You are on page 1of 21

Basisboek recht

Deel 1 van 3 : Blok 1 t/m 3


Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Blok 4 tot en met 6 Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Blok 7 tot en met 9

Bronvermelding:
Titel: Basisboek recht Negende druk Auteur: Mr. O.A.P. van der Roest (red.) Uitgever: Wolters-Noordhoff ISBN: 9001759033 Aantal paginas boek : 699 Aantal hoofdstukken boek : 9 blokken

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2005 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan info@studentsonly.nl.

Inhoudsopgave

Blok 1 Blok 2 Blok 3

Inleiding in het recht Privaatrecht Burgerlijk procesrecht

pag. 3 pag. 7 pag. 18

Een lijst met gebruikte afkortingen staat voor in het boek op pag. 16-18.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Blok 1 Inleiding in het recht Hoofdstuk 1 Kennismaking met het recht

In de samenleving moeten we met elkaar leven, maar natuurlijk is er sprake van belangentegenstellingen. Dit ligt meestal ten grondslag aan juridische problemen. In dit verlengde kan ook eigenrichting worden gezien. Dit betekent dat in een geschil tussen jou en een ander of anderen jij je gelijk wilt halen en dat doet door middel van zelf geweld te gebruiken. Als iedereen dit doet leidt dat tot chaos. Daarom is eigenrichting verboden, alleen de overheid heeft het recht om door middel van geweld het recht te handhaven monopolie van rechtshandhaving. De overheid kan dwangmiddelen gebruiken. In enkele gevallen is eigenrichting toegestaan en dat is in de gevallen dat het nadrukkelijk in de wet staat geschreven. De organisatie van de rechterlijke macht staat beschreven in de Grondwet en de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO). Nederland kent volgens art. 2 Wet RO 19 rechtbanken, 5 gerechtshoven en een Hoge Raad. De rechtbank is het eerste gerecht. Is men het niet eens met een uitspraak van deze rechtbank, dan kunnen de partijen in beroep gaan bij het gerechtshof. Is men het er dan nog niet mee eens kan men uiteindelijk in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Hierbij wordt niet in tegenstelling tot het hoger beroep weer opnieuw naar de feiten gekeken. Het recht verbindt aan het niet-naleven van een rechtsregel een sanctie. Er gelden hier wel uitzonderingen, aan sommige rechtsregels in het wetboek worden namelijk geen sancties verbonden.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Hoofdstuk 2

Systematisering van het objectieve recht

2.1 In het recht wordt onderscheidt gemaakt tussen publiekrecht en privaatrecht. - Privaatrecht; houdt zich bezig met de rechtsverhouding tussen personen onder elkaar, zowel voor natuurlijk als rechtspersonen. - Publiekrecht; houdt zich bezig met de rechtsverhouding tussen burgers en overheid, hieronder valt het bestuursrecht, strafrecht en Europees recht. De overheid kan ook deelnemen aan het privaat namelijk niet als de overheid zodanig maar als rechtspersoon. Het publiek recht geldt dus alleen voor de overheid als er een specifieke overheidshandeling wordt verricht. 2.2. Daarnaast wordt er in het recht onderscheidt gemaakt in materieel- en formeel recht. - Materieel recht; zijn de regels die rechten en plichten opleggen aan de burgers onderling, overheden onderling en de relatie burgers en overheid. - Formeel recht (procesrecht); geeft regels over hoe het materieel recht gehandhaafd moet worden.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Hoofdstuk 3

Wat wordt verstaan onder recht

3.1 In het recht is er een onderverdeling; - Objectief recht; is het geheel van geschreven en ongeschreven regels. v.b. objectief recht zegt dat een ander niet zomaar van een voorwerp in jouw bezit gebruik mag maken. - Subjectief recht; het objectieve recht geeft subjectief rechten of plichten. v.b. subjectief recht zegt dat geen ander de fiets zonder jouw toestemming mag gebruiken. De geadresseerde van subjectieve rechten zijn; - Natuurlijke personen; mensen van vlees en bloed, zij zijn dragers van subjectieve rechten. - Rechtspersonen; organisatievormen, zij zijn tevens dragers van subjectieve rechten. De voorwerpen van recht worden rechtsobjecten genoemd. Hieronder vallen eveneens dieren omdat een dier juridisch gezien geen rechtssubject is, geen drager van subjectieve rechten. 3.2. Dwingend recht zijn regels waarvan de burgers niet mogen afwijken. Veelal staat er dan in de wetsregels moeten, verplicht, op straffe van nietigheid. Aanvullend recht, deze regels laten de burgers vrij om in afwijking van een rechtsregel regeling te treffen. Wordt er door de burgers geen regeling getroffen, dan geldt de wettelijke regeling. Semi-dwingend recht; hier mogen de burgers van de wettelijke regeling afwijken, maar dit moet gebeuren in de door de wet opgelegde grenzen.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Hoofdstuk 4

