You are on page 1of 32

Hoofdstuk 1 Terreinverkenning

Functies van het recht


1. Normatieve functie:
De samenleving vindt dat sommige regels moeten worden nageleefd.

2. Geschil oplossende functie:


Oplossing van het probleem om eigenrichting te voorkomen.
 Eigenrichting: zelf oplossing zoeken

3. Additionele functie:
Aanvulling op wat elders (contracten) niet geregeld is.

4. Instrumentele functie:
Sommige dingen moet je regelen, anders wordt het een puinhoop.

Tentamenvraag: wat is de functie van het recht als we het hebben over een verkeersregel?
Instrumentele functie

Rechtsbronnen
1. Wet
Staan in wettenbundels.

2. Verdrag
Afspraak tussen twee of meer partijen, bijvoorbeeld een overeenkomst tussen staten.

3. Jurisprudentie
Uitspraken van rechters, deze uitspraken worden vastgelegd in een database.

4. Gewoonte
Alle regels welke niet opgeschreven zijn, maar wel uitgesproken zijn of uitgevoerd
worden. (Denk aan verhaal van de verkoop van de koe)

Maak vraag 7 + 8 (pagina 43 boek)

Vraag 7: Als de rechter zich bij het geven van zijn beslissing baseert op een duidelijke
wettekst, welke rechtsbron is hier dan van toepassing? De wet

Vraag 8: Als de rechter in een geschil tussen twee Doetinchemse boeren een regel die
alleen in de Achterhoek wordt nageleefd, als uitgangspunten neemt voor zijn beslissing,
welke rechtsbron staat dan centraal? Een gewoonte
Schema Publieksrecht Privaatrecht

Publiekrecht: recht (alle regels) dat geldt tussen overheid en de burger.


 Strafrecht: overheid (het openbaar ministerie) vervolgmonopolie  enige die
mag vervolgen
 Staatsrecht: regelt de wijze waarop het staatsbestel is vormgegeven (grondwet)
 Bestuursrecht/procesrecht: regels tussen overheid en burger; bijv. bij aanvragen
van een uitkering, of bestemmingsplan bij gemeente

Privaatrecht: recht dat geld tussen burgers onderling, burgers en bedrijven of bedrijven
onderling
 Personen-en familierecht: adopties, wijzigen achternamen, etc.
 Vermogensrecht: wanneer iets over geld gaat; koopovereenkomst
 Ondernemingsrecht: alles ten aanzien van ondernemingen en bedrijven; rondom
oprichten van onderneming, KvK, kosten, notaris, etc.

Privaatrecht wordt ook wel burgerlijk recht of civiel recht genoemd.


 Geldt tussen burgers of rechtspersonen onderling

Maken: vraag 5+6 + 13a en b

Vraag 5: Beargumenteer waarom de volgende wetten tot het privaatrecht of het


publiekrecht behoren:
a. De wet op de rechterlijke organisatie: publiekrecht en staatsrecht
b. Art. 7.1. e.v. BW betreffende de koopovereenkomst: privaatrecht en vermogensrecht
c. Het wegenverkeersrecht 1994: publiekrecht en strafrecht
d. De werkloosheidswet: publiekrecht en bestuursrecht
e. De Faillissementswet: privaatrecht en ondernemingsrecht
f. Boek 3 Burgerlijk Wetboek: privaatrecht en personen-en familierecht
Vraag 6: Geef aan of de volgende wetten of verdragen behoren tot het privaatrecht, het
ondernemingsrecht, het staatsrecht, het bestuursrecht of het strafrecht:
a. De wegenverkeerswet: publiekrecht en strafrecht
b. De Rijksoctrooiwet: privaatrecht
c. De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte: publiekrecht en privaatrecht
d. De Grondwet: publiekrecht en staatsrecht
e. De Kieswet: publiekrecht en bestuursrecht/staatsrecht
f. De Handelsnaamwet: privaatrecht en ondernemingsrecht
g. De Provinciewet: publiekrecht en staatsrecht
h. Het Kinderbeschermingsverdrag: privaatrecht en personen-en
familierecht/bestuursrecht

Wie zijn wetgever?


1. Nationale wetgever:
 Centrale overheid: Regering + Parlement (SG)  Wet

2. Decentrale wetgever
 Provinciale Staten en Gemeenteraad  verordening

3. Andere instanties
 Waterschap en SER  verordening

Rangorde:
 Hoge regel gaat voor lage regel
 Bijzondere regel boven algemene regel
 Jong boven oud

Wet in formele zin  gemaakt door regering en parlement (Staten-Generaal)


Wet in materiele zin  iedere regeling van de wetgever die bestemd is voor iedereen
(onbepaalde groep personen)

Een weet kan zowel een wet in formele zin zijn, als een wet in materiele zin zijn.
 Wanneer het woordje ‘wet’ in het woord staat, dan is het gemaakt door de
nationale wetgever, dus in formele zin.

Zijn de volgende regels een wet in formele zin, materiele zin, beiden of geen van beide?
a. Wegenverkeerswet: Het is verboden op de openbare weg een wedstrijd met
voertuigen te houden  wet in formele zin en materiele zin
b. Grondwet: De regering moet zorgen voor genoeg werkgelegenheid  wet in formele
zin
c. Burgerlijk wetboek: Je mag niet huwen met meer dan één persoon tegelijk  wet in
formele zin en materiele zin
d. Grondwet: De kroonprins mag alleen trouwen indien het parlement instemt  wet
in formele zin
e. Verordening gemeentelijke belastingen Zwolle: De gemeente legt een aanslag
hondenbelasting op aan Piet  beiden niet
f. APV Deventer: Het is vóór de intocht en na 5 december 24.00 uur verboden om
geheel of gedeeltelijk vermomd of verkleed als Sinterklaas op te treden of zich te
bevinden in de openbare ruimte in Deventer  wet in materiele zin

Maken: vraag 1 (pagina 42)


a. De APV van de gemeente Harderwijk: wet in materiele zin
b. Het Burgerlijk Wetboek: wet in formele en materiele zin
c. De Omgevingswet: wet in formele en materiele zin
d. De Belastingaanslag van dhr. Molenaar over belastingjaar 2017: beiden niet
e. De goedkeuringswet m.b.t. het huwelijk van de kroonprins: wet in formele zin

Wat zijn verdragen?


