You are on page 1of 6

Constitutioneel recht opdracht 1

1.6      MATERIAAL BIJ WERKCOLLEGE 1


Vraag 1
Leg telkens kort uit wat het verschil is tussen de onderstaande begrippenparen.

1. grondwet en constitutie

de constitutie vormt de juridische grondslag van de staat, en is veelal grotendeels


neergelegd in een grondwet. De constitutie is het geheel van regels dat de
grondslagen van het staatsbestel bevat. Een grondwet is een wet met hoger
rechtskarakter, waarin deze rechtsregels in hoofdzaak zijn vervat. Elke staat heeft een
constitutie maar niet elke staat heeft grondwet.

2. een kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging en een


meerderheidsstelsel

Evenredige vertegenwoordiging: Een partij krijgt een aantal zetels naar verhouding
van de op har uitgebrachte stemmen. Meerderheidsstelsel: een stelsel dat gericht is
op het verkrijgen van een meerdheidsuitspraak van de kiezers. Een kandidaat werd
gekozen als hij in een district de absolute meerderheid van het aantal uitgebrachte
stemmen had behaald. Had geen van de kandidaten meer dan 50% dan vind er een
tweede ronde plaats tussen de twee hoogste geklasseerde van de eerste ronde.

3. kabinet en ministerraad

Ministers vormen samen een ministerraad, een belangrijke orgaan binnen de regering.
De raad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de
eenheid van dat beleid. De minister-president is de voorzitter van de ministerraad en
hij brengt wekelijks een verslag uit naar de koning.

4. Koning en regering

Het staatsrecht kent de koning in 3 hoedanigheden: als deel van de regering, als price
persoon en als staatshoofd

5. Staten-Generaal en parlement

Parlement is eerste en tweede kamer, Staten-Generaal is koning en ministers.

 
Vraag 2
Neem de Nederlandse Grondwet voor u. In welke artikelen ziet u de beginselen van
de democratische rechtsstaat (machtenscheiding, het legaliteitsbeginsel, rechterlijke
controle, grondrechten en democratiebeginselen) uitgedrukt? Geef bij elk van de
genoemde beginselen ten minste drie voorbeelden.
 
Vraag 3
De Nederlandse regering heeft in 1984 met de Bondsrepubliek Duitsland het
Samenwerkingsverdrag Eems-Dollard gesloten. Dit verdrag moest bij wet in formele
zin worden goedgekeurd. Voordat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot goedkeuring
in behandeling nam, startten milieuorganisaties een gerechtelijke procedure: ze
vonden dat het verdrag in strijd was met een aantal milieunormen en dat goedkeuring
ervan dus onrechtmatig was. De milieuorganisaties wilden, dat de rechter voordat het
verdrag bij wet werd goedgekeurd uitsprak dat het onrechtmatig was.
Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage moest een oordeel geven. Het hof stelde in zijn
arrest (27 september 1990, AB 1991, 85) de milieuorganisaties in het ongelijk met de
volgende motivering:
‘Het is in strijd met het Nederlandse staatsrechtelijke bestel dat de rechter zich in een
vonnis uitspreekt over een wetsvoorstel dat in behandeling is bij de regering of
volksvertegenwoordiging.’
In welk beginsel van de democratische rechtsstaat vindt deze motivering haar
grondslag?
Machtenscheiding
Vraag 4

1. Welk orgaan of welke organen vormen in het Nederlandse staatsbestel de


wetgever? Verklaar waarom deze constructie niet past binnen de leer van
de Trias Politica.
2. Geef nog een voorbeeld waaruit blijkt dat een zuiver stelsel van
machtenscheiding in de verhouding tussen wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht in Nederland niet is gerealiseerd.
3. Het rechterlijke toetsingsverbod in artikel 120 Grondwet kan op grond van
een bepaalde opvatting van democratie worden verdedigd. Wat is, uit het
oogpunt van de democratie, de rechtvaardiging van het rechterlijke
toetsingsverbod?

Nee, rechter is niet democratisch gekozen.

 
Vraag 5
Welke van de onderstaande grondwetsbepalingen is primair een uitdrukking van het
democratische karakter van onze rechtsstaat? 
a. Artikel 42.
b. Artikel 47.
c. Artikel 78a, eerste lid.
d. Artikel 91, eerste lid.

