You are on page 1of 142

EUROPEES MEDEDINGINGSRECHT

PRAKTISCHE INFORMATIE
Cursusmateriaal = slides (niet voor staatsteun) + basisteksten + documentatie (persberichten,
arresten etc.) + inhoudstafel die volgt  Goede samenvattingen van persberichten en arresten
komen op Canvas documentatie - zie documentatie na elke les post hij documentatie van wat we
bespreken. Icoontje met mannetje op slides: betekend dat tekst terug te vinden is in basisteksten.

Belangrijk: lees studiedeelfiche  informatie over inhoud, lesmateriaal, examen en leerdoelen!


Lessen: via teams maar worden opgenomen – slides telkens voor college beschikbaar. Elke prof 13
colleges – maar er worden er geannuleerd  in totaal 10/9 lessen + gastsprekers  laatste week
voor blok geen les! (7 en 14 mei: gastcolleges = laatste colleges)

Examen: meerkeuze – gesloten boek – lockdown brower + webcam / proefexamen  Data examen
mogelijks 15 juni

EMR INZAKE STAATSSTEUN (TONY JORIS)

INLEIDING LEERSTOF

Leerstof = EU beleid inzake staatsteun

Bv. tijdelijk kader aangenomen door Commissie inzake staatsteun naar aanleiding van COVID :
voorwaarden waaraan lidstaten moeten voldoen willen zij die steun toekennen.

Belangrijk onderscheid inzake staatsteun: steun aan alle ondernemingen  één of meerdere
ondernemingen

 Maatregelen waarbij lidstaten steun geven aan alle ondernemingen:

 = maatregelen van algemeen economisch beleid (bv. alle ondernemingen krijgen uitstel voor
betalen belastingen)
 =/= staatsteun in de zin van EU-recht  opdat EU-staatsteunrecht van toepassing zou zijn,
moet de steun gelden voor één of meerdere ondernemingen

Belangrijk onderscheid inzake staatsteun:

 Onrechtmatig (= procedurele miskenning)


 Onverenigbaar met interne markt ( = materieelrechtelijke miskenning)

1
BEVOEGDHEDEN

Staatsteun = exclusieve bevoegdheid  =/= wetgevingshandeling = handeling van wetgevende aard

Het VVL heeft het over categorieën van bevoegdheden: ART. 2 VWEU

1) Exclusieve bevoegdheden

De Europese Unie treedt wetgevend op, niet de lidstaten. Eens de Unie is opgetreden, kan het wel
zijn dat de lidstaten een aantal uitvoeringsmaatregelen moeten nemen.

Een onderscheid wordt gemaakt tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen.


Wetgevingshandelingen zijn handelingen die tot stand komen door een wetgevingsprocedure
(gewone of bijzondere). Niet-wetgevingshandelingen zijn handelingen die tot stand komen via een
andere procedure dan een wetgevingsprocedure.

Waarom gaat het hier over regelgeving en niet over wetgeving? (Artikel 2, lid 1 VWEU heeft het wel
over wetgevend optreden)  Want wanneer de EU exclusief bevoegd is spreken we niet van
wetgevingshandelingen. Ontwerpen van wetgevingshandelingen moeten immers ook naar de
nationale parlementen voor een subsidiariteitstoets. Subsidiariteit geldt echter niet voor exclusieve
bevoegdheden.

Bv. Procedureverordening inzake staatssteun (= juridisch bindende handeling)  is geen


wetgevingshandeling maar wel een handeling van wetgevende aard.

Dus: als we de terminologie gebruiken van het VWEU mogen we het niet hebben over
wetgevingshandelingen in het kader van de exclusieve bevoegdheden.

2) Gedeelde bevoegdheden

Zowel de lidstaten als de EU zijn bevoegd maar eens de EU is opgetreden kunnen de lidstaten niet
meer optreden.

3) Ondersteunende bevoegdheden etc.

2
SITUEREN VAN STAATSTEUN IN EEN GROTER GEHEEL

Kadering EMR inzake Staatsteun in verdragsgeheel/doelstelling EU: (1) Europees – (2)


Mededingingsrecht – (3) Staatsteun
1: EUROPEES
Op hoger niveau zou iets bestaan als MR inzake staatsteun – interne markt: doelstellingen EU in
verdrag – verdeling bevoegdheden lidstaten/EU
Enkele vragen
 Verwijst Europees alleen naar de EU? Denkt u dat die regels inzake staatsteun, komend
vanuit de EU alleen gelden binnen de grenzen van de EU?
Antwoord: EU staatsteunbeleid betekent meer dan alleen binnen grenzen EU  EU exporteert haar
EU staatsteunregels naar derde landen en dit aan de hand van overeenkomsten. Wanneer vrije
handel tot stand komt, wenst EU dat die derde landen zich ook houden aan staatsteunregels. Dus:
wanneer EU akkoord sluit met dergelijk land of multilateraal met meerdere landen dan worden de
regels opgenomen binnen akkoord en zullen die derde landen zelf een mechanisme moeten
oprichten dat ervoor zorgt dat in dat land regels gelden inzake staatsteun. Dus niet die
staatsteunregels van ons zelf die zouden gelden, maar ander mechanisme.
 Wat is de Europese Unie?
= organisatie opgericht door Europese staten aan de hand van een Verdrag. Deel soevereiniteit werd
afgestaan (dat noemen we supranationaal). Is de EU een supranationale of intergouvernementele
organisatie?
Antwoord: supranationaal maar niet voor de volle 100% want Gemeenschappelijk Buitenlands en
Veiligheidsbeleid = intergouvernementeel
 Op welke verdragen is de EU gegrond
(1) VEU: verdrag betreffende de EU
Ondertekend 1992 door toenmalige lidstaten van Europese Gemeenschappen. Dus EU bestaat sinds
1 nov 1993. Laatste grote wijziging heeft plaatsgevonden door VVL 2007.
(2) VWEU: verdrag betreffende de werking van de EU
Dateert 1975 (1958): Verdrag tot oprichting EEG  1992: EG  VVL: EU
EGKS verdrag bestaat niet meer – werd voor 50 jaar gesloten – wat wel nog bestaat:
(3) EGA-Verdrag / Euratom-Verdrag
Ook ondertekend in 1975
EU Handvest = primair recht =/ verdrag

3
2: MEDEDINGINGSRECHT
(1) Waarom nood aan mededingingsrecht?
(2) Welke actoren spelen een rol in EU Staatsteunbeleid? Alleen actoren op niveau van de EU en zo ja
welke – of zijn er ook op niveau van de lidstaten actoren?
EU-niveau
Actoren spelen een rol in staatsteunbeleid EU? Alleen actoren op niveau EU en zo ja welke of zijn er
ook actoren op niveau van de lidstaten
A) EU instellingen
 Commissie : centrale instelling voor controle inzake staatsteun op Europees niveau
Principe = aanmeldingsplicht door lidstaat wanneer het steunmaatregel wil uitvoeren. EC beslist dan
of subsidie mag worden uitgekeerd. Zolang geen beslissing van Commissie: standstill-verplichting
 maar in praktijk: 88% steun lidstaten worden niet langer door Commissie gecontroleerd ex ante
Principe: beginselverbod van staatsteun die beantwoord aan aantal criteria
Raad
 Raad: heeft specifieke bevoegdheden in domein van EU staatsteun
 HVJ : HVJ van de EU + Gerecht
Bv. HVJ van de EU : exclusieve bevoegdheid beantwoorden prejudiciële vragen  De verdragen laten
wel toe het Gerecht ook bevoegd te maken om bepaalde vragen van nationale rechters te
beantwoorden maar is vandaag nog niet bevoegd.
Prejudiciële vragen: HvJ van de EU kan gevraagd worden door nationale rechters om primair en
secundair unierecht te interpreteren en of de geldigheid van secundair unierecht te beoordelen 
Nationale rechter mag EU recht niet ongeldig verklaren, wel geldig. Denkt hij dat het recht ongeldig is
dan – kan/moet prejudiciële vraag worden gesteld aan HVJ van de EU
 Andere: EP, Europese Raad, Rekenkamer
2) EU organen
Zijn niet betrokken bij effectieve beleid inzake staatsteun maar kunnen zich wel uitspreken over dat
beleid
Nationale actoren
 Lidstaten (zeer ruime te interpreteren: alles wat openbare OH is: FOH, gemeenschappen,
gewesten, provincies, steden, gemeenten … )
Aanmeldingsplicht + standstill-verplichting
Principe: steunvoornemens moeten worden aangemeld bij de EC en men moet wachten op
antwoord voor men overgaat tot steunverlening. Wat als lidstaat zich niet houdt aan een van deze
verplichtingen?
Standstillverplichting (art. 108(3) VWEU): heeft verticale directe werking
 EU bepaling met directe werking kan ingeroepen worden voor de nationale rechter:
- Horizontaal: tussen twee personen/ondernemingen
- Verticaal: in relatie burger/onderneming en OH
 EU: HVJ EU – standstillverplichting (geen steunuitkering tot (voorwaardelijke) goedkeuring EC)
heeft enkel verticale directe werking

4
Dus: als ik als concurrent zie dat steun gekregen die nooit aangemeld is geweest dan kan ik naar
nationale rechter stappen en lidstaat die steun gaf aan die concurrent voor de rechter brengen (niet
mijn concurrent!). M.a.w. die staat heeft onrechtmatige steun uitgekeerd, omdat procedureregels
niet zijn gerespecteerd.
 Ondernemingen
- begunstigd door steunmaatregelen
- Concurrenten van ondernemingen die steun verkrijgen  kunnen zich benadeeld voelen,
beweren dat steun niet verenigbaar is met interne markt: het is aan de Commissie om daarover
te oordelen
 Nationale rechter
- Standstill-verplichting heeft directe werking dus kan nationale rechter gevraagd worden te kijken
naar bv. steun toegekend aan een concurrent  werd die steun wel aangemeld en goedgekeurd
door EC? Zo neen: kan lidstaat verplichten steun terug te vorderen + interest
 Men kan mogelijks tegelijkertijd lacht indienen bij EC
3: STAATSTEUN
Unierecht
 Primair Unierecht = verdragsrecht
 Secundair Unierecht = recht aangenomen door de bevoegde instellingen van de EU
 In brede betekenis: bindend (richtlijnen, verordeningen, besluiten) en niet-bindend (aanbeveling,
adviezen) Unierecht
(1) EU Staatsteunrecht: primair of secundair?
 Er zijn primaire rechtsregels inzake staatsteun: bv. 107, 108, 109 VWEU
 Er is ook secundair recht (enorm uitgebreid)
 Zowel soft als hard law
Bv. soft law : tijdelijke kaderregeling naar aanleiding van COVID19 uitbraak  geeft aan welke
voorwaarden vervuld moeten worden door lidstaten wensen ze steun uit te keren aan getroffen
ondernemingen
Gevolg: lidstaten kijken naar voorwaarden in kaderregeling – hun steunvoornemen neerpennen
rekening houdende met die voorwaarden – vervolgens kunnen ze bij aanmelding van die steun erop
rekening goedkeuring van de EC te verkrijgen.
Dus: kaderregeling blijft soft-law voor lidstaten – geldt ook voor alle wijzingen aangebracht aan dat
kader – ondanks dat de lidstaten zelf betrokken zijn bij het uittekenen van dat kader en de
wijzigingen ervan.
Principe soft-law = niet bindend  MAAR: wel bindend voor Commissie: Commissie mag de
kaderregeling die het uitbrengt niet wijzigen naar aanleiding van een individueel staatsteundossier.
Ontdekt ze ten gevolge van concreet dossier problemen in het kader dan zal Commissie genoodzaakt
zijn die steun eerst goed te keuren en pas vervolgens de kaderregeling kunnen wijzigen.
 Wie heeft dat bepaald? Het HVJ van de EU en het Gerecht: interpreteren primair en
secundair Uniestaatsrecht.

(2) Definitie van Staatsteun


 Geen definitie in het primair Unierecht  besluitpraktijk Commissie + RS HVJ EU

5
MATERIEEL STAATSTEUNBELEID

= inhoudelijk (onverenigbaar)  procedureel (onrechtmatig)


Belangrijke bronnen van materieel Unierecht
1: Verdragsbepalingen:
 107 VWEU
 106bis(3) EGA-Verdrag
 Enkele anderen  Bv. 93 VWEU (transportsector), 106(2) VWEU (compensaties aan
ondernemingen inzake diensten van algemeen economisch belang)
ART 107 VWEU
1. Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke
vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen
of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze
steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
2. Met de interne markt zijn verenigbaar:
a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden
zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten;
b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone
gebeurtenissen;
c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel
ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze
deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.
3. Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd:
a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard
abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en van de in artikel 349 bedoelde
regio's, rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie;
b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang
te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;
c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde
regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt
daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;
d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer
door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie
niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;
e) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

6
ART 107 VWEU
In artikel 107 VWEU vinden we het materieel unierecht inzake staatssteun. Het gaat om inhoudelijk
regels.
Art. 107(1) VWEU = beginselverbod inzake staatsteun die beantwoord aan zekere inhoudelijke
criteria vermeld in deze bepaling (niet: procedureel). Overeenkomstig art. 107(1) VWEU is
staatssteun die voldoet aan zekere criteria verboden en aldus onverenigbaar met de interne markt.
Beginselverbod impliceert dat uitzonderingen mogelijk zijn (niet absoluut, anders: principieel verbod
op staatsteun)  “behoudens afwijkingen voorzien in de verdragen”
Waar vinden we die afwijkingen/uitzonderingen?
(1) Art. 107(2) + 107(3) VWEU  grote verschil, waarom twee leden? Zie aanhef
- LID 2: “zijn verenigbaar”
 Commissie heeft geen discretionaire BH voor toepassing/erkenning van deze uitzondering
(behoud wel bevoegd te interpreteren wat bv. natuurrampen zijn). Als uitzondering van
toepassing: EC moet deze aanvaarden.
- LID 3 “kunnen worden beschouwd als verenigbaar”
 Commissie heeft discretionaire BH  praktijk: als geen uitzondering uit lid 2 van toepassing is en
wel een van lid 3 dan zal EC een positief besluit nemen
(2) Art. 106(2) VWEU : betreft compensaties aan ondernemingen die diensten van economisch algemeen
belang verstrekken.
(3) Art. 106bis(3) EGA-Verdrag
3.    De bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie laten de bepalingen van het onderhavige Verdrag onverlet.
Lex generalis = VEU, VWEU  lex specialis voor sector van kernenergie = EGA-Verdrag. Resultaat:
indien geen lex specialis in EGA-Verdrag dan gelden de regels uit het lex generalis.
Belangrijk want: in EGA-Verdrag staat niets over staatsteun  geen lex specialis dus als lidstaten
steun willen uitkeren aan ondernemingen uit sector van de kernenergie, dan is lex generalis (art. 107,
108, 109 VWEU) van toepassing – rekening houdende met/geïnterpreteerd in het licht van de
doelstellingen van het EGA-Verdrag
(4) Uitzonderingsregelingen:

- tijdelijk kader aangenomen door Commissie inzake staatsteun naar aanleiding van COVID :
voorwaarden waaraan lidstaten moeten voldoen willen zij die steun toekennen (intussen reeds 5
keer gewijzigd)

- besluit Commissie inzake verlenging tijdelijke steunmaatregel aan vier Ierse luchthavens (=
mogelijke uitzondering)

2: Rechtspraak HVJ

Naast primair en secundair unierecht een belangrijke bron van materieel Unierecht, vnl. RS HVJ van
de EU (en vooral prejudiciële vragen)
3: Besluiten EC
Ter illustratie, als voorbeeld

7
PROCEDUREEL STAATSTEUNRECHT

Belangrijke bronnen van procedureel Unierecht  ook hier: primair en secundair Unierecht
 Verdragsbepalingen: art. 108 en 109 VWEU
 Arresten HVJ
ART. 108 VWEU
= primaire procedureregels – procedureel recht
Procedures
 Drie procedures in art. 108 VWEU – gevoerd op niveau van de Europese Commissie
 Vierde procedure in Procedureverordening Raad
1) AANGEMELDE STAATSTEUN
Art. 108(1) + 108(2) VWEU = procedure inzake bestaande steunmaatregelen.
Bv. Steunregelingen die in het verleden zijn goedgekeurd door EC moeten voortdurend worden
onderzocht of ze nog verenigbaar zijn met de interne markt want economische omstandigheden
wijzigen nu eenmaal.
1. De Commissie onderwerpt tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een
voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de
werking van de interne markt vereist.
2. Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt
dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 107 niet verenigbaar
is met de interne markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken
staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn.
Indien deze staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de Commissie of iedere andere
belanghebbende staat zich in afwijking van de artikelen 258 en 259 rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de
Europese Unie wenden.
Op verzoek van een lidstaat kan de Raad met eenparigheid van stemmen beslissen dat een door die staat
genomen of te nemen steunmaatregel in afwijking van de bepalingen van artikel 107 of van de in artikel 109
bedoelde verordeningen als verenigbaar moet worden beschouwd met de interne markt, indien buitengewone
omstandigheden een dergelijk besluit rechtvaardigen. Als de Commissie met betrekking tot deze
steunmaatregel de in de eerste alinea van dit lid vermelde procedure heeft aangevangen, wordt deze door het
verzoek van de betrokken staat aan de Raad geschorst, totdat de Raad zijn standpunt heeft bepaald.
Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet
heeft bepaald, beslist de Commissie.
2) NIEUWE STAATSTEUN
ART 108(2) AL. 2 VWEU

+ ART. 108(3) VWEU = procedure inzake nieuwe steunmaatregelen  aanmeldingsplicht +


standstill-verplichting

3. De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte
gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 107
onverenigbaar is met de interne markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De
betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een
eindbeslissing heeft geleid.

8
3) MISBRUIK VAN STAATSTEUN
ART. 108(2) AL. 1 VWEU
Wanneer de commissie steunmaatregel ten gunste van 1 onderneming heeft goedgekeurd en
vaststelt, bv. ingevolge een klacht – dat hiervan misbruik wordt gemaakt, dan kan de EC een
procedure starten (onderneming gebruikt steun voor andere doeleinden dan deze waartoe de EC de
steun had toegekend).
4) PROCEDURE AANGAANDE ONRECHTMATIGE STEUN
ART. 109 VWEU
De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement alle verordeningen
vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 107 en 108, en met name de voorwaarden voor de
toepassing van artikel 108, lid 3, bepalen alsmede de van die procedure vrijgestelde soorten van
steunmaatregelen.
Principe: bevoegdheid tot oordelen (1) staatsteun (2) verenigbaarheid met interne markt = EC 
Maar lidstaat kan aan Raad vragen steunmaatregel verenigbaar verklaren met interne markt
Art. 108 VWEU: primair procedureel recht  via art. 109 VWEU: secundair procedureel recht: Raad
kan verordeningen nemen dienstig voor toepassing van art. 107 (materieel) en 108 VWEU
(procedureel)
Momenteel 2 Verordeningen van de Raad genomen o.g.v. 109 VWEU
(1) Procedureverordening (Nr. 2015/1589) -verder uitgevoerd door verordening van de Commissie
(7094/2004)
Hierin vinden we een consolidatie terug van alle procedureregels: procedureregels in 108 VWEU
maar zoals geïnterpreteerd en toegepast door Commissie en HVJ
Belang: 3 procedures in 108 VWEU maar 4 e procedure in Procedureverordening: procedure
aangaande onrechtmatige staatsteun
= staatsteun toegekend aan 1 of meerdere lidstaten zonder dat lidstaat de procedureregels
(aanmelding of standstill) heeft nageleefd  bleek bestaand probleem in de praktijk zodat er een
noodzaak is geweest om een aparte procedure in te schrijven in de Procedureverordening – o.b.v. de
besluitpraktijk van de EC & RS HVJ
(2) Machtigingsverordening
Uit 109 VWEU volgt dat Raad via Verordeningen, steunmaatregelen kan vrijstellen van de
aanmeldingsplicht  maar uit samenlezen van art. 109 VWEU en art. 108(4) VWEU volgt dat de Raad
dit niet doet maar de Commissie:
108(4)VWEU:
4. De Commissie kan verordeningen vaststellen betreffende de soorten van staatssteun waaromtrent de Raad
overeenkomstig artikel 109 heeft bepaald dat zij van de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure kunnen
worden vrijgesteld.
De Raad geeft aan de Commissie - via de Machtigingsverordening - de toelating zelf verordeningen te
nemen om bepaalde categorieën steunmaatregelen vrij te stellen van de aanmeldingsplicht –
weliswaar onder de voorwaarden door de Raad bepaald in de machtigingsverordening (waarbij
Commissie evt. bijkomende voorwaarden kan opleggen). Praktijk: 88% van steunmaatregelen valt
onder vrijstelling.
Als steunmaatregelen zijn vrijgesteld van aanmeldingsplicht: geen ex ante controle meer  wel ex
post controle: Commissie kan nagaan of lidstaten zich wil houden aan voorwaarden in haar
verordening

9
VRIJSTELLINGEN – genomen op grond van machtigingsverordening
 Algemene vrijstellingsverordening (GBER: General Block Exemption Regulation)
 Specifieke vrijstellingsverordeningen (visserij, landbouw en diensten van algemeen
economisch belang)
 De minimis-Verordening (nr. 1407/2018)
Machtigingsverordening Raad stelt dat Commissie een de minims-Verordening mag uitvaardigen
 Waarom? Omdat niet alle criteria uit 107(1) vervuld zijn: steun is zo gering dat deze geen
negatieve invloed op het handelsverkeer van de EU kan hebben
Commissie: bij steun uitgekeerd aan één enkele onderneming - onder 200 000 EUR (soms 100 000
EUR) – gespreid over periode van 3 jaar  art. 107(1) VWEU is niet van toepassing.
Opm: Prof. Zou vrijstelling aanmeldingsplicht beter vinden

VERWEVENHEID

Onverenigbare steun die ook onrechtmatig is


Onverenigbaar: art. 107(1) is van toepassing en er is geen enkele uitzondering die ik van toepassing
kan verklaren  Resultaat: lidstaat moet steun terugvorderen. Als niet vrijwillig teruggeven, dan
uitgesproken door nationale rechter.
COLLEGE 2

Herhaling vorig College:

Vorige les: Vrijstellingsverordening, vrijstellingsbesluit (meer specifiek: vrijstellingsbesluit voor


compensaties voor diensten van algemeen economisch belang), de minimis verordening

Vrijstellingsverordeningen  wat betekent die “vrijstelling”? Betekent niet dat het verbod dan niet
van toepassing is, dat er geen sprake zou zijn van staatssteun in de zin van art. 107(1) VWEU

 De minimis verordeningen: betekenen dat bepaalde staatsteun, niet onder artikel 107(1) VWEU
valt omdat de steun onder een welbepaald steunbedrag/maximumbedrag valt.

Maar: vrijstellingsverordening daarentegen, betekend dat het beginselverbod van staatssteun van
toepassing is (art. 107(1) VWEU)  Maar: hier geldt een vrijstelling van de aanmeldingsplicht. In
beginsel moet overeenkomstig artikel 108(3) VWEU – elk steunvoornemen dat valt onder art. 107(1)
VWEU moet worden aangemeld bij de EC (en best ook wanneer een lidstaat twijfelt of art. 107(1) al
dan niet van toepassing is). Zolang de commissie geen uitspraak heeft gedaan (positief of
voorwaardelijk positief besluit heeft genomen  en dus gezegd heeft: dat steunvoornemen is
verenigbaar met de interne markt omdat een van de uitzonderingen van toepassing is) – zolang mag
de betrokken lidstaat in kwestie het steunvoornemen niet uitvoeren

= standstill-verplichting  deze heeft verticale directe werking.

ART. 109 VWEU (en dat lezen we ook in art. 108(4) VWEU sinds het VVL): de Raad kan aan de
Commissie de machtiging geven om vrijstellingsverordeningen vast te stellen. Waarbij de Commissie
dus in Verordeningen vastlegt aan welke voorwaarden moet voldaan zijn, wilt een lidstaat vrijgesteld
zijn van de aanmeldingsplicht. Dus vrijstelling betekent vrijstelling van de aanmeldingsplicht.

10
Er is een Algemene Groepsvrijstelling – maar we hebben ook aparte vrijstellingsverordeningen voor
de landbouwsector en de visserijsector. We hebben ook een zeer specifiek vrijstellingsbesluit voor
wat betreft compensaties voor diensten van algemeen economisch belang. Ten slotte is er ook een
vrijstellingsverordening in de transportsector.

Vorige week heeft hij gezegd dat vandaag de dag 88% van alle steunmaatregelen vallen onder één of
andere vrijstellingsverordening of vrijstellingsbesluit  dat moeten we corrigeren (hij heeft de cijfers
nagekeken en die dateerde van 2018). In 2018: 94.7% van alle nieuwsteunmaatregelen in de
lidstaten vielen onder de Algemene Groepsvrijstelling. Deze cijfers van 2018 houden geen rekening
met de andere vrijstellingsverordeningen en het vrijstellingsbesluit voor compensaties voor diensten
van algemeen economisch belang. Dat wil dus zeggen dat vandaag de dag nog maar zeer weinig
steunmaatregelen moeten worden aangemeld.

In het kader van die diensten van algemeen economisch belang: daar hebben we gezegd dat er
sprake is van een vrijstellingsbesluit. Dat is dus een apart vrijstellingsbesluit  diensten van
algemeen economisch belang kunnen dus niet vallen onder de algemene groepsvrijstelling maar wel
onder het vrijstellingsbesluit. Dat vrijstellingsbesluit is niet genomen o.b.v. het
machtigingsverordening van de Raad maar wel o.b.v. art; 106(3) VWEU (zie later).

Er is hier ook een de minimis verordening voor wat betreft compensaties voor diensten van
algemeen economisch belang  die is wel aangenomen o.b.v. de machtigingsverordening van de
Raad.

Die machtigingsverordening van de Raad zelf is dus aangenomen o.b.v. art. 109 VWEU  je moet
art. 109 VWEU en art. 108(4) VWEU samenlezen om te weten wat die vrijstellingsbesluiten zijn. Is er
nog een verordening aangenomen geweest door de Raad o.g.v. art. 109 VWEU? Ja: de
Procedureverordening  waarom hebben we deze als we al art. 108 VWEU hebben waar we de
procedureregels terugvinden? In art. 108 VWEU hebben we drie procedures: 1) een procedure voor
bestaande steun 2) een procedure voor nieuwe staatsteun 3) een procedure voor het geval een
onderneming misbruik maakt van staatssteun. Maar wat hebben we vastgesteld? Dat lidstaten zich
niet altijd houden aan die aanmeldingsplicht of die standstill-verplichting  op dat moment hebben
we te maken met onrechtmatige steun. Wat we in die Procedureverordening terugvinden is onder
meer een procedure voor onrechtmatige staatsteun die we niet terugvinden in art. 108 VWEU.
Omdat toen de lidstaten van het EGKS destijds deze bepaling in het verdrag hebben opgenomen,
ging men natuurlijk niet zeggen ‘als er niet aangemeld wordt gaan we dit doen’  neen, men heeft
een aanmeldingsplicht ingeschreven in art. 108 VWEU (oorspronkelijk artikel 88)  dus daarmee
hebben de lidstaten gezegd, eens dat die EEG bestaat gaan wij onze steunmaatregelen aanmelden.
Maar we hebben in de loop der jaren vastgesteld dat de lidstaten niet altijd aanmelden, dat de
Commissie klachten kreeg .. en zo is er stilaan een procedure inzake onrechtmatige staatsteun tot
stand gekomen, aan de hand van de besluitpraktijk van de Commissie en de RS van het HVJ van de
EU  en nu vinden we die procedure inzake onrechtmatige staatsteun samen met die drie andere
procedures terug in de Procedureverordening.

EXAMEN: schriftelijk, digitaal, meerkeuze – relevante regelgeving wordt vermeld bij de vragen!

11
Dan nog iets kort over: Belgische steunregeling inzake leningen aan ondernemingen  het gaat hier
over een Belgische garantieregeling voor leningen ten belope van 50 miljard EUR. Die regeling wilt
dus zeggen dat de Belgische Staat, leningen die ondernemingen aangaan bij banken omdat ze
liquiditeitsproblemen hebben, de OH – garant zal staan voor die leningen ten belope van 50 miljard
EUR. Dus de Vlaamse OH zegt ook aan de banken: hier zijn een aantal voorwaarden waaraan jullie
moeten voldoen maar als die voorwaarden vervuld zijn dan kunnen jullie aan ondernemingen die
liquiditeitsproblemen hebben, leningen geven en het totaal bedrag is 50 miljard EUR en ik ga voor
80% garant staan. Wat hebben we in de media gelezen? Dat banken niet geneigd zijn om deze
steunregeling die door de Europese Commissie werd goedgekeurd, toe te passen  wat doen de
banken? Ze bieden andere formules aan die voor de ondernemingen veel zwaarder zijn (hogere
tarieven, meer zekerheden vereist bv. hypotheken). Dus man sprak eerst van een “bazooka van 50
miljard EUR” nu spreekt men over een “waterpistool van 2 miljard EUR” – want op dit ogenblik is er
uiteindelijk maar 2 miljard van die 50 miljard aan leningen opgenomen.

Dat is een beslissing van de Commissie waarbij die steunregeling werd goedgekeurd en de Commissie
heeft die steunregeling goedgekeurd o.b.v. art. 107(3) b) VWEU  ART 107(3) VWEU: hierin vinden
we de mogelijke uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun in art. 107(1) waarbij de EC
wel discretionaire BH heeft over het al dan niet toepassen van zo’n uitzondering (in de praktijk neemt
de EC dan ook vaak een positief besluit wanneer aan de voorwaarden is voldaan) (“kunnen
verenigbaar zijn”). In art. 107(2) = de jure uitzonderingen (“zijn verenigbaar”). Wat de de jure
uitzondering betreft heeft de Commissie geen discretionaire BH: zij interpreteert wel wat bv. een
natuurramp, buitengewone gebeurtenis is … maar wanneer de Commissie moet vaststellen dat een
van de uitzonderingen van art. 107(2) van toepassing is, moet zij een positieve beslissing nemen. Dat
is niet zo voor art; 107(3) maar ook daar stellen we vast dat wanneer de Commissie vaststel dat een
van de uitzonderingen van art. 107(3) van toepassing is, dan neemt zij ondanks dat zij discretionaire
BH heeft een positief besluit. Maar die discretionaire BH uit zich wel in die verschillende
richtsnoeren, kaderregelingen .. die De Commissie uitvaardigt.

In art. 107 VWEU vinden we het materieel recht maar we vinden nog veel materieel recht in andere
documenten van de Commissie (zoals mededelingen, richtsnoeren, kaderregelingen ..) 
Kaderregeling: Commissie somt aantal voorwaarden op en als daaraan is voldaan dan kan aanspraak
worden gemaakt iop een uitzondering. Bv. recente tijdelijke kaderregeling aangenomen door de
Commissie voor wat betreft steunmaatregelen die lidstaten willen uitvaardigen naar aanleiding van
de COVID-uitbraak  in die kaderregeling is er sprake van 3 uitzonderingsbepalingen die we terug
vinden in art. 107:

1) terug te vinden in art. 107(2) b) : buitengewone gebeurtenis = de jure uitzondering  dus


COVID19 wordt als een buitengewone gebeurtenis beschouwd door de EC)
2) In de tijdelijke kaderregeling wordt ook melding gemaakt van de uitzondering die we
terugvinden in art. 107(3) b) : ernstige verstoring van de economie van de lidstaten  dus de
Commissie zegt dat de economie van de lidstaten ernstig worden verstoord door COVID19.
3) Dan wordt ook in die tijdelijke kaderregeling nog melding gemaakt van art. 107(3) c) =
mogelijke uitzondering

Die steunregeling van België (die garantieregeling) is niet goedgekeurd o.b.v. de tijdelijke
kaderregeling – maar wel direct o.b.v. art. 107(3) b)  dus niet alle COVID staatsteun moet

12
noodzakelijkerwijze vallen onder de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling. De Commissie zal
eerst naar de tijdelijke kaderregeling kijken, is die niet ven toepassing dan zal de Commissie alsnog
kijken naar de uitzonderingsbepalingen die we terug vinden in art. 107 VWEU (en dat is hier
gebeurd).Dus de Commissie heeft gezegd: voor wat betreft die garantieregeling: om die en die
redenen is de tijdelijke kaderregeling niet van toepassing dus gekeken naar 107 VWEU en beslist dat
de uitzondering die we vinden in . art. 107(3) b) toepassing kon vinden.

Commissie staat altijd onder toezicht van HVJ EU  moet haar staatsteunbesluiten motiveren.

Actualiteit: Vorige week heeft hij gezegd dat alle steunvoornemens naar aanleiding van COVID19 die
werden aangemeld bij de EC, goedgekeurd zijn door de EC (al dan niet door toepassing van dat
tijdelijk kader). Maar er zijn op dit ogenblik 17 procedures (waarvan al 2 uitspraken) aanhangig voor
het Gerecht aangespannen door Ryanair  Ryanair heeft verzet aangetekend tegen 17 besluiten van
de EC waarin de Commissie staatsteun heeft goedgekeurd ten gunste van concurrenten van Ryanair.
In de meeste van die procedures heeft Ryanair gevraagd dat deze via de “snelle procedure” zouden
worden afgehandeld. Met als gevolg dat deze week het Gerecht al 2 arresten heeft geveld (een
Zweedse en Franse steunmaatregel die door Commissie werden goedgekeurd) – dat de Commissie
het hier bij het rechte eind heeft, dat de Commissie in beide dossiers gerechtigd was om een positief
besluit te nemen. Ryanair heeft deze 2 procedures verloren en onmiddellijk aangekondigd
cassatieberoep (niet HB noemen!) aan te tekenen bij het HVJ EU. Het Hof zal nagaan of het Gerecht
het recht correct heeft toegepast.

Actualiteit: nog deze week heeft de Commissie een aantal besluiten genomen inzake
steunmaatregelen (in totaal 12) – waaronder 7 COVID-steunmaatregelen (positieve beslissingen).

LUIK 1: EU STAATSSTEUN BELEID KADEREN IN EEN GROTER GEHEEL

KADERING binnen Verdragen, doelstellingen en bevoegdheden van de EU  we gaan dit doen aan
de hand van 3 woorden: 1) Europees 2) Mededingingsrecht 3) Staatsteun

EUROPEES

 Europees – wat betekend dat in ons verhaal?


Als we het over “Europees” hebben, hebben we het in de eerste plaats over de EU  EU MR =
mededingingsrecht dat geldt binnen de EU, dus ook MR inzake staatsteun zoals dat geldt in de EU.
Maar dan hebben we daar iets aan toegevoegd:
 Denkt u dat dat EU-beleid inzake staatssteun alleen van toepassing is binnen de EU (27
lidstaten)?

EU staatssteun beleid is vrij uniek, men heeft dat nergens anders (ook niet in de VS). Maar: de EU
exporteert haar staatssteunregels naar derde landen en dat gebeurd aan de hand van akkoorden. Bv.
associatieakkoorden  associatieakkoorden die de EU heeft gesloten met kandidaat lidstaten (bv. in
Turkije is in 1963 een associatie-overeenkomst gesloten: daarin lezen we meermaals dat die
overeenkomst een eerste stap is naar een volwaardig lidmaatschap van Turkije in (destijds de EG) de
EU).

Wat betreft andere kandidaat-lidstaten en zelfs ook potentiële kandidaten: daar spreken we over
stabilisatie-en associatieakkoorden. In dat associatieakkoord met Turkije en in die stabilisatie-en

13
associatieakkoorden met kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, daar vinden we
staatsteunregels in terug. Daar vinden we eigenlijk een quasi-kopie van art. 107 VWEU in terug. Dat
wil dus zeggen dat die landen waarmee de EU die akkoorden heeft gesloten, een onafhankelijke
instelling moeten oprichten, die ervoor moet zorgen dat die landen geen staatsteun uitkeren die de
mededinging zou vervalsen en waar de mededinging in de EU samen met Turkije en het
handelsverkeer tussen die 28 landen – dat Turkije geen steun uitkeert die het handelsverkeer tussen
al die staten ongunstig zou kunnen beïnvloeden. Dus het materieel recht wordt als het ware
gekopieerd in dergelijke overeenkomsten. Maar het is natuurlijk niet de Commissie die gaat nagaan
of in Turkije, Albanië of in Noord-Macedonië, geen steun wordt uitgekeerd die de mededinging zou
vervalsen op de interne markt die dan op dat vlak uitgebreid wordt met dat derde land  de
Commissie gaat dat niet doen, de Commissie is daar niet bevoegd voor. Die overeenkomsten zeggen:
die landen waarmee zo’n overeenkomsten worden gesloten en waarin dus die mededingingsregels
(inzake staatsteun) worden ingeschreven  wel in die derde landen moet een onafhankelijke
instelling worden opgericht die die staatsteun zal controleren, zoals de Commissie dat doet voor wat
betreft de staatsteun die lidstaten van de EU wensen uit te keren.

 Dus: de Commissie – of de EU: kopieert art. 107 VWEU in die akkoorden (associatieakkoord met
Turkije + associatie-en stabilisatieakkoorden met kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-
lidstaten)

Handelsakkoord = hebben we vandaag bv. met het VK  dus men liberaliseert de handel

Associatieakkoorden = als men associatieakkoord sluit met een derde land, dan is in feite de
bedoeling dat dat derde land lid gaat worden van de EU  hier gebeurd veel meer dan het
liberaliseren van de handel. Bv. in dat akkoord met Turkije staat: dit akkoord is de eerste stap naar
volwaardig lidmaatschap. Maar correctie: niet alle associatieakkoorden moeten leiden tot
lidmaatschap – je hebt verschillende associatieakkoorden :

- Associatieakkoorden die zich vooral richten op handel en economische samenwerking


- Associatieakkoorden die zich daarnaast ook bv. bezig houden met mensenrechten, de rechtstaat
etc.
- Je hebt daarnaast een onderscheid tussen akkoorden die uiteindelijk moeten leiden tot
lidmaatschap en andere akkoorden (bv. akkoord met Oekraïne: daar wordt niets gezegd over
mogelijk lidmaatschap).

Stabilisatieakkoorden = stabilisatie wil zeggen dat er in die landen eerst heel wat moet gestabiliseerd
worden. Daar moet serieus werk gemaakt worden van de “Kopenhagencriteria”  de
Kopenhagencriteria moet vervuld zijn door kandidaat-lidstaten als zij willen kunnen toetreden tot de
EU.

Wat is EVA? = overeenkomst tot oprichting van de EER

14
Over welke lidstaten gaat het hier?

Kandidaat-lidstaten Potentiële kandidaat-lidstaten


 Turkije  associatieakkoord  Bosnië-Herzegovina
 Montenegro  Kosovo  kan op dit ogenblik geen
 Noord-Macedonië lidmaatschap aanvragen want wordt
 Servië niet erkend door alle lidstaten van de
 Albanië EU – maar wordt wel door de
Commissie beschouwd als potentiële
kandidaat

Dat voor wat betreft bilaterale akkoorden  dit betreft bilaterale akkoorden: de EU heeft die
akkoorden gesloten, individueel met deze landen.

Dan is er een multilateraal akkoord waar we ook een quasi-kopie van art. 107 VWEU terug vinden 
dat is een overeenkomst van 1992 waarbij een EER werd opgericht. Bedoeling van dat akkoord is om
de interne markt uit te breiden naar derde landen  nl. de lidstaten van de Europese
vrijhandelsassociatie  leden = alle EU-lidstaten + Ijsland, Noorwegen, Lichtenstein en Zwitserland.
Waarom Zwitserland op laatste plaats? Want Zwitserland is niet toegetreden tot de EER. Zwitserland
wilde toetreden en heeft zelfs de overeenkomst tot oprichting van de EER ondertekend maar in
Zwitserland heeft een negatief referendum plaatsgevonden. Dus EER telt vandaag 30 lidstaten.

Wat betreft Zwitserland: in de loop der jaren werden akkoorden gesloten (bilaterale akkoorden
tussen de EU en Zwitserland). Er zijn er op dit moment meer dan 100. Eentje daarvan van 2002 heeft
te maken met de luchtvaartsector (luchtvervoer). Daarin staan steunmaatregel-regels, een quasi-
kopie van art. 107 VWEU MAAR daar staat geen mechanisme in dat ervoor moet zorgen dat
Zwitserland moet uitkijken en nagaan of het geen steun uitkeert die effect heeft op het
handelsverkeer met de EU en de mededinging die gevoerd wordt door de 27 samen met Zwitserland.
Daar zijn wel organen waar de Commissie dat ter sprake kan brengen en stellen dat het indruist
tegen de steunmaatregels die in het akkoord staan maar als Zwitserland alsnog de betrokken
steunmaatregel uitvoert dan kunnen daar geen sancties tegenover staan.

 Wat betekend dat “uitbreiden” naar derde landen? Dat betekend dat er vrij handel kan
plaatsvinden tussen de lidstaten van de EU en die landen van de Europese vrijhandelsassociatie
(vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal).

Maar we zullen zien: als je die interne markt tot stand wil brengen, dan moet je ook een
mededingingsbeleid hebben. Dus als je die interne markt uitbreidt naar derde landen dan moet je in
dat akkoord ook mededingingsregels (inzake staatsteun) inschrijven. Want door die uitbreiding
creëer je een grotere interne markt en binnen die interne markt weten we dat de mededinging niet
mag worden vervalst en het handelsverkeer niet ongunstig mag worden beïnvloed (dus ook niet door
toedoen van staatsteun uitgekeerd door die EVA-landen).

Terug naar de EER: in die overeenkomsten staat een quasi-kopie van art. 107 VWEU (beginselverbod
met uitzonderingen). Dus we hebben eigenlijk nu een interne markt met 30 landen. Maar: ook hier is
het zo dat de Commissie niet bevoegd kan worden gemaakt om te gaan controleren in bv.
Noorwegen of Noorwegen geen steun uitkeert die niet door de beugel kan (die onverenigbaar is met

15
de verruimde interne markt). Naar aanleiding van deze overeenkomst hebben die 3 EVA-landen
onder elkaar een overeenkomst afgesloten. Met deze overeenkomst (multilateraal akkoord) hebben
zij twee belangrijke instellingen opgericht:

 Enerzijds een toezichthoudende autoriteit van de EVA


 Deze doet voor wat die 3 EVA-landen betreft, wat de EC doet voor die 27 lidstaten van de EU. Die
controleert dus de staatsteun die die 3 EVA-landen wensen uit te keren, naar aanleiding van de
staatsteunbepalingen die werden ingeschreven in de overeenkomst tot oprichting van de EER
 Anderzijds een Hof van de EVA (= EFTA-Hof)
 Dit EVA-Hof doet hetzelfde als wat in Luxemburg het HVJ EU en Gerecht doen. Neemt die
toezichthoudende autoriteit een negatief besluit inzake een Noorse steunmaatregel, dan kan
Noorwegen een beroep tot nietigverklaring van dat besluit van die toezichthoudende autoriteit
inleiden voor dat EVA-Hof. Zoals ins ons geval daarnet Ryanair heeft gedaan naar het Gerecht
toe.

Recente akkoord tussen EU en VK

VK heeft EU verlaten (01.01.2020 maar overgangsperiode tot 31.12.2020)  in die periode was het
de bedoeling tot een handelsakkoord te komen. Geen handelsakkoord op 1 januari betekende een
“no deal Brexit”. Op de laatste minuut is men erin geslaagd om een handels-en
samenwerkingsakkoord af te sluiten, dat voorlopig van toepassing is. Dat moet nog goedgekeurd
worden door het EP.

In dat akkoord vinden we bijzondere staatsteunregels terug  niet een kopie van art. 107(1) VWEU.
Er wordt zelfs niet over staatsteun gesproken maar over subsidies. Zeer veel en zeer ingewikkelde
regels in dat akkoord inzake staatsteun. We gaan deze vandaag nog niet bekijken want het VK moet
nog veel uitvoeringsmaatregelen nemen m.b.t. die staatsteunbepalingen die we dus terug vinden in
dat akkoord. Het is niet duidelijk welke kant het zal opgaan met het toezicht op die Britse staatsteun
(want het VK zal een onafhankelijk orgaan moeten oprichten om ervoor te zorgen dat het VK geen
staatsteun gaat uitkeren die de mededinging met de EU zal mogelijk zal vervalsen). Het is op dit
ogenblik ook nog niet duidelijk over welke steun het allemaal zal gaan .. dat moet nog allemaal
verder uitgewerkt worden.

 Wat is de EU

Een internationale (in casu Europese) organisatie die werd opgericht door Europese landen.

Wat zegt art. 1 VEU?

“Bij dit Verdrag richten de Hoge Verdragsluitende Partijen tezamen een Europese Unie op, hierna
„Unie” te noemen, waaraan de lidstaten bevoegdheden toedelen om hun gemeenschappelijke
doelstellingen te bereiken.”

 Dat is zeer belangrijk: het toedelen van bevoegdheden  de lidstaten van de Unie hebben aan
de hand van dit verdrag bevoegdheden toegekend aan die EU.

16
“De Unie is gegrond op dit Verdrag en op het  Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie  (hierna „de Verdragen” te noemen). Deze twee Verdragen hebben dezelfde juridische waarde.
De Unie treedt in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is.”

 ART 1 zegt dus dat de Unie gegrond is op 2 verdragen. Is er misschien nog een ander verdrag
waarop de EU is gegrond? JA, bv. EGA-Verdrag (gewijzigd door VVL) (Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie bestaat dus nog steeds).

Dat EGA-Verdrag is van belang voor ons: Art. 106bis(3)


3.    De bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie laten de bepalingen van het onderhavige Verdrag onverlet.
Lex generalis = VEU, VWEU  lex specialis voor sector van kernenergie = EGA-Verdrag. Resultaat:
indien geen lex specialis in EGA-Verdrag dan gelden de regels uit het lex generalis.
Belangrijk want: in EGA-Verdrag staat niets over staatsteun  geen lex specialis dus als lidstaten
steun willen uitkeren aan ondernemingen uit sector van de kernenergie, dan is lex generalis (art. 107,
108, 109 VWEU) van toepassing – rekening houdende met/geïnterpreteerd in het licht van de
doelstellingen van het EGA-Verdrag
Dus lidstaten kunnen niet zomaar steun uitkeren aan ondernemingen die actief zijn in de sector van
kernenergie. Wil een lidstaat steun uitkeren aan dergelijke onderneming dan geldt het
beginselverbod van staatsteun, het beginsel van de aanmeldingsplicht en de standstill-verplichting.
Wat betekend dat concreet? Dat wanneer een lidstaat een dergelijk steunvoornemen wil uitvoeren,
het dit moet aanmelden aan de EC en dat de EC de materieelrechtelijke steunregels en de
procedurele steunregels van het werkingsverdrag zal toepassen. Maar ook het afgeleid recht: bv. de
Procedureverordening. Maar ze gaat wel wanneer ze dergelijk onderzoek doet o.b.v. de
materieelrechtelijke en procedureel-rechtelijke regels werkingsverdrag en afgeleid recht – steeds de
doelstellingen van het EGA-Verdrag voor ogen houden.
Voorbeeld Besluit Commissie: gaat over Roemeense steunmaatregel ten gunste van de Roemeense
nationale Uraniummaatschappij (= onderneming actief in sector van de kernenergie): “in dit besluit
van de EC heeft de Commissie de Roemeense OH gelast 13 miljoen EUR aan steun terug te vorderen
van deze nationale (dus staatsbezit) Uraniummaatschappij.“  Besluit is van 2020, de steun
dateerde van 2016 en de Commissie heeft die staatsteun getoetst aan de richtsnoeren die zij
hanteert voor reddings-en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden. Dus de
Commissie heeft kaderregelingen en richtsnoeren voor wat betreft steun die lidstaten wensen uit te
keren aan ondernemingen in moeilijkheden. Lidstaten kunnen onder strenge voorwaarden
herstructureringssteun uitkeren aan dergelijk ondernemingen en zelfs reddingsteun.
Dus wat heeft de Commissie beslist?
1) Het gaat hier over staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU: het beginselverbod is van toepassing
2) Ik ga kijken in al mijn regels, soft & hard law,- of ik geen uitzondering kan toepassen  wat stel ik
vast: het is een onderneming in moeilijkheden  we hebben een herstructureringsplan geëist … en
wat stellen we vast: dat die steun niet voldoet aan de voorwaarden die gestipuleerd staan in die
specifieke richtsnoeren voor herstructurering en reddingsteun aan ondernemingen in moeilijkheden.
Maar de Commissie geeft ook duidelijk aan in het besluit dat ze rekening heeft gehouden tijdens haar
onderzoek met de doelstellingen van de Gemeenschap voor Atoomenergie. Maar ze heeft wel de
materieelrechtelijke steunregels in het kader van het werkingsverdrag toegepast en ook de
procedureregels toegepast  bv. de eis tot terugvordering die dit besluit richt aan de Roemeense
overheid  de bevoegdheid van de Commissie om de terugvordering te gelasten vinden we terug in
art. 16 van de Procedureverordening (= verordening aangenomen in het kader van het
werkingsverdrag, niet in het kader van het EGA-Verdrag).

17
Dus herhaling: we hebben een besluit van de Commissie van 2020 inzake Roemeense steun aan de
Roemeense nationale Uraniummaatschappij. De commissie heeft uiteindelijk beslist dat de steun die
werd uitgekeerd aan die onderneming door de Roemeense OH, onverenigbaar was met de interne
markt – en dat het effectief over steun in de zin van art. 107(1) VWEU ging. Ik heb gekeken naar die
richtsnoeren inzake reddings-en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden en
uiteindelijk moet ik beslissen dat die steun niet in overeenstemming is met de voorwaarden
gestipuleerd in die richtsnoeren zodat ik deze steun onverenigbaar moet verklaren met de interne
markt. Ik heb dit gedaan in het licht van de doelstellingen van de EGA en zelf dan kan ik geen positief
besluit nemen  vermits het gaat over steun die onrechtmatig is, moet die worden teruggevorderd
van de betrokken onderneming.
 Bevoegdheden van de EU
ART. 1 VWEU: “EU – waaraan de lidstaten bevoegdheden toedelen om hun gemeenschappelijke
doelstellingen te bereiken.”
 Een van die doelstellingen is: de interne markt
Art. 3 VWEU : hier vinden we alle doelstellingen van de EU terug, een daarvan is een interne markt
tot stand brengen (art. 3(3) VWEU).
Art. 3(6) VWEU: “De Unie streeft deze doelstellingen met passende middelen na, naargelang van de
bevoegdheden die haar daartoe in de Verdragen zijn toegedeeld.”
 belangrijk wat wanneer de Unie een handeling stelt, dat daarvoor een rechtsgrond terug te
vinden is in het Verdrag of en in afgeleid recht.
 Bevoegdheden die niet via de Verdragen zijn toegekend aan de EU zijn bevoegdheden van de
lidstaten
Interne markt: ‘gemeenschappelijke’ markt gebruikte men in het oorspronkelijke EEG verdrag als een
alomvattende term waarin de vier vrijheden zaten maar ook het mededingingsbeleid, het
handelsbeleid, de mogelijkheid van de EU om wetgeving van de lidstaten te harmoniseren …  op
dit ogenblik vinden we die term niet meer terug. Maar sinds de Europese Akte van 1986 hebben we
een definitie van de interne markt  art. 26(2) VWEU: “de interne markt omvat een ruimte zonder
binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd
volgens de bepalingen van de Verdragen.
 Een gemeenschappelijke markt oprichten waarin vooral vrij verkeer van goederen, diensten,
personen, kapitaal gewaarborgd zou blijven = een van de belangrijkste doelstellingen van het
oorspronkelijke EEG-Verdrag.
 Voorheen: EG  economische samenwerking

Art. 5 VEU:

1. “De afbakening van bevoegdheden van de Unie wordt beheerste door het beginsel van
bevoegdheidstoebedeling. De uitoefening van die bevoegdheden wordt beheerst door de beginselen
van subsidiariteit en evenredigheid.

2. Krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling handelt de Unie enkel binnen de grenzen van de
bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde
doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld,
behoren toe aan de lidstaten.”

We lezen hetzelfde in:

18
Art. 4 VEU: “Overeenkomstig artikel 5 behoren de bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de
Unie zijn toegedeeld, toe aan de lidstaten.”