Rechtsbronnen

4.1. De wet is de belangrijkste rechtsbron. Het komt in twee vormen voor; - wet in materile zin; dit zijn algemene regels die de burgers binden en zij gelden voor een onbepaald aantal gevallen en voor een onbepaald aantal personen. - Wet in formele zin; zijn gemaakt door de Staten-Generaal en de regering gezamenlijk, art. 81 Grondwet. De meeste wetten in formele zin zijn tevens wetten in materile zin. Een wet wat alleen in formele zin is, is gericht op een concreet geval. Strijd van regelingen; - hogere regeling met lagere regeling; hirarchie geldt de hogere gaat voor de lagere regeling. - Op een dezelfde rang strijd van regelingen de jongste regeling gaat voor de oudere regeling. 4.2. Gewoonterecht is een geregeld handelen in een zekere kring. Voorwaarden hiervoor zijn; - afwijking van de gewoonte wordt als onbehoorlijk gezien in de betrokken kring - de handelingen zijn een gevolg van de overtuiging dat men ze zo moet doen. Het gewoonte recht kan regels van aanvullend recht opzij zetten en in een enkel geval ook dwingend recht. In het strafrecht kent men geen gewoonterecht, hier geldt namelijk het legaliteitsbeginsel (= dat geen feit strafbaar is zonder dat het in de wet geschreven staat) 4.3. Jurisprudentie is een rechtspraak. Wanneer er voor een concrete rechtsvraag geen rechtsregel blijkt te bestaan, dan moet de rechter gebruik maken van redeneringvormen; naar analogie of a-contrario. In een concreet geval moet de rechter de toepasselijke regel interpreteren. Dit kan doormiddel van interpretatiemethoden, deze zijn; - teleologische interpretatie, kijkt naar de bedoeling van de wet dan naar woorden - historische interpretatie deze wordt onderscheiden in; o a. de wethistorische interpretatie; kijkt naar de bedoeling van de opstellers van de wetsregel, denk aan memorie van toelichting. o b. de rechtshistorische interpretatie; de wet wordt dan vooral in het totaal van de geschiedenis van het recht beoordeeld. - Systematische interpretatie; hier wordt er naar de samenhang van de wetgeving gekeken. - Grammaticale interpretatie; hier kijkt men taalkundig naar de wet. - Anticiperende interpretatie; hier wordt er rekening gehouden met komend recht. 4.4. Verdragen bevatten alleen bepalingen die gericht zijn tot de Staten die het verdrag hebben besloten. De burgers kunnen hier in beginsel geen rechten en plichten aan ontlenen. Dit kan pas wanneer de nationale wetgever het onderwerp in een nationale wet heeft behandeld. In Nederland geldt art. 93 Grondwet, hier in staat in het kort dat de Nederlandse burgers direct rechten en plichten aan kunnen ontlenen self-executing. Voorwaarden is wel dat het moet gaan om bepalingen met directe werking.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Blok 2 Privaatrecht Hoofdstuk 1 Inleiding privaatrecht

1.1 Materieel privaatrecht; geeft de rechten en de plichten die gelden voor personen onderling, ook rechtspersonen. En geeft tevens aan wat er gebeurt als zon recht of plicht geschonden wordt. Formeel privaatrecht; de regels die gelden voor het procesrecht, dus de regels hoe het materieel recht gehandhaafd moet worden. Hier heet het ook het burgerlijk procesrecht. 1.2 Het materieel privaatrecht is vooral neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. Er zijn 8 Boeken, Boek 1 & 2 personen- en familierecht en Boek 3 t/m 8 het vermogensrecht. Voor het vermogensrecht is nu alleen Boek 3, 5 en 6 en de koop en ruil uit 7 van belang. Hierin staan regels die betrekking hebben op (subjectieve) vermogensrechten. Het vermogensrecht is weer op te delen in: - Verbintenissenrecht; het heeft te maken met verbintenissen, een rechtsbetrekking tussen 2 personen. De een heeft recht op een prestatie en de ander een plicht tot prestatie. De overeenkomst is de belangrijkste hieronder. Het verbintenissenrecht bestaat vooral uit aanvullend recht, er is namelijk sprake van contractsvrijheid. Hierdoor wordt het gekenmerkt als een open stelsel. Verbintenissen kunnen ook uit de wet ontstaan, zoals de onrechtmatige daad. (Boek 6 en 3) - Goederenrecht; heeft betrekking op de relatie tussen personen en een goed. Het goed staat centraal in tegenstelling tot de verbintenis, daar was het de prestatie. Het goederenrecht wordt gekenmerkt door dwingend recht. En is daarom ook een gesloten stelsel. ( Boek 3 en 5) Het Burgerlijk Wetboek kent een gelaagde structuur, naarmate je verder in het wetboek zoekt naar regelingen over iets, des te meer worden die regelingen op een specifiek geval gespitst. Ook ken het Burgerlijk Wetboek schakelbepalingen, dit zijn bepalingen die bepaalde wetsartikelen van overeenkomstige toepassing verklaren op situaties waarvoor zij eigenlijk niet geschreven zijn.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Hoofdstuk 2

Rechtshandeling

2.1 Aan rechtsfeiten wordt een rechtsgevolg aan verbonden en deze zijn dan de feiten die van belang zijn voor het recht. Een bloot rechtsfeit is een feit waarvan de rechtsgevolg zonder een handeling in werking treedt, zoals geboorte. Voor andere rechtsgevolgen zijn handelingen nodig om deze in te laten treden, de rechtshandelingen. De rechtshandelingen zijn gericht op dat rechtsgevolg. Is het handelen niet gericht op het rechtsgevolg dan zijn het feitelijke handelingen (rechtmatige en onrechtmatige daad). Boek 3 titel 2 hiervoor van belang. 2.2 De rechtshandelingen worden onderverdeeld in: - eenzijdige rechtshandeling, de wilsverklaring van 1 persoon is voldoende om het rechtsgevolg in werking te laten treden, vb. testament - meerzijdige rechtshandeling, de wilsverklaring van 2 of meer personen zijn nodig om het rechtsgevolg in werking te laten treden. 2.3 Een gerichte rechtshandeling heeft pas werking wanneer hij de andere persoon heeft bereikt, (art. 3:37 lid 3). 2.4 Een wilsverklaring is nog niet altijd rechtsgeldig, er kunnen namelijk gebreken aan kleven. Om deze ongeldig te maken beschikken we over: - Nietig (van rechtsweg); een nietige rechtshandeling is een handeling die niet geldig is en ook nooit is geweest. - Vernietigbaarheid; hier kan door iemand beslist worden, die deze bevoegdheid heeft, om de handeling te vernietigen of toch in stand te houden. Wordt de handeling vernietigd, dan werkt hij met terugwerkende kracht, art. 3:53 lid 1. De nagekomen prestaties zijn dan zonder rechtsgrond, onverschuldigd, verricht. 2.5 De belangrijkste gronden voor ongeldigheid van rechtshandelingen zijn: - De wil stemt niet overeen met de verklaring, art. 3:33; bijv. door een vergissing of fout in een communicatiemiddel. Een uitzondering is als iemand op die verklaring kon vertrouwen dan is de rechtshandeling niet nietig, wil-vertrouwensleer. - Geestelijke stoornis, art. 3:34; De gestoorde zal moeten bewijzen om zijn handeling te kunnen vernietigen dat: De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette. De verklaring onder invloed van de die stoornis is gedaan. - Handelingsonbekwaamheid, art. 3:32; degenen die handelingsonbekwaam zijn: Minderjarigen, een rechtshandeling zonder toestemming door ouders kan vernietigd worden. Meerderjarigen onder curatele gesteld, een rechtshandeling die zonder toestemming van curator is verricht, kan door de curator worden vernietigd. - Wilsgebreken, art. 3:44 en 6:228; ons recht kent 4 wilsgebreken: Bedrog, art 3:44 lid 3, Dwaling art. 6:228, Bedreiging art. 3:44 lid en Misbruik van omstandigheden art. 3:44 lid 3. - Strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde, art. 3:39 en 3:40.
Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels ! 8

