You are on page 1of 19

ECLI:NL:RBROT:2022:3744

Instantie Rechtbank Rotterdam


Datum uitspraak 22-04-2022
Datum publicatie 31-05-2022
Zaaknummer C/10/635103 / KG ZA 22-202
Rechtsgebieden Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken Kort geding
Inhoudsindicatie
KG. Rabobank heeft pandrecht op vorderingen van DP. DP heeft deel vorderingen
verkocht aan de Fondsen. Rabobank vordert van DP en de Fondsen verstrekking
gegevens over de debiteurenportefeuilles. Rust op de verkochte vorderingen ook
pandrecht Rabobank?

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
JOR 2022/243 met annotatie van mr. dr. ing. A.J. Verdaas
RI 2022/107

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/635103 / KG ZA 22-202

Vonnis in kort geding van 22 april 2022

in de zaak van

de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. E.E. Neele, mr. K.W.C. Geurts en mr. R.M. Vermaire te Utrecht,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


DIRECT PAY SERVICES B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY BEHEER B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEBCASSO B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY CREDIT MANAGEMENT SERVICES B.V.,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MCFACTOR B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEBTSCAN B.V.,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ROYALSOFT B.V.,
alle kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mr. S.W. van den Berg en mr. J.F. Fliek te Amsterdam,

en

8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


CE CREDIT MANAGEMENT INVEST FUND 1 B.V.,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CE CREDIT MANAGEMENT III B.V.,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CE CREDIT MANAGEMENT IV B.V.,


alle kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaten mr. J.P.M. Borsboom en mr. G.N. van Kooten te Rotterdam.

Partijen zullen hierna afzonderlijk Rabobank, DP Services, DP Beheer, Webcasso, DP Credit


Management, McFactor, Debtscan, RoyalSoft, Fonds I, Fonds III en Fonds IV genoemd worden.
Gedaagden 1 t/m 7 worden gezamenlijk aangeduid als Direct Pay c.s.
Gedaagden 8 t/m 10 worden gezamenlijk aangeduid als de Fondsen.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:


- de dagvaardingen van 17 maart 2022, met 48 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de Fondsen, met 9 producties;
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van Direct Pay c.s., met 13
producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende aanvulling eis van Rabobank, met productie 49;
- de producties 10 en 11 van de Fondsen;
- de mondelinge behandeling op 12 april 2022;
- de pleitnota van Rabobank, met een aanvullende productie;
- de pleitnota van Direct Pay c.s.;
- de pleitnota van de Fondsen.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Direct Pay c.s. vormen samen een groep ondernemingen die zich bezig houdt met incasso en
factoring, debiteurenbeheer, creditmanagement en vorderingenbeheer. DP Beheer houdt alle
aandelen in DP Services, Webcasso, DP Credit Management en RoyalSoft.
[naam 1] is enig bestuurder van voormelde vijf vennootschappen.
DP Services en Webcasso zijn op hun beurt enig aandeelhouder van McFactor respectievelijk
Debtscan. [naam 1] is indirect bestuurder van McFactor en Debtscan.

2.2. Tussen Rabobank en Direct Pay c.s. bestaat in ieder geval sinds september 2009 een
financieringsrelatie. De laatste (her)financieringsovereenkomst dateert van 14 oktober 2020, op
grond waarvan Rabobank aan Direct Pay c.s. een krediet heeft verstrekt van
€ 20.000.000,-. In artikel 2 van de financieringsovereenkomst is bepaald dat het krediet loopt tot
31 december 2021, op welke datum het krediet volledig moet zijn afgelost.

Artikel 3 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“ Welke zekerheden vragen wij?


U of een ander geeft ons één of meer zekerheden. Geeft een ander zekerheid? Dan zorgt u ervoor dat
dit ook gebeurt. Hieronder staat welke zekerheden worden gegeven.

Pandrechten
Een pandrecht op:
- alle huidige en toekomstige bedrijfsmiddelen van u; en
- alle huidige en toekomstige rechten/vorderingen van u met alle rechten en zekerheden die
samenhangen met deze rechten/vorderingen, waaronder ook alle rechten uit
verzekeringsovereenkomsten.

Het pandrecht is een eerste pandrecht. Dat is anders als hiervoor is vermeld dat op het onderpand al
een ouder pandrecht voor een ander rust. Ook eventuele bestaande pandrechten van ons blijven in
stand. U verklaart dat op dit onderpand geen andere beperkte rechten, geen gebruiksrechten en geen
beslagen rusten dan hiervoor vermeld. U kunt daarbij bijvoorbeeld ook denken aan een vruchtgebruik
voor een ander.

De Algemene voorwaarden voor verpanding van de Rabobank voor zakelijke financieringen 2020 zijn van
toepassing op het pandrecht.

Wat geldt verder nog?

Vestigen van zekerheden bij deze overeenkomst


U vestigt hierbij de zekerheden die in de algemene voorwaarden en in de Algemene Bankvoorwaarden
staan beschreven. Bijvoorbeeld een pandrecht op een vordering, zoals een vergoedingsrecht dat u op
elkaar heeft. Wat een 'vergoedingsrecht' is, leest u in de algemene voorwaarden.

Gaat het om een vordering die u op elkaar of op ons heeft? Dan deelt u hierbij het pandrecht aan elkaar
en aan ons mee, zodat het een openbaar pandrecht is.

Waarvoor gelden de zekerheden?


Alle zekerheden die u of een ander vestigt, gelden voor alle schulden van ieder van u aan ons. Dit
kunnen schulden zijn die u nu al heeft of later kunt hebben. Zowel in verband met deze overeenkomst
als uit een andere rechtsverhouding tussen u en ons. Dat is anders als dat hiervoor bij een zekerheid
concreet is vermeld.

Wij laten u weten welke documenten u of een ander moet tekenen. En wat u verder nog moet doen
voor het vestigen of geven van de zekerheden. U betaalt de kosten voor het vestigen van deze
zekerheden.
(…)”

Artikel 4 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…)
Informatie die u aan ons moet geven
In de algemene voorwaarden leest u in 'Hoofdstuk 6: Welke afspraken gelden voor elke financiering?' in
de paragraaf 'Bepalingen over informatie geven en ontvangen' welke afspraken gelden voor de
informatie die u aan ons moet geven. Wij spreken verder het volgende met u af.

Financiële informatie
U geeft ons elk jaar de volgende informatie:
- de geconsolideerde jaarrekening en het jaarcertificaat van Direct Pay Beheer BV over het laatste
afgesloten boekjaar en uw consolidatiestaat, uiterlijk op 1 september van het lopende boekjaar. De
geconsolideerde concept jaarrekening over 2019 ontvangen wij per omgaande, de definitieve
geconsolideerde jaarrekening over 2019 ontvangen wij uiterlijk 1 november 2020; en
- een budget- of rentabiliteitsprognose die inzicht geeft in uw verlies & winst, balans en kasstroom voor
het komende boekjaar, uiterlijk op 1 december van het lopende boekjaar.

U geeft ons elk kalenderkwartaal de volgende informatie:


- de geconsolideerde kwartaalcijfers en het kwartaalcertificaat van Direct Pay Beheer BV over het laatste
kwartaal, inclusief inzicht in de realisatie van de liquiditeitsprognose over de voorgaande periode en
inclusief een specificatie van vorderingen op groepsmaatschappijen en overige derden en een
specificatie van leningen van derden;
- uw liquiditeitsprognose op 13 weeks rolling basis; en
- een lijst op hoofdlijnen met vorderingen c.q. specificatie van klantportefeuilles die vallen onder het
pandrecht, zowel belast als onbelast.