D, want laat zien dat de regering van Nederland zich niet zomaar bindt aan
buitenlandse verdragen.

Vragen bij werkcollege 2


1.     Regels betreffende het verkeer op de weg zijn te vinden in de
Wegenverkeerswet 1994.
a)     Betreft dit een wet in formele zin? En betreft dit een wet in materiële zin?
Het betreft een wet in formele zin want het is goedgekeurd door de Raad van State
en de Staten-Generaal. Het is ook een wet in materiele zin, want het betreft elke
algemene burger, waarbij overtreding een straf betekent.
b)    Artikel 113, eerste lid van de Wegenverkeerswet luidt:
‘1. De aanvraag van een rijbewijs dient te geschieden overeenkomstig bij algemene
maatregel van bestuur vastgestelde regels’
 Wordt de hier bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven op grond van
attributie of delegatie? En welk orgaan mag nu regels stellen omtrent het aanvragen
van een rijbewijs?
Het bestuur mag de regels stellen, dat is de dienst werkverkeer. Delegatie naar het
CBR voor het bepalen of iemand goed genoeg kan rijden om een rijbewijs aan te
mogen vragen.
c)     Mag deze regelgevende bevoegdheid vervolgens weer worden overgedragen aan
een ander orgaan?
Nee?
d)    Stel dat er vermoedens zijn dat een AMvB over de aanvraag van rijbewijzen
ingaat tegen een bepaling van de Grondwet. Mag de Nederlandse rechter deze AMvB
vervolgens toetsen aan de Grondwet?
 Nee een rechter mag nooit aan de grondwet toetsen. Dat is het toetsingsverbod.
2. Het Reglement van Orde voor de Ministerraad is een
a)     groot Koninklijk Besluit.
b)    besluit van de ministerraad.
c)     klein Koninklijk Besluit.
d)    wet in formele zin.
 
3.     Beantwoord de volgende vragen.
a)     Wie heeft het ‘Besluit omgevingsrecht’ (besluit 25 maart 2010, Stb. 686)
vastgesteld?
Minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer
b)    (opzoeken via wetten.nl) Wie heeft de ‘Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen
in het verkeer’ (besluit van 15 juni 2017, Stcrt. 35121) vastgesteld? Hoe wordt deze
vorm van regelgeving genoemd?
Minister van veiligheid en justitie, ministeriele regeling
c)     Is de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer een wet in
materiële zin? Motiveer uw antwoord aan de hand van de kenmerken van een wet in
materiële zin.
Ja het geld voor de algemene burger en op het moment dat er niet aangehouden
wordt kunnen er straffen komen
4.     Een van de voorwaarden die vaak worden verbonden aan een tijdelijke
verblijfsvergunning is dat men zich niet schuldig mag maken aan strafbare feiten, of
bepaalde ongeoorloofde vormen van tewerkstelling, zoals prostitutie. Toch komt het
geregeld voor dat vreemdelingen in Nederland op een tijdelijke verblijfsvergunning in
de prostitutie werkzaam zijn. Van deze mensen wordt door de Nederlandse
‘werkgever’ vaak misbruik gemaakt. De regering wil hier iets aan doen. Specifiek wil
het een sanctie - i.c. een geldboete - stellen op de overtreding van voorwaarden door
de tijdelijke vergunninghouders.
Aangezien de zaak prioriteit heeft, vraagt de regering om uw advies. Er liggen namelijk
twee mogelijkheden op tafel. Allereerst is er de mogelijkheid om de strafbaarstelling
via een wet in formele zin te introduceren. De voorkeur van de regering gaat echter
uit naar het stellen van de sanctie via een algemene maatregel van bestuur. Dat is een
stuk sneller: men hoeft immers niet eerst langs de Staten-Generaal.
De vraag aan u is dan ook: kan de regering in een op de Vreemdelingenwet
gebaseerde algemene maatregel van bestuur, zelfstandig bepalen dat vreemdelingen,
die zich niet houden aan de voorwaarden verbonden aan een tijdelijke
verblijfsvergunning, strafbaar zijn?
 Nee?
5. Het Fluorideringsarrest (HR 22 juni 1973 NJ 1973, 386) draaide om het toevoegen
van fluoride aan drinkwater dat wordt geleverd aan inwoners van Amsterdam.
Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat dit onrechtmatig was. Welk beginsel van de
democratische rechtsstaat stond centraal in haar uitspraak, en hoe luidde de
redenering?
Het recht op drinkwater -_-
6.     Het legaliteitsbeginsel is een van de beginselen van de klassieke liberale
rechtsstaat. Burkens e.a. werpen in de door u bestudeerde literatuur de vraag op of
delegatie van wetgeving de werking van het legaliteitsbeginsel aangetast.
a)     Hoe zou kunnen worden beargumenteerd dat dit wel zo is?
b)    Wat zou hier vervolgens tegenin kunnen worden gebracht?
c)     Op welk standpunt stelt u zich? Welk argument/belang geeft voor u de doorslag?