Hoofdstuk 3

Overeenkomsten

3.1 Een overeenkomst komt tot stand d.m.v. aanbod en aanvaarding en is dus een meerzijdige rechtshandeling, omdat er altijd 2 wilsverklaringen nodig zijn. De wilsverklaring van het aanbod en de wilsverklaring van de aanvaarding, art. 6:217 lid 1 BW. (figuur totstandkoming overeenkomst zie: hfst 3; blz 93; Basisboek recht; O.A.P. van der Roest.) - Aanbod; deze kan in iedere vorm geschieden, een vereiste is wel dat het de ander heeft bereikt. Een 2de vereiste is dat er alle essentile elementen van de overeenkomst bevat, anders is het geen aanbod. - Aanvaarding; d.m.v. aanvaarding accepteert iemand het aanbod en komt de overeenkomst tot stand. 3.2 De genuanceerde ontvangsttheorie geldt ook voor het moment van de totstandkoming van de overeenkomst, bij aanbod en aanvaarding. Ook hier zijn de art. 3:37 lid 3 en 6:224 BW van belang. 3.3 Veel overeenkomsten hebben algemene voorwaarden. Algemene voorwaarden zijn schriftelijke bedingen die worden gebruikt om in een aantal overeenkomsten te worden gebruikt, art. 6:231 BW. Degene die algemene voorwaarden opstelt noemt men de gebruiker en degene die ze aanvaardt de wederpartij. De wederpartij is gebonden aan de algemene voorwaarden als hij het aanbod heeft aanvaardt, het moet aan de wederpartij bekendgemaakt zijn dat er algemene voorwaarden zijn, art. 6:232 BW. Voor de wederpartij is er de mogelijkheid om 1 of meer bedingen uit de algemene voorwaarden te vernietigen, dit mag als, art.6:233: - Er is aan de wederpartij niet genoeg mogelijkheid gegeven om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. - Het beding is ongegrond bezwarend; hiervoor zijn de zwarte, art. 6:236 en de grijze lijst, art. 6:237 in het wetboek. 3.4 De eerste onderscheiding binnen de overeenkomsten is die tussen obligatoire overeenkomst en niet-obligatoire overeenkomst. De tweede onderscheiding is die tussen eenzijdige overeenkomst en wederkerige overeenkomst. De derde onderscheiding is die tussen benoemde overeenkomst en onbenoemde overeenkomst. De vierde onderscheiding is die tussen consensuele overeenkomst en formele overeenkomst. 3.5 + 3.6 De obligatoire overeenkomst is de bron van de verbintenissen. De inhoud van een overeenkomst kan worden bepaald door: - Partijafspraak; maar het mag niet in strijd komen met wettelijke regelingen, de openbare orde en de goede zeden wat partijen hebben afgesproken, art. 3:40 BW. - Wet; het aanvullend recht geeft ook een aantal zaken die zo geregeld kunnen worden in een overeenkomst. - Gewoonte; een overeenkomst wordt een langere tijd steeds op dezelfde manier opgesteld. - Redelijkheid en billijkheid; de partijen dienen zich tegenover elkaar te verdragen als de eisen die de redelijkheid en de billijkheid er aan stellen, art. 3:12 BW.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

Hoofdstuk 4

Nakoming, tekortkoming in de nakoming en de gevolgen daarvan

4.1 De verbintenis moet na worden gekomen, als er een tijdstip is afgesproken, na dit tijdstip. Maar hij mag er ook voor kiezen om de verbintenis voor dit tijdstip na te komen. Is er geen tijdstip afgesproken kan de verbintenis onmiddellijk worden nagekomen, art. 6:38 BW. Degene die na moet komen is de debiteur, de schuldenaar. De debiteur kan ook een ander de verbintenis laten nakomen. In principe moet er aan de crediteur, schuldeiser, worden nagekomen, behalve in de volgende situaties: - de schuldeiser is inningonbevoegd. - de schuldeiser is handelingsonbekwaam. 4.2 Wordt de verbintenis op de juiste manier nagekomen dan is eraan voldaan en als gevolg hiervan gaat hij teniet. 4.3 Er kan ook sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, het niet op de juiste wijze nakomen. Hiervoor zijn wel 2 voorwaarden: - de prestatie wordt niet nagekomen of niet goed nagekomen - de verbintenis is al opeisbaar 4.4 Wanneer een debiteur niet goed is nagekomen en dat tekortkomen kan worden toegerekend wordt er gesproken van een toerekenbaar tekortkomen in de nakoming van de verbintenis, art. 6:74 BW. Een andere term voor dit geheel is wanprestatie. De crediteur kan in dit geval het volgende van de debiteur vorderen: - ontbinding - nakoming - vervangende schadevergoeding 4.5 Een tekortkoming in de nakoming die niet kan worden toegerekend is overmacht. Een beroep hierop door de debiteur kan alleen slagen, als, art. 6:75 BW: - niet voor zijn rekening komt, de belangrijkste wettelijke regeling waar het wel voor zijn schuld komt zijn art. 6:76 en 6:77 BW. Ook kunnen omstandigheden voor de rekening van de debiteur komen op grond van verkeersopvattingen. - niet te wijten is aan de schuld van hem. Overmacht kan van blijvende of tijdelijke aard zijn, en daarom is nakoming door de debiteur ook blijvend of tijdelijk onmogelijk. Bij de nakoming die blijvend onmogelijk is moet er gekeken worden naar de genusverbintenis en de speciesverbintenis. Dus de gevolgen van overmacht zijn: dat er geen nakoming kan gevorderd worden of geen schadevergoeding gevorderd kan worden. 4.6 Nakoming kan worden gevorderd, zodra de verbintenis opeisbaar is. De crediteur kan eventueel een procedure aanspannen tegen de debiteur en de rechter dan laten oordelen tot nakoming van de prestatie, art. 3:296 lid 1 BW.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