Tenzij u hiervoor iets anders leest, geeft u ons deze informatie uiterlijk op 15 februari, 15 mei,
15 augustus en 15 november van ieder boekjaar.
Daarnaast geeft u ons op ons eerste verzoek een meer gedetailleerd inzicht in de opbouw en
samenstelling van de portefeuilles vorderingen en geeft u op eerste verzoek een externe partij opdracht
om een audit te doen.
(…)”

2.3. Op de financieringsovereenkomst van oktober 2020 zijn de Algemene Bankvoorwaarden (hierna:


AB) en de Algemene voorwaarden voor bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2018 (hierna: AV
bedrijfsfinancieringen) van toepassing.

Artikel 17 AB bepaalt:
“Voor de uitvoering van onze dienstverlening hebben wij informatie van u nodig. Als wij daarom vragen,
geeft u die aan ons. Het kan ook zijn dat wij u niet om informatie vragen, maar dat u behoort te
begrijpen dat wij die nodig hebben. Ook die informatie geeft u ons dan.”

Hoofdstuk 6, artikel 15 AV bedrijfsfinancieringen bepaalt:


“1 Is er iets veranderd in uw situatie of die van uw zekerheidgevers? Of verwacht u dat er iets gaat
veranderen? Dan moet u ons dat meteen laten weten als dit belangrijk voor ons kan zijn. Bijvoorbeeld
in verband met de financiering en de zekerheden.
2 Doet zich een gebeurtenis voor waardoor een beëindigingsgrond ontstaat of zou kunnen ontstaan?
Dan moet u ons dat meteen laten weten. Ook moet u ons laten weten wat de mogelijke gevolgen van
die gebeurtenis zijn.
3 Vragen wij u om informatie? Dan moet u ons die informatie meteen geven. Op de manier die wij
vragen. Dit kan ook inhouden dat u ons documenten moet geven. Wij mogen u die informatie
bijvoorbeeld vragen om inzicht te krijgen in de waarde van het onderpand, of om aan wettelijke eisen te
kunnen voldoen. Wij mogen deze informatie ook bij anderen opvragen.
4 Als u ons informatie geeft of moet geven, moet u dit tijdig, volledig en naar waarheid doen. U houdt
hierbij geen relevante feiten en omstandigheden achter. U moet zorgen dat wij ons een realistisch beeld
kunnen vormen over de situatie.”

Hoofdstuk 10, artikel 13 AV bedrijfsfinancieringen bepaalt:


“Uw betalingsverkeer moet lopen via een of meer rekeningen-courant bij ons.”
2.4. Op 14 oktober 2020 hebben Direct Pay c.s. aan Rabobank een pandrecht verstrekt. Daarin is,
voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…)
• Alle huidige en toekomstige voorraden;
• Alle huidige en toekomstige inventaris;
• Alle huidige en toekomstige Transportmiddelen.
• Alle ten tijde van registratie van deze akte bestaande rechten/ vorderingen van de pandgever op
derden met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden en alle rechten/ vorderingen die worden
verkregen uit ten tijde van de registratie van deze akte bestaande rechtsverhoudingen tussen de
pandgever en derden, zoals deze onder meer blijken uit zijn administratie, correspondentie of andere
gegevens van de pandgever, daaronder begrepen intercompanyvorderingen, regresvorderingen,
vorderingen in rekening-courant en rechten die de pandgever jegens derden kan uitoefenen krachtens
artikel 2:403 BW, met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden, en ter zake van alle bedoelde
rechten/ vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten.
(…)

Onverminderd het bepaalde in de Algemene voorwaarden van verpanding van de Rabobank 2008
verbindt de pandgever zich terstond van de reeds bestaande rechten/ vorderingen met alle daaraan
verbonden rechten en zekerheden en rechten/ vorderingen die (rechtstreeks) zullen worden verkregen
uit reeds bestaande rechtsverhoudingen met derden met alle daaraan verbonden rechten en
zekerheden op een door de bank aan te geven wijze aan de bank een overzicht te verstrekken, en dit
overzicht terstond te zenden of af te geven aan de bank. De bank kan overlegging verlangen van
bescheiden, informatiedragers of andere zaken, zoals kopiefacturen, uitvoervergunningen die betrekking
hebben op de verpande c.q. middels deze akte te verpanden rechten/ vorderingen, in welk geval de
pandgever deze bij zijn overzicht zal voegen.

De pandgever verbindt zich rechten/ vorderingen op derden met alle daaraan verbonden rechten en
zekerheden die na registratie van deze akte zullen ontstaan, en rechten/ vorderingen die rechtstreeks
zullen worden verkregen uit rechtsverhoudingen die na registratie van deze akte zullen ontstaan, door
middel van de door de bank gewenste vervolgpandakten aan de bank te verpanden.
(…)”

Artikel 12 lid 2 AV verpanding bepaalt:


“U moet alles doen of nalaten wat wij nodig vinden als wij het pandrecht uitwinnen of willen uitwinnen.
(…)”

2.5. In eerdere tussen Rabobank en Direct Pay c.s. gesloten financieringsovereen-komsten en de


daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden staan vergelijkbare bepalingen over
verpanding en informatieverschaffing.

2.6. De Fondsen zijn opgericht in 2014 (Fonds III), 2017 (Fonds IV) en 2019 (Fonds I). Fonds IV en I
zijn genoteerd aan de Euronext Growth te Brussel. [naam 2], de broer van [naam 1], is indirect
bestuurder van de Fondsen.

2.7. De Fondsen hebben door middel van de uitgifte van obligaties externe gelden ter hoogte van EUR
116 miljoen aangetrokken voor de aankoop van debiteurenportefeuilles. Die portefeuilles hebben
zij gekocht van DP Services. De Fondsen hebben een Service Level Agreement (hierna: SLA)
gesloten met DP Services, op grond waarvan DP Services debiteurenportefeuilles voor eigen
rekening koopt om deze vervolgens door te verkopen aan de Fondsen door middel van een stille
cessie. Daarnaast voert DP Services het beheer over de debiteurenportefeuilles. Als vergoeding
voor deze diensten ontvangt DP Services de zogenaamde overwinst, zijnde de opbrengst die
overblijft nadat de Fondsen alle verplichtingen waaronder de verplichtingen jegens de
obligatiehouders hebben voldaan.

2.8. Eind 2021 hebben de Fondsen DP Services de opdracht gegeven (delen van) hun
debiteurenportefeuilles te verkopen. De opbrengst van die verkoop is bedoeld om de
obligatieleningen van Fonds IV en Fonds I af te lossen. De aflossing van de door Fonds IV
uitgegeven obligatieleningen is gepland op 4 augustus 2022. De aflossing van de door Fonds I
uitgegeven obligaties is pas over meerdere jaren na nu aan de orde.

2.9. Het openstaande krediet van DP bij Rabobank bedroeg op 31 december 2021 bijna € 19 miljoen.
Dat krediet had op die datum afgelost dienen te worden, doch dat is niet gebeurd. Direct Pay c.s.
ervaren financiële problemen en hebben besloten tot verkoop van hun debiteurenportefeuilles
over te gaan.

2.10. De Fondsen en Direct Pay c.s. hebben deskundige bijstand ingeroepen om tot een
gecontroleerde afwikkeling te komen. In dat kader hebben zij hun portefeuilles gebundeld, zodat
portefeuilles bestaande uit bundels van gelijksoortige vorderingen (samengesteld uit vorderingen
van DP en van de Fondsen) te koop kunnen worden aangeboden.

2.11. Bij brief van 4 januari 2022 heeft Rabobank aan DP Beheer onder meer medegedeeld dat de
financieringsovereenkomst is geëindigd zonder dat het openstaande krediet is afgelost en is DP
Beheer gesommeerd uiterlijk op 11 januari 2022 de volledige financiering terug te betalen.