Een afspraak of overeenkomst tussen twee of meer staten.
 Bilateraal  o.a. uitleveringsgedrag tussen Nederland en VS
 Multilateraal  diverse EU verdragen

Jurisprudentie  rechtspraak
 Dagvaarding of Verzoekschrift (familierecht)

 Rechtbank: uitspraak = vonnis/beschikking


 Gerechtshof: = arrest/beschikking
 Hoge Raad: = arrest

Bij Dagvaarding: eindigt het in een vonnis


Bij Verzoekschriftprocedure: eindigt het in een beschikking

Interpretatiemethoden  uitleg van de wet


1. Grammaticaal 
2. Wetshistorisch  alles wat is gebeurd voorafgaand totstandkoming van een wet
3. Anticiperend  vooruitlopen op regels die bijna in werking zullen treden
4. Rechtsvergelijkend  rechter kijkt iets over de grens, naar andere rechtstelsels
5. Systematisch  het systeem van een wet bekijken
6. Teleogisch  doelmatigheid interpreteren
7. Overig (redelijkheid & billijkheid) 

Maken: vraag 9, 10 + 11 (pagina 43)

Vraag 9: In een arrest van de Hoge raad zou een volgende omschrijving kunnen worden
aangetroffen: ‘Deze regel sluit immers aan bij de ons omringende rechtsstelsels’. Welke
interpretatiemethode past de Hoge Raad hier toe en waarom? Rechtsvergelijkend, omdat
de rechter iets over de grens kijkt naar andere rechtstelsels.

Vraag 10: Als de rechter bij de motivering van zijn beslissing wijst op een passage uit de
memorie van toelichting (een parlementair stuk dat bij ieder wetsvoorstel geschreven
wordt; zie h9) waarin de betreffende opvatting wordt verdedigd, welke
interpretatiemethode hanteert hij dan? Wetshistorisch, omdat de rechter terugkijkt naar
artikels, wijzigingen, etc.

Vraag 11: Grammaticaal, omdat je beroept op de grammatica; ‘bekijk de betekenis van het
woord maar eens goed’. Of wetshistorisch.

Redeneerwijzen
 A-Contrario
Strikt de regel toepassen en voor alle andere gevallen geldt het tegenovergestelde
(voorbeeld: omdat de regel is dat je in een ziekenhuis niet mag roken mag je dus wel een e-
sigaret opsteken want dan rook je niet)

 Naar analogie:
Redenering waarbij je soortgelijke gevallen hetzelfde beoordeelt (voorbeeld: omdat de regel
is dat je in een ziekenhuis niet mag roken zijn alle sigaretten, dus ook e-sigaretten, verboden)

Gewoonte
 Gewoonterecht is ongeschreven recht, omdat deze regels niet in een wet zijn
vastgelegd.

Van een gewoonte is sprake als een bepaald gebruik, waarvan de samenleving vindt dat het
juridisch gezien zo hoort, een zekere tijd voortduurt. Een voorbeeld van gewoonterecht is
bijvoorbeeld de regel dat als een minister geen vertrouwen (meer) heeft van de
meerderheid van de Tweede Kamer hij zijn ontslag moet aanbieden.

Een dergelijke regel is niet opgenomen in een wet maar berust op het gewoonterecht.
Wettelijk is er voor deze minister geen plicht om zijn ontslag aan te bieden, maar deze plicht
bestaat dus op grond van de gewoonte in de landelijke politiek. Op het platteland heb je ook
vaak plaatselijke gebruiken, bijvoorbeeld bij de verkoop van vee

Materieel en formeel recht


Materieel recht:
 Inhoudelijke regels
o Rechten en plichten / wat mag wel en wat mag niet/ vaststelling van wat
rechtens zo is

Voorbeeld 1: Als iemand 3 jaar is vermist kun je hem dood laten verklaren.
Voorbeeld 2: Een huwelijk eindigt door de dood of door echtscheiding (artikel 1:149 BW)

Formeel recht
 Procesrecht
 Het recht hoe je de inhoudelijke regels kunt uitvoeren: welke rechtbank is
bevoegd, wat moet er in een dagvaarding staan..?

Voorbeeld 1: Zaken van doodverklaring na vermissing worden behandeld door de rechtbank


in den Haag.
Voorbeeld 2: Een verzoek tot echtscheiding moet worden ingediend bij de rechtbank waar
een van de verzoekers woont (artikel 262 Rv)

Let op: níet hetzelfde als recht in materiele zin en recht in formele zin!

Dwingend en aanvullend recht


Dwingend recht  van belang voor de openbare orde
 Hier mogen burgers bij het sluiten van hun contracten niet van afwijken.

Aanvullend recht  dit zijn regels die alleen gelden als je hier niets over in het contract hebt
afgesproken.

Objectief en subjectief recht


Objectief: al het positieve recht dat voor iedereen geldt
 als je iets koopt moet je de tegenprestatie (geld betalen) voldoen.

Subjectief: het recht dat alleen voor een concreet individu of rechtspersoon geldt.

Trias Politica: Montesquieu


De scheiding der machten:
 Wetgevende macht
 Uitvoerende macht (bestuur)
 Rechtsprekende macht

Waarom? Macht corrumpeert!  als je teveel macht in 1 hand hebt is er risico op misbruik.
Macht moet in evenwicht zijn en gecontroleerd kunnen worden.

