You are on page 1of 9

HAVO 4e KLAS SCHEIKUNDE SAMENVATTING H2 (ZOUTEN) & H3 (EIGENSCHAPPEN VAN WATER)

HOOFDSTUK 2 ZOUTEN

PARAGRAAF 2.1 ZOUTEN-SAMENGESTELDE IONEN

Veel voorkomende samengestelde ionen:

Ion Naam

NO3 - : nitraat

NO2 - : nitriet

OH - : hydroxide

NH4+ : ammonium

CO3 2- : carbonaat

SO4 2- : sulfaat

SO3 2- : sulfiet

ClO3 - : chloraat

CH3COO - : acetaat

PO4 3- : fosfaat

Opstellen verhoudingsformule:
PARAGRAAF 2.2 ZOUTEN IN WATER

Zouten bestaan uit ionen: een positief metaal ion en een negatief niet-metaal ion. Bij 't oplossen van het
zout in water wordt het ionrooster afgebroken en komen de positieve en negatieve ionen vrij tussen de
watermoleculen. Dit is een zoutoplossing of ionaire oplossing.

De mate van oplossen in water is de oplosbaarheid.

De oplosbaarheid (van zouten) in water is ongelijk/ verschillend, voor verschillende zouten. Hoe beter
de oplosbaarheid van een zout in water hoe meer ionen in het water komen, des te bet er de
zoutoplossing stroom kan geleiden.

Notatie oplosvergelijking voor zouten:

NaCl(s) ----> Na+ (aq) + Cl - (aq)

CuCl 2(s) ----> Cu 2+ (aq) + Cl - (aq)

We noemen bovenstaande reactievergelijkingen ook wel ionisatie vergelijkingen, omdat het zout
ioniseert (oplost) in water.

Het omgekeerde wordt indampen (droogdampen) genoemd.


Na+ (aq) + Cl - (aq) ----> NaCl(s)

PARAGRAAF 2.3 HET GEHALTE VAN EEN ZOUTOPLOSSING

Wanneer een hoeveelheid van een zout opgelost is in een bepaalde hoeveelheid water, spreekt m en
van het gehalte van de zoutoplossing oftewel de concentratie. Hoe meer van 't zout is opgelost in de
bepaalde hoeveelheid water, hoe groter het gehalte/ hoe sterker/ hoe geconcentreerder de oplossing.

Er zijn verschillende eenheden voor de concentratie/ gehalte, vb. hoeveelheid stof per 100ml of per
100g of per liter of per kg of per m3 (etc.) oplossing.

PARAGRAAF 2.4GOED -EN SLECHT OPLOSBARE ZOUTEN

Niet elk zout lost even goed op in water. De oplosbaarheid van een zout in water kan onderzocht
worden mbv tabel 45A uit Binas.

Vb. NaCl

g= goed oplosbaar (>10g per liter)


m= matig oplosbaar ( 1 á 10 g per liter)
s= slecht oplosbaar (<1g per liter)
Let op!!
- Alle natriumzouten, kaliumzouten, ammoniumzouten zijn goed oplosbaar
- Alle nitraten zijn goed oplosbaar

In tabel 45A kom je ook "r" tegen, hetgeen staat voor: reageert in water

Bepaalde metaaloxiden lossen wel goed op in water, maar O2- reageert daarbij verder tot OH-. Er
ontstaan dus hydroxide oplossingen, bij het oplossen van:

- natriumoxide : Na2O(s)+ H2O (l) --> 2Na+ (aq) + 2OH- (aq)

- Kaliumoxide : K2 O (s)+ H2 O (l) --> 2K+ (aq) + 2OH- (aq)

- Calciumoxide : CaO (s)+ H2 O (l) --> Ca2+ (aq) + 2OH- (aq)

- Bariumoxide : BaO (s)+ H2O (l) --> Ba2+ (aq) + 2OH- (aq)

De namen van de ontstane oplossingen:

Oplossing Systematische Naam Triviale naam


Na+ (aq) + OH- (aq) Natriumhydroxide oplossing natronloog
K+ (aq) + OH- (aq) Kaliumhydroxide oplossing Kaliloog
Ca2+ (aq) + OH- (aq) Calciumhydroxide Kalkwater
Ba2+ (aq) + OH- (aq) Bariumhydroxide Barietwater