2.12. De verkoop van de onder 2.10. bedoelde bundels is inmiddels ter hand genomen en geschiedt in
tranches. In januari 2022 is een tranche met betrekking tot telecomvorderingen (portefeuille Ennio
I) verkocht. In maart 2022 is een tranche met betrekking tot energievorderingen (portefeuille
Ennio II) verkocht. Deze verkopen hebben ongeveer € 10 miljoen opgeleverd. Dit bedrag is niet
aan Rabobank betaald en ook niet via rekeningen bij haar.

2.13. Direct Pay c.s. en de Fondsen treffen thans voorbereidingen voor de verkoop van bestaande
vorderingen met een vonnis (portefeuille Morricone). De opbrengst van deze bundel wordt geschat
op ca. € 25 miljoen.

De informatie

2.14. Op 20 januari 2022 heeft Rabobank aan de voorzieningenrechter te Rotterdam verlof gevraagd
voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag en gerechtelijke bewaring met de aanstelling van
een gerechtelijk bewaarder. Het gaat, samengevat, om onderstaande bescheiden (hierna
gezamenlijk: de Bescheiden):
1. afschrift van alle akten (van cessie) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment van
beslaglegging waarbij Direct Pay c.s. vorderingen hebben verkregen;
2. afschrift van alle akten (van cessie) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment van
beslaglegging waarbij Direct Pay c.s. vorderingen hebben vervreemd;
3. afschrift van alle akten (van verpanding) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment
van beslaglegging waarbij Direct Pay c.s. vorderingen hebben verpand, anders dan de akten
waarbij Direct Pay c.s. een pandrecht aan Rabobank hebben verstrekt;
4. opgave van de huidige, dat wil zeggen op of omstreeks het moment van beslaglegging
bestaande, debiteuren van Direct Pay c.s., met naam, adres, grondslag en hoogte van de
vordering en de bankrekening waarop is of moet worden betaald;
5. opgave van de huidige, dat wil zeggen op of omstreeks het moment van beslaglegging
bestaande, debiteuren van de Fondsen, met naam, adres, grondslag en hoogte van de
vordering en de bankrekening waarop is of moet worden betaald;
6. opgave van de actuele, dat wil zeggen meest recente, debiteurenadministratie, althans
administratie omtrent de vorderingen, van Direct Pay c.s.; onder administratie verstaat
Rabobank hierbij de volledige administratie;
7. opgave van de actuele, dat wil zeggen meest recente, debiteurenadministratie, althans
administratie omtrent de vorderingen, van de Fondsen; onder administratie verstaat Rabobank
hierbij de volledige administratie;
8. de specificatie, en/of het overzicht en/of de (digitale) bescheiden omtrent de (portefeuilles
bestaande uit) vorderingen op consumenten die op of omstreeks het moment van
beslaglegging eigendom zijn van Direct Pay c.s.;
9. de specificatie, en/of het overzicht en/of de (digitale) bescheiden omtrent de (portefeuilles
bestaande uit) vorderingen op consumenten die op of omstreeks het moment van
beslaglegging eigendom zijn van de Fondsen.

2.15. Bij beschikking van 24 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het verzoek tot
het leggen van bewijsbeslag toegewezen, met de aanstelling van DigiJuris B.V. te Amersfoort als
gerechtelijk bewaarder.

2.16. Op 3 februari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder conservatoir bewijsbeslag gelegd op de


Bescheiden. De Bescheiden (zowel fysieke documenten als digitale kopieën) bevinden zich thans
bij de gerechtelijk bewaarder.
2.17. Rabobank en Direct Pay c.s. hebben gesprekken en correspondentie gevoerd over een
minnelijke oplossing, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken.

3. De eis in conventie

3.1. Rabobank vordert in de dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. primair: gedaagden hoofdelijk te gelasten aan Rabobank te verstrekken dan wel Rabobank
inzage te verschaffen in:
a. primair de Bescheiden zoals beschreven in nr. 8.7 van de dagvaarding (noot vzr: in de
dagvaarding is abusievelijk nr. 8.5 vermeld, Rabobank heeft dat ter zitting hersteld);
b. subsidiair een door de voorzieningenrechter bepaald deel van de Bescheiden;
c. meer subsidiair bescheiden die naar het oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk zijn
in het kader van het kunnen uitwinnen van het pandrecht van Rabobank;

ten aanzien van deze Bescheiden die zich ten gevolge van het door Rabobank
gelegde bewijsbeslag reeds bevinden bij de gerechtelijk bewaarder, te bepalen dat de wijze
waarop het hiervoor onder 1. bedoelde verstrekken, dan wel
verschaffen van inzage, zal plaatsvinden door afgifte door de gerechtelijk
bewaarder van de door haar bewaarde (elektronische) kopieën van die Bescheiden na betekening
van dit vonnis;

2. subsidiair: te bepalen dat, indien de wijze van het hiervoor onder 1. bedoelde verstrekken, dan
wel verschaffen van inzage, niet kan plaatsvinden door afgifte
van door de gerechtelijk bewaarder van de door haar bewaarde (elektronische)
kopieën van de Bescheiden (zoals beschreven in nr. 8.7 van de dagvaarding),
gedaagden te gelasten om binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis aan
Rabobank te verstrekken, dan wel Rabobank inzage te verschaffen in, de Bescheiden, op straffe
van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat gedaagden hiermee in gebreke zijn,
althans op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;

zowel primair als subsidiair:

3. gedaagden te gebieden om medewerking te verlenen aan het inzichtelijk en


beschikbaar maken van de Bescheiden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 1.000,- per dag waarbij een dagdeel als dag wordt gerekend, althans een door de
voorzieningenrechter te bepalen som per dag of dagdeel dat zij daarmee geheel of ten dele in
gebreke blijft na het wijzen van het vonnis;

4. Direct Pay c.s. te gelasten om binnen twee weken na datum vonnis en vervolgens op het eerste
verzoek van Rabobank na het verstrijken van telkens minimaal vier weken nadat aan een eerder
verzoek is voldaan, tot het moment dat Direct Pay c.s. de vordering van Rabobank uit hoofde van
de financieringsovereenkomst in het geheel hebben voldaan, dan wel de vordering op een andere
wijze teniet is gegaan, aan Rabobank schriftelijk, nauwkeurig en gespecificeerd een opgave te
verstrekken van de huidige debiteuren van Direct Pay c.s., waarin ten minste de naam, het adres,
de grondslag van de vordering van Direct Pay c.s. op de debiteur en de betaalrekening waarop is
of moet worden betaald aan Direct Pay c.s. door de debiteur zijn opgenomen, alsmede de
mutaties in deze gegevens ten opzichte van de voorgaande periode van vier weken, een en ander
op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of deel daarvan dat Direct Pay c.s.
hiermee in gebreke zijn, althans op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie
te bepalen dwangsom;

5. Direct Pay c.s. te veroordelen tot betaling aan Rabobank tegen een behoorlijk bewijs van
kwijting van de beslagkosten van € 7.477,78;

6. Direct Pay c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de
wettelijke rente en de nakosten.

3.2. Bij akte heeft Rabobank haar vorderingen aangevuld, in die zin dat:

primair: het gedaagden verboden wordt om de vorderingen waar Rabobank een pandrecht op
claimt te verkopen en/of te leveren, zulks op straffe van verbeurte van een hoofdelijk aan
gedaagden op te leggen dwangsom van € 1.000.000,- voor iedere vordering die in weerwil van
voornoemd verbod, na het in deze te wijzen vonnis, alsnog wordt verkocht en/of geleverd; althans
subsidiair: het Direct Pay c.s. verboden wordt om de vorderingen van Direct Pay c.s. te verkopen
en/of te leveren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000.000,- voor iedere vordering die in weerwil van voornoemd verbod, na het in deze te
wijzen vonnis, door Direct Pay c.s. alsnog wordt verkocht en/of geleverd.