Organen van de overheid


 Staten-Generaal: De eerste en tweede kamer ook wel: Parlement
 Parlementaire democratie: Actief en passief kiesrecht: Wie?
 Alle Nederlanders van 18 jaar oud (paar uitzonderingen)
 Tweede kamer: Volksvertegenwoordiging: 150 leden rechtstreeks gekozen
 Eerste kamer: 75 leden: indirect gekozen via Provinciale Staten
 Politieke partijen ◦ Regering (K+ministers)
 Koning(in) ◦ Kabinet (MP+ ministers + staatssecretarissen)

Kiesstelsels
 Het districtenstelsel (VK, VS) Grootste partij in het district krijgt de zetel
o Voordeel: dichter bij de burger, verhoogt de betrokkenheid bij de
politieke besluitvorming
o Nadeel: onrechtvaardig (wie had 4 jaar gelden de meeste stemmen in de
VS? Donald Trump Of Hillary Clinton. En hoe is dat dit jaar gegaan tussen
Trump en Biden?)
 Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging (NL): landelijke verkiezingen
o Voordeel: de grootste partij krijgt de meeste zetels
o Nadeel: de burger kent de volksvertegenwoordigers niet. Afstand: het
Haagse “Pluche”
Stemmen
 Kiesdeler = aantal stemmen; aantal zetels
 Aantal zetels die een partij krijgt = aantal stemmen; kiesdeler

Vorming kabinet
 Vorige kabinet wordt demissionair (mag alleen hoogstnoodzakelijke beleid
uitvoeren)
 Informateur
 Formateur
 Regeerakkoord
 Regeringsverklaring

Klassieke Grondrechten
 Artikel 1: Discriminatieverbod
 Artikel 6: De vrijheid van godsdienst
 Artikel 7: De vrijheid van meningsuiting
 Artikel 9: De vrijheid van vergadering en betoging
 Artikel 23: De vrijheid van onderwijs

 Hier mag de Staat zich niet mee bemoeien, dit zijn grondrechten van de burger.
 Nooit absoluut, soms beperkt vanwege de openbare orde (protesten Zwarte
Piet).
 Botsende grondrechten (vb  vrije meningsuiting en discriminatie)

Sociale grondrechten
 Rechtsbijstand voor iedereen
 Minimale levensstandaard
 Werkgelegenheid
 Sociale zekerheid
 Bevorderen volksgezondheid

 Hier gaat het niet om wat de Staat mag doen, maar juist wat de overheid wel
moet doen: inzetten voor de burger om bepaalde belangrijke zaken te regelen

Rechtsbron van het staatsrecht: Het verdrag


 Onderhandelen, opstellen verdrag, ratificeren en goedkeuring (Nederlandse)
Staten Generaal: inwerkingtreding
 Kan de burger zich hierop beroepen?
 Instructienormen: richten zich tot de overheid: de overheid moet zorgen dat
binnen 3 jaar het begrotingstekort is beperkt tot bedrag X
 Self-executingnormen:
o Directe werking voor de burger.
o Afdwingen bij de Nederlandse rechter!
Voorbeeld: artikel 8 Europees Verdrag Rechten van de Mens: recht op eerbiediging van
gezinsleven. Staat moet toestaan dat vreemdelingen hun familieleden naar Nederland
overbrengen.
Hierarchie van regelgeving
 Verdrag
 Grondwet
 Wetten in formele zin
 AMVB
 Ministeriele regelingen
 Provinciale verordeningen
 Gemeentelijke verordeningen
Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – De Overeenkomst

Voorbeelden van overeenkomsten


 Boodschappen doen
 Lid worden van een sportclub
 Inschrijven voor een studie
 Kamer huren
 Lening afsluiten

Overeenkomst  Afspraak gemaakt tussen twee of meer partijen die juridisch relevant is.

Juridisch relevant  Wanneer er over en weer verbintenissen (rechten en plichten) uit


voortvloeien.

Verbintenis  Een rechtsbetrekking tussen twee of meer partijen, op grond waarvan de ene
persoon tegenover de ander tot handelen of nalaten verplicht is, terwijl die ander recht
heeft op dit handelen of nalaten.

Obligatoire overeenkomst schept verplichtingen  moeten worden nagekomen.

Wederkerige overeenkomsten
 Beide partijen hebben rechten en plichten:
 Huurder: Het recht op het huurgenot en de plicht om de huur te betalen
 Verhuurder: Het recht op de huurpenningen en de plicht om de ruimte ter
beschikking te stellen.

Welke rechten en plichten vloeien voort uit deze overeenkomsten?


Voorbeelden pp?

Eenzijdige overeenkomsten
Uit een eenzijdige overeenkomst vloeit maar één verbintenis voort. Slechts één partij heeft
een recht of plicht.
 Zwerver €5,- geven
 Docent een bosje bloemen geven voor verjaardag: schenking
 Een erfenis nalaten middels een testament: erfenis

Voorbeelden: Volmacht verlenen, opzeggen lidmaatschap, verwerpen aanbod, oprichten


rechtspersoon.

Maken: vraag 1 (pagina 89)

Geef beargumenteerd van de volgende overeenkomsten aan of zij wederkerig of eenzijdig


zijn.
a. Een pachtovereenkomst: wederkerig, want beide partijen hebben rechten en
verplichtingen.
b. Een ruilovereenkomst: wederkerig, want beide partijen hebben rechten en
verplichtingen.
c. De overeenkomst van borgtocht: eenzijdig, want ene partij heeft alleen maar een
verplichting en geen recht.
d. De arbeidsovereenkomst: wederkerig, beide partijen hebben rechten en
verplichtingen.

Hoe ontstaat een overeenkomst?


 Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding
 Bod intrekken? Alleen als het nog niet is aanvaard en niet onherroepelijk is
 Soms geen echt aanbod: maar een uitnodiging om in onderhandeling te treden.
 Een advertentie met een individueel bepaalde zaak gaat niet alleen over prijs maar
ook over andere dingen, zoals de persoon van de koper.

Wilsverklaringen
 Verklaren wat je wilt.

Artikel 3:33 BW: “Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich
door een verklaring heeft geopenbaard”
 Voor het tot stand komen van een overeenkomst is het belangrijk dat beide partijen
daadwerkelijk verklaren wat zij willen verklaren. En niets anders.