 Dat stond allemaal niet in de oorspronkelijke verdragen maar dat is gevoelig. Dat is gevoelig voor
de burger om te weten waar is die Unie nu allemaal bevoegd voor want die moeit zich blijkbaar
met alles? Daarom dat men in de Verdragen duidelijk heeft gemaakt dat er sprake is van
toegedeeld bevoegdheden en dat alle andere bevoegdheden blijven toebehoren aan de
lidstaten.

Subsidiariteit & evenredigheid = essentieel.

Belangrijk voor ons verhaal: één van de doelstellingen is het verwezenlijken van de interne markt

CATEGORIEËN VAN BEVOEGDHEDEN

= Nieuw sinds VVL  vroeger wisten we niet goed welke bevoegdheden nu exclusief toebehoorden
aan de EU (of daarvoor: aan de EG), welke bevoegdheden gedeeld waren. Dat is verholpen door het
VVL: er staan nu in het werkingsverdrag categorieën van bevoegdheden.

ART. 2 VWEU

1. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de
Unie wordt toegedeeld, kan alleen de Unie wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen
vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de Unie gemachtigd
zijn of ter uitvoering van de handelingen van de Unie.  exclusieve bevoegdheden

2. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de Unie
wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de Unie en de lidstaten wetgevend
optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid
uit voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun
bevoegdheid weer uit voor zover de Unie besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te
oefenen  gedeelde bevoegdheden
4. De Unie is bevoegd om, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie, een
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bepalen en te voeren, met inbegrip van de
geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid.

 Vorige keer gezien: supranationaal beleid en intergouvernementele samenwerking. Het


gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt gevoerd overeenkomstig het
Unieverdrag  daar staat intergouvernementeel beleid plaats, geen supranationaal.

Samengevat:

 We hebben exclusieve bevoegdheden van de EU


 We hebben gedeelde bevoegdheden
 En we hebben ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheden van de EU
 Art. 2 VEU geeft categorieën van bevoegdheden die verder worden ingevuld in de volgende
artikelen.

19
Waarom vermelden we dit?

ART 3 VWEU: “ De Unie is exclusief bevoegd voor: b) de vaststelling van de mededingingsregels dir
voor de werking van de interne markt nodig zijn.”

ART 109 VWEU: “ De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees
Parlement alle verordeningen vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 107 en 108, en
met name de voorwaarden voor de toepassing van artikel 108, lid 3, bepalen alsmede de van die
procedure vrijgestelde soorten van steunmaatregelen.”

 Er zijn 2 verordeningen aangenomen op basis van art. 109 VWEU: de procedureverordening en


de machtigingsverordening
 In het kader van het werkingsverdrag zijn dus verschillende besluitvormingsprocedures die
resulteren in rechtshandelingen: wetgevend optreden of juridische handelingen die door de EU
worden vastgesteld  hieruit kunnen we afleiden dat die “juridische handelingen” waarover
wordt gesproken, geen wetgevingshandelingen zijn – want die komen tot stand overeenkomstig
een wetgevingsprocedure. De Raad krijgt in art. 109 VWEU de bevoegdheid om Verordeningen
vast te stellen  via welke procedure? NIET de gewone wetgevingsprocedure, anders zou er
staan dat “de Raad overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure ..(samen met EP). Naast de
gewone wetgevingsprocedures zijn er ook meerdere bijzondere wetgevingsprocedures: waar de
Raad beslist met medewerking van het EP of waar het EP beslist met medewerking van de Raad.
Voor wat al die procedures betreft: gewone en bijzondere – hebben we te maken met
wetgevingshandelingen
 Via welke procedure stelt die Raad deze verordeningen vast? De Raadplegingsprocedure 
waarom is dit geen bijzondere wetgevingsprocedure want we hebben hier toch de Raad die
beslist met medewerking van het EP?

ART. 22 VWEU: 1. Iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen
onderdaan is, bezit het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar
hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat. Dit recht wordt
uitgeoefend onder voorbehoud van de door de Raad met eenparigheid van stemmen, volgens een
bijzondere wetgevingsprocedure, na raadpleging van het Europees Parlement vastgestelde nadere
regelingen; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd
wordt door bijzondere problemen in een lidstaat.

 Hier beslist ook de Raad op voorstel van de Commissie (want dat is het principe, tenzij het anders
in het verdrag staat is het de Commissie) na raapleging EP.

Dat is toch dezelfde procedure als staat in art. 109 VWEU?

 Wel in art. 109 VWEU staat dat niet letterlijk – daar staat niet dat de Raad overeenkomstig een
bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het EP deze verordeningen kan
vaststellen. Dus deze verordeningen zijn geen wetgevingshandelingen! Ze hebben wel
wetgevende strekking. Waarom kunnen dit geen wetgevingshandelingen zijn? Want de
vaststelling van mededingingsregels is een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. We hebben
gezien dat de Unie handelingen vaststelt maar oog heeft voor het evenredigheidsprincipe en het
subsidiariteitsprincipe. Speelt het subsidiariteitsprincipe bij de exclusieve bevoegdheden?

20
Natuurlijk niet. Wetgevende initiatieven, alvorens Raad en/of het EP deze kunnen aannemen?
Die moeten naar de nationale parlementen voor een subsidiariteitscontrole  dat kan niet met
deze voorstellen van verordeningen gebaseerd op art. 109 VWEU want de Raad is exclusief
bevoegd om die Verordeningen vast te stellen.

COLLEGE 3

Herhaling vorige week:

= situeren EU staatsteunrecht en beleid in verdragen, doelstellingen en bevoegdheden EU aan de


hand van 3 woorden in titel opleidingsonderdeel

1: EUROPEES

1) Wat betekend ‘Europees’ in ons verhaal? Recht dat geldt binnen de EU maar ook ruimer: EU
exporteert staatsteun regels

 Bv. Via bilaterale akkoorden met kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten  bv.


stabilisatie-en associatieakkoorden (bv. met Turkije)
 Quasi-kopie art. 107 VWEU – verplichting oprichting onafhankelijke controle-
instelling
 Bv. bilaterale overeenkomst tussen EU en Zwitserland inzake luchtvervoer (geen lid EER
maar intussen meer dan honderd bilaterale akkoorden met Zwitserland en eentje waarin
staatsteunregels zijn opgenomen)
 Hier: geen verplichting tot oprichting van controlemechanisme!
 Bv. EVA = overeenkomst tot oprichting van de EER (multilaterale overeenkomst: leden = EU-
lidstaten + Ijsland, Noorwegen en Lichtenstein)
 Quasi-kopie art. 107 VWEU
 Controle EU lidstaten door Commissie
 Controle 3 EVA-landen: overeenkomst tussen elkaar afgesloten (multilateraal
akkoord)  oprichting toezichthoudende autoriteit van de ECA en Hof van de EVA
 Bijzonder akkoord: handelsakkoord VK-EU
 Zeer bijzonder geval: geen vermelding van ‘staatssteun’ maar wel van subsidies =/=
quasi-kopie art. 107 VWEU

Dus: in bijna al die overeenkomsten vinden we een quasi-kopie van art. 107 VWEU + derde land moet
mechanisme op poten zeten voor controle op steun die dat land wenst uit te keren  uitzondering:
geen mechanisme in het akkoord met Zwitserland inzake over luchtvervoer. En handelsakkoord VK:
heel bijzonder, geen woord ‘staatsteun’ maar subsidies.

2) Op welke verdragen is de EU gegrond? VEU, VWEU en EGA-Verdrag  Waarom relevant voor ons
verhaal? Geen afwijkende regel - art. 106bis(3) EGA-V: VEU en VWEU laten EGA-Verdrag onverlet. In
EGA-V staan geen staatsteunregels dus zijn staatsteunregels werkingsverdrag van belang. Commissie
past ook procedurele staatsteunregels toe zoals we die kennen. Atoomenergie: tijdens onderzoek
oog voor doelstellingen van het EGA-Verdrag.

21
Zie voorbeeld besluit Commissie over Roemeense steunmatregel ten gunst van de Nationale
Uraniummaatschappij besluit  terugvordering = regel die we vinden in Procedureverordening (art.
16) = verordening aangenomen i.k.v. werkingsverdrag, niet het EGA-Verdrag.

3) Wat zijn de bevoegdheden van de EU?

De EU heeft gemeenschappelijke doelstellingen , om die te verwezenlijken moet EU BH hebben 


toegedeelde bevoegdheden.

Art 4 en 5 VWEU = bevoegdheidstoebedeling, subsidiariteit en evenredigheid  bepalingen die we


kennen sinds VVL

Art. 3 VWEU = doelstellingen EU  zeer relevant van ons verhaal: art. 3(3) VEU  tot stand brengen
van de interne markt  vrij verkeer van goederen, personen, kapitaal en lidstaten. EEG-Verdrag:
daar was doelstelling gemeenschappelijke markt waarvan die 4 vrijheden deel van uitmaakte. Dus die
4 vrijheden was al bij oorspronh. Maar interne markt pas met Europese Akte ingeschreven. Definitie
art. 26(2) VWEU: definitie interne markt.

 Zeer relevant voor ons is vrij verkeer van goederen en diensten = essentieel bij MR inzake
staatsteun.

Interne markt = doelstelling art. 3(1)(b) maar is ook BEVOEGDHEDI! Dat lezen we in art. 4(2)(a)
VWEU

 Onthoud dat! Interne markt is doelstelling van EU maar terzelfdertijd ook een bevoegdheid.
Waarom ook een BH van de EU? Omdat er maatregelen nodig zijn om die interne markt tot stand
te brengen  positieve integratie. Bevoegdheden aan EU nodig om de nodige maatregelen te
nemen om die 4 vrijheden te waarborgen.

Sinds VVL weten we dat in VWEU categorieën van bevoegdheden staan  art. 2 VWEU: exclusieve
bevoegdheden, gedeelde bevoegdheden, aanvullende bevoegdheden

Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid  art. 2 VWEU zegt: zie Unieverdrag


(intergouvernementeel)

Art. 3(1)(b) : vaststelling van mededingingsregels. De EU is exclusief bevoegd voor vaststelling


mededingingsregels. Voorbeeld: artikel in VWEU dat aantoont dat vaststelling mededingingsregels
inzake staatsteun = exclusieve Unie-BH is:

Art. 109 VWEU: geeft Raad BH op voorstel EC en na raadpleging EP alle verordeningen vast te stellen,
dienstig voor toepassing art. 107 en 108 VWEU  geen wetgevingsprocedure omdat het er niet
staat: er staat niet letterlijk dat Raad overeenkomstig bijzondere wetgevingsprocedure … Waarom
staat dat daar niet? Omdat de EU exclusief bevoegd is en initiatieven voor wetgevingshandelingen
naar de parlementen moeten voor subsidiariteitstoets. Geen subsidiariteit voor exclusieve
bevoegdheden!

22
Vandaag:

4) Welke EU instellingen zijn relevant voor ons verhaal?

EU instellingen: Zie art. 13 VEU  art. 13(2) VEU = belangrijk: toegedeelde bevoegdheden.

1. HVJ
2. EP
3. Raad
4. ECB
5. Europese Raad
6. Rekenkamer
7. Commissie

1) EUROPESE COMMISSIE

Art 17 VEU :

 De Commissie ziet toe op de toepassing van zowel de verdragen als de maatregelen die de
instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen
 Verdragen: Commissie ziet toe op naleving van art. 107 VWEU (materieel
staatsteunrecht)
 Maatregelen: Commissie ziet toe op naleving verordeningen (bv.
Procedureverordening  zelfs uitgevoerd door EC, Algemene Groepsvrijstelling,
andere vrijstellingen, de minimis … )
 Onder controle van het HVJ ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie
 EC kan procedures aanhangig maken bij HVJ in kader van het EU Staatsteunrecht

De Commissie staat centraal in staatsteunbeleid: beslist welke steun lidstaten wel/niet mogen
uitkeren (wel/niet verenigbaar met interne markt). De commissie past daartoe 4 procedures toe:

1. Aangemelde staatsteun
2. Nieuwe staatsteun
3. Misbruik van staatsteun
4. Onrechtmatige staatsteun

Art. 109 VWEU: Commissie stelt aan Raad Vo voor die dienstig zijn voor toepassing van art: 108 en
109 VWEU  die Vo kunnen op hun beurt uitvoeringsmaatregelen behoeven.

 Bv. Procedureverordening aangenomen door Raad o.b.v. 109 VWEU heeft


uitvoeringsbevoegdheden toegekend aan commissie. Idem voor machtigings-Vo
 dus voorstellen van Vo ~ 109 is ook BH Commissie

Art. 107(3)(e) VWEU: “als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd .. andere
soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.”

 Dus: Commissie ziet ook toe op besluiten die Raad neemt m.b.t staatsteun  Raad kan onder
zeker omstandigheden Staatsteun verenigbaar verklaren met interne markt en EC ziet hierop toe

23
Art. 107(3) = mogelijke uitzonderingen (discretionaire BH: “kan”)  dus: De Raad kan niet andere de
jure uitzonderingen maar alleen steunmaatregelen die mogelijks verenigbaar zijn met de interne
markt toevoegen aan 107(3) MAAR de Commissie moet daartoe de voorstel doen. Raad kan dat niet
op eigen initiatief.

Vraag Covid: COVID maatregelen inzake steun  107(2)(b): COVID beschouwd als buitengewone
gebeurtenis maar niet alle COVID steun is op basis daarvan daarvan goedgekeurd  bv. ook 107(3)
(b): Commissie zegt dat COVID ernstige verstoring economie en lidstaten steun mogen uitkeren om
dit op te lossen  bv. 107(3)(c) : steunmaatregelen ter ontwikkeling van bepaalde vormen van
economische bedrijvigheid  kan in dat tijdelijke kader gebeuren maar ook daarbuiten

106(3) VWEU: gaat over diensten van algemeen economisch belang  “De Commissie waakt voor
toepassing van dit artikel en richt voor zover nodig passende richtlijnen of besluiten tot de lidstaten.”

 Op basis van deze bepaling heeft Commissie vrijstellingsbesluit voor diensten van algemeen
economisch belang genomen. Dus ook hier zit een BH van de Commissie. Is bizar geplaatst, hoort
eigenlijk niet onder steunmaatregelen van lidstaten en wel onder steun voor ondernemingen
maar ook belang in ns verhaal want art. 106(2) spreekt van mededingingsregels.

Tot slot: EC publiceert ook jaarlijks een mededingingsverslag

1) RAAD

Art. 16 VWEU

Welke bevoegdheden heeft Raad ikv EU staatsteun? Aantal specifieke BH’en : 4 bevoegdheden
waarvan 2 constitutionele bevoegdheden zijn:

(1) art. 107(2)(c) = de jure uitzondering  te maken met uitzondering die raad kan schrappen. Ook
bijkomende BH Commissie: Raad kan niet optreden zonder voorstel Commissie. Dus Raad kan hier
die de jure uitzondering op voorstel van de Commissie schrappen = constitutionele BH. Raad krijgt
BH om verdragsbepaling te schrappen = vereenvoudigde verdragsherzieningsprocedure. Nog geen
voorstel/besluit van de Raad om die uitzondering te schrappen.

=> herziening verdragen: gewone herzieningsprocedure en een aantal vereenvoudigde


herzieningsprocedures

(2) Art. 107(3)(e)  gaat over BH van Raad om op voorstel Commissie andere soorten mogelijke
uitzonderingen toe te voegen = constitutionele BH want Raad krijgt BH 107(3) VWEU aan te vullen.
Andere categorieën steun vastleggen in besluit waarvan Commissie kan zeggen: onder bepaalde
voorwaarden gegeven door Raad in besluit, kan ik toevoegen.

Heeft Raad hier al van gebruik gemaakt?

- Vroeger ja voor steun in scheepsbouwsector


- Vandaag bestaat 1 besluit (2010/787 van de Raad) betreffende staatsteun ter bevordering van de
sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkool. Besluit dat van toepassing is tot eind 2027.
Waarom dit besluit? Als je te maken hebt met niet-concurrentiekrachtige steunkoolmijnen dan
kunnen lidstaten geen steun uitkeren om die actief te houden. In principe zouden die moeten

24
sluiten. Maar bepaald werd dat onder bepaalde voorwaarden wel steun kan worden toegekend
met als doelstelling, de sluiting van die mijnen. Dus lidstaten mogen steun uitkeren aan hen om
de sluiting van deze mijnen te faciliteren. Bv. als je niet concurrentie-krachtige mijn moet sluiten
dan zijn daar kosten aan verbonden. Werknemers van zo’n mijn moeten met pensioen gestuurd
worden = kosten en ze hebben pensioenleeftijd nog niet. Lidstaten kunnen daartoe staatsteun
uitkeren onder voorwaarden in dat besluit van 2010.
- Besluit Commissie genomen o.b.v. dat Besluit van Raad van 2010  2019: Commissie heeft 2e
wijziging van een Poolse bestaande steunregeling goedgekeurd. In 2016 werd deze steunregeling
door Commissie goedgekeurd en Polen heeft die 2 keer gewijzigd, 2 keer goedgekeurd door EC.
Doelstelling hiervan = faciliteren van de sluiting van een aantal Poolse niet-concurrentiekrachtige
steunkoolmijnen. Loopt af eind 2023.

Dus reeds 2 bevoegdheden van de Raad besproken  constitutionele bevoegdheden: 107(2)c en


107(3)(e)

(3) Bevoegdheid in art. 108(2)(AL. 3&4) VWEU

“108(2) VWE: Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te


maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 107
niet verenigbaar is met de interne markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij
dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen
termijn.

Indien deze staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de Commissie of iedere andere
belanghebbende staat zich in afwijking van de artikelen 258 en 259 rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de
Europese Unie wenden.

Op verzoek van een lidstaat kan de Raad met eenparigheid van stemmen beslissen dat een door die staat
genomen of te nemen steunmaatregel in afwijking van de bepalingen van artikel 107 of van de in artikel 109
bedoelde verordeningen als verenigbaar moet worden beschouwd met de interne markt, indien
buitengewone omstandigheden een dergelijk besluit rechtvaardigen. Als de Commissie met betrekking tot deze
steunmaatregel de in de eerste alinea van dit lid vermelde procedure heeft aangevangen, wordt deze door het
verzoek van de betrokken staat aan de Raad geschorst, totdat de Raad zijn standpunt heeft bepaald.

Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet
heeft bepaald, beslist de Commissie.”

 Als de Commissie de in het eerste lid vermelde procedure heeft aangevat (formele
onderzoeksprocedure)  dan geschorst tot Raad zijn standpunt  evenwel: AL 4
Wat is ideale situatie? Een lidstaat wenst een steunvoornemen uit te voeren  beginsel is dat
steunvoornemen moet worden aangemeld aan EC. Als die aanmelding heeft plaatsgevonden kan
het dat EC van mening is dat dit steunvoornemen niet verenigbaar is met interne markt. Dan
moet Commissie formele onderzoeksprocedure aanvatten: art. 108 (2)  op dat ogenblik zou
de betrokken lidstaat naar de Raad kunnen stappen. Als lidstaat dat doet dan moet Commissie
haar onderzoek opschorten. Raad heeft 3m om besluit te nemen over verzoek lidstaat, als geen
besluit binnen die termijn dan zal Commissie beslissen. De idee is: er ligt dossier voor bij
Commissie, lidstaat vreest dat Commissie dossier gaat afkeuren dus gaat naar Raad om te vragen
dat steunvoornemen alsnog goed te keuren. Raad kan dat goedkeuren maar binnen 3m en met

25
eenparigheid. Bovendien moeten buitengewone omstandigheden aanwezig zijn die dergelijk
positief besluit van de Raad rechtvaardigen.
Belangrijk Raad kan geen toepassing maken van uitzondering van art. 107  het moet dus gaan
over ANDERE OMST, BUITENGEWONE OMST die Raad toelaten gunstig in te gaan op verzoek.

Stel u voor dat commissie een negaties besluit heeft genomen over een welbepaalde steunmaatregel
 aangemeld steunvoornemen valt onder 107(1) en geen van de uitzonderingen 107(2) en (3) zijn
van toepassing = negatief besluit  lidstaat mag aangemelde steunvoornemen niet uitvoeren. Als
lidstaat naar Raad zou stappen overeenkomstig 108(2) AL 3  is Raad dan nog bevoegd besluit te
nemen? M.a.w. Kan Raad nog beslissen na negatief besluit Commissie en lidstaat zelfde
steunmaategel vraagt goed te keuren aan Raad?

HVJ heeft zich over deze vraag gebogen : daar was vraag of de Raad die BH had  de commissie had
in dossier Belgische coördinatiecentra immers negatief besluit genomen, BE is naar Raad gestapt. De
Raad willigt dat verzoek van BE in. Een van de dingen die Commissie doet is toezien op besluiten
Raad  Commissie heeft beroep tot nietigverklaring van besluit Raad ingediend: ik heb reeds
negatief besluit genomen dus de Raad was niet meer bevoegd. HVJ heeft beslist dat het hier gaat
over een zeer uitzonderlijke BH van de Raad die de Raad niet mag toepassen om terug te komen op
een negatief besluit van de Commissie. Dus de Raad kan een door de Commissie onverenigbaar
verklaarde steunmaatregel, niet verenigbaar verklaren. Als je dat zou toelaten dan zou je immers
tegenstrijdige beslissingen kunnen hebben en dat druist in tegen rechtszekerheid. Het is wel zo dat
wanneer de Commissie een negatief besluit zou nemen over welbepaald steunvoornemen, de
lidstaat niets in de weg staat dat steunvoornemen aan te passen. Hof zei dus als het over zelfde
steunmaatregel en negatief besluit dan kan Raad die niet gebruiken. Maar moest lidstaat die
maatregel aan passen = andere situatie  dat gewijzigd steunvoornemen kan wel naar de Raad.
Maar moet eerst aan Commissie worden voorgelegd. Risico tegenstrijdigheid: gaat in tegen
rechtszekerheid. Wat Hof nog gezegd heeft en Raad nog niet mag doen met deze BH is
terugvorderingsbesluit van EC ongedaan maken. Bv. Commissie heeft onrechtmatige staatsteun
uitgekeerd, na klacht en onderzoek van 108(2) AL 1 negatief besluit: niet alleen onrechtmatig maar
ook onverenigbaar, gevolg: u moet terugvorderen, ik neem terugvorderingsbesluit. Dan kan lidstaat
niet naar de Raad om positief besluit te krijgen voor steun die het verplicht terug te vorderen bedrag
compenseert. Raad kan een terugvorderingsbesluit dus niet ongedaan maken door steun goed te
keuren dat het terug te betalen bedrag compenseert want anders wordt het nuttig effect van de
terugvordering ongedaan gemaakt.

 De EC wanneer ze geconfronteerd wordt met onrechtmatige staatsteun, kan aan einde


procedure ook tot conclusie ook onverenigbaar : op dat ogenblik dat Commissie tot dat besluit
komt moet Commissie in principe terugvorderingsbesluit nemen. Ook tijdens procedure is
mogelijkheid voorlopig terugvorderingsbesluit.

26
Dus: In principe verklaart Commissie steunmaatregelen (on)verenigbaar. Raad krijgt hier BH op
verzoek van een lidstaat steun verenigbaar te verklaren. Raad kan dat doen binnen 3m met
eenparigheid en uitzonderlijke omstandigheden die dergelijk besluit rechtvaardigen. Ideaal:
aangemeld, Commissie zegt dat ze problemen heeft en weliswaar negatief besluit nog zou nemen op
dat ogenblik kan betrokken lidstaat naar Raad en op dat ogenblik kan Raad positief besluit nemen.
Dan moet commissie haar procedure opschorten. We weten dat wanneer Raad besluit neemt,
procedure aangevangen door Commissie stopt.

(4) Laatste bevoegdheid Raad: art. 109 VWEU

“De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement alle verordeningen
vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 107 en 108, en met name de voorwaarden voor de
toepassing van artikel 108, lid 3, bepalen alsmede de van die procedure vrijgestelde soorten van
steunmaatregelen”

 108(3) = standstill-en aanmeldingsverplichting


 Aangenomen door raad o.g.v. deze bevoegdheid: Machtigings-Vo en Procedure-Vo

3) EUROPEES PARLEMENT

Bevoegdheden? Ja maar zeer beperkt,

Art. 15 VWEU: adviserende taken

 Procedure van art. 109 VWEU  Verordeningen op basis van art. 109 VWEU worden voorgesteld
door Commissie en vooraleer Raad kan aannemen moet het EP worden geraadpleegd. Is Raad
verplicht EP te raadplegen? Antwoord is JA = wezenlijk vormvoorschrift.

Met welke meerderheid moet EP hier beslissing nemen? 108(2)(3) VWEU: eenparigheid.

 Art. 16 VWEU: principe is dat Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid, tenzij het verdrag
anders bepaald.

EC jaarlijks mededingingsverslag: EP bespreekt dit en brengt hier een resolutie over uit

Daarnaast ook:

- Resolutie op eigen initiatief


- EP kan vragen stellen aan EC.
- EP kan ook vragen aan Commissie om voorstellen doen (bv. voorstel ex art. 109 VWEU in te
dienen bij Raad)
- Petitierecht (bv. EP zou naar aanleiding van een petitie, contact kunnen opnemen met EC -
geldt ook voor Europese ombudsman).

27
4) EUROPESE RAAD

Nergens in verdragen vind je dat ER bevoegdheid heeft in staatsteunbeleid maar ER kan zich daar wel
over uitlaten. De ER heeft bv. naar aanleiding van de financiële crisis verzocht om de
mededingingsregels wat soepeler toe te passen.

5) REKENKAMER

Kan speciale verslagen uitbrengen die te maken hebben met staatsteunbeleid.

6) COMITES: ECOSOC, COMITE REGIOS

= adviserende organen, geen bevoegdheden in EU staatsteunrecht maar zouden bv. wel naar
Commissie toe een advies kunnen richten inzake staatsteun.

7) HOF VAN JUSTITIE VAN DE EU

Art. 19 VEU : “Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, het Gerecht en
gespecialiseerde rechtbanken. Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van
de Verdragen.”
geen gespecialiseerd rechtbanken vandaag (vroeger wel eentje voor ambtenarenzaken) dus vandaag
alleen HVJ en Gerecht
verdragen = ruim  primair en secundair Unierecht
Voorbeelden procedures voor HVJ EU i.k.v. EU staatsteunbeleid
 Besluit Commissie en betrokken lidstaat voert dit niet uit.  inbreukprocedure 258 VWEU =
algemene niet-nakomingsactie Commissie tegen lidstaat  Administratieve fase mogelijks
gevolgd door gerechtelijke fase
Moet 258 VWEU worden gevolgd als Commissie vaststelt dat lidstaat haar besluit niet toepast?
NEEN. Dus niet inbreukprocedure 285 die hier gevolgd moet worden
Alhoewel: 108(2) AL2: “Indien deze staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de
Commissie of iedere andere belanghebbende staat zich in afwijking van de artikelen 258 en 259 rechtstreeks
tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden.”
 ART 258 VWEU : inbreukprocedure van Commissie tegen lidstaat
 ART 259 VWEU : inbreukprocedure door lidstaat ingesteld tegen andere lidstaat  2
mogelijkheden
Hier wordt van deze 2 artikelen/procedures afgeweken. Waarom afwijking van deze twee normale
inbreukprocedures? Commissie of iedere belanghebbende staat kan rechtstreeks naar HVJ  dat
betekend dus geen adm. fase die we wel hebben in 258/259 VWEU. Waarom in art. 108(2) AL2 –
geen administratieve fase? Er heeft reeds een adminisitratieve fase plaatsgevonden. De procedure
die geresulteerd heeft in het besluit van de Commissie  er heeft tijdens die procedure een dialoog
plaatsgevonden tussen de Commissie en betrokken lidstaat dus geen nut die nog eens over te doen
in een adm. fase.

28
COLLEGE 4
LESVERLOOP:
Maar 10 colleges in totaal – vanaf nu zet hij gewoon opnames van vorig jaar online. Volgende week:
opname over 107(1) = analyse beginselverbod staatsteun. College 26 maar: uitzonderingen in art.
107(2) en (3). College 2 april: lange opname van 2u over Procedure-Vo. college 23 april: 3 à 4 korte
opnames. College 30 april wordt misschien 27 april en on campus – over private handhaving EU
Staatsteunrecht (gastcollege). College 7 mei = gastcollege online. College 14 mei wordt 11 mei voor
eventuele Q&A (van 18u tot 20u on campus en alleen als we via e-mail voldoende vragen sturen).
Alle on campus colleges worden ook opgenomen. Maar dus: laatste week geen les MR (ook niet MR
voor ondernemingen).
Opnames – worden aangevuld met e-mails als niet up to date.
7) HOF VAN JUSTITIE VAN DE EU (VERVOLG)

Vorige week: instellingen die kunnen betrokken worden bij EU-staatsteunbeleid


Wat omvat dat HVJ van de EU? Gerecht EU en HVJ EU – geen gespecialiseerde rechtbanken (art.
19(1) VEU)
Wat is de taak van het HVJ van de EU? Toezien op uitlegging en toepassing verdragen  verzekert
hierbij eerbiediging van het Unierecht  dus uitlegging maar kan in bepaalde gevallen ook
geconfronteerd worden met de toepassing van het Unierecht:
Procedures HVJ EU
(1) EU Staatsteunbeleid en de inbreukprocedure / niet-nakomingsactie
1) Algemene niet-nakomingsactie: art. 258 en 259 VWEU en 260 VWEU. Waarom 260 VWEU? Is
relevant voor ons
- 258 VWEU: niet-nakoming door verdragsverplichtingen door de lidstaat  Commissie tegen
lidstaat
- 259 VWEU: lidstaat tegen lidstaat
- 260(2) VWEU: lidstaat is veroordeeld en voert arrest HVJ niet uit, HVJ kan tweede procedure
starten  veroordelen wegens niet uitvoeren eerder arrest  als Commissie 2e keer naar
Hof stapt en 2e veroordeling bekomt, zal het vragen lidstaat boete en/of dwangsom op te
leggen.
2) Niet-nakomingsactie in het kader van het EU staatsteunrecht
= afwijking van niet nakomingsactie in 258 en 259 VWEU
ART 108(2) AL 2 VWEU zegt: dat de Commissie of ieder belanghebbende lidstaat een andere lidstaat
voor het HVJ kan dagen omdat die ene gedaagde lidstaat een besluit van de Commissie niet uitvoert,
bv. terugvorderingsbesluit: Commissie heeft vastgesteld dat een lidstaat staatsteun heeft uitgekeerd,
heeft daarover een onderzoek gestart en besluit dat de steun niet alleen onrechtmatig is maar ook
onverenigbaar met de interne markt  dus een negatief besluit en vermits de steun reeds werd
uitgekeerd zal de Commissie in haar besluit de terugvordering van die steun gelasten. Dus de
betrokken lidstaat zal bij de begunstigde onderneming moeten gaan aankloppen: u moet de steun
die ik u heb uitgekeerd teruggeven + interest= bindende rechtshandeling  lidstaat moet dat besluit
uitvoeren, gebeurd dat niet dan kan Commissie opnieuw een procedure starten en opnieuw naar het
HVJ stappen.

29
Wat is nu het grote verschil tussen deze procedure van art. 108(2) AL 2 en de gewone niet-
nakomingsactie van art. 258/259VWEU?
De Commissie of iedere andere belanghebbende lidstaat kan hier rechtstreeks naar het HVJ – terwijl
bij 258/259 er eerst een administratieve fase moet worden doorlopen vooraleer een lidstaat of de
Commissie naar het HVJ kan stappen. Hier is er dus geen administratieve fase. Waarom niet? Die fase
is er reeds geweest want die heeft geresulteerd in het besluit van de EC.
Dus niet nakomings-actie: art. 108(2) AL 2  Commissie tegen lidstaat of andere belanghebbende
lidstaat tegen lidstaat. Bv. lidstaat die tussenkomt tijdens de administratieve procedure zou een
belanghebbende lidstaat kunnen zijn die gebruik kan maken van 108(2) AL 2 VWEU.
Niet-belanghebbende lidstaten zijn verplicht de algemene procedure van art. 259 VWEU te voeren
wanneer zij van mening zijn dat een andere lidstaat een staatsteunbesluit niet uitvoert.
Wie is bevoegd voor niet-nakomingsacties o.g.v. art. 108(2) AL 2 / 258-259 VWEU : het Hof van
Justitie  NIET HVJ EU want dat is de instelling die de twee rechtscolleges omvat.
Om te weten voor welke procedures en afhankelijk welke partijen verwikkeld in procedure – te
weten of Hof of Gerecht bevoegd is volstaat werkingsverdrag niet, u moet ook statuut HVJ EU erbij
nemen  dan weet u precies welke bevoegdheden het Hof heeft en welke bevoegdheden het
Gerecht heeft.
Kunnen we misschien ook art. 258 en 259 VWEU gebruiken in het kader van het staatsteunbeleid?
 Zoals gezegd kan 259 VWEU gebruikt worden door niet-belanghebbende lidstaten wanneer
ze van mening zijn dat een andere lidstaat een staatsteunbeleid niet heeft uitgevoerd.
 Zijn er situaties waarin een lidstaat of de Commissie art. 259 VWEU en 258 VWEU zou
kunnen gebruiken in het kader van het EU staatsteunbeleid?
 We weten dat art. 108(2) AL 2 geldt als specifieke niet-nakomingsactie wanneer een lidstaat een
besluit van de Commissie niet uitvoert. Maar theoretisch: zou Commissie een lidstaat o.b.v. 259
VWEU kunnen dagen voor het HVJ in kader van staatsteunbeleid? Of een lidstaat die andere
lidstaat voor het Hof daagt omdat deze iets verkeer gedaan heeft in het kader van het
staatsteunbeleid? JA : niet naleving aanmeldingsplicht of standstill-verplichting  als een
lidstaat een of beide verplichtingen niet naleeft dan zou de Commissie die lidstaat na
administratieve fase o.b.v. art. 259 naar HVJ kunnen. Lidstaten kunnen dat tegenover elkaar ook
o.b.v. 258 VWEU.

Welke procedures zijn er nog die aanhangig kunnen worden gemaakt bij het HVJ EU in het kader van
het Staatsteunbeleid?
260(2) VWEU – waarom relevant wanneer we het hebben over mogelijke procedures inzake
staatsteunrecht voor HVJ EU?
108(2) AL 2: de Commissie is naar het HVJ gestapt en heeft aan het hof gezegd: lidstaat X heeft een
van mijn besluiten niet uitgevoerd (mijn standstill-besluiten niet uitgevoerd). Stel dat het Hof die
lidstaat veroordeeld  dan zegt art. 260(1) VWEU dat die lidstaat alle maatregelen moet nemen om
dat arrest uit te voeren. Dan komen we bij 260(2) VWEU: als lidstaat toch dat geld niet zou
terugvorderen van die onderneming dan kan de Commissie na het doorlopen van een
administratieve fase (ingebrekestelling) nog eens naar het Hof  zal ditmaal niet alleen vragen de
lidstaat te veroordelen wegens het niet nakomen van zijn verdragsverplichtingen (in casu het niet
uitvoeren van een vroeger arrest) maar de Commissie zal ook aan het Hof vragen om de betrokken
lidstaat, indien veroordeeld voor een tweede keer, een boete en/of dwangsom op te leggen.

30
Tot nu toe altijd HVJ bevoegd: niet-nakomingsacties:
Beroep tot nietigverklaring
ART. 263 VWEU: beroep tot nietigverklaring  relevant voor ons want kunnen ingesteld worden
tegens besluiten van de Commissie of de Raad (BH Raad kan steun verenigbaar te verklaren met de
interne markt o.g.v. art. 108(2) AL 3 en 4 - bij buitengewone omstandigheden). Die besluiten van de
Commissie en van de Raad zijn aanvechtbaar in een beroep tot nietigverklaring o.b.v. art. 263 VWEU.
Welk rechtscollege is hier bevoegd? Of zijn beide bevoegd afhankelijk van de partijen? Stel
commissie neem terugvorderingsbesluit gericht aan België en dat besluit zegt: BE de steun die je aan
die ene onderneming daar hebt uitgekeerd is niet alleen onrechtmatig maar ook onverenigbaar dus
gelieve ze terug te vorderen. Wie zou hier belang kunnen hebben om dat besluit vernietigd te
kunnen zien en dus een beroep tot nietigverklaring voor HVJ in te leiden?
- de lidstaat zelf
- onderneming die steun moet gaan teruggeven
Dus zij kunnen een beroep tot nietigverklaring inleiden. Welk rechtscollege is hier bevoegd, het
Gerecht of het Hof? Als je verdrag en statuut leest zal je zien het Gerecht is. Stel dat Raad beroep tot
nietigverklaring zou instellen tot nietigverklaring van besluit van de Commissie? Dan zou het Hof
bevoegd zijn. Als commissie niet eens en vind dat Raad geen positief besluit had kunnen nemen (in
het kader van art. 108(2) AL 3 en 4) , dan zou Commissie een beroep tot nietigverklaring van het
besluit van de Raad kunnen inleiden voor het Hof. Dus procedures tussen instellingen: Hof.

Beroep wegens nalaten een besluit te nemen


265 VWEU: beroep wegens nalaten een besluit te nemen.
Wie zou eventueel kunnen nalaten een besluit te nemen? De Commissie  dus zo’n procedure zou
gestart kunnen worden tegen de Europese Commissie.
Welk rechtscollege is bevoegd? In beginsel het Gerecht maar gaat het over procedure tussen
instellingen: het Hof.
Prejudiciële procedure
276 VWEU: indirecte actie  prejudiciële vragen van nationale rechters aan Europees Hof van
Justitie. Maar welk rechtscollege? In statuut lezen we dat het Hof vandaag nog altijd alleen bevoegd
is voor de prejudiciële procedure. Kan Gerecht bevoegd worden gemaakt bepaalde prejudiciële ragen
te beantwoorden? Ja het Gerecht kan via het statuut bevoegd worden gemaakt om bepaalde
prejudiciële vragen van nationale rechters te beantwoorden maar vandaag is nog geen gebruik
gemaakt van die mogelijkheid.

Waarover zouden die prejudiciële vragen inzake staatsteun kunnen gaan? Over interpretatie primair
en secundair Unierecht en ook over de geldigheid van rechtshandelingen  besluiten van de
Commissie zijn rechtshandelingen.
Dus in welke situatie zou een nationale rechter over een besluit een vraag stellen aan het HVJ? Als er
een besluit is genomen dat moet worden teruggevorderd van een onderneming en dat die
onderneming dit aanvecht voor de nationale rechter en daarbij de geldigheid van dat besluit betwist
of dat de nationale rechter dat betwist.

31
Kan onderneming die moet terugbetalen een beroep tot nietigverklaring voor gerecht o.b.v. 263
VWEU inleiden? Hebben we daarnet die onderneming vermeld als een mogelijke partij bij het beroep
tot nietigverklaring ex art. 264 VWEU voor het gerecht van de EU? JA, hoewel dat besluit niet gericht
is aan die onderneming. Art. 263 VWEU zegt dat in dit geval deze onderneming een beroep tot
nietigverklaring van het besluit van de Commissie gericht aan de betrokken lidstaat kan inleiden voor
het Gerecht omdat die onderneming rechtstreeks en individueel geraakt wordt door dat besluit.
= Geggendorf-RS
Hier is er een probleem voor deze ponderneming. Wanneer deze onderneming geen beroep tot
nietigverklaring heeft ingeleid o.b.v. art. 263 VWEU voor het Gerecht (men heeft daar in principe 2m
de tijd voor maar als men dit niet doet) dan kan de onderneming later voor de nationale rechter niet
meer de ongeldigheid inroepen.
Dus Geggendorf zegt: als er geen enkele twijfel bestaat over het recht van de betrokken
onderneming om een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring in te leiden o.b.v. art. 263 VWEU en dit
nalaat te doen – dan kan die onderneming niet meer voor de nationale rechter de geldigheid van dat
besluit in het geding brengen.
Waarom zou het HVJ dit in die Geggendorf-RS hebben beslist?
Rechtszekerheid: op bepaald moment moet zo’n besluit definitief worden. Dus het Hof zegt: als je
dat niet gedaan hebt dan kun je later ook niet de geldigheid van dat besluit nog in het geding
brengen. We komen hier nog op terug want er is andere RS die zegt: wat als de onderneming wel een
beroep tot nietigverklaring heeft ingediend maar dit beroep verloren heeft? Als het besluit dan voor
de nationale rechter komt, kan die onderneming dan nog de geldigheid betwisten en zal dan die
nationale rechter nog een prejudiciële vraag kunnen stellen aan het HVJ over de geldigheid van dat
besluit?
Vraag student: onderneming die steun in ontvangst wil nemen moet dilligent zijn en nagaan of de
procedures zijn nageleefd. De vraag is hoe ver kan dat gaan. Kan er op bepaald moment geen sprake
zijn van gewettigd vertrouwen? In bepaalde gevallen kan dat: bv. als Commissie op bepaald moment
zegt dat steun onverenigbaar is – daar waar ze dat in het verleden nooit gezegd heeft. Dus als
Commissie geconfronteerd wordt met onrechtmatige staatsteun maar nalaat een besluit te nemen
(hoewel ze niet gebonden is aan termijnen: beginsel van behoorlijk bestuur) dan zal onderneming
ervan uitgaan dat er geen probleem is en moet Commissie later ook geen besluit nemen om terug te
worden. Dus in principe moet onderneming nagaan of alles in orde is, er zijn uitzonderingen maar die
zijn heel restrictief.
2: MEDEDINGINGSRECHT

Nu sluiten we het woordje Europees af en gaan naar het tweed deel van de opleiding:
mededingingsrecht. Wat kunnen we hier allemaal over zeggen?
Herhaling
 Wat is de interne markt?
(want geen mededinging zonder interne markt, daar begint het allemaal mee)

Art. 3(3) VWEU: een doelstelling van de EU is tot stand brengen van interne markt
Definitie interne markt: art. 26(2) VWEU: de interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen
waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de
bepalingen van het verdrag. Interne markt betekend dus 4 vrijheden – gewaarborgd volgens de
bepalingen van het verdrag (niet in oorspronkelijke EEG-Verdrag wel sinds Europese Akte)

32
Is doelstelling maar ook een bevoegdheid van de EU  wat voor soort bevoegdheid? Art. 2(4)(a)
VWEU: leert ons dat de interne markt een gedeelde BH is van de EU.
Wat zegt werkingsverdrag zelf over mededinging  zie preambule: daar staat onder meer het
volgende: “erkennende dat de verwijdering van bestaande hinderpalen eensgezind optreden vereist
ten einde de gestage expansie, het evenwicht in het handelsverkeer en de eerlijkheid in de
mededinging te waarborgen.”
Wat betekend dat de verwijdering van bestaande hinderpalen? Een van de oorspronkelijke
doelstellingen van de EEG was het tot stand brengen van de gemeenschappelijke markt maar met
inbegrip van die 4 vrijheden  om die 4 vrijheden tot stand te brengen moesten heel wat
hinderpalen worden opgeheven. Dat is wat bedoeld wordt: verwijdering van bestaande hinderpalen
staat eigenlijk gelijk met de interne markt.
Belangrijk voor ons hier: eerlijkheid in de mededinging moet worden gewaarborgd. Waarom? Om de
interne markt te vrijwaren en vnl. voor ons verhaal het vrij verkeer van goederen en diensten te
bereiken.
Dat betekend natuurlijk ook dat de EU om ervoor te zorgen dat de mededinging eerlijk is en om die
eerlijkheid te verzekeren – is het natuurlijk noodzakelijk om een mededingingsbeleid te hebben.
Dus: om die interne markt en meer bepaald voor ons verhaal het vrij verkeer van goederen en
diensten te kunnen vrijwaren, is er een mededingingsbeleid nodig.
Waar lezen we dat? In protocol nr. 27
 “De hoge verdragsluitende partijen, overwegende dat de interne markt omschreven in art. 3
VWEU een regime omvat dat verzekert dat de mededinging niet wordt verstoort.”
 Dus er is een mededingingsregime nodig op het niveau van de EU. We weten dat protocollen
integraal deel uitmaken dan van verdragen dus is primair unierecht. Dus in dat protocol
betreffende de interne markt en de mededinging – vinden we dat om de interne markt te
kunnen vrijwaren, is er een mededingingsregime nodig. En dat mededingingsregime is
gebaseerd op primair recht en secundair Unierecht.
Zie art. 119(1) VWEU: “teneinde de in art. 3 VWEY genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het
optreden van de lidstaten en de Unie onder de voorwaarden waarin de verdragen voorzien, de
invoering van een economisch beleid dat gebaseerd is op de nauwe coördinatie van het economisch
beleid van de lidstaten op de interne markt en op de uitwerking van gemeenschappelijke
doelstellingen en dat wordt gevoerd met inachtneming van het beginsel van een openmarkteconomie
met vrije mededinging.”
Open markteconomie, vrije mededinging = belangrijk voor ons verhaald  dus men gaat ervanuit
dat EU een vrije markt is. Als je vrije markt hebt moet je op die vrije markt ook vrije mededinging
hebben. Met als gevolg dat we een gelijk speelveld moeten hebben. Tussen wie? Als we het hebben
over het mededingingsbeleid van de EU – gelijk speelveld:
 Tussen ondernemingen, tussen de lidstaten
We weten dat er primair staatsteun en secundair staatsteunrecht is. Primair vinden we in het
werkingsverdrag. Maar ook secundair  wat valt hierover te vertellen? Of zelfs over het secundair
mededingingsrecht?
EU is bevoegd om mededingingsregels vast te stellen. Hard law en soft law samen  pas op soft law
bindend voor EC. Art. 3(1) (b) VWEU  vaststellen van mededingingsregels is exclusieve
bevoegdheid – vaststelling mededingingsregels nodig voor de interne markt is exclusieve BH. Hoe
kan men dit aantonen dat het vaststellen van secundaire staatsteunregels een exclusieve BH is van
de EU?

33
ART 109 VWEU : Raad kan op voorstel Commissie verordeningen voorstellen dienstig voor toepassing
art. 107 en 108 VWEU  gelijkaardige procedure in ander artikel: Raad beslist overeenkomstig
bijzondere wetgevingsprocedure  staat hier niet, anders zouden voorstellen Commissie naar de
nationale parlementen moeten voor subsidiariteitstoets en er is geen subsidiariteit bij exclusieve BH.
Primair recht inzake mededingingsrecht: vinden we in het derde deel van het werkingsverdrag: gaat
over beleid en intern optreden van de Unie. In titel 7 van het derde deel vinden we de
gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing
van de wetgeving.
In H1 van Titel 7 VWEU van het derde deel vinden we de regels betreffende de mededinging. In
afdeling 1: de regels voor ondernemingen (art. 101 t.e.m. 106 VWEU) – in afdeling 2: de regels inzake
steunmaatregelen van de staten (art. 107 t.e.m. 109 VWEU) = voornaamste mededingingsregels.
Maar art. 106 VWEU is ook belangrijk voor ons verhaal inzake staatsteun want dat gaat over diensten
van algemeen economisch belang.

PRIMAIRE STEUNREGELINGEN
Wat betreft het primair staatsteunrecht hebben we melding gemaakt van art. 107-109 VWEU maar
er zijn nog andere verdragsbepalingen relevant voor ons verhaal
Bv. ART 106(2) VWEU – art. 93 VWEU en art. 346 VWEU

ART 106(2) VWEU: diensten van algemeen economisch belang


“De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter
dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van de Verdragen, met name onder de
mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun
toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden
beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie”
Het gaat hier dus over ondernemingen die belast zijn met beheer van diensten van algemeen
economisch belang. De vraag die zich dan stelt is: zijn de lidstaten bevoegd – mogen zij m.a.w.
staatsteun geven aan deze ondernemingen opdat zij die diensten zouden verrichten? Ja – onder
welbepaalde voorwaarden.
 Wat zijn diensten van algemeen economisch belang?
Definitie toegepast door Commissie en RS: “diensten van algemeen economisch belang zijn
economische activiteiten die in het algemeen belang dienen en die de markt zonder
overheidsoptreden (lees zonder staatsteun/compensaties) anders niet of niet onder dezelfde
voorwaarden rond objectieve kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid, gelijke behandeling of algemene
toegang had verricht.”
Hierbij denken we aan bv. openbaar vervoer, openbare ziekenhuizen, postbedeling, openbare
omroepstelsels (protocol 29) …
In de verdragen vinden we naast 106(2) VWEU nog heel wat terug over diensten van algemeen
economisch belang: art. 14 VWEU, Protocol 26 en 29  dus dat is duidelijk heel belangrijk dat
lidstaten compensaties kunnen uitkeren aan ondernemingen die dergelijke diensten wensen te
verrichten.
We zijn die diensten van algemeen economisch belang al tegen gekomen  er is een
vrijstellingsbesluit van de EC aangenomen o.b.v. art. 106(3) VWEU:
“De Commissie waakt voor de toepassing van dit artikel en richt, voor zover nodig, passende richtlijnen of
besluiten tot de lidstaten.”

34
Dit is dus een vrijstellingsbesluit GEEN vrijstellingsverordening, gebaseerd op deze verdragsbepaling
van art. 106(3) en NIET o.b.v. de machtigingsverordening.
We hebben ook gezien dat er een de minimis verordening is ter compensatie aan diensten van
algemeen economisch belang  deze de minims verordening is wel gebaseerd op de
machtigingsverordening van de Raad.
Daarnaast is er ook nog een kaderregeling en een mededeling (soft law) van de Commissie m.b.t.
diensten van algemeen economisch belang  deze laten de Commissie toe om na te gaan of
ondernemingen die dergelijke compensaties krijgen voor het verrichten van diensten van algemeen
economisch belang niet overgecompenseerd worden. Je mag gecompenseerd worden voor het
verrichten van dergelijke diensten maar je mag niet overgecompenseerd worden.
Bv. individueel besluit EC waarbij ze toepassing maakte van art. 106(2) VWEU (Zie Canvas) = besluit
van 2016 over de OH-financiering van de Brusselse openbare ziekenhuizen van het Iris-netwerk. Dat
was een besluit van de Commissie na grondig onderzoek. Uiteindelijk beslist de Commissie dat o.b.v.
art. 106(2) VWEU zij een positief besluit kan nemen ten aanzien van die OH-financiering van die
Brusselse openbare ziekenhuizen van het Iris-netwerk. Waaruit bestond de OH-financiering? Uit het
compenseren van de tekorten van deze openbare ziekenhuizen. Wie gaf deze compensatie? De
Brusselse gemeenten.
Het woord ‘staat’ in staatsteun moet je dus ruim interpreteren. Dit is een goed voorbeeld: laag
niveau, nl. gemeente.
De commissie heeft hier een positief besluit genomen in 2016 en heeft dus art. 106(2) VWEU
toegepast.
Ten slotte wat betreft diensten van algemene economisch belang moeten we melding maken van de
Altmark rechtspraak
= arrest HVJ (zie Canvas). Wat houdt deze RS in? Deze RS zegt dat wanneer een lidstaat een
onderneming wil compenseren voor de door deze onderneming aan deze lidstaat verstrekte dienst
van algemeen economisch belang, dan is er geen sprake van staatsteun wanneer beantwoord wordt
aan 4 cumulatieve voorwaarden  m.a.w. compensaties vanwege lidstaten aan ondernemingen die
diensten van algemeen economisch belang verrichten voor de lidstaten zijn geen steun in de zin van
art. 107(1) VWEU (dus geen staatsteun dus moet ook niet worden aangemeld) wanneer 4
voorwaarden vervuld zijn (cumulatief):
1. de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van een openbare
dienstverplichting. Deze verplichting moet duidelijk zijn omschreven.
2. de criteria op basis waarvan de compensatie wordt berekend moeten vooraf op objectief en
transparante wijze worden vastgelegd
3. de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van uitvoering van de openbare
dienstverplichting te dekken, wel rekening houdende met de opbrengsten alsmede met een redelijke
winst bij de uitvoering van die verplichting
Dus die onderneming die dergelijke diensten verrichten mogen natuurlijk een redelijke winst halen
uit het verrichten van die diensten. Ten slotte, en dat is de moeilijkste voorwaarde:
4. als de met de uitvoering van de openbare dienstverplichting belaste onderneming niet is gekozen
d.m.v. een openbare aanbesteding moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld aan de
hand van de kosten die een gemiddeld goed beheerde onderneming zou hebben gemaakt om deze
verplichting uit te voeren.
 Niet evident om te beoordelen van een gemiddelde goed beheerde onderneming is.
Dus: je hebt 4 voorwaarden – het vrijstellingsbesluit zegt dat wanneer de eerste 3 Altmark
voorwaarden vervuld zijn, er niet moet worden aangemeld. Het blijft nog staatsteun want de 4 e

35
voorwaarde is niet vervuld. Maar als je het vrijstellingsbesluit leest van de Commissie, gebaseerd op
art. 106(3) VWEU dan zul je zien dat daarin melding wordt gemaakt van deze drie voorwaarden. Zijn
de eerste 3 Altmark voorwaarden vervuld, dan is het vrijstellingsbesluit van toepassing en moet niet
worden aangemeld. Zijn de vier voorwaarden vervuld dan is er geen sprake van staatsteun in de zin
van art. 107(1) VWEU.
Wat indien een lidstaat twijfelt of de compensatie beantwoord aan de 4 voorwaarden? Want het zijn
de lidstaten die moeten nagaan of die 4 voorwaarden zijn vervuld. Als de lidstaat twijfelt dan zal deze
best toch aanmelden. Als de Commissie dan vaststelt dat toch aan de 4 voorwaarden is voldaan dan
wordt het onderzoek natuurlijk gestopt want er is geen sprake van staatsteun.
Wat indien de Commissie oordeelt dat niet alle 4 voorwaarden zijn vervuld? Dan gaat ze er vanuit dat
er misschien sprake is van staatsteun in de zin van art.107(1) VWEU – maar wat gaat ze dan doen
tijdens die procedure die ze voert? Nagaan of art. 106(2) VWEU niet van toepassing is. Is art. 106(2)
VWEU niet van toepassing dan zal ze nagaan of een van de uitzonderingen van art. 107 niet van
toepassing is  zo niet neemt ze negatief besluit, zo ja neemt ze positief besluit. Of wanneer art.
106(2) VWEU wel van toepassing is, dan neemt ze een positief besluit.