3.3. Direct Pay c.s. concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Rabobank in de
proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3.4. De Fondsen concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van Rabobank in haar vorderingen,
althans Rabobank deze te ontzeggen, met veroordeling van Rabobank in de kosten van het
geding, uitvoerbaar bij voorraad.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De voorwaardelijke eis in reconventie van Direct Pay c.s.

4.1. Direct Pay c.s. vorderen in reconventie, voor het geval de voorzieningenrechter zou oordelen dat
Rabobank in haar verhouding tot Direct Pay c.s. ook recht heeft op inzage in stukken die haar in
staat stellen tot uitwinning van haar pandrecht over te gaan, Rabobank te verbieden om tot
uitwinning over te gaan voordat is beslist op het door Direct Pay c.s. in te dienen verzoek tot het
gelasten van een afkoelingsperiode op grond van artikel 376 Fw, onder de voorwaarde dat Direct
Pay c.s. dit verzoek binnen zeven dagen na het in dit kort geding te wijzen vonnis, of een andere
door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, indient, met veroordeling van Rabobank in de
proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. Rabobank concludeert tot afwijzing van de voorwaardelijke eis in reconventie, met veroordeling
van Direct Pay c.s. in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.

4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. De eis in reconventie van de Fondsen


5.1. De Fondsen vorderen in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank te veroordelen te
gehengen en te gedogen dat de Fondsen overgaan tot verkoop van de debiteurenportefeuilles en
(i) zich te onthouden van mededelingen die aan de ongestoorde verkoop door de Fondsen in de
weg staan en (ii) jegens de koper(s) van de debiteurenportefeuilles geen beroep te doen op haar
gepretendeerde pandrecht, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,-
voor iedere overtreding, met veroordeling van Rabobank in de kosten het geding.

5.2. Rabobank concludeert tot afwijzing van de eis in reconventie, met veroordeling van de Fondsen in
de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.

5.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling van het geschil in conventie
6.1. Het spoedeisend belang staat tussen partijen terecht vast.

6.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de in nr. 8.7 van de dagvaarding vermelde Bescheiden
identiek zijn aan de in het toegewezen verzoek tot het leggen van bewijsbeslag omschreven
bescheiden (zie r.o. 2.14.). Bij de beoordeling van de vraag of en welke bescheiden gedaagden
dienen te verstrekken en/of inzage dienen te verlenen aan Rabobank, moet een onderscheid
worden gemaakt tussen de debiteurenportefeuilles van Direct Pay c.s. enerzijds en die van de
Fondsen anderzijds. Daarbij verdient opmerking dat Rabobank, wat betreft de portefeuilles van de
Fondsen, zowel van haar contractspartij Direct Pay c.s. als van de Fondsen, met wie zij geen
contractuele relatie heeft, overlegging van dezelfde documenten vordert, op te onderscheiden
gronden.

De debiteurenportefeuilles van Direct Pay c.s.

6.3. De onder r.o. 2.14. omschreven punten 1. t/m 4., 6. en 8. hebben betrekking op de
debiteurenportefeuilles van Direct Pay c.s.

Rabobank stelt primair dat Direct Pay c.s. uit hoofde van de pandakte en de
financieringsovereenkomst verplicht zijn om (i) alle informatie te verstrekken die Rabobank nodig
heeft in het kader van haar dienstverlening wanneer zij hierom verzoekt, (ii) een lijst op
hoofdlijnen te verstrekken met vorderingen die vallen onder het pandrecht en (iii) op eerste
verzoek een meer gedetailleerd inzicht in de opbouw en samenstelling van de portefeuilles met
vorderingen te verschaffen. Alle bescheiden die in beslag zijn genomen, zijn stukken die Direct Pay
c.s. contractueel verplicht zijn om over te leggen.

6.4. Op 31 december 2021 is de financieringsovereenkomst geëxpireerd. Vanaf dat moment verkeren


Direct Pay c.s. in verzuim met de terugbetaling van de schuld van circa
€ 19,5 miljoen. Rabobank is daarom genoodzaakt en gerechtigd haar pandrecht uit te oefenen
door haar pandrecht openbaar te maken of het onderpand te verkopen om zich vervolgens op de
opbrengst daarvan te kunnen verhalen. Daarom heeft Rabobank ook alle informatie nodig die deze
executie mogelijk maakt.

6.5. Subsidiair doet Rabobank een beroep op artikel 843a Rv tot het verkrijgen van (inzage in) deze
bescheiden.
Meer subsidiair geldt dat uit de systematiek van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad
omtrent de aard en strekking van het stil pandrecht op vorderingen op naam volgt dat Rabobank
als pandhouder recht heeft op informatie over de aan Rabobank verpande vorderingen.

6.6. Direct Pay c.s. erkennen dat de portefeuilles die tot haar vermogen behoren aan Rabobank
verpand zijn en dat Rabobank recht heeft op informatie aan de hand waarvan zij haar
zekerhedenpositie in kaart kan brengen. Die informatie is ten dele reeds bij e-mail van 11 april
2022 (productie 1) aan Rabobank verschaft. In zoverre heeft Rabobank dus geen belang bij
toewijzing van haar vordering.

6.7. Het gaat, wat de eigen portefeuille van Direct Pay c.s. betreft, om de (verdere) informatie die
Rabobank nodig heeft om haar pandrecht openbaar te maken en eventueel uit te winnen. Dat zijn
met name de NAW-gegevens van de debiteuren.
Direct Pay c.s. verzoeken de vorderingen van Rabobank, voor zover zij zien op informatie die
Rabobank in staat zou stellen tot uitwinning van haar pandrecht over te gaan, af te wijzen op
grond van een belangenafweging. Direct Pay c.s. en de Fondsen zijn bezig met een
gecontroleerde afwikkeling van hun debiteurenportefeuilles. Een gecontroleerde afwikkeling leidt
tot de hoogste opbrengst en is daarom in het belang van de gezamenlijke stakeholders bij Direct
Pay c.s. en de Fondsen. De Rabobank lijdt hierdoor geen schade. De waarde van haar zekerheden
is juist hoger bij een gecontroleerde afwikkeling dan wanneer zij zelf tot uitwinning over zou gaan.
Direct Pay c.s. hebben verder verklaard dat zij voornemens zijn een verzoek tot het gelasten van
een afkoelingsperiode in het kader van een onderhands akkoord betreffende de herstructurering
van schulden ex artikel 376 Fw in te dienen bij de rechtbank. Een eventuele toewijzing van de
vordering betreffende meerbedoelde informatie, en de daarbij behorende individuele
executiemaatregelen tegen Direct Pay c.s., zouden een WHOA-traject onmogelijk maken, zodat de
beslissing op dat verzoek moet worden afgewacht.

6.8. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat op de debiteurenportefeuilles van
Direct Pay c.s. een pandrecht ten gunste van Rabobank rust en dat Rabobank in beginsel
contractueel recht heeft op alle informatie betreffende die portefeuilles, niet alleen de informatie
die nodig is om haar onderpand in kaart te brengen, maar ook de informatie die nodig is om haar
rechten als pandhouder uit te kunnen oefenen. Voorts is niet in geschil dat de gevorderde
Bescheiden (voor zover die zien op Direct Pay c.s.) onder die informatie vallen.