Overeenkomst: wilsverklaringen

Wilsdefecten (1)
 Wil en verklaring komen niet overeen (art. 3:33 BW)

Wanneer komt mijn verklaring niet overeen met wat ik wil?


 Fout
 Grap
 Dronkenschap

Artikel 3:33 BW: Gevolg wil en verklaring niet overeenstemmend  er komt geen
overeenkomst tot stand.
NB Artikel 3:33 BW: Gerechtvaardigd vertrouwen in het maatschappelijk verkeer. Als de
wederpartij er in redelijkheid van uit mocht gaan dat wil en verklaring met elkaar in
overeenstemming waren dan is er WEL een overeenkomst tot stand gekomen. Dit noemen
we de wils- en vertrouwensleer.

Wilsdefecten (2)
 De stoornis (art. 3:34 BW)

Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard?
 Dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken. Wanneer:
 De stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen
belette
 De verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan

Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de
rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip
van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.

Bewijsvoordeel. Artikel 3:35 BW gaat dan niet op!

Maken: vraag 2,3 en 4 (pagina 89 boek)

Vraag 2: Ja, er is een koopovereenkomst tot stand gekomen.


Vraag 3: Ja, Kees is hiertoe gerechtigd want het bod is nog niet aanvaard en de koop is nog
niet afgesloten.
Vraag 4:

Wilsgebreken  De wil is gebrekkig gevormd


 Dwaling
o Je dwaalt over de zelfstandigheid van de zaak (antieke klok is niet antiek)
o Ten gevolge van:
a. De dwaling is te wijten aan een onjuiste inlichting van de wederpartij
b. Verkoper laat na om in te lichten: relevante feiten moet je melden,
mededelingsplicht
c. Beide partijen hebben gedwaald
 Tenzij de verkoper niet had hoeven te begrijpen dat de koop niet door zou
zijn gegaan bij een juiste voorstelling van zaken.
o Geen uitsluitend toekomstige omstandigheid
o Dwaling behoort naar verkeersopvatting niet voor rekening van de dwalende
te komen.

 Bedrog
o Opzettelijke onjuiste mededelingen: Ik koop een auto met 100.000 km op de
teller, maar er blijkt aan gesleuteld. 300.000 km meegereden.
o Schadevergoeding!
o Aanprijzen koopwaar?
 Bedreiging
o Met pressiemiddelen dwingen om iets te doen of na te laten.
o Voorbeeld: Zuid-Italië (Sicilië)  Maffia

 Misbruik van omstandigheden


o Handig gebruik maken van een omstandigheid waarin iemand verkeert.
Bijvoorbeeld: noodtoestand, afhankelijkheid, onervarenheid.
o Gevolgen dwaling, bedrog, bedreiging, misbruik: Vernietigbaarheid. Het blijft
een overeenkomst, totdat deze door het slachtoffer wordt ontbonden.
Ongedaanmakingsverbintenissen.
o Verschil met nietigheid!

Maken: vraag 6 (pagina 90)

Wanneer komt er ook geen overeenkomst tot stand?


 Strijdig met:
 De wet
 Goede zeden/openbare orde
 Indien tegen de wet:
o Dringend recht? Overeenkomst is nietig (heeft nooit bestaan)
o Regelend recht? Overeenkomst is vernietigbaar.
 Geldt totdat deze wordt vernietigd door het slachtoffer.
 Let op: nietig en vernietigbaar
 Indien overeenkomst in strijd met goede zeden en openbare orde: nietig. Ovk heeft
nooit bestaan.

Rechtsfeiten
 Rechtshandelingen:
o Eenzijdig: Testament
o Meerzijdig: Overeenkomst

 Feitelijke handelingen:
o Onrechtmatige daad
o Wanprestatie

 Blote rechtsfeiten:
o Geboorte, overlijden, AOW-leeftijd bereiken

Handelingsbekwaam
 Iedereen, tenzij:
o Onder curatele (geestelijke stoornis, drank en drugsmisbruik)
o Minderjarig
 Niet meerderjarig verklaard/handlichting
 Tenzij toestemming ouders/curator, voor bepaald doel of ovk
o NB: Niet voor alles toestemming nodig: als gebruikelijk is voor iemand van die
leeftijd.
o Overeenkomsten vernietigbaar!

Maken: vraag 7 en 8 (pagina 90)

Samenvatting: geen overeenkomst

Inhoud overeenkomst
1. Wat partijen overeenkomen/afspreken
o Haviltex arrest: bij de uitleg van contracten moet je niet alleen kijken naar de
letterlijke tekst van de overeenkomst. Ook moet je kijken welke bedoeling
partijen hadden, wat hen voor ogen heeft gestaan en wat zij over en weer van
elkaar mochten verwachten in de gegeven omstandigheden.
 Arrest wordt nog dagelijks toegepast in de rechtspraktijk bij de uitleg
van een overeenkomst
2. De wet vult afspraken aan (aanvullend recht_
3. De gewoonte speelt ook rol
4. Redelijkheid en billijkheid
 Aanvullend of beperkend

Aanvullende werking red & bill


 Er wordt iets aan de overeenkomst toegevoegd
 Geen afspraken over gemaakt: maar op grond van de redelijkheid en billijkheid geldt
dat….

 Voorbeeld: een werknemer verricht administratieve werkzaamheden, secretaresse. Van


haar mag verwacht worden dat zij einde van de dag de vaatwasmachine in en uitruimt, naar
postkantoor fietst om post weg te brengen. Niet specifiek benoemd in
arbeidsovereenkomst.
Beperkende (derogerende) werking red & bill
 Er wordt een bepaling uit de overeenkomst gehaald.
 Er staat iets expliciet in de overeenkomst vermeld, maar het geldt in dit geval niet.
 Voorbeeld: exoneratieclausule/exoneratiebeding
 Een beding in de algemene voorwaarden waarbij de aansprakelijkheid (voor
schade) wordt uitgesloten.

