You are on page 1of 4

Evenwichten extra oefenvragen

Oplosbaarheidsprodukt van een calciumfluoride-oplossing


In 2,5 Liter verzadigde calciumfluoride-oplossing (298K) geldt dat de [Ca 2+] = 1,55.10-4 M en [F-]
= 3,10.10-4 M
1) Bereken het oplosbaarheidsprodukt (Ks)

Oplosbaarheidsprodukt Calciumoxalaat
In 1,00 Liter water kan bij 25 °C maximaal 6,1 mg calciumoxalaat worden opgelost.
2) Bereken K en controleer je antwoord met behulp van BINAS.

Afvalwater van een zinkfabriek


Het afvalwater van een zinkfabriek heeft een zinkionenconcentratie van 0,043 mol/L. Dit is te
hoog.
De zinkionen worden verwijderd door per liter 5,5 gram natriumcarbonaat toe te voegen. Er
onstaat dan een neerslag:

Zn2+ + CO32- → ZnCO3

3) Bereken de hoeveelheid mol natriumcarbonaat dat per liter wordt toegevoegd.


4) Bereken de [Zn2+]. Maak bij je berekening gebruik van het oplosbaarheidsprodukt uit
BINAS.

Kalkfabriek
In een gesloten opslagtank van een kalkfabriek bevindt zich een mengsel van calciumoxide,
calciumcarbonaat en koolstofdioxide. Er heeft zich een evenwicht ingesteld

CaO + CO2 ↔ CaCO3

5) Geef de evenwichtsvoorwaarde.

De opslagtank wordt geopend en langdurig opengelaten


6) Leg uit wat er gebeurt met de hoeveelheid CaO in de opslagtank.

Verdelingsevenwicht
In een reageerbuis worden 5,0.10-5 mol I2, 2,0 mL hydrofoob vloeibaar wasbenzine en 2,0 mL
water geschud totdat alle I2 is opgelost en zich heeft verdeeld over beide vloeistoffen. Er
ontstaat een evenwicht:
I2 (aq) <= > I2 (wasbenzine)
De evenwichtsvoorwaarde voor het verdelingsevenwicht is 9,0 (Kv = 9,0)
7) Bereken [I2 (aq)] en [I2 (wasbenzine)].

Kalkwater
Een bepaalde hoeveelheid calciumhydroxide wordt gemengd met water in een bekerglas. Er
ontstaat kalkwater met een beetje vast calciumhydroxide op de bodem van het bekerglas. Er is
evenwicht.
8) Bereken de [OH-]. Maak bij je berekening gebruik van het oplosbaarheidsprodukt uit BINAS.

Concentratie uitrekenen.
Het oplosbaarheidsprodukt van ijzer(II)fosfaat bedraagt 10-26
Fosfaten kunnen uit rioolwater worden verwijdert door het toevoegen van een
ijzer(III)chloride-oplossing. Er slaat dan ijzer(III)fosfaat neer.

Fe3+ + PO43- → FePO4

Naar verloop van tijd ontstaat dan een evenwicht:


FePO4 < = > Fe3+ + PO43-

Aan rioolwater dat 20 g fosfaat per kubieke meter bevat wordt per kubieke meter 250 mL 1,0
M Ijzer(III)chloride-oplossing toegevoegd. Het ijzer(II)fosfaat slaat neer en het rioolwater kan
geloosd worden.
9) Bereken de fosfaatconcentratie in het te lozen rioolwater per kubieke meter.

Is er evenwicht ?: Berekening met volumepercentages en molair volume


In een reactor wordt op t = 0 seconden SO2 en O2 gedaan. Uit SO2 en O2 ontstaat SO3. Naar
verloop van tijd is er een heengaande en een teruggaande reactie op gang gekomen. Het
volumepercentage van de gassen wordt dan gemeten. Het volume percentage SO 2 is 0,031
procent. Het volumepercentage SO3 is 0,067 procent en het volumepercentage O2 is 0,073
procent.