Art. 93 VWEU:
“Met de Verdragen zijn verenigbaar de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de
coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met het begrip "openbare
dienst" verbonden, verplichte dienstverrichtingen.”
Dus met de verdragen zijn verenigbaar:
(1) In eerste plaats de steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoefte van de coördinatie van
het vervoer
(2)Ten tweede met de steunmaatregelen die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde met de
openbare dienst verbonden verplichte dienstverrichtingen
Categorie 1  bv. Belgisch dossier over een besluit van 2011 over Vlaamse steun voor de
medefinanciering van de uitbreiding van een containerterminal in Genk. Dus het gaat over een
positief besluit van de Commissie over Vlaamse steun. De voornaamste doelstelling van deze
terminal is de overslag van containers van vrachtwagens naar trein om het duurzaam gebruik van
spoorvervoer te optimaliseren als alternatief voor wegvervoer. Bovendien: die uitbreiding zal
bijdragen tot verbetering van het leefmilieu en een vermindering van de uitstoot door wegvervoer.
Dus: we gaan geen containers meer vervoeren over de weg, we gaan ze zoveel mogelijk vervoeren
via trein. De Vlaamse OH zei: ik wil die uitbreiding meefinancieren. De Commissie zegt in haar besluit:
ja Belgisch OH die steunmaatregel mag plaats vinden omdat hij beantwoord aan de behoeften van de
coördinatie van het vervoer.
= voorbeeld van steunmaatregel die de Commissie heeft goedgekeurd op basis van deze
uitzonderingsbepaling van art. 93 VWEU
Categorie 2  hier kunnen we zeggen dat art. 93 VWEU een lex specialis is ten aanzien van 106(2)
VWEU. Het gaat hier immers ook diensten van algemeen economisch belang  art. 93 VWEU = lex
specialis voor diensten van algemeen economisch belang voor wat betreft de vervoerssector.
Hier kunnen we melding maken van een Verordening van 2007 voor openbaar personenvervoer per
spoor en over weg. Dit is een vrijstellingsverordening, waar we tot heden nog geen melding van
hebben gemaakt  betreft een vrijstellingsverordening heel specifiek voor wat betreft openbaar
personenvervoer per spoor en over de weg – of compensaties die door lidstaten worden uitgekeerd
ter verzekering van openbaar personenvervoer per spoor en over de weg.
Detail : deze verordening is gebaseerd op twee verdragsbepalingen: art. 91 VWEU in het kader van
het vervoersbeleid van de EU (gedeelde BH) en op basis van art. 109 VWEU.

36
We hebben 2 verordeningen die exclusief zijn gebaseerd op art. 109 VWEU  hier hebben we een
Verordening die gebaseerd is 109 VWEU en 91 VWEU.

37
Ten slotte wat betref het primair recht inzake staatsteun:
Art. 346 VWEU
“1. De bepalingen van de Verdragen vormen geen beletsel voor de volgende regels:
a) geen enkele lidstaat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig
zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
b) elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke
belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie
en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de interne markt niet wijzigen
voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
2. De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen aanbrengen in de lijst
van de producten waarop de bepalingen van lid 1, onder b), van toepassing zijn, die hij op 15 april 1958 heeft
vastgesteld”
Waarom is 346(1)(b) van belang voor staatsteunrecht? Het zijn ondernemingen die dergelijke
wapenen, munitie en oorlogsmateriaal produceren. Aldus blijkt uit deze bepaling dat lidstaten aan
die ondernemingen staatsteun kunnen uitkeren opdat zij dergelijke producten zouden produceren.
Maar het moet wel gaan om het produceren van wapens, munitie en oorlogsmateriaal ter
bescherming van de wezenlijke belangen en veiligheid van de lidstaat. Dus als een lidstaat gebruikt
hiervan wilt maken: wie heeft hier dan de bewijslast?
Wie moet aantonen dat de steun die de lidstaat wenst uit te keren aan een onderneming die
dergelijke producten produceert - dat die steun valt onder art. 346 VWEU en dus niet onder art.
107(1) VWEU? Want dat is de bedoeling van deze bepaling  het uitsluiten van art. 107(1) VWEU.
 De betrokken lidstaat draagt de bewijslast. Je moet art. 346 VWEU zien als een uitzondering
die restrictief moet worden uitgelegd en het zijn de betrokken lidstaten die de bewijslast
dragen.
Bv. Besluit EC van 2009 (voor VVL dus toen heette dat nog een beschikking) betreffende een
steunregeling door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van de luchtvaartindustrie  ten uitvoer
gelegd al dus als het steun is zou het onrechtmatige steun is. De vraag was hier: kunnen we
toepassing maken van art. 346 VWEU? Het ging meer precies om steun vanwege de Italiaanse OH
voor de ontwikkeling van twee projecten:
1) ontwikkeling van een transporthelikopter ter ondersteuning van gevechtsoperaties
2) ontwikkeling van een militaire vestiging van een luchtvaartuig met kantelrotor
De Commissie heeft in dit dossier een procedure gestart want ze was helemaal niet overtuigd dat art.
346 VWEU toepassing kon vinden. Maar uiteindelijk is ze akkoord gegaan met de Italiaanse OH en
heeft ze beslist in dat besluit van 2009 dat die steun viel onder art. 346 VWEU en niet onder
toepassing van 107(1) VWEU. Maar Italië heeft dus moeten aantonen dat die projecten nodig waren
voor de bescherming van zijn wezenlijke veiligheidsbelangen.
ART 107 – 108 – 109 + 106(2) + 93 + 346 VWEU  art. 346 VWEU is een geval apart omdat wanneer
dit artikel van toepassing is, er geen sprake is van staatsteun. Wanneer 107 VWEU van toepassing is,
is er sprake van staatsteun, wanneer 93 VWEU van toepassing is, is er ook sprake van staatsteun
maar ken toch beroep worden gedaan om art. 93 VWEU om de betrokken steun te kunnen uitkeren.

38
SECUNDAIRE STEUNREGELINGEN
Secundaire handelingen – secundair staatsteunrecht.

 Hard law (bindend secundair staatsteunrecht):


- Procedureverordening
- Machtigingsverordening
- Vrijstellingsverordeningen  uitgevoerd aan de hand van de machtigingsverordening
 Algemene vrijstellingsverordening
 Vrijstellingsverordeningen voor landbouw en visserij
 De minimis verordeningen
 Algemene de minimis-Vo
 De minimis-Vo voor de visserijsector en voor de landbouwsector
 De minimis-Vo voor diensten van algemeen economisch belang
- Vrijstellingbesluit voor diensten van algemeen economisch belang: art. 106(3) VWEU
- Vrijstellingsverordening voor compensatie voor het openbaar personenvervoer per spoor en
over de weg: gebaseerd op art. 91 en 109 VWEU
- Art. 107(3)(e) : art 107(3) = mogelijke uitzonderingen op het staatsteunverbod en artikel
107(3)(e) zegt dat de Raad op voorstel van de Commissie categorieën kan toevoegen aan
deze drie. We hebben gezegd dat deze vrijstelling vroeger werd gebruikt in het kader van
steun in de scheepsbouwsector – vandaag 1 besluit van de Raad: steun die lidstaten wensen
uit te keren om de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen te faciliteren.
 We hebben daar een Pools voorbeeld gezien.
- RL Europese commissie betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen
de lidstaten en openbare bedrijven. Dat is een RL van de EC aangenomen o.b.v. art. 106(3)
VWEU. Waarom is deze RL belangrijks voor ons verhaal? Openbare bedrijven kunnen ook
begunstigde ondernemingen zijn (maakt niet uit of het gaat over een private of publieke
onderneming). Dus wanneer staten hun openbare ondernemingen wensen te steunen,
hebben we ook te maken met art. 107 VWEU. Dus deze RL moet ervoor zorgen dat de
financiële doorzichtigheid in de betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven, zodat
ervoor wordt gezorgd dat lidstaten niet zomaar openbare bedrijven gaan steunen  we
moeten een splitsing zien in de boekhouding van die bedrijven tussen activiteiten die worden
gesteund door de OH en activiteiten die niet worden gesteund door de OH.
 Soft law
- Kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen (zowel wat betreft materiaal staatsteunrecht
als wat betrecht procedureel staatsteunrecht)
Bv. tijdelijke kaderregeling n.a.l.v. COVID19  de Commissie is daardoor gebonden, kan naar
aanleiding van een individueel dossier die kaderregeling niet wijzigen (= RS HVJ). Wil zij
wijzingen aanbrengen dan moet ze de kaderregeling zelf eerst wijzigen, niet in een
individueel besluit.

39
Waar ligt nu de oorsprong van het EU MR?

Waar ligt de oorsprong van de mededingingsregels die we nu terug vinden het VWEU? Waar vinden
de huidige staatsteunregels hun oorsprong? 1956: in 1955 komen de ministers van de 6 lidstaten van
de EGKS samen in de CINA. Wat hebben ze vastgesteld? De Europese Defensiegemeenschap,
Europese politieke Gemeenschap mislukt – dus zeggen ze: we gaan niet onmiddellijk stappen naar
een politieke integratie, we gaan meer werk maken van meer economische integratie. We hebben al
een stap gezet met de EGKS maar nu gaan we verder  en wat beslissen die 6 ministers? Ze
beslissen een intergouvernementeel comité samen op te richten dat zal nagaan wat er allemaal
nodig is om een gemeenschappelijke markt te kunnen oprichten. M.a.w. dat comité gaat nagaan wat
er nodig is om in het verdrag in te schrijven om een gemeenschappelijke markt tot stand te brengen.
Dat is het Spaak-rapport van 1965 dat eigenlijk geresulteerd heeft in het EEG-Verdrag.

Wat zegt het Spaak-rapport over staatsteun? ‘Er is nood aan een controle van staatsteun die
flankerend of complementair zal zijn aan de creatie van een gemeenschappelijke markt met inbegrip
van de 4 vrijheden. Lidstaten mogen geen staatsteun uitkeren om op artificiële wijze investeringen
aan te trekken, hun eigen ondernemingen artificieel te helpen andere markten te penetreren of om
hun eigen markt te beschermen.’

 M.a.w. ondernemingen moeten de garantie hebben dat het vrijemarktspel niet vervalst wordt
door toedoen van voordelen die aan concurrenten worden gegeven door de lidstaten. Dat
betekend dat je een mededingingsbeleid gaat nodig hebben als je die gemeenschappelijke markt
en dus ook die 4 vrijheden wil creëren (meer bepaald voor ons het vrij verkeer van goederen en
diensten). Dus je hebt mededingingsbeleid nodig wan het Spaak-rapport zegt: lidstaten als gij
zo’n gemeenschappelijke markt wil creëren en je gaat een verdrag onderhandelen waarin ge
regels inschrijft die ervoor zullen zorgen dat ge die gemeenschappelijk markt binnen een zekere
termijn zult verwezenlijken met inbegrip van de 4 vrijheden, dan gaat ge een flankerend
mededingingsbeleid nodig hebben  om ervoor te zorgen dat ondernemingen de garantie
hebben dat het vrije marktspel niet vervalst wordt door toedoen van staatsteun.

Als we het staatsteunbeleid bekijken (en dat geldt eigenlijk ook voor de mededingingsregels voor
ondernemingen) dan moeten we zeggen dat die regels of dat beleid inzake staatsteun eigenlijk een
positief instrument van economische integratie is. Waarom een positief instrument en geen
negatief? Want we weten: staatsteun is niet absoluut verboden. Staatsteun is niet onvoorwaardelijk
verboden  art. 107(1) VWEU geeft het beginselverbod – art. 107(2)(3) + andere bepalingen
voorzien in uitzonderingen op dat beginselverbod.

Er zijn verschillende redenen waarom lidstaten staatsteun willen uitkeren en ge kunt u realiseren dat
in 1956-1957 lidstaten niet langer bereid waren om zoals ze destijds bereid waren toen ze het EGKS-
verdrag hadden onderhandeld, om in het EEG-Verdrag een absoluut en onvoorwaardelijk
staatsteunverbod in te schrijven.

40
Wanneer zullen staten geneigd zijn om staatsteun uit te keren?

 Marktfalen  bv. werknemers redden, ondernemingen met onvoldoende kapitaal om


innovatie te doen: je moet aan innovatie doen om competitief te zijn.
 Maar niet alleen als de markt faalt zijn lidstaten bereid steun uit te keren  denk aan onze
diensten van algemeen economisch belang  denk aan publieke goederen. De lidstaten
gaan die zelf niet produceren maar willen dat wel stimuleren en daartoe ondernemingen
compenseren wanneer zei bereid zijn die publieke goederen te creëren.
 Zelf wanneer de markt efficiënt werkt zijn de lidstaten bereid om steun uit te keren om
culturele activiteiten te stimuleren  denk aan art. 107(3)(d)
 Of nog: het helpen van personen die wonen in achtergestelde regio’s
 Denk aan art. 107(2)(a) = de jure uitzonderingen :

2. Met de interne markt zijn verenigbaar:

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden
zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten;

 We gaan nog later stilstaan bij deze uitzondering en u zal zien dat dit steun is die uiteindelijk ten goede
komt aan burgers, niet aan ondernemingen.

b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone
gebeurtenissen;

c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel
ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze
deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.

Al die uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun die we terug vinden in het verdrag –
houden rekening met dit alles (met marktfalen, met cultuur, met personen die wonen in
achtergestelde regio’s …). Dus we vertrekken van een beginselverbod van staatsteun wanneer aan de
criteria van art. 107(1) VWEU is voldaan ( hierover gaat de eerste opname: de criteria van art.
107(1) moeten cumulatief vervuld zijn om te kunnen spreken van staatsteun die onverenigbaar is
met de interne markt).

Waarom een verbod? Aantal voorbeelden van redenen (maar onthoud geen
absoluut/onvoorwaardelijk verbod  dat was trouwens ook niet voorgesteld door het Spaak-
rapport):

 In een interne markt zijn er geen tarifaire en geen niet-tarifaire belemmeringen meer van het
goederenverkeer en dienstenverkeer (denk aan de interne markt)
Als die belemmeringen zijn opgeheven  dan is het niet de bedoeling dat de lidstaten aan
de hand van staatsteun nieuwe belemmeringen gaan invoer. Je schaft niet iets af om het dan
aan de lidstaten toe te laten om nieuwe belemmeringen op te werpen
 Indien we geen verbod zouden hebben, zou staatsteun aanleiding kunnen geven tot een
opbod tussen de lidstaten met als gevolg een status-quo en het niet efficiënt inzetten van
overheidsgelden  lidstaten zouden kunnen gaan opbieden: lidstaat geeft steun aan

41
ondernemingen in een bepaalde sector – andere lidstaten gaan hetzelfde doen als gevolg
een status-quo en het verspillen van overheidsmiddelen.
 Indien geen verbod van staatsteun dan worden moeilijkheden van de ene lidstaat mogelijks
naar de andere lidstaten verschoven. Bijvoorbeeld: als je lidstaten gewoon zou toelaten om
steun uit te keren aan ondernemingen in moeilijkheden dan ga je die ondernemingen in staat
stellen om te kunnen blijven produceren, daar waar in een vrije markteconomie die
ondernemingen misschien van de markt zouden verdwijnen. Die ondernemingen gaan blijven
produceren wat natuurlijk nadelig is voor concurrenten van die onderneming. Daarom dat
we ook speciale regels hebben (soft law maar goed Commissie is daardoor gebonden) voor
steun aan ondernemingen in moeilijkheden  we hebben richtsnoeren inzake reddingsteun
en herstructureringssteun, specifiek voor ondernemingen in moeilijkheden
 Indien we geen verbod zouden hebben dan zouden politici (die denken vaak op KT) ertoe
geneigd zijn naar aanleiding van verkiezingen, steun uit te keren aan ondernemingen die niet
geneigd zullen zijn zich efficiënt te gedragen. We gaan toch die steun krijgen dus we doen
ermee wat we willen, we gaan ons niet noodzakelijkerwijze efficiënt moeten gedragen

Dus er zijn verschillende redenen, waarom we zo’n verbod hebben. Maar de Unie streeft een
werkzame, eerlijke en vrije mededinging na  een werkzame en dus niet een perfecte mededinging
volgens een of ander theoretisch economisch model. Dit streven betekend dat staatsteun soms een
gerechtvaardigd kwaad is  het is een kwaad, maar in sommige gevallen gerechtvaardigd.

In welke maten kan steun positieve gevolgen hebben? In het algemeen, in het belang van alle
lidstaten? Voorbeelden:

 Staatsteun kan resulteren in het her-activeren of herstructureren van ondernemingen


Bv. ondernemingen in moeilijkheden
 Steun kan zorgen voor de bescherming of het scheppen van werkgelegenheid
 Steun kan KMO’s stimuleren
 Kan investeringen aanmoedigen
 Kan het rendement van ondernemingen verhogen
 Kan misschien het rendement van ondernemingen verlagen wanneer dat nodig is wanneer
we te maken hebben met ondernemingen actief in een crisissector waardoor er
overcapaciteit is – waardoor de OH misschien steun gaat uitkeren aan een onderneming in
zo’n crisissector opdat die onderneming zich zou begeven op het terrein van een andere
sector.
 Het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling / innovatie
 De bescherming van het milieu
 Opheffen van een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat
 …

Dus er zijn voldoende positieve doelstellingen die men kan nastreven aan de hand van staatsteun.
Staatsteun kan dus een geschikt instrument zijn om een welomschreven doelstelling te
verwezenlijken wanneer hij de juiste prikkels geeft, evenredig is en de mededinging zo min mogelijk
verstoort.

42
En wat de Commissie doet wanneer zij staatsteun toetst aan art. 107(1) VWEU en aan de
uitzonderingen is het afwegen van de (mogelijke) negatieve gevolgen van de betrokken steun
tegenover de (mogelijke) positieve gevolgen ervan  zijn er meer positieve gevolgen dan negatieve
gevolgen dan zal de Commissie een positief besluit nemen – wanneer zij natuurlijk in staat is om een
van de uitzonderingen terug te vinden in de verdragen.

3: STAATSTEUN

 Wat bedoelen we met staat wanneer we het over staatsteun hebben?

Lidstaat van de EU maar hoe moeten we dan dat begrip ‘lidstaat’ interpreteren? Daarnet voorbeeld
gezien van een Belgische steunmaatregel ten voordele van de openbare ziekenhuizen behorende tot
het Iris-netwerk in Brussel. Wie gaf die steun? Van de gemeenten  dus we moeten staat zeer ruim
interpreteren:

 België, federale overheid, gewesten, gemeenschappen, provincies, steden en gemeenten.

Dus alle niveaus, zolang je maar te maken hebt met een overheidsinstantie.

Wat zou het voor Spanje zijn? Wat bedoelen we met Spanje? De federale, de autonome regio’s en
dan ook naar beneden de steden en provincies. Dus de autonome gebieden/gemeenschappen.

Voor Duitsland? Berlijn: gemeenten en steden – maar ook de länder

 Wat is steun in de zin van art. 107(1) VWEU

Ons baserend op besluitpraktijk van de Commissie en de rechtspraak van het HVJ kunnen we
volgende definitie geven aan steun: ‘Steun is een economisch voordeel vanwege de overheid/lidstaat
toegekend aan een of meerdere ondernemingen dat de ontvanger (= ondernemingen) niet zou
verkregen hebben onder normale marktomstandigheden.’

43
COLLEGE 5 = LESOPNAME 1
ANALYSE MATERIEEL STAATSTEUNRECHT - ART 107(1) VWEU

Vandaag: analyse materieel staatsteunrecht, in het bijzonder: art. 107(1) VWEU

Zoals we nu wel weten stipuleert at. 107(1) VWEU een beginselverbod van staatsteun. Staatsteun
die beantwoord aan de criteria vermeld in art. 107(1) VWEU is onverenigbaar met de interne markt
en daarom verboden. In lid 2 van art. 107 VWEU vinden we een aantal de jure uitzonderingen op het
beginselverbod van staatsteun terug – terwijl we in lid 3 een aantal mogelijke uitzonderingen terug
vinden die door de Commissie op discretionaire wijze worden toegepast. We zullen in het volgende
college ingaan op deze uitzonderingen en telkens een toepassingsvoorbeeld bespreken.

44
ART 107 VWEU

1. Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm
ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of
bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun
het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

2. Met de interne markt zijn verenigbaar:

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden
zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten;

b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone
gebeurtenissen;

c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel
ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze
deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.

3. Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd:

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard
abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en van de in artikel 349 bedoelde regio's,
rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie;

b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te
bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;

c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde
regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt
daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door
deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet
zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

e) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad op voorstel van de Commissie

ART 107(1)

Deze bepaling begint met te zeggen dat wat we in art. 107(1) VWEU terug vinden een beginsel is 
GEEN principieel staatsteunverbod in art. 107(1) VWEU maar wel een beginselverbod van staatsteun
in de zin van art. 107(1) VWEU dat begint met de woorden “behoudens de afwijkingen waarin de
verdragen voorzien.”

Daarnaast vinden we in art. 107(1) VWEU een aantal criteria terug die vervuld moeten zijn willen we
kunnen spreken over staatsteun die onverenigbaar is met de interne markt  welke zijn die criteria
die vervuld moeten zijn om toepassing te kunnen maken van art. 107(1) VWEU?

45
(1) in de eerste plaats moet het gaan om een steunmaatregel van de staat of in welke vorm dan ook
met staatsmiddelen bekostigt.

(2) tweede criterium dat vervuld moet zijn: de steunmaatregel moet bepaalde ondernemingen of
producties begunstigen  m.a.w. de steunmaatregel moet selectief zijn.

(3) de steunmaatregel moet de mededinging op de interne markt vervalsen of dreigen te vervalsen


en moet het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden of dreigen ongunstig te
beïnvloeden. Dit laatste ondanks het feit dat art. 107(1) VWEU niet spreekt over een ‘dreigende
ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten.’

EERSTE CRITERIUM: STEUNMAATREGELEN VAN DE STAAT OF BEKOSTIGT MET SAATSMIDDELEN

 De vraag is: wat wordt bedoeld met steunmaatregelen van de staat/staatsteun?

We weten dat het werkingsverdrag zelf geen definitie van het begrip staatsteun bevat. Dat is maar
goed ook: het begrip staatsteun moet immers ruim geïnterpreteerd kunnen worden opdat de
Commissie haar staatsteunbeleid kan aanpassen aan nieuwe situaties. Bv. wanneer ze tot de
conclusie komt dat een maatregel van een lidstaat staatsteun kan impliceren. Lidstaten zijn
bovendien ook zeer inventief, zij zouden een definitie van staatsteun gemakkelijk kunnen ontwijken
en alzo het staatsteunbeleid van de EU kunnen ondermijnen. Het is ook daarom dat de Commissie
nooit een voorstel voor een verordening ex art. 109 VWEU heeft gelanceerd waarin een definitie van
het begrip staatsteun werd opgenomen. Er is wel een mededeling van de Commissie van 2016
betreffende het begrip staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU en in deze mededeling geeft de
Commissie toelichting bij verschillende criteria die bepalend zijn om op grond van art. 107(1) VWEU
van onverenigbare staatsteun te kunnen spreken om alzo met deze mededeling bij te dragen tot een
meer eenvoudige, transparante en coherente toepassing van onder meer het begrip staatsteun.

Welke definitie kunnen we dan geven aan staatsteun? Wel op basis van de rechtspraak van het HVJ
hebben we een definitie kunnen geven, nl. de volgende: “Staatsteun is een economisch voordeel dat
een lidstaat toekent aan een onderneming. Het gaat om een economisch voordeel dat de
begunstigde onderneming niet zou verkregen hebben onder normale marktvoorwaarden.” Aan deze
definitie moet nog worden toegevoegd dat het voordeel de begunstigde onderneming bevoordeeld
ten opzichte van andere ondernemingen die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie
bevinden.

= ruime definitie die de Commissie inderdaad toelaat om haar staatsteunbeleid aan te passen aan
nieuwe situaties zoals wanneer zij tot de conclusie komt dat een maatregel van een lidstaat
staatsteun kan impliceren of zelfs impliceert.

Een goed voorbeeld hiervan is de participatie van een lidstaat in het kapitaal van een onderneming.
Nu de rechtsorde van de Unie staat neutraal ten aanzien van de regeling van het eigendomsrecht en
doet op geen enkele wijze afbreuk aan het recht van lidstaten om als economische agenten op te
treden. Immers in art. 345 VWEU staat het volgende: “De Verdragen laten de regeling van het
eigendomsrecht in de lidstaten onverlet”  MAAR wanneer lidstaten economische transacties
aangaan in welke vorm dan ook, dan zijn zij mogelijks onderworpen aan de regels inzake staatsteun.
Dergelijke economische transacties verlenen alleen geen economisch voordeel aan de tegenpartij
van die transacties en vormen dus geen staatsteun indien deze transacties marktconform verlopen.

46
De commissie en het HVJ hebben in de jaren 80 van vorige eeuw het beginsel van de particuliere
investeerder ontwikkeld om te bepalen of een injectie door een lidstaat in het kapitaal van een
onderneming staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU is. Om te bepalen of een kapitaalinjectie
door een overheidsinstantie staatsteun vormt, dient te worden beoordeeld of in soortgelijke
omstandigheden een particuliere investeerder ertoe zou kunnen worden gedacht dezelfde
investering te doen. De lidstaten moeten zich aldus gedragen als een particuliere investeerder
wanneer zij wensen te investeren in een onderneming, publiek of privaat. Anders is er sprake van
staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU.

Een goed voorbeeld van een injectie door een staat in het kapitaal van een onderneming die als
staatsteun werd beschouwd door de Commissie is de Beaulieu Kunststoffen zaak waarin de Belgische
regering in de jaren 80 van vorige eeuw besloot om een bedrag van 725 miljoen oude Belgische frans
(dat is ongeveer 18,1 miljoen EUR) te investeren in het in 1982 een textielonderneming die toen
volledig staatsbezit was en in het verleden massa overheidssteun had ontvangen. In deze zaak werd
pas na lang zoeken ook een private investeerder gevonden, nl. de Beaulieu groep. Maar die wilde
maar 200 miljoen Belgische frans (of 5 miljoen EUR) mee investeren in de oprichting van een nieuwe
holding, nl. Beaulieu Kunsstoffen.

Er was hier dus sprake van een discrepantie tussen de publieke en private investering. Het voor de
oprichting van Beaulieu Kunstoffen nodige kapitaal kon niet op de private markt gevonden worden
en er werd ook geen private investeerder gevonden die evenveel wilde investeren als de OH  nl.
omdat geen enkele private investeerder van oordeel was dat de nieuwe holder op lange termijn
voldoende uitzicht gaf op rendabiliteit (was toen het nog staatsbezit was immers failliet gegaan
ondanks massa’s staatsteun). Dus in normale economische omstandigheden zou een privé-
investeerder niet hetzelfde bedrag als dat van de OH in het kapitaal van de nieuwe holding hebben
gestort. In dit dossier werd een kapitaalinjectie door de Belgische OH niet aangemeld aan de
Commissie, maar na klachten van enkele lidstaten en beroepsassociaties startte de Commissie een
onderzoek. België werd door de Commissie gevraagd alsnog aan te melden want wat gebeurde er op
20 juli 1983: op dat ogenblik had de kapitaalinjectie nog niet plaats gevonden, echter 11 dagen na de
aanmelding vond een deel van de injectie plaats  nl. 550 miljoen Belgische Frank werd door de
Belgische OH gestort in het kapitaal van de nieuwe holding. Op 30 november 1983 sluit de Commissie
haar onderzoek af en concludeert ze dat de Belgische kapitaalinjectie in Beaulieu Kunststoffen als
een steunmaatregel in de zin van art. 107(1) VWEU moest worden beschouwd.

Omdat geen van de uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun toepassing kon vinden,
vaardigde de Commissie een negatieve beschikking uit (vandaag is dat een besluit). Vermits een deel
van de kapitaalinjectie intussen had plaats gevonden, legde de Commissie bovendien een
terugvorderingsverplichting op aan de Belgische Staat. Die Belgische Staat was uiteindelijk
genoodzaakt om naar de Belgische rechter te stappen om de met de interne markt onverenigbaar
verklaarde steun terug te vorderen van Beaulieu Kunststoffen. Dit gebeurde op een ogenblik dat BE
werd veroordeeld door het HVJ wegens het niet uitvoeren van een besluit van de Commissie 
herinner u de actie die de Commissie ex art. 108(2) AL 2 VWEU kan opstarten tegen een lidstaat die
een staatsteunbesluit van de Commissie niet uitvoert.

Dit Beaulieu Kunststoffen dossier werd uiteindelijk in 2002 afgesloten door een arrest van het HVC na
een vonnis van de RB KH te Kortrijk en een arrest van het HVB te Gent. Zowel de RB van KH als het

47
HVB te Gent en het HVC stelden de Belgische Staat in het gelijk en Beaulieu kunststoffen moest
daarom de ontvangen steun terugbetalen.

Nu: over welk steunbedrag hadden we her hier? Niet over die 550 miljoen Belgische frank (= rond de
13,7 miljoen EUR) maar wel over 725 miljoen Belgische frank (18,1 miljoen EUR). Waarom? Wel na
het besluit van de Commissie werd alsnog het tweede deel in het kapitaal van Beaulieu Kunststoffen
gestort door de BE OH, nl. 175 miljoen BE frank. Dus in het totaal ontving Beaulieu Kunststoffen 725
miljoen Belgische frank aan staatsteun. In 2002 toen het HVC definitief uitspraak deed was het terug
te betalen steunbedrag reeds opgelopen tot ongeveer 40 miljoen EUR wat meer dan een
verdubbeling betekend. Waarom was dit zo? Omdat op het steunbedrag ook interesten betaald
moesten worden. RB KH en HVB hebben wel cadeautje gegeven aan Beaulieu Kunststoffen door de
interesten niet te laten lopen vanaf de storting van de 2 kapitaalinjecties maar wel vanaf een latere
datum.

Dit steunbedrag van ongeveer 40 miljoen EUR kwam uiteindelijk ten goede aan het Vlaamse Gewest
– en niet aan de Belgische Staat die meer dan 18,1 miljoen EUR van het kapitaal aan Beaulieu
Kunststoffen had gestort – en dit door toedoen van de Financieringswet van 16 januari 1989 die
bepaald dat de gemeenschappen en gewesten de rechten en plichten van de staat overnemen die
betrekking hebben op de bevoegdheden die hen werden toegekend bij wet van 8 augustus 1988 tot
wijziging van de BWHI met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortkomen uit hangende
en toekomstige gerechtelijke procedures.

Nu dit is een uit dossier maar heel interessant: het laat immers toe meerdere aspecten van het EU
staatsteunrecht – zowel materieel als procedureel – publiek als privaat – en zelfs een aspect van
Belgisch constitutioneel recht te illustreren. Het besluit van de Commissie van 13 november 1983
was een van de eerste besluiten waarin een inbreng vanwege een lidstaat in het kapitaal van een
onderneming als een steunmaatregel in de zin van art. 107(1) VWEU werd beschouwd. In 1984 zou
de Commissie een mededeling publiceren waarin zij aangeeft wanneer injecties door de lidstaten in
het kapitaal van ondernemingen, staatsteun kunnen impliceren. Het besluit van de Commissie van 13
november 1983 was ook een van de eerste besluiten waarin de Commissie een
terugvorderingsverplichting oplegde. De Beaulieu Kunststoffen zaak was ook een van de eerste zaken
waarin de Commissie zich genoodzaakt zag om naar het EU HVJ te stappen en waarin een lidstaat
zich genoodzaakt zag om naar de nationale rechter te stappen, dit ter naleving en uitvoering van een
terugvorderingsbesluit.

We gaven reeds een definitie van het begrip staatsteun

 we komen later terug op het begrip staat

 Nu wanneer we het hebben over staatsteun hebben we het steeds over steun aan
ondernemingen  de vraag is wat is een onderneming in het kader van het EU
staatsteunrecht?

Ook hier moeten we kijken naar de RS van het HVJ. Volgens deze RS is een onderneming elke entiteit
die een economische activiteit uitoefent  m.a.w. elke entiteit die goederen en of diensten aanbiedt
en dit ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Het betreft zowel private
als publieke ondernemingen. Ook de grootte van de onderneming of het belang van de sector waarin

48
de onderneming actief is, is van geen belang. Het is bovendien ook niet belangrijk of de onderneming
die de steun gaat ontvangen/ontvangt, een winstoogmerk heeft  dus ook een VZW die een
economische activiteit uitoefent valt onder toepassing van de regels van de EU inzake staatsteun. Bv.
een VZW die afval van ondernemingen ophaalt en recycleert  wel er zijn op deze markt ook
meerdere commerciële ondernemingen actief.

Tweede voorbeeld: meerder besluiten van de Commissie van 2003 en 2015 in een dossier van
Belgische steun aan een stichting voor duurzame visserij-ontwikkeling. Dit is een VZW die bijdraagt
aan het scheppen van voorwaarden om een rationele en verantwoorde exploitatie van de
visbestanden op duurzame basis te waarborgen. De Commissie stelde vast dat een deel van de
activiteiten van deze VZW economische activiteiten waren en dat de VZW voor deze activiteiten
staatsteun ontving. Interessant in dit dossier is ook dat een van de besluiten van de Commissie,
misbruik door de stichting van de door de Commissie goedgekeurde steun werd vastgesteld – en dat
in een later besluit waarin nieuwe steun aan deze stichting werd goedgekeurd door de Commissie, de
Belgische OH zich ertoe verbond om geen nieuwe steun aan de stichting te geven zolang het die
misbruikte en dus onrechtmatige steun niet had terugbetaald.

Uit dit voorbeeld kan worden afgeleid dat een entiteit die economische en niet-economische
activiteiten uitvoert  bv. het leveren van diensten enerzijds en het verrichten van wetenschappelijk
onderzoek anderzijds – als een onderneming wordt beschouwd voor haar economische activiteiten.
Indien zo’n entiteit staatsteun ontvangt voor zijn niet-economische activiteiten, dan zal deze entiteit
een gescheiden boekhouding moeten hanteren om kruissubsidiëring te vermijden. Zo zal vermeden
kunnen worden dat steun voor niet-economische activiteiten terecht komt bij de economische
activiteiten van de betrokken entiteit. Indien er geen gescheiden boekhouding wordt gehanteerd,
dan zal de entiteit voor al zijn activiteiten als een onderneming worden beschouwd.

Even ter zijde: Uit de RS HVJ EU volgt dat art. 107 VWEU NIET van toepassing is op het handelen van
een staat waarbij het om het uitoefenen van overheidsgezag gaat, of wanneer organen die onder de
Staat handelen in de hoedanigheid van overheid. Nu een entiteit kan worden beschouwd als
handelend in de hoedanigheid van OH wanneer de betrokken activiteit een taak is die tot de
kerntaken van de staat behoort of met die taken verband houdt. Activiteiten die intrinsiek tot de
overheidsprerogatieven behoren en die de Staat op zich neemt vormen geen economische
activiteiten tenzij de betrokken lidstaat besloten heeft marktmechanismen te introduceren.

Voorbeelden van activiteiten die intrinsiek tot de overheidsprerogatieven behoren zijn: het leger of
de politie, de luchtverkeersveiligheid en luchtverkeersleiders, de maritieme veiligheid, milieu-
inspectiediensten en de organisatie, financiering en handhaving van gevangenisstraffen.

De RS heeft ook duidelijk gemaakt dat openbaar onderwijs dat binnen het nationaal onderwijsstelsel
wordt gefinancierd door de Staat en onder Staatstoezicht staat als een niet-economische activiteit
kan worden beschouwd. Het HVJ verklaarde dat de Staat bij de organisatie en de handhaving van een
dergelijk openbaar onderwijsstelsel dat in de regel wordt gefinancierd uit de staatskas en NIET door
de leerlingen of hun ouders, niet de bedoeling heeft werkzaamheden tegen vergoeding te verrichten
maar zijn sociale, culturele en opvoedkundige taak jegens zijn bevolking vervult.

Wat wel belangrijk is om te kunnen spreken van staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU is dat de
steun ten koste moet komen van de begroting van de lidstaat. Immers art. 107(1) VWEU heeft het

49
over steunmaatregelen van de staat of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigt. Het is niet
belangrijk of de steun rechtstreeks door de staat wordt verleend, dan wel door van overheidswege
aangewezen of ingestelde publiek of privaatrechtelijke organen  bv. een lidstaat geeft de opdracht
aan een privaatrechtelijke bank om een staatsteunregeling te beheren. Het is voldoende wanneer de
steun toerekenbaar is aan de lidstaat. Wanneer een OH bv. steun zou uitkeren aan een ander bedrijf,
zal er sprake zijn van toerekenbaarheid aan de lidstaat die het bedrijf in zijn bezit heeft wanneer het
bedrijf de steunmaatregel niet kon nemen zonder rekening te houden met het door de lidstaat
gestelde eisen of aanwijzingen.

Alles is afhankelijk van de zaak en de context waarin de steunmaatregel is genomen

Even ter zijde: middelen afkomstig van de EU zullen niet als staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU
worden beschouwd wanneer de ontvangende lidstaat geen discretionaire BH heeft wat het verdelen
van deze steun aan ondernemingen betreft.

In het eerste criterium: steun van de staat of door staatsmiddelen bekostigt is er ook sprake van “in
welke vorm dan ook”  het is hier belangrijk te onderstrepen dat de vorm van de steunmaatregel er
niet toe doet. Het is inderdaad het gevolg, het effect van de steunmaatregel dat ertoe doet om al dan
niet te kunnen spreken van staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU.

In de praktijk kunnen we vaststellen dat de lidstaten gebruik maken van diverse vormen van
staatsteun. Enkele voorbeelden:

- Een subsidie aan een onderneming = een geldbedrag dat door de OH wordt uitgekeerd aan
een onderneming.
- Een verlaging of kwijtschelding van sociale werkgeversbijdragen
- Belastings-faciliteiten
- Staatsgaranties voor een door de begunstigde onderneming opgenomen leningen
- Zachte leningen, verstrekt door de OH
- Bepaalde staatsparticipaties in het kapitaal van ondernemingen  zie supra het beginsel van
de particuliere investeerder in het Beaulieu Kunststoffen dossier.
- Ook een privatisering van een staatsbedrijf kan gepaard gaan met staatsteun  om een
privatisering zonder staatsteun tot stand te brengen, moet de lidstaat kiezen voor een
verkoop via een beursoperatie of een verkoop aan de meest biedende.
- De verkoop door de OH van een ORG aan een onderneming onder de marktprijs  om hier
de toepassing van de steunregels van het werkingsverdrag te vermijden moet het ORG ofwel
aangeboden worden via een openbare inschrijvingsprocedure, ofwel geëvalueerd worden
door onafhankelijke experts, vooraleer de onderhandelingen over de verkoop worden
gestart.

Nu, we hebben het steeds gehad over steun vanwege de lidstaten of de OH van deze lidstaten (in art.
107(1) VWEU is immers sprake van steunmaatregelen van de staten) de vraag is:

 hoe moeten we de term staat interpreteren? Gaat het voor België dan om de centrale OH of
gaat het over meer?

We hebben reeds gezien dat we de term staat ruim moeten interpreteren. Voor BE betekend dit dat
er sprake zal zijn van staatsteun wanneer de centrale OH maar ook de gemeenschappen, gewesten,

50
provincies, steden of gemeenten steun toekennen aan bepaalde ondernemingen. Wat Spanje betreft
moet ook worden gedacht aan de autonome gebieden en wat Duitsland betreft aan de länder.

Voorbeelden staat – regio – gemeente

Voor een steunmaatregel van een Staat kunnen we natuurlijk verwijzen naar het Beaulieu
Kunststoffen dossier. Een ander voorbeeld is de Belgische Tax Shelter Regeling die bestaat sinds 2003
 deze regeling laat investeerders in AW en podiumkunsten toe om hun investeringen in deze
sectoren voor 150% in mindering te brengen van hun belastbare winst. Dit is dus een steunregeling
van de Belgische Staat.

Voorbeeld van een steunmaatregel van een regio: dossier inzake steunmaatregel van het Waalse
Gewest en in dit geval ten gunste van de staalgroep Duferco. De Commissie verbood deze steun en
moest in 2016 uiteindelijk een terugvorderingsbesluit aannemen omdat de onderzochte steun reeds
werd uitgekeerd. Interessant in deze zaak is dat het onderzoek van de Commissie er kwam na een
artikel in Le Soir.

Voorbeeld van een steunmaatregel van een gemeente: Nederlands dossier waarin een Nederlandse
gemeente een aantal percelen grond had verkocht aan een voetbalclub voor de bouw van onder
meer een nieuw stadium. Deze gronden werden niet aangeboden via een openbare
inschrijvingsprocedure en waren ook niet getaxeerd door een onafhankelijke deskundige. Volgens de
Commissie waren deze percelen dan ook waarschijnlijk niet tegen de marktprijs verkocht. De
Nederlandse staat (lees deze gemeente) liep daardoor inkomsten mis volgens de Commissie.
Uiteindelijk kon de Commissie dit dossier sluiten omdat de oorspronkelijke transactie niet plaats
vond en nieuwe onderhandelingen werden gevoerd en voor de percelen een taxatie door een
onafhankelijke deskundige had plaatsgevonden en dit in overeenstemming met de mededeling van
de Commissie betreffende staatsteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door
openbare instanties. Na deze taxatie werd een nieuwe overeenkomst gesloten.

51
TWEEDE CRITERIUM: DE STEUNMAATREGEL MOET SELECTIEF ZIJN

De steunmaatregel moet dus selectief zijn om te kunnen vallen onder het beginselverbod van
staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU. Deze bepaling heeft het immers over de begunstiging van
bepaalde ondernemingen of bepaalde producties. Dus om onder toepassing van art. 107(1) VWEU te
vallen, moet steun ten goede komen aan één of meerdere ondernemingen, aan een sector of aan
een regel(?)

= criterium van selectiviteit. Wanneer een steunmaatregel ten goede komt of kan komen aan alle
ondernemingen op het grondgebied van een lidstaat, is er sprake van een maatregel van algemeen
economisch beleid en niet van een steunmaatregel in de zin van art. 107(1) VWEU. Belangrijk om te
kunnen spreken van een maatregel van algemeen economisch beleid, is dat de Staat over geen
enkele discretionaire BH beschikt om de steun al dan niet toe te kennen. Ondernemingen die
voldoen aan de objectieve, niet-discriminerende en niet-discretionaire voorwaarden van de
betrokken maatregel, moeten de betrokken steun kunnen ontvangen.

Voorbeelden van enkele maatregelen van algemeen economisch beleid:

 Een sociale lastenverlaging voor alle ondernemingen in een lidstaat


 Een belastingverlaging voor alle ondernemingen in een lidstaat
 Een regeling die alle ondernemingen in een lidstaat een subsidie verleent wanneer zij
benadeelde werknemers aannemen
 De loonsubsidies en de opschorting van betalingen van vennootschapsbelasting en sociale
premies en BTW n.a.l.v. de coronacrisis  de prof zou dit niet meteen een maatregel van
algemeen economisch beleid noemen, maar eerder noodmaatregelen om de economie, de
werkgelegenheid en de volksgezondheid er weer bovenop te helpen. Maar wanneer deze
maatregelen gericht zijn tot alle ondernemingen in een lidstaat is er geen sprake van
staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU.

Terug naar het selectiviteitscriterium: in de RS van het HVJ wordt sinds enkele jaren een onderscheid
gemaakt tussen materiële en regionale selectiviteit. Wanneer een of bepaalde ondernemingen of
een of bepaalde sectoren worden begunstigd is het materieel selectiviteitscriterium vervuld.

Nu, in een aantal prejudiciële zaken moest het Hof oordelen een belastingverlaging in Baskenland,
Gibraltar en de Azoren die afweken van de algemene belastingregeling in resp. Spanje, het VK en
Portugal – al dan niet een steunregeling in de zin van art. 107(1) VWEU waren. Vermits de
belastingverlaging niet gold voor alle ondernemingen in Spanje, VK en Portugal zou men op eerste
zicht oordelen van wel. Dus ja: de belastingverlaging was een selectieve maatregel. MAAR: het Hof
oordeelde dat rekening moet worden gehouden met regionale selectiviteit, in het bijzonder voor
belastingmaatregelen. En we onderscheiden hierbij 3 scenario’s:

1) in het eerste scenario beslist de centrale OH van een lidstaat eenzijdig om in een bepaald
geografisch gebied een belastingtarief toe te passen dat lager ligt dan het nationale tarief. Hier is
duidelijk sprake van regionale selectiviteit. Er is een referentiekader: nl. het nationale belastingtarief
– en een lidstaat beslist om in een bepaalde regio af te wijken van dit tarief.

52
2) het tweede scenario is dat van een symmetrische decentralisatie van fiscale bevoegdheden. Dat is
een model van fiscale bevoegdheidsverdeling waarin elke decentrale OH op een bepaald
bestuursniveau (regio, district of andere) van een lidstaat rechtens of in feiten dezelfde autonome BH
heeft om onafhankelijk van de centrale OH het belastingtarief vast te stellen binnen het gebied
waarvoor zij bevoegd is. In dit geval zijn maatregelen waartoe de decentrale bestuursniveaus hebben
beslist niet selectief omdat het niet mogelijk is een normaal belastingtarief te bepalen dat als
referentiekader kan dienen. Er is immers geen nationaal belastingtarief. Dus in het tweede scenario
is er geen sprake van regionale selectiviteit.

3) Derde scenario = scenario van de asymmetrische decentralisatie van fiscale bevoegdheden. In dit
derde scenario kunnen alleen bepaalde regionale of lokale overheden een belastingtarief binnen hun
grondgebied vaststellen en dat naar beneden afwijkt van het centrale belastingtarief. In dit geval is
de beoordeling van het al dan niet selectieve karakter van deze afwijking afhankelijk van de vraag of
de betrokken OH voldoende autonoom is van de centrale OH van de lidstaat. Het is duidelijk dat er in
dit scenario een nationaal belastingtarief is. Er is aldus een normaal tarief dat als referentiekader kan
dienen.

Nu, in de gevoegde zaken C-428/06 t.e.m. C-434/06 waarin een Spaanse rechter in verband met de
verlaging van de vennootschapsbelasting door Baskenland meerdere vragen stelde aan het Europees
Hof van Justitie, heeft het Hof in de overwegingen 46 t.e.m. 51 van zijn arrest (zie Canvas) het
volgende overwogen:

Overweging 46: bij het onderzoek of een maatregel een selectief karakter heeft, dient te worden
nagegaan of binnen hij binnen het kader van een bepaalde rechtsregel een voordeel verschaft aan
bepaalde ondernemingen ten opzichte van andere ondernemingen die zich in een feitelijk en
juridisch vergelijkbare situatie bevinden.

= selectiviteitscriterium zoals verwoord door het Hof.

Overweging 47: in dit verband dient het referentiekader niet noodzakelijk samen te vallen met het
grondgebied van de betrokken lidstaat – zodat een maatregel waarbij slechts voor een gedeelte van
het nationaal grondgebied een voordeel wordt toegekend, niet alleen daarom al een selectieve
maatregel is in de zin van art. 107(1) VWEU. Dus het Hof zegt dat het selectiviteitscriterium niet
automatisch vervuld is wanneer steun alleen voor een gedeelte van het nationale grondgebied van
een lidstaat geldt.

Overweging 48: uitgesloten kan niet worden dat een regionale OH als gevolg van haar status
rechtens en feitelijk ten opzichte van de centrale OH van een lidstaat dermate autonoom is dat door
de maatregelen die zij vaststelt, zij en niet de centrale OH een fundamentele rol speelt in de
vaststelling van de politieke en economische omgevingen waarin de ondernemingen opereren.

Overweging 49: hier refereert het Hof aan de situatie waarin een regionale of een plaatselijke OH in
de uitoefening van voldoende autonome bevoegdheden ten opzichte van de centrale OH een
belastingtarief vaststelt dat lager is dan het nationale tarief en enkel geldt voor de ondernemingen
die binnen haar bevoegdheidsgebied opereren. In die situatie – gaat het Hof verder in

53
Overweging 50: zou het relevante rechtskader voor de beoordeling van de selectiviteit van een
belastingmaatregel tot het betrokken geografische gebied kunnen worden beperkt – indien de
regionale overheid, in het bijzonder wegens haar status en bevoegdheden, een fundamentele rol
speelt bij de vaststelling van de politieke en de economische omgeving waarin de in haar
bevoegdheidsgebied gevestigde ondernemingen opereren.

De vraag is nu: wanneer kan gesproken worden van voldoende autonome bevoegdheden van een
regionale OH om alzo de aanwezigheid van selectiviteit uit te sluiten?

In overweging 51 geeft het Hof een antwoord op deze vraag: om een beslissing van een regionale of
plaatselijke overheid te kunnen aanmerken als een beslissing die is genomen ter uitoefening van
voldoende autonome bevoegdheden, moet om te beginnen de betrokken OH op het constitutionele
niveau over een eigen politiek en administratieve status beschikken die losstaat van die van de
centrale overheid. Verder moet de beslissing zijn genomen zonder dat de centrale overheid de
rechtstreekse zeggenschap heeft over de inhoud ervan. Ten slotte mogen de financiële
consequenties van een verlaging van het nationale belastingtarief voor de ondernemingen in de regio
niet toe bijdragen of subsidies van andere regio’s of de centrale OH worden gecompenseerd  dit
laatste impliceert dat de regionale OH zelf moet instaan voor de financiële gevolgen van een
belastingverlaging.

De drie vermelde voorwaarden om te kunnen spreken van voldoende autonome bevoegdheden


worden gewoonlijk aangeduid als: 1) De voorwaarden van institutionele autonomie of procedurele
autonomie 2) De voorwaarde van economische economie en 3) De voorwaarde van financiële
economie.

(46) In conclusion, although a justification may be found for certain aspects of the tax measures concerned (e.g. the
prevention of double taxation may justify the exemption of dividends), no overall logic justifying the exemption for
passive interest and royalty income has been found

(47) It follows from the analysis of the passive income exemption that both the exemption for passive interest
income and royalties appear to be de jure and de facto selective. No overall logic justifying such exemptions could
so far be identified. 4.1.2. Regional selectivity

(48) In the light of the relevant case-law, the Commission does not see any reason to assume that the system is also
regionally selective.