Koopovereenkomst
 Koop (artikel 7:1 BW) is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te
geven en de andere om daarvoor een prijs te betalen.
 Wederkerig (niet eenzijdig)

 Verschillen: handelskoop en consumentenkoop

Consumentenkoop
 Artikel 7:5 BW: Koop met betrekking tot een roerende zaak gesloten door een
verkoper die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, en koper natuurlijk
persoon die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf. ◦ Dus verkoper =
professional (niet andersom)
 Mag niet afwijken van de wettelijke regels ten nadele van de consument
 Voorbeeld: Bij een consumentenkoop verjaart de rechtsvordering tot betaling van de
koopprijs door verloop van twee jaren. (Gewoonlijk verjaart dit na 5 jaar maar bij
consumentenkoop is termijn korter)

Verplichtingen verkoper
 Zaak met toebehoren (inclusief alle onderdelen)
 Afleveren (kosten? Alleen indien afgesproken)
 Eis van conformiteit (moet alle eigenschappen bezitten voor normaal gebruik)

Geen conformiteit:
 Alsnog naleveren
 Herstel
 Vervanging

Verplichtingen koper
 Betalen (vooruitbetalen mag beperkt tot 50%)
 Artikel 7:10 BW  risico van beschadiging gaat pas over ná levering en bezorging

NB:
 Recht van reclame verkoper (terugvorderen product na ontbinding
koopovereenkomst)
 De ontbindende voorwaarde (ik koop, tenzij… ) en de opschortende voorwaarde (ik
koop, mits …)
 Koop op proef = Ontbindend of opschortend?

Algemene voorwaarden
Pas altijd op wat er in de kleine lettertjes staat want dat is niet altijd alleen maar goed
nieuws. Dus toch maar lezen voor je eigen bestwil, als het althans voor jou een belangrijke
overeenkomst is!

 Meeste ondernemers gebruiken a.v.


 Van toepassing op de onderliggende contracten
 Vernietigbaar indien:
o Zwarte lijst: artikel 6:236 BW: Deze bepalingen zijn onredelijk bezwarend voor
de consument en worden op verzoek vernietigd.
o Grijze lijst: artikel 6:237 BW: deze bepalingen worden vermoed onredelijk
bezwarend te zijn, behoudens tegenbewijs.

Voorbeelden: (zie wettekst)

Men komt niet na wat is afgesproken


 Wanprestatie: tekortkoming in de nakoming van een verbintenis.
 Er zijn 3 vormen:
o Niet-deugdelijke nakoming
o Niet-nakoming
o Te late nakoming.

Rechten:
1. Nakoming van hetgeen waartoe de wederpartij zich verplicht had
2. Ontbinding van de overeenkomst
3. Vervangende schadevergoeding
4. Aanvullende schadevergoeding
5. Nakoming, gecombineerd met aanvullende schadevergoeding
6. Ontbinding, gecombineerd met aanvullende schadevergoeding
7. Vervangende en aanvullende schadevergoeding
Opschortingsrechten
 Soms mag je je verplichting opschorten als de ander óók (nog) niet aan zijn plicht heeft
voldaan.

 Exceptio non adimpleti contractus (artikel 6:262 BW)


 Als de ander niet (tijdig) nakomt mag jij je prestatie opschorten totdat de ander
nakomt.

 Onzekerheidsexceptie artikel (6:263 BW)


 Degene die eerst moet presteren mag wachten als daar een goede reden voor is
(je hoort dat hij failliet gaat)

 Retentie (artikel 3:290 BW)


 Roerende zaak onder je houden totdat de factuur is voldaan (garagehouder)

Maken: vraag 13 (pagina 90) + MC vragen (pagina 92 boek)


H3 + H4 Verbintenissenrecht | De (on)rechtmatige daad

Onrechtmatige daad of rechtmatige daad: verbintenis die uit de Wet voortvloeit


Wanprestatie: schade na verbintenis die uit een contractuele relatie voortvloeit.

Schade maar geen contract? (On)rechtmatige daad.

Onrechtmatige daad: definitie artikel 6: 162 lid 1 BW

1 Onrechtmatig? Artikel 6: 162 lid 2 BW


 Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of
nalaten in strijd met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van
rechtvaardigheidsgrond.

 Inbreuk op een recht


 Strijd met een wettelijke plicht
 Ongeschreven recht
 Rechtsvaardigheidsgrond

2 Toerekening? Artikel 6: 162 lid 3 BW


 Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan
zijn schuld of aan…….

Risicoaansprakelijkheid
 Artikel 6: 164 BW  een gedraging van een kind onder 14 jaar kan hem niet als een
onrechtmatige daad worden toegerekend.
 Artikel 16: 169 BW  in plaats daarvan zijn de ouders/voogden aansprakelijk

 Ouders/voogden voor hun kind:


o Kinderen t/m 13 jaar  ouders
o Kinderen van 14 en 15 jaar  ouders, tenzij de ouder geen verwijt treft
o Kinderen boven 16 jaar  kind zelf
 Werkgever voor werknemers, mits:
o Onrechtmatige daad + vergrote kans door werk + zeggenschap werkgever +
geen opzet/roekeloosheid werknemer
 Producenten voor hun producten
 Bezitter van onroerende zaak voor opstal
 Bezitter dier voor hun dieren

Maken: vraag 9,10,15 (eigen energie van het dier = uitzondering) en 16 (pagina 158)

3 Causaal verband/ 4 Omvang schade

Welke schade komt voor vergoeding in aanmerking? Wat te doen indien sprake is van een
keten van rampen? Welke schade moet dan worden vergoed?
Vroeger  Adequatieleer = alle schade die redelijkerwijs te voorzien is komt voor
schadevergoeding in aanmerking.

Maar: steeds complexer.

Nu  Toerekening naar redelijkheid = Welke schade is redelijkerwijs toe te rekenen aan de


dader?
 Soms is er een té ver verwijderd verband.

Schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad – Artikel 6: 162 BW

1. Onrechtmatigheid
o Inbreuk op een recht
o Handelen in strijd met wettelijke plicht
o Handelen in strijd met ongeschreven recht (zorgvuldigheidsnorm)
2. Toerekening
o Schuld: er moet een verwijt kunnen worden gemaakt
o Risico: krachtens de wet of verkeersopvattingen komt dit voor jouw risico
3. Causaal verband
o Er moet verband zijn tussen daad en schade
4. Schade
o Vermogensschade: verlies of gederfde winst + redelijke kosten ter
voorkoming of beperking van schade
o Ander nadeel: immateriële schade (gederfde levensvreugde, verdriet, pijn,
teleurstelling)
o Dit wordt alleen toegekend indien:

1. Opzetteling toegebrachte schade


2. Lichamelijk letsel, eer/goede naam of persoon aangetast
3. Nagedachtenis overledene aangetast

Nieuw: schokschade
 Met vergoeding van shockschade wordt de schadevergoeding aangeduid, waarop iemand
recht kan hebben, als hij of zij een ongeval heeft waargenomen, of direct geconfronteerd
wordt met de ernstige gevolgen ervan

Vragen: vraag 2,4,5,13 (pagina 157)

Verweermiddelen
 De dader heeft de mogelijkheid zich te verweren:
‘De onrechtmatige daad kan mij niet worden toegerekend’ Wanneer niet?

1. Rechtvaardigingsgrond:
o Overmacht
o Noodweer
o Voldoen aan wettelijk voorschrift
o Voldoen aan ambtelijk bevel
2. Relativiteitsvereiste: de wettelijke norm beschermt dit belang niet
o Check wat doel van de regeling is

Maken: vraag 8

Vorderingen na onrechtmatige daad


 Schadevergoeding
 Rectificatie
 Verbodsactie (met bedwangsom)
 Verklaring voor Recht

Maken: vraag 9,10,15,16

Rechtmatige daad

 Zaakwaarneming = willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de


behartiging van een anders belang
 Geen overeenkomst = toch schade vergoeden

 Onverschuldigde betaling = zonder rechtsgrond betalen (foutje)


 Geen overeenkomst = toch (terug) betalingsplicht

 Ongerechtvaardigde verrijking = hij die ongerechtvaardigd is van een ander is


gehouden de schade aan die ander te vergoeden.
 Geen overeenkomst = toch schade vergoeden
H5 Goederenrecht

Goederenrecht – verbintenissenrecht

 Verbintenissenrecht:
o Draait om personen c.q. partijen
o Die een juridische relatie met elkaar hebben
o Voortvloeiend uit overeenkomst of uit de Wet (rechtmatige en onrechtmatige
daad)
o Schept relatieve rechten (alleen voor een bepaalde partij/persoon)

Voorbeelden: koop, huur, aansprakelijkheid voor schade

 Goederenrecht:
o Relatie tussen personen en een goed

Absolute en relatieve rechten


Relatief recht: schept rechten voor bepaalde partijen (verbintenis)

 Als een overeenkomst wordt gesloten waarvan die verplichtingen die eruit voortvloeien
alleen geldig zijn voor de twee personen die de overeenkomst hebben gesloten, dan spreken
we van relatief recht.

Absoluut recht: recht tegenover iedereen geldig

 Eigendom is het belangrijkste voorbeeld

Goederen zijn zaken


 Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

Onroerende zaken:
 Grond
 Nog niet gewonnen delfstoffen
 Met grond verenigde beplantingen
 Gebouwen die duurzaam met grond zijn verenigd en alles wat daaraan vastzit

Roerende zaken: alles wat niet onroerend is (verplaatsend)

Kenmerken absolute rechten


1. Zaaksgevolg (het blijft op de zaak rusten)
2. Registergoederen (onroerende zaken, grote schepen en vliegtuigen) moeten worden
ingeschreven  Kadaster
3. Gesloten stelsel (staan allemaal in de wet)
4. Oudere rechten gaan voor jongere rechten
Eigendom
Meest omvattende recht op een zaak!

Uitzonderingen:
 Rechten van anderen
 Wettelijke voorschriften
 Regels van ongeschreven recht
o Hinder (tot diep in de nacht drum spelen) soms: ook mét vergunning overlast/
hinder
o Misbruik van eigendomsrecht:
1. Doel anderen schade berokkenen
2. Onevenredigheid (afbreken schuur tegenover dulden missen stukje grond)

Erfdienstbaarheid
 Prijs = retributie

Erfpacht
 Prijs = canon

 Huur van grond: pacht


 Genot van de grond, maar geen eigenaar dus niet het recht om de grond te verkopen
(blooteigenaar wel)

Opstal
 Recht op het gebouw dat staat op de grond
 Doorkruist het natrekkingsprincipe

Appartementsrecht
 Geen eigenaar van enkele kamer in een huis kan niet
 Stukje huis is appartement; onderdeel van een groter geheel
 Gemeenschappelijke ruimtes; lift, trappenhuis
 VvE bijdrage

Vruchtgebruik
 Genieten van de vruchten (vergelijk: van appelboomgaard of van geldvordering of
van huis)

Pandrecht
 Zowel op een zaak als op een vermogensrecht
 Zekerheid voor de nakoming van een verbintenis
 Alleen op roerende zaken!
 Vuistpand en bezitloos pandrecht
 Recht van parate executie
 Ook op vorderingen

Hypotheek recht
 Zowel op een zaak als op een vermogensrecht
 Zekerheid voor de nakoming van een verbintenis
 Alleen op onroerende zaken!
 Recht van parate executie (veiling)
 Afhankelijk recht (vervalt als vordering is voldaan)
 Bedingen
o Huurbeding
o Beding van niet-wijzigen
o Beheersbeding

Geestesproducten
 Immateriële goederen, zoals:
 Auteursrecht
 Octrooirecht
 Merkenrecht
 Recht op de handelsnaam

Onderscheid
 Genotsrechten/zekerheidsrechten
 Moederrecht/beperkrecht
Eigendomsoverdracht (art. 3:84 BW)
 Titel (de reden voor de overdracht)
 Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder
 Levering

Levering
 Registergoed: art. 3:89 (notariële akte + inschrijving kadaster)
o Geldt o.a. voor huizen, schepen en vliegtuigen
 Van roerende zaken (niet registergoed)
 Bezitsverschaffing (feitelijke overdracht)

Bescherming tegen B.O.B.