6.9. Direct Pay c.s. hebben geen concreet verweer gevoerd tegen afgifte van alle akten van cessie en
verpanding vanaf 17 juli 2006 (zijnde de oprichtingsdatum van DP Services en DP Beheer) tot en
met het moment van beslaglegging (punten 1. t/m 3. onder r.o. 2.14.). Ter zitting hebben Direct
Pay c.s. erkend dat er sprake is van een leningsovereenkomst met een derde, waarbij een
pandrecht door die derde is bedongen, en dat die documenten nog niet aan Rabobank zijn
verstrekt. Rabobank heeft een reëel belang bij verkrijging van de stukken inzake cessie en
verpanding. Direct Pay c.s. dienen deze stukken daarom te verstrekken aan Rabobank.

6.10. Direct Pay c.s. worden eveneens veroordeeld tot afgifte van de onder punt 4. en 8. omschreven
gegevens van hun debiteuren. Duidelijk is dat Rabobank recht en belang heeft bij de NAW-
gegevens van de debiteuren en de grondslag van de vorderingen. Zij heeft ter zitting in dat
verband toegelicht dat zij met grondslag bedoelt een nadere aanduiding uit welk type
overeenkomst de vordering voortvloeit (bijvoorbeeld een telecom- of energiecontract) en of de
vordering valt onder de Wet op het consumentenkrediet. Die gegevens zeggen iets over de
verhandelbaarheid en daarmee de waarde van de vorderingen en zijn dus in redelijkheid voor
Rabobank van belang.
Het belang van Direct Pay c.s. bij het voorkomen van uitwinning van het pandrecht door Rabobank
omdat zij thans bezig zijn met een gecontroleerde afwikkeling van hun portefeuilles, weegt daar
niet tegenop. Rabobank heeft ter zitting verklaard dat zij niet van plan is om zelf tot uitwinning
over te gaan, maar dat zij, als aflossing op het krediet achterwege blijft en andere oplossingen
door Direct Pay c.s. van de hand worden gewezen, een opdracht daartoe aan een professionele
partij zal geven, omdat zij anders vreest dat haar aanzienlijke vordering op Direct Pay c.s.
onbetaald zal blijven.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door Rabobank genoemde situatie er een is


waarvoor bij uitstek dergelijke pandrechten worden bedongen. De vrees van Rabobank is ook
reëel, nu ter zitting is bevestigd dat de opbrengsten uit de Ennio-I en Ennio-II verkoop voor wat
betreft het deel dat toebehoort aan Direct Pay c.s. niet zijn gestort op de door Direct Pay c.s. bij
Rabobank gehouden rekeningen. Daartoe waren en zijn zij wel verplicht op grond van hoofdstuk
10, artikel 13 AV bedrijfsfinancieringen (zie r.o. 2.3.). De redenen die Direct Pay c.s. daarvoor ter
zitting hebben gegeven, vormen geen rechtvaardiging. Rabobank hoeft, gelet op de pandrechten,
geen genoegen te nemen met het afwachten van de resultaten van de door Direct Pay c.s.
uitgestippelde maar door Rabobank niet geaccordeerde strategie.
Het door Direct Pay c.s. op 11 april 2022 verstrekte overzicht van debiteuren is dan ook
ontoereikend en bedoeld deel van de vordering is toewijsbaar.

De betreffende gegevens bevinden zich reeds bij de gerechtelijk bewaarder, zodat verstrekking
daarvan dient te geschieden door middel van afgifte door de gerechtelijk bewaarder van de door
haar bewaarde (elektronische) kopieën van die gegevens.

6.11. Dat ligt anders met de gevorderde opgave van de actuele debiteurenadministratie (punt 6.).
Rabobank heeft toegelicht dat zij daarmee doelt op het volledige debiteurendossier van iedere
debiteur, waaronder de onderliggende facturen en gevoerde correspondentie, met het oog op de
verkoop van die vorderingen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn die stukken niet meegenomen bij het
bewijsbeslag en bevinden deze zich niet bij de gerechtelijk bewaarder. Dat betekent dat Direct Pay
c.s. deze zelf zullen hebben te verzamelen.

6.12. De voorzieningenrechter acht op zichzelf voldoende aannemelijk dat een deel van de dossiers
relevant is voor het in kaart brengen van de zekerhedenpositie, waaronder de omvang van de nog
openstaande vordering en het bekendmaken en uitwinnen van de pandrechten en dat Rabobank
daarop, ingevolge haar overeenkomst met Direct Pay c.s., dus recht heeft. Dat geldt voor het deel
van het dossier dat betrekking heeft op betalingsregelingen, adreswijzigingen etc. Een deel van
de dossiers zal echter uit andere stukken bestaan waarop Rabobank geen recht kan doen gelden
uit hoofde van de overeenkomsten en evenmin uit hoofde van artikel 843a Rv dan wel het
systeem van de wet. Bij elk dossier dient dus te worden beoordeeld wat de relevante stukken
zijn. Dat vergt, gelet op de omstandigheid dat het om (tien)duizenden dossiers gaat, een zeer
aanzienlijke inspanning, met de daaraan verbonden kosten.
Daarbij is van belang dat voldoende aannemelijk is dat deze gegevens niet op geautomatiseerde
wijze kunnen worden verstrekt aan Rabobank.

6.13. Verder speelt een rol dat Direct Pay c.s. hebben aangegeven dat zij zullen verzoeken om een
afkoelingsperiode in het kader van een aan te vangen WHOA-traject.
(In dat kader hebben zij de voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, waarover in r.o. 7.2.
wordt geoordeeld.)

6.14. Gelet op het voorgaande en ervan uitgaande dat Direct Pay c.s. daadwerkelijk op korte termijn
een verzoek ex artikel 376 Fw zullen indienen, acht de voorzieningenrechter het op dit moment, in
het kader van een belangenafweging, voorbarig om van Direct Pay c.s. te verlangen de volledige
debiteurendossiers over te leggen. Indien Direct Pay c.s. echter niet binnen zeven dagen na dit
vonnis het voormelde verzoek indienen, zullen zij worden veroordeeld om, binnen vier weken na
betekening van dit vonnis, de actuele (volledige) debiteurenadministratie te verstrekken aan
Rabobank. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zoals in het petitum
vermeld. Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat elk van de vennootschappen
van Direct Pay c.s. haar eigen stukken dient te verstrekken, en dat de dwangsom ook slechts door
de betreffende vennootschap verbeurd wordt.

6.15. Rabobank heeft bij de door haar gevorderde medewerking van Direct Pay c.s. aan het inzichtelijk
en beschikbaar maken van de betreffende Bescheiden aangevoerd dat die medewerking
noodzakelijk kan zijn wanneer bij het openen van bestanden een wachtwoord of licentie nodig is.
Geoordeeld wordt dat in de toewijzing van de verstrekking van een deel van de Bescheiden reeds
besloten ligt dat Direct Pay c.s. ervoor zorg dienen te dragen dat Rabobank niet alleen die
betreffende stukken in handen heeft maar daarin ook inzage verkrijgt. Dat is ook als zodanig
erkend door Direct Pay c.s. ter zitting en zij hebben hun medewerking daaraan toegezegd. Dit
gedeelte van de vordering wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen.

6.16. Uit de formulering van de vordering onder 4., om Direct Pay c.s. te veroordelen tot het – op
eerste verzoek van Rabobank – periodiek verstrekken aan Rabobank van een gespecificeerde
opgave van de actuele debiteuren, begrijpt de voorzieningenrechter dat het gaat om eenzelfde
soort overzicht als omschreven onder punt 4. van de Bescheiden (zie r.o. 2.14.). Het gaat dus om
de NAW-gegevens van de debiteuren, de grondslag van de vorderingen, de bankrekening waarop
moet worden betaald en de mutaties in die gegevens. De debiteurendossiers (met facturen en
correspondentie) vallen daar niet onder.