(49) In principle, only measures whose scope extends to the entire territory of the State escape the selectivity
criterion laid down in Article 107(1) TFEU. However, as outlined below, the system of reference does not
necessarily need to be defined within the limits of the Member State concerned (1). A measure favouring
undertakings active in a part of the national territory should therefore not be automatically considered selective.

(50) As established by the Court of Justice in the Azores (2) judgment and further developed in the Unión General
de Trabajadores de La Rioja (3) judgment, measures with a regional or local scope of application may escape the
geographical selectivity criterion if certain requirements are fulfilled.

(51) Where a regional authority can adopt tax measures applicable within its territory, the assessment of the
selective nature of the measure in question depends on whether the authority at stake is sufficiently autonomous
from the central government of the Member State (4). The regional or local authority shall be considered sufficiently
autonomous from the central government of the Member State if it plays a fundamental role in the definition of the
political and economic environment in which the undertakings operate (5). This is the case when three cumulative
criteria of autonomy are fulfilled: institutional, procedural and economic autonomy (6). If all of these criteria of
autonomy are present when a regional or local authority decides to adopt a tax measure applicable only within its

54
territory, then the geographical framework of reference is constituted by the territory of the region in question and
not by that of the Member State.

Vooraleer we overgaan naar het derde criterium stellen we ons even de vraag of de
coronamaatregelen die de Vlaamse OH bv. neemt ten gunste van alle ondernemingen om het
grondgebied van het Vlaamse Gewest, selectief zijn of niet?

Bv. uitstel van onroerende voorheffing die ondernemingen jaarlijks moeten betalen op hun
onroerende goederen die in het Vlaamse Gewest liggen.

 Op basis van de RS van het HVJ zou hier kunnen worde geoordeeld dat het selectiviteitscriterium
niet vervuld is op voorwaarde dat het Vlaamse Gewest niet gecompenseerd zal worden door de
federale OH voor het gemis aan inkomsten door de genomen maatregelen.

DERDE CRITERIUM: (DREIGING) VERVALSING MEDEDINGING OP INTERNE MARKT + (DREIGING)


ONGUNSTIGE BEÏNVLOEDING HANDELSVERKEER LIDSTATEN

Derde criterium om te kunnen spreken van met de interne markt onverenigbare staatsteun zegt: de
steunmaatregel moet de mededinging op de interne markt vervalsen of dreigen te vervalsen en moet
het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden of dreigen ongunstig te beïnvloeden.

Art. 107(1) VWEU is inderdaad slechts van toepassing wanneer de staatsteun ten gunste van één of
meerdere ondernemingen de mededinging op de interne markt zal vervalsen of dreigt te vervalsen
en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt en we voegen daaraan toe: of kan
beïnvloeden.

Er is dus sprake van 2 criteria maar ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, daarom samen
behandeld. Inderdaad beide criteria zijn vervuld wanneer de begunstigde onderneming een
economische activiteit uitoefent die het voorwerp is van handel tussen lidstaten. Door het versterken
van de positie van de begunstigde onderneming, zal de mededinging worden of mogelijks worden
vervalst en het handelsverkeer ongunstig of mogelijks ongunstig worden beïnvloed.

Om dit derde criterium vervuld te zien, hoeft de begunstigde onderneming zelf niet deel te nemen
aan het handelsverkeer tussen de lidstaten, steun aan zo’n onderneming kan immers tot gevolg
hebben dat concurrenten uit andere lidstaten minder of niet meer zullen kunnen uitvoeren naar de
staat die de steun heeft verleend. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk dat de begunstigde
onderneming door de steun zal gaan deelnemen aan het handelsverkeer, of zijn exportmarkt naar de
interne markt zal gaan verleggen.

De Commissie van haar kant, hoeft ook niet wanneer zij geconfronteerd wordt met onrechtmatige
staatsteun, aan te tonen dat die steun daadwerkelijk invloed heeft op de mededinging en het
handelsverkeer. Volgens vaste rechtspraak zou dit er immers toe leiden dat lidstaten die steun
verlenen zonder zich te houden aan de aanmeldingsplicht en de standstill-verplichting van art. 108(3)
VWEU worden bevoordeeld tegenover lidstaten die hun steunvoornemens wel aanmelden en zich
houden aan de standstill-verplichting. Een reële vervalsing van de mededinging en een reële
ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten hoeft evenmin te worden
aangetoond in het kader van het voortdurend toezicht op bestaande steunregelingen. Wanneer de
Commissie met name in het geval van een wijziging van de mededingingssituatie oordeelt dat een

55
bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de interne markt en in voorkomend
geval de opheffing ex nunc van de betrokken steunregeling oplegt.

Ver staatsteunprocedures gezien in de colleges (komen we later op terug bij bespreking procedureel
staatsteunrecht):

1. Procedure inzake aangemelde staatsteun


2. Procedure aangaande onrechtmatige staatsteun
3. Procedure die Commissie voert ten aanzien van bestaande steunregelingen
4. Procedure die Commissie toepast wanneer zij vaststelt of meent dat van een goedgekeurde
steun, misbruik is gemaakt door de begunstigde ondernemingen

Belangrijk m.b.t. het derde criterium is nog te vermelden dat art. 107(1) VWEU geen
merkbaarheidscriterium hanteert  het doet er dus niet toe in welke mate staatsteun de
mededinging zal of zal kunnen vervalsen én het handelsverkeer ongunstig zal of zal kunnen
beïnvloeden. Dus ook kleine steunbedragen kunnen negatieve gevolgen hebben voor de
mededinging op de interne markt en het handelsverkeer tussen de lidstaten, aldus RS van het HVJ.
We komen hier later nog op terug wanneer we het hebben over de de minimis regel die sinds 1992
wordt gehanteerd.

Ook nog vermeldenswaard wat het derde criterium betreft is dat de Commissie heeft geconcludeerd
dat bepaalde activiteiten door de specifieke omstandigheden ervan, een zuiver lokaal karakter
hebben en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden of niet ongunstig
kunnen beïnvloeden. Enkele voorbeelden:

- Publieke zwembaden en andere recreatieve voorzieningen die hoofdzakelijk bestemd zijn


voor een lokaal verzorgingsgebied
- Musea of andere culturele infrastructuur die waarschijnlijk geen bezoekers uit andere
lidstaten zullen aantrekken
- Ziekenhuizen en andere zorgvoorzieningen bedoeld voor de lokale bevolking

Hiermee sluiten we de analyse van art. 107(1) VWEU. We weten nu aan welke criteria een maatregel
van een Staat moet voldoen opdat er sprake zou zijn van een met de interne markt onverenigbare
steunmaatregel in de zin van art. 107(1) VWEU. In het volgende college zullen we stilstaan bij de
uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun dat we terug vinden in art. 107(1) VWEU –
m.a.w. kijken we naar uitzonderingen in art. 107(2)(3) VWEU.

56
COLLEGE 6

UITZONDERINGEN BEGINSELVERBOD OP STAATSTEUN – ART 107(2)(3) VWEU

Zoals we intussen weten is staatsteun die aan een aantal criteria beantwoord onverenigbaar met de
interne markt  die criteria vinden we in art. 107(1) VWEU (zie vorig college).

Herinner u de aanhef van deze bepaling “behoudens de afwijkingen waarin de verdragen voorzien”
 deze aanhef betekend dat het beginselverbod in art. 107(1) VWEU nog absoluut, nog
onvoorwaardelijk is. M.a.w. er zijn uitzonderingen op dit verbod. De belangrijkste vinden we in art.
107(2) en (3) VWEU.

 Art 107(2) = de jure uitzonderingen: deze bepaling somt een aantal categorieën van
steunmaatregelen op die verenigbaar zijn met de interne markt.
 Art 107(3) = categorieën van steunmaatregelen die verenigbaar kunnen zijn met de interne
markt

Ook in andere bepalingen van het werkgingsverdrag (zoals we reeds hebben gezien) vinden we
uitzonderingen op het staatsteunverbod terug  daar gaan we in dit college niet op in.

Alvorens we art. 107(2) en (3) VWEU analyseren is het belangrijk te vermelden dat in de EU
steunmaatregelen slechts voltrokken kunnen worden binnen een EU kader. Dit wil zeggen: enerzijds
na een controle door de EU, anderzijds overeenkomstig het beleid waarin het gemeenschapsbelang
de determinerende factor is. Wanneer je het over ‘beleid’ hebt dan heb je het over een EU beleid.

DE JURE UITZONDERINGEN

Wat staat er nu precies in art. 107(2) VWEU?

2. Met de interne markt zijn verenigbaar:

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden
zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten;

b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone
gebeurtenissen;

c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel
ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze
deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.

= categorieën de jure uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun.

 Wat betekend dat ‘de jure uitzonderingen’? Dit betekend dat wanneer een van deze de jure
uitzonderingen van toepassing is, de Commissie deze uitzondering moet toepassen en de
betrokken staatsteun aldus verenigbaar met de interne markt moet verklaren.

De lidstaat die deze steun heeft aangemeld bij de EU mag die steun dan ook toekennen (is niet
verplicht maar krijgt van de Commissie de toelating om de betrokken steun toe te kennen).

57
De Commissie oordeelt dus niet over de opportuniteit van de betrokken steun. Zij zal alleen nagaan
of de steun al dan niet valt over een van de de jure uitzonderingen, zo ja: dan moet de Commissie de
betrokken steun goedkeuren en verenigbaar verklaren met de interne markt.

De lidstaat die om een machtiging verzoekt om steun te mogen uitkeren in afwijking van het
beginselverbod van staatsteun, is verplicht met de EC samen te werken  lees ook artikel 4(3) VEU
 ingevolge deze verplichting dient de betrokken lidstaat alle gegevens te verstrekken aan de hand
waarvan de Commissie kan nagaan of aan de voorwaarden voor de gevraagde afwijking is voldaan.
Dit principe geldt zowel voor de de jure uitzondering ex art. 107(2) VWEU als voor de mogelijke
uitzonderingen ex. art. 107(3) VWEU.

Laat ons nu even kijken naar de verschillende de jure uitzonderingen te vinden in art. 107(2)(a,b,c)

ART 107(2)(a)

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden
zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten (lees hier ook diensten) = zijn verenigbaar

Heeft dus betrekking op steunmaatregelen die ten goede komen aan individuele verbruikers  heeft
een engere betekenis dan de term ‘gebruikers’. Art. 107(2)(a) doelt inderdaad niet om steun die
mogelijks ten goede zou kunnen komen aan ondernemingen, want dat zijn gebruikers. Neen: hier
gaat het over personen die goederen en diensten gebruiken, aan steun die ten goede zal komen aan
dergelijke personen.

Overeenkomstig deze d jure uitzonderingen terug te vinden in art. 107(2)(a) kan een lidstaat steun
aan individuele verbruikers toekennen wanneer die steun zal worden toegekend uit overwegingen
van sociale aard en strekt tot de aankoop van eerste levensbehoeften door of tot de verbetering van
de levensomstandigheden van groepenverbruikers. De steun moet niet noodzakelijkerwijze
rechtstreeks worden toegekend aan de individuele verbruikers, wat doorgaans trouwens ook niet
mogelijk is. Het is dus niet relevant wie de onmiddellijk ontvangers van de steun zijn, wel essentieel is
wie de werkelijke begunstigden zijn. Dit moeten overeenkomstig de uitzonderingsbepaling van art.
107(2)(a) individuele verbruikers zijn (ook wel eindgebruikers genoemd).

Belangrijk is nog om te vermelden dat voor de toepassing van art. 107(2)(a) VWEU door de lidstaten
geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de leveranciers van de betrokken producten of
diensten. Dit wil zeggen dat indien de steun alleen zou worden toegekend wanneer het product of de
dienst zou worden afgenomen van een bepaalde leverancier, dat dan de uitzondering van art 107(2)
(a) geen toepassing kan vinden  TENZIJ evenwel (en dit is RS van HVJ) : tenzij de betrokken lidstaat
kan aantonen dat de nagestreefde sociale doeleinden enkel kunnen worden bereikt door de aankoop
van het betrokken product of de betrokken dienst bij die welbepaalde leverancier. Kan dit niet
worden aangetoond, dan hebben we te maken met staatsteun aan deze welbepaalde leverancier.

58
Een voorbeeld van toepassing van de uitzondering terug te vinden in art. 107(2)(a) VWEU – is een
Brits dossier uit 2006, waarin Schotland steun uitkeerde aan de inwoners van de mest afgelegen
gebieden in de Highlands en de Schotse eilanden. Dit in de vorm van kortingen op vliegtuigtickets
met als bestemming, de belangrijkste centra in Schotland. Deze steunregeling promote sociale
inclusie van de inwoners van deze afgelegen gebieden en had aldus een sociaal karakter. Bovendien
werd in dit dossier geen onderscheid gemaakt tussen vliegtuigmaatschappijen zodat de commissie de
betrokken steun moest goedkeuren.

= oud maar goed voorbeeld omdat een link kan worden gelegd tussen enerzijds dit besluit en
anderzijds de algemene Groepsvrijstellings-Vo (= document 6 in Reader). Zoals we reeds weten
worden door deze algemene Groepsvrijstellings-Vo van de Commissie, die de Commissie heeft
aangenomen o.b.v. de machtigings-Vo van de Raad, een aantal categorieën van horizontale
steunmaatregelen vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, wanneer aan een aantal zowel algemene als
bijzondere voorwaarden wordt voldaan. We gaan in een volgende college in op
Machtigingsverordening en de Algemene Groepsvrijstellings-Vo  maar hier wil hij toch al even
aangeven dat art. 51 van de Algemene Groepsvrijstellings-Vo voorziet dat sociale vervoerssteun ten
behoeve van inwoners van afgelegen gebieden, vrijgesteld is van de aanmeldingsplicht wanneer aan
een aantal algemene voorwaarden (te vinden in deel 1 van de Vo) en een aantal bijzondere
voorwaarden (te vinden in art. 51) wordt voldaan  deze bijzondere voorwaarden zijn:

1) de steun moet volledig ten goede komen aan eindgebruikers (= individuele verbruikers) die hun
normale verblijfplaats hebben in afgelegen gebieden

2) de steun moet worden toegekend ten behoeve van het passagiersvervoer op een route die een
haven of een luchthaven in het afgelegen gebied verbind met een andere haven of luchthaven in de
Europese Economische Ruimte

3) de steun wordt toegekend zonder discriminatie ten aanzien van de identiteit van de
vervoersmaatschappij

4) de in aanmerking komende kosten zijn het tarief van een retourticket van of naar het afgelegen
gebied, inclusief alle belastingen en heffingen die de vervoersmaatschappij aanrekent aan de
consumenten.

5) de steunintensiteit mag ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kost bedragen  dit
betekend in de praktijk dat het retourticket volledig mag worden vergoed door de betrokken lidstaat.

Nu, art. 51 van de Algemene Groepsvrijstellings-Vo dateert van 2014, daarnet hadden we het over
een besluit van 2006. Wat betekend art. 51 vandaag de dag? Dat wanneer Schotland vandaag een
gelijkaardige steunmaatregel zou wensen in te voeren, het VK deze steunmaatregel niet zou moeten
aanmelden aan de EC omwille van het feit dat hier toepassing kan worden gemaakt door de Britse
OH van art. 51 van de Algemene Groepsvrijstellings-Vo.

= les vorig jaar: toen was VK nog gebonden door EU recht en dus ook door het EU staatsteunrecht
(overgangsperiode liep tot 31.12.2020). Als we kijken naar de corona-crisis, kijken naar de besluiten
die de Commissie heeft genomen m.b.t. steunmaatregelen aan de lidstaten n.a.l.v. de Covid-uitbraak,
dan kunnen we vaststellen dat het VK een aantal steunmaatregelen heeft aangemeld aan de EC en

59
de Commissie heeft deze steunmaatregelen goedgekeurd overeenkomstig de tijdelijke kaderregeling
en dus overeenkomstig art. 107(2)(b) VWEU.

Dus: tot vorig jaar was VK nog gebonden door EU staatsteunrecht (door aanmeldingsplicht, standstill-
plicht)

Art. 107(2)(b)

b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone
gebeurtenissen; = is verenigbaar (de jure)

Preciezer: deze de jure uitzondering/bepaling gaat over steun die de materiële economische schade
vergoed die ondernemingen leiden of kunnen leiden als gevolg van natuurrampen of andere
buitengewone gebeurtenissen. De Commissie moet erop toezien dat de verleende steun niet meer
dan de geleden economische schade compenseert  dit is vanzelfsprekend een feitelijke kwestie.
Nu wanneer een maatregel wordt aangemeld en de betrokken lidstaat is van mening dat deze
maatregel onder toepassing van art. 107(2)(b) valt, dan moet de lidstaat in elk geval de kwantitatieve
elementen aandragen die de Commissie nodig heeft om deze uitzonderingsbepaling te kunnen
toepassen.

De vraag is nog wat natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen zijn? Wel deze begrippen
worden door de Commissie geïnterpreteerd, onder toezicht van het HVJ EU.

Natuurrampen: wat zegt de Commissie over natuurrampen? Onder natuurrampen worden door de
Commissie onder meer begrepen: aardbevingen, lawines, grondverschuivingen, tornado’s, orkanen,
vulkaanuitbarstingen, branden met natuurlijke oorzaak, overstromingen bv. door hevige regenval
etc.

Een voorbeeld van een steunmaatregel ter compensatie van economische schade veroorzaakt door
natuurrampen is een Italiaanse steunmaatregel ter compensatie van economische schade die in de
toekomst mogelijks zou worden aangericht door natuurrampen – en dit in de regio Vale Daoste, die
in het verleden trouwens werd geconfronteerd met natuurrampen en reeds in het verleden werden
gelijkaardige steunmaatregelen aangemeld aan de EC en ook goedgekeurd door de EC, onder
toepassing van art. 107(2)(b). Met natuurrampen werden in dit dossier bedoeld: aardbevingen,
grondverschuivingen, overstromingen en lawines. En het was de regio zelf die financieel in stond
voor deze steun. Interessant aan dit besluit is ook dat de Italiaanse autoriteiten bevestigden dat zij
elke betaling van nieuwe steun aan een onderneming die overeenkomstig een terugvorderingsbesluit
van de EC nog steun moesten terugbetalen zouden opschorten tot dat deze onderneming die steun
had terugbetaald of op een blokkeerde rekening had gestort. Dit is toepassing van rechtspraak van
het HVJ, nl. in Deggendorf II.

Ook hier kan een link worden gelegd tussen enerzijds dit steundossier en anderzijds de Algemene
Groepsvrijstellings-Vo. Inderdaad, in art. 50 van de Algemene Groepsvrijstellings-Vo wordt gesteld
dat steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen, vrijgesteld
zijn van de aanmeldingsplicht, opnieuw wanneer voldaan wordt aan een aantal algemene (deel I) en
bijzondere voorwaarden  die bijzondere voorwaarden vinden we terug in art. 50 van de Algemene
Groepsvrijstellings-Vo. Welke zijn dat?

60
1) In eerste plaats zegt art. 40 AGV dat met bepaalde natuurrampen wordt bedoeld: aardbevingen,
lawines, grondverschuivingen, overstromingen, tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en
natuurbranden met een natuurlijke oorzaak.

2) Verder zegt art. 50 AGV dat er een rechtstreeks oorzakelijk verband moet bestaan tussen de
natuurramp enerzijds, en de schade die de getroffen ondernemingen hebben geleden anderzijds.

3) Ook moet de betrokken steunmaatregel worden ingesteld binnen 3 jaar nadat de gebeurtenis zich
heeft voorgedaan en de steun moet worden toegekend binnen 4 jaar nadat de gebeurtenis zich heeft
voorgedaan.

Dan is de vraag welke kosten in aanmerking komen voor compensatie?

4) Art 50 AGV zegt dat dit de kosten zijn die voortvloeien uit de schade die is ontstaan als een direct
gevolg van de natuurramp. En dit volgens een taxatie door een onafhankelijke deskundige die is
erkend door de bevoegde nationale OH of door een verzekeringsmaatschappij.

Nu we hebben het over schade ontstaan als direct gevolg van een natuurramp, dan denken we bv.
aan materiële schade aan activa zoals gebouwen en machines. En de berekening van de materiële
schade gebeurd o.b.v. de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief voor
de ramp.

5) Ten slotte – nog steeds art. 50 AGV: de schade en dus ook de compensatie mag niet hoger liggen
dan die reparatiekosten of de door de ramp veroorzaakte daling van de reële marktwaarde van het
betrokken actief  dit wil zeggen het verschil tussen de waarde van het actief onmiddellijk voor en
onmiddellijk na de ramp.

Tot zover art. 107(2)(b) wat natuurrampen betreft. Hoe zit het nu met staatsteun tot herstel van de
schade veroorzaakt door andere buitengewone gebeurtenissen  dus natuurrampen zijn
buitengewone gebeurtenissen maart 107(2)(b) maakt ook melding van andere buitengewone
gebeurtenissen.

Wel onder ‘andere’ buitengewone gebeurtenissen worden door de Commissie verstaan: oorlogen,
interne ordeverstoringen en stakingen, ernstige nucleaire of industriële ongevallen, grote branden
die tot weidverspreide verliezen leiden, pandemieën etc.

En als voorbeeld van een andere buitengewone gebeurtenis kan vanzelfsprekend de Covid-19
uitbraak worden gegeven, en als concreet voorbeeld van een toepassing van art. 107(2)(b) naar
aanleiding van de Covid-uitbraak verwijst hij naar het eerste corona-staatsteunbesluit van de
Commissie van 12 maart = besluit dat betrekking heeft op een Deense steunmaatregel ter
compensatie van de economische schade geleden door organisatoren van grote evenementen die
moesten worden geannuleerd door de Corona-uitbraak.

61
Art. 107(2)(c)

= laatste de jure uitzondering:

c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel
ondervinden van de deling van Duitsland, voor zover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze
deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.

Deze uitzonderingen is om vele redenen interessant. Het is trouwens belangrijk toe te voegen dat
art. 107(2)(c) werd aangevuld door het VVL  het VLL heeft volgende zin toegevoegd aan deze
bepaling: Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon kan de Raad op voorstel van de
Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen. We hebben het hier reeds over gehad, nl. toen we
het hadden over de bevoegdheden van de Raad in het EU staatsteunrecht.

Wat is het achterliggende principe van art. 107(2)(c)? Wel op het ogenblik dat het Verdrag tot oprichting van de
EEG werd ondertekend, verkeerde bepaalde streken in de Bondsrepubliek Duitsland in een zwakke
economische positie ten gevolge van WOII en de latere opdeling van de Duitse Staat in West en Oost Duitsland
(1994) (ofwel de Bondsrepubliek Duitsland en de Duitse Democratische Republiek). De Bondsrepubliek
Duitsland wilde zich het recht voorbehouden om ondernemingen in deze streken financieel te steunen. Dat is
dan ook de reden waarom een expliciete uitzonderingsbepaling daartoe werd ingeschreven in destijds art. 92
EEG-Verdrag (huidige art. 107 VWEU). In de RL werd getwijfeld aan de noodzaak van deze
uitzonderingsbepaling omdat steun ten gunste van bepaalde streken in de Bondsrepubliek Duitsland onder
toepassing kon vallen van art. 107(2)(b). De opdeling van de Duitse Staat kon immers beschouwd worden als
een ‘andere’ buitengewone gebeurtenis. Maar goed, het is niet verwonderlijk dat de Duitse onderhandelaars
een specifieke uitzonderingsbepaling in het EEG verdrag wenste in te schrijven, zodat met de betrokken
gevoelige aangelegenheid ten volle rekening kon worden gehouden.

Er is in art. 107(2)(c) dus sprake van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die economisch nadeel
ondervonden van de deling van Duitsland of mogelijks vandaag ondervinden door de vroegere deling van
Duitsland. We spreken hier in de verleden en tegenwoordige tijd omdat de uitzondering nog steeds in het
VWEU staat, terwijl Duitsland intussen weer herenigd is.

Art. 107(2)(c) heeft het over ‘bepaalde streken’ maar somt deze streken niet op. De Commissie heeft evenwel
de streken aangeduid die volgens haar onder toepassing van art. 107(2)(c) vielen en mogelijks nog vallen, nl.
West Berlijn, het Sönenrandgebied (dit gebied groepeert de grensgebieden langs de voormalige Duitse
Democratische Republiek) en het Saargbied. Ook voor andere Duitse streken kon en kan mogelijks nog een
beroep worden gedaan op artikel 107(2)(c) wanneer kon of kan worden aangetoond dat aangemelde steun
bestemd was of is ter compensatie van schade die daadwerkelijk door de deling van Duitsland werd of is
veroorzaakt. Dus enerzijds heb je een aantal streken door de Commissie opgesomd, anderzijds zijn er mogelijks
nog andere Duitse streken waar een beroep zou kunnen worden gedaan in het verleden of vandaag nog op
toepassing van art. 107(2)(C).

Er zijn niet veel voorbeelden te vinden van toepassingen van art. 107(2)(c) – een voorbeeld dat hij heeft
gevonden dateert van 1991: het ging over een beschikking (vandaag zou dat een besluit zijn) van de Commissie
van 14 april 1992. Deze beschikking betrof steun van de deelstaat Berlijn aan Daimler Benz. Wat was er
gebeurd? De Berlijnse Senaat had aan Daimler Benz een terrein verkocht tegen een niet-marktconforme, dus te
lage prijs. Dit terrein was gelegen nabij de vroegere Potstamerplatz waar een gedeelte van de Berlijnse muur
had gestaan en Berlijn wilde dat stadsdeel terug tot leven wekken. Op datum van de koopovereenkomst (16 juli
1990) was de Duitse eenmaking nog niet gerealiseerd (die werd gerealiseerd op 3 oktober 1990). Nu, de Duitse
OH argumenteerde dat indien er überhaupt sprake was van staatsteun, deze staatsteun op grond van art.

62
107(2)(c) VWEU (destijds art. 92(2)(c) EEG-Verdrag) als verenigbaar met de interne markt moest worden
beschouwd. Waarom was de Duitse OH deze mening toegedaan? Wel om volgende reden: volgens de Duitse
OH was de steun bestemd voor de wederopbouw van het betrokken deel van Berlijn, dat economische schade
had geleden door de deling van Duitsland. De steun was noodzakelijk en gerechtvaardigd volgens de Duitse OH,
om een investeerder aan te trekken – die met alle risico’s van dien, d.m.v. een groot stedenbouwkundig project
een bijdrage zou leveren tot het bereiken van de stadsplanologische doelstellingen van het betrokken
stadsdeel, na de hereniging. M.a.w. met deze steun was Daimler Benz bereid om bij te dragen aan de
wederopbouw van het betrokken deel van Berlijn. Uiteindelijk van de steun die ongeveer 44,5 miljoen EUR
bedroeg, vond de Commissie uiteindelijk ongeveer 27 miljoen EUR gerechtvaardigd. Dat wil zeggen dat 27
miljoen EUR door de Commissie als verenigbaar met de interne markt werd beschouwd overeenkomstig art.
107(2)(c) VWEU. Het andere deel moest worden terugbetaald, er was hier dus sprake van zowel een positief
besluit als een terugvorderingsbesluit.

Na de Duitse eenmaking werd de vraag gesteld: wat met art. 107(2)(C) VWEU nu? Had deze
uitzonderingsbepaling nog enige bestaansreden, dat was de vraag. Nu, tijdens de onderhandelingen
tot wijziging van het EEG-Verdrag, afgesloten tijdens de Europese Raad van Maastricht in december
1991, werden voorstellen gedaan om deze uitzondering te schrappen maar deze voorstellen hebben
het niet gehaald. Aangenomen kan worden dat de Duitse OH, tegenstander was van het schrappen
van art.107(2)(c) onder meer omwille van de gevoeligheid van het daarin gestelde probleem. En
overigens kon het niet volledig worden ontkend dat de Duitse hereniging niet noodzakelijkerwijze
alle schade die werd aangericht door de vroegere deling van Duitsland deed verdwijnen. Dus de
Duitse OH was van mening dat deze uitzonderingsbepaling nog altijd bestaansreden had en is dan
ook niet akkoord gegaan met voorstellen tot schrapping van deze bepaling.

Na de eenmaking van Duitsland stellen we zelfs vast dat de Commissie deze bepaling heeft toegepast
op steun in de voormalige Duitse Democratische Republiek, wat helemaal niet evident was. Maar
deze bevoegdheid is uiteindelijk door het Gerecht en het HVJ aanvaard. Waarom? Omdat art. 107(2)
(C) VWEU (destijds art. 92(2)(c) EEG-Verdrag) geen onderscheid maakt tussen enerzijds Oost
Duitsland en anderzijds West Duitsland  neen, artikel 107(2)(C) VWEU heeft jet over de
Bondsrepubliek Duitsland. Nu, Duitsland dacht na de eenmaking dat art. 107(2)(C) VWEU kon dienen
om de onbetwistbare economische achterstand van de nieuwe deelstaten (dat zijn de oude länder
van de voormalige DDR) volledig te compenseren. Het HVJ heeft daar een stokje voor gestoken in
zaak C-156/98: zie overwegingen 52-55 arrest:

Overweging 52: Dienaangaande refereert de uitdrukking „deling van Duitsland" (in art. 107(2)(c))
historisch aan de totstandkoming van de scheidingslijn tussen de twee bezette zones in 1948. Met de
„door deze deling berokkende economische nadelen" (in art. 107(2)(c)) kunnen derhalve alleen die
economische nadelen worden bedoeld, die in bepaalde gebieden in Duitsland zijn veroorzaakt door
het isolement dat de instelling van die materiële grens heeft teweeggebracht, zoals de onderbreking
van verkeerswegen of het verlies van afzetmarkten door het afbreken van de handelsbetrekkingen
tussen de twee delen van het Duitse grondgebied.

In Overweging 53 overweegt het Hof dat het Duitse standpunt dat art. 107(2)(c) VWEU het mogelijk
maakt om de inderdaad overigens onbetwistbare, economische achterstand van de nieuwe
deelstaten volledig te compenseren met staatsteun, zowel het uitzonderingskarakter van deze
bepaling alsook de context en het doel ervan miskent.

63
 Dus de Duitse overheid miskent het uitzonderingskarakter van art. 107(2)(c) VWEU en miskent
ook de context en het doel van deze bepalingen.

Immers, zegt het Hof in overweging 54: de economische nadelen die de nieuwe deelstaten (dat zijn
dus de vroegere deelstaten van de DDR) in het algemeen ondervinden, zijn niet rechtstreeks door de
geografische deling van Duitsland in de zin van art. 107(2)(c) VWEU veroorzaakt.

Om dan uiteindelijk in Overweging 55 te besluiten dat de verschillen in ontwikkeling tussen de oude


en de nieuwe deelstaten, door andere oorzaken zijn te verklaren dan de geografische breuk die het
gevolg was van de deling van Duitsland, met name: de in elk van de twee delen van Duitsland
ingevoerd verschillende politiek economische systemen.

 Dus het is niet de deling van Duitsland die de oorzaak was voor de verschillen in ontwikkeling
tussen de vroegere Bondsrepubliek Duitsland en de voormalige DDR maar wel de verschillende
politiek economische systemen die werden ingevoerd in beide landen.

Nu in verband met art. 107(2)(c) VWEU en het arrest van het HVJ in zaak C-156/98, maken we nog
even vermelding van Verklaring 29 : verklaring 29@art. 107(2)(c) VWEU: verklaring waarin de
intergouvernementele conferentie die het VVL heeft onderhandeld het volgende opbrengt: art.
107(2)(c) VWEU moet volgende de IGV (intergouvernementele conferentie) worden uitgelegd in
overeenstemming met de rechtspraak van het HVJ EU betreffende de toepasselijkheid van deze
uitzonderingsbepaling op de steun die wordt toegekend aan bepaalde gebieden van de
Bondsrepubliek Duitsland die gevolgen ondervinden van de vroegere deling van Duitsland.

Nu: de zin die door het VVL werd toegevoegd aan art. 107(2)(c) VWEU: Vijf jaar na de inwerkingtreding
van het Verdrag van Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt
vaststellen  wat houdt dit in? De Raad kan de uitzonderingsbepaling van art. 107(2)(c) VWEU
schrappen. Dat wil dus zeggen dat de Raad hier beschikt over een constitutionele BH.

Het toevoegen van deze zin leert ons dat Duitsland heeft toegestemd met de mogelijk schrapping
van art. 107(2)(c) VWEU, mocht de Commissie dit voorstellen en zonder dat de gewone
verdragsherzieningsprocedure van art. 48 VEU moet worden toegepast. De Raad beslist hier bij
gekwalificeerde meerderheid maar de prof kan zich niet voorstellen dat de Commissie hier niet eerst
met Duitsland zou overleggen, mocht zij op een dag willen voorstellen om deze
uitzonderingsbepaling te schrappen. Dit impliceert ook dat de verdragsbepaling nog niet geschrapt is
anders zouden we er vandaag niet overspreken.

Nu het EP wordt niet betrokken bij de besluitvorming, het is de Commissie die voorstel en de Raad
die besluit met gekwalificeerde meerderheid. Wel we stellen vast dat het EP ook niet betrokken
wordt bij de verdragsherzieningsprocedures ex. art. 48 VWEU met uitzondering van het mogen
voorleggen van ontwerpen van herziening.

Tot hier de de jure uitzonderingen op het beginselverbod van staatsteun.

64
MOGELIJKE UITZONDERINGEN

3. Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd:

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard
abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en van de in artikel 349 bedoelde
regio's, rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie

b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te
bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;

c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde
regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt
daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door
deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet
zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

e) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

In Art. 107(3) VWEU gaat het om mogelijks met de interne markt verenigbare steunmaatregelen. De
vraag is: waarom mogelijk uitzonderingen? Waarom twee leden? Antwoord = simpel. Het was
destijds bij het onderhandelen van het EEG verdrag en het is nog steeds vandaag onmogelijk om alle
mogelijke de jure uitzonderingen vooraf te bepalen en op te nemen in het verdrag.

Nu Art. 107(3) VWEU betreft onder meer steun die nodig is wegens het falen van de markt.
Staatsteun kan dit falen corrigeren en zodoende de markt beter doen functioneren en ook het
Europees concurrentievermogen versterken. Er is hier steeds een tegenprestatie van de begunstigde
onderneming vereist. Dus om steun te kunnen krijgen moet de begunstigde onderneming ook een
tegenprestatie leveren, opdat de onderneming terug haar plaats kan innemen op de markt. En dit
impliceert onder meer ook dat de uur en omvang van de steun belangrijk zijn. Maar daarnaast kan de
steun ook sociale en regionale cohesie, duurzame ontwikkeling en zelfs culturele diversiteit helpen
bevorderen – ongeacht of het daarbij al dan niet om het aanpakken van marktfalen gaat.

Steun overeenkomstig Art. 107(3) VWEU moet steeds doelmatig en evenredig zijn. Wat betekend
dat? Enerzijds dat steun een van de doelstellingen vermeld in art. 107(3) VWEU moet helpen
verwezenlijken, en anderzijds dat de steun proportioneel is. Dat betekend niet meer steun dan nodig
is om de betrokken doelstelling te helpen verwezenlijken. Nu de Commissie beschikt bij de
toepassing van de uitzonderingen van art. 107(3) VWEU over een ruime beoordelingsvrijheid
waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, en die
beoordeling dient ook te geschieden in een Europees kader. Dit laatste betekend dat het belang van
een enkele lidstaat niet mag vooropstaan, het is het gemeenschappelijk belang dat voorop moet
staan. Nu de Commissie dient de nadelen af te wegen tegen de voordelen en indien het resultaat van
het onderzoek is dat een steunregel meer voor-dan nadelen heeft, dan volgt een gunstig besluit. Om
deze afweging te maken, zal een economische analyse moeten worden uitgevoerd. Nu bij de toetsing
van de wettigheid van de besluiten van de Commissie overeenkomstig art; 107(3) VWEU mag het HVJ

65
van de EU zijn oordeel niet de in de plaats stellen van dat van de Commissie  het Hof mag alleen
onderzoeken of de beoordeling van de Commissie niet gebrekkig was wegens een kennelijke
beoordelingsfout of wegens misbruik van bevoegdheid. Nu hetzelfde kunnen we zeggen over de
besluiten die de Commissie neemt overeenkomstig art. 107(2) VWEU.

Nu in de loop der jaren heeft de Commissie meerdere richtsnoeren, kaderregelingen en


mededelingen aangenomen die aangeven welke steunmaatregelen al dan niet voor problemen zullen
zorgen bij de toetsing ervan aan art. 107 VWEU, vnl. art. 107(3) VWEU  denk bv. aan de
mededeling met de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te
melden staatsteun voor de in dienstneming van individueel kwetsbare en gehandicapte werknemers
– of nog: de mededeling van de Commissie met daarin de criteria voor de beoordeling van de
verenigbaarheid met de interne markt van individueel aan te melden opleggingssteun. Ook: de
richtsnoeren van de Commissie inzake staatsteun ten behoeve van milieubescherming en energie.
Ook: de richtsnoeren voor reddingsteun en herstructureringssteun aan niet-financiële
ondernemingen in moeilijkheden. Ook: richtsnoeren Commissie inzake regionale steunmaatregelen,
mededeling betreffende staatsteun voor films en andere AW, richtsnoeren Commissie voor
staatsteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen …

Nu wanneer de Commissie een steunmaatregel toetst aan de uitzonderingen van Art. 107(3) VWEU,
zal zij dikwijls een of andere toepasselijke richtsnoer, kaderregeling of mededeling kunnen
toepassen. Zo niet, dan toetst zij de betrokken steun gewoon aan Art. 107(3) VWEU. Dan is soms het
resultaat van dergelijke toetsing aan Art. 107(3) VWEU, dat de Commissie zich realiseert dat een
richtsnoer een kaderregeling of een mededeling nodig is, waarin zij haar beleid verwoord ten aanzien
van een bepaalde categorie van steunmaatregelen: sectoriale steunmaatregelen, horizontale
steunmaatregelen etc.

De commissie – en dit is belangrijk – is volgens de RS HVJ EU gebonden door haar richtsnoeren,


kaderregelingen en mededelingen. Wanneer zij haar besluitpraktijk wil wijzigen m.a.w. dan moet zij
eerst de van toepassing zijnde richtsnoer, kaderregeling of mededeling wijzigen. Wat betekend dat?
Zij kan een richtsnoer, kaderregeling of mededeling niet aan de hand van een individueel
staatsteunbesluit wijzigen. Zij zal dit instrument eerst moeten wijzigen alvorens zij nieuwe besluiten
kan nemen overeenkomstig het nieuwe beleid dat zij wenst te voeren.

Art. 107(3)(a)

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de


levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en van de in
artikel 349 bedoelde regio's, rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie

Dus art. 107(3)(a) VWEU heft het enerzijds over steunmaatregelen ter bevordering van de
economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een
ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, en anderzijds steun ter bevordering van de economische
ontwikkeling van de in art. 349 bedoelde regio’s  welke zijn deze regio’s? Guadaloup, Frans
Guinea, Martinique, Majot, Réunion en Sint Martin in FR, de Azoren en Madeira in Portugal en de
Canarische eilanden in Spanje. Deze regio’s liggen op een grote afstand, en hierdoor, samen met hun
insulaire karakter, hun kleine oppervlakte, hun moeilijk reliëf en klimaat en ook hun economische

66
afhankelijk van slechts enkele producten, dit alles maakt dat de ontwikkeling van deze regio’s ernstig
wordt geschaad.

Art. 107(3)(a) VWEU voorziet dus een grondslag voor staatsteun ten bevordering van de
economische ontwikkeling van zeer zwakke regio’s. Deze uitzonderingsbedoeling doelt, naast de
regio’s die in art. 349 VWEU worden vermeld, op regio’s die benadeeld zijn vergeleken met het EU
gemiddelde. Het betreft inderdaad regio’s met een BBP per hoofd van de bevolking van max. 75%
van het EU gemiddelde. De toepasselijke regels voor de regionale staatsteun (want daar gaat het hier
dus over) in de zin van art. 107(3)(a) VWEU, die toepasselijke regels vinden we terug in de
richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor de periode 2014 t.e.m. 2020. Dat zijn
richtsnoeren van de EC. En in deze richtsnoeren vinden we de voorwaarden die vervuld moeten
worden wil een lidstaat regionale steun uitkeren en daarbij een beroep willen doen op. art. 107(3)(a)
VWEU.

Wat de Commissie doet m.b.t. regionale steunmaatregelen in het kader van art. 107(3)(a) VWEU is
het hanteren, per lidstaat van een steunmap (over die steunmap wordt onderhandeld tussen de
Commissie en de betrokken lidstaat). Die steunmap geeft per lidstaat aan of en in welke regio’s van
de betrokken lidstaat, regionale steun mag worden uitgekeerd op grond van art. 107(3)(a) VWEU en
met welke intensiteit. En die intensiteit, voor wat betreft regionale steun ex. art. 107(3)(a) VWEU kan
25 tot 70% van de gesteunde betrokken investering bedragen. Dus het gaat hier over steun aan
zwakke regio’s, die een hoge intensiteit kan hebben.

Enkele voorbeelden van A-regio’s naast de in art. 349 VWEU bedoelde regio’s:

 Protugal: Alentecho, Norte en Centro = 3 regio’s in Portugal waar beroep kan worden gedaan
op art. 107(3)(a) VWEU
 Spanje: het autonome gebied extra Madura
 Letland, Bulgarije, Estland en Kroatië  zijn volledig A-regio’s.
 Tsjechië is onderverdeeld in 8 regionale regio’s waarvan er 7 A-zones zijn
 Cyprus en Duitsland hebben geen A-regio’s.

Ook België heeft geen A-regio’s  dus in België kan geen toepassing worden gemaakt van art. 107(3)
(a) VWEU. Tot 2013 kon dat wel in de provincie Henegouwen.

Voorbeeld van toepassing van art. 107(3)(a) VWEU: besluit Commissie van 29 oktober 2014 inzake
regionale investeringssteun van de Letse overheid aan een groot investeringsproject opgezet door de
onderneming Baltec New Technologies en dit voor de vervaardiging van geraffineerde
aardolieproducten. In dit besluit werd gebruik gemaakt door de Commissie van haar richtsnoeren
inzake regionale steunmaatregelen voor de periode 2007-2013. En in deze richtsnoeren werd
aangegeven dat Letland een A-regio was (en zoals vermeld is Letland dat ook vandaag de dag nog).

Even ter zijde voor wat art. 107(3)(a) VWEU nog betreft: de Algemene Groepsvrijstellings-Vo geeft
een aantal regionale steunmaatregelen aan die onder toepassing van art. 107(3)(a) vallen en die
vrijgesteld zijn van de aanmeldingsplicht, opnieuw wanneer aan een aantal algemene en bijzondere
voorwaarden is voldaan, waaronder in dit geval respect voor de regionale steunmap.

67
Art. 107(3)(b) VWEU

b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees


belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;

Deze steunmaatrelen kunnen door de Commissie verenigbaar met de interne markt worden
verklaard. Dus deze verdragsbepaling gaat over 2 categorieën van steunmaatregelen

1) de eerste categorie betreft steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project


van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen  de vraag is dan: wat is een project van
gemeenschappelijk Europees belang? Volgens de Commissie is een project van gemeenschappelijk
Europees belang wanneer het deel uitmaakt van een boven nationaal Europees programma – dat
door verschillende lidstaten dus in het belang van de Europese Unie wordt gesteund.

Bv. belangrijk onderzoek-en ontwikkelingsprogramma of een groot innovatieproject dat door


verschillende lidstaten wordt opgezet. Maar het zou ook kunnen gaan om een actie van verschillende
lidstaten om het hoofd te bieden aan een gemeenschappelijke dreiging: bv. aan
milieuverontreiniging. Een voorbeeld van zo’n project was de bouw van de 16km lange Sondbrug en
een tunnel voor weg-en treinvervoer tussen de Zweedse kust en Denemarken. Deze brug en tunnel
werden gebouwd tussen 1995-2000. Nu, de Commissie ontving klachten over mogelijke Zweedse en
Deense staatsteun aan dit project. En op 15 oktober 2014 besliste de Commissie dat een aantal
Deense maatregelen ten voordele van het project geen steunmaatregelen waren. Dat betekend dat
deze Deense maatregelen niet beschouwd werden als zijne steunmaatregelen in de zin van art.
107(1) VWEU. Verder was er volgens de Commissie sprake van een toepassing van een bestaande
Zweedse steunregeling ten voordele van het project, een steunregeling waartegen de Commissie
uiteindelijk niet wenste op te treden wegens een aantal engagementen van de Zweedse OH. Ten
slotte werd een Deense maatregel ten gunst van het project verenigbaar met de interne markt
bevonden en dit o.b.v. art. 107(3)(b). Dit project, de bouw van die brug en tunnel, werd door de
Commissie beschouwd als een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang.

Waarom nam de commissie een positief besluit ten aanzien van die Deense steunmaatregel? Om
meerdere redenen:

Ten eerste: het project was door de Europese Raad als een trans-Europees netwerk met prioriteit
beschouwd. Ten tweede: het project heeft bijgedragen tot een betere verbinden tussen de
Scandinavische landen en centraal-Europa. En ten derde: het project speelt een belangrijke rol in het
gemeenschappelijk Europees transportbeleid en draagt in het algemeen bij tot het verwezenlijken
van de doelstelling van de EU zoals het verwezenlijken van de interne markt en het versterken van de
Economische en sociale cohesie. Dus drie redenen.

2) De tweede categorie van steunmaatregelen waar art. 107(3)(b) over gaat, zijn steunmaatregelen
om ernstige storingen in de economie van een lidstaat op te heffen. Nu, voor 2008 (voor de
financiële crisis) werd van deze uitzonderingsbepaling slechts uitzonderlijk gebruik gemaakt. Er zijn
zeer weinig besluiten/beschikkingen uit het verleden terug te vinden waar de Commissie gebruik
maakte van deze uitzonderingsbepaling. Er is immers ook pas sprake van een ernstige verstoring in
de economie van een lidstaat wanneer de ganse economie of belangrijke sectoren leiden onder
conjuncturele of cyclische problemen zoals werkloosheid. Een ernstige verstoring in de economie van

68
een lidstaat heeft vanzelfsprekend nefaste gevolgen voor de harmonische ontwikkeling van de EU en
steun die overeenkomstig art. 107(3)(b) wordt gepland, moet die ontwikkeling stimuleren. Het
betreft hier dus een soort van ‘herstelsteun’. En de Commissie zal rekening houden met de zeer
bijzondere economische en sociale toestand waarin de betrokken lidstaat zich bevind. Nu, art. 107(3)
(b) VWEU voor wat betreft herstelsteun, kan in beginsel geen toepassing vinden wanneer steun
wordt gepland ten behoeve van 1 enkele onderneming. Dergelijke steun is meestal zo niet altijd
onvoldoende om aan het soort situatie te verhelpen dat in art. 107(3)(b) wordt beschreven.

Nu naar aanleiding van de financiële crisis die begon in 2008 heeft de Commissie veelvuldig gebruik
gemaakt van deze uitzonderingsbepaling van art. 107(3)(b) voor wat betreft herstelsteun. Er is sprake
van honderden besluiten van de Europese Commissie en deze besluiten hebben lidstaten toegelaten
om hun financiële instellingen te redden. Vandaag wordt veelvuldig gebruik gemaakt van deze
uitzondering door de Commissie naar aanleiding van de Covid-uitbraak, al dan niet overeenkomstig
de tijdelijke kaderregeling die de commissie naar aanleiding van deze crisis heeft aangenomen.

Art. 107(3)(c)

c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van


bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer
plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

Denk aan proportionaliteit/evenredigheid. Als we deze uitzonderingsbepaling lezen stellen we vast


dat deze uitzonderingsbepaling betrekking heeft op zowel regionale, als sectoriele en horizontale
staatsteun. Nu wat regionale steun betreft, gaat het hier over andere regionale steun dan deze die
bedoeld wordt in art. 107(3)(a). Overeenkomstig art. 107(3)(c) kan een lidstaat regio’s steunen die
achtergesteld zijn in vergelijking met andere regio’s van dezelfde lidstaat. Men vergelijkt dus de
achtergesteldheid van een regio met het nationale gemiddelde, niet het Europese gemiddelde! En
regio’s die het nationale gemiddelde niet halen komen in aanmerking voor wat we noemen ‘C-
steun’ wanneer een aantal voorwaarden vervuld zijn.

Ook hier wordt gebruik gemaakt door de Commissie van haar richtsnoeren inzake regionale
steunmaatregelen voor de periode 20014-2020 en wordt er door de Commissie ook gebruik
gemaakt van de door haar goedgekeurde regionale steunmappen waar we het daarnet al over
hadden. Wat betreft de steunintensiteit: deze ligt voor C-regio’s veel lager dan voor wat betreft A-
regio’s  voor wat betreft C-regio’s ligt de steunintensiteit tussen de 10 en 35% van de betrokken
investering, daar waar dat voor A-regio’s tussen 25 en 70% ligt.

Aantal voorbeelden van C-regio’s:

 In Duitsland gaat het over regio’s waar ongeveer 26% van de totale Duitse bevolking woont
 In Finland daarentegen gaat het slechts over regio’s waar 0,7% van de totale Finse
bevolking woont
 Dit cijfer is voor Denemarken ongeveer 8%
 Voor Cyprus 50%
 Voor Frankrijk 21,5%

In België komen er regio’s in aanmerking voor C-steun waar in totaal ongeveer 30% van de bevolking
woont, waaronder bv. de provincie Henegouwen. Zoals vermeld wars de provincie Henegouwen

69
vroeger (t.e.m. 2013) een A-regio. En in de provincie Hengouwen woont ongeveer 12% van de gehele
Belgische bevolking. Ook de meeste andere C-regio’s liggen in Wallonië.

Voorbeeld van regionale steunregeling die door de Commissie overeenkomstig art. 107(3)(c) VWEU
werd goedgekeurd: voorbeeld van Vlaamse steunregeling ten behoeve van grote ondernemingen in
regionale steungebieden in Vlaanderen. In dit dossier werd door de Commissie beslist
overeenkomstig haar richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor de periode t.e.m. 2006
en de toen van toepassing zijnde Belgische steunmap. Herinner u: in Vlaanderen liggen niet veel C-
regio’s (liggen vooral in Wallonië).

In de Algemene Groepsvrijstellings-Vo worden ook bepaalde regionale steunmaatregelen die onder


toepassing van art. 107(3)(c) vallen, vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, opnieuw wanneer een
aantal algemene en een aantal bijzondere voorwaarden worden vervuld, waaronder het respect voor
de regionale steunmappen van iedere lidstaat.

Tot zover regionale steun overeenkomstig van art. 107(3)(c) VWEU. Deze
verdragsbepaling/uitzonderingsbepaling laat mogelijks ook sectoriele steunmaatregelen toe. Het
gaat hier dus om staatsteun gericht tot een bepaalde sector.

Belgisch voorbeeld: Belgische aanloopsteun aan luchtvaarmaatschappijen die nieuwe routes zouden
openen of extra vluchten zouden aanbieden op bestaande routes tussen de luchthaven van
Antwerpen en andere Europese luchthavens. Het voornaamste doel van deze steun was het
ontlasten van de nationale luchthaven in Zaventem. De Commissie heeft hier een positief besluit
genomen overeenkomstig de toen van toepassing zijnde richtsnoeren die zij toen had opgesteld voor
de financiering van luchthavens en aanloopsteun van staten voor luchtvaartmaatschappijen met een
regionale luchthaven als thuishaven.

Ten slotte kan overeenkomstig art. 107(3)(c) VWEU horizontale steun worden uitgekeerd, indien
goedgekeurd door de Commissie. Horizontale staatsteun is bedoeld om problemen te verhelpen
waarmee alle sectoren en regio’s te kampen hebben of te kampen kunnen hebben  denk bv. aan
steun voor bescherming van het milieu, steun voor O&O en innovatie, steun aan KMO’s,
opleidingssteun, werkgelegenheidssteun …

Voorbeeld: Vlaams steundossier waar de Commissie een positief besluit heeft genomen met
toepassing van art. 107(3)(c) VWEU. Het ging hier over Vlaamse steun (aangemeld natuurlijk door de
Belgische OH) aan ondernemingen voor ecologie-investeringen, in het besluit van de Commissie
werd toepassing gemaakt van de toenmalige kaderregeling inzake staatsteun ten behoeve van het
milieu.