 BOB = beschikkingsonbevoegde
 Geldige levering en geldige titel, maar niet een beschikkingsbevoegde verkoper
 Consument krijgt derdenbescherming indien:
 Geldige titel, geldige levering, alleen geen BB verkoper. De eigendom gaat toch over
onder de volgende voorwaarden:
o Anders dan ‘om niet’ (niet gratis)
o Koper is te goeder trouw

Diefstal
 Uitzondering op de derdenbescherming als de zaak gestolen is. Als B de fiets had
gestolen en daarna had overgedragen aan C, dan kan A gedurende drie jaar de zaak
als zijn eigendom opeisen.
 Maar uitzondering op uitzondering: bij diefstal komt toch een overeenkomst tot
stand als C de fiets in een winkel heeft gekocht en hij gehandeld heeft als een
natuurlijk persoon en als consument (dus niet al bijv. een ondernemer)
H7 Ondernemingsrecht

Ondernemingsvormen
1. Eenmanszaak (ZZP’ers)
2. Samenwerkingsovereenkomst: Maatschap, VOF, CV
3. Rechtspersoon (B.V., N.V., vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij,
stichting)

 Concern: moedervennootschap (= holding) *Raad van Bestuur


 Diverse dochtervennootschappen, met daaronder businessunits

Handelsregister
 Kamer van Koophandel
 Handelsregisterwet: iedere onderneming die in Nederland gevestigd is moet worden
ingeschreven in het Handelsregister
 Alle ondernemingsvormen, maar ook: kerken, gemeentes en provincies
 Indien ‘doorgaans’ minimaal 15 uur arbeid per week
 Onderneming = voldoende zelfstandig optredende organisatorische eenheid van één
of meer personen waarin t.b.v. derden diensten of goederen worden geleverd of
werken tot stand worden gebracht met het oogmerk daarmee materieel voordeel te
behalen.

Eenmanszaak
 Eén eigenaar
 Geen wettelijke regels in BW
 Geen onderscheid tussen privévermogen en bedrijfsvermogen
o Bedrijfscrediteuren mogen zich verhalen op privévermogen
 Ook op gemeenschappelijk vermogen echtgenoot (GVG)

Maatschap
 Samenwerking tussen vrije beroepers (artsen, advocaten, makelaars, e.d.)
 Een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om iets in
gemeenschap te brengen met als doel het daaruit ontstane voordelen met elkaar te
delen.
 Wél wettelijke regels: 7A: 1655 – 1688 BW
 Partners noem je: maten
o Maten die niets inbrengen worden gelijkgesteld aan maten die minste
inbrengen. (Zie foto hieronder)
 Verdeelsleutel winst: naar rato van vermogensinbreng (alleen arbeid?  Kleinste
vermogen)
 Aansprakelijk tegenover derden: gelijke delen voor beheersdaden
o Alleen zelf gebonden voor beschikkingshandelingen
Beheersdaden en beschikkingshandelingen
 Aansprakelijk tegenover derden
 Beheersdaad (normale doel bedrijfsuitoefening)  alle maten voor gelijk aandeel bij
een maatschap
 Beschikkingshandeling (overige grote aankopen)  alleen handelende maat, tenzij:
o Bekrachtiging
o Voordelig voor de maatschap
o Volmacht vooraf

 Stille maatschap (geen inschrijving KvK vereist)


 Openbare maatschap (inschrijven  aansprakelijkheid voor
beschikkingshandelingen)
 Geen afgescheiden bedrijfsvermogen

Vennootschap onder Firma (VOF)


 Bijzondere vorm van maatschap
 Bedrijf: geregeld in WvK art. 16 e.v.
 Inschrijven en doel vermelden in handelsregister! Zo niet  alle vennoten voor alles
aansprakelijk

 Vof-contract: bijzondere regels inzake bevoegdheden


 Verschil met maatschap:
o VOF een afgescheiden vermogen (bedrijfsvermogen gaart voor
privévermogen)
o Iedere vennoot hoofdelijk (100%) aansprakelijk mits ‘past binnen doel’
 Dus bij beheersdaden
 NB: wel inschrijven doel in KvK!

Commanditaire vennootschap (CV)


 Beherende vennoten (net als VOF)
 Stille vennoten (geldschieters)  niet werkzaam, geen beheersdaden, aansprakelijk
tot geldbedrag, tenzij.. (Regels overtreden)

Rechtspersonen: de NV
 Een rechtspersoon  een zelfstandig drager van rechten en plichten
 Eigenaar: aandeelhouders
 NV: Naamloze Vennootschap  alle regels zijn in beginsel ook op de BV van
toepassing
o Aandelen vrij verhandelbaar (beurs)
 BV: Besloten Vennootschap
o Aandelen beperkt verhandelbaar (blokkering)

Oprichting NV
 Notariële akte van oprichting
 Statuten (regels en bevoegdheden)
 Accountantsverklaring
 NV i.o. (in oprichting)
o NV gebonden na bekrachtiging rechtshandelingen oprichtingsfase
o Hoofdelijke aansprakelijkheid oprichters nakoming verplichtingen
o Ook na oprichting blijven oprichters aansprakelijk als zij wisten of konden
weten dat NV niet kon nakomen of indien binnen 1 jaar failliet

Organen
 AV(A) = Algemene vergadering van Aandeelhouders (ook wel: AV)
o Geldverstrekkers, eigenaren
o Bevoegdheden (o.a.):
o Benoeming en ontslag bestuurders en commissarissen
o Onderzoeken en vaststellen jaarrekening

 Bestuur (meestal 3 personen): Behoorlijke taakvervulling. Onbehoorlijk? Bestuurders


persoonlijk aansprakelijk!
 Raad van commissarissen (RvC) niet verplicht
o Toezicht en advies
 Geen hiërarchie (evenveel macht)
 Meeste NV’s: open vennootschappen, wisselende aandeelhouders

Kapitaal
 Maatschappelijk kapitaal = maximaal uit te geven aandelen
 Geplaatst kapitaal = verkochte aandelen (min. 45.000, 20% maatschappelijk kap.)
 Gestort kapitaal = betaalde aandelen (minimaal 45.000)

 Aan toonder
 Op naam

 Blokkeringsregeling = beperking om aandelen op naam aan een ander over te dragen.