10

4.7 Er zijn 2 soorten schadevergoeding, namelijk de vervangende en de aanvullende schadevergoeding. De aanvullende schadevergoeding kent ook weer 2 vormen, namelijk de gevolgschade en de vertragingsschade. De vereisten voor vordering tot schadevergoeding staan opgesomd in art. 6:74 BW. Het schema van alle vereisten schadevergoeding zie; blz. 136; hfst. 4; Basisboek recht; O.A.P. van der Roest. Uit art. 6:74 staat de wettelijke verplichting tot schadevergoeding voor de degene die wanprestatie pleegt. Er zijn twee soorten schadevergoeding, volgens art. 6:95 BW: - vermogensschade; hieronder valt volgens art. 6:96 geleden verlies, gederfde winst, redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. - ander nadeel; ook wel smartengeld of immaterile of idele schade. Deze staat in art. 6:106 lid 1 onder a t/m c. Shockschade en affectieschade komen niet in aanmerking voor schadevergoeding in dit geval, ook niet in art. 6:108 want daar gaat het om vermogensschade. De omvang van de schade wordt bepaald door onder meer causaal verband (art. 6:98), voordeelsverrekening (art. 6:100), eigen schuld (art. 6:101), medeschuld (art. 6:102 en matiging door de rechter (art. 6:109). 4.8 Voor een geslaagd beroep op ontbinding moet aan de volgende eisen zijn voldaan, art. 6:265: - wederkerige overeenkomst - tekortkoming - tekortkoming moet de ontbinding aanvaarden - verzuim, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. De gevolgen zijn dat de personen van hun verbintenissen af zijn, art. 6:271 BW. Ook ken de ontbinding geen terugwerkende kracht, art. 6:269 BW. Na ontbinding komt ook op allebei de partijen een wettelijke ongedaanmakingsverplichting te rusten, art. 6:271 BW. De ontbinding kan volgens art. 6:267 BW op 2 manieren plaatsvinden, namelijk door een schriftelijke verklaring of door een uitspraak van de rechter. 4.9 Een overzicht van de gevolgen van de tekortkoming in de nakoming zie; blz. 150; hfst. 4; Basisboek recht; O.A.P. van der Roest. (Zowel van de toerekenbare tekortkoming als de niet-toerekenbare tekortkoming) 4.10 Er is een nieuwe ontwikkeling aan de gang op het moment, namelijk die van het elektronisch contracteren. De wettelijke vormvereisten hiervoor zijn geregeld in art. 6:227a BW. Ook wordt bij het elektronisch contracteren een algemene en bijzondere informatieverplichting opgelegd aan de verlener van de online-diensten, hiervan belang zijn de art. 6:227b en art. 3:15d BW. Ook moet volgens art. 6:227b voorwaarden ter beschikking zijn gesteld aan de wederpartij. En moeten ook de algemene voorwaarden ter beschikking zijn gesteld aan de wederpartij, art. 6:231 sub a en art. 6:234 lid 1. Volgens art. 6:227c lid 1 moet de aan de wederpartij middelen ter beschikking zijn gesteld waarmee diegene op de hoogte komt van de handelingen, en dan ook eventuele niet-gewilde handelingen die hij dan kan herstellen voordat hij de overeenkomst aangaat. En als laatst bepaalt art. 6:227c lid 2 dat er een ontvangstbevestiging moet geschieden aan de wederpartij.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

11

Hoofdstuk 5

Verbintenissen uit de wet

5.1 + 5.2 Een verbintenis vloeit niet altijd voort uit de wet (direct of indirect), ze kunnen ook anders ontstaan. Maar dan moet het wel passen in het stelsel van de wet of aansluiten bij de in de wet geregelde gevallen. Vgl. arrest Quint/Te Poel. 5.3 De belangrijkste van deze verbintenissen is de verbintenis die voortvloeit uit de onrechtmatige daad (o.d.), art. 6:162 BW. Als iemand een onrechtmatige daad tegen iemand anders pleegt kan deze eerste persoon aansprakelijk worden gesteld voor de schade o.g.v. art. 6:162. Wil dit lukken, moet er aan de volgende eisen zijn voldaan: onrechtmatigheid; art. 6:162 lid 2, toerekenbaarheid; art. 6:162 lid 3, schade, causaal verband; er moet voldaan zijn aan het conditio sine qua non-vereiste, relativiteit; art. 6:163. Welke schade vergoedt moet worden staat in afdeling 6.1.10 van het BW. Er kan schadevergoeding geist, maar ook een ver-/gebod of bevel. 5.4 Bij kwalitatieve aansprakelijkheid zijn bepaalde personen aansprakelijk omdat ze een bepaalde hoedanigheid bezitten, geregeld in afdeling 6.3.2 BW. Voor hen bestaat er een risicoaansprakelijkheid. Ouders zijn aansprakelijk voor hun kinderen, het is wel afhankelijk van de leeftijd: - Kinderen onder de 14 jaar; art. 6:164 en 6:169 lid 1. - Kinderen van 14 en 15 jaar; zij kunnen o.g.v. art. 6:162 en 6:169 lid 2 - Kinderen van 16 jaar en ouder; hier geldt gewoon art. 6:162 Er is ook een kwalitatieve aansprakelijkheid voor ondergeschikten, art. 6:170 BW. De werknemer is aansprakelijk o.g.v. art. 6:162 en de werkgever o.g.v. 6:170 lid 1 en zijn dus hoofdelijk aansprakelijk. Ook is er een risicoaansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten aan opdrachtgevers, art. 6:171 BW. Er moeten wel sprake zijn van een zekere eenheid van bedrijf tussen de opdrachtgever en niet-ondergeschikte. De aansprakelijkheid voor opstallen staat in art. 6:174 BW. Maar een bezitter kan onder zijn aansprakelijkheid uitkomen door de tenzijregel in lid 1. Wordt de opstal ter uitoefening van een bedrijf gebruikt, dan rust de aansprakelijkheid op degene die het bedrijf uitoefent, art. 6:181. Ook bestaat er een aansprakelijkheid voor dieren aan de bezitters van dieren, art. 6:179 BW. De bezitter is aansprakelijk voor het door het dier gemaakte schade. Ook hier geldt art. 6:181 BW. 5.5 In afdeling 6.3.3 BW staat de productaansprakelijkheid geregeld. Vereisten hiervoor zijn, art. 6:185 BW, een gebrek, in een product, van een producent, waardoor schade is veroorzaakt. Er moet causaal verband zijn tussen het gebrek en de schade. De fabrikant/producent kan ontkomen van zijn aansprakelijkheid door een beroep te doen op de gronden die in art. 6:185 lid 1 a t/m f BW. Ook wordt o.g.v. art. 6:185 lid 2 BW de aansprakelijkheid vermindert of geheel opgeheven als is er sprake is van eigen schuld van de benadeelde (art. 6:101 BW). 5.6 Ook de rechtmatige daden kunnen een bron zijn van verbintenissen. Zij worden geregeld in afdeling 6.4 en welke schade vergoed moet worden staat in 6.1.10. De rechtmatige daden zijn: - Zaakwaarneming; art. 6:198 en art. 6:199 BW. - Onverschuldigde betaling; leidt tot verbintenis tot ongedaanmaking, art. 6:203 BW. - Ongerechtvaardigde verrijking; art. 6:212 BW.
Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels ! 12