10) Leg uit met behulp van een berekening of er al sprake is van een evenwichtssituatie of niet.
Neem bij je berekening aan dat het molaire volume 21 (dm3/mol) is. De evenwichtsvoorwaarde
is 3,9x1010

Jood en water
In een oplossing van kaliumjodide kan aanzienlijk meer jood worden opgelost dan in zuiver
water. Een dergelijke oplossing noemt men een joodkaliumjodide-oplossing, In deze oplossing
heeft zich het volgende evenwicht ingesteld:

I2(aq) + I– (aq) I3– (aq)

Om een joodkaliumjodide-oplossing te maken neemt men altijd meer mol kaliumjodide dan
mol jood. Doet men dit niet, dan zal een gedeelte van het jood niet oplossen en als vaste stof
op de bodem blijven liggen. Als men bijvoorbeeld 9,8 x10-3 mol jood mengt met een even groot
aantal mol kaliumjodide in 1,0 liter water, dan ontstaat een oplossing waarin:
[I– (aq)] = 5,1x 10-3 mol/L
[I2(aq)] = 1,3x10-3 mol/L
Op de bodem ligt nog vast jood.
11) Bereken hoeveel mol jood op de bodem is blijven liggen.

Aan een joodkaliumjodide-oplossing wordt een oplossing van lood(II)nitraat toegevoegd. Er


worden twee stoffen gevormd: I2 en PbI2.
12) Geef voor het ontstaan van elk van beide stoffen een verklaring.

Waterstoffluoride
Waterstoffluoride kookt bij 293 K (p=p0). In waterstofflouridedamp van T= 293 K en p=p0 stelt
zich het volgende evenwicht in:

(HF)6 (g) <=> 6 HF (g)

De dichtheid van het gasmengsel van (HF)6 en HF van T=293 K en p =p0 bedraagt 4,8 g/dm3.
Onder die omstandigheden is het volume van 1 mol gas 24 dm3.

13) Laat met een berekening aan de hand van de bovenstaande gegevens zien welke van de
soorten moleculen (HF)6 en HF, het meeste voorkomt in het gasmengsel bij T= 293 K en p=p0.

Aflopende reactie of evenwicht ?


In figuur 2 is in doorsnede een reactievat getekend. In dit vat worden een beetje jooddamp en
een beetje waterstof gebracht. Tussen deze twee stoffen treedt een reactie op waarbij
waterstofjodide wordt gevormd. De temperatuur wordt tijdens deze reactie en ook bij het
verdere verloop van de proeven, die hieronder staan beschreven, constant gehouden.

Als tijdens de reactie tussen waterstof en jood de zuiger een stuk naar beneden wordt
geduwd, neemt het aantal mol jood dat bij deze reactie per seconde wordt omgezet toe.

14) Geef hiervoor een verklaring

Nadat de zuiger een stuk naar beneden is geduwd, wordt deze op tijdstip t 1 vastgezet. Men
bepaalt vervolgens op een aantal tijdstippen de hoeveelheid jood in het reactievat. De
resultaten zijn weergegeven in dagram 2.
Men kan voor het feit dat vanaf t2 de hoeveelheid jood niet verder afneemt twee verklaringen
bedenken.
Verklaring 1: De reactie tussen jood en waterstof is weliswaar aflopend, maar jood was
oorspronkelijk in overmaat aanwezig.
Verklaring 2: De reactie tussen waterstof en jood is een evenwichtsreactie.

15) Hoe zou je kunnen vaststellen welke verklaring de juiste is ?

Bereiding van nikkel


Bij de bereiding van zeer zuiver nikkel speelt de stof nikkeltetracarbonyl,
Ni(CO)4, een belangrijke rol. Deze stof ontstaat als men nikkel laat reageren
met Koolstofmono-oxide. Dit is een evenwichtsreactie:

Ni(s) + 4 CO(g) Ni(CO)4(g)

Dit evenwicht ligt bij 330 K uiterst rechts en bij 500 K is het evenwicht vrijwel
aflopend naar links. Op dit verschil in ligging van het evenwicht is de productie
van zeer zuiver nikkel gebaseerd. De waarde van de evenwichtsconstante van evenwicht 1 is
afhankelijk van de temperatuur. Men kan de evenwichtsconstante bij 330 K aanduiden als K330
en bij 500 K als K500.

16) Leg met behulp van de hierboven vermelde gegevens uit of de reactie naar rechts van
bovengenoemd evenwicht exotherm is of endotherm.

17) Geef de evenwichtsvoorwaarde voor het evenwicht en leg uit of K330 groter of kleiner is
dan K500

Evenwicht, endotherm en exotherm


In een reactor stelt zich het volgende evenwicht in:

N2 (g) + O2 (g) ↔ 2 NO (g)

18) Leg uit welke reactie endotherm of exotherm is, de heengaande reactie of de terugaande
reactie. Maak gebruik van BINAS tabel 51

You might also like