70
Art. 107(3)(d)

Deze uitzonderingsbepaling werd door het VWEU (Verdrag van Maastricht) toegevoegd aan art.
107(3) VWEU:

d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer


door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie
niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

Denk weer aan die proportionaliteit. Dat is dus een nieuwe uitzonderingsbepaling, waarom werd
deze ingeschreven in art. 107(3) VWEU? Omdat in Maastricht beslist werd om nieuwe aandacht te
schenken aan cultuur en aan de instandhouding van het culturele erfgoed. Hier moeten we ook
verwijzen naar het nieuwe art. 167 VWEU (dateert van Verdrag van Maastricht) en voorziet dat:

De Unie zal bijdragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale
en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk
cultureel erfgoed.

Art. 107(3)(d) kan beschouwd worden als een aanvulling van art. 167 VWEU en als een expliciete
beleidsverklaring op het ogenblik dat de spanning tussen de nationale soevereiniteit enerzijds en de
Europese integratie zeer groot was. Nu eigenlijk moeten we het belang van deze
uitzonderingsbepaling zeker niet onderschatten  in de praktijk bereikt deze nieuwe
uitzonderingsbepaling weinig nieuws. Waarom? Omdat de Commissie zich in het verleden, vooraleer
deze nieuwe uitzonderingsbepaling werd ingeschreven in het verdrag, zich al gunstig uit heeft
gesproken over steun voor culturele doeleinden en dit overeenkomstig art. 107(3)(c) VWEU. Nu wat
steun voor culturele doeleinden betreft heeft de Commissie zich in het verleden meestal moeten
buigen over staatsteun aan film-en televisie producties  een goed voorbeeld is dan ook het reeds
vermelde voorbeeld van de Belgische Taks Shelter regeling. Dat is een regeling die in 2003-2004 werd
ingevoerd door de Belgische OH ten behoeve van de creatie van Belgische AW en deze regeling werd
in 2017 uitgebreid naar podiumkunstwerken. Wat zegt die Taks Shelter Regeling nu? Wel die zegt dat
investeringen in de productie van erkende Belgische AW en podiumkunstwerken fiscaal aftrekbaar
worden gemaakt. Dus wanneer ondernemingen investeren in de creatie van dergelijke producties,
dan kunnen zij hun investering voor 100% fiscaal aftrekbaar maken. Zonder deze fiscale stimulans
zouden die werken niet of moeilijk tot stand komen omwille van het gebrek aan toegang tot
financiering. Een ander voorbeeld van toepassing van Art. 107(3)(d) VWEU is het besluit waarin de
Commissie Waalse steun aan de makers van videogames goedkeurde.

Ter zijde: de Algemene Groepsvrijstellings-Vo stelt bepaalde steun voor cultuur en ook voor de
instandhouding van het culturele erfgoed, met inbegrip van AW vrij van de aanmeldingsplicht
wanneer aan een aantal algemene en bijzondere voorwaarden is voldaan. De Algemene
voorwaarden vinden we terug in deel 1 van de Algemene Vrijstellings-Vo en de bijzondere
voorwaarden voor wat betreft culturele steun staan in de artikelen 53-54 AGV.

Tot zover de mogelijke uitzonderingen op het beginselverbod die in art. 107(3) VWEU staan vermeld.

71
Art. 107(3)(e)

e) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

= Deze verdragsbepaling geeft de Raad de bevoegdheid om op voorstel van de Commissie, andere


soorten van steun aan te wijzen, die verenigbaar met de interne markt kunnen zijn. Hier is dus sprake
van een BH van de Raad, we hebben deze bepaling dan ook vermeld toen we het hadden over de
bevoegdheden van de Raad (zoals we het ook hebben gehad over de bevoegdheid van de Raad om
art. 107(2)(C) WEU te schrappen.

Deze bepaling werd vroeger meermaals gebruikt voor staatsteun voor de scheepsbouwsector. Maar
vandaag – en dat hebben we reeds gezien- wordt art. 107(3)(e) VWEU enkel gebruikt voor staatsteun
voor de steenkoolsector  besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende
staatsteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen =
toepassing van art. 107(3)(e) VWEU = toepassing van besluit, aangenomen door de Raad op voorstel
van de Commissie. Het is dus overeenkomstig dit besluit dat de Commissie dus staatsteun ter
bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen al dan niet goedkeurt.
M.a.w. de Raad heeft in zijn besluit van 2010 een aantal voorwaarden opgenomen waaraan de
lidstaten moeten voldoen, wensen zij steun uit te keren ter bevordering van de sluiting van niet-
concurrentiekrachtige steenkoolmijnen. En het is de Commissie die beslist of dergelijke steun al dan
niet kan worden uitgekeerd.

Een voorbeeld van een toepassing van het besluit van de Raad van 2010 is een besluit van de
Commissie van 18 november 2016 inzake Poolse steun om de sluiting van enkele Poolse
steenkoolmijnen te faciliteren. Dus de commissie heeft bij besluit van 2016 deze Poolse steun
goedgekeurd en dit overeenkomstig het besluit van 2010 van de Raad, aangenomen ex. art. 107(3)(e)
VWEU. Op 12 maart 2018 keurde de Commissie ook nog eens een wijziging van de Poolse
steunregeling goed.

= einde analyse materieel staatsteunrecht. Hij wil nog 2 dingen meegeven:

Ten eerste: wanneer een lidstaat een maatregel aanmeldt bij de EC dan zal de EC in de eerste plaats
nagaan of deze maatregel een steunmaatregel is in de zin van art. 107(1) VWEU. Is dit niet het geval,
dan is er geen probleem wat EU recht betreft. Gaat het wel om een steunmaatregel in de zin van art.
107(1) VWEU en is er dus toepassing van het beginselverbod van staatsteun, dan zal de Commissie in
de eerste plaats nagaan of een van de uitzonderingen van art. 107(2) VWEU toepassing kan vinden. Is
dit het geval dan zal de Commissie een gunstig besluit moeten nemen. Is dit niet het geval, dan zal de
Commissie in de tweede plaats nagaan of een van de uitzonderingen in art. 107(3) toepassing kan
vinden. Is dit het geval dan zal de Commissie een gunstig/positief besluit nemen. Is dit niet het geval,
dan zal de Commissie oordelen dat de betrokken steunmaatregel onverenigbaar is met de interne
markt en daardoor verboden. De betrokken lidstaat kan dus de maatregel niet uitvoeren.

Daarnet maakte hij melding van een verklaring @art. 107(2)(c) VWEU – weet dat u deze verklaring
terug kunt vinden in u reader  nl. in document nr. 1.

72
COLLEGE 7

PROCEDUREEL STAATSTEUNRECHT

Tijdens de vorige twee opgenomen college bespreken we het materieel EU staatsteunrecht – in dit
college beginnen we met de analyse van het procedureel EU Staatsteunrecht. We gaan het hebben
over een aantal verordeningen van de Raad en de Commissie:

Verordening Raad 12 juli 2015 2015/1589 = Procedureverordening van de Raad


-Verordening Commissie 784/2004  waarbij de Commissie de Procedureverordening van de
Raad heeft uitgevoerd.
 Verordening Raad 13 juli 2015 2015/1588 betreffende de toepassing van art. 107 en 108
VWEU op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen  het gaat hier om wat we in het
verleden ook al genoemd hebben, nl. de Machtigingsverordening van de Raad
- Algemene de minimis verordening van de Commissie 1407/2018= Verordening die
gebaseerd is op de machtigingsverordening van de Raad
- Algemene Groepsvrijstellingsverordening van de Commissie van 651/2014 = eveneens een
Verordening die gebaseerd is op de machtigingsverordening van de Raad.
 Aan deze Algemene Groepsvrijstellings-Vo zijn ook heel wat materiële/inhoudelijke aspecten
verbonden (gezien vorig college)

Deze vijf verordeningen zitten in Reader: documenten 2 t.e.m. 6. Vooraleer we ingaan op de


procedureverordening, bespreken we nog eerst art. 108 VWEU.

ART 108 VWEU

Artikel 108 (oud artikel 88 VEG)

1. De Commissie onderwerpt tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een
voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking
van de interne markt vereist.

2. Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt


dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 107 niet verenigbaar is
met de interne markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken staat
die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn.

Indien deze staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de Commissie of iedere andere
belanghebbende staat zich in afwijking van de artikelen 258 en 259 rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de
Europese Unie wenden.

Op verzoek van een lidstaat kan de Raad met eenparigheid van stemmen beslissen dat een door die staat
genomen of te nemen steunmaatregel in afwijking van de bepalingen van artikel 107 of van de in artikel 109
bedoelde verordeningen als verenigbaar moet worden beschouwd met de interne markt, indien buitengewone
omstandigheden een dergelijk besluit rechtvaardigen. Als de Commissie met betrekking tot deze steunmaatregel
de in de eerste alinea van dit lid vermelde procedure heeft aangevangen, wordt deze door het verzoek van de
betrokken staat aan de Raad geschorst, totdat de Raad zijn standpunt heeft bepaald. Evenwel, indien de Raad
binnen een termijn van drie maanden te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet heeft bepaald, beslist de

73
Commissie.

3. De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte
gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 107
onverenigbaar is met de interne markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De
betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een
eindbeslissing heeft geleid.

4. De Commissie kan verordeningen vaststellen betreffende de soorten van staatssteun waaromtrent de Raad
overeenkomstig artikel 109 heeft bepaald dat zij van de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure kunnen
worden vrijgesteld.

Zoals we reeds weten vinden we in art. 108 VWEU de primaire procedurele EU staatsteunregels terug
en meer bepaald: 3 staatsteunprocedures die de Commissie voert (het gaat hier over wat we
noemen ‘commissieprocedures’). We weten ook reeds dat we in de Procedureverordening van 2015
4 staatsteunprocedures terug vinden (procedures die dus door de Commissie worden gevoerd).

In art. 108 VWEU is er sprake van een vierde procedure maar hier gaat het om een procedure die de
Raad voert  nl. de procedure die we terug vinden in art. 108(2) AL 3 VWEU : “op verzoek van een
lidstaat ..”. We hebben het reeds over de procedure gehad toen we het hebben gehad over de
bevoegdheden van de Raad in het kader van de Raad in het EU staatsteunrecht (blijven we niet
langer bij stilstaan nu). Dus drie commissieprocedures die we terug vinden in art. 108 VWEU 
vermits hij spreekt van commissieprocedures wil zeggen dat we het hier hebben over publieke
handhaving van het EU staatsteunrecht (EC = openbare autoriteit).

Drie procedures in art. 108 VWEU:

1. Een procedure betreffende bestaande steunregelingen: 108(1) + 108(2) AL 1


2. Een procedure inzake nieuwe steun: 108(3) + 108(2) AL 1
3. Een procedure betreffende misbruik van staatsteun 108(4) + 108(2) AL 1

Waarom komt art. 108(2) AL 1 telkens terug? = formele onderzoeksprocedure

Deze procedures worden hier slechts kort besproken omdat ze verder worden ontwikkeld in de
procedureverordening, dit naar aanleiding van vroegere toepassing door de Commissie van art. 108
VWEU en ook de interpretatie die het Europees HVJ heeft gegeven aan verschillende bepalingen die
we terug vinden in art. 108 VWEU.

(1) PROCEDURE M.B.T. BESTAANDE STEUNREGELINGEN

Wat betekend art. 108(1) VWEU? Dat de Commissie samen met de lidstaten alle bestaande
steunmaatregelen aan een voortdurende onderzoek onderwerpt, bv. steunregelingen die door de
Commissie in het verleden werden goedgekeurd. De Commissie stelt dienstige maatregelen voor 
(dat zijn aanbevelingen) welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de interne markt
vereist. Wat betekend dat? Dat betekend dat wanneer de Commissie op een bepaald ogenblik van
oordeel is dat een bestaande steunregeling niet langer verenigbaar is met de interne markt, dat zij
dan aan de betrokken lidstaat aanbeveelt om die steunregeling te wijzigen of op te heffen. Gaat de

74
lidstaat niet in op deze dienstige maatregelen (op deze aanbevelingen) dan zal de Commissie de
procedure van art. 108(2) AL 1 openen: dat is wat we noemen de formele onderzoeksprocedure.

Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat
een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 107 niet verenigbaar is
met de interne bepaalt zij dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door
haar vast te stellen termijn.

Wat betekend dat nu voor onze procedure betreffende bestaande steunmaatregelen? Wanneer een
lidstaat dus dienstige maatregelen, voorgesteld door de Commissie niet wenst te aanvaarden en de
Commissie houdt voet bij stuk (is van mening dat de betrokken bestaande steunregel inderdaad niet
langer verenigbaar is met de interne markt, dan zal zij deze procedure openen en zal zij aan het einde
van deze procedure eventueel kunnen eisen (wanneer zij voet bij stuk houdt, wanneer zij dus ook na
het voeren van die formele onderzoeksprocedure van oordeel is dat de betrokken bestaande
steunregeling niet langer verenigbaar is met de interne markt), dan zal zij aan het einde van deze
procedure de betrokken lidstaat kunnen opleggen de bestaande steunregeling te wijzigen zodat hij
opnieuw verenigbaar is met de interne markt, of op te heffen, wanneer zelfs een wijziging er niet
voor kan zorgen dat die bestaande steunregeling opnieuw verenigbaar is met de interne markt.

2: PROCEDURE BETREFFENDE NIEUWE STAATSTEUN:

Art. 108(3) luidt als volgt: De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van
steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken  wat betekend
dit? Dit betekend dat lidstaten in beginsel elk voornemen tot invoering of wijziging van
steunmaatregel moeten aanmelden aan de EC. Het gaat over elk voornemen tot invoering van een
nieuwe steunmaatregel, of het kan gaan om een voornemen tot wijziging van bestaande
steunmaatregelen. Dus er is hier een aanmeldingsplicht: in beginsel moeten de lidstaten
voornemens tot invoering of wijziging van steunmaatregelen aanmelden aan de EC en deze
aanmelding laat toe aan de Commissie om opmerkingen te maken. En hier hebben we in deze eerste
zin van art. 108(1) VWEU te maken met een inleidend onderzoek. Naar aanleiding van dit inleidend
onderzoek kan de Commissie oordelen dat de maatregel die werd aangemeld, geen staatsteun is in
de zin van art. 107(1) VWEU – zij kan oordelen dat het wel gaat over steun in de zin van art. 107(1)
maar dat die steun verenigbaar is met de interne markt omdat een van de uitzonderingen op het
beginselverbod van staatsteun van toepassing is of ze kan van mening zijn dat het voornemen
volgens art. 107 onverenigbaar is met de interne markt  in dat geval opent zij de procedure die we
terug vinden in art. 108(2) AL 1 : de formele onderzoeksprocedure dus. Belangrijk: de betrokken
lidstaat die het voornemen heeft aangemeld, mag het voornemen niet tot uitvoering brengen voor
de procedure tot een eindbeslissing heeft geleid. Wat betekend dit? Een standstillverplichting 
een lidstaat meldt een steunvoornemen aan en mag dit steunvoornemen niet uitvoeren tot op het
ogenblik dat de Commissie aan de lidstaat laat weten dat de steunmaatregel mag worden uitgevoerd
omdat hij verenigbaar is met de interne markt.

75
3: PROCEDURE BETREFFENDE MISBRUIK VAN STAATSTEUN

Derde procedure gaat over misbruik van staatsteun door de begunstigde onderneming, misbruik van
staatsteun die in het verleden werd goedgekeurd door de Commissie of door de Raad. Nu wat moet
een onderneming doen wanneer zij van mening is dat een onderneming misbruik heeft gemaakt van
staatsteun die zij bv. heeft goedgekeurd? Dan moet zij de formele onderzoeksprocedure van art.
108(2) AL 1 openen om aan het einde van deze procedure te kunnen besluiten of er al dan niet
misbruik was. En indien er misbruik was, dan is de vraag wat het gevolg daarvan is? Het gevolg
daarvan lezen we niet echt in art. 108(2) – er wordt daar wel gezegd ‘bepaalt de Commissie dat de
betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen
termijn’  wat betekend dat voor het geval er misbruik is van staatsteun is niet duidelijk, wel maakt
de Procedureverordening duidelijk wat de consequenties zijn van misbruik van steun door de
begunstigde onderneming.

- Dit in het kort voor wat betreft het primaire procedurele EU staatsteunrecht en meer bepaald art.
108 VWEU. Herhaling : in art. 108 VWEU vinden we drie commissieprocedures terug terwijl we er in
de Procedureverordening vier terug vinden. De vierde procedure die we dus niet vinden in art. 108
VWEU is de procedure betreffende onrechtmatige steun. Dit is een procedure die tot stand is
gekomen aan de hand van besluiten en mededelingen van de Commissie (dus tot stand gekomen via
de praktijk van de EC) en dit onder toezicht van het HVJ EU (vooral Europees HVJ) -

PROCEDUREVERORDENING RAAD

= Verordening 2015/1589 Raad van 13 juli 2015

Wat vinden we allemaal in die procedureverordening?

Zie inhoudstafel

 H1: definities (art. 1)


 H2: procedure betreffende aangemelde steun (art. 2-11)
 H3: procedure betreffende onrechtmatige steun (art. 12-16)
 H4: verjaringstermijnen (art. 17-19)
 Hier zal ons interesseren: de verjaring van onrechtmatige staatsteun
 H5: procedure betreffende misbruik van steun (art. 20)
 H6: procedure betreffende bestaande steunregelingen (art. 21-23)
 H7: belanghebbenden (art. 24)
 H8: onderzoeken naar bepaalde sectoren van de economie en naar steuninstrumenten (art. 25)
 Hierbij staan we niet stil
 H9: toezicht (art. 26-28)
 Bv. hoe kan de Commissie toezicht uitoefenen op bestaande steunregelingen? Dat gebeurd aan de hand
van jaarverslagen
 H10: samenwerking met de nationale rechterlijke instanties (art. 29)
 H11: geheimhoudplicht – adressaten van besluiten – bekendmaking van besluiten –
uitvoeringsbepalingen – raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun – intrekking (van
een van de eerste procedure-Vo) – inwerkingtreding (art. 30-36)

76
Belangrijk is om eerst aan te geven dat het hier gaat om de codificatie van een andere Verordening
nl. de eerste Procedureverordening (659/1999)  is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd en ter wille
van de duidelijkheid en rationele ordening van de Vo diende volgens de Raad overgegaan te worden
tot codificatie van deze Vo  is uiteindelijk geworden: Verordening 2015/1589 die deze eerste
Procedure-Vo heeft ingetrokken.

Het gaat hier dus overeen verordening van de Raad, gebaseerd op art. 109 VWEU  deze bepaling
geeft de Raad de bevoegdheid om op voorstel van de EC en na raadpleging van het EP verordeningen
vast te stellen die dienstig zijn voor de toepassing van art. 107 en 108 VWEU. Hier gaat het over een
verordening tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van art. 108 VWEU.

HOOFDSTUK I: ALGEMEEN

ART 1 = definities

 Steun = elke maatregel die aan alle in artikel 107, lid 1, VWEU vervatte criteria voldoet
 Art. 107(1) VWEU stipuleert een beginselverbod van staatsteun die aan een aantal criteria
voldoet.
 Bestaande steun : in art. 1 vinden we een aantal categorieën/soorten van bestaande steun:

1. spreekt over akten van toetreding van nieuwe lidstaten: het is zo dat wanneer de EU
onderhandelt met kandidaat-lidstaten, de EU ook aan de kandidaat-lidstaten vraagt welke
steunregelingen worden toegepast door deze lidstaten. En dan wordt ook geoordeeld welke van
deze steunregelingen moeten worden opgeheven vooraleer de betrokken lidstaat toetreedt tot de
EU en welke van deze regelingen bestaande steunregelingen zullen zijn op het ogenblik dat deze
lidstaten toetreden tot de EU. Dus een aantal steunregelingen die bestaan in kandidaat-lidstaten
worden bestaande steunregelingen wanneer deze kandidaat-lidstaten toetreden tot de EU.

2. Nog bestaande steun is goedgekeurde steun door de Raad of de Commissie (de Raad kan o.b.v.
art. 108(2) AL 3 staatsteun verenigbaar verklaren met de interne markt).

3. Nog bestaande steun is steun die geacht wordt te zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 4, lid 6
van de Procedureverordening (hier komen we straks op terug)

4. Nog bestaande steun is steun die overeenkomstig artikel 17 van deze verordening als bestaande
steun wordt beschouwd  herinner u: daarnet hebben we het gehad over art. 17
(verjaringstermijnen): onrechtmatige staatsteun verjaart (hier komen we ook op terug)

5. Ook: steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op
het moment van tot uitvoering brengen geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden
vanwege de ontwikkeling van de interne markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in
heeft aangebracht. Wat betekend dat? Stel u voor de Commissie krijgt een aanmelding van een
steunmaatregel waarvan de Commissie uiteindelijk beslist dat het geen staatsteun in de zin van art.
107(1) VWEU is. En stel u voor dat het een regeling is (niet een maatregel die verdwijnt door
eenmalige toepassing ervan, nee: regeling die meermaals kan worden toegepast). De Commissie
heeft geoordeeld dat deze regeling geen steunregeling is in de zin van art. 107(1) VWEU. Maar door

77
gewijzigde economische omstandigheden is het mogelijk dat die regeling plotseling wel een
steunmaatregel of een steunregeling in de zin van art. 107(1) VWEU uitmaakt  wanneer dit
gebeurd dan wordt deze regeling een ‘bestaande steunregeling’. Die lidstaat mag natuurlijk geen
wijzigingen hebben aangebracht in die bestaande regeling want wijzigingen hadden moeten worden
aangemeld aan de EC.

6. Ten slotte is voorzien in een tegenvoorbeeld: maatregelen die geen bestaande steunmaatregelen
zijn: het gaat over maatregelen die wegens een liberalisering van een activiteit door het Unierecht,
steun zijn geworden  wel deze maatregelen worden na de voor de liberalisering voorgeschreven
datum niet als bestaande steun beschouwd. Stel u voor: een sector is niet geliberaliseerd, in elke
lidstaat is er sprake van een monopoliehouder in de betrokken sector. De EU beslist op bepaald
ogenblik om die sector te liberaliseren  wel als de lidstaten aan de vroegere monopoliehouder
verdere steun wensen uit te keren dan zullen ze die steun moeten aanmelden vanaf de dag van
liberalisering van de betrokken sector want steunregelingen die werden toegepast op de
monopoliehouders voor liberalisering worden geen bestaande steunregeling op het ogenblik van de
liberalisering van de betrokken sector.

 Nieuwe steun = alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun, die geen bestaande
steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun
 Nieuwe steun is dus alle steun die geen bestaande steun is met inbegrip van wijzigingen in
bestaande steun. Dus is er sprake van een bestaande steunregeling in een lidstaat en de lidstaat
wenst die regeling te wijzigen dan moet die voorngenomen wijziging aangemeld worden aan de
EC. Alle steun kan gaan om steunregelingen en het kan ook gaan om individuele steun die geen
bestaande steun is.
 Steunregeling = onthoud hier gewoon dat onderscheid kan gemaakt worden tussen
steunregeling en individuele steun. Een steunregeling is een soort van kaderregeling die niet
verdwijnt door zijn eenmalige toepassing, die dus meermaals voor een bepaalde of een
onbepaalde tijd kan worden toegepast – die een bepaald of onbepaalde bedrag voorziet.
 Individuele steun = Individuele steun is dan weer steun die niet wordt toegekend op grond van
een steunregeling, alsook steun die op grond van een steunregeling wordt toegekend en moet
worden aangemeld. Waar gaat het hierover? We hadden het daarnet over steunregelingen.
Wanneer de Commissie een steunregeling goedkeurt, dan de kan de Commissie overgaan tot
uitvoering van die steunregeling zonder dat die lidstaat individuele toepassingsgevallen van die
steunregeling vooraf moet aanmelden aan de EC  de lidstaat kan gewoon tot uitvoering van de
steunregeling overgaan. Het is evenwel mogelijk dat de Commissie wanneer zij de steunregeling
goedkeurt aan de lidstaat opdraagt om bepaalde individuele toepassingsgevallen van die
steunregeling toch vooraf aan te melden, als nieuwe staatsteun  dus de steunregeling wordt
goedgekeurd maar de Commissie zegt bij de goedkeuring: lidstaat u zal bepaalde individuele
toepassingsgevallen en ik zeg u welke, moeten aanmelden als nieuwe staatsteun.
 Onrechtmatige steun = nieuwe steun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering
wordt gebracht  het gaat over nieuwe steun die door de lidstaat gewoon wordt toegekend aan
één of meerdere ondernemingen, zonder aanmelding en dus ook zonder te wachten tot de
Commissie een positieve beslissing heeft genomen. Of na aanmelding maar vooraleer de
Commissie een positief besluit heeft genomen. Er is hier dus een schending van de
procedureregels.

78
 Misbruik van steun = er is sprake van misbruik van steun wanneer de begunstigde van steun
deze steun gebruikt in strijd met het besluit waarbij de steun werd goedgekeurd  steun die
door de begunstigde wordt gebruikt in strijd met het besluit dat werd genomen overeenkomstig
art. 4(3) of art. 9(3,4) van deze Verordening. Naar wat wijzen deze kruisverwijzingen?
 Een besluit ex. art. 4(3) = besluit waarbij de Commissie aan het einde van een inleidend
onderzoek zegt dat die steun verenigbaar is met de interne markt
 Een besluit ex. art. 9(3) = besluit waarbij de Commissie aan het einde van de formele
onderzoeksprocedure aan de betrokken lidstaat laat weten via de een besluit dat de aangemelde
steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt
 Een besluit ex. art. 9(4) = gaat over besluiten waar de Commissie aan het einde van de formele
onderzoeksprocedure de betrokken lidstaat zegt dat de aangemelde steun verenigbaar is maar
dat een aantal voorwaarden zullen moeten worden vervuld door de betrokken lidstaat  het
gaat hier dus m.a.w. om een voorwaardelijk positief besluit.
 Belanghebbende = wie is belanghebbende – belangrijke om dit te weten want er staan in de Vo
een aantal bepalingen m.b.t. de rechten van belanghebbenden. Wel dat zijn de andere lidstaten
en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de
toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun,
concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen
= belanghebbenden in de zin van de Procedureverordening en dus ook in de zin van art. 108(2)
AL 1 (waar we dus de formele onderzoeksprocedure terugvinden)

HOOFDSTUK II: PROCEDURE BETREFFENDE AANGEMELDE STEUN

ART 2 : Aanmelding van nieuwe steun

1. Tenzij anders is bepaald in verordeningen op grond van artikel 109 VWEU of op grond van andere
desbetreffende bepalingen, wordt elk voornemen om nieuwe steun te verlenen tijdig door de betrokken lidstaat
bij de Commissie aangemeld. De Commissie stelt de betrokken lidstaat onverwijld van de ontvangst van een
aanmelding in kennis.

 Hier staat dus dat in beginsel elk steunvoornemen moet worden aangemeld bij de EC tenzij
anders is bepaald in VO o.g.v. art. 109 VWEU (denk aan vrijstellingsverordeningen) of op
grond van andere desbetreffende bepalingen (denk hier bv. aan art. 346 VWEU)
 De Commissie stel de betrokken onverwijld van ontvangst van een aanmelding in kennis 
dat is belangrijk omdat we straks zullen zien dat wanneer er wordt aangemeld, een inleidend
onderzoek wordt gestart door de Commissie en dit inleidend onderzoek mag 2 maanden
duren. De Commissie moet die onderzoek na 2m afsluiten met een besluit – weliswaar is het
zo dat die 2m beginnen te lopen vanaf het ogenblik dat de Commissie voldoende informatie
heeft om een besluit te kunnen nemen.

2. In de aanmelding verstrekt de betrokken lidstaat alle informatie die de Commissie nodig heeft om
overeenkomstig de artikelen 4 en 9 een besluit te nemen („volledige aanmelding”).

 Het moet dus gaan om een volledige aanmelding (zie strak bij art. 5). Over welk besluiten gaat
het? Besluiten ex. art. 4 en 9 Procedure- Vo  art. 4 = besluiten die Commissie neemt aan einde
van inleidend onderzoek / art. 9 = besluiten die Commissie neemt aan het einde van de formele
onderzoeksprocedure.

79
ART. 3 : Standstill bepaling

= bepaling die we ook vinden in art. 108(3) laatste zin.

Op grond van artikel 2, lid l, aan te melden steun mag niet uitgevoerd worden, alvorens de Commissie een
besluit tot goedkeuring van die steun heeft genomen of wordt geacht dat te hebben genomen.

 ‘wordt geacht te hebben genomen’  zie straks bij art. 4(6) Vo

ART 4: Eerste onderzoek van de aanmelding en besluiten van de Commissie

1. De Commissie onderzoekt de aanmelding onverwijld na ontvangst. Onverminderd artikel 10 neemt de


Commissie een besluit overeenkomstig de leden 2, 3 of 4 van dit artikel.

 Art. 10 zegt dat zolang de Commissie geen besluit heeft genomen, de aanmelding kan
worden ingetrokken. Over welke besluiten gaat het? Art. 2, 3 en 4  3 mogelijkheden: aan
het einde van het eerste onderzoek van de aanmelding kan de Commissie ofwel beslissen dat
de aangemelde maatregel geen steun vormt in de zin van art. 107(1) – wel steun maar geen
twijfel over verenigbaar van voorgenomen steunmaatregel met interne markt omdat een van
de uitzonderingen op het beginselverbod toepassing kan vinden  in dat geval zal de
Commissie het eerste onderzoek afsluiten met een besluit om geen bezwaar te maken. De
commissie zal in dat besluit uiteraard aangeven welke uitzondering uit het VWEU werd
toegepast. Derde mogelijkheid: twijfel over verenigbaarheid met als gevolg een besluit tot
inleiding van de formele onderzoeksprocedure.

2. Indien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel geen
steun vormt, stelt zij dat bij besluit vast.

3. Indien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel, in
zoverre deze binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid l, VWEU valt, geen twijfel doet rijzen over de
verenigbaarheid ervan met de interne markt, neemt zij een besluit houdende dat de maatregel verenigbaar is
met de interne markt („besluit om geen bezwaar te maken”). In het besluit wordt nader aangegeven welke
uitzondering uit hoofde van het VWEU is toegepast.

4. Indien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel twijfel
doet rijzen over de verenigbaarheid ervan met de interne markt, neemt zij een besluit dat ertoe strekt de
procedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden („besluit tot inleiding van de formele
onderzoeksprocedure”).

5. De in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde besluiten worden binnen twee maanden genomen. Die
termijn gaat in op de dag na de ontvangst van een volledige aanmelding. De aanmelding wordt als volledig
beschouwd als de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van de aanmelding of van aanvullende
informatie waarom was gevraagd niet om verdere informatie heeft verzocht. Deze termijn kan met
toestemming van de Commissie en de betrokken lidstaat worden verlengd. Indien nodig kan de Commissie
kortere termijnen vaststellen.

 Is de Commissie gebonden door een termijn? Ja dat lezen we in art. 4(5): termijn van 2m =
bindende termijn en die begint te lopen vanaf het ogenblik dat de Commissie voldoende
informatie heeft om een besluit te kunnen nemen  dat kan zijn naar aanleiding van de
aanmelding zelf, maar we zullen zien in art. 5 dat de Commissie om aanvullende informatie
kan vragen wanneer zij over onvoldoende informatie beschikt om een besluit te kunnen

80
nemen. Dus: twee maanden is de duur van het inleidend onderzoek en die termijn van 2m
gaat in op de dag na de ontvangst van een volledige aanmelding.

6. Indien de Commissie niet binnen de in lid 5 genoemde termijn een besluit overeenkomstig de leden 2, 3 of 4
heeft genomen, wordt de steun geacht door de Commissie te zijn goedgekeurd. Daarop kan de betrokken
lidstaat de maatregelen ten uitvoer leggen, na de Commissie hiervan vooraf in kennis te hebben gesteld, tenzij
de Commissie binnen een termijn van 15 werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving een besluit
overeenkomstig dit artikel neemt.

 Het gaat hier over een impliciete goedkeuring. De Commissie spreekt zich hier niet expliciet
uit over de betrokken steun, ze heeft gewoon geen beslissing genomen binnen de termijn
van 2m. MAAR wanneer de Commissie geen beslissing neemt binnen de termijn van 2m en
de lidstaat wil overgaan tot uitvoering van het betrokken steunvoornemen, dan zal de
betrokken lidstaat dit vooraf moeten melden aan de EC  Dus de lidstaat zal aan de
Commissie moeten zeggen: Commissie u heeft geen besluit genomen over mijn aanmelding
binnen een termijn van 2 maanden, ik ben van plan dit steunvoornemen ten uitvoer te
leggen. Wel, vanaf het ogenblik dat de Commissie in kennis wordt gesteld daarvan, kan zij
alsnog een besluit nemen. En zij heeft daar een termijn voor 15 werkdagen voor, tenzij: de
commissie kan binnen die termijn van 15 dagen besluiten dat er geen sprake is van
staatsteun, dat er sprake is van staatsteun die verenigbaar is met de interne markt of zij kan
besluiten de formele onderzoeksprocedure te openen.

Dat zijn dus de drie mogelijke besluiten die de Commissie neemt aan het einde van het eerste
onderzoek van een aanmelding.

ART. 5: Verzoek om informatie aan de aanmeldende lidstaat

We hebben gezegd dat een aanmelding volledig moet zijn, wil een lidstaat dat de Commissie een
besluit kan nemen.

1. Indien de Commissie van mening is dat de informatie die de betrokken lidstaat over een volgens artikel 2
aangemelde maatregel heeft verstrekt, onvolledig is, verzoekt zij om alle nodige aanvullende informatie.
Wanneer de Commissie het antwoord hierop van de lidstaat ontvangt, geeft zij de lidstaat daarvan bevestiging
(want op dat ogenblik begint de termijn van 2m opnieuw te lopen)

2. Indien de betrokken lidstaat de gevraagde informatie niet binnen de door de Commissie gestelde termijn
verstrekt of deze onvolledig verstrekt, zendt de Commissie een aanmaning, waarbij zij een passende
bijkomende termijn vaststelt waarbinnen de informatie moet worden verstrekt.

3. Indien de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn is verstrekt, wordt de aanmelding als
ingetrokken beschouwd, tenzij ofwel de termijn vóór het verstrijken ervan met toestemming van de Commissie
en de betrokken lidstaat is verlengd (dus men de lidstaat en de Commissie zijn beide akkoord dat de lidstaat
wat meer tijd nodig heeft om de gevraagde informatie te verstekken) ofwel de betrokken lidstaat vóór het
verstrijken ervan, in een behoorlijk gemotiveerde verklaring, de Commissie heeft medegedeeld dat hij de
aanmelding als volledig beschouwt omdat de gevraagde aanvullende informatie niet beschikbaar is of reeds is
verstrekt. In dit geval gaat de in artikel 4, lid 5, vermelde termijn in op de dag na ontvangst van de verklaring.
Indien de aanmelding geacht wordt te zijn ingetrokken, stelt de Commissie de lidstaat daarvan in kennis. (wil de
lidstaat alsnog verder gaan met her voornemen, dan zal de lidstaat dit voornemen opnieuw moeten aanmelden
bij of aan de EC)

81
ART 6: Formele onderzoeksprocedure

1. Het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden behelst een samenvatting van de relevante
feiten en rechtspunten, een eerste beoordeling van de Commissie omtrent de steunverlenende aard van de
voorgestelde maatregel, alsook de redenen waarom getwijfeld wordt aan de verenigbaarheid ervan met de
interne markt. In het besluit worden de betrokken lidstaat en de andere belanghebbenden uitgenodigd om hun
opmerkingen mede te delen binnen een vastgestelde termijn die in de regel niet langer dan een maand mag
zijn. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie deze termijn verlengen.

 Hier staat dus dat het gaat over een formele onderzoeksprocedure die wordt opgestart
omdat de Commissie twijfelt aan de verenigbaarheid van het aangemelde steunvoornemen
met de interne markt. We weten uit de praktijk ook dat de Commissie deze formele
onderzoeksprocedure zal voeren wanneer ze twijfelt aan de steunverlenende aard van de
aangemelde maatregel

2. De ingekomen opmerkingen worden aan de betrokken lidstaat medegedeeld. Indien een belanghebbende
hierom verzoekt op grond dat hem schade kan worden berokkend, wordt zijn identiteit geheim gehouden voor
de betrokken lidstaat. Deze lidstaat kan op de ingediende opmerkingen reageren binnen een vastgestelde
termijn, die in de regel niet langer dan een maand mag zijn. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de
Commissie deze termijn verlengen.

 Dus de opmerkingen die belanghebbenden aan de Commissie doen toekomen, worden door
de Commissie aan de betrokken lidstaat meegedeeld.

ART 7: Verzoek om informatie aan andere bronnen

Art. 8: Geldboeten en dwangsommen

 Die kunnen worden opgelegd aan ondernemingen of ondernemingsverenigingen wanneer zij


niet ingaan op een verzoek van de Commissie om informatie te verschaffen of om juiste
informatie te verschaffen (gaan we niet op in)

ART. 9: Besluiten van de Commissie tot beëindiging van de formele onderzoeksprocedure

Dus we zitten hier in de fase van de formele onderzoeksprocedure en deze formele


onderzoeksprocedure wordt ook beëindigd met besluiten  daar hebben we het al over gehad, we
weten dat de formele onderzoeksprocedure kan worden afgesloten met 4 verschillende besluiten.
Wat zegt artikel 9?

1. Onverminderd artikel 10, wordt de formele onderzoeksprocedure beëindigd bij een besluit als bepaald in de
leden 2 tot en met 5 van dit artikel.

 Art 10: zolang de Commissie geen besluit heeft genomen over een aangemeld
steunvoornemen kan de betrokken lidstaat de aanmelding intrekken.
 2, 3, 4, 5 dus vier mogelijkheden:

2. Indien de Commissie, in voorkomend geval na wijziging van de aangemelde maatregel door de betrokken
lidstaat, tot de bevinding komt dat die maatregel geen steun vormt, stelt zij dit bij besluit vast.

 Eerste mogelijkheid: het is mogelijk dat de Commissie twijfelt aan de steunverlenende aard
van het aangemelde steunvoornemen, de formele onderzoeksprocedure heeft geopend,

82
eigen onderzoek heeft gedaan en opmerkingen heeft gekregen van de betrokken lidstaten en
belanghebbenden en dat zij tot de conclusie komt dat er geen sprake is van staatsteun in de
zin van art. 107 VWEU  de twijfel wordt dus weggenomen. Het is ook mogelijk dat tijdens
de formele onderzoeksprocedure de betrokken lidstaat de aangemelde staatsteun wijzigt
zodat de aangemelde maatregel niet langer staatsteun in de zin van art. 107 VWEU is.
 Dus lid 2 : geen staatsteun

3. Indien de Commissie, in voorkomend geval na wijziging van de aangemelde maatregel door de betrokken
lidstaat, tot de bevinding komt dat de twijfel over de verenigbaarheid van die maatregel met de interne markt
is weggenomen, neemt zij een besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard
(„positief besluit”). In het besluit wordt nader aangegeven welke uitzondering uit hoofde van het VWEU is
toegepast.

 Tweede mogelijkheid: Lid 3: steun maar verenigbaar met de interne markt

4. De Commissie kan aan een positief besluit voorwaarden verbinden die haar in staat stellen de steun als
verenigbaar met de interne markt te beschouwen, alsmede verplichtingen opleggen die het toezicht op de
naleving van het besluit mogelijk maken („voorwaardelijk besluit”).

 Derde mogelijkheid is dus een voorwaardelijk besluit


 Voorbeeld van voorwaarden? Bv. het gaat om steun van een lidstaat aan een openbare
onderneming en de Commissie zegt: de steun die u wenst uit te keren aan die openbare
onderneming is verenigbaar op voorwaarde dat u die onderneming privatiseert. Andere
mogelijkheid: u wenst steun uit te keren aan een onderneming maar die onderneming moet
o.b.v. een vroeger besluit van mij nog steun terugbetalen – ik heb destijds een
terugvorderingsbesluit genomen dat zegt dat die onderneming die nu nieuwe steun zou
krijgen, die vroegere onrechtmatige steun die ik onverenigbaar heb gevonden met de interne
markt en ik heb dit bij besluit vastgelegd  moest terugbetalen en nog niet gebeurd dus de
nieuwe steun is verenigbaar met de interne markt op voorwaarde dat mijn vorig besluit eerst
wordt uitgevoerd. Want als ik die oude staatsteun zou samentellen met die nieuwe
staatsteun kan ik niet beslissen dat die nieuwe staatsteun verenigbaar is met de interne
markt  gecumuleerd moet ik zeggen dat die nieuwe staatsteun onverenigbaar is met de
interne markt.
 Dan kan er ook een verplichting opgelegd worden in zo’n gunstig maar voorwaardelijk
besluit, bv. wanneer het gaat om een steunregeling kan de Commissie aan de betrokken
lidstaat zeggen: u mag deze steunregeling uitvoeren want deze steunregeling is verenigbaar
met de interne markt maar u zal bepaalde individuele toepassingsgevallen vooraf moeten
aanmelden.

5. Indien de Commissie tot de bevinding komt dat de aangemelde steun niet met de interne markt verenigbaar
is, neemt zij een besluit houdende dat de steun niet tot uitvoering mag worden gebracht („negatief besluit”).

 Vierde mogelijkheid: de Commissie neemt een negatief besluit. Dat wil zeggen: er is sprake van
staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU en geen van de uitzonderingen op het beginselverbod
van staatsteun kan toepassing vinden.

6. Besluiten uit hoofde van de leden 2 tot en met 5 worden genomen zodra de in artikel 4, lid 4, bedoelde twijfel
is weggenomen (twijfel van de verenigbaarheid van het aangemelde voornemen, denk daarbij ook aan twijfel

83
over de steunverelende aard van de maatregel die werd aangemeld). De Commissie streeft er zoveel mogelijk
naar binnen 18 maanden na de inleiding van de procedure een besluit vast te stellen. Deze termijn kan worden
verlengd in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaat.

 Dus de Commissie streeft er zoveel mogelijk naar om binnen 18 maanden na de inleiding van de
formele onderzoeksprocedure, een besluit vast te leggen. Dit is dus geen bindende termijn

7. Wanneer de in lid 6 van dit artikel genoemde termijn is verstreken, neemt de Commissie op verzoek van de
betrokken lidstaat binnen twee maanden een besluit op basis van de informatie waarover zij beschikt. In
voorkomend geval neemt de Commissie, wanneer de verstrekte informatie niet toereikend is om de
verenigbaarheid vast te stellen, een negatief besluit.

 Wat betekend dit dus? De Commissie was niet bij machte om binnen de 18m een besluit te
nemen (dat is op zich nog geen probleem) maar na het verstrijken van die 18m kan de betrokken
lidstaat aan de Commissie vragen een besluit te nemen  en dan moet de Commissie een
besluit nemen binnen de termijn van 2m. Hier schuilt een gevaar voor de betrokken lidstaat:
wanneer de lidstaat vraagt aan de Commissie om een besluit te nemen dan zal de Commissie een
besluit nemen o.b.v. de informatie die zij heeft. En als die informatie niet toereikend is om te
kunnen besluiten tot verenigbaarheid van de betrokken steunmatregel met de interne markt,
dan zal zij een negatief besluit nemen. Dus de betrokken lidstaat denkt best 2x na voor het
vraagt aan de Commissie om een besluit te nemen.

ART 10: Intrekking van de aanmelding

1. Zolang de Commissie geen besluit heeft genomen overeenkomstig artikel 4 of artikel 9, kan de betrokken
lidstaat de aanmelding in de zin van artikel 2 ten gepaste tijde intrekken.

 Dus tijdens de ganse procedure, zolang die procedure niet tot een besluit heeft geleid, kan de
betrokken lidstaat de aanmelding intrekken.

2. In de gevallen waarin de Commissie de formele onderzoeksprocedure heeft ingeleid, wordt deze door de
Commissie beëindigd.

 Dat geldt natuurlijk ook voor het inleidend onderzoek, mocht de betrokken lidstaat tijdens het
inleidende onderzoek overgaan tot intrekking.

ART 11: Herroeping van een besluit

Na de betrokken lidstaat de gelegenheid te hebben gegeven opmerkingen in te dienen, kan de Commissie een
uit hoofde van artikel 4, lid 2 of 3, of artikel 9, lid 2, 3 of 4 genomen besluit herroepen, indien het besluit
berustte op tijdens de procedure verstrekte onjuiste informatie die voor het besluit doorslaggevend was.
Alvorens een besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen, leidt de Commissie de formele
onderzoeksprocedure uit hoofde van artikel 4, lid 4, in. De artikelen 6, 9 en 12, artikel 13, lid 1, en de artikelen
15, 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing

 Alle besluiten die de Commissie kan nemen, zowel besluiten ex. art. 4 als besluiten ex. art. 9
kunnen worden herroepen door de Commissie wanneer ze vaststelt dat een van die mogelijke
besluiten berust op onjuiste informatie die door de lidstaat werd verstrekt en die voor het besluit
doorslaggevend was  zij kan dit alleen maar door het voeren van een formele
onderzoeksprocedure en pas aan het einde daarvan. Want het resultaat van het onderzoek van

84
de Commissie kan zijn dat zij inderdaad haar besluit herroept  dit zal tot gevolg hebben dat de
steun die werd toegekend aan de betrokken onderneming zal moeten worden teruggevorderd,
want op dat ogenblik spreken we van onrechtmatige staatsteun. Het is ook mogelijk dat de
Commissie aan het einde van de formele onderzoeksprocedure besluit om de steun niet te
herroepen. Maar als het besluit wordt herroepen, dan hebben we te maken met onrechtmatige
staatsteun.
 Art. 4(2): inleidend onderzoek – geen staatsteun
 Art. 4(3): inleidend onderzoek – staatsteun maar verenigbaar met de interne markt
 Art. 9(2): geen staatsteun
 Art. 9(3): staatsteun maar verenigbaar met interne markt
 Art. 9(4): staatsteun maar verenigbaar mits een aantal voorwaarden door de betrokken lidstaat
wordt vervuld = voorwaardelijk besluit
 Laatste zin: bepaalde artikelen zijn overeenkomstig van toepassing
 Art. 6 heeft het over de formele onderzoeksprocedure
 Art. 9 heeft het over de besluiten die de Commissie neemt aan het einde van de formele
onderzoeksprocedure
 Art 12 hoort onder hoofdstuk 3 dat gaat over de procedure betreffende onrechtmatige
staatsteun  wel Art. 12 leer ont dat de Commissie wanneer zij op de hoogte wordt gesteld van
beweerdelijk onrechtmatige steun, ofwel door een klacht ofwel door een eigen onderzoek (of
het raadplegen van een welbepaalde bron)  dat wanneer de Commissie denkt dat er sprake is
van (beweerdelijk) onrechtmatige steun, dan zal zij met de betrokken lidstaat contact opnemen,
zal zij informatie vragen aan die lidstaat, zal ze evt. een aanmaning sturen en wanneer die
aanmaning nog niet de voldoende informatie oplevert dan kan de Commissie zoals we zullen zien
in art. 12 een bevel tot informatie overmaken aan de betrokken lidstaat. Dus art. 12 is van
toepassing wanneer de Commissie een besluit wenst te herroepen.
 Ook Art. 13(1) is van toepassing (maakt ook deel uit van H3: procedure onrechtmatige steun) :
geeft de Commissie de BH om een tussentijds opschortingsbevel uit te vaardigen. Dus de
Commissie kan tijdens die procedure die kan leiden tot de herroeping van een eerder besluit, een
voorlopig opschortingsbevel uitvaardigen. Wat zij niet kan doen is een voorlopig
terugvorderingsbevel uitvaardigen want het is heel goed mogelijk dat aan het einde van de
formele onderzoeksprocedure de Commissie beslist een eerder besluit niet te herroepen.
 Art 15 heeft het over de besluiten die de Commissie neemt ten aanzien van onrechtmatige steun
(zowel de besluiten aan het einde van het inleidende onderzoek als de besluiten aan het einde
van de formele onderzoeksprocedure)
 art 16 heeft het over terugvordering van staatsteun: herhaling: wanneer de Commissie een
positief/gunstig besluit moet herroepen dan hebben we te maken met onrechtmatige
staatsteun en zal zij een nieuw besluit moeten nemen en dat wordt een tergvorderingsbesluit.
 Art. 17 heeft het over de verjaringstermijn voor terugvordering van staatsteun = 10 jaar  dat
wil dus zeggen wanner de Commissie een eerder gunstig (of voorwaardelijk) besluit herroept, en
er in het kader van dat eerdere besluit van de Commissie bv. reeds 20 jaar steun werd uitgekeerd
– dan kan de Commissie alleen maar de betrokken lidstaat gelasten de steun die de betrokken 10
jaar werd uitgekeerd terugvorderen.

85
HOOFDSTUK III: PROCEDURE BETREFFENDE ONRECHTMATIGE STEUN

ART 12: Onderzoek, verzoek om informatie en bevel tot het verstrekken van informatie

1. Onverminderd artikel 24 kan de Commissie ambtshalve informatie, uit welke bron ook, onderzoeken met
betrekking tot mogelijk onrechtmatige steun.

 Wat betreft die bronnen, denk bv. aan een artikel in een krant, vragen van het EP ..

De Commissie onderzoekt een klacht die een belanghebbende overeenkomstig artikel 24, lid 2, heeft ingediend,
zo snel mogelijk en zorgt ervoor dat de betrokken lidstaat volledig en regelmatig van de vooruitgang en het
resultaat van het onderzoek op de hoogte wordt gehouden.

 Dus een belanghebbende kan een klacht indienen over beweerdelijke onrechtmatige staatsteun.

2. Zo nodig verzoekt de Commissie de betrokken lidstaat om informatie. Artikel 2, lid 2, en artikel 5, leden l en 2,
zijn van overeenkomstige toepassing.

 Art. 2 zegt dat een aanmelding volledig moet zijn wil men dat de Commissie een besluit moet
nemen:
Art. 2(2): dus de Commissie moet alle informatie in handen krijgen om een besluit te kunnen
nemen, zowel een besluit aan het einde van het inleidend onderzoek als een besluit aan het
einde van de formele onderzoeksprocedure.
Art. 5(1): zegt dat de Commissie n.a.l.v. een steunvoornemen aan de betrokken lidstaat om
bijkomende informatie kan vragen
Art. 5(2) zegt dat de Commissie aan aanmaning kan of mag sturen naar de betrokken lidstaat

Nadat de formele onderzoeksprocedure is ingeleid, kan de Commissie, op grond van de artikelen 7 en 8, die van
overeenkomstige toepassing zijn, tevens een andere lidstaat, een onderneming of een ondernemersvereniging
om informatie verzoeken.

3. Indien de betrokken lidstaat, ondanks een aanmaning overeenkomstig artikel 5, lid 2, de gevraagde
informatie niet binnen de door de Commissie gestelde termijn verstrekt of onvolledige informatie verstrekt,
verlangt de Commissie de te verstrekken informatie bij besluit („bevel tot het verstrekken van informatie”). In
dat besluit wordt aangegeven welke informatie wordt verlangd, en wordt een passende termijn gesteld
waarbinnen deze moet worden verstrekt.

 Nu komt het belangrijke want we hebben hier dus te maken met beweerdelijk onrechtmatige
staatsteun en dus niet nieuwe staatsteun. De Commissie zal aldus een bevel tot verstrekking van
informatie uitvaardigen: in dat besluit wordt aangegeven welke informatie wordt verlangd en
wordt een passende termijn gesteld waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.
Bij nieuwe staatsteun is het anders: als n.al.v. een aanmaning, de Commissie nog steeds
onvoldoende informatie krijgt van de betrokken lidstaat dan is het in principe zo dat dan de
aanmelding als ingetrokken wordt beschouwd. Hier is natuurlijk geen sprake van een
aanmelding, hier is juist sprake van onrechtmatige staatsteun waarbij de aanmeldingsplicht en of
de standstillverplichting werden geschonden.

