Professional Documents
Culture Documents
Ob303 Samenvatting - tcm28 71640
Ob303 Samenvatting - tcm28 71640
Aanleiding en probleemstelling
In het nabije verleden hebben zich enkele situaties voorgedaan waarbij toe-
zichthouders of de overheid heeft ingegrepen bij ondernemingen of
(semi)publieke organisaties die door (financieel) wanbeleid ten onder drei-
gen te gaan. Dit heeft geleid tot discussie in het parlement. Eén van de terug-
kerende onderwerpen in deze discussies was hoe wordt opgetreden tegen
falende bestuurders en (interne) toezichthouders De toenmalige Minister
van Justitie Hirsch Ballin zegde hierover in een brief aan de Tweede Kamer
een onderzoek toe (Kamerstukken II 2008/09, 31 386, nr. 18). Het onderhavige
onderzoek is een uitvloeisel van deze toezegging. Het onderzoek richt zich op
de interne aansprakelijkstelling van bestuurders en/of interne toezichthou-
ders (ex art. 2:9/6:162 BW). Dat betekent dat het gaat om gevallen waarin de
onderneming zelf – dus binnen de interne verhoudingen – haar eigen
(ex-)bestuurders en interne toezichthouders aanspreekt. Aan de probleem-
stelling ligt de assumptie ten grondslag dat er gevallen zijn waarin er aanlei-
ding is bestuurders of toezichthouder (intern) aansprakelijk te stellen, maar
dat deze aansprakelijkstelling (ten onrechte) achterwege blijft.
Wat zijn de redenen voor het niet intern aansprakelijk stellen van (ex-)bestuur-
ders en (ex-)interne toezichthouders voor de schade als gevolg van een onbe-
hoorlijke taakvervulling, in gevallen waarin daar wel een grond voor leek te
bestaan?
Casestudy
Het onderzoek is hoofdzakelijk gecentreerd rond de analyse van elf cases. Het
gaat om vijf cases van ondernemingen waarin geen aansprakelijkheidsproce-
dure is gestart en zes waarin dat wel is gebeurd. De cases zijn zowel afkomstig
uit de private als de semipublieke sector. Om te analyseren welke overwegin-
gen een rol speelden bij de keuze om al dan niet aansprakelijk te stellen, zijn
interviews gehouden. Er is gesproken met personen die betrokken waren bij
de overweging om al dan niet aansprakelijk te stellen. Het gaat voornamelijk
om (interim-)bestuurders, leden van de (nieuwe) raad van commissarissen/
toezicht en betrokken advocaten. Daarnaast is ook een aantal overheidsfunc-
tionarissen geïnterviewd en personen werkzaam bij aan de overheid geli-
eerde instellingen. Ook is een aansprakelijk gestelde bestuurder geïnter-
viewd. In totaal zijn 27 casegerelateerde interviews gehouden met 33 perso-
nen.
Aanvullende methoden
Naast de casestudy is een literatuurstudie gedaan en zijn een expertmeeting
en een commissarissenbijeenkomst gehouden. De expertmeeting vond
plaats aan het begin van het onderzoek en hieraan namen acht experts op het
gebied van bestuurdersaansprakelijkheid deel. De commissarissenbijeen-
komst werd in de afrondende fase van het onderzoek georganiseerd. Hieraan
namen zes personen deel die werkzaam zijn als commissaris of interne toe-
zichthouder bij verschillende grote ondernemingen in de semipublieke en de
private sector.
Verder is, om globaal een uitspraak te kunnen doen over het aantal interne
aansprakelijkheidsprocedures dat wordt gevoerd, een onderzoek in de juris-
prudentie gedaan. Daarvoor zijn in twee juridische databases gepubliceerde
gerechtelijke uitspraken van de afgelopen tien jaar opgezocht waarin een
rechtspersoon een interne aansprakelijkheidsvordering had ingesteld tegen
een (oud-)bestuurder en/of interne toezichthouder.
Rapportage
Alle informatie is op anonieme basis verkregen en in de rapportage worden
alleen voorbeelden en relevante omstandigheden uit de onderzochte cases
vermeld die niet direct herleidbaar zijn naar de onderzochte cases.
Samenvatting 13
Bevindingen
Morele overwegingen
Morele overwegingen om aansprakelijk te stellen, zoals het ‘straffen’ van
bestuurder(s) en het verwezenlijken van een preventief effect, kunnen mee-
spelen bij de overweging om een procedure in te stellen bij de rechter
(Eshuis, 2003; Bovens, 2010). In vrijwel alle cases waarin aansprakelijk werd
gesteld, bleken dergelijke morele overwegingen in de beslissing mee te heb-
ben gespeeld. Veel van de respondenten die tot aansprakelijkstelling hadden
besloten, beschouwden het conflict met de gewezen bestuurder of toezicht-
houder als een principekwestie. Zij namen de hoge kosten van een gerechte-
lijke procedure daarom voor lief. Bij enkele semipublieke ondernemingen
was het stellen van een voorbeeld voor de gehele branche een belangrijke
reden om een aansprakelijkheidsprocedure te starten.
Aansprakelijkheidswetgeving beoogt – anders dan strafrechtelijke sancties –
geen opzettelijke leedtoevoeging. Toch werd het ‘straffende’ element van de
aansprakelijkstelling verrassend vaak door de respondenten genoemd, al was
dit doorgaans niet het doorslaggevende motief. Morele verontwaardiging en
de behoefte om te straffen speelden vooral als er sprake was van persoonlijke
verrijking door de bestuurder.
Conclusie