Hoofdstuk 6

Goederenrecht

6.1 Vermogen geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen aan een subject. Goederen de op geld waardeerbare rechten, zaken en vermogensrechten. Schulden verplichtingen (passieve vermogensbestanddelen). Zaken voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, art. 3:2 BW. Onroerende zaken bijv. grond, met de grond verenigbare gebouwen, art. 3:3 lid 1. Roerende zaken alle niet onroerende zaken, art. 3:3 lid 2 BW. Vermogensrechten dit zijn geen zaken en moet aan de eisen voldoen van art. 3:6 BW. Relatieve rechten het verbintenissenrecht, deze rechten vloeien voort uit de verbintenisscheppende overeenkomst en geven recht op een prestatie van een schuldenaar. De belangrijkste zijn de vorderingsrechten. Absolute rechten het goederenrecht, zij doen een relatie ontstaan tussen een persoon en een goed. Ze hebben absolute werking en werken dus t.o.v. iedereen en de persoon met dit recht heeft een exclusief recht op het goed. Goederenrechtelijke rechten onderdeel van de absolute rechten. Deze wordt weer onderverdeeld in zakelijke rechten en vermogensrechten. Moederrecht art. 3:8 BW. Meestal is het het eigendomsrecht. Een beperkt recht wordt hieruit afgeleid. Beperkt recht afgeleid uit het moederrecht, bijv. het recht van erfrecht en pand. Deze rechten geven aan de beperkt gerechtigden bevoegdheden die anders aan de eigenaar toekomen. Genotsrecht ze geven de gerechtigden bepaalde bevoegdheden van gebruiksgenot. Zekerheidsrecht zij geven het recht om het goed te gebruiken Registergoederen art. 3:10 BW. Hier vallen onder de onroerende zaken, te boek gestelde schepen en luchtvaartuigen en beperkte rechten op een registergoed. Schema van tot het vermogen behorende begripsbepalingen zie; blz. 198; hfst. 6; Basisboek recht; O.A.P van der Roest. 6.2 De kenmerken van de absolute rechten en relatieve rechten + de tussenvormen relatieve rechten met absolute trekjes zie: blz. 205; hfst. 6; Basisboek recht; O.A.P van der Roest. 6.3 Het eigendomsrecht wordt behandeld in Boek 5 BW. De definitie van eigendom staat in art. 5:1 BW. Het eigendomsrecht is een exclusief recht dat jegens eenieder kan worden uitgeoefend. Ook wel een absoluut recht. Daarom is hier ook de term revindicatie op van toepassing, art. 5:2 BW. Er worden wel beperkingen gelegd aan het gebruik van de eigenaar, art. 5:1 lid 2 BW. Een eigenaar maakt misbruik van het eigendomsrecht wanneer hij het recht uitoefent alleen maar met het doel om een ander te schaden en hij geen gewichtige belangenafweging maakt en dus in het nadeel van het belang van de ander toch doorgaat. 6.4 Verkrijging van goederen kan gebeuren onder algemene of onder bijzondere titel. (art. 3:80 lid 1) - Algemene titel erfopvolging, bedoelmenging (art. 3:80 lid 3) - Bijzondere titel overdracht, verkrijgende verjaring ( art. 3:80 lid 3) 6.5 Een andere vorm van verkrijging kan alleen betrekking hebben op zaken, deze zijn;
Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels ! 13