PARAGRAAF 2.5 TOEPASSINGEN VAN DE OPLOSBAARHEIDSTABEL (T45A)

In de praktijk wordt tabel 45A voornamelijk voor de volgende doeleinden gebruikt:

1. Verwijderen van ongewenste ionen uit een oplossing


2. Aantonen van ionen
3. Bereiden van nieuwe zouten

Algemeen: Je kunt een ionsoort uit een oplossing verwijderen door een tegengesteld geladen ionsoort
toe te voegen die met het te verwijderen ion een slechtoplosbaar zout vormt. De reactie heet een
neerslagreatie; er ontstaat een neerslag (vaste stof).

Ad.1 Verwijderen van ongewenste ionen uit een oplossing

Stel: We willen de schadelijke loodionen (Pb 2+) afvalwaterverwijderen alvorens het afvalwater te lozen in
de natuur.

We voegen daarbij een negatief ionsoort toe dat een slechtoplosbaar zout/ neerslag vormt met de Pb 2+
ionen, vb. SO42- ionen
Let wel: Je kan nooit alleenmaar negatieve ionen of alleenmaar positieve ionen toevoegen . Het is altijd
een oplossing bestaande uit positieve en negatieve ionen.

We zouden in dit geval als positief ion een ion moeten kiezen dat geen neerslag vormt met SO4 2- of een
ander ion in het afvalwater.

We voegen dus een oplossing van natriumsulfaat, Na+ en SO4 2-, toe.

Vóór Tijdens de reactie: Neerslagreactie Na


Na+ SO42- Na+
aq Pb2+ (aq) + SO4 2- (aq) ---> PbSO4 (s) aq
Pb2+ PbSO4 (s)

Filtreer vervolgens het verkregen mengsel; PbSO 4 (s) is het residu (blijft achter op het filter). Het flitraat
(gaat door het filter heen) is afvalwater (met Na + ionen), zonder Pb2+ ionen.

Ad.2 Aantonen van ionen

In gevallen waarbij de mogelijkheden beperkt zijn kan mbv tabel 45A worden onderzocht of een bepaald
ion wel of niet aanwezig is.

vb.Stel dat de mogelijkheid bestaat dat een heldere oplossing kan zijn: natriumsulfaat of
natriumchloride

Er kan dan een positief ionsoort worden toegevoegd die met één van de negatieve ionen wel een
neerslag vormt en met het ander negatief ion geen neerslag vormt.

Op basis van de waarnemingen (wel of geen neerslag vorming) kan dan geconcludeerd worden of de
gegeven oplossing een natriumsulfaat of natriumchloride oplossing is.

Ook hier moet er rekening gehouden worden met het feit dat er nooit slechts één ionsoort kan worden
toegevoegd, maar een zoutoplossing (goed oplosbaar zout bestaande uit positieve en negatieve ionen.

Vb. Een oplossing van bariumnitraat: Ba2+ (aq) + NO3- (aq)

Indien de oplossing natriumsulfaat is:

Vóór Tijdens de reactie: Neerslagreactie Na


Na+ SO42- Na+ (aq) NO3-
aq Ba2+ (aq) + SO4 2- - (aq) --> BaSO4 (s)
Ba2+ NO3- BaSO4 (s)
Indien de oplossing Natriumchloride is:

Vóór Tijdens de reactie: Neerslagreactie Na


Na+ Cl - Na+ Cl -
aq ---X--> aq
Ba2+ NO3- Geen neerslag Ba2+ NO3-

Conclusie:

Indien er bij toevoegen van Ba(NO 3) 2 oplossing aan de heldere oplossing een neerslag (vaste stof)
ontstaat, dan is de heldere oplossing een natriumsulfaat oplossing (Na2SO4 oplossing); de aanwezigheid
van SO42- ionen is aangetoond.

Indien de oplossing helder blijft bij toevoegen van de Ba(NO3 )2 oplossing, dan is de heldere oplossing
natriumchloride oplossing (NaCl oplossing); de aanwezigheid van Cl - ionen is aangetoond.

