You are on page 1of 5

ECLI:NL:RBDHA:2024:54

Instantie Rechtbank Den Haag


Datum uitspraak 03-01-2024
Datum publicatie 09-01-2024
Zaaknummer C/09/650209 / HA ZA 23-590
Rechtsgebieden Burgerlijk procesrecht
Bijzondere Bodemzaak
kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident (internationaal) inzake
kansspelovereenkomst. Eindvonnis.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/650209 / HA ZA 23-590

Vonnis in incident van 3 januari 2024

in de zaak van

[eiser hoofdzaak/verweerder incident] , te [plaats],


eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,
tegen

de vennootschap naar buitenlands recht


TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED, te Sliema, Malta,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat voorheen mr. F.M.A. t Hart, nu mr. T. Novakovski, te Leiden.

Partijen zullen hierna [eiser hoofdzaak/verweerder incident] en Trannel genoemd worden.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:


- het tussenvonnis in incident 8 november 2023 (hierna: het tussenvonnis);
- de nadere akte houdende uitlating producties in het incident van Trannel van 20 november 2023;
- de antwoordakte in het incident van [eiser hoofdzaak/verweerder incident] van 6 december 2023.

1.2. Op 6 december 2023 heeft mr. t Hart zich onttrokken als advocaat van Trannel. Op 13 december 2023
heeft mr. Novakovski zich voor Trannel gesteld.

1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.


2 De verdere beoordeling in het incident

Internationale bevoegdheid rechtbank

2.1. In het tussenvonnis is Trannel in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over:
i) het betoog van [eiser hoofdzaak/verweerder incident] dat, kort gezegd, Trannel voordat partijen, op
14 augustus 2011, de (eerste) kansspelovereenkomst hebben gesloten haar activiteiten op Nederland
heeft gericht en
ii)het beroep van [eiser hoofdzaak/verweerder incident] op de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel
7 lid 2 Brussel I bis.

2.2. Trannel heeft in haar nadere akte uitlating producties het onder i) bedoelde betoog van [eiser
hoofdzaak/verweerder incident] niet (gemotiveerd) weersproken. De door [eiser hoofdzaak/verweerder
incident] gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden kunnen de conclusie dragen dat
Trannel al voor het sluiten van de (eerste) kansspelovereenkomst haar commerciële activiteiten - met
het oog op het aanbieden en sluiten van kansspelovereenkomsten - op Nederland heeft gericht. Gelet
hierop en gelet op wat onder 2.8 van het tussenvonnis is beslist, moet worden geoordeeld dat de
hoofdzaak betrekking heeