Bijvoorbeeld boetebesluit van


Europese commissie gericht tot een onderneming. In het Nederlandse recht noemen we zo’n
besluit een beschikking
4. Aanbevelingen  geen bindende beslissingen maar adviezen. Zijn gericht tot de lidstaten

9.4

Verordeningen en richtlijnen worden in beginsel vastgesteld door de Raad en het EP samen. Dit doen
zij volgens de gewone wetgevingsprocedure art. 294 VWEU. De meeste beslissingen worden
genomen met meerderheid van stemmen.

3 fases in de gewone besluitvormingsprocedure:

1. Initiatief tot het nemen van een beslissing

Initiatief ligt bij de Europese commissie, de commissie maakt een voorstel. Alleen de commissie heeft
dit recht van initiatief, daarom exclusief initiatiefrecht. Het voorstel wordt voorbereid door de
ambtelijke diensten en vervolgens formeel door de commissie aangenomen.

2. Overleg over een voorstel voor een beslissing

Voorstel wordt gestuurd naar de Raad en het EP. Vervolgens wordt tussen deze 3 instellingen
onderling overleg gevoerd. Dit overleg leidt tot een bepaald politiek compromis over de inhoud van
het te nemen besluit. Dit is niet altijd het geval, de commissie kan ook haar voorstel intrekken, dan is
er ook geen initiatief meer waarover een besluit kan worden genomen. De raad en het parlement
moeten het in ieder geval met elkaar eens worden over het te nemen besluit.

3. Vaststelling van een beslissing

Als ten slotte het voorstel van de commissie door het Parlement en door de raad wordt aangenomen,
is er sprake van een rechtsgeldig besluit. Dit besluit wordt vervolgens gepubliceerd in het
publicatieblad van de Europese Unie

De meeste internationale organisaties zijn intergouvernementeel van aard. Dit betekent dat de
lidstaten hun vrijheid (soevereiniteit) behouden. Bij elk besluit beslissen de lidstaten zelf of ze mee
willen doen, als ze dat niet willen zijn ze ook niet aan zo’n besluit gebonden.

Bij de Europese Unie werkt dat anders. de meeste EU-beslissingen worden genomen met een
meerderheid van de stemmen. Ook als een lidstaat tegen is, wordt het besluit dus toch aangenomen
en is de tegenstemmende lidstaat ook gebonden aan de beslissing. Hierdoor zijn lidstaten niet
helemaal soeverein, daarom wordt EU ook wel aangeduid als een supranationale organisatie.

9.5

Als een beslissing (verordening of richtlijn) is vastgesteld, moet deze worden uitgevoerd. Dat gebeurt
in een aantal fasen:

- Uitvoeringsregels vastgesteld door de Europese commissie

Vaak worden alleen de hoofdzaken geregeld in een verordening of richtlijn. De uitwerking van deze
beslissingen wordt meestal opgedragen aan de Europese commissie. Deze krijgt dan de bevoegdheid
om zelf uitvoeringsverordeningen of -richtlijnen vast te stellen.

- Uitvoering door lidstaten

Lidstaten zijn verplicht om de beslissingen van de EU uit te voeren. art. 4 lid 3 VEU. Dit wordt het
beginsel van loyale samenwerking genoemd. Deze plicht geldt voor alle overheidsautoriteiten van de
lidstaten (dus regering, rechters, decentrale overheden). Bij richtlijnen dus wetgeving aanpassen en
bij verordening regels intrekken. Indien er voor een goede toepassing van een verordening in een
lidstaat nog aanvullende uitvoeringsregels moeten worden gemaakt, dan is de lidstaat bevoegd en
verplicht om dergelijke uitvoeringsregels op te stellen.

- Toezicht op de uitvoering

De Europese commissie houdt toezicht op de uitvoering door de lidstaten, zij controleren of de


lidstaten de EU-beslissingen naleven. Indien dit niet gebeurt, kan de commissie een procedure
starten bij het Hof van justitie tegen deze lidstaat. Het hof is bevoegd om de lidstaat een boete op te
leggen en een dwangsom om te bereiken dat de lidstaat alsnog het Eu-recht naleeft.

9.6
Lidstaten zijn verplicht om het EU-recht na te leven, doen zij dat niet dan handelen zij in strijd met
het EU-recht

Burger tegenover nationale overheidsautoriteit

Als een burger van mening is dat een nationale overheidsautoriteit het EU-recht heeft geschonden,
dan dient deze burger het geschil voor te leggen aan de nationale rechter. Het is aan de nationale
rechter om te oordelen het Eu-recht is geschonden. Heeft de rechter problemen met de interpretatie
van het EU-recht dan kan hij de procedure schorsen en een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van
justitie art. 267 VWEU. Het hof van justitie beantwoordt deze vraag, waarna de nationale rechter met
inachtneming van dat antwoord uitspraak doet in het geschil.
Als een nationale rechter van oordeel is dat een regel van het EU-recht zelf onrechtmatig is, dan is hij
niet bevoegd om deze regel zelf onverbindend te verklaren. De nationale rechter zal aan het hof de
vraag moeten stellen of deze EU-regel verbindend is.

Europese commissie tegenover lidstaat

Als de Europese commissie (belast met het toezicht op de naleving van het EU-recht door de
lidstaten) van mening is dat een lidstaat het EU-recht schendt, bijv. als richtlijn niet tijdig is
geïmplementeerd dan kan de Europese commissie een procedure starten bij het hof van justitie
tegen deze lidstaat art. 258 en 260 VWEU. Dit wordt een inbreukprocedure genoemd. Als het hof van
oordeel is dat de lidstaat inderdaad het EU-recht schendt, dan is het hof bevoegd om de lidstaat een
boete op te leggen en een dwangsom om te bereiken dat de lidstaat alsnog het EU-recht naleeft.

Lidstaat tegenover lidstaat

Als een lidstaat van mening is dat een andere lidstaat het EU-recht schendt (bijv. door burgers uit de
andere lidstaat te discrimineren) dan kan deze lidstaat na tussenkomst van de Europese commissie
een procedure starten bij het hof van justitie. Art. 259 en 260 VWEU. Als het hof van justitie van
oordeel is dat de lidstaat inderdaad het EU-recht schendt, dan is het hof bevoegd om de lidstaat een
boete op te leggen en een dwangsom om te bereiken dat de lidstaat alsnog het EU-recht naleeft.

Lidstaat/burger tegenover EU-instelling

Als een lidstaat of een burger van mening is dat een EU-instelling in strijd met het EU-recht handelt,
dan kan deze beroep instellen bij het hof van justitie. Het hof toetst dan de rechtmatigheid van deze
handeling en kan deze vernietigen art. 263 VWEU

Burger/bedrijf

Als een burger/bedrijf handelt in strijd met de verplichtingen uit een EU-verordening dan is het in de
eerste plaats aan de nationale overheidsautoriteiten om hiertegen op te treden volgens de regels van
het Nationale recht (oplegging bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging). Soms bijv. bij
schending van de Europese mededingingsregels is de Europese commissie bevoegd om tegen een
bedrijf op te treden, zij is dan bevoegd een boete op te leggen. Zo’n boete kan het bedrijf aanvechten
bij het hof van justitie.
Handelt een burger/bedrijf in strijd met het Europees recht en benadeelt hij daarmee een andere
burger/bedrijf, dan is de nationale rechter bevoegd om daarover te oordelen. Twijfelt de nationale
rechter over de interpretatie van het EU-recht dan kan hij de procedure schorsen en een prejudiciële
vraag stellen aan het hof van justitie art. 267 VWEU

Week 3

9.7.1

Interne markt: in de EU een ruimte zonder binnengrenzen waarin sprake is van vrij verkeer van
goederen, personen, diensten en kapitaal art. 26 lid 2 VWEU

In NL sprake van volledig vrij verkeer. Goederen kunnen door het land heen worden vervoerd.
Bedrijven kunnen zich overal vestigen zonder dat het ertoe doet uit welk deel ze komen van NL.
personen kunnen gaan, wonen, werken en leven in de stad of dorp naar keuze.

Op dit moment is er nog geen sprake van een volledige interne markt. Niet alle lidstaten hebben
namelijk dezelfde regels. Een Nederlander die volgens de Nederlandse wet advocaat is kan niet
zomaar in Duitsland aan de slag. Het doel van de EU is om zoveel mogelijk belemmeringen te
verbieden of op te heffen, bijvoorbeeld door het discriminatieverbod, regels op te stellen die voor de
gehele EU gelijk zijn (verordeningen) en door te bevorderen dat de lidstaten hun regels op elkaar
afstemmen.

Week 4

9.7.2

Onderdeel van de interne markt zijn de 4 vrijheden:

1. Vrij verkeer van goederen

Een goed is alles wat commercieel gezien een waarde heeft, grondstoffen, halffabricaten,
eindproducten, elektriciteit.

Met het goederenverkeer wordt bedoeld de in- en uitvoer van goederen van de ene lidstaat naar de
andere. Het VWEU verbiedt belemmeringen van de handel in goederen tussen de lidstaten. Dit gaat
om zowel financiële als niet financiële handelsbelemmeringen.