86
ART 13: Bevel tot opschorting van steun of tot voorlopige terugvordering van steun

1. Na de betrokken lidstaat de gelegenheid te hebben gegeven zijn opmerkingen in te dienen, kan de Commissie
een besluit nemen waarbij de lidstaat wordt gelast alle onrechtmatige steun op te schorten, totdat de
Commissie een besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt
(„opschortingsbevel”).

 Het gaat dus om een opschortingsbevel dat natuurlijk alleen nut heeft als de betrokken lidstaat
nog steun aan het uitkeren is.

2. Na de betrokken lidstaat de gelegenheid te hebben gegeven zijn opmerkingen in te dienen, kan de Commissie
een besluit nemen waarbij de lidstaat wordt gelast alle onrechtmatige steun voorlopig terug te vorderen, totdat
de Commissie een besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt
(„terugvorderingsbevel”), indien wordt voldaan aan alle onderstaande criteria:

 De Commissie kan dus een terugvorderingsbevel tijdens de procedure uitvaardigen. Maar ze kan
dit slechts onder 3 voorwaarden:

a) er bestaat volgens een gevestigde praktijk geen twijfel omtrent de steunverlenende aard van de maatregel;

b) er moet dringend worden opgetreden; (dat is iets wat de Commissie zal interpreteren)

c) er bestaat een ernstig gevaar dat een mededinger aanzienlijke en onherstelbare schade oploopt. (ook iets
wat door de Commissie zal worden geïnterpreteerd)

Terugvordering dient volgens de procedure van artikel 16, leden 2 en 3, te geschieden. Nadat de steun
daadwerkelijk is teruggevorderd, neemt de Commissie binnen de voor aangemelde steun geldende termijn een
besluit.

 Dus wanneer een terugvorderingsbevel effectief wordt uitgevoerd, en de procedure is nog aan
gang, de procedure is nog niet beëindigd (wat hier nog het geval zal zijn: de Commissie zal
wachten tot het terugvorderingsbevel is uitgevoerd alvorens zij een definitief besluit zal nemen).
Wanneer het terugvorderingsbevel is uitgevoerd door de betrokken lidstaat dan wordt de
procedure voor aangemelde staatsteun van toepassing en zal de Commissie dus gebonden zijn
door de termijn van 2m en zal ze ook (voor wat betreft het inleidende onderzoek) moeten
rekening houden met de termijn van 18 en 2m. De termijn van 18m is geen bindende termijn
maar als die termijn is verlopen en de Commissie nog geen besluit heeft genomen, kan de
betrokken lidstaat vragen een besluit te nemen en dan moet de Commissie binnen 2m een
besluit nemen.
 Dus de terugvordering moet volgens art. 16 (2, 3) geschieden.
 Art. 16(3) zegt dat de terugvordering moet plaatsvinden overeenkomstig nationaalrechtelijke
proceduregels  dat is private handhaving van EU staatsteunrecht.
 Art. 16(2) heeft het over de rente  niet alleen het onrechtmatige steunbedrag zal moeten
worden terugbetaald maar ook een rente : te rekenen vanaf uitkering van de steun tot de dag
van teruggave van de steun.

De Commissie kan de lidstaat machtigen de terugbetaling van de steun vergezeld te doen gaan van
reddingssteun voor de betrokken onderneming.

87
 Deze bepaling heeft een specifieke reden. Stel u voor dat de Commissie een
terugvorderingsbevel uitvaardigt en de lidstaat dit terugvorderingsbevel wenst uit te
vaardigen maar vaststelt dat wanneer dit bevel zal worden uitgevoerd, de begunstigde
onderneming failliet zou gaan. Wanneer de begunstigde onderneming dan onrechtmatige
steun zou moeten terugbetalen + rente, zou dit tot gevolg hebben dat deze onderneming
failliet gaat. Dit moet worden vermeden want het kan zijn dat de procedure die de
Commissie hier aan het voeren is ten aanzien van die onrechtmatige steun alsnog gunstig
zal aflopen voor de betrokken lidstaat en voor de begunstigde lidstaat. Het is mogelijk dat de
Commissie die onrechtmatige steun verenigbaar verklaard met de interne markt. Wat zou
dan nog het nut zijn van zo’n gunstig besluit als intussen door het uitvoeren van zo’n
terugvorderingsbevel, de begunstigde onderneming failliet zou gaan. Dus de lidstaat kan aan
de Commissie zeggen : ik kan het terugvorderingsbevel slechts ten dele uitvoeren. Bv: 1000
EUR moet worden teruggevorderd  als ik 1000 EUR + interest zou terugvorderen van die
onderneming dan gaat deze failliet, die onderneming heeft 300 EUR nodig aan financiële
steun om te overleven in afwachting van uw besluit dus ik zal slechts 700 EUR terugvorderen.

Het bepaalde in deze alinea is slechts van toepassing op onrechtmatige steun die ten uitvoer is gelegd na de
inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 659/1999.

ART 14: Niet-naleving van een bevel

Indien de betrokken lidstaat geen gevolg geeft aan een opschortings- of terugvorderingsbevel, kan de
Commissie, terwijl zij het materiële onderzoek aan de hand van de beschikbare informatie voortzet, zich
rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden teneinde te doen vaststellen dat het verzuim
een inbreuk op het VWEU vormt.

 Verzuim van wie? Verzuim van de betrokken lidstaat. Dus welk rechtscollege is hier bevoegd?
Het Europees HVJ. Dus hier wordt de Commissie de BH gegeven om rechtstreeks naar het
Europees HVJ te stappen wanneer een lidstaat een opschortingsbevel of een
terugvorderingsbevel niet uitvoert.

ART 15: Besluiten van de Commissie (m.b.t. onrechtmatige staatsteun)

1. Het onderzoek naar mogelijke onrechtmatige steun resulteert in een besluit overeenkomstig artikel 4, leden
2, 3 of 4. In geval van een besluit tot inleiding van een formele onderzoeksprocedure wordt de procedure
afgesloten bij een besluit overeenkomstig artikel 9. Indien een lidstaat niet voldoet aan een bevel tot het
verstrekken van informatie, wordt het besluit op grond van de beschikbare informatie genomen.

 Art. 4(2): inleidend onderzoek – geen staatsteun  dus de Commissie heeft een onderzoek
gevoerd naar beweerdelijk onrechtmatige staatsteun en moet besluiten dat er hier geen
sprake is van staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU.
 Besluit overeenkomstig art. 4(3): de Commissie besluit aan het einde van het inleidend
onderzoek dat er hier wel degelijk sprake is van staatsteun in de zin van art. 107(1) VWEU
maar de steun is verenigbaar met de interne markt (hoewel de steun onrechtmatig is) – maar
materieelrechtelijk is deze onrechtmatige steun volgens de Commissie verenigbaar met de
interne markt, want ze kan een van de uitzonderingen op het beginselverbod toepassen op
deze onrechtmatige staatsteun

88
 Art 4(4): besluit aan het einde van het inleidend onderzoek om de formele
onderzoeksprocedure te openen.
 Wanneer de formele onderzoeksprocedure wordt afgesloten, gebeurd dat aan de hand van
een besluit ex. art. 9  4 mogelijkheden: 1) geen staatsteun 2) verenigbare staatsteun =
positief besluit 3) voorwaardelijke verenigbare staatsteun = voorwaardelijk besluit 4) steun is
niet verenigbaar = negatief besluit.

2. In geval van eventuele onrechtmatige steun en onverminderd artikel 13, lid 2, is de Commissie niet aan de in
artikel 4, lid 5, en artikel 9, leden 6 en 7, bepaalde termijn gebonden.

 Onrechtmatige staatsteun  Commissie start een onderzoek. Ze is niet gebonden door de


termijnen voor aangemelde steun. Ze is dus niet gebonden aan een termijn van 2m voor het
inleidende onderzoek, ze is ook niet gebonden door de – eigenlijk niet bindende termijn van
18m maar die wordt als het ware bindend wanneer de termijn is verlopen en de Commissie
een verzoek van de lidstaat ontvangt om een besluit te nemen binnen 2m. Maar hier staat
wel: ‘onverminderd art. 13(2):
 Art 13(2) : gaat over een terugvorderingsbevel en wanneer een terugvorderingsbevel
wordt ten uitvoer gelegd door de betrokken lidstaat dan hebben we gezegd, zijn de
termijnen die gelden voor nieuwe staatsteun geldig zodra het tussentijds
terugvorderingsbevel is uitgevoerd.

3. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

 Hier gaat h et over de BH van de Commissie om een genomen besluit te herroepen.

ART 16: Terugvordering van steun

1. Indien negatieve besluiten worden genomen in gevallen van onrechtmatige steun besluit de Commissie dat
de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te
vorderen („terugvorderingsbesluit”). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in
strijd is met een algemeen beginsel van het Unierecht.

 Het bedrag van de steun wordt vastgelegd door de Commissie indien dat mogelijk is, zo niet
is het aan de lidstaat om het steunbedrag te berekenen. We hebben hier dus te maken met
een terugvorderingsbesluit. De Commissie zal zo’n terugvorderingsbesluit MOETEN
aannemen MAAR de Commissie zal geen terugvordering van de steun verlangen indien zulks
in strijd is met een algemeen beginsel van Unierecht, bv. wanneer de Commissie
gelijkaardige steunmaatregelen in het verleden niet als steun in de zin van art. 107(1) heeft
beschouwd – dan kan zij dat nu ook niet plots doen met de onrechtmatige staatsteun die zij
hier heeft onderzocht. Het kan ook zijn dat tijdens het onderzoek de Commissie verklaringen
heeft afgelegd die de lidstaat en begunstigde onderneming deden veronderstellen dat er
geen vuiltje aan de lucht was met de betrokken steun.

2. De op grond van een terugvorderingsbesluit terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de
Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige
steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

89
 Herinner u het Beaulieu Kunststoffen dossier, deze eis dat rente moet betaald worden heeft
ervoor gezorgd dat het steunbedrag dat aan Bealieu werd uitgekeerd intussen verdubbeld
was.

3. Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 278
VWEU, dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de
betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke
tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval
van een procedure voor een nationale rechterlijke instantie alle nodige maatregelen, met inbegrip van
voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken,
onverminderd het Unierecht.

 Dus als een onderneming niet vrijwillig wenst terug te betalen dan zal de lidstaat zich
genoodzaakt zien om die lidstaat voor de nationale rechter te dagen om via de nationale
rechter dus de terugvordering te bekomen en die nationale rechtsregels moeten die
terugvordering ook mogelijk maken. De betrokken lidstaten ingeval van een procedure voor
een nationaalrechtelijke instantie alle nodige maatregelen, incl. voorlopige maatregelen om
dit doel te bereiken en de terugvordering moet onverwijld geschieden.
 Art. 16(3) maakt melding van art. 278 VWEU  dit is een bepaling die de BH geeft aan in dit
geval de President van het Gerecht van de EU om een besluit op te schorten. Dit kan
gevraagd worden door de eisende partij, bv. de betrokken lidstaat of de begunstigde
onderneming – beide kunnen een beroep tot nietigverklaring van zo’n besluit inleiden voor
het Gerecht van de EU en wanneer zij zo’n beroep instellen kunnen zij overeenkomstig art.
278 VWEU aan de President van het Gerecht vragen het besluit op te schorten in afwachting
van een definitie uitspraak van het Gerecht (niettemin zijn voorwaarden die vervuld moeten
zijn opdat President dit zou doen zeer zwaar)

HOOFDSTUK VI: VERJARINGSTERMIJNEN

ART 17: Verjaringstermijn voor de terugvordering van steun

1. De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren na een termijn van tien jaar.

 Wanneer een lidstaat onrechtmatige staatsteun heeft uitgekeerd aan een onderneming
gedurende bv. 20 jaar, de Commissie ontdekt dat en veroordeeld de steun omdat deze niet
alleen onrechtmatig maar ook onverenigbaar is  Commissie zal dan in een besluit de
terugvordering gelasten. Wel de terugvordering kan maar 10 jaar terug gaan. Dus steun die
langer dan 10j geleden werd uitgekeerd moet niet worden teruggevorderd.

ART 18 & 19 = verjaringstermijn voor oplegging en tenuitvoerlegging van geldboeten en


dwangsommen (bespreken we niet)

HOOFDSTUK V: PROCEDURE BETREFFENDE MISBRUIK VAN STAATSTEUN

ART 20: Misbruik van steun

Onverminderd artikel 28 kan de Commissie in gevallen van misbruik van steun de formele onderzoeksprocedure
inleiden, overeenkomstig artikel 4, lid 4. De artikelen 6 tot en met 9, 11 en 12, artikel 13, lid 1, en de artikelen 14
tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

90
HOOFDSTUK VI: PROCEDURE BETREFFENDE BESTAANDE STEUNREGELINGEN

ART 21: Samenwerking op grond van art. 108(1) VWEU

1. De Commissie ontvangt van de betrokken lidstaat alle nodige informatie om in samenspraak met deze
lidstaat krachtens artikel 108, lid 1, VWEU de bestaande steunregelingen te kunnen onderzoeken.

2. Indien de Commissie van mening is dat een steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de interne
markt, stelt zij de betrokken lidstaat van haar eerste oordeel in kennis en geeft zij de betrokken lidstaat de
gelegenheid om binnen een termijn van één maand zijn opmerkingen in te dienen. In naar behoren
gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie deze termijn verlengen.

 Er is hier dus sprake van niet of niet langere verenigbare steun: wanneer de Commissie een
steunregeling heeft goedgekeurd, is het dus mogelijk dat de Commissie naar aanleiding van
dat voortdurend onderzoek op een bepaald ogenblik komt dat die bestaande steunregeling
(die zij dus had goedgekeurd) niet langer verenigbaar is. We hebben ook gezien bij de
bestaande steunregelingen dat een van de categorieën van bestaande steunregelingen die
steunregelingen zijn die bestaan in staten op het ogenblik dat zij toetreden tot de EU -
steunregelingen die ook na de toetreding van de betrokken lidstaat, zullen worden
uitgevoerd. Daarover is nooit gezegd dat die verenigbaar ZIJN met de interne markt. De
Commissie heeft nooit die uitspraak gedaan (misschien wel een nationale autoriteit van de
betrokken kandidaat-lidstaat maar niet de Commissie). Dus hier kan de Commissie zeggen
dat zo’n bestaande steunregeling die bestond in een kandidaat-lidstaat op het ogenblik dat
die lidstaat, lidstaat werd van de EU  daarvan kan de Commissie in het kader van haar
voortdurend onderzoek zeggen: deze steunregeling is NIET verenigbaar met de interne
markt.
 Waarom zeggen we in het tweede geval niet (i.p.v. niet langer) verenigbaar? Omdat de
Commissie nooit gezegd heeft dat die regeling die bestond in die staat toen die staat toetrad
als lidstaat verenigbaar was met de interne markt.
 De lidstaat krijgt dus de mogelijkheid om opmerkingen te maken naar aanleiding van de
mening van de Commissie dat een steunregeling van die lidstaat niet of niet langer
verenigbaar is met de interne markt.

ART 22: Voorstel voor dienstige maatregelen

Indien de Commissie, in het licht van de door een lidstaat overeenkomstig artikel 21 verstrekte informatie, tot
de gevolgtrekking komt dat de bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de interne markt,
geeft zij een aanbeveling waarbij de betrokken lidstaat dienstige maatregelen worden voorgesteld. Die
aanbeveling kan met name voorstellen inhouden om:

a) de betrokken steunregeling inhoudelijk te wijzigen, of

b) procedurele vereisten in te voeren, of  bv. de Commissie zegt: voortaan moeten individuele


toepassingsgevallen van die bestaande steunregeling vooraf worden aangemeld bij mij

c) de steunregeling af te schaffen.

 Herinner u wat we hebben gezegd over die dienstige maatregelen: dat zijn aanbevelingen.

91
ART 23: Rechtsgevolgen voor een voorstel voor dienstige maatregelen

1. Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen aanvaardt en de Commissie daarvan in kennis


stelt, legt de Commissie dit vast en deelt zij dit aan de lidstaat mede. Door zijn aanvaarding verbindt de lidstaat
zich ertoe de dienstige maatregelen ten uitvoer te leggen.

 De Commissie doet aanbevelingen, de lidstaat aanvaardt deze en zal zich dus ook moeten
gedragen naar die aanbevelingen/dienstige maatregelen

2. Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen niet aanvaardt en de Commissie, gelet op de


argumenten van de betrokken lidstaat, bij haar zienswijze blijft dat die maatregelen noodzakelijk zijn, leidt zij
de procedure van artikel 4, lid 4, in. De artikelen 6, 9 en 11 zijn van overeenkomstige toepassing.

 M.a.w. zij opent de formele onderzoeksprocedure


 Art. 6 = formele onderzoeksprocedure / art. 9 = besluiten tot afsluiting van de
formele onderzoeksprocedure / art. 11 = herroeping van eerder genomen besluit
 Dus: de Commissie zal de formele onderzoeksprocedure openen wanneer een lidstaat de
dienstige maatregelen niet aanvaardt en de Commissie bij haar zienswijze blijft dat die
dienstige maatregelen/aanbevelingen noodzakelijk zijn. Aan het einde van die formele
onderzoeksprocedure kan ze die aanbevelingen opleggen in een bindend besluit.

92
SCHEMA PROCEDURES PROCEDURE-VO

1: PROCEDURE BETREFFENDE AANGEMELDE STAATSTEUN

 Aanmelding van nieuwe steun  standstillverplichting


 Als aanmelding onvolledig: informatie binnen 2m of aanmelding als ingetrokken beschouwd
 Start inleidend onderzoek
 Binnen 2m na volledige aanmelding – impliciete goedkeuring maar voorafgaande melding + 15
werkdagen
- Geen staatsteun
- Verenigbare staatsteun (besluit om geen bezwaar te maken)
- Twijfel (besluit tot inleiding formele onderzoeksprocedure)
 Einde formele onderzoeksprocedure
 Binnen 18m docht niet bindend  evt. verzoek lidstaat om besluit binnen 2m maar gevaar:
Commissie besluit o.b.v. informatie die ze heeft, als ontoereikend voor besluiten tot
verenigbaarheid = negatief besluit
- Geen staatsteun
- Positief besluit
- Voorwaardelijk besluit (voorwaarden en evt. verplichtingen)
- Negatief besluit
 Zolang geen besluit: intrekking aanmelding mogelijk
 Indien besluit na inleidend onderzoek of formele onderzoeksprocedure blijkt o.b.v. onjuiste en
doorslaggevende informatie  Commissie kan besluit herroepen NA einde formele
onderzoeksprocedure = onrechtmatige steun  gevolg = terugvordering (verjaringstermijn: 10
jaar)
Evt. bevel tot informatie, evt. voorlopig opschortingsbevel – niet: voorlopig terugvorderingsbevel
(want mogelijks geen herroeping)

2: PROCEDURE BETREFFENDE ONRECHTMATIGE STAATSTEUN


 Klacht belanghebbende, andere bron: beweerdelijk onrechtmatige staatsteun
(dus schending aanmeldingsplicht of standstillverplichting)
 Evt. verzoek om bijkomende informatie of aanmaning – want: aanmelding moet volledig zijn
 Indien ondanks aanmaning onvoldoende/geen informatie  bevel tot verstrekken
van informatie ( nieuwe staatsteun: als na aanmaning nog steeds onvoldoende
informatie: aanmelding als ingetrokken beschouwd)
 Evt. bevel tot opschorting
 Evt. terugvorderingsbevel (tijdens procedure) : 3 voorwaarden  procedure voor aangemelde
staatsteun wordt van toepassing (termijn 18m, 2m)
(Evt. met reddingsteun)
 Niet-naleving opschortingsbevel of terugvorderingsbevel door lidstaat  EC kan
rechtstreeks naar HVJ om inbreuk op VWEU te doen vaststellen
 Na onderzoek naar mogelijk onrechtmatige steun  besluit ~ inleidend onderzoek/formele
onderzoeksprocedure  maar: niet gebonden door termijnen voor aangemelde steun (2m, 18m
– uitzondering: terugvorderingsbevel)

93
 Indien resultaat = negatief besluit  terugvordering van steun (+ rente) tenzij in strijd met
beginsel van Unierecht
 Indien geen vrijwillig terugbetaling: lidstaat moet onderneming voor nationale rechter dagen
voor terugvordering
 Evt. kan onderneming of lidstaat beroep tot nietigverklaring inleiden en aan President
Gerecht om voorlopige opschorting van het besluit verzoeken, in afwachting van
definitieve uitspraak

3: PROCEDURE BETREFFENDE MISBRUIK VAN STAATSTEUN


 Bij misbruik van staatsteun kan de Commissie de formele onderzoeksprocedure inleiden

4: PROCEDURE BETREFFENDE BESTAANDE STEUNREGELINGEN


 Art. 108(1) VWEU: voortdurend onderzoek van bestaande steun  samenwerking tussen lidstaten en
Commissie
 Indien EC meent steun niet of niet langer verenigbaar  melding + opmerkingen mogelijk
 Commissie doet voorstel voor dienstige maatregelen (inhoudelijk wijzigen, procedurele vereisten of
afschaffing)
- Aanvaarding = verplichting
- Weigering = EC start formele onderzoeksprocedure  kan dan die dienstige maatregelen opleggen bij
een bindend besluit

94
HOOFDSTUK VII: BELANGHEBBENDEN

Art. 24 = Rechten van de belanghebbenden

1. Elke belanghebbende kan overeenkomstig artikel 6 opmerkingen indienen naar aanleiding van een besluit
van de Commissie om een formele onderzoeksprocedure in te leiden (dat lezen we ook in art. 108(2) AL 1: gaat
over de formele onderzoeksprocedure). Elke belanghebbende die opmerkingen heeft ingediend en elke
ontvanger van individuele steun krijgt een afschrift van de door de Commissie overeenkomstig artikel 9
genomen besluiten toegezonden (in art. 9 vinden we de 4 verschillende besluiten die de Commissie kan nemen
ter afsluiting van de formele onderzoeksprocedure)

2. Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk
onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een
uitvoeringsbepaling als bedoeld in artikel 33 vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde
verplichte informatie.

 Dit is allemaal vrij nieuw sinds 2014. Waarom? Het HVJ had in een arrest gesteld dat de
Commissie moest antwoorden op alle klachten die bij haar warden ingediend, wie ze ook had
ingediend. Wel de Commissie heeft de mogelijkheid daartoe beperkt door te zeggen ten
eerste dat klachten alleen maar kunnen worden ingediend door belanghebbenden (lees
belanghebbenden in de zin van art. 1) en die belanghebbenden moeten een formulier
invullen dat de Commissie zal vaststellen overeenkomstig art. 33  art. 33 geeft de EC de BH
een aantal uitvoeringsbepalingen vast te stellen, ter uitvoering van de Procedure-Vo
 Dus twee voorwaarden voor een ontvankelijke klacht te hebben: 1) men moet
belanghebbende zijn en 2) men moet dat formulier volledig invullen

Wanneer de Commissie van oordeel is dat de belanghebbende het verplichte klachtenformulier niet heeft
nageleefd of de feiten en juridische argumenten die de belanghebbende heeft aangevoerd, onvoldoende
gronden bieden om, op grond van een provisioneel onderzoek, aan te tonen dat er sprake is van onrechtmatige
steun of misbruik van steun, stelt zij de belanghebbende daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om
opmerkingen in te dienen binnen een bepaalde termijn die in de regel niet langer dan een maand mag zijn.
Indien de belanghebbende zijn standpunten niet binnen die vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de
klacht geacht te zijn ingetrokken. De Commissie stelt de betrokken lidstaat ervan in kennis als een klacht wordt
geacht te zijn ingetrokken.

 Wat doet de Commissie hier eigenlijk? Zij beperkt de mogelijkheid om klachten in te dienen.
Ten eerste zijn er 2 voorwaarden om een ontvankelijke klacht te kunnen indienen en wanneer
de Commissie van mening is dat het klachtenformulier niet volledig is ingevoerd of de
argumenten aangevoerd door de belanghebbende niet voldoende gronden opleveren om te
stellen dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun dan zal ze dit melden
aan de belanghebbende en dan zal de belanghebbende binnen 1m moeten reageren – zo niet
wordt zijn klacht als ingetrokken beschouwd.

De Commissie stuurt de klager een afschrift van het besluit over een geval dat betrekking heeft op het
onderwerp van de klacht.

3. Desgewenst ontvangt elke belanghebbende een afschrift van krachtens artikel 4, artikel 9, artikel 12, lid 3, en
artikel 13 genomen besluiten.

95
 Over welke besluiten gaat het hier? Art. 4 = einde inleidend onderzoek / Art. 9 = einde
formele onderzoeksprocedure / Art. 12(3) = bevel van de Commissie tot het verstrekken van
informatie gericht aan een lidstaat / Art. 13 = opschortingsbevel en terugvorderingsbevel 
dus van al deze besluiten kan elke belanghebbende aan de Commissie een afschrift vragen.

HOOFDSTUK VIII: ONDERZOEKEN NAAR BEPAALDE SECTOREN VAN DE ECONOMIE EN NAAR


STEUNINSTRUMENTEN

HOOFDSTUK IX: TOEZICHT

Art. 26 = Jaarverslagen

1. De lidstaten dienen bij de Commissie jaarlijks een verslag in over alle bestaande steunregelingen waarvoor bij
een voorwaardelijk besluit op grond van artikel 9, lid 4, geen specifieke rapportageverplichting is opgelegd.

 Herinner u: de Commissie, samen met de lidstaten – onderwerpt bestaande steunregelingen


aan een voortdurend onderzoek. Hoe komt de Commissie aan informatie over de toepassing
van die bestaande steunregelingen? Door jaarverslagen die de lidstaten moeten indienen bij
de EC. Herinner u: art. 9(4) heeft het over voorwaardelijke besluiten aan het einde van de
formele onderzoeksprocedure  de Commissie beslist dat een bestaande steunregeling
voorwaardelijk verenigbaar is met de interne markt en één van de voorwaarden om het
toezicht op bestaande steunregelingen te vergemakkelijken, één van die verplichtingen kan
zijn dat de betrokken lidstaat halfjaarlijks moet rapporteren over de toepassing/uitvoering
van die steunregeling. Dus de regel is jaarlijks, tenzij in een voorwaardelijk besluit de
Commissie hiervan afwijkt.

2. Indien de betrokken lidstaat na aanmaning verzuimt een jaarverslag in te dienen, kan de Commissie met
betrekking tot de betrokken steunregeling handelen overeenkomstig artikel 22.

 De Commissie kan uiteindelijk in een besluit opleggen aan de lidstaat om een jaarverslag in te
dienen.

Art. 27: Controle ter plaatse

1. Indien de Commissie ernstige twijfel heeft over de naleving van besluiten om geen bezwaar te maken (art.
4(3)) positieve besluiten (art. 9(3)) of voorwaardelijke besluiten (art. 9(4)) met betrekking tot individuele steun,
stelt de betrokken lidstaat, na de gelegenheid te hebben gekregen opmerkingen in te dienen, de Commissie in
staat om controles ter plaatse te verrichten.

 Waar? Bij de begunstigde onderneming(en). Dit is een belangrijke BH van de Commissie maar
naar prof. zijn weten nog nooit gebruikt.

2. Teneinde na te gaan of is voldaan aan het besluit, mogen de door de Commissie gemachtigde ambtenaren:

a) alle ruimten en terreinen van de betrokken onderneming betreden;

b) ter plaatse mondelinge uitleg vragen;

c) boeken en andere zakelijke bescheiden onderzoeken en kopieën maken of verlangen. Indien nodig kan de
Commissie zich door onafhankelijke deskundigen laten bijstaan.

96
..

6. Wanneer een onderneming zich verzet tegen een controle waartoe de Commissie krachtens dit artikel
opdracht heeft gegeven, verleent de betrokken lidstaat aan de door de Commissie gemachtigde ambtenaren en
deskundigen de nodige bijstand, teneinde hen in staat te stellen de controle te verrichten.

 Dit zou mogelijks kunnen betekenen dat wanneer een onderneming de ambtenaar en
deskundigen niet binnen laat, dat de OH mani militari toegang zal verschaffen aan de
gemachtigde ambtenaren en deskundigen.

ART 28: Niet-naleving van besluiten en arresten

1. Indien de betrokken lidstaat, met name in gevallen bedoeld in artikel 16 van deze verordening, niet voldoet
aan een voorwaardelijk of negatief besluit, kan de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU de zaak
rechtstreeks bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig maken.

 Dat lezen we in art. 108(2) AL 2. Het gaat hier over terugvorderingsbesluiten van de EC die
niet worden nageleefd door de betrokken lidstaat. Een terugvorderingsbesluit is een negatief
besluit maar dat kan ook een voorwaardelijk besluit zijn  herinner u dat voorbeeld dat hij
gaf waarin Commissie zei: u zal eerst moeten overgaan tot teruggave van staatsteun die ik
veroordeeld heb in een eerder besluit van de betrokken onderneming vooraleer u nieuwe
staatsteun mag uitkeren aan die onderneming = voorwaardelijk besluit.

2. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken lidstaat een arrest van het Hof van Justitie van de
Europese Unie niet is nagekomen, kan zij de zaak verder afhandelen overeenkomstig artikel 260 VWEU.

 We hebben het hier al over gehad bij de bevoegdheden van het HVJ in
staatsteunaangelegenheden. Wanneer de Commissie o.b.v. 108(2) AL 2 naar het HVJ stapt om
het Hof een lidstaat te laten veroordelen wegens het niet-naleven van een
terugvorderingsbesluit en de lidstaat door het Hof wordt veroordelen wegens het niet-
naleven van het terugvorderingsbesluit, dan weten we dat de lidstaat dat arrest moet
uitvoeren. De facto betekend dit dat die lidstaat de terugvordering zal moeten waarmaken.
Gebeurd dit niet – wat dan wil zeggen dat de lidstaat het arrest van het Hof niet uitvoert –
dan kan de Commissie de zaak verder afhandelen overeenkomstig 260 VWEU  dit betekend
dat de Commissie een tweede keer naar het Hof kan stappen om ditmaal te vragen de
betrokken lidstaat te veroordelen wegens het niet-naleven van een vroeger arrest van het Hof
en de Commissie kan dan in haar verzoekschrift aan het Hof vragen om de lidstaat, wanneer
het een tweede keer veroordeeld zou worden door het Hof – een boete en/of dwangsom op
te leggen.

HOOFDSTUK X: SAMENWERKING MET DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES

ART 29: Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

1. De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van de toepassing van artikel 107, lid 1, en
artikel 108 VWEU de Commissie verzoeken informatie te verstrekken waarover zij beschikt, of een advies te
geven over vragen betreffende de toepassing van staatssteunregels.

 Inderdaad nationale rechters kunnen geconfronteerd worden met staatsteun (zie gastcollege
over private handhaving EU staatsteunrecht)  nl. met onrechtmatige staatsteun en met

97
terugvorderingsbesluiten wanneer zij gevraagd worden ervoor te zorgen dat een
terugvorderingsbesluit wordt uitgevoerd en de onderneming in kwestie de onrechtmatige
steun terugbetaald.
 Art. 107(1): nationale rechters die geconfronteerd worden met onrechtmatige staatsteun
moeten in staat zijn te oordelen of er sprake is van staatsteun in de zin van 107 en als zij daar
problemen bij hebben kunnen zij aan de Commissie informatie of zelfs een advies vragen
 Zelfde voor wat betreft art. 108, vooral art. 108(3): standstill en aanmeldingsverplichting 
als de rechter geconfronteerd wordt met een beweerdelijk onrechtmatige staatsteun, kan hij
problemen hebben en omtrent die problemen vragen stellen aan de Commissie

2. Indien de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, of artikel 108 VWEU zulks vereist, kan de Commissie,
eigener beweging, schriftelijke opmerkingen indienen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten die belast
zijn met de toepassing van de regels inzake staatssteun. Met toestemming van de betrokken rechterlijke
instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.

 Wanneer de Commissie dus op de hoogte is van een zaak voor een rechterlijke instantie, kan
ze op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen indienen – of met toestemming rechter ook
ter zitting verschijnen en mondelinge opmerkingen maken.

Voorafgaand aan de formele indiening van haar opmerkingen stelt de Commissie de betrokken lidstaat op de
hoogte van haar voornemen daartoe.

Uitsluitend met het oog op de formulering van haar opmerkingen kan de Commissie de desbetreffende
rechterlijke instantie van de lidstaat verzoeken om haar alle voor de beoordeling van de aangelegenheid
noodzakelijke stukken toe te zenden.

 Om de Commissie in staat te stellen opmerkingen te maken/formuleren is het soms nodig


dat ze informatie krijgt waarover de rechter van de nationale instantie beschikt.

HOOFDSTUK XI: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

ART 30: Geheimhoudingsplicht

De Commissie en de lidstaten, alsmede hun ambtenaren en overige personeelsleden, met inbegrip van de door
de Commissie aangewezen onafhankelijke deskundigen (denk aan de controle ter plaatse), mogen de
informatie die zij bij de toepassing van deze verordening hebben verkregen en die onder de
geheimhoudingsplicht valt, niet openbaar maken.

ART 31: Adressaten van besluiten

2. Alle overige overeenkomstig de hoofdstukken II, III, V, VI en IX vastgestelde besluiten van de Commissie
worden tot de betrokken lidstaat gericht. De Commissie stelt de betrokken lidstaat onverwijld daarvan in kennis
en geeft die lidstaat de gelegenheid om de Commissie mee te delen welke informatie volgens hem onder de
geheimhoudingsplicht valt.

 Staatsteunbesluiten die de Commissie neemt - II: procedure nieuwe staatsteun, III:


procedure betreffende onrechtmatige staatsteun – V: procedure betreffende misbruik van
staatsteun, VI: procedure betreffende bestaande steunregelingen, IX: toezicht (als lidstaat
weigert jaarverslag in te dienen kan Commissie dit opleggen bij besluit  ook dit besluit zal
gericht worden aan de betrokken lidstaat)

98
ART 32: Bekendmaking van besluiten (minder belangrijk)

1. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een samenvatting bekend van haar besluiten
uit hoofde van artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 22 juncto artikel 23, lid 1 (besluit waarbij Commissie vaststelt
dat de lidstaat de dienstige maatregelen die zij heeft voorgesteld aanvaard). Die samenvatting houdt de
vermelding in dat een afschrift van het besluit in de authentieke taalversie(s) kan worden verkregen.

2. De Commissie maakt besluiten uit hoofde van artikel 4, lid 4, in de authentieke taalversie bekend in het
Publicatieblad van de Europese Unie. In de andere taalversies van het Publicatieblad dan die van de authentieke
taalversie gaat de authentieke taalversie vergezeld van een relevante samenvatting in de taal van die taalversie
van het Publicatieblad.

 Betekend bv. in de praktijk dat bij een Duits steundossier – art. 4(4): besluit tot opening
formele onderzoeksprocedure  dat besluit wordt gericht aan de betrokken lidstaat (in dit
geval Duitsland). Wel dit besluit wordt in de Duitse taalversie van het Publicatieblad
gepubliceerd. Maar deze authentieke taalversie van dit besluit (dus de Duitse taalversie)
wordt ook gepubliceerd in alle andere taalsversies van het publicatieblad en daar gaat die
authentieke taalsversie (die Duitse taalversie) vergezeld van een relevante samenvatting van
de Duitse taalversie in de taal van de betrokken taalversie van het publicatieblad.
> Dus bv. in de Nederlandstalige versie van het publicatieblad zal de Duitstalige versie van
het besluit verschijnen met daar een Nederlandse samenvatting ervan.

3. De Commissie maakt besluiten uit hoofde van artikel 8, leden 1 en 2, en artikel 9 bekend in het Publicatieblad
van de Europese Unie.

 Art. 8 (1,2) hebben te maken met die boetes en dwangsommen / art. 9 heeft te maken met
de besluiten die de Commissie uitvaardigt aan het einde van de formele
onderzoeksprocedure (4 mogelijkheden)

4. In gevallen waarin artikel 4, lid 6, of artikel 10, lid 2, van toepassing is, wordt in het Publicatieblad van de
Europese Unie een korte mededeling bekendgemaakt.

 Art. 4(6): herinner u = impliciete goedkeuring  de Commissie heeft geen besluit genomen
binnen de 2m die gelden voor het inleidend onderzoek, de lidstaat kan overgaan tot
uitvoering van de aangemelde steunvoornemen – moet de Commissie daar wel vooraf van in
kennis stellen en vooraleer de betrokken lidstaat kan overgaan tot uitvoering van de
betrokken steunmaatregel kan de Commissie alsnog binnen 15 werkdagen een besluit
nemen (3 mogelijkheden)

5. De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten om besluiten uit hoofde van artikel 108, lid 2, derde
alinea, VWEU bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

 Hier is dan ten slotte in lid 5 sprake van de besluiten van de Raad. Herinner u: art. 108(2) AL3
 geeft BH aan de Raad om op verzoek van een lidstaat staatsteun goed te keuren en dus
verenigbaar te verklaren met de interne markt.
 In het voorstel van de Commissie voor de eerste procedure-Vo stond dat de Raad al zijn
besluiten uit hoofde van art. 108(2) AL 3 moest publiceren, de Raad heeft dat niet aanvaard
en zal dus met eenparigheid van stemmen beslissen of het zijn besluit(en) uit hoofde van art.
109(2) AL 3 VWEU bekend maakt of niet  jammer, zou beter zijn dat alle besluiten van de

99
Raad bekend worden gemaakt in het Publicatieblad want ook de besluiten van de Raad
kunnen het voorwerp uitmaken van een beroep tot nietigverklaring  als ze niet
gepubliceerd worden hebben we er geen weet van, kan dat we er jaren later weet van
krijgen en een belanghebbende partij zal op dat moment alsnog een beroep tot
nietigverklaring van een besluit van de Raad kunnen instellen voor het Gerecht van de EU.
Dat mag niet de bedoeling zijn, de bedoeling moet zijn dat zo’n besluit van de Raad op een
bepaald moment een definitief karakter krijgt en niet langer kan worden aangevochten.

ART 33: Uitvoeringsbepalingen

Hier is de Procedure-Vo in feit, gedeeltelijk althans, een machtigings-Vo want de Commissie krijgt op
grond van art. 33 de bevoegdheid om een aantal uitvoeringsbepalingen vast te stellen.

De Commissie is bevoegd om, volgens de procedure van artikel 34, uitvoeringsbepalingen vast te stellen met
betrekking tot:

a) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van aanmeldingen;

b) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van jaarlijkse verslagen;

c) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 12, lid 1, en artikel 24, lid 2,
ingediende klachten  herinner u het verplicht formulier dat moet worden ingevuld door belanghebbenden
wanneer zij een klacht willen inMAnen

d) bijzonderheden met betrekking tot verjaringstermijnen en de berekening van verjaringstermijnen, en

e) het in artikel 16, lid 2, bedoelde rentepercentage.  we weten dat wanneer moet worden teruggevorderd
niet alleen het steunbedrag maar ook de rente moet worden teruggevorderd en het is de Commissie die via
een uitvoeringsbepaling ex. art. 33 dat rentepercentage zal vastleggen, dat is niet aan de lidstaten om dat te
doen.

ART. 34: Raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun

1. Voordat de Commissie uitvoeringsbepalingen uit hoofde van artikel 33 aanneemt, raadpleegt zij het
Adviescomité inzake overheidssteun dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad ( 1 ) („het
comité”).

 Dat advies bestaat uit experten van de lidstaten en wordt voorgezeten door een
vertegenwoordiger van de Commissie..

5. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het
comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies

 Dat advies is dus niet bindend.

Art. 35: intrekking

Zoals vermeld werd de eerste Procedure-Vo ingetrokken door deze nieuwe procedure-Vo die dus een
codificatie is van Vo 659/1999.

Art. 36: Inwerkingtreding

100
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

 Dat staat ook in het werkingsverdrag

101
COLLEGE 8

VERORDENING COMMISSIE TOT UITVOERING PROCEDUREVERORDENING

= Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU)
2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Deze Verordening van de Commissie voert dus de Procedure-Vo van de Raad uit. Wat we heir voor ons hebben
is een niet officiële, niet bindende, geconsolideerde versie van Verordening 794/2004  deze Verordening
van 2004 werd immers meerdere keren gewijzigd door de Europese Commissie, dan is het natuurlijk
interessant om een geconsolideerde versie te raadplegen waarin alle wijzingen werden opgenomen.

Als we naar titel Vo kijken: Verordening van 2004 ter uitvoering van een Verordening van 2015: dus de
Verordening van de Commissie dateert van voor de procedure-Vo. Dat is al bizar, maar nog meer bizar:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingtsgebied

1.   Deze verordening behelst nadere bepalingen met betrekking tot de vorm, de inhoud en andere
bijzonderheden van de in Verordening (EG) nr. 659/1999 bedoelde aanmeldingen en jaarverslagen. Zij behelst
eveneens bepalingen voor de berekening van de termijnen in alle staatssteunprocedures en van het voor de
terugvordering van onrechtmatige steun toe te passen rentepercentage.

 als we kijken naar tekst zien we dat deze niet verwijst naar de Vo van 2015 van de Raad maar wel naar
de Vo van 1999 van de Raad  en we weten dat dit de eerste Procedure-Vo was (Vo 659/1999) maar
we weten ook dat deze Vo door Vo 2015/1598 werd ingetrokken. Dat is wat verwarrend, de
Commissie had haar Vo misschien beter gecodificeerd zoals de Raad dat heeft gedaan met de
Procedure-Vo en de Machtigings-Vo

Nu wat doet deze Verordening precies? Daarvoor moeten we even terug naar de Procedureverordening, meer
bepaald artikel 33 Procedure-Vo :

Artikel 33
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie is bevoegd om, volgens de procedure van artikel  34, uitvoeringsbepalingen vast te stellen met
betrekking tot:
a) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van aanmeldingen;
b) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van jaarlijkse verslagen;
c de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 12, lid  1, en artikel  24, lid 2,
) ingediende klachten;
d bijzonderheden met betrekking tot verjaringstermijnen en de berekening van verjaringstermijnen, en
)
e) het in artikel  16, lid 2, bedoelde rentepercentage.

 Dus de Procedure-Vo geeft aan de Commissie een aantal uitvoeringsbevoegdheden. Dus hier zou je
kunnen zeggen dat de Procedure-Vo ook gedeeltelijk een machtigings-Vo is wat de Procedure-Vo en
meer bepaald art. 33 machtigt de Commissie om een aantal uitvoeringsbepalingen vast te stellen.

102
Dat is precies wat onze Verordening van de Commissie doet. Zij neemt dus een aantal uitvoeringsbepalingen
aan, waarmee de Procedure-Vo wordt uitgevoerd.

Artikel 1

Voorwerp en toepassingtsgebied

1.   Deze verordening behelst nadere bepalingen met betrekking tot de vorm, de inhoud en andere
bijzonderheden van de in Verordening (EG) nr. 659/1999 bedoelde aanmeldingen en jaarverslagen. Zij behelst
eveneens bepalingen voor de berekening van de termijnen in alle staatssteunprocedures en van het voor de
terugvordering van onrechtmatige steun toe te passen rentepercentage.

Artikel 33
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie is bevoegd om, volgens de procedure van artikel  34, uitvoeringsbepalingen vast te stellen met
betrekking tot:
c de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 12, lid  1, en artikel  24, lid 2,
) ingediende klachten;
 Hier zien we dat artikel 33 sub C melding maakt van klachten. En dus de Commissie de BH geeft om
uitvoeringsbepalingen vast te stellen m.b.t. de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden
overeenkomstig X ingediende klachten
 Art. 12(1) Vo Commissie: hierin wordt geen melding gemaakt van klachten  dan is de vraag:
vinden we in deze verordening niets terug over klachten? Toch wel, we zullen zien dat in art
11bis van deze Vo een en ander wordt gezegd over klachten, nl. over de
ontvankelijkheidsvoorwaarden en het klachtenformulier.

Even terug naar art. 24(2) Procedureverordening:

Artikel 24

Rechten van de belanghebbenden

2.    Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk
onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een
uitvoeringsbepaling als bedoeld in artikel  33 vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde
verplichte informatie.

 Dus we vinden in art. 24(2) Al 1 de twee ontvankelijkheidsvoorwaarden: 1) men moet


belanghebbende zijn om klacht te kunnen indienen 2) de belanghebbende zal gebruik moeten maken
van het klachtenformulier dat de Commissie zal vaststellen ~ art. 33 waarbij zij de procedure van art.
34 zal volgen.

Nu zoals gezegd vinden we in art. 11bis Vo Commissie vinden we een artikel terug inzake de ontvankelijkheid
van klachten:

Artikel 11 bis

Ontvankelijkheid van klachten

103
DUS wat prof hier mee wilt zeggen is dat art. 1(1) Vo Commissie had mogen worden aangevuld met klachten –
de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van klachten (zie art. 33, 24 Procedure-Vo en art. 11bis Vo
Commmissie)

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening behelst nadere bepalingen met betrekking tot de vorm, de inhoud en andere
bijzonderheden van de in Verordening (EG) nr. 659/1999 bedoelde aanmeldingen en jaarverslagen. Zij behelst
eveneens bepalingen voor de berekening van de termijnen in alle staatssteunprocedures en van het voor de
terugvordering van onrechtmatige steun toe te passen rentepercentage.

2.   Deze verordening is van toepassing op steun in alle sectoren.

Artikel 2

Aanmeldingsformulieren

Onverminderd de in Beschikking 2002/871/EG (vergeten want niet langer geldig) van de Commissie (  3  )
neergelegde verplichting van de lidstaten tot aanmelding van staatssteun in de kolenindustrie, geschieden
aanmeldingen van nieuwe steun overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de Verordening (EG) nr. 659/1999, met
uitzondering van de in artikel 4, lid 2, bedoelde steun, door middel van het in deel I van Bijlage I bij deze
verordening opgenomen aanmeldingsformulier.

 In deze alinea wordt bepaald dat aanmelding van nieuwe steun, moeten geschieden door middel van
een aanmeldingsforumlier dat is opgenomen in Deel 1 van Bijlage 1 van deze Verordening. Dus art. 2,
AL 2 geeft ons aan dat aanmeldingen van nieuwe staatsteun overeenkomstig art. 2(1) Procedure-Vo
d.m.v. een in deel 1 van bijlage 1 in deze Vo opgenomen formulier moet geschieden. Dat wil dus
zeggen: dat wanneer een lidstaat nieuwe staatsteun wenst aan te melden, hij het
aanmeldingsformulier dat hij terug vind in deel 1 van bijlage 1 van deze Vo moet invullen.

 Art. 2(1) Procedure-Vo schrijft voor dat elk voornemen van nieuwe staatsteun tijdig bij de
Commissie moet worden aangemeld.

 Nu we zien dat hier een uitzondering wordt gemaakt voor steun bedoeld in art. 4(2) (zie straks).

Aanvullende informatie die nodig is ter beoordeling van de maatregel overeenkomstig verordeningen,
richtsnoeren, kaderregelingen en andere regelingen die op staatssteun van toepassing zijn, wordt verstrekt
door middel van de in deel III van Bijlage I opgenomen formulieren.

 In art. 2, AL 2 gaat het over aanvullende informatie die lidstaten moeten verstrekken aan de EC
wanneer richtsnoeren van toepassing zijn of wanneer een kaderregeling van toepassing is. Denk bv.
aan de richtsnoeren voor regionale steun, kaderregeling betreffende steun voor onderzoek,
ontwikkeling en innovatie. Nu wanneer een steunvoornemen wordt aangemeld en de lidstaat van
oordeel is dat de Commissie dat steunvoornemen zal onderzoeken overeenkomstig richtsnoeren of
een kaderregeling, wel dan zal die lidstaat moeten gaan zoeken in Deel 3 van bijlage 1 en daar zal de
lidstaat een specifiek bijkomend aanmeldingsformulier terug vinden. Dat dus relevant is voor de
betrokken richtsnoeren of voor de betrokken kaderregeling.

104
 Dus is een kaderregeling van toepassing dan zal de betrokken lidstaat niet alleen het algemene
aanmeldingsformulier moeten invullen (art. 2, AL 1) maar zal hij ook een bijkomend formulier moeten
invullen dat hij terug vind in deel 3 van bijlage 1.

Telkens wanneer de betrokken richtsnoeren of kaderregelingen worden aangepast of vervangen, past de


Commissie de dienovereenkomstige informatieformulieren aan.

 = logisch.

Artikel 3

Toezending van de aanmelding

1.   De aanmelding wordt de Commissie toegezonden door middel van de elektronische validering door de
daartoe door de lidstaat opgegeven persoon. Deze gevalideerde aanmelding wordt geacht te zijn verzonden
door de Permanente Vertegenwoordiger.

2.   De Commissie zendt haar briefwisseling aan de Permanente Vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat
of aan een ander, door die lidstaat op te geven adres.

3.   Vanaf 1 juli 2008 worden aanmeldingen over de webtoepassing SANI (State Aid Notification Interactive)
elektronisch toegezonden.

Alle briefwisseling in verband met een aanmelding wordt over het (beveiligde e-postsysteem PKI(Public Key
Infrastructure) toegezonden.

 Artikel 3 heeft het over de toezending van aanmeldingen en ook over de briefwisseling tussen de
Commissie en de betrokken lidstaat, die heeft aangemeld (kort lezen ter info)

Artikel 4

Vereenvoudigde aanmeldingsprocedure voor bepaalde wijzigingen in bestaande steun

1.  Voor de toepassing van artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 659/1999 wordt onder een wijziging in
bestaande steun iedere wijziging verstaan, met uitzondering van aanpassingen van louter formele of
administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de
gemeenschappelijke markt niet kunnen beïnvloeden. Een verhoging van de oorspronkelijk voor een bestaande
steunregeling voorziene middelen met maximaal 20 procent, wordt echter niet als een wijziging van bestaande
steun beschouwd.

 Artikel 4 heeft het over de vereenvoudigde aanmeldingsprocedure voor bepaalde wijzingen in


bestaande steun. Herinner u: wijzingen die lidstaten wensen aan te brengen aan bestaande
steunregelingen zijn nieuwe staatsteun. Zie ook art. 108(3) VWEU.
 Hier in art. 4(1) wordt verwezen naar art. 1(c) Procedure-Vo (deze bepaling heeft het dus over nieuwe
staatsteun met inbegrip van wijzingen die worden aangebracht aan bestaande steunregelingen)
 Dus in principe moet elke wijziging die een lidstaat wenst aan te brengen aan een bestaande
steunregeling, worden aangemeld aan de EC. Met uitzondering van aanpassingen van loutere formele of
administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne

105
markt niet kunnen beïnvloeden. Dus puur formele of administratieve wijzigingen die worden
aangebracht aan bestaande steunregelingen zijn geen wijzigingen in de zin van art. 1(C) Procedure-Vo
en moeten dan ook niet worden aangemeld.
 Zin verder: ook hier, wanneer een lidstaat het budget van een bestaande steunregeling wenst te
verhogen met max. 20% is er geen sprake van een wijziging van de betrokken steunregeling en moet
die wijziging dus ook niet aangemeld worden. Het gaat over een wijziging maar NIET een wijziging in
de zin van art. 1(C).

2.   De volgende wijzigingen van bestaande steun worden aangemeld door middel van het in Bijlage II
opgenomen formulier voor vereenvoudigde aanmelding
 We hadden het daarnet al even hierover  zie art. 2. AL 1: daar hadden we het over het algemene
aanmeldingsformulier dat gebruikt moet worden door de lidstaten wanneer zij steunvoornemens
aanmelden. We hebben toen aangestipt dat er een uitzondering wordt gemaakt voor de steun
bedoeld in art. 4(2)  dat betekend dat we in art. 4(2) een aantal categorieën van bestaande
steunregelingen of wijzigingen van bestaande steunregelingen gaan terugvinden die niet moeten
worden aangemeld aan de hand van het algemene aanmeldingsformulier.
 Art. 4(2) geeft een aantal categorieën van wijzigingen van bestaande steun waarvoor niet het
algemene aanmeldingsformulier moet worden gebruikt maar wel een formulier voor vereenvoudigde
aanmelding, een formulier dat we terug vinden in Bijlage 2.

a) verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen met meer dan 20 procent;

 Herinner u: minder dan 20% dan spreken we niet over wijzigingen in de zin van art. 1(C) Procedure-Vo. Gaat
het over een verhoging van het budget met meer dan 20% wel dan zal de aanmelding kunnen gebeuren aan
de hand van dit formulier.

b) de verlenging van een bestaande goedgekeurde steunregeling voor een periode tot zes jaar, al dan niet met een
verhoging van de voorziene middelen;

c) de aanscherping van de criteria voor de toepassing van een goedgekeurde steunregeling, een verlaging van de
steunintensiteit of van de in aanmerking komende uitgaven

 Waarom is dat nu zo belangrijk dat hier wordt gesproken over formulieren van vereenvoudigde aanmelding?
Oke dat fomulier is misschien vereenvoudigd (niet zo moeilijk om in te vullen) – maar wat is het gevolg? Wel
het gevolg staat hier:

De Commissie poogt naar beste vermogen binnen een termijn van één maand een besluit te nemen over alle
door middel van het vereenvoudigde aanmeldingsformulier aangemelde steun.