Alleen met goedkeuring bepaald orgaan. Doel: machtsconcentratie

Rechten aandeelhouder
1. Financiële rechten
2. Vergader- en stemrecht
3. Informatierecht
4. Rechten m.b.t. goede gang van zaken
Verschillen BV en NV
 BV: alleen aandelen op naam (geen toonderaandelen)
 BV: geen verplichte blokkeringsregeling
 BV: aanbiedingsplicht
 BV: geen maatschappelijk kapitaal, geen minimum
 BV: geen bank en accountantsverklaring
 BV: ook stemrecht loze of winst loze aandelen

Structuurvennootschap
Grote vennootschap:
 Geplaatst kapitaal > 16 mio euro
 Ondernemingsraad
 Minimaal 100 werknemers

 Na 3 jaar: structuurvennootschap
 RvC = verplicht
 Bevoegdheden AVA beperkter  RvC grotere invloed

Stichting en vereniging
 Geen winstoogmerk
 Geen uitkeringen aan leden of oprichters
 Stichting: ideële of sociale strekking

 Coöperatie = speciale vereniging (agrarische sector, Rabobank) die voorziet in


‘stoffelijke behoefte’ van haar leden. Sluiten overeenkomst met leden.
 Onderlinge Waarborgmaatschappij (OWM) = speciale vereniging die voorziet in
sluiten van verzekeringsovereenkomsten met leden

Wet op de Ondernemingsraden
 Minimaal 50 personen? Verplichte OR!
 >10 <50? Ofwel personeelsvertegenwoordiging ofwel personeelsvergadering
 Ook voor een OR voor non-profit organisaties of overheidsinstanties

1. Recht op overleg (ook initiatiefrecht)


2. Recht op advies
3. Recht op instemming
4. Informatieplicht
Recht van enquête
 Waar? Ondernemingskamer (OK)
 Wie?
o Aandeelhouders met groot deel kapitaal
o Die vermeld is in de statuten
o Vakbonden
o AG van Openbaar Ministerie
 Hoe?
o Bezwaar maken  Geen reactie  Onderzoek OK  Gegrond? 
maatregelen
H8 Burgerlijk procesrecht

Rechtbank  Sector Civiel


 Vordering > €25.000
 Vordering onbepaalde waarde
 Onrechtmatige situatie moet stoppen
 Echtscheiding, alimentatie, voogdij en adoptie

Rechtbank  Sector Kanton


 Unus-rechtspraak (rechter zit alleen)
 De kantonrechter behandelt binnen het civiel recht:
o Zaken tot en met €25.000;
o Aardvorderingen: arbeidszaken, huurzaken, consumentenkoopzaken en
consumentenkredietzaken;
o Ook bewind, curatele, mentorschap en erfrechtzaken.

Kanton:

Rechtbank  Overige sectoren


 Strafrecht:
o Politierechter (overtredingen)
o Meervoudige kamer (misdrijven)
 Bestuursrecht

Overzicht rechtspraak in Nederland

Absolute en relatieve competentie


 Absolute bevoegdheid: welke rechter
 Relatieve bevoegdheid: welke regio

Absolute bevoegdheid: welke rechter is bevoegd?


 De strafrechter
 De civiele rechter: gewoon
 De civiele rechter: kanton
 De bestuursrechter
Welke rechter is bevoegd?

Indeling (zie foto rechts)


 11x Rechtbank (ook Overijssel!)
 5x Gerechtshof

Dagvaardingsprocedure of verzoekschriftprocedure?
 Hoofdregel: dagvaarding
Tenzij de verzoekschriftprocedure geldt. Dit laatste volgt uit de
wet.

Dagvaardingsprocedure
 In een dagvaardingsprocedure vraagt u het oordeel van de
rechter over een conflict.
 De procedure begint met een dagvaarding. In de dagvaarding legt u uit wat het
conflict is en wat u wilt.
 De tegenpartij (gedaagde) kan reageren.

Beginselen van burgerlijk procesrecht


 De rechter is lijdelijk (feiten en rechtsgronden?)
 Verplichte procesvertegenwoordiging
 Behalve bij:
o De kantonrechter
o Gedaagde in Kort Geding
 Hoor en wederhoor
 Onafhankelijke onpartijdige rechter (wraking?)
 Openbaarheid van rechtspraak
o Behalve bij familierecht

Verloop procedure

Kort Geding

Na de uitspraak
 Uitspraak, vonnis, beschikking
 Executoriale titel = geldig bewijs om je vordering te incasseren via de deurwaarder,
eventueel beslag te leggen.
Rechtsmiddelen
 Verzet
Als er geen verweer is gevoerd wijst de rechter de vordering bij verstek toe, dan kan er
verzet worden gedaan tegen het verstekvonnis

 Hoger beroep: Gerechtshof


Schorsende werking tenzij uitvoerbaar bij voorraad.

 Cassatieberoep: Hoge Raad

Gerechtshof
Wie het niet eens is met een uitspraak van de rechtbank, kan ik hoger beroep gaan. De
gerechtshoven behandelen het hoger beroep van strafzaken, civiele zaken (zoals scheiding),
kantonzaken (zoals ontslag) en belastingzaken.

Hoge Raad
 De Hoge Raad der Nederlanden is de hoogste rechter in Nederland op het gebied van
civiel recht, strafrecht en belastingrecht.
 Hij is dat ook voor Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Bonaire, Saba en Sint-Eustatius.
 De Hoge Raad is geen derde instantie, maar een cassatierechter. Dat betekent dat de
Hoge Raad oordeelt of de feitenrechter het recht goed heeft uitgelegd en toegepast.

You might also like