Financiële handelsbelemmeringen art. 30 VWEU:

In- en uitvoerrechten (douanerechten) of heffingen van gelijke werking, bijv. verplichte betaling voor
administratieve stempels aan de grens. Dit zijn allemaal heffingen die ervoor zorgen dat producten
van buitenaf duurder worden.

Niet financiële handelsbelemmeringen:

Kwantitatieve beperkingen, naar hoeveelheid of waarde art. 34 en 35 VWEU deze belemmeringen


zijn verboden. Daarnaast zijn maatregelen van gelijke werking ook verboden, dit zijn maatregelen die
eenzelfde effect hebben als kwantitatieve beperkingen. Bijv. regels over de samenstelling, de
verpakking, de etikettering en de presentatie van goederen. Omdat deze regels vaak per lidstaat
verschillen voldoet een product uit lidstaat A soms niet aan de regels van lidstaat B en mag dan niet
in lidstaat B worden verkocht. Dit is in beginsel verboden.
Voorbeelden maatregel van gelijke werking;

- Bier wat uit bepaalde ingrediënten moest bestaan omdat het anders niet als bier verkocht
mocht worden
- Margarine wat alleen in kubusvorm verkocht mocht worden

Niet alle maatregelen zijn verboden. Een aantal voorschriften blijft noodzakelijk om de gezondheid
van mensen, dieren en planten te beschermen. Bijv. keuren van dierlijke producten. Dit wordt
toegelaten op grond van art. 36 VWEU

Verschillen in nationale wetgevingen kunnen handelsbelemmeringen tussen de lidstaten opleveren,


behalve de verboden kunnen deze verschillen ook weggenomen worden door de nationale
wetgevingen aan elkaar aan te passen (harmonisatie van nationale wetgeving). Dit vindt in de meeste
gevallen plaats door een richtlijn van de EU.

2. Vrij verkeer van personen

Hoofdregel is dat EU-burgers vrij mogen reizen van en naar de andere EU-lidstaten en in ieder geval
voor de duur van 3 maanden zonder beperkingen in een andere EU-lidstaat mogen verblijven
(verblijfsrecht). Dit geldt ook voor de (niet-EU-)familieleden van de EU-burger (afgeleid verblijfsrecht).
Het belangrijkste recht dat burgers hier hebben is dat zij niet door de een andere lidstaat
gediscrimineerd mogen worden.

Aan wie langer dan 3 maanden in een andere EU-lidstaat wil verblijven kunnen wel eisen worden
gesteld (inkomenseisen, vermogenseisen en ziektekostenverzekeringseis). Lidstaten zijn anders bang
dat er een groot beroep wordt gedaan op de sociale voorzieningen (uitkeringen) en de
gezondheidszorg.

Je bent vrij om naar een andere lidstaat te begeven als je daar maar gaat werken en als bedrijf
duurzaam vestigt.

Vrije werknemersverkeer wordt op de volgende wijze geregeld:

- Verbod op discriminatie
- Een regeling van de sociale zekerheid

Discriminatieverbod art. 45 VWEU:

Een lidstaat mag geen onderscheid maken tussen eigen werknemers en werknemers uit andere
lidstaten. Werknemer mag dus in een andere lidstaat werken, daar gedurende de arbeidsbetrekking
verblijven en vervolgens van zijn pensioen genieten daar.

Werknemer kan aanspraken maken op:

- Dezelfde beloning en sociale zekerheid als nationale werknemers


- Dezelfde vakbondsrechten
- Het laten overkomen van zijn gezin
- Gelijke aanspraken op huisvesting
- Gelijke ontslagbescherming
- Gelijke rechten voor zijn kinderen op toegang tot onderwijs

Sociale zekerheid art. 48 VWEU:


Een werknemer ondervindt geen nadeel bij zijn socialezekerheidsaanspraken als hij naar een andere
lidstaat vertrekt of weer terugkeert naar het eigen land.

Voor Vrije vestiging van ondernemers en ondernemingen zijn de volgende specifieke regels
opgenomen:

- Verbod om de vestiging te belemmeren


- Harmonisatie van wetgeving

Art. 49 VWEU/ 54 VWEU voorziet erin dat een lidstaat vestiging op zijn grondgebied niet mag
belemmeren. Ook hier gaat het vooral om een verbod van discriminatie. Ondernemingen hebben het
recht om in andere lidstaten agentschappen, filialen en bijkantoren te openen (meestal alleen
dochterondernemingen).