- natrekking (art. 5:3) - Vermenging (art. 5:15 jo. art. 5:14) - Zaakvorming (art. 5:16) 6.6 Goederen kunnen verloren gaan door middel van tenietgaan vernietiging door brand, er moedwillig afstand van te doen. 6.7 Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. (art. 3:83 lid 1) Verzet bij wet tegen overdracht gebeurd op het gebied van de beperkte rechten van gebruik en bewoning (art. 3.226 lid 4). Een overdacht is geldig wanneer er cumultatief aan de volgende vereisten is voldaan; a. Geldige titel b. Beschikkingsbevoegdheid c. Levering Betaling is geen vereiste voor een rechtsgeldige overdracht! 6.8 Overdracht van registergoederen een rechtsgeldende levering van registergoederen is volgens art. 3:89 vereist dat er een notarile akte wordt opgemaakt en tevens inschrijving hiervan in openbare registers. Pas na deze inschrijving is de verkrijger eigenaar geworden door middel van overdracht. 6.9 Overdracht van niet registergoederen (roerende zaken) hierbij wordt na het sluiten van de overeenkomst gevolgd door bezitverschaffing. Er zal dan cumultatief voldaan moeten zijn aan de bovenstaande punten a, b en c. Iemand die iets bezit is die persoon die het goed houdt voor zichzelf. In vele gevallen zal de eigenaar tevens bezitter zijn. Een dief is echter geen eigenaar, maar wel bezitter. Hetzelfde geldt voor de eigenaar, deze kan dus soms wel eigenaar zijn, maar geen bezitter. Iemand die een goed houdt ten behoeve van een ander wordt houder genoemd. Hij heeft feitelijk de macht over het goed door middel van een rechtsverhouding, bijvoorbeeld door lening of huur. Een houder kan dus geen bezitter zijn en dus nooit eigenaar. Levering van roerende zaken wordt dus bezitverschaffing genoemd. Dit gebeurd door middel van het verschaffen van een bezit door degene die de zaak in zijn macht heeft. Deze laatste persoon kan dus zowel bezitter als houder zijn. Iemand die iets bezit kan dit aan een ander verschaffen door o.a. het bezit over te dragen (art. 3:114). Verplichting hierbij is dat de bezitter de ontvanger in staat stelt die macht uit te oefenen die hij zelf ook over het betreffende goed had. Dit kan door middel van; 1. Feitelijke overhandiging (meest voorkomend) 2. tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling (art. 3:115) a. levering c.p (constitutum possessorium) (art. 3:115 sub a) vervreemder wordt van bezitter tot houder voor de verkrijger. (Zie schema Ad 2a, pag. 222) b. traditio brevi manu (art. 3:115 sub b) verkrijger wordt van houder voor de vervreemder tot bezitter. (Zie schema Ad 2b, pag. 223) c. tradito longa manu (art. 3:115 sub c) een derde, die houder is voor de vervreemder wordt door deze levering tot houder voor de verkrijger. (Zie schema Ad 2c, pag. 223) Iemand die als houder optreedt, kan het bezit niet overdragen. Hij kan alleen een ander feitelijke macht verschaffen. Dit laatste kan er toch voor zorgen een ander tot bezitter te

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

14

maken; dit wordt namelijk niet alleen maar verkregen door overdracht maar door het goed in bezit te nemen. 6.10 Vorderingen op naam zijn vorderingen die iemand heeft tot een bepaald persoon. Het zijn relatieve of persoonlijke rechten en daardoor vermogensrechten ze representeren een zekere waarde. Deze vorderingen hoeven niet op schrift te staan. Er worden cumulatieve eisen gesteld aan vorderingen op naam, deze zijn volgens art. 3:84 lid 1 jo. art. 3:94 lid 1; a. geldige titel van vervreemder (A) en verkrijger (B) b. beschikkingsbevoegdheid van A c. geldige levering voor geldige levering op naam wordt gesteld dat; a. een akte wordt opgemaakt, authentieke of onderhans getekend door A. De levering zal moeten worden aanvaard door B. b. dat er mededeling wordt gedaan van de levering van het vorderingsrecht aan X, door A of door B. De overdracht van een vorderingsrecht op naam noemt met cessie. Het overdragen zelf gaat verder onder de noemer cederen. De vervreemder (A) wordt cedent genoemd en de verkrijger (B) wordt cessionaris genoemd. De debiteur van de vordering (X) heet (debitor) cessus. 6.11 Pand en hypotheekrecht geven ondernemers de mogelijkheid om machines, gebouwen etc. te financieren. Enkele gemeenschappelijke kenmerken zijn; - beperkte rechten (art. 3.227 lid 1) - zekerheidsrechten (art. 3:227 lid 1) - afhankelijke (accessoire) rechten (art. 3:7) - Nevenrechten (art. 6:142) Alleen op niet-registergoederen kan pandrecht wordt gevestigd (art. 3:227). Pandrecht kan voorkomen in 4 vormen; vuistpandrecht (art. 3:236 lid 1), bezitloos pandrecht (art. 3:237 lid 1), openbaar pandrecht en stil pandrecht. De eerste 2 gelden voor roerende zaken en de laatste 2 voor vorderingen. Per vorm zijn er verschillende vereisten. De totstandkoming van een geldig pandrecht wordt cumultatief vereist dat; a. een geldige titel; b. beschikkingsbevoegdheid van pandgever; c. vestiging; Hypotheekrecht kan alleen registergoederen worden gevestigd (art. 3.227 lid 1). De persoon die een hypotheek neemt bij een bank noemt men een hypotheekgever en de bank waarbij dat wordt gedaan wordt de hypotheekhouder genoemd. Eisen bij een geldig hypotheekrecht zijn cumultatief; (art. 3:98 jo. art. 3:84 lid 1) a. een geldige titel; b. beschikkingsbevoegdheid van de hypotheekgever. c. Vestiging; 6.12 Art. 3:86 en 3:88 spelen een cruciale rol voor de vraag of een derde wordt beschermd wanneer deze van een beschikkingonbevoegde heeft verkregen.. Art. 3:86 wanneer iemand met succes een beroep wil doen op dit artikel dient er cumultatief voldaan zijn aan; a. overdracht van een roerende goed (niet-register goed) b. bezitverschaffing c. beschikkingsonbevoegdheid vervreemder (geldige titel en levering vereist!)
Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels ! 15