Rabobank heeft, in lijn met hetgeen hiervoor werd overwogen, recht op en belang bij de
gevraagde gegevens. De vordering wordt toegewezen, tenzij Direct Pay c.s. binnen zeven dagen
na dit vonnis een verzoek ex artikel 376 Fw indienen bij de rechtbank. In dat geval zal er een
afwikkeling van de schulden plaatsvinden in het kader van de homologatie van een onderhands
akkoord. In de situatie die dan ontstaat, komt het aan op de belangen van alle schuldeisers.
Rabobank heeft dan, tegen die achtergrond, voorshands onvoldoende belang bij dit gedeelte van
de vordering.
Voor het geval dat verzoek niet tijdig wordt ingediend wordt aan de veroordeling, wederom per
vennootschap voor de tot haar gerichte veroordeling, een dwangsom verbonden. De gevorderde
dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd.

6.17. Voor het gevorderde verbod op Direct Pay c.s. om de vorderingen c.q. debiteurenportefeuilles
van Direct Pay c.s. te verkopen en/of te leveren, geldt hetzelfde. Ook deze vordering wordt
toegewezen, tenzij Direct Pay c.s. binnen zeven dagen na dit vonnis een verzoek ex artikel 376 Fw
indienen bij de rechtbank. De medegevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd.

Aan de Fondsen gecedeerde vorderingen

6.18. De vordering jegens Direct Pay c.s. heeft ook betrekking op informatie met betrekking tot de
vorderingen die zich in het vermogen van Direct Pay c.s. hebben bevonden en vervolgens zijn
gecedeerd (verkocht) aan de Fondsen, voor zover de Fondsen niet worden veroordeeld om die
informatie te verstrekken aan de Rabobank. Op dit onderdeel van de vordering komt de
voorzieningenrechter hieronder, bij de beoordeling van de vordering jegens de Fondsen, terug.

De debiteurenportefeuilles van de Fondsen

6.19. De onder r.o. 2.14. omschreven punten 5., 7. en 9. hebben betrekking op de


debiteurenportefeuilles van de Fondsen.

6.20. Ten aanzien van de Fondsen legt Rabobank aan de door haar gevorderde informatie over de
debiteurenportefeuilles van de Fondsen primair artikel 843a Rv ten grondslag en subsidiair de
voormelde systematiek van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad over het stil pandrecht.

6.21. Rabobank meent dat zowel de Fondsen als Direct Pay c.s. informatie over de
debiteurenportefeuilles van de Fondsen aan Rabobank moeten verschaffen. Zij wijst op de met
Direct Pay c.s. gesloten pandakte en artikel 3 van de financieringsovereenkomst, waarin is bepaald
dat Rabobank een eerste pandrecht heeft op alle huidige en toekomstige rechten/vorderingen van
Direct Pay c.s. met alle rechten en zekerheden die daarmee samenhangen. Omdat de portefeuilles
zich in het vermogen van DP Services hebben bevonden (ook als dat maar voor even is geweest),
is er een pandrecht op gevestigd. Het stil pandrecht op vorderingen op naam is een
goederenrechtelijk recht dat ingevolge de pandakte tussen Rabobank en Direct Pay c.s. is komen
te rusten op alle vorderingen die Direct Pay c.s. hebben verworven en dat van rechtswege op de
vordering is blijven rusten, ook na de cessie aan de Fondsen. Daarom kan zij, op basis van haar
contractuele verhouding met Direct Pay c.s. en de bij het pandrecht behorende informatierechten,
artikel 843a Rv dan wel het systeem van de wet deze informatie ook van Direct Pay c.s. vorderen.
Direct Pay c.s., in ieder geval DP Services, hebben die informatie ook daadwerkelijk, uit hoofde van
het beheer van de portefeuilles voor de Fondsen, aldus Rabobank.

6.22. Gedaagden betwisten dat er op de debiteurenportefeuilles van de Fondsen een pandrecht van
Rabobank rust. De pandakte moet zo niet worden uitgelegd. Dat is nooit de bedoeling geweest en
uit de historie van de financiering door Rabobank en het handelen van partijen blijkt dat Rabobank
ermee heeft ingestemd dat deze portefeuilles niet aan haar zijn verpand. Subsidiair geldt dat
Rabobank zich op grond van artikel 3:36 BW jegens de Fondsen niet kan beroepen op het door
haar geclaimde pandrecht. Ten slotte is er niet voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv, aldus
gedaagden.

6.23. Het verweer van gedaagden treft doel.

6.24. De financieringsovereenkomst en de pandakte tussen Rabobank en Direct Pay c.s. voorzien in


verpanding van alle vorderingen van Direct Pay c.s. (zie r.o. 2.2. t/m 2.4.).
Anders dan Rabobank stelt, betreft het hier niet een tekst die zo glashelder is dat slechts de
meest voor de hand liggende taalkundige betekenis in aanmerking kan worden genomen. Deze
tekst moet uitgelegd worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij meegewogen wordt
dat de bank de pandakte heeft opgesteld en dat partijen professionele partijen zijn, maar ook dat
Rabobank wist welk bedrijfsmodel Direct Pay c.s. hanteerden, en wist dat en waarom de Fondsen
werden opgericht, en hoe partijen zich jegens elkaar, zowel ten tijde van de kredietrelatie als na
31 december 2021, hebben gedragen.
6.25. Tussen partijen staat vast dat Rabobank niet bereid was om aan Direct Pay c.s. een hoger
krediet te verschaffen en dat Direct Pay c.s., met medeweten van Rabobank, de Fondsen hebben
opgericht teneinde geld uit de markt aan te trekken.
Direct Pay c.s. hebben door de jaren heen regelmatig informatie met betrekking tot de Fondsen
gedeeld met Rabobank, zoals het credit rating report en prospectus van Fonds IV (in juli 2017),
het prospectus van Fonds V (in oktober 2018) en het informatiememorandum van Fonds I (in
september 2019). In die stukken is steeds vermeld dat de Fondsen een eerste pandrecht op de
debiteurenportefeuilles verlenen aan de obligatiehouders. Aldus was Rabobank op de hoogte van
het aan de obligatiehouders verleende eerste pandrecht. Zij heeft daarover geen vragen gesteld
en daartegen geen bezwaar gemaakt.

6.26. In oktober 2019 heeft Rabobank aan Direct Pay c.s. vragen gesteld over de verhouding tussen
de Fondsen en het krediet van Rabobank. Direct Pay c.s. hebben daarop als volgt geantwoord: “Er
is geen interactie tussen het rabobank krediet en de fondsen anders dan dat de servicer activiteiten via
de sla uitvoert voor de fondsen. In financiele termen heeft het rabobank krediet niets te maken met het
krediet van de fondsen omdat dit andere port zijn die separaat inzichtelijk zijn in onze back office
administratie.”
Rabobank heeft kennelijk, door de jaren heen, bij mededelingen aan Direct Pay c.s. over de
verhouding tussen de waarde van het onderpand en het krediet bij Rabobank dan wel de
dekkingsgraad, nooit gevraagd naar de waarde van de debiteurenportefeuilles die zijn gecedeerd
aan de Fondsen en zij heeft ook nooit verklaard dat daarop een pandrecht rust. Integendeel, uit
de overgelegde stukken blijkt dat bij de berekening van die waarden steeds werd uitgegaan van
enkel de waarde van de debiteurenportefeuilles van Direct Pay c.s.
In december 2021 heeft Rabobank met DP Beheer gecorrespondeerd over de voorwaarden
waaronder de financiering kon worden verlengd. Uit de brieven van 3 december 2021, 15
december 2021 en 4 januari 2022 van de Rabobank kan worden afgeleid dat zij als voorwaarde
voor de verlenging onder meer stelde dat Direct Pay c.s. aan Rabobank een pandrecht tweede in
rang (na de obligatiehouders) op de vorderingen van Fonds IV en een pandrecht eerste in rang op
de vorderingen van Fonds III zouden verstrekken. In dat kader heeft zij als bijlage daartoe
strekkende, door haar opgestelde en door Direct Pay c.s. te tekenen, pandaktes meegestuurd.