Ad.3 Bereiden van nieuwe zouten

Algemeen: Door 2 zoutoplossingen bij elkaar te voegen kunnen er nieuwe zouten bereid worden. Er
moet daarbij erop gelet worden dat 2 van de 4 ionen die bij elkaar worden gebracht, een slecht
oplosbaar (neerslag) zout moeten vormen.
De neerslag kan vervolgens uit het mengsel gefiltreerd worden.
De oplossing die overblijft (het filtraat) is een zoutoplossing van een goed oplosbaar zout, welke kan
worden ingedampt om het zout in vaste vorm te verkrijgen.

Vb. Stel je wilt het zout lood(II)carbonaat (PbCO3(s)) bereiden:

Je hebt daarvoor Pb2+ en CO32- ionen nodig.


Je voegt dan een oplossing van een Pb2+ zout en een oplossing van een CO3 2- zout bij elkaar.
Een mogelijkheid is een lood(II)nitraat en een natriumcarbonaatoplossing:

Vóór Tijdens de reactie: Neerslagreactie Na


Pb2+ NO3- PbCO3 (s)
aq Pb2+ (aq) + CO32- (aq) --> PbCO3 (s)
Na+ CO3 2- Na+ (aq) NO3-

Het verkregen mengsel kan gefiltreerd worden.


Het residu is (vaste stof): PbCO 3(s)
Het filtraat (vloeibaar) bevat: Na+ en NO3 - ionen

Het filtraat kan worden ingedampt:


Na+ (aq) + NO3- (aq) ---> NaNO3 (s)
HOOFDSTUK 3 EIGENSCHAPPEN VAN WATER VERKLAARD

OPLOSBAARHEID

Tussen de atomen van moleculaire stoffen is er een atoombinding; dit is een gemeenschappelijke
electronenpaar, welke 2 atoomresten bij elkaar houdt.

Bij een molecuul bestaande uit 2 gelijke atomen, vb. H 2, Cl 2 , Br2 , I2, etc., hoort dat gemeenschappelijk
electronenpaar in gelijke mate toe tot beide atoomresten; we spreken dan van een apolaire
atoomnbinding.

Een atoombinding tussen 2 verschillende atomen, vb. HCl kan harder aangetrokken worden tot 1 van de
2 atomen.

De grootte van de aantrekkingskracht noemt men electronegativiteit (EN) (zie Binas, tabel 40A). Cl heeft
een grotere EN dan H, dus trekt harder aan het electronenpaar. Het electronenpaar gaat daardoor meer
aan de kant van Cl zitten. We spreken dan van een polaire atoombinding.

Atomen die harder trekken aan e-paren (hoge EN):


O, N, F, S, Cl, Br, I

Moleculaire stof:
a. Apolaire atoombinding, vb. H : H
b. Polaire atoombinding, vb. H : Cl

Zouten:
c. Ion binding, vb. Na+ :Cl -

Ad a. Gemeenschappelijke e-paar (wordt gelijk verdeeld) bevindt zich in het midden.

Ad b. Gemeenschappelijke e-paar bevindt zich meer aan de kant van Cl, want die heeft een grote EN en
trekt dus harder aan de electronen dan H

Ad c. Het e-paar is niet gemeenschappelijk, maar behoort in z'n geheel toe aan Cl, daardoor heeft Cl een
extra electron (Cl -) en Na een electron minder (Na+)

POLAIRE STOFFEN

We beperken ons tot de binding tussen O en H en tussen N en H.

Het eenvoudigste molecuul met een O-H binding is het water molecuul, H2O

Doordat de gemeenschapplijke e-paren dichter bij O zijn dan bij de twee H's is een H2O molecuul aan de
zijde van O negatief geladen en aan de zijde van de H's positief (Het molecuul is in z'n geheel wel
neutraal). We zeggen dat het H2 O molecuul polair is.
Het eenvoudigste molecuul met een N-H binding is het ammoniak molecuul, NH3

N is electronegatiever dan H, mag dat de gemeenschappelijke e-paren dichter bij N zitten dan bij H. Het
gevolg is dat de zijde van N in het NH3 molecuul negatiever is dan de zijde van de H's.

We zeggen dat het NH3 molecuul polair is.