d. derde te goeder trouw (art. 3:11 en 3:87) e. verkrijging anders dan om niet. Art. 3.88 wanneer er sprake is van een registergoed of een vordering op naam die door overdracht wordt verkregen van iemand die beschikkingsonbevoegd is, kant art. 3:86 aan de verkrijger geen hulp bieden. In dit geval is art. 3.88 als bescherming voor een derde, indien er cumultatief aan de volgende eisen is voldaan; a. overdracht van een registergoed of vordering op naam; b. beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder c. derde te goeder trouw d. beschikkingsonbevoegdheid vloeit voort uit een gebrek in de titel of de levering van een eerdere overdracht. 6.13 Persoon x heeft een duur product verkocht aan persoon y, en betaling hiervan blijft uit. Persoon x kan proberen zich te verhalen op het vermogen van de schuldenaar, door het te gelde maken van de goederen van B, zodat de schuld kan worden voldaan. Er zijn twee mogelijkheden; 1. Het leggen van executoriaal beslag; 2. Aanvragen van faillissement; wanneer er ten minste 2 schuldeisers zijn en B heeft meerdere schulden niet voldaan kan faillissement worden aangevraagd bij de rechtbank. - Concurrente schuldeisers opbrengst van het faillissement wordt evenredig verdeeld onder de schuldeisers. - Bevoorrechte schuldeisers schuldeiser die voorrang hebben boven de concurrente schuldeisers. Voorbeelden zijn pand- of hypotheekrecht - De verhaalwijze van de pandhouder verschilt waarop het pandrecht rust; op roerende zaken of vorderingen op naam. Bij roerende zaken weten we dat de pandhouder recht heeft van parate executie; executeren zonder dat hij een executoriale titel dient te bezitten. Vereiste hierbij is wel dat de schuldenaar in verzuim is (art. 3;248 lid 1). De pandhouder verkoopt het goed in het openbaar. De verhaalwijze van de pandhouder op vorderingen op naam wordt ondersteund door art. 3:246. Bij een stilpand recht echter zal er eerst een mededeling van verpanding aan de schuldenaar moeten doen, voordat hij gemachtigd is tot inning. (art. 3:239 lid 3) - Verhaal door de hypotheekhouder kan eveneens door middel van parate executie, zoals behandeld bij de pandhouder (art. 3:268 lid 1). Verder kan de hypotheekhouder verhaal uitoefenen door openbare verkoop onder toeziend oog van een notaris (art. 2:268 lid 1). Met toestemming van de president van de rechtbank is eveneens onderhandse verkoop mogelijk. - Voorrecht, of privileges worden genoemd in de wet. Deze zijn echter niet compleet. Er kan onderscheid gemaakt worden in speciale voorrechten (berusten op bepaalde goederen in het bezit van de schuldenaar) en algemene voorrechten (het gehele bezit/vermogen). Deze bieden de schuldeiser voorrang bij verhaal (art. 3:278 lid 1) - Retentierecht is een bevoegdheid, in bepaalde in de wet voorgeschreven gevallen, voor die de schuldeiser krijgt om de nakoming van een verplichting tot teruggave van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten. 6.14 Er kunnen zich fasen en problemen voordoen in het contracten- en goederenrecht. In figuur 6.11 en 6.12 staat een schematisch overzicht van diverse fasen en problemen, dus zie: hfst 6; blz 248; Basisboek recht; O.A.P. van der Roest.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

16

Hoofdstuk 7

Koop en ruil

7.1 Koop en ruil zijn geregeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Maar door de gelaagde structuur zijn er ook regelingen te vinden in andere boeken. Koop is zowel een benoemde als een wederkerige overeenkomst, art. 7:1 BW. Ruil is een overeenkomst waar partijen elkaar binden door elkaar over en weer een zaak geven, art. 7:49. Ruil en koop lijken heel veel op elkaar en daarom wordt verder alleen nog koop behandeld. Koop is echter ook mogelijk bij vermogensrechten, art. 7:47 BW. 7.2 Wat een consumentenkoop is staat in art. 7:5 BW. Het is belangrijk na te gaan of je met een consumentenkoop te maken hebt ja of nee, vanwege de gevolgen die eraan vastzitten. Kijk maar naar art. 7:1, 7:6 lid en lid 2 BW. De artikelen die genoemd zijn in art. 7:6 lid 2 zijn van aanvullend recht en er mag dus van worden afgeweken. Door de nieuwe artikelen 7:2 en 7:3 BW is de consument beter beschermt bij de koop van onroerende zaken. Ze hebben nu een bedenktijd en de mogelijkheid om de koopovereenkomst in te schrijven in de openbare registers. Ook wordt de koper door art. 7:7 BW beschermt tegen ongevraagde toezending van zaken. Dit soort zendingen beogen de koper er toe te bewegen om de zaak te kopen. Afdeling 7.1.9A beschermt de consument tegen koopovereenkomsten die op afstand worden gesloten, dit zijn namelijk vaak agressieve verkooppraktijken. Koop op afstand is alleen mogelijk bij consumentenkoop, de eisen aan koop op afstand staan in art. 7:46 BW. De bescherming van de consument zijn ook verder in dit artikel te vinden, zoals de informatieverstrekking en de bedenktijd. 7.3 De verkoper heeft onder andere de volgende verplichtingen: - Verplichting tot aflevering, art. 7:9 lid 1 en 2 BW. - Verplichting tot eigendomsoverdracht van de zaak, art. 7:9 lid 1 BW. - De afgeleverde zaak moet kloppen met de overeenkomst, art. 7:17 BW. (bij lid 2 van dit artikel gaat het ook om de onderzoeksplicht van de koper en de mededelingsplicht van de verkoper). 7.4 De belangrijkste verplichting van de koper is het betalen van de koopprijs ten tijde en ter plaatse van de aflevering, art. 7:26 BW. 7.5 Als de verkoper zijn verplichtingen niet nakomt kan de koper gebruikmaken van zijn rechten in boek 3 en 6. Maar voor de consumentkoper zijn er een aantal bijzondere rechten tegen de verkoper in boek 7. Voorbeelden hiervan zijn: - Bijzondere nakomingsvorderingen; art. 7:21 lid 1 jo. art 7:17 BW. - Bijzondere vordering tot ontbinding of prijsmindering; art. 7:22 BW. - Bijzondere schadevergoedingsvordering; art. 7:24 lid 1 jo. art. 6:74 BW e.v. 7.6 Als de koper zijn verplichting nakomt kan de verkoper gebruik maken van zijn rechten in boek 6. Voor de consumentenkoop geldt wel een verjaringstermijn van 2 jaar i.p.v. 5 jaar, art. 7:28. De verkoper heeft de mogelijkheid van eigendomsvoorbehoud, art. 3:92 BW. Ook heeft hij het recht van reclame, art. 7:39 e.v.
Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels ! 17