 Herinner u: de termijn voor het inleidend onderzoek: art 4(5) Procedure-Vo. Het inleidend onderzoek duurt
maximum 2m, te rekenen vanaf een volledige aanmelding. Maar art 4(5) Procedure-Vo zegt ook dat de
Commissie kortere termijnen kan vaststellen. Dat is wat hier gebeurd, althans de Commissie zal naar beste
vermogen binnen een termijn van 1m een besluit nemen.

3.   De procedure voor vereenvoudigde aanmelding kan niet worden gebruikt voor de aanmelding van
wijzigingen in steunregelingen waarvoor lidstaten geen jaarverslagen overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7
hebben ingediend, tenzij de jaarverslagen over de jaren waarin de steun is toegekend, op hetzelfde tijdstip als
dat van de aanmelding worden ingediend.

106
Artikel 11 bis

Ontvankelijkheid van klachten

= Dit is dus een bepaling die dateert van 2014, nadat de Raad zijn Procedure-Vo had gewijzigd aan de hand van
een Vo van 2013. Dus de Raad schrijft een aantal bepalingen in, in de Procedure-Vo met betrekking tot klachten
- in art. 33 van de Procedure-Vo komt te staan dat de Commissie uitvoeringsbepalingen kan vaststellen m.b.t.
de klachten – en het resultaat daarvan is art. 11bis dat het heeft over klachten, meer bepaald over de
ontvankelijkheid van klachten. Herhaling: in art 24(2) Procedure-Vo vinden we evenzeer deze
ontvankelijkheidsvoorwaarden.

1.   Een ieder die, overeenkomstig artikel 10, lid 1, (vandaag art. 12, lid 1) en artikel 20, lid 2, (vandaag art. 24, lid
2) van Verordening (EG) nr. 659/1999 (= Procedure-Vo) een klacht indient, toont aan dat hij een
belanghebbende is in de zin van artikel 1, onder h), van die verordening.

 Herinner u we hebben het gehad over de belanghebbenden. Kijk nog eens naar art. 1(H) wat de procedure-
Vo verstaat onder belanghebbenden.
 Dus om een klacht te kunnen indienen moet men belanghebbende zijn in de zin van art. 1(H) Procedure-Vo.

2.   Belanghebbenden vullen het in bijlage IV opgenomen formulier correct in en verschaffen alle daarin
gevraagde verplichte informatie. Na een gemotiveerd verzoek van een belanghebbende partij kan de Commissie
ontheffing verlenen van de verplichting om bepaalde op het formulier verlangde inlichtingen te verschaffen.

 Twee ontvankelijkheidsvoorwaarde: klachtenformulier  daarvoor is deze Verordening belangrijk.


Dat klachtenformulier dat nu door de Commissie is vastgesteld en dat we terug vinden in Bijlage 4 bij
deze Verordening.
 Bekijk dat formulier eens (p. 374 e.v.) : prof is van mening dat het niet evident lijkt dit juist en volledig
in te vullen en dat men dus heel wat vraagt van klagers. Herinner u: het Europees HVJ heeft op een
bepaald moment beslist dat de Commissie, zelfs bij besluit moest reageren bij elke klacht die bij haar
werd ingediend. Wel door nu in de Procedure-Vo bepalingen op te nemen inzake de
ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan klachten moeten voldoen en dan ook nog eens een
klachtenformulier op te nemen in de Vo van de Commissie (de uitvoerings-Vo)  dit heeft ervoor
gezorgd dat de Commissie vandaag de dag niet moet reageren op eender welke klacht die wordt
ingediend. Zij zal reageren op klachten die worden ingediend door belanghebbenden in de zin van art.
1(H) Procedure-Vo en mits die belanghebbende het klachtenformulier dat we terug vinden in Bijlage 4
bij de Verordening van de Commissie hebben ingevuld.

3.  De klachten worden in een van de officiële talen van de Unie ingediend.

Tot hier een korte bespreking van Verordening 794/2004 van de Commissie waarbij deze laatste de Procedure-
Verordening van de Raad heeft uitgevoerd.

107
MACHTIGINGSVERORDENING RAAD 2015

= Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale
steunmaatregelen (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)

(Herinner u wat we gezegd hebben over wat horizontale steunmaatregelen zijn).

Met deze Verordening geeft de Raad aan de Commissie de machtiging om twee dingen te doen. In de eerste
plaats wordt de Commissie door de Machtigings-Vo van de Raad gemachtigd om vrijstellingsverordeningen
vast te stellen  verordeningen die bepaalde categorieën van horizontale staatsteun vrijstellen van de
aanmeldingsplicht, wanneer deze steun voldoet aan een aantal voorwaarden. En het gaat hier zowel om
procedurele als materiële/inhoudelijke voorwaarden. Om vrijgesteld te zijn van de aanmeldingsplicht moeten
inderdaad meerdere procedurele en inhoudelijke voorwaarden worden vervuld zoals zal blijken.

In de tweede plaats mag de Commissie bij Verordening vaststellen dat bepaalde steunmaatregelen niet
voldoen aan alle criteria van art. 107(1) VWEU en derhalve vrijgesteld zijn van de aanmeldingsplicht ex. art.
108(3) VWEU op voorwaarde dat aan eenzelfde onderneming over een zekere periode toegekende steun een
bepaalde vastgesteld bedrag niet overschrijdt. M.a.w. de Commissie wordt door deze Machtigings-Vo van de
Raad gemachtigd de Minimis Verordeningen vast te stellen.

 Het probleem is dat de Machtigings-Vo spreekt van een vrijstelling van de aanmeldingsplicht, om
terzelfdertijd te zeggen dat er geen sprake is van een aanmeldingsplicht omdat de minimis steun niet
aan alle criteria van art. 107(1) VWEU voldoet. Steun die niet voldoet aan alle criteria vermeld in art.
107(1) VWEU is geen staatsteun in de zin van het nieuwe staatsteunrecht en moet dus helemaal niet
worden aangemeld.

Maar goed, de Machtigings-Vo heeft het over “vrijstelling van de aanmeldingsplicht” en over de “niet
toepasselijkheid van alle criteria van art. 107(1) VWEU”. Waar gaat het in feite over? Het gaat over de
vrijstelling van de aanmeldingsplicht  dat zou het moeten zijn maar dat is het niet. Waarom? Het HVJ heeft
enkele decennia geleden geoordeeld dat zelfs kleine bedragen de mededinging kunnen vervalsen of vervalsen
– en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden of beïnvloeden. Bovendien, in art.
107(1) VWEU vinden we geen merkbaarheidscriterium terug. Daarom had de Raad de Commissie de
bevoegdheid moeten geven de minimis steun vrij te stellen van de aanmeldingsplicht in plaats van te beslissen
dat de minimis steun geen steun is in de zin van art. 107(1) VWEU. Dit zou consequenties kunnen hebben bv.
vrijgestelde staatsteun valt onder een toezichtprocedure, er moet verslag worden uitgebracht over de
toepassing van vrijstellingsverordeningen door de lidstaten  dat is niet het geval voor wat betreft de minimis
steun.

108
“Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale
steunmaatregelen (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)”

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 109,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement

Overwegende hetgeen volgt:

(1 Verordening (EG) nr.  659/1999 van de Raad  (2)  is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd  (3). Ter wille van de
) duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden
overgegaan.
 We zien dat het hier ook weer gaat om een codificatie van een andere Verordening (net zoals
Procedure-Vo van 2015 die een codificatie is van de Procedure-Vo van 1999). Hier gaat over een
codificatie van een verordening uit 1998, nl. de eerste machtigingsverordening. Nu, deze
machtigingsverordening is ingrijpend gewijzigd door een Verordening van 2013.

Deze Machtigings-Vo is zoals de Procedure-Vo gebaseerd op art. 109 VWEU – wat betekend dat de Raad deze
Verordening heeft aangenomen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het EP.

ART 109 VWEU geeft de Raad de BH om de van de aanmeldingsplicht vrijgestelde soorten van
steunmaatregelen vast te stellen  MAAR het is niet de Raad zelf die steunmaatregelen vrijstelt van de
aanmeldingsplicht, nee dat doet de Commissie mits machtiging door de Raad. En dat lezen we vandaag in art.
108(4) VWEU (een bepaling die dateert van het VVL):

Artikel 108 VWEU:

4. De Commissie kan verordeningen vaststellen betreffende de soorten van staatssteun waaromtrent de


Raad overeenkomstig artikel 109 heeft bepaald dat zij van de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure
kunnen worden vrijgesteld.

 Dus de Raad bepaalt de steunmaatregelen die van de aanmeldingsplicht kunnen worden


vrijgesteld. Het is dan de Commissie die, die steunmaatregelen vrijstelt van de
aanmeldingsplicht op basis van een machtiging vanwege de Raad.

109
MACHTIGINGSVERORDENING RAAD:

Artikel  1

Groepsvrijstellingen

1.   De Commissie kan bij verordening, vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 8 van de onderhavige
verordening neergelegde procedure en in overeenstemming met artikel  107 VWEU vaststellen dat de volgende
soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de
aanmeldingsverplichtingen van artikel  108, lid 3, VWEU:
Artikel 1 heeft het over groepsvrijstellingen.

 Art. 8 Verordening: het gaat hier over het raadplegen van het Adviserend Comité inzake
overheidssteun
 Art 107 VWEU: hier ziet u een verwijzing naar het inhoudelijke, het materiële EU
staatsteunrecht.

Dit betekend dat wanneer een steunmaatregel voldoet aan een aantal procedurele en inhoudelijke
voorwaarden die zullen worden vermeld in de toepasselijke vrijstellings-Vo – dan is deze maatregel
verenigbaar met de interne markt en moet deze ook niet worden aangemeld aan de EC. Nu de voorwaarden
waar het hier over gaat zijn voorwaarden die gebaseerd zijn op de ervaring van de Commissie die leert dat
wanneer deze voorwaarden vervuld zijn, de betrokken steun verenigbaar is met de interne markt. Het is dan
ook niet nodig om die steunmaatregelen aan te melden aan de EC want de Commissie zal die
steunmaatregelen sowieso goedkeuren.

Dus hier ligt de verantwoordelijkheid bij de lidstaten  de lidstaten gaan moeten nagaan, wanneer zij willen
gebruik maken van een Vrijstellingsvordering of alle voorwaarden gestipuleerd in die Vrijstellingsverordening al
dan niet vervuld zijn. Zijn ze vervuld, dan zal de Commissie niet moeten worden verwittigd vooraf, dan moet
niet worden aangemeld – dan kan de betrokken lidstaat overgaan tot uitvoeren van de betrokken
steunmaatregel. Is dat niet het geval, dan zal moeten worden aangemeld aan de EC wanneer de betrokken
lidstaat die steunmaatregel absoluut wil uitvoeren. Het kan dan ook zijn dat de vrijstellings-Vo zegt dat een
steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt omdat een van de iure uitzonderingen van toepassing is.

Dus: Art 1(1) geeft een opsomming van de soorten steunmaatregelen die door de Commissie kunnen worden
vrijgesteld van de aanmeldingsplicht. En het gaat hier over de volgende categorieën:

a) steunmaatregelen ten behoeve van:

 kleine en middelgrote ondernemingen;


 ii) onderzoek, ontwikkeling en innovatie;
 iii) milieubescherming;
 iv) werkgelegenheid en opleiding;

 Het gaat hier dus in de eerste plaats om steunmaatregelen ten behoeve van KMO’s, O&O en innovatie,
milieubescherming en werkgelegenheid & opleiding. Waarom stoppen we hier even? Wel deze
categorieën van steunmaatregelen stonden ook reeds in de eerste Machtigings-Vo van de Raad samen
met categorie “b) steunmaatregelen waarbij de kaart die de Commissie met het oog op de toekenning
van regionale steun voor elke lidstaat heeft goedgekeurd, in acht wordt genomen”  herinner u wat
we in het voorlaatste college hebben gezegd over regionale steun ex. art. 107(3)(a) en (c) : we hebben
het daar gehad over steunmappen die de Commissie voor elke lidstaat goedkeurt en hier staat dus dat

110
de Commissie in een vrijstellings-Vo kan bepalen dat steunmaatregelen waarbij de kaart of map
waarbij de Commissie met het oog op het toekennen van de regionale steun voor elke lidstaat heeft
goedgekeurd, in acht wordt genomen – dat die steunmaatregelen zijn vrijgesteld van de
aanmeldingsplicht.

Dus belangrijk: het is niet de Raad die steunmaatregelen vrijstelt van de aanmeldingsplicht – nee, dat doet de
Commissie om basis van een machtiging vanwege de Raad. Andere/verdere soorten die de Commissie kan
vrijstellen van de aanmeldingsplicht zijn soorten die in de Machtigings-Vo werden ingeschreven door Vo
733/2013  wel dat zijn volgende soorten:

 v) cultuur en instandhouding van het culturele erfgoed;

 Zie wat we over art. 107(2)(d) hebben gezegd in het voorlaatste college.

 vi) compensatie van door natuurrampen veroorzaakte schade;

 Denk aan art. 107(2)(b) VWEU en voorlaatste college

 vii) compensatie van door ongunstige weersomstandigheden aan de visserijsector toegebrachte schade;

 Denk aan art. 107(2)(b) VWEU


 Dus we hebben hier al twee de iure uitzonderingen: art. 107(2)(b) dat het heeft over natuurrampen en
andere buitengewone omstandigheden. Dat is een de iure uitzondering en dus de Commissie kan in
een vrijstellings-Vo deze twee soorten van steun vrijstellen van de aanmeldingsplicht.

 viii)  bosbouw;
 ix)  afzetbevordering van niet in bijlage  I bij het VWEU genoemde producten uit de voedingssector;
 x)  instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijkdommen;
 xi)  sport;
 xii)  bewoners van afgelegen gebieden op het gebied van vervoer, met een sociaal karakter, die zonder
discriminatie op grond van de identiteit van de operator wordt toegekend;

 herinner u wat we gezegd hebben over art. 107(2)(a) tijdens het voorlaatste college. Opnieuw een
de iure uitzondering.

 xiii)  basisbreedbandinfrastructuur, individuele infrastructuurmaatregelen van geringe omvang met


betrekking tot toegangsnetwerken van de volgende generatie en civieltechnische werken op het gebied van
breedband en passieve breedbandinfrastructuur, in gebieden waar een dergelijke infrastructuur niet
voorhanden is en waarschijnlijk evenmin op korte termijn zal worden ontwikkeld;
 xiv) infrastructuur ter ondersteuning van de in de punten i) tot en met xiii) alsmede onder b) van dit lid vervatte
doelstellingen en ter ondersteuning van andere doelstellingen van gemeenschappelijk belang, met name de
doelstellingen van de Europa 2020-strategie;
 xv)  financiering via of met steun van centraal beheerde financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties van
de EU, waarbij de steunmaatregelen bestaan in aanvullende financiering die met staatsmiddelen wordt
bekostigd;
 xvi) projecten die worden ondersteund door EU-programma's voor Europese territoriale samenwerking;

Dus we hebben hier een opsomming van allerlei soorten steunmaatregelen die door de Commissie – mits een
aantal voorwaarden vervuld zijn, kunnen worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht.

b) steunmaatregelen waarbij de kaart die de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke
lidstaat heeft goedgekeurd, in acht wordt genomen.

111
2.   In de in lid 1 bedoelde verordeningen wordt met name voor elke soort steunmaatregelen gespecificeerd:

a) het doel van de steunmaatregel;

b) de categorieën van de begunstigden;

c) de drempels die worden uitgedrukt hetzij als steunintensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende
kosten, hetzij in de vorm van een maximumbedrag, hetzij, voor bepaalde soorten steun waarvan de intensiteit
of het bedrag soms moeilijk precies te bepalen is, met name financieringsinstrumenten of
risicokapitaalinvesteringen of dergelijke, als maximaal steunniveau voor of met betrekking tot die maatregel,
onverminderd de kwalificatie van de betrokken maatregelen in het licht van artikel 107, lid  1, VWEU;

d) de voorwaarden voor de cumulering van steun;

e) de voorwaarden inzake toezicht, zoals gepreciseerd in artikel  3.

3.   Daarenboven kunnen de in lid  1 bedoelde verordeningen:

a) drempels of andere voorwaarden vaststellen voor de aanmelding van individuele steunmaatregelen;

b) bepaalde sectoren uitsluiten van de werkingssfeer van een dergelijke verordening;

c) bijkomende voorwaarden vastleggen voor de verenigbaarheid van steun die onder een dergelijke verordening is
vrijgesteld.

Artikel  2

De minimis

1.  De Commissie kan bij verordening, vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 8 van de
onderhavige verordening neergelegde procedure, vaststellen dat gezien de ontwikkeling en de werking van
de interne markt, bepaalde steunmaatregelen niet voldoen aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en
derhalve worden vrijgesteld van de in artikel 108, lid 3, VWEU bedoelde aanmeldingsprocedure, op
voorwaarde dat de aan eenzelfde onderneming over een zekere periode toegekende steun een bepaald
vastgesteld bedrag niet overschrijdt.

2.  Telkens wanneer de Commissie hierom verzoekt dienen de lidstaten bijkomende inlichtingen te geven
over de steun die op grond van lid 1 vrijgesteld is.

112
GASTCOLLEGE W. DE COCK: COLLEGE 9

ROL VAN HET NATIONALE RECHT EN DE NATIONALE RECHTER IN HET EU


STAATSTEUNRECHT

Belgisch recht + Europees recht: art. 107 en 108 VWEU

= 4 merken die te maken hebben gehad met art. 107-108 VWEU

OVERZICHT

1. Inleiding
2. Publieke handhaving door de Europese Commissie
3. De nationale rechter en het EU-staatsteunrecht
 Dragen wel degelijk bij aan de handhaving van dat EU recht. Het is niet alleen op EU
niveau dat men kijkt naar dat EU recht, ook in België voor rechtbanken komt dat EU recht
aan bod.
4. Twee recente voorbeelden als duiding

1: INLEIDING

Artikel 108, lid 3 VWEU

 Indien een lidstaat het voornemen heeft een steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1
VWEU in te voeren, dient hij deze maatregel aan te melden bij de Europese Commissie (=
aanmeldingsplicht)
 De lidstaten mogen geen nieuwe steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1 VWEU
invoeren zolang de Commissie deze niet heeft goedgekeurd (= standstillverplichting)

De Commissie zal oordelen of het voornemen met de interne markt (on)verenigbare staatssteun is

Art. 108(3) VWEU : aanmeldingsplicht. De Croo mag niet zomaar een pot geld geven aan bv. cafés die
het moeilijk hebben  het mag niet als het voldoet aan de voorwaarden in art. 107(1) : steun =
verboden  aanmelden om goedkeuring te verkrijgen. Wanneer moet je aanmelden? Als maatregel
aan aantal criteria voldoet (economisch voordeel, handelsverkeer beïnvloeden, .. ). Als de maatregel
daaraan voldoet is het normaal verboden (in bepaalde gevallen niet) en dan moet je aanmelden. Dat
is het vertrekpunt van vandaag: die plicht om aan te melden en de maatregel niet uit te voeren tot je
die goedkeuring hebt. Normaal willen we niet dat overheden zomaar hun bedrijven geld
toepstoppen want dat verstoord de hele interne markt maar in bepaalde gevallen vinden we
sommige maatregelen wel goed (denk bv. aan Covid verhaal). Wie keurt dat goed? Op EU niveau
want als ze niet weten hoeveel naar waar gaat is dat moeilijk, dat kunnen niet gewoon zomaar
politiekers zijn.

113
 Bij niet-naleving van de standstillverplichting is sprake van “onrechtmatige staatssteun”
 Let op: onrechtmatige staatssteun ‡ met de interne markt onverenigbare staatssteun
 Wie ziet er toe op naleving van deze regels?

Wat indien we dat niet naleven? Dan is het onrechtmatige steun. Onrechtmatig heeft geen
betrekking op of het mag of verenigbaar is met de interne markt, het heeft louter betrekking op de
naleving van die plicht om aan te melden en niet uit te voeren voor de goedkeuring. Verwar nooit
onrechtmatig en onverenigbaar! Een maatregel kan onrechtmatig zijn maar later toch verenigbaar
bevonden met de interne markt.

De vraag van vandaag: wie handhaaft nu die regel van art. 108(3) VWEU? Stel De Croo beloofd
miljoenen euro’s maar heeft het niet aangemeld ( = Arco verhaal: men heeft steun
toegekend/beloofd, men heeft die niet aangemeld = onrechtmatig). Bij wie kan een burger,
concurrent, ambtenaar BS, andere politieke partij .. aankloppen? Wie of wat handhaaft die regels?
Europese commissie en nationale rechter  belangrijk die allebei te vermelden! Het is een
complementaire handhaving. In media focust men altijd op dat EU niveau maar men vergeet vaak dat
die Belgische rechter ook een krachtig wapen in handen heeft, die kan ook optreden tegen
onrechtmatige steun. Bv. in de Arco zaak (men is daar naar RvS gegaan, dan GwH, dan Europees Hof
dan terug GwH en RvS .. en nu nog zijn er allerlei rechtbanken die daarover uitspraak moeten doen) =
voorbeeld van hoe een Belgische rechter kan bijdragen aan de naleving en handhaving van de
bepalingen in het VWEU.

 Vaste rechtspraak van EU-rechtscolleges: toezichtsysteem op EU-staatssteunrecht door


Europese Commissie en nationale rechter is complementair (verschillend doch allebei
belangrijk) (FNCE-rechtspraak; overw. 5 van de Gedragscode 2018)

 Artikel 108, lid 3 VWEU heeft verticale directe werking (Lorenz-rechtspraak)

 Commissie heeft rol nationale rechter verduidelijkt in “Mededeling over de handhaving van
de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties” (op basis van rechtspraak van
de EU-rechtscolleges)

En waarom kan die Belgische rechter dat handhaven? Verticale directe werking (in België hebben we
wel manieren om horizontaal aan te vechten). Kijk naar die mededeling, legt dit alles goed uit.

Nu gaan we ons echt verdiepen in de publieke handhaving van het EU recht en daarna de private
handhaving (daarmee bedoelen we breed genomen de handhaving voor die rechter in België).

114
2: PUBLIEKE HANDHAVING DOOR DE EUROPESE COMMISSIE

2.1. Procedure betreffende onrechtmatige staatsteun

 Terugvorderingsbesluit volgend op procedure die gelijkaardig is aan aanmeldingsprocedure,


volgend op klacht of ex officio (zie artikelen 12 en 15 van de Procedureverordening; overw.
68-78 Gedragscode 2018)
 Artikel 16, lid 1 Procedureverordening: “Indien negatieve besluiten worden genomen in
gevallen van onrechtmatige steun besluit de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige
maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen”
 Commissie kan alleen terugvordering bevelen indien zij tot de bevinding is gekomen dat de
staatssteun onverenigbaar is met de interne markt ( nationale rechter)

Margrethe Vestager (leidt publieke handhaving). Wat bedoelen we met publieke handhaving?
Europese Commissie moet niet wachten op een klacht om een onderzoek te starten. Men kan zelf
een onderzoek beginnen (uit eigen beweging) en dat is ook vaak het geval. Dan begint het onderzoek
en gaat men kijken: voldoet maatregel aan voorwaarden? Ja dan is die goedgekeurd/nee: oké dan
gaat het over onrechtmatige steun. Mag dat? Nee je had die moeten aanmelden en wachten op de
goedkeuring = regel: dan moet EC terugvordering besluiten. EC gaat zeggen aan de lidstaat die die
steun heeft uitgekeerd: vorder dat terug. Onverwijld (in praktijk vaak binnen 2m aan Commissie laten
weten wat je gaat doen en binnen 4m moet je het in theorie hebben terug gevorderd. In praktijk lukt
dat vaak niet). Terugvordering is ook met een onrechtmatigheidsrente.

Belangrijk: onrechtmatigheid daar kan men allebei over oordelen: zowel de Belgische rechter als die
EC. Onverenigbaarheid NIET  dat kan enkel het EU niveau bekijken. Herhaling over wat gaat dat
verenigbaarheid met de interne markt? Normaal is het verboden tenzij het onder een uitzondering
valt in art. 107(2) of (3) en enkele andere. Wie kan daar een oordeel over vellen? ENKEL de
Commissie kan zeggen: die maatregelen die je hebt genomen zijn verenigbaar met de interne markt.
Op grond van die uitzondering is die oké. De nationale rechter mag enkel oordelen over art. 108(3).
Waarom? Dat heeft verticale directe werking en mag dus enkel uitspraak doen over de
onrechtmatigheid.

2.2. Doel van de terugvordering

 Terugvordering moet toestand herstellen die op de markt bestond voordat de steun werd
verleend -> logisch gevolg van de onrechtmatigheid
 Geen sanctie of boete, noch onevenredig (vaak voorkomend misverstand onder politici en
journalisten)

Verwar handhaving nooit met het strafrechtelijk luik. Krantenartikel had het over het opleggen van
een “boete” in deze materie  klopt niet! Dit gaat niet over een boete, het EU Hof heeft dat
meerdere malen herhaald. Als Commissie zegt: je moet terugvorderen, dat is helemaal geen boete.
Dat is gewoon maar het logische gevolg van die onrechtmatigheid. Terugvorderen dus fout: “Arco

115
boete, Apple boete”. Dat is geen boete maar een logisch gevolg. De OH heeft een voordeel gegeven
dat ze niet mocht geven, wel die OH moet dat gewoon terugvorderen.

2.3. Hoe zal de terugvordering gebeuren?

De terugvordering dient te gebeuren volgens het nationaal recht (artikel 16, lid 3
Procedureverordening)

 Bv. België (regels gemeen recht of ad hoc wetgeving (e.g. excess profit-rulings))
 Bv. Nederland (algemene terugvorderingswet 1 juli 2018)

Nationale autonomie van de lidstaat is evenwel niet absoluut

 Terugvordering moet onverwijld en daadwerkelijk gebeuren (in principe termijn van vier
maanden)
 Doeltreffendheid- en gelijkwaardigheidsbeginsel
 Lidstaat, inclusief alle bevoegde organen van de lidstaat, dienen de noodzakelijke
maatregelen te treffen om terugvordering te waarborgen

Nu komen we bij die terugvordering. Dan is een logische vraag: hoe moet je dat terugvorderen? Het
is soms immers ingewikkeld, bv. wat als ik als OH geen geld maar gronden heb gegeven. Ook dat valt
onder art. 107(1) VWEU  altijd die voorwaarden check doen (economisch voordeel, selectief ..).
Vanaf die voorwaarden vervuld zijn gaat het over dat begrip en komt heel dat regelgevend kader in
werking. Bv. ik geef als OH alle bedrijven in België 1000 EUR belastingvoordeel = niet voldaan aan
selectiviteitscriterium. Dus geen steun, mag perfect o.g.v. het EU staatsteunrecht.

Hoe gaan we in het geval van zo’n gift terugvorderen? Of een koop aan vriendprijsje van die
gronden? Het Belgische recht maakt het u niet gemakkelijk. In Nederland heeft men bv. een Wet
aangenomen, een algemeen kader om te verduidelijken hoe dat moet. Waarom heeft NL dat
aangenomen en moeten we daar in BE ook over nadenken? In de procedure-Vo staat dat je moet
terugvorderen maar het EU recht bepaalt niet hoe. Wat is daar de regeling (en dat wordt lett. in de
Vo vermeld)? Je moet terugvorderen volgens het recht dat van toepassing is op de maatregel. Dat
lijkt makkelijk in theorie maar in praktijk niet altijd evident. Je moet terugvorderen volgens het
toepasselijke recht maar er zijn wel een aantal minimumdoelen die je moet bereiken: 1) je moet
uiteraard kunnen aantonen dat je hebt teruggevorderd 2) je mag ook niet de doeltreffendheid en
gelijkwaardigheid van het EU recht gaan ondermijnen. Wat bedoelen we ermee? Stel dat ik als OH
zeg: volgens mijn nationaal recht heb je 1 dag om terug te vorderen. Dus als de EC zegt dat ik
onrechtmatige steun heb aangenomen, dan heb ik als OH 1 dag de tijd om dat terug te vorderen. Dat
zal nooit lukken, dus eigenlijk neem je dan een nationale regel aan om dat EU recht te ondermijnen.
Dat mag niet. Onthoud vooral het vertrekpunt: het moet conform het Belgische recht. Dat betekend
ook dat als ik vraag: wie moet er concreet terugvorderen binnen BE – dan gaat het vaak over de OH
die ook het voordeel heeft toegekend. Als Vlaanderen (bv. Jan Jambon) een voordeel heeft
toegekend, dan zal het ook de Vlaamse OH zijn die moet terugvorderen.

116
Maar wat betekend dit nu in de praktijk voor België?

 Subsidie aan onderneming


 Overeenkomst tussen overheid en onderneming (Residex-rechtspraak)
 Belastingvrijstelling

Hoe gebeurd dat nu in praktijk? Enkele voorbeelden

100 000 0000 EUR. Stel dat de begunstigde onderneming het niet wil terugbetalen. Dat gebeurd vaak
want ondernemingen die zo’n voordeel krijgen zijn vaak ondernemingen die failliet zouden zijn
gegaan hadden ze dat voordeel niet gekregen. De OH kan natuurlijk niet die onderneming met
geweld gaan dwingen terug te betalen. Dus zal naar de rechter moeten. Op welke grond gaat ge u
baseren? Onverschuldigde betaling. Onthoud vooral: de manier waarop we dat in BE doen is heel
ingewikkeld. Bv. voor de subsidie moeten we dan teruggrijpen naar die figuur van de
onverschuldigde betaling – voor die overeenkomst moeten we nietigheid gaan vorderen van de
overeenkomst. Voor belastingvrijstelling is het makkelijker de markt weer gelijk te krijgen: bv. wet
aannemen die zegt: jij moet ook belastingen betalen en omdat je laattijdig betaald heb moet je een
interest betalen. Maar goed dan komen we weer bij een probleem van: mag je retroactief
belastingen heffen? Ja of nee. Dat ligt grondwettelijk moeilijk.

Dat zijn allemaal vragen waar ge u niet te veel zorgen over moet maken maar onthoud vooral: in de
praktijk in BE heel ingewikkeld. In sommige gevallen lukt dat eenvoudig, andere gevallen heel
moeilijk – en daarom dat als het echt heel moeilijk wordt, men in BE een aparte wet zal aannemen
louter om te voldoen aan dat besluit om terug te vorderen.

Daardoor kan het perfect voorkomen dat de Belgische OH geconfronteerd wordt met een
onderneming die weigert terug te vorderen. En als de OH eigenlijk geen middelen in het gemeen
recht heeft om die onderneming te dwingen het volledig voordeel terug te geven + die rente. Ook
een moeilijk verhaal: sommige auteurs zeggen, ja de rechter kan gewoon o.b.v. dat
terugvorderingsbesluit want dat heeft ook directe werking. Maar wat is daar het antwoord op: het
heeft wel directe werking maar enkel verticale  dus dat besluit is enkel aan u gericht OH, wij
kunnen dat tegen u inroepen als gij dat niet naleeft maar ondernemingen tegen elkaar kunnen dat
niet inroepen. Andere argumenteren daarom dat er een algemene terugvorderingswet moet worden
gestemd. Dat is wat men in NL heeft gedaan. Daar heeft men een gelijkaardige problematiek gehad,
werd men geconfronteerd met het niet ten uitvoer gelegde terugvorderingen. Daar heeft men
geconstateerd dat dat beter bleek te werken.

Onthoud vooral: het is niet evident om dat binnen 4m terug gevorderd te krijgen, zeker in BE omdat
het Belgische recht wat onduidelijkheid kent.

117
2.4. Uitzondering op de terugvorderingsplicht

Publieke handhaving. We hebben gezegd dat je moet terugvorderen. Maar moet je altijd
terugvorderen? In principe wel bij onrechtmatige staatsteun maar in de Procedure-Vo ga je bepaalde
uitzonderingen op die regel terugvinden.

Terugvorderingsplicht na negatief Commissiebesluit kent echter belangrijke uitzonderingen

Uitzondering 1: geen terugvordering indien in strijd met een algemeen rechtsbeginsel van EU-recht
(artikel 16, lid 1, tweede zinsnede Procedureverordening)

 Bv. gewettigd vertrouwen of rechtszekerheid


 Zeer restrictieve interpretatie door EU-rechtscolleges

Uitzondering 1 en 3 komt bijna nooit voor dat EU hoven dat aanvaarden. Dat betekend niet dat de
landen nooit proberen om die in te roepen, in tegendeel vaak ingeroepen maar bijna nooit
toegekend.

Gewettigd vertrouwen: in de procedure-Vo wordt een regel opgenomen dat indien de


terugvordering een overtreding zou zijn van een algemeen rechtsbeginsel, dan mag je eigenlijk niet
terugvorderen. Gewettigd vertrouwen let daarmee op, dat wordt heel vaak aangehaald door
ondernemingen. Je vertrouwt OH toch? EU hoven zeggen: nee een onderneming wordt geacht te
weten wanneer een maatregel voldoet aan die staatsteuncriteria uit art. 107(1) VWEU. Ook al zegt u
lokale OH (bv. u gemeente) dat het allemaal oké is. Gewettigd vertrouwen wordt nooit aanvaard
tenzij het vanuit Europees niveau komt. Als de EC op dag 1 zegt: awel ja tis goed, met interne markt
verenigbare staatsteun en een week later zegt ah nee toch niet vorder maar terug  dan is
gewettigd vertrouwen wel geschonden. Maar die gevallen zijn echt op 1 hand te tellen.

Uitzondering 2: verjaringstermijn van tien jaar (artikel 17, lid 1 Procedureverordening)

 Aanvangsdatum?
 Stuiting termijn door elke maatregel van de Commissie of lidstaat die optreedt in opdracht
van de Commissie m.b.t. de onrechtmatige steun (bv. verzoek tot informatie)
 Schorsing termijn tijdens lopende procedure voor EU-rechtscolleges

De Commissie heeft 10 jaar de tijd om een onderzoek te doen en te bevelen om terug te vorderen.
Na 10 jaar kan de Commissie dat niet meer doen en dan gaat het niet meer over nieuwe steun maar
wel over bestaande steun. Dat is nog een vrij duidelijke uitzondering die wel kan voorkomen. Die
termijn begint te lopen vanaf dat men recht heeft op die steun, dus niet vanaf wanneer het wordt
uitbetaald maar vanaf men juridisch recht erop heeft.

Stuiting. Stel de Commissie wil het onderzoek beginnen en vraagt aan een bepaalde lidstaat over een
bepaalde maatregel: kunt ge die info eens aan mij geven? Dan gaan we ervan uit dat die termijn
opnieuw begint te lopen. Onthoud vooral: verjaringstermijn van 10 jaar.

118
Uitzondering 3: absolute onmogelijkheid tot terugvordering die niet toerekenbaar is aan lidstaat

 Bewijslast ligt bij lidstaat


 Zeer strenge rechtspraak (het groot aantal begunstigden, de afwezigheid van
terugvorderingsregels en administratieve of technische moeilijkheden worden niet aanvaard)
– wat niet onmogelijk is, moet worden teruggevorderd
 In geval van moeilijkheden dient de lidstaat de Commissie te contacteren (zie
loyaliteitsbeginsel vervat artikel 4, lid 3 VEU)
 Voorbeelden in praktijk?

Ook deze uitzondering komt in praktijk bijna nooit voor. Als het echt onmogelijk is om terug te
vorderen dan kan de onderneming of lidstaat zeggen: het lukt mij gewoon niet, ik kan niet
terugvorderen dus ik kan niet voldoen aan u bevel om terug te vorderen. Het is wel aan de lidstaat
om aan te tonen dat het effectief onmogelijk is. Onthoud vooral dat die uitzondering quasi nooit
wordt aanvaard. Bv. je kan u al niet beroepen op u nationaal recht  dus lidstaat kan niet zeggen: ik
kan niet terugvorderen want ik vind geen juridische grond in mijn nationaal recht om terug te
vorderen. Wat ga jij als EU Hof daarover zeggen? Je moet u recht dan maar aanpassen. Ander
voorbeeld: het gaat over miljoenen of honderden duizend euro (verspreid over verschillende
ondernemingen). Wordt dat aanvaard? Nee, BE heeft dat eens geprobeerd: dat is te veel ik kan het
overzicht niet bewaren. Daar heeft het Hof gezegd, neen. Laatste voorbeeld: BE
bevoegdheidsverdeling, u weer dat naar EU toe de federale regering het aanspreekpunt is. Pak nu
dat de Stad Gent een voordeel heeft gegeven maar vorderen dat niet terug. En federale OH moet
zich verdedigen en zegt: we willen dat wel terugvorderen maar we zijn daar niet bevoegd voor. Dat
wordt ook niet aanvaard. Je moet maar regels aannemen zodat het wel kan.

Wat wordt er dan wel aanvaard? Aantal voorbeelden:

- Voorbeeld dat ging over heel veel ondernemingen en Italië had een boekhoudkundige regel
waardoor ondernemingen waren verplicht documenten voor een bepaalde tijd bij te houden
(boekhouding, facturen) en na een aantal jaren mochten ze die weggooien. Dus die
ondernemingen en OH hadden ondertussen alles weggegooid. Daar aanvaard maar was een
oude zaak, aantal jaren geleden heeft men dat argument in een andere Italiaanse zaak
opnieuw aangewend zonder succes. Een voorzichtige OH neemt niet zo’n regels op, zeker
wetende dat u verjaringstermijn 10 jaar bedraagt.
- Ander voorbeeld: één onderneming die voordeel ontvangt, wordt nadien vereffend en
verdeeld. Dus het is volledig gedaan met die onderneming. Dan wordt aanvaard dat men niet
meer kan terugvorderen van die onderneming. Pas op: als het voordeel wordt overgedragen
aan een andere onderneming dan ken men wel van die onderneming terugvorderen, anders
zou men via deze uitzondering te snel de regelgeving omzeilen.

Die uitzonderingen zijn eerder theorie van praktijk. Komt heel weinig voor: waarom? Die moeten
heel eng geïnterpreteerd worden (buiten de verjaringstermijn). Dus hier gaat het over een
verweermiddel tegen de terugvordering. Er zijn natuurlijk wel mogelijkheden om dat
terugvorderingsbesluit te gaan aanvechten (bv. de voorwaarden zijn niet vervuld).

119
2.5. Quid indien lidstaat terugvorderingsbesluit niet uitvoert?

Indien lidstaat in gebreke blijft om steun terug te vorderen binnen de voorgeschreven termijn, kan
Commissie lidstaat voor HvJ dagen via een specifieke inbreukprocedure (artikel 108, lid 2, tweede
alinea VWEU)

Indien lidstaat na veroordeling door HvJ nog steeds in gebreke blijft, dan kan de Commissie zaak
opnieuw bij HvJ aanhangig maken (artikel 260, lid 2 VWEU)

 Commissie kan HvJ vragen om een boete en/of een dwangsom op te leggen
 Hoogte boete en dwangsom gebaseerd op “ernst inbreuk, duur inbreuk en de noodzaak
ervoor te zorgen dat de boete zelf een afschrikkende werking heeft om verdere inbreuken te
voorkomen”

Wat wanneer ze het niet uitvoeren? De Commissie kan naar het EU Hof gaan, kan een boete krijgen.

Deggendorf-arrest: de Commissie kan een lidstaat bevelen om de toekenning van nieuwe staatssteun
aan een begunstigde die onrechtmatige steun geniet op te schorten tot de onrechtmatige steun is
teruggegeven

Principe gecodificeerd (bv. uitsluiting Algemene Groepsvrijstellingsverordening)

Deggendorf: je weet dat BE verplicht is om terug te vorderen, als BE dat niet blijft ze in gebreke –
welke middelen heeft de Commissie dan? Kan BE voor het Hof dagen. Dat gebeurd ook af en toe
(vooral BE, FR en IT).

3: DE NATIONALE RECHTER EN HET EU STAATSSTEUNRECHT

3.1. Algemeen

Pro memorie: artikel 108, lid 3 VWEU heeft verticale directe werking

Twee belangrijke taken voor nationale rechters

1. Nationale rechters zien toe op de naleving van de standstillverplichting. Concreet kunnen zij
de rechten beschermen van de justitiabelen die door onrechtmatige staatssteun (zouden)
worden geschaad (hieronder toezicht op naleving van (groeps)vrijstellings- en de-
minimisverordeningen)

2. Nationale rechters kunnen worden gevraagd om een terugvorderingsbesluit van de


Commissie ten uitvoer te leggen

120
Wat kan die rechter doen? Twee zaken: enerzijds de bepaling van art. 108(3) VWEU handhaven 
daarmee bedoelen we dat hij kan optreden tegen onrechtmatige steun. Aan de andere kant kan hij
ook bijdragen aan die terugvordering. Als onderneming niet wil betalen kan lidstaat naar de rechter,
die rechter kan de onderneming dan bevelen dat te betalen. Daar draagt de rechter dus bij aan de
handhaving van die bepaling door als bewaker van dat terugvorderingsbesluit.

Vandaag gaan het ook hebben over puntje 1 nl. optreden tegen onrechtmatige steun: ook al heeft
men op EU vlak nog geen terugvorderingsbesluit aangenomen. Waarom zou je naar nationale rechter
gaan en geen klacht indienen? Een belangrijk voordeel aan de rechter: je hebt bepaalde procedures
in België waar het heel vlot gaan, bv. een kort geding opstarten om te verbieden dat die OH steun
uitkeert. Dat kan een overweging zijn. Je kan ook beide doen: zowel op nationaal vlak als klacht
indienen. Een andere overweging: juridisch gezien moet wanneer je belanghebbende partij bent
moet je klacht behandeld worden. Maar de Commissie vind zelf dat ze mogen bepalen welke
klachten prioriteit krijgen. Wanneer er een klacht binnen komt van 1 MILJARD aan grote
multinational, dat vinden ze leuk want dan kunnen ze tonen: wij handhaven hier het recht. Maar een
klacht over een lokaal zwembadje van 3000 EUR daar gaan ze niet wakker van liggen. Ook al zijn ze
juridisch verplicht die klacht te behandelen. Misschien kies je daar dan beter voor de rechter.

Wat is een overweging om niet naar de rechter te gaan en gewoon klacht in te dienen? Litige kost
geld. En dan heb je niet al het werk. Je dient gewoon een klacht in en zij doen al het werk. De
Commissie heeft ook de middelen om informatie (Procedure-Vo) te vergaderen.

Onderzoek toont dat tot tien jaar geleden, rechtbanken amper optreden in deze materie. Waarom?
Onduidelijkheden in het recht. Daarom diende men 10 j geleden gewoon altijd klacht in. Heel vaak
werd er gewoon niet tegen opgetreden. De jaloerse onderneming stapt gewoon naar OH en zegt mag
ik dat ook hebben. Of men denkt op lange termijn: als je op vijandige voet staat met OH moet je de
komende paar jaar geen hulp meer verwachten van die OH. Daarom vaak geen handhaving. Dat is de
grote waarde van het feit dat de Commissie ex officio een onderzoek kan starten. Maar daar moeten
we vaststellen: die heeft niet de middelen en het personeel om alle zaken aan te pakken,
prioriteitsbeleid. Nieuwe onderzoek toont dat men die handhaving meer en meer is beginnen
ontdekken. Vooral opvallen daarbij: ook de OH heeft die materie ontdekt en leren kennen als een
wapen. Waarom zou de OH dat als een wapen gebruiken? EU recht: de Belgische OH is verplicht
terug te vorderen wanneer ze merkt dat al dan niet per ongeluk onrechtmatige steun heeft
toegekend. Dat creëert wel bepaald effect: politieke partij A is aan de macht en beloofd de hemel op
aarde aan ondernemingen – verkiezingen, nieuwe partij en die zegt: ik ga het niet doen. En ik moet
ook de eerder toegekende steun terugvorderen, ik ben daartoe verplicht. Dat is een moeilijk
gegeven, je zit daar met het vertrouwensbeginsel. Dat maar om te zeggen dat rechters dat wapen
meer en meer zijn gaan ontdekken.

GwH: als je belanghebbende partij bent en je vordert de vernietiging van een wet dan mag je alle
middelen aanhalen die opkomen en waarvoor de rechter uitspraak zal doen. Wat we zien in de
praktijk: deze materie is een van de vele middelen  ongelijkheid, onrechtmatige staatsteun,
legaliteitsbeginsel .. allerlei middelen haalt men aan en men is dat meer en meer als wapen gaan
gebruiken. Waarom? Wegens die twee belangrijke taken.

121
Let op!

De nationale rechter spreekt zich niet uit over de verenigbaarheid van staatssteun met de interne
markt (= exclusieve bevoegdheid van de Commissie) – (wat dan met de vrijstellingsverordeningen?)

De nationale rechter kan wel onderzoeken of een overheidsmaatregel staatssteun is en of die


maatregel onder toepassing van een vrijstellings- of de-minimisverordening valt

De nationale rechter kan niet optreden tegen bestaande staatssteun (108, lid 1 VWEU heeft geen
directe werking)

GEEN verenigbaarheid, enkel onrechtmatige staatsteun. Maar wel: onderzoek of een maatregel
voldoet aan die criteria. Dat is ook evident, als je dat niet kan doen kan de rechter ook niet nagaan of
het gaat over onrechtmatige staatsteun. Dus de rechter kan nagaan: dit contract, is dat een
economisch voordeel? Is dat selectief? Beïnvloeding handelsverkeer? Beperking mededinging? Day
kan de rechter wel, nagaan of het onder 107(1) valt. Maar kan niet zeggen: ah ja het voldoet aan
107(1) en het is verenigbaar met de interne markt.

Wat kan de rechter – bv. de minimis: 200 000 EUR drempel. Dus ik geef als OH aan onderneming 190
000 EUR  dan gaan we ervan uit dat de mededinging niet wordt verhinderd en het handelsverkeer
niet wordt verstoord. Is belangrijk want dan kan je dat als OH dus gewoon geven, moet je dat niet
gaan aanmelden  enige wat rechter dan kan zeggen: het valt buiten art. 107(1) dus geen
onrechtmatige staatsteun.

Vrijstellings-Vo: vrijstelling van de aanmelding ook al voldoen ze aan 107(1)  worden verenigbaar
met interne markt geacht. EU denkt: we kunnen niet alles controleren dus we kennen veel vrijheid
toe aan lidstaten. Als je pleit voor rechter dat u uitgekeerde steun onder de Algemene
Groepsvrijstellings-Vo valt en dus niet moest worden aangemeld  daar kan de nationale rechter
dat wel nagaan, ah de voorwaarden zijn vervuld het gaat hier over rechtmatige steun (niet
onrechtmatige steun). Dat is een heel belangrijke BH want die Vo, die AGVV – een heel groot deel
van de maatregelen die wordt aangenomen vandaag wordt aangenomen o.g.v. die Vo (meer dan
90%). Dus enkel de echt grote maatregelen worden nog aangemeld en goedgekeurd, bijna alle kleine
steunmaatregelen vallen onder die Vo en worden dus toegekend zonder goedkeuring van de
Commissie. Betekend niet dat altijd juist gebeurd: België meent vaak dat wat ze uitkeert onder die Vo
zou vallen en dan blijkt het achteraf niet zo te zijn en dus onrechtmatige staatsteun.

Onthoud vooral die rechter kan daar over oordelen.

122
3.2. Bescherming justitiabelen

Wat kan die rechter nu eigenlijk doen in BE?

We hebben de criteria van 107(1) gezien maar ook een belangrijke: dat gaat over steun gegeven aan
ondernemingen. Wanneer ben je een onderneming? Economische entiteit op “de markt” = enorm
breed. Is havenbedrijf Antwerpen een onderneming? Gerecht: ja voor bepaalde economische
activiteiten andere niet.

Bescherming van de rechten van de justitiabelen die door onrechtmatige staatssteun (zouden)
worden geschaad:

 door te voorkomen dat onrechtmatige steun wordt toegekend (overw. 28-29 Mededeling
Private Handhaving)
 door de terugvordering van onrechtmatige steun te gelasten (overw. 30-36 Mededeling
Private Handhaving) – inclusief rente (overw. 37-42 Mededeling Private Handhaving)
- echter, indien de Commissie de onrechtmatige steun intussen als verenigbaar met de interne
markt heeft verklaard, kan de nationale rechter op basis van het EU-recht geen
terugvordering gelasten, maar moet hij wel een rente opleggen (CELF I-rechtspraak)
- let op: wel mogelijke terugvordering op basis van nationaal recht
 door toekenning van schadevergoeding aan benadeelde concurrenten van de
begunstigde(n), bv. wegens bewezen winstderving (overw. 43-55 Mededeling Private
Handhaving):
- door de lidstaat (Francovich & Brasserie du Pêcheur-rechtspraak)
- door de begunstigde: geen toereikende rechtsgrondslag in het huidige EU-recht (SFEI-
rechtspraak); mogelijks wel een toereikende rechtsgrondslag in het recht van de betrokken
lidstaat (niet-contractuele aansprakelijkheid)
 door voorlopige maatregelen aan te nemen (bv. in kort geding de onwettige toekenning van
steun verhinderen tot ten gronde over de zaak is beslist; de voorlopige terugvordering van
onrechtmatige steun bevelen; …) (overw. 56-62 Mededeling Private Handhaving)

Ik ben OH en merk: oei die voetbalclub doet het niet goed, hadden ze maar wat meer geld. En de OH
treedt in dialoog met die onderneming om te zeggen ik zal u wat centjes toe stoppen maar zijn
concurrent heeft dat gehoord en belt zijn advocaat om dat te melden. Kan die iets doen? Er is nog
niet uitbetaald maar we gaan ervanuit dat die steun voldoet aan 107(1)  dus de regel is aanmelden
maar er is nog niet uitbetaald. Art. 107(3) wordt enkel geschonden wanneer er wordt uitbetaald
maar vooral wanneer de andere onderneming er juridisch recht op heeft. Want het kan dat ik
contract teken dat ik u dat geld geef en ik betaal dat binnen een week uit  in dat geval is het nog
niet uitbetaald maar heeft de andere partij er al wel juridisch recht op. In dat geval heb je wel al een
bepaalde maatregel genomen om dat voordeel toe te kennen. Wat kan je dan doen als advocaat? Je
gaat het proberen verhinderen natuurlijk, voorkomen dat het wordt toegekend. Hoe ga je dat doen?
Naar rechter, soort kort geding (concrete invulling hangt natuurlijk af van het Belgische recht). In dit
geval dus maatregel dat je de rechter gaat vragen te verbieden dat die dat toekent. Dat is echt
gebeurd al, bv. aan zij die afval ophalen  rechter heeft gezegd: je mag naar de toekomst toe geen
geld meer uitkeren. Dus dat is voorkomen van het overtreden door uitbetalen. Maar komt niet veel
voor.

123
Als het al is uitgekeerd, wat ga je dan doen? Er is geen aanmelding geweest of wel aanmelding maar
nog niet goedgekeurd. Dan kan je naar de rechter gaan en vragen: rechter beveel de OH om dat
terug te vorderen.

Een andere maatregel is dat je vraagt aan de rechter: rechter de OH heeft het recht niet nageleefd,
ik ben daardoor schade geleden. Zie Francovich: aansprakelijkheid voor fouten van EU recht, 1382
BW  fout, schade, oorzakelijk verband  kunnen we dat hier gebruiken? Dat komt bijna niet voor.