Een andere naam voor polaire molecuul is dipoolmolecuul of kortweg dipool.

Alle moleculen waarin er O-H en N-H bindingen voorkomen zijn dipoolmoleculen (polaire moleculen)

WATERSTOFBRUGGEN

Moleculaire stoffen hebben tussen de moleculen Van der Waalskrachten (zwak).

Bij polaire moleculen heerst er naast de Van de Waals krachten ook een aanrekkingskracht tussen de
iets positieve kant van het ene molecuule en de iets negatieve kant van het andere molecuul. Di t is dus
ook het geval bij moleculen met een O-H en N-H binding.

Moleculen met een OH en/of NH binding zullen elkaar dus sterker aatrekken. Het H atoom welke
verbonden is aan een O of een N vormt een soort brug met een O of een N van een naburig mol ecuul.
Men spreekt van waterstofbruggen oftewel H-bruggen. De H-bruggen worden met een stippenlijn
aangegeven. ze zijn in vergelijking met de Van der Waalskrachten vrij sterk.
KOOKPUNT (EN SMELTPUNT)

Als moleculen elkaar sterker aantekken zal het meer energie kosten om ze van elkaar te verwijderen; de
verdampingswarmte en soortelijke warmte van water zijn vrij groot. Er is dus veel energie nodig om
watermoleculen sneller te laten bewegen en om water in de gasfase te brengen. Water heeft een
relatief hoog kook en smeltpunt.

Polaire stoffen lossen op in polaire oplosmiddelen.

Apolaire stoffen lossen op in apolaire oplosmiddelen.

Water is een polaire stof. Het heeft een OH groep, dus kan waterstofbruggen vormen. Stoffen die H-
bruggen kunnen vormen zullen dus goed oplossen in water; ze worden omhuld door water. Dit wordt
hydratatie genoemd. Moeculen met een NH en / of een OH groep worden in water gehydrateerd.

Apolaire stoffen worden niet gehydrateerd. Ze lossen onderling goed op (mengen), maar ze lossen niet
op in polaire stoffen (zoals water).

Koolwaterstoffen zijn apolair

Vb. Propaan, C3H8

Een koolwaterstof met een (polaire) OH of NH groep neemt een soort tussenpositie in, maar wordt ook
wel polair genoemd.

Vb. Ethanol

Ethanol is dus minder polair dan water


Water is ook een goed oplosmiddel voor veel (goed oplosbare) zouten.

Bij oplossen van een goed oplosbaar zout in water valt het ionrooter uiteen en komen de positieve en
negatieve ionen vrij tussen de watermoleculen. De iets negatieve zijde van de watermoleculen richt zich
naar de positieve (metaal) ionen en de iets negatieve zijde van de watermoleculen richt zich naar de
negatieve (niet-metaal) ionen.

Vb. oplossing van NaCl in water

Deze omhulling door watermoleculen noemt men hydratatie

Na+ (aq): - Na+ ionen in water oftewel

- Na+ gehydrateerd door watermoleculen

HYDRATEN EN KRISTALWATER

Bij sommige zouten kan bij het indampen van een oplossing van dat zout hydratatiewater in het
ionrooster ingebouwd worden; in het kristalrooster (ionrooster) gaan er dan ook watermoleculen
zitten. Dit water noemt men dan kristalwater.

Dergelijke zouten die in vaste toestand watermoleculen in hun ionrooster bevatten doemt men
hydraten.

Het kristalwater kan door verhitting uit het hydraat verwijderd worden.

Voorbeelden van hydraten:

- Blauw kopersulfaat: CuSO4.5H2O (s); Voor elk koper ion en sulfaat ion zijn er 5 moleculen water in het
ionrooster ingebouwd

- Natriumcarbonaat (kan vershillende hydraten vormen, het aantal watermoleculen kan dus varieren):
Na2CO3.xH2O (s)

- Calciumsulfaat: CaSO4.2H2O (s)

Bij verdrijven van het kristalwater uit het blauwkopersulfaat hydraat, wordt wit kopersulfaat verkregen.
Dit maakt wit kopersulfaat een geschikt reagens om de aanwezigheid van water aan te tonen.

You might also like