Blok 3 Burgerlijk procesrecht Hoofdstuk 1 Inleiding burgerlijk procesrecht

1.1 Bij ons een belangrijk deel van het recht in wetboeken gecodificeerd. Daarom is de wet ook onze belangrijkste rechtsbron, dat geldt ook voor de jurisprudentie. En andere landen, als Engeland, is het recht voor een groot deel niet gecodificeerd. Het recht daar wordt precedentenrecht genoemd. Daar is de jurisprudentie alleen al een hele belangrijke rechtsbron. Het heet ook wel Common Law. 1.2 De rechter mag niet zelf uitmaken of een regeling buiten toepassing wordt gelaten, omdat hij vindt dat het onbillijk is, art. 11 Wet ab. Maar de wetgever geeft de rechter wel enige ruimte, omdat hij vaak vage normen heeft geformuleerd in regelingen. De rechter moet dan die vage normen invullen. Bijvoorbeeld redelijkheid en billijkheid. 1.3 De wetgever geeft aan wie er deel uitmaken van de rechterlijke macht in art. 2 Wet RO. Dit waren de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. Dit is de gewone rechterlijke macht. Hieronder valt de strafrechter en de burgerlijk rechter. Geschillen in bestuursrechterlijke onderwerpen kunnen worden opgedragen aan de gewone rechterlijke macht, maar ook die niet tot de rechterlijke macht toebehoren. Voorbeeld hiervan is het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

18

Hoofdstuk 2

Gewone rechtspraak

Figuur over de opbouw van de gewone rechterlijke macht zie: hfst 2; blz 290; Basisboek recht; O.A.P. van der Roest. 2.1 Welke instantie is nou bevoegd om van een bepaalde zaak kennis te nemen in eerste aanleg. Dit hangt af van de: - Absolute competentie; is de rechtbank of de kantonrechter bevoegd, art. 42 Wet RO? Over het algemeen is het de rechtbank en in deze gevallen de kantonrechtbank: Rechtsvorderingen tot en met 5000. Rechtsvorderingen boven de 5000 die voortkomen uit arbeidszaken, zaken die de partijen vrijwillig aan deze rechter voorleggen en de meeste huurzaken. In het kort geding is de voorzieningenrechter bevoegd. In strafzaken wordt er een onderscheid gemaakt in misdrijven en overtredingen. - Relatieve competentie; in welke plaats moet de zaak behandeld worden, art. 99 WvRv? Bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. Maar ook hier zijn er weer uitzonderingen. Deze zijn te vinden in art. 100, 102 en 103 WvRv. In strafzaken geldt als hoofdregel dat de rechtbank bevoegd is in welk rechtsgebied het feit is begaan. 2.2 De rechtsmiddelen bij burgerlijke geschillen worden opgedeeld in: - Gewone rechtsmiddelen; deze geven de mogelijkheid om op te komen tegen een vonnis van de rechter. Tot deze rechtsmiddelen behoren: Verzet; je komt bij dezelfde rechter tegen een vonnis dat is gewezen tegen jou terwijl je niet bent komen opdagen. Hoger beroep; kan de ongelijk gewezen partij zich niet verenigen met het vonnis kan het in hoger beroep gaan bij het gerecht in 2de aanleg, hier het gerechtshof. Cassatie; ben je het er nog niet mee eens dan kan je in cassatie gaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad kijkt niet naar de feiten, maar kijkt of het recht goed is toegepast door de lagere rechter. - Buitengewoon rechtsmiddel; deze kan pas worden gebruikt, als alle gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput. Maar het brengt geen schorsing van het vonnis met zich mee. Het is cassatie in het belang der wet.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

19

Hoofdstuk 3

Beginselen en regels van het burgerlijk procesrecht

3.1 De beginselen in het burgerlijk procesrecht zijn: - Openbaarheid van de behandeling; art. 121 Grw. en art. 4 Wet RO. - Het horen van beide partijen; dit is gebaseerd op het recht van hoor en wederhoor. - Lijdelijkheid van de rechter; de omvang van het te beoordelen geschil wordt door de partijen bepaald en niet door de rechter, hij is passief. - Niet-kosteloosheid van de procedure; ook de minder welgestelden moeten kunnen procederen en daarom is er in art. 18 lid 2 Grw. dat de wet regels stelt over het verlenen van rechtsbijstand aan deze mensen. - Verplichte procesvertegenwoordiging; partijen kunnen alleen proceshandelingen verrichten als zij vertegenwoordigd worden door een advocaat en procureur. 3.2 Civiel proces Het burgerlijk proces begint over het algemeen met een dagvaarding. Het is een oproep aan de gedaagde om op een bepaalde dag voor de rechter te komen. Omdat de gedaagde moet weten wat de eiser allemaal precies wilt, moet de dagvaarding voldoen aan de eisen van art. 111 en 45 WvRv. Enkele procedures beginnen met een verzoekschrift. Hierin wordt de rechter verzocht een dag te bepalen wanneer de zaak zal worden behandeld. Heeft de gedaagde ook een vordering tegen de eiser kan dat in dezelfde procedure behandeld worden. Voor het bewijs geldt: wie stelt moet bewijzen. De regels hierover zijn te vinden in de WvRv. Als laatst voor het vonnis kunnen de partijen via hun advocaat een pleidooi houden. Hierna zal het vonnis worden gewezen. Kantonrechterprocedure Is vrijwel gelijk aan het civiel proces, alleen de verschillen zijn: - de proceshandelingen vinden hier over het algemeen mondeling plaats - kantonrechter is een alleensprekende rechter - er is geen verplichte procesvertegenwoordiging

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

20

Kort-gedingprocedure Deze procedure is voor spoedeisende zaken om snel een beslissing van de rechter te krijgen. Dit wordt gedaan door de voorzieningenrechter. Wat er allemaal geldt voor deze procedure is te vinden in de art. 255 e.v. WvRv. Deze rechter acht zich alleen geacht als het om een spoedeisend belang een onmiddellijke uitspraak vereist is. De uitspraak is een voorlopige voorziening. De partijen kunnen altijd als ze een definitief oordeel willen hebben een bodemprocedure instellen.

Bron : Basisboek recht Mr. O.A.P van der Roest (red.) www.studentsonly.nl Voor de beste HBO & WO uittreksels !

21

You might also like