Voorlopige maatregelen dat overlapt in BE in grote mate met dat kort geding. Een andere maatregel
is de nietigheid vorderen van het contract, de nietigheid van de wet vorderen … er zijn dus heel veel
maatregelen die je kan nemen maar BELANGRIJKSTE = terugvorderen en een rente betalen voor de
periode van het onrechtmatige.

3.3. Uitvoeren van een terugvorderingsbesluit

Wat indien de begunstigde voor de nationale rechter de ongeldigheid opwerpt van een
terugvorderingsbesluit van de Commissie

 was een beroep tegen het terugvorderingsbesluit van de Commissie mogelijk, maar niet
ingeleid voor het Gerecht van de EU, dan kan de geldigheid van dit besluit niet langer voor de
nationale rechter worden betwist (Deggendorf-rechtspraak) (zie wel Banco Privado
Português-rechtspraak)
 zo niet, dan moet de nationale rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie
over de geldigheid van het besluit van de Commissie (Foto-Frost-rechtspraak), tenzij hij van
mening is dat dit besluit geldig is

De niet-tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbesluit van de Commissie kan eveneens aanleiding


geven tot vorderingen van een schadelijdende partij tot schadevergoeding tegen de lidstaat (tegen
ontvanger op basis van nationaal recht).

3.4. Hoe vinden procedures voor nationale rechters toepassing?

Principe van nationale procedurele autonomie: nationaal recht bepaalt toepasselijke


procedureregels en beschikbare middelen, maar

 nationale rechter is onderworpen aan principes van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid


(Rewe- en Comet-rechtspraak)
 Lufthansa-rechtspraak: indien opening formele onderzoeksprocedure, moet nationale
rechter optreden

Bij twijfel nationale rechter: prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (geldigheid besluit (zie
Deggendorf-rechtspraak) of interpretatie staatssteun) of contacten met Commissie (zie artikel 29
Procedureverordening)

3.5. Schorsen nationaal terugvorderingsbevel

In uitzonderlijke situaties kan een nationale rechter het nationaal terugvorderingsbevel schorsen
(Zuckerfabrik- en Atlanta-rechtspraak), bijvoorbeeld in afwachting van een beroepsprocedure tegen
een terugvorderingsbesluit. Hiervoor dienen volgende cumulatieve voorwaarden te zijn vervuld:

124
 ernstige twijfel over geldigheid Commissiebesluit en indien geldigheid besluit nog niet is
voorgelegd aan het Hof van Justitie, dan dient rechter dit te doen (tenzij Deggendorf-
rechtspraak van toepassing is)
 dringend (i.e. vermijden dat partij die hierom verzoekt ernstige en onherstelbare schade lijdt)
 er wordt rekening gehouden het Uniebelang
 nationale rechter houdt rekening met alle relevante arresten van het Hof van Justitie over de
rechtmatigheid van het besluit of eventuele voorlopige maatregelen waarmee soortgelijke
voorlopige maatregelen op EU-niveau worden beoogd

4. Twee voorbeelden als duiding

4.1. Voorbeeld 1: OCMW Gent

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen (afdeling Gent) 22 januari 2019

Het verhaal van OCMW Gent: had hectaren landbouwgrond en wou dat verkopen, heeft dat verkocht
aan Fernand Huts, indirect aan een van zijn bedrijven (dus niet aan hem persoonlijk). Twee boeren
zeiden: nee die landbouwgrond moet publiek blijven, niet naar een onderneming. Daar kant eten
mee gemaakt worden voor de Gentenaren. En zij vinden een boer die de grond wou kopen. Zij
argumenteren onder meer die koop is niet aan marktprijs verlopen. Fernad Huts heeft minder dan de
marktprijs voor die gronden moeten betalen.

Voorbeeld 1: OCMW GENT

FEITEN

 OCMW Gent verkoopt landbouwgronden, gelegen in Nederland, aan een Nederlandse


vennootschap
 Boer maakt hierna bekend dat hij ook geïnteresseerd was in deze gronden en betreurt dat
hem de mogelijk was ontnomen om de gronden aan te kopen
 Boer start zaak voor de Gentse rechtbank van eerste aanleg en vraagt hierbij de
nietigverklaring van de (ver)koop, o.m. op basis van de aanwezigheid van onrechtmatige
staatssteun (verkoopprijs zou niet marktconform zijn)

Die burgerbeweging heeft dus een boer gevonden die daar ook in mee ging en die boer is naar REA
gegaan en heeft daarbij de nietigheid gevorderd: art. 108(3) VWEU niet nageleefd, overeenkomst
nietig  gevolg: terugvordering van die gronden, moeten terug naar OCMW Gent – overheidsgeld
terug naar bedrijven van Fernad Huts. Op die manier wordt het evenwicht weer bereikt en is de

125
steun weg. Dus je hebt aan ene kant die boer als vertegenwoordiger een beetje van die
burgerbeweging die zegt: ik wou die gronden eigenlijk ook kopen en meer betalen, de marktprijs is
hoger dus die overeenkomst is nietig.

Wat heeft de rechter hier geoordeeld? Handelsinvloed is bijna altijd beïnvloed. Totaal onverwachte
uitspraak:

UITSPRAAK

 Rechter wijst vordering van de boer af als niet toelaatbaar wegens een gebrek aan belang in
de zin van artikel 17 Gerechtelijk Wetboek
 Aangezien de terugvordering enkel OCMW Gent ten goede zou komen, heeft enkel deze
laatste een belang ( (te?) enge benadering van begrip belang))
 Hoger beroep -> arrest hof van beroep Gent met vraag om advies van de Commissie (wordt
dus vervolgd)

In het recht heb je altijd de uitspraak ten gronde maar daarvoor komt nog de ontvankelijkheid. Wat
bedoelen we daar mee? Stel dat je naar REA moet maar je ging naar Vrederechter, Vrederechter zal
zich onbevoegd verklaren. Dus voor de rechter gaat kijken: wie heeft ten gronde gelijk (inhoud van
het recht) – kan ik wel bij deze rechter komen? Is die rechter wel bevoegd hierover uitspraak te
doen? Totaal onverwacht oordeelt die rechter o.g.v. art. 17 GER.W. : de vordering van die boer is
ontoelaatbaar want die heeft geen belang. Men vergeet vaak in een litige voor rechtbanken dat men
ook moet voldoen aan de ontvankelijkheidsvoorwaarde. Eén ontvankelijkheidsvoorwaarde vind je
terug in art. 17 GER.W.  je kan enkel een vordering instellen wanneer je een belang daarbij hebt.
Vermijden dat iedereen voor zijn hobby naar de rechtbank gaat. Wat er hier opvallend was: die
rechter vond dat die boer geen belang had. Meer nog: volgens de rechter zou enkel het OCMW Gent
belang hebben bij de nietigheid van de overeenkomst. Dus enkel de OH heeft een belang om een
vordering in te stellen bij de RB om art. 108(3) te handhaven. Aldus nam de rechter die verticale
directe werking, elke mogelijkheid voor een onderneming concurrent om zich te beroepen op die
bepaling weg. Veel terechte kritiek op die RS. Hoe komt dit? Die rechtbanken hebben tijdsdruk. Die
boer heeft HB ingesteld en het HvB heeft ook al uitspraak gedaan. HvB heeft het ontvankelijkheid
verklaard (dus boer je hebt wel een belang) en wij gaan geen uitspraak doen over de vraag of het een
voordeel gaat (marktprijsconform) nee we laten dat berekenen door onze vrienden/ambtenaren bij
de Europese Commissie.

4.2. Voorbeeld 2: Net Brussel

126
Franstalige REA. Ook daar weer probleemgeval dat aantoont dat het begrip onderneming vergaande
gevolgen heeft. De afvalophaling. Hier ging het over Brussel. De OH betaalt om dat afval op te halen
maar ging ook contracten aan met grote ondernemingen om ook hun afval op te halen. Dus je voelt
al direct aan dat ze daar direct een markt aan te maken zijn want er zijn ook andere bedrijven die dat
doen. En enkele bedrijven vonden dat die entiteit een deel van dat geld van de OH gebruikte om te
concurreren met ander ondernemingen.

FEITEN

 Net Brussel is een overheidsentiteit die instaat voor de afvalophaling in Brussel, en ontvangt
hiervoor subsidies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
 Net Brussel is verder ook actief op de commerciële afvalmarkt
 GO4Circle, een belangenvereniging voor afvalbedrijven, en enkele afvalbedrijven waren van
mening dat Net Brussel voornoemde subsidies gebruikte om lage prijzen te hanteren op de
commerciële afvalmarkt
-> zij startten een zaak voor de Brusselse rechtbank van eerste aanleg met de vraag om op te
treden tegen de vermeende onrechtmatige staatssteun

UITSPRAAK

 Rechtbank oordeelt dat subsidies staatssteun zijn in de zin van 107, lid 1 VWEU voor zover ze
gebruikt worden voor de commerciële activiteiten van Net Brussel
 Belangrijk element hierbij is het ontbreken van een zgn. “gescheiden boekhouding” tussen
economische en niet-economische activiteiten (Net Brussel kon niet aantonen dat de
subsidies enkel worden gebruikt voor de niet-commerciële activiteiten)
 Maar wat zijn nu de commerciële activiteiten van Net Brussel?

Het is voor de rechter gekomen en die zei. Ja ge hebt gelijk, een deel daarvan valt onder 107(1) – het
is onrechtmatig, overheid ge moogt dat niet meer geven. Wat hier vooral belangrijk was, er werd
gevraagd aan Net Brussel: kunt ge geen boekhouding overleggen om aan te tonen dat dat geld van
de OH enkel gebruikt wordt voor ophaling van afval van gewone burgers en dus niet van de
bedrijven. Daar was het antwoord: nee dat kunnen we niet. Zij konden dus niet aantonen dat dat
geld dat ze van de OH hadden gekregen enkel gebruikt werd voor publieke taak. Hoe kunt ge als
onderneming garanderen dat geen publiek geld naar u economische activiteit gaat, neem een deftige
boekhouding op en toon aan: dit geld gaat enkel naar mijn publieke taken. Dan val je uit het verbod.

Dan was het de vraag: stel dat ze 1 MIL krijgen, hoeveel van die 1 MIL gaat naar de economische
activiteit? De rechter heeft dan gewoon gekeken: de afvalbedrijven beweerde dat 30% van dat
bedrag naar daar ging en de verweerder 10%  de rechter heeft dan maar 20% genomen.

UITSPRAAK

 Rechtbank bepaalt dat 20% van de activiteiten van Net Brussel economisch zijn en schorst
bijgevolg 20% van de subsidies
 Cijfer gebaseerd op ramingen van partijen (10% Net Brussel – 30% GO4Circle en de
afvalbedrijven)

127
 Evenwel geen terugvordering van de in het verleden onrechtmatig toegekende staatssteun:
volgens rechtbank zou dit de publieke activiteiten van Net Brussel in gevaar brengen
(terecht?)

Opvallend: de rechter heeft geen terugvordering opgelegd. Waarom? Dat zou de publieke
activiteiten in gevaar brengen. Dit zou naar EU staatsteunrecht een geldige reden is? Herinner u:
absolute onmogelijkheid van terugvordering. Dus de rechter zei: die 20% moogt ge hun niet meer
geen maar ik ga ook niet vragen terug te gaan in de tijd en eerder toegekende steun terug te
vorderen. Dat wordt naar EU recht niet aanvaard. Belgische rechters vaak niet vertrouw in die
materie, daarom is het een goed idee om ook een klacht in te dienen.

Politieke vraag: eigenlijk is een onderneming verplicht na te gaan of haar steun wel voldoet aan
107(1) want ze riskeert altijd terugvordering terwijl voor de OH de verantwoordelijkheid zeer laag
ligt. Die kan gewoon zeggen: oepsie foutje, ik vorder terug. En haalt daar dan nog enorm voordeel
mee want krijgt het geld terug + rente. Degene die qua verplichting de overtreding maakt dragen niet
economische gevolgen erven. Anders dan bv. kartelrecht waar degene die inbreuk maakt de boete
krijgt.

Zoals vermeld zijn er in België mogelijkheden voor ondernemingen om wel naar elkaar te gaan
horizontaal. Je hebt verticale directe werking maar het EU Hof heeft duidelijk benadrukt dan
landen/lidstaten daar verder in mogen gaan: wij hebben ook maatregelen om elkaar horizontaal aan
te pakken. Een goed voorbeeld daarvan: buitencontractuele A, dus SVG vragen aan de onderneming
(in theorie) – maar vooral: vordering tot staking van activiteiten = vordering uit marktpraktijkenrecht.
Wanneer je een oneerlijke marktpraktijk begaat als onderneming kan je aan de ORB vragen om te
bevelen aan die andere onderneming om te zeggen: doe dat niet meer. Klinkt dom maar dat werkt
wel degelijk, met een dwangsom. Dat is al een paar keer gedaan en ook aanvaard.

128
GASTCOLLEGE FLYNN : COVID19 & STATE AID

= State aid team of the legal service – main counterparts are Digi Competition – group of 20 lawyers.
Huge volume of their work has been generated by the crisis. Beginning sings of economic recovery –
but COVID still verry much dominated the landscape of what they are doing on a day to day basis.

What we will do:

 Commissions response on a policy level to COVID19 outbreak


 Focus on temporary framework which the Commission adopted 19 march 2020 (planned to
remain in place till the end of this year)  how it deals with 2 categories of aid measures
 Litigation
 Ryanair: annulation State aid decisions – approved by Commission to which Ryanair
is competing. About 20 cases launched by Ryanair – will probably appeal.

SCENE SETTING

12 march 2020: WHO declared that COVID19 constituted a pandemic. Generalized lockdown.
Temporary framework adopted 19 march 2020  so less than a week after that. So Codiv19 didn’t
put things in the freezer, it rather heated things up for state aid. The idea the Commission had was to
build on the experience of the financial crisis 2008-2011 - because then when we started with credit
crunch which appeared appeard to be focusing the financial sector, there was initially a focus on tax,
on firms in the financial services sector. But it became clear in the later part of 2008 that this was
contaminating the real economy. So the Commission then adopted a set of guidelines that deal with
state aid. Accept that the temporary framework adopted in 2008 wasn’t dealing with a specific kind
of activity. We have for ex. environmental aid guidelines, guidelines on risk capital, guidelines in
relation to certain forms of aid measures (ex. notice of guarentees, notice on landsales)  the
temporary framework of 2008 and 2020 are different. Because they are not sector-focused, they try
to address the challenge faced by the real economy as a whole and they do so by reference to a
whole plate of different aid instruments.

The other important background remark is that verry often in Commission guidelines what you have
are a series of elements that the Commission will look for but they offer the MS a wide margin as to
how they design their aid measures. The Commission says: these are the elements that we will look
at when we make a decision on compatibility. The temporary frameworks of 2008 and 2020 are both
much more detailed about the design of aid measures. Really what that ties into is that the
Commission is seeking almost to draft ‘template aid schemes’ so that the MS can pick them up, can
plug in numbers, can identify particular sectors and it can hand it back to the Commission and it will
get a decision within a few days. The vice president uses the expression “plug and play”. The idea
being that they really want to be of maximum assistance to the MS, to ensure that economic activity
can keep flowing. This is not the moment where they say to MS: go off and experiment, see what you
think is going to work best  no this is almost a menu and u pick what is on the menu. If you select
something form within this set of options, you are guaranteed that you will get a Commission
decision verry rapidly. This has proved to be verry important, it has meant that hundreds of decisions
could be adopted, that MS have been able to notify and get decisions back in 3-4 days  precisely
because the Commission has been relatively prescriptive of what it is looking for but that means that
the MS have clear ideas of what they can do in an easy fashion.

129
Comparison 2008  2020 framework  one of the features on policy level in terms of the present
crisis is that the Commission is trying to draw lessons from what happened in 2008. There is a desire
to avoid mistakes that have been clearly were made by the Commission and MS. One of those
mistakes was that there had been a big fall in investment. Both in the private and the public sector.
For the 2010 it is verry much arguable that we ended up suffering collectively from the absence of
investment. Because when governments are seeking to cut spending, there are some things that are
really hard to cut (ex. pensions, public sector salary ..). It is hard to cut various parts of the budgets,
where is it easy to cut? Investments. The problem is: you make that decision now and people are
not immediately hurt but they do hurt on the course of 5-10 years. So there was a desire to ensure
that investment, both in the private and public sector would continue. The second thing that was
identified as either a policy mistake or a missed opportunity was that when the spending that MS did
in terms of state aid was looked at after the end of 2008-2011 period  most of it was verry much
business as usual spending. Specifically if you think of some of the almost existential challenges we
are facing as societies, if you tried to look at spending that would bring about improved
environmental standards, improved climate outcomes, less then 12% of the spending that was done
under the temporary framework had any positive outcome form that point of view. So they are now
at a stage where we can’t afford to have MS spend in a way that just maintains all systems. So this is
another feature that you will find in the TF  the desire to encourage as far as possible the
maintenance of economic activity but also to try and facilitate a step change in environmental
terms, in climate terms and in terms of a digital economy. So basically as the American politicians
say: you shouldn’t let a crisis go to waste. There are some opportunities here, let’s try and cease
them.

The TF has been adopted 5 times since it was adopted on 19 th march. What it started out doing is to
provide liquidity to a number of different kinds of measures. So for ex. you have in section 3.1 TF
what might be described as a sort of : “super de minimis’  the MS could provide 800 000 EUR
which has since then been increased (because the duration of the TF has been extended) tot 6.1 MIL
EUR. MS can provide individual beneficiaries with essentially no strings attached support. The only
requirements which are in place, is that the beneficiaries must not already have been in difficulty
before the crisis began and the measure must be in the form of a scheme. The idea underlying that is
that what we are seeking to do with this measure is to ensure that companies that were not
unhealthy coming in the crisis are able to make their way through the crisis so that the economy is in
a position to relaunch without having lost a large amount of productive capacity. By having schemes
you have measures that are more general in nature, because they don’t focus on individual firms are
less distortive of competition. The next two parts also of the TF (section 3.2 and 3.3.) also allow for
liquidity measures, in the forms of guarantees that will be given to the states to allow firms to go to
banks and access funds or intrastate reductions  so again: firms go to banks, the bank lends on
market terms but the state subsitises part of the interest rate. Those particular measures are seen as
ones that are – necessarily destroy competition, state aid always destroys competition but the effects
are more limited precisely because you are going through the market mechanism. Because the bank,
if the firm does not repay, it will have a guarantee, but is not a 100% guarantee so it is still exposed
to the prospect of loss, it is still taking a risk and therefore there will be some market disciplining
mechanism in place there.

All three of those measures, these liquidity measures have as an ultimate bases of the treaty: art.
107(3)(b).

130
THE COMPATITBILITY BASIS

The TF primarily builds on art. 107(3)(b) = provision that allows state aid to be cleared by the
Commission in two different scenarios:

 One of the scenarios is where the aid is given for an important project of common European
interest
 We forget about this
 Aid to remedy a series of disturbances in the economy of a MS

Before the financial crisis of 2008, this was a provision that really had not been used much since it
was inserted in the original treaty of Rome. Even for ex. with the worst effects of the oil crisis in 1970
– art. 107(3)(b) was NOT utilised. It was taken out of the tool box to deal with problems that were
faced by Greece at the end of the 1980’s because they had a major recession, linked to a
restructuring of their economic model. One of the reasons why the Commission hadn’t turned to
107(3)(b) was that it seemed to give allot of space to the MS to grant state aid with verry limited
possibilities of channeling/directing where it went to. Therefore this was an instrument that was
seen as something that should be held back for ‘real emergencies’. The other element that comes
into play there is that precisely because 107(3)(b) appears to offer so much scope for granting state
aid with relatively few stings attached, the Commission has been verry reluctant to go directly to
107(3)(b) in the Treaty  it prefers to set out in guidance how it will exercise its discretion under this
provision. It prefers to limit the possibilities that the Commission itself has. That is why within a week
of starting the lockdown last year, the Commission already had a TF. It didn’t want the MS coming
with for ex. Belgium saying ‘I have these 5 great schemes’ (ofcourse each region would have its own
set of schemes, in Germany each land, in Spain ..)  you could imagine the multiplication. So the
Commission for a number of reasons, partly the help the MS, partly because the Commission is
always somewhat easy with going to 107(3)(b) directly, has always preferred so basically say: ‘here is
a filter through which we will look at the schemes/measures you are proposing’.

The TF however doesn’t only build on 107(3)(b). There are a couple of forms of aid that are handled
in the TF for which the compatibility bases is the more traditional art. 107(3)(c) = aid to facilitate the
development of certain economic activities. So for ex. aid that MS are putting in place in order to
make it possible to roll out testing infrastructure or to carry out research & development related to
COVID  so in section 3.6 and 3.7 – these are put forward on the basis of art. 107(3)(c).

There is one more compatibility bases that is dealt with in the TF namely on of the grounds in art.
107(2) = set of grounds were the Commission does not have discretion, where the Commission must
declare aid to be compatible with the internal market if the MS measure meets the requirements of
the Treaty. The one of interest for us here is 107(2)(b) = aid in the form of compensation for damage
which is caused by an exceptional occurrence. Precisely because the Commission does not have
discretion, there is no section in the TF on damage compensation aid. But there is some guidance
given to the MS in point 15, 15bis and 15ter of the TF on what the commission will be looking at in
order to ensure that a damage compensation measure is in line with the Treaty.

Background remark: 107(2)(B) (the possibility to grant compensation for damage) is related to
natural disasters and exceptional occurrences  so natural disasters like wildfires, floods,
earthquakes .. – exceptional occurrences for ex: explosions at an industrial plant. What do all of

131
these scenarios have in common? No matter how terrible they are and no matter how great the
devastation they create, they are essentially punctual, they are essentially relatively concentrated in
time and thereafter you are picking up the pieces. One of the big challenges that COVID19 has
created is precisely that we have been living in this situation now for 14 months. And really 107(2)(b)
doesn’t fit brilliantly there because at a certain moment in time you have to ask: are we now looking
at consequences for companies that are the result of COVID or the result of something else, ex. that
the economy is going more slowly. Step backwards: the Commission has to declare an aid compatible
if it meets the requirements under the relevant compatible grounds under 107(2) VWEU  so what
are the compatibility grounds for 107(2)(b)? There are 3 requirements  there are 3 necessary and
sufficient requirements:

1) there must be an exceptional occurrence  COVID19 verry clearly is an exceptional occurrence


2) there must be a direct cause link between the exceptional occurrence and the damage
3) there must be a method for calculating the damage that is as precise as possible and that avoids
overcompensation

so first requirement check but direct cause of link and precise method for calculating the damage 
these are matters that become somewhat fussier the longer that you go in to the crisis because the
danger of getting ‘mixed causes’ becomes greater. The danger of losses being overlaid by other
factors becomes greater. So what we have in the TF and specifically in 15bis and 15ter is an attempt
to provide guidance to the MS so it can be clear: when can I go for 107(2)(b) – when should I be going
for something else?

Now we are going to go back in the TF and tough on 2 other sections. What we described in 3.1 – 3.2.
and 3.3. are liquidity measures. When it came to early summer last year it became clear that the
economic fallout of COVID was going far beyond liquidity – there were actually problems being
created in terms of solvency, in terms of the capital situation, in terms of companies. So you have the
addition of section 3.11 which allows MS to provide not just liquidity measures but to provide
assistance that reinforces the capital structure of companies. Now capital when it is given, is much
more distorting as a form of aid than liquidity. So if you compare section 3.11 with for ex. section 3.1.
you will see that it is much longer and more detailed as to what the MS need to be doing to ensure
that the price going in is right, to ensure that the state will exit the capital after a certain amount of
time, to ensure that while the state is in the capital of the beneficiary, that the ability of the aided
firm to ‘unfairly’ compete against its unaided competitors is limited  so all of these things are
handled within section 3.11.

Then section 3.12: was introduced October last year and is a part of the TF that in some ways looks
verry much like damage compensation. Because what is says is basically that – example: Suppose you
own a bar In Brussels and as you now you have not been able to open your premise for on-sight
consumption for the last few months but you as a business owner have certain fixed costs, even if
the costs of your employees is partly taken over by the State, you have your monthly rent, ensurance
to pay, communal taxes to pay … = whole set of fixed costs but you don’t have revenue to cover
those. And section 3.12 allows MS to give aid in order to allow businesses like that which have fixed
costs which are uncovered by revenue flows, to receive aid, the idea being that they will be able to
continue to meet their fixed costs until the economy reopens.

132
This scenario of the bar owner who cannot open and has fixed costs, sounds verry much like 107(2)
(b)  it sounds like damage compensation. And in some way it is, but at this stage, let us go back to
the fussiness we were talking about in terms of causal links and damage quantification that arises for
107(2)(b) because of the long lasting nature of the COVID crisis. So: you own a bar, if you could open
your bar tomorrow, speaking now: do you think that you will have the same level of cliental two
years ago? Well it could well be that even if people are now free to use your services, some people
will be nervous/covid-shy. So even if they are free to use your services and you are free to open your
services, it could be that some of that cliental simply will not appear. Last weekend you couldn’t
open, you suffered loses. Which part of those loses is due to the fact that you couldn’t open and
what part of those loses is “backed in” is due to the fact that even if you could open, not all of your
traditional cliental would turn of. This is the fussiness that we have with regard to establishing a
direct cause of link and it also means that if you simply as a public authority say: I am going to
compensate for the damage that the bar owner is suffering  you need to have a methodology for
establishing the amount of damage which factors out the absence of the covid-shy clients. That is
verry complicated. 107(2)(b): 3 necessary/sufficient conditions  but because there are only these
three conditions the Union Courts have been told the Commission: you must be verry strict which
each of these conditions, you can’t be generous in what is an exceptional occurrence, you must be
verry sure that there is a direct cause of link and you must be absolutely certain that there is no
overcompensation. And this is why section 3.12 has been introduced  It is because it allows you to
deal with the same kind of problem that you might arguably look to address under 107(2)(b) but it
allows you to do so in a manner doesn’t risk falling into the traps that are inherent in the strict
interpretation of that provision.

Parenthesis: Commission you no things out there are really bad, losses are being suffered - Why
don’t you just help us, the businesses and ultimately the citizens out by taking fast, useful decisions
under 107(2)(b)? The reason the Commission is reluctant to do that is because if they get it wrong
and we end up in a situation in which someone challenges a decision and it turns out that they are
right – then what could end up happening is that you the bar owner who couldn’t open but got
assistance from the municipality here in Brussels on the basis of 107(2)(b) ends up ultimately having
to repay that amount + interest  that would be even worse. So the Commission has been
concerned to provide a robust legal basis for these kind of legal actions. In many instances what they
are looking at is not assistance stop being given but ensuring that the right legal basis can be used.

That was what we needed to say about the TF

LITIGATION

20 annulment actions were brought since may last year and most of them have been brought by
Ryanair  it has challenged measures that are either based on 107(2)(b) of 107(3)(b). There is one
where they have challenges a measure in favor of TAP Portugal but we are not discussing this one
because it was a form of rescue aid under 107(3)(c).

Of those cases, Ryanair sought experdited treatment by the General Court for many of them. And the
General Court accepted this fast track approach in 10 cases. So of the 10 cases we had judgements so
far in 5, dates for judgements in another 3 – all ten of those cases have gone through a hearing at the
General Court. The second wave of decisions either Ryanair hasn’t asked for fast treatment or they
asked and the General Court turned them down. Whether the General Court will accept any new

133
request, we don’t know but since January the General Court seems to think that the issues of
principle are being settled in the first wave of litigation. But we will see, there are certainly other
cases to come up.

In relation to all of these cases so far, Ryanair has argued that the MS are choosing to give aid to
airlines that are somehow linked to the country who is giving the aid. Ryanair argues that this is in
breach of the principal of equal treatment and internal market freedoms. The General Court has
rejected those arguments in the first set of judgements – one of which was a scheme under 107(3)(b)
for airlines operation license issued by Sweden , one of which was a scheme in France giving damage
compensation to airlines with an operation license of that MS. The General Court has a similar
analysis in 2 judgements regarding a guarantee (one by Denmark and one by Sweden) and in relation
to a guarantee given by Finland in favor of Finair. Basically what the General Court seems to be
saying is that state aid is by definition selective, in other words: it treats some firms more favorably
than others. And the principle of equal treatment doesn’t call into question that aspect of state aid
where the aid is compatible with the internal market under 107(2) or 107(3). So in other words you
look: is there state aid – do you meet the conditions of 107(2) of 107(3)  if you do and if the
features of the aid measure are sufficient to meet the compatibility requirements but don’t go
beyond them then you can’t say that there has been an illegitimate discrimination. The General Court
seems to have a similar approach with regard to the internal market freedoms argument. So Ryanair
is saying: lets for a moment stay with the French compensation scheme: all airlines that operate in or
out of France are hit by Covid, but you are only going to grant aid to airlines who have a license in
France. That is going to make it hard for us in the future to compete against these operators. And the
General Court seems to be saying: state aid is not only selective but it distorts competition. That is
part of art. 107(1)  It is inherent to every state aid. But if you have a measure that is state aid but
is still compatible with the internal market under 107(2) / 107(3) then as long as the distortion of
competition inherent to the state aid isn’t added to by something else, then essentially you have to
expect that life is going to be more difficult for the unaided compared with the aided. It's part of the
notion of state. I think personally that that is correct, I think it is not shocking that member states
grant aid to firms who have a link with their territory, and I would say that if you carry out a thought
experiment and you ask yourself what happens if we have a concurrent application of the internal
market freedoms and the state aid rules where do we get to then? Well let’s think about it in terms
of the internal market freedoms. The internal market freedom says you can't have an unjustified
restrictions for example on the ability to provide services. Get your scenario in which state gives an
aid to one firm and not to another and the other firm is established in another member state but is
economically active in the granting member state. Arguably that's a restriction because it's
something that objectively makes it harder for the non-benefiting firm to provide services in the
granting member state. Ok now let's stay with our internal market logic, we know that a restriction
can be permissible if it is based on an objective of general interest, an overriding requirement of
public interest but we also know that overriding requirements of public interest cannot be an
economic in nature, they cannot be exclusively economic in nature. For a moment forget about
damage compensation, for a moment forget about 107 3b, let's go back to what you might describe
as the workhorse of stated compatibility. 107 3c, when can a measure be compatible with the
internal market under 107 3c if it is aid to facilitate the development of certain economic activities.

Let me stop there: by definition that's an economic objective, if that is the basis of compatibility and
you were looking at that measure, not just under the state rules but also under the internal market

134
rules, then there's no way that any state aid could ever be cleared by the Commission because every
state aid makes it harder for non-beneficiaries to sell to enter into the market where there aided
competitors are present and every aid that is cleared under 107 3b is an aid granted for an
economic purpose to facilitate the development of an economic activity. So, the question of
proportionality, the question of necessity doesn't even arise, for me the arguments that you look at
the same measure concurrently through the state rules and the internal market rules basically
deprives the procedure for state aid and indeed the substantial grounds for a line compatibility of
state, it deprives them of their ultimate ability to exist it's. I think the approach that the General
Court has taken is really the only way of having a harmonious application of these two areas.

It's not that the state will stern exception, but they are something which has to be applied first and if
you have a measure that is state aid rule compliant then you don't start looking at the same
measure in relation to the same features in terms of the internal market rules. This however is
something where undoubtedly, we will get further clarification because Ryan air has already lodged
appeals against the two judgments that were handed down on the 17th of February and they said
publicly that they will appeal against the judgments that were handed down in April in case T378/
T379 and case T388 of 2020. We're going to be getting the next round of judgments later on this
month with two judgments being handed down on the 19th of May and the General Court has
notified the parties that it will give further ruling in early June and so we're waiting for judgment
dates for two more sets of judgments.

I am unconscious that this is a very abstracted description of the decisional practice that's been
emerging of the litigation issues that are coming up but I think I should stop here because I've gone
for an hour and I maybe invite yourselves collectively to take the lead for the next 40 minutes? If we
don't take a break and we run through two to three with that with that work? Then in that case any
students the floor is yours from here on!

Student: I have several questions if that’s ok to ask? First of all I wanted to ask about the damage
calculations in state aid which were granted under 107 2b, actually in cases which were related to
airlines mainly damages were granted for the future losses as well and my question is: Is this the first
case when the Commission has to grant stated for future losses or has that happened before?

Leo Flynn: Thank you for your question! So again let's … 107 2b, my background remark is an
earthquake happens, basically in the between when I started speaking to just now in this moment,
the earthquake as accurred. Maybe pieces of masonry are still falling but basically that's how long it
took and the COVID-19 crisis is not like that! So we actually don't have an I would say operationally a
situation in the past where we have a kind of slowly unfolding massive damage arising because the
nature of what we've looked at in the past under 107 2b hasn't been the kind of thing where you're
saying is it over yet … you've known, that the earthquake is over and the floods oke they go on for a
couple of days even maybe for a few weeks but relatively nothing we've never faced anything that's
been going on for over a year and it was very clear in March of last year that this thing, we didn't
know how long it was going to go on for. We just knew that it was big and that none of us had seen
anything like this in our lifetimes. We had maybe seen it on a small scale with swine flu, with SARS,
with merce but none of us had seen anything in terms of the breadth of the impact geographically,
economically and so on! Specifically when you're looking at the decision that was litigated in T25920,
the French compensation scheme, that was a decision that was taken in April of 2020 and it was

135
there for at a state where by definition it wasn't possible to say oke now all the damage has
happened and let's do the calculations, we just knew that the damage is happening and it's going to
continue to happen for this foreseeable future and our best guess is it's going to happen until the
end of the year and so the Commission needed to come up with a with an initial methodology for
estimating the amount of damage coupled with an exposed verification mechanism. That's what
you have in there!

Similarly, with regards to the guarantees given to SAS and by Denmark and Sweden, so the that are
looked at in case 378/379 of 2020 these are it's a guarantee the amount of aid is less than the
amount of damage forecast for SAS for that the year 2020 so it’s got it defined compensation period.
And it's got a methodology for estimating the damage amount and for ensuring that the amount of
aid will necessarily be below damage amount. What effects that we're seeing with regards to later
decisions is that the Commission is looking back at periods of time between now closed. So, if you
look at the Alitalia compensation measure, in fact for Alitalia there are three decisions but for other
tell you one we have a backward-looking method that mechanism. For Fin air, for which I think
there's a press release, but it's probably not yet published, again it's backward looking. For Alitalia
two and three it's also backward looking, for Austrian Airlines again it's backward looking. So, I would
say that this kind of forward-looking approach is one that we have but it's not universal here.

The other point which I would make is that even if you're backward looking, so I'll take the example
of Austrian Airlines. The Austrian Airlines scheme is one that the Commission decided on in, I think it
was July of 2020, and for that particular case the damage compensation period runs from the 9th of
March through to the 15th of June, so it is backward looking but there is a difficulty at that stage in
that establishing the figures for that period still requires a degree of verification. So again, we have
this element of an estimate followed by a verification mechanism and that verification mechanism is
linked with the claw back requirement, so in if there is any overcompensation by the member states
exactly it has to be, the excess to be clawed back plus compensatory interest.

Alright let me go back to you cause I know that you said you the number of questions, but I hope that
deals with your first one to explain that is a particular factual context second in the decisional
practice there are number of features that are taken into account and also be aware that this is not
simply a feature of the aviation sector, you'll also find this in other areas where we have done
damage compensation mechanisms in place! Back to you!

Student: Another question was related about the application of balancing tests in 107 3b. Well
actually General Court said that balancing test does not apply to this article but in response to that
the Commission also said that this balancing test is already included in the temporary framework so
it's it's complied with, it's there but still the General Court didn't elaborate anymore on this and my
question is whether the court should have examined in this case provided that the Commission
acknowledged that there was the balancing test there applicable and whether the court should have
elaborated more on that?

Leo Flynn: Actually, I personally think that, it’s a purely personal view, the General Court got it right
but maybe let me explain to the class as a whole but the issue is and the context in which it arises. So
for the litigation based on 107 3 b Ryanair says: “Commission even if you were right to say that for
example Finland can provide a guarantee to Fin air because that will help repair the Finnish economy,
you have failed to balance the positive effect in achieving the objective of the aids against the

136
negative effects on trade and on the disruption of the level playing field in the internal market. The
commission's argument was to say (1) as a matter of principle we don't think that a balancing test
applies to 107 3b. And we said but if there is a need for a balancing test, it's been carried out in the
temporary framework itself so that was our subsidiary line of argument.

Why did we simply say that were skeptical? Well because Ryan air said and remember I said 107 3b
has two lambs: (1) Aid for an important project to come in European interest and (2) aid to remedy
serious disturbances in the economy of the member state. In 2018 the General Court gave a
judgment on the first limb of 107 3b, it was a case which involved the construction of the Oresund
bridge between Copenhagen and Malma, the South Sweden, which the Commission had cleared
under 107 3b and a feryr operator whose businesses you can imagine disappeared because now
there was a bridge, where they used to be to be see wait across, challenge the Commission decision
and one of the grounds of challenge was “Commission you failed to carry out a balancing test
between the positive effect of having this bridge and having an important project in place against the
negative effect on trading competition”. The General Court said the ferry company was right, that
there was a need for the balancing test. I was an agent in our case, and I think the General Court got
it wrong in 2018 but the Commission had made other mistakes in the Oresund bridge decision, the
Commission had made other mistakes indisputably so we could not have appealed that judgment.
So, when Ryan air came back and they argued the balancing test, we said: look really the only
judgment directly on this point is HH ferries, is the Oresund bridge case and we don't think that that
is correct. Now things were interesting from that point of view because we were making this
argument in writing in at the start of June of last year and so we were making this argument from
first principle and then we had our fallback argument. Then we have the hearing, we have two
hearings on the on the T238 and T259 in September last year and on the morning of the second
hearing the Court of Justice gave its judgment in Hinklypoint is this challenge made by Austria to the
commission's decision to clear an aid for the construction and operation of a nuclear power station in
the UK under 107 3c and in the early part of the Hinklypoint judgment, the court says, explains what
is meant by the balancing test under article 107 3c.

The court more specifically says when the member state uses one, when the member station folks
107 3c, it does not have to show that it is pursuing an objective of common interest, it only has to
show that an it is seeking to facilitate the development of an economic activity and that's the
positive test under 107 3c. Then the member state must show that you're not by giving this aid
distorting trade and competition to an excessive degree, so the Court Justice said to the
Commission , “Commission you can't look in the positive test for pursuing a common objective” and
the court contrast is 107 3c with 107 3b, said look 107 3b, there is an European common interest
objective but there isn't in 107 3c and also the the Court of Justice said to the Commission: “you can't
read into treaty provisions requirements that are not there”. So basically, we said well look if the
court says we can't read into treaty provisions things that aren't there, we don't see the balancing
test in all of the compatibility grants. For example, let me go back again 107 2b, damage
compensation, I said three necessary but three sufficient requirements. If there's been an
exceptional occurrence and if the member states provides compensation to a firm that has suffered
loss as a direct result and there is no overcompensation it doesn't matter how big the distortion of
competition is, it doesn't matter how much trade is disrupted in the internal market, we have no
basis as an institution for interfering with that measure and so we have to be very careful not to read
it treaty provisions things that aren't there! So, we argued this first principle in writing then we got

137
Hinkleypoint and for us Hinkley Point with a very strong signal that we were right. Now we will keep
on arguing to the General Court that if there is a balancing test required it's done in the temporary
framework and the reason, we will do that is until the court takes a view on Ryanair's appeals, we
have to keep on making that argument because if we're wrong, we need to have a fallback position.

The final remark would make is under 107 3c, the Commission does have discretion so one thing is
to say that the Commission is to ask about is there a balancing test in the treaty provision itself, the
other thing is to say count the Commission take into account factors when it exercises its discretion
which are relevant to the distortion of competition and the effect on trade. I would say the answer to
the second question is yes, the Commission can! I will then take you back to section 3.1 and section
3.11 of the temporary framework. 3.1 is a kind of aid that is in the scheme of things it's not such big
amounts of aid. Secondly in its form it's always liquidity, so we have very few constraints on how
you deliver that aid as long as it's through a scheme and as long as it doesn't go to an undertaking
that used to be difficulty there are very few risks to competition and trade. You look at section 3.11,
capital assistance very distortive, very damaging potentially to trade because giving capital
assistance requires member states to have deep pockets and not every member state does, not
everybody is Germany. If you are for example Bulgaria, your ability to recapitalize companies is much
more limited and so you have very intense limitations on what beneficiaries can do and the form that
measures taking so I would say I genuinely think that the temporary framework does balance
between positive and negative effects but I would say that as a matter of principle the Commission is
free to do that but there is no obligation that flows from primary law to do so.

Student: I will just ask one last quick question and that's all and I will give the floor to the others.
Whether the Commission plans to adopt any additional monitoring procedures for the future with
regard to the aid that were granted under the temporary framework.

Leo Flynn: Could you elaborate a little bit on which what you mean in that regard?

Student: There are already some monitoring obligations which entails for instance annual reports,
submission of information and given stated whether the Commission plans to put additional
obligations on states to provide information?

Leo Flynn: What the Commission, apart from the standard rules on transparency and on reporting
are in place and the Commission has also directly with the member states been engage with them to
find out what it is that they're doing and because one of the big gaps that exists is between approval
of a measure which entitles the member state to grants and then granting which is simply the
creation of a legal framework that gives an entitlement to a beneficiary to get money and then
actually paying out and there could be a huge gap between the budget of what is approved and what
ultimately is paid out.

So the Commission is an directly in exchange with member states about this to basically find out: are
you using the mechanisms that are being provided and if not why not, but in terms of going beyond
that I don't think so because the temporary framework, the clue is in the name it should be
temporary and now we know from the experience of the last crisis that there were a number of
prolongations and probably the last one was due to the fact that even though it looked like there
was an initial recovery, we moved from the from a so-called banking crisis or the subprime format
crisis into a sovereign debt crisis which was much more euro area specific.

138
Fingers crossed that there isn't some factor like that out here but I mean if you look at the spring
economic forecasts of the Commission, if you look at what's coming out from the OECD, if you look
what's coming up for the G7 it does look as though in an in 2021 will be looking at a growth rate of
3.8% forecast for 2022 and 3.8% so that essentially that the fall in output at a curd last year should
around the spring summer of next year be recovered. If the temporary framework really is temporary
and the idea of a monitoring which ultimately… sorry let me open a parenthesis, ultimately
monitoring from a public policy point of view should be learning lessons to do things better but if
you're not doing the same kind of things then yes you monitor to make certain everything was done
well, you monitor in order to learn lessons for the next time that there's a crisis but it's not like you're
monitoring and for example environmental aid in the field of renewable energy generation, where
you really want to learn a lesson now that you're going to apply to in two years time and two years
after that and two years after that. This I truly hope is a once in a generation situation that we're in
and so while yes you need to know whether public policy interventions are effective and yes you
need to have a foundation of knowledge for the future, it's a different kind of scenario that we're in
so that would be my answer there. I suppose I should also make the remark, I'm just a lawyer and
which is to say that we were engaged in maybe in in a different set of considerations than those who
will be carrying out the monitoring and the designing of state measures.

Student: I have the two questions: the first one is I didn't really understand what the General Court
setting those two cases you discussed with regard to the internal market freedoms, did they say that
because the measures complied with state aid law it's was not a … it cannot be a problem from the
internal markets point of view?

Leo Flynn: I think it's around paragraphs 38 or 39 of the two judgments from February basically they
say that, the General Court says Ryan air has not identified any restriction that goes beyond what's
inherent in a state aid that is compatible with the internal market and for that reason they set it
aside. Now quite how you analyze what the General Court said it's actually quite interesting at the
same with regards to equal treatment one because these are, let me make a background remark,
remember I started out by saying the temporary framework is really about a kind of plug and play
model so for example Lithuania comes up with a scheme to support pig farmers by giving them
€800,000 and they can do whatever they want for this. That decision is going to be about 5 pages
long and the commission's assessment is just going to say it's in the right form, it has a budget and
the amounts it excludes undertakings that were already in difficulty and so on. The Commission
doesn't analyze why pig farming is important to Lithuania, it doesn't explain why the producers of
pork in Lithuania are in a different situation to the producers of pork in Poland and Latvia or any
other member state which might whether you might produce pork and sell into Lithuania and the
reason why I make that background comment is that it so happened that for the aviation sector there
were certain elements in those decisions that explained why airlines with certificates issued by
Sweden in one case and France in another were differently situation from airline operations in
coming from other member states. Frankly I have no idea how the Commission will defend most of
its state aid decisions if we have to actually explain why that contested decision justifies the choice
which is made by the member states as to who it is selected to be a beneficiary. For me that's
simply a choice that is outside the state aid discipline.

Sometimes we talk about a notion of an levels of discrimination or levels of territorialization in the


field of state. Let me explain what I mean Belgium let's suppose decides that it's going to provide

139
aid .. it's going to provide aid to the producers of beer for some reason Belgium thinks that beer
production is important. And it says we're not going to provide aid to everybody's producing beer in
the European Union, we're just going to provide aid to the people who are producing beer in
Belgium. Just for a moment let's suppose that that could be compatible under 107 3c, let's suppose
that incentive effect was made proportionality and so on and so forth. I would look at that and I
would say the choice to limit the circle of beneficiaries to Belgian territory is inherent in the nature
of state aid, a first level of territorialization is fine we don't look at that. Ok now let's suppose things
will make a little a little bit more complex the Belgian authorities are going to support which beer
producers who buy over 50% of their raw material in Belgium, now we have not just a first level of
territorialization: you have to produce your beer in Belgium, but we have a second level you have to
obtain your raw materials in Belgium. You can have the first level of territorialization, state does not
look at that we cannot ignore a second level of territorialization. So, a requirement to source your
raw materials on the member states or requirement to sell your outputs in the member states, these
are things that we cannot ignore so I will admit that I think that the General Court in relation to these
decisions comes up with a good account whether it will work in every case I don't know.

Student: My second question is you said that this framework is also a lesson learned from the rising
in in the financial crisis and the economic crisis do you already see some lessons that we have
learned during this crisis for future crisis or is it too soon?

Leo Flynn: I don't know if it's too soon but I would say that state aid is not the only field where all of
this is where lessons are being learned I will go back again and I would say I think that the big
problem from the last crisis was the fall in investment and we could all understand even at the time
or with certainly with hindsight why that was. I would say that the real lesson is being learned not so
much in state aid directly but in something that's going to be relevant to this. The real lesson was
learned with the adoption of next generation EU with the adoption of the what's called the rescue
and resilience facility because let me go back again to my previous example where I contrast it to the
situation of Bulgaria and Germany. Germany has resource is even if it has to run a deficit it can
borrow on the markets at good prices. If Germany doesn't invest it's because of a domestic choice
that they make, for Bulgaria things are not so easy and I think that one of the real lessons that was
learned from last time was, if we repeated what happened in 2010 to 2012 we would be in the
situation in which the biggest and most advanced economies would be the ones who would come
out reasonably well for this crisis and the member states who went in weak and poor and
disconnected from economic growth would fall even further behind and I think that's what happened
in May and June of last year and what we've been trying to deliver since then am has ultimately been
about ensuring that because there's going to be borrowing in the name of the European Union in
order to provide soft loans and grants to member states for which ultimately the union budget is
going to look after, on the basis of member states ordinary contributions, but is ultimately. We have
finally got some true redistributive element within the union budget. State aid a discipline is
fascinating but it's always about member states and what we actually needed here was union level
an activity that for me was the big lesson, I don't know if we have already in this particular crisis seen
whether what's being done is big enough or more to the point efficient enough are transformative
enough we've done something. That I think you and your peers are going to have to pick because
ultimately, it's your generation which is the one which is going to be looking at the paying back of the
borrowing that is now starting to take place on the markets by the Commission in order for money to
go to the 27th. So that money has to be well spent because at the end of the day it is taxpayer’s

140
money it's your money. For people like Tony and myself, let's face it we're a little bit closer to the end
of our working lives than to the beginning of our working lives, this is not of such burning importance
but this is where you need to hold your national politicians and your EP and through them the
institutions to account to make certain that your money is being properly spent but it's only with this
form of risk sharing, it's only with this form of actual solidarity between the stronger and weaker
that ultimately all of us are going to come through this stronger and better and able to deal with
other challenges which let's face it, climate change, it's not an optional challenge, digital
transformation, it's not an optional challenge, the environmental crisis it's not optional challenge!
We have to do all of these at the same time intelligently and as best as best we can I would not claim
that what's been done so far in this crisis has been free of error. I'm not sure that I'm in a position to
identify with confidence or I would say the things we can clearly see what needs to be adopted but I
can say that at least some of the most flagrant mistakes of last time round are being avoided and I
think that that's really important!

Prof Joris: if you allow me you mentioned the recovery and the resilience facility, you have
guidelines they are also now a new guidelines I mean the state aid rules might play a role there
because member states are not free just to do whatever they want so state aid will be involved in
some cases I mean if I look at what Belgium is going to do is clear that the commissioner said watch
out here you will have state measures which you will have to notify when this person every power of
the member state to spend the money.

Leo Flynn: There will be some for the member states will do because they would be the one will be
making choices within the parameters set by the union code legislatures will involve states aid but
the Commission has again said it's a little bit like the temporary framework. This is not the moment
to have treats these moneys as some kind of basis for experimentation. We actually have a good
idea about what works in terms of raising productivity, we have a good idea about what works in
terms of increasing sustainable and long term responsible economic growth. So here's the guidance,
we would give to you we suggest that if you go for this this and this we can give approval quickly you
and I mean sorry, open brackets, economic policy is an area in which there is shared competence
between the union and the member States and the way in which economic policy develops is
through a set of less formal channels through the so-called European semester, but we've been doing
that for essentially a long time now, we have a good evidence base we can look at for example our
Nordic counterparts and see what works well in terms of digital connectivity, we can look at the
Netherlands in terms of what works well in terms of active labor market policy's, we can look across
the 27, we can take together the best examples and we can basically say look we know that if you
want to keep people in the workplace, older people like myself and one day Tony, there are ways of
doing this, there are ways of ensuring that women enter and stay in the workforce in terms of child
care services and so on. So basically we have a set of mechanisms there where we know that they
deliver results we also know that they are not particularly problematic in terms of state policy, so if
you go for the stuff which you know delivers results and you know it maybe isn't sort of super
exciting in terms of selling it to your electricity in the sense that you're giving a lot of money to a
single firm, but you are increasing for example broadband penetration to go back to where we
started.

Ultimately that is something that's going to increase the growth potential of your economy, it's going
to increase social equity and inclusion and it's something where the Commission will be able to

141
facilitate that because state aid control in relation to what you might describe as plain vanilla state
aid measures it can be very rapid, it's where you want to experiment that of course the Commission
is going to have to take longer but if you don't go for the experimentation and you do stuff where
you know it's state aid but you know you're going to get a quick compatibility decision you can still
get economic bang for your buck and the buck that's coming from the European budget and
ultimately from the union taxpayer.

Prof Joris: The question is what about the next judgments of the of the courts are you confident?

Leo Flynn: I’m never confident, I'm always completely pessimistic I'm always sure that we're going to
lose. I'm mentally already preparing to draft the appeals OK, but I was like that in February it's like
that again in April and actually realistically one day I'll be right, and I won't be happy at but at least I
won't be too upset.

Prof Joris: Yeah, as long as it does not have an impact on the temporary framework as such because
that would be huge!

Leo Flynn: Basically at this stage I think that at the level of the General Court I think we're probably
safe I don't I don't think that in terms of the big piece of the temporary framework but there could
be there could well be measures of things that are specific to individual measures, where we haven't
got it right it could well have been that we were too long in a compensation under the 107 2b, that
case it could well be that there was a feature in the organization of a scheme that we looked at that
didn't match perfectly with the temporary framework and frankly you know we have to be right all
the time, Ryan Air in this instance they only have to be right once and the Commission is fallible, the
Commission is most definitely valuable so certainly already that we've had five wins out of five
judgments for me I’m delighted. I would not say that if you asked me this time last year when I was
asked would I come back into the state aid team 12 months from now you're going to have received
21 additional cases just in this area and you'll already have five judgments in your favor, I would have
said my I don't see us so I'm not withstanding my dynamic presentation. I'm congenitally pessimistic,
it's the only way to retain your mental health I think as a litigator!

Prof Joris: thank you Leo for your inspiring and also dynamic lecture, very informative.

Leo Flynn: ! Well done to you for the choices you've made I hope that you get something valuable
from this course and thank you for giving me the opportunity to participate!

142

You might also like