6.27. Uit dit samenstel van gedragingen blijkt dat ook Rabobank ervan uitging, zowel tijdens de
kredietrelatie als na afloop daarvan (op 4 januari 2022) dat zij geen pandrecht had op de
debiteurenportefeuilles van de Fondsen. Ter zitting is door Rabobank toegegeven dat zij in de
veronderstelling was dat er geen sprake was van een pandrecht. Eerst in het voorjaar van 2022
heeft Rabobank zich jegens Direct Pay c.s. op het standpunt gesteld dat zij een pandrecht eerste
rang heeft op de portefeuilles van de Fondsen.

6.28. Rabobank heeft in dit verband nog gesteld dat de portefeuilles van de Fondsen door haar
krediet konden worden verworven, dat zij ervan uitging dat Direct Pay c.s., indien daaraan
behoefte bestond, zouden vragen om afstand van pandrecht (zoals een keer in 2013 is gebeurd)
en dat in de geconsolideerde jaarrekeningen van Direct Pay c.s. en de Fondsen ook pandrechten
van Rabobank genoemd worden.

Betwist wordt dat met het krediet van Rabobank ook de portefeuilles van de Fondsen zijn
gekocht; Pay Direct c.s. en de Fondsen stellen dat de Fondsen het daarvoor benodigde geld aan
DP Services hebben verschaft. Ook overigens zijn dit argumenten die Rabobank niet kunnen
baten. Bij de uitleg van de financieringsovereenkomst en de pandakte gaat het erom dat Direct
Pay c.s. in dit geval in redelijkheid niet hoefden te begrijpen dat Rabobank ervan uitging dat het
pandrecht ook rustte op de vorderingen in de portefeuilles die Direct Pay c.s. kort na verwerving
doorverkochten. Rabobank mocht er in redelijkheid ook niet vanuit gaan dat Pay Direct c.s. dat zo
hadden begrepen. Voor het geval in 2013 is een andere verklaring gegeven, evenals voor de
vermelding in de jaarrekeningen.

In deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, moeten de


financieringsovereenkomst en de pandakte voorshands zo worden uitgelegd dat met alle
vorderingen werd gedoeld op alle vorderingen die Direct Pay c.s. zelf behielden, zodat aan
Rabobank louter die vorderingen werden verpand en niet ook de vorderingen die DP Services
doorverkocht aan de Fondsen. Dat past bij de gekozen structuur en bij de voor de Fondsen
noodzakelijk geachte aan de obligatiehouders te verstrekken zekerheid en is geheel in
overeenstemming met de wijze waarop partijen zich naar elkaar gedragen hebben. Daarbij weegt
mee dat aannemelijk is dat de waarde van de aldus aan Rabobank verpande vorderingen van
Direct Pay c.s. in een reële relatie stond tot de omvang van het verstrekte krediet. Naar voorlopig
oordeel is dus onvoldoende aannemelijk geworden dat op de debiteurenportefeuilles van de
Fondsen een pandrecht ten behoeve van Rabobank rust.

6.29. Nu vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat het door Rabobank bedongen pandrecht zich
uitstrekt tot de debiteurenportefeuilles van de Fondsen, kan zij aan dit pandrecht noch aan het
systeem van de wet inzake het stil pandrecht rechten ontlenen om informatie over de
debiteurenportefeuilles van de Fondsen van Direct Pay c.s. te eisen.

6.30. Het beroep op artikel 843a Rv kan evenmin slagen. Ervan uitgaande dat er geen pandrecht rust
op de debiteurenportefeuilles van de Fondsen, ontbreekt het voor dit artikel vereiste rechtmatig
belang van Rabobank bij de verkrijging van de betreffende informatie.

6.31. Gelet op het voorgaande zijn de Fondsen jegens Rabobank evenmin gehouden om de informatie
te verstrekken. Waar Rabobank jegens haar contractuele wederpartij Direct Pay c.s. geen
grondslag heeft om die informatie te kunnen eisen geldt dat des te meer voor haar vordering
jegens de Fondsen, die derden zijn.

6.32. Rabobank vordert Direct Pay c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze
vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De door Rabobank gemaakte
kosten zijn voldoende onderbouwd. Dat betekent dat een bedrag van € 7.477,78 aan
beslagkosten wordt toegewezen.

6.33. Aangezien Rabobank en Direct Pay c.s. in hun verhouding over en weer op punten in het ongelijk
zijn gesteld, zullen de (overige) proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt.

6.34. Als de, in die relatie, in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank worden veroordeeld in de
proceskosten van de Fondsen. Deze kosten worden begroot op € 676,- aan griffierecht en €
1.016,- aan salaris advocaat.

7. De beoordeling van de voorwaardelijke eis in reconventie van Direct Pay c.s.

7.1. De voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, is vervuld, zodat zal worden beslist
op de eis in reconventie.

7.2. Het gevorderde tijdelijke verbod op uitwinning door de Rabobank van haar pandrechten wordt
toegewezen. Uitgaande van de situatie dat Direct Pay c.s. binnen zeven dagen na dit vonnis een
verzoek als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw en een verzoek ex artikel 376 Fw zullen indienen, weegt
het belang van Direct Pay c.s. dat Rabobank zich onthoudt van het uitwinnen van haar
pandrechten zwaarder dan het belang van Rabobank bij uitwinning. Onder uitwinning wordt in dit
verband tevens begrepen het openbaar maken van haar pandrechten aan de betrokken
debiteuren.

7.3. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat Direct Pay c.s. een door hen ingediend
verzoek ex artikel 376 Fw op de dag van indiening in kopie aan de raadslieden van Rabobank
dienen te zenden. Van Direct Pay c.s. wordt voorts verwacht dat zij bij de WHOA gepaste
voortvarendheid zullen betrachten en dat zij, bijvoorbeeld door te verzoeken om een observator
(ex artikel 379 jo. 380 Fw), rekening zullen houden met de gerechtvaardigde belangen van
Rabobank.

Dit tijdelijke verbod is een ordemaatregel, die naar haar aard komt te vervallen als het door Direct
Pay c.s. in te dienen verzoek wordt afgewezen of als de WHOA om wat voor reden ook niet
daadwerkelijk wordt ingezet.

7.4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank worden veroordeeld in de proceskosten van
Direct Pay c.s. Deze kosten worden begroot op € 508,- (factor 0,5 x tarief € 1.016,-) aan salaris
advocaat.

8. De beoordeling van de eis in reconventie van de Fondsen

8.1. De vordering van de Fondsen is toewijsbaar.

Nu Rabobank naar voorshands oordeel geen pandrecht heeft op de debiteurenportefeuilles van de


Fondsen, is het Rabobank bij gebreke van een behoorlijke rechtsgrondslag niet toegestaan om de
voorgenomen verkoop van die portefeuilles door de Fondsen op enigerlei wijze te frustreren. Zij
kan immers geen rechten doen gelden. Ook als ruimte zou bestaan voor toerekening van enige
kennis van de bestuurder van Direct Pay c.s. aan de Fondsen is van relevante kennis geen sprake.
Uit het voorgaande volgt dat het mededelen aan potentiële kopers dat er wel een pandrecht van
Rabobank bestaat onjuist en onrechtmatig jegens de Fondsen is. Voldoende aannemelijk is dat
daaruit schade kan voortvloeien, zodat een verbod – mede gelet op de houding van Rabobank tot
dusver – op zijn plaats is.