Voor zover het gaat om vrije beroepen en personen die een ambacht uitoefenen zijn nagenoeg alle
regelingen aangenomen (in de vorm van richtlijnen) die nodig zijn om diploma’s te erkennen en
rekening te houden met de beroepservaring die in een andere lidstaat is opgedaan. Er bestaan
specifieke richtlijnen voor bijv. artsen, medisch specialisten, tandartsen, apothekers en advocaten.

3. Vrij verkeer van diensten art. 56 VWEU

Diensten: handelingen die een ondernemer verricht tegen betaling ten behoeve van een ander

Diensten kunnen betrekking hebben op:

- ambachtelijke werkzaamheden  loodgieter, kapper, horeca


- vrije beroepsuitoefening  arts, advocaat, accountant
- commerciële werkzaamheden  banken, verzekeringen
- bouwactiviteiten
- vervoer van personen en goederen
- post en telecommunicatie
- film, televisie, radio

het VWEU heeft vooral betrekking op grensoverschrijdende diensten:

1. dienstverlener verplaatst zich over de grens  Nederlandse consultant heeft ook een bedrijf
in Parijs
2. de dienstontvanger verplaatst zich over de grens  Nederlandse hartpatiënten gaan naar
België om geopereerd te worden
3. zowel de dienstverlener als de dienstontvanger begeeft zich over de grens  Nederlandse
toerist laat zich in Spanje behandelen door een Nederlandse arts
4. niemand verplaatst zich, maar de dienst zelf verplaatst van verlener naar ontvanger 
telecommunicatie en audiovisuele diensten

grensoverschrijdende dienstverlening en grensoverschrijdende vestiging zijn dus niet hetzelfde. Bij


vestiging verlaat de ondernemer het land van oorsprong om zich duurzaam te vestigen in een andere
lidstaat. Bij dienstverlening blijft de ondernemer/ onderneming gevestigd in het land van oorsprong,
maar verricht hij vanuit daar de dienst door periodiek te verplaatsen naar een andere lidstaat.

Belangrijkste regel is dat een lidstaat het grensoverschrijdende dienstverkeer niet mag belemmeren
en dat dienstontvangers en dienstverleners uit een andere lidstaat niet slechter mogen worden
behandeld dan de eigen burgers/ bedrijven (discriminatie- en belemmeringsverbod)
4. Vrij verkeer van kapitaal art. 63 VWEU

Het kapitaalverkeer tussen de lidstaten is volledig vrijgemaakt. Onder kapitaalverkeer vallen alle
typen investeringen (onroerend goed, waardepapieren) en betalingen voor goederen en diensten en
opbrengsten van kapitaal (rente, dividend)

Discriminatie houdt in dat een wettelijk voorschrift (of een besluit) onderscheid maakt tussen
(gerelateerd aan vrij verkeer) bijvoorbeeld het eigen nationaal product en een geïmporteerd product.

Bij een dispariteit maakt de nationale regel geen onderscheid maar ontstaat de handelsbelemmering
doordat er verschillen bestaan met wet- en regelgeving van een andere lidstaat.

Voorwaarden voor een geslaagd beroep op de uitzondering van art 36 VWEU:

De uitzondering die art 36 VWEU voorziet, houdt niet in dat lidstaten geheel vrij zijn om de invoer of
uitvoer naar eigen inzicht te beperken. Deze bepaling stelt een belangrijke voorwaarde: de
handelsbelemmering moet gerechtvaardigd zijn. In de rechtspraak van het Hof is dit vereiste verder
uitgewerkt. Daaruit blijkt dat een handelsbelemmerende maatregel onder art 36 pas gerechtvaardigd
is als:

 De maatregel noodzakelijk is.


Deze voorwaarde houdt in dat aangetoond moet worden dat zonder die maatregel het betrokken
belang niet kan worden beschermd. Zo zullen bestrijdingsmiddelen in het algemeen niet zonder een
vergunning op de markt worden gebracht, aangezien zonder die vergunning de volksgezondheid niet
kan worden beschermd.

De vergunning is, met andere woorden, noodzakelijk om het betrokken belang te kunnen
beschermen.

 De maatregel moet proportioneel zijn.


De maatregel mag op grond van deze voorwaarde de invoer of uitvoer niet verder beperken dan
noodzakelijk is. De regel mag in haar bescherming niet te ver gaan, niet doorslaan.

In het voorbeeld van de bestrijdingsmiddelen kan het betrokken belang worden beschermd door een
vergunning te eisen. Het is echter niet noodzakelijk om de vergunning voor ingevoerde producten aan
strengere eisen te onderwerpen dan die voor eigen producten. Discriminatie is ook hier absoluut uit
den boze.

You might also like