Vragen bij werkcollege 3

1. Leg telkens kort uit wat het verschil is tussen de onderstaande


begrippenparen:

 monistisch regeringsstelsel en dualistisch regeringsstelsel


 presidentieel regeringsstelsel en parlementair regeringsstelsel
 informateur en formateur
 ministeriële verantwoordelijkheid en vertrouwensregel
 Kroon en Koning

2. Beantwoord de volgende vragen over ministeriële verantwoordelijkheid:


1. Voor welke daden van welke personen is een minister
verantwoordelijk ingevolge de politieke ministeriële
verantwoordelijkheid?
2. Voor welke daden van welke personen is een staatssecretaris
verantwoordelijk ingevolge de politieke ministeriële
verantwoordelijkheid?

3. De begrippen ‘monisme’ en ‘dualisme’ worden in het constitutioneel recht


onder meer gebruikt om de verhouding tussen de regering en de
volksvertegenwoordiging in het Nederlandse parlementaire stelsel aan te
duiden.
1. De Toeslagenaffaire heeft tot een storm van kritiek geleid op het
Nederlandse politieke stelsel. Werd het Nederlandse politieke
stelsel te monistisch of juist dualistisch genoemd? Waarom?
2. In welk(e) opzicht(en) kan een sterk monistische verhouding
tussen regering en Staten-Generaal problematisch zijn?

4. Wat is de primaire functie van de Nederlandse Eerste Kamer?


1. Het controleren van een wetsvoorstel aan beginselen van
internationaal recht.
2. Het vormen van een extra waarborg in de wetgevingsprocedure
door de constitutioneelrechtelijke en rechtsstatelijke kwaliteit
van wetsvoorstellen te heroverwegen.
3. Het vertegenwoordigen van de belangen van lokale kiezers
tegenover de regering en de Tweede Kamer.
4. Het vertegenwoordigen van de belangen van de regering en de
Tweede Kamer tegenover de provincies.

5. Bekijk een clip (13 minuten) van een uitzending van ‘Zondag met Lubach’
uit 2015, waar de monarchie, troonopvolging en ministeriële
verantwoordelijkheid ter sprake komen: https://www.youtube.com/watch?
v=EIOHmOOQA9k 

 
De politieke invloed van de Koning is in Nederland door de jaren heen flink
afgenomen. Een interessante vraag is hoeveel ‘macht’ de Koning ook vandaag de dag
in ons stelsel nog heeft. Vindt u dat de Koning nog significante
politieke/staatsrechtelijke macht heeft, of niet? Op welke momenten is die macht
zichtbaar? Wat vindt u daarvan?
 
Bij het formuleren van een antwoord kunt u gebruik maken van het handboek, maar
ook van het wetenschappelijk commentaar van Gert-Jan Leenknecht op artikel 24
Grondwet (zie leesmateriaal voor deze week).
 

6. In 1789 werd de Constitution of the United States of America door de staten


geratificeerd.
1. De Amerikaanse constitutie is het oudste voorbeeld van een
‘rigide grondwet’. Geef kort aan waar dit rigide karakter uit blijkt.
2. Is het presidentieel regeringsstelsel van de VS monistisch of
dualistisch van karakter? Waarom?

You might also like