8.2. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op, dat dit verbod uitsluitend geldt voor de portefeuilles
van de Fondsen zelf. Kennelijk beogen de Fondsen en Direct Pay c.s. een gebundelde verkoop van
hun portefeuilles (zie r.o. 2.10. t/m 2.13.). Ter zitting is toegelicht dat de door Direct Pay c.s.
ingeschakelde deskundige dat noodzakelijk acht om de maximale opbrengst te realiseren. Die
noodzaak is niet nader onderbouwd en wordt door Rabobank betwist. De voorzieningenrechter
acht die noodzaak onvoldoende aannemelijk. Zelfs als die bundeling wel duidelijk betere
opbrengsten genereert, is dat geen argument dat voor de beslissing mee kan wegen. De Fondsen
hebben jegens Rabobank geen recht om die maximalisatie te bereiken door aan Rabobank
verpande vorderingen mee te laten verkopen (door Direct Pay c.s.). Ter zitting bleek dat zij dat ook
niet pretenderen en dat zij, zo nodig, de geëigende maatregelen zullen nemen om ontvlechting en
separate verkoop mogelijk te maken.

8.3. De medegevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt. De opstelling van
Rabobank is niet zodanig dat er zonder meer op vertrouwd kan worden dat zij dit verbod zal
respecteren, hoewel de voorzieningenrechter daarvan wel uitgaat.

8.4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank worden veroordeeld in de
proceskosten van de Fondsen. Deze kosten worden begroot op € 508,- (factor 0,5 x tarief
€ 1.016,-) aan salaris advocaat.

9. De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

9.1. veroordeelt DP Services, DP Beheer, Webcasso, DP Credit Management, McFactor, Debtscan en


RoyalSoft om aan Rabobank te verstrekken dan wel Rabobank inzage te verschaffen in:

- een afschrift van alle akten (van cessie) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment van
beslaglegging waarbij elk van hen vorderingen hebben verkregen;
- een afschrift van alle akten (van cessie) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment van
beslaglegging waarbij elk van hen vorderingen hebben vervreemd;
- een afschrift van alle akten (van verpanding) daterende van 17 juli 2006 tot en met het moment
van beslaglegging waarbij elk van hen vorderingen hebben verpand, anders dan de akten waarbij
Direct Pay c.s. een pandrecht aan Rabobank hebben verstrekt;
- een opgave van de op het moment van beslaglegging bestaande debiteuren van elk van hen,
met naam, adres, grondslag en hoogte van de vordering en de bankrekening waarop is of moet
worden betaald;
- de specificatie of het overzicht of de (digitale) bescheiden omtrent de (portefeuilles bestaande
uit) vorderingen op consumenten die op of omstreeks het moment van beslaglegging eigendom
zijn van elk van hen;

9.2. bepaalt dat de wijze waarop het onder 9.1. bedoelde verstrekken of verschaffen van inzage zal
plaatsvinden door afgifte door de gerechtelijk bewaarder van de door haar bewaarde
(elektronische) kopieën van die bescheiden, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee
werkdagen na betekening van dit vonnis;

9.3. veroordeelt DP Services, DP Beheer, Webcasso, DP Credit Management, McFactor, Debtscan en


RoyalSoft om, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, aan Rabobank te verstrekken dan
wel Rabobank inzage te verschaffen in de opgave van de actuele (volledige)
debiteurenadministratie omtrent de vorderingen van elk van hen, tenzij Direct Pay c.s. binnen
zeven dagen na dit vonnis een verzoek ex artikel 376 Fw indienen bij de rechtbank, met
onmiddellijke verstrekking van een kopie van dat verzoek aan de raadslieden van de Rabobank;

9.4. veroordeelt DP Services, DP Beheer, Webcasso, DP Credit Management, McFactor, Debtscan en


RoyalSoft elk om aan Rabobank een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of
gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 9.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum
van € 250.000,- is bereikt;

9.5. veroordeelt Direct Pay c.s. om, binnen twee weken na de betekening van dit vonnis en vervolgens
op het eerste verzoek van Rabobank na het verstrijken van telkens minimaal vier weken nadat
aan een eerder verzoek is voldaan, tot het moment dat Direct Pay c.s. de vordering van Rabobank
uit hoofde van de financieringsovereenkomst in het geheel hebben voldaan, dan wel de vordering
op een andere wijze teniet is gegaan, aan Rabobank schriftelijk, nauwkeurig en gespecificeerde
een opgave te verstrekken van de huidige debiteuren van Direct Pay c.s., waarin de naam, het
adres, de grondslag van de vordering van Direct Pay c.s. op de debiteur en de betaalrekening
waarop is of moet worden betaald aan Direct Pay c.s. door de debiteur zijn opgenomen, alsmede
de mutaties in deze gegevens ten opzichte van de voorgaande periode van vier weken, tenzij
Direct Pay c.s. binnen zeven dagen na dit vonnis een verzoek ex artikel 376 Fw indienen bij de
rechtbank;

9.6. veroordeelt Direct Pay c.s. om aan Rabobank een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere
dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 9.5. uitgesproken veroordeling voldoen, tot een
maximum van € 250.000,- is bereikt;

9.7. verbiedt Direct Pay c.s. om hun vorderingen te verkopen en/of te leveren, tenzij Direct Pay c.s.
binnen zeven dagen na dit vonnis een verzoek ex artikel 376 Fw indienen bij de rechtbank;

9.8. veroordeelt Direct Pay c.s. om aan Rabobank een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere
dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 9.7. uitgesproken veroordeling voldoen, tot een
maximum van € 250.000,- is bereikt;

9.9. veroordeelt Direct Pay c.s. tot betaling aan Rabobank tegen een behoorlijk bewijs van kwijting
van de beslagkosten ad € 7.477,78;

9.10. compenseert de overige kosten van de procedure tussen Rabobank en Direct Pay c.s., in die zin
dat iedere partij de eigen kosten draagt;

9.11. veroordeelt Rabobank in de proceskosten van de Fondsen, tot op heden begroot op € 1.692,-;

9.12. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

9.13. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie, in de zaak tussen Direct Pay c.s. en Rabobank


9.14. verbiedt Rabobank om tot uitwinning van haar pandrechten over te gaan voordat is beslist op
het door Direct Pay c.s. in te dienen verzoek tot het gelasten van een afkoelingsperiode op grond
van artikel 376 Fw, onder de voorwaarde dat Direct Pay c.s. dit verzoek binnen zeven dagen na dit
vonnis bij de rechtbank indienen;

9.15. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van Direct Pay c.s. tot op heden begroot
op € 508,-;
9.16. verklaart dit vonnis in voorwaardelijke reconventie uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie, in de zaak tussen de Fondsen en Rabobank


9.17. veroordeelt Rabobank (i) te gehengen en te gedogen dat de Fondsen overgaan tot verkoop van
hun eigen debiteurenportefeuilles, (ii) zich te onthouden van mededelingen die aan de
ongestoorde verkoop door de Fondsen in de weg staan en (iii) jegens de koper(s) van deze
debiteurenportefeuilles geen beroep te doen op een door haar gepretendeerd pandrecht;

9.18. veroordeelt Rabobank om aan de Fondsen een dwangsom te betalen van € 50.000,- voor iedere
keer dat zij niet aan de in 9.17. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van €
1.000.000,- is bereikt;

9.19. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van Direct Pay c.s. tot op heden begroot
op € 508,-;

9.20. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

9.21. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en ondertekend en in het openbaar
uitgesproken door mr. Th. Veling op 22 april 2022.
2091 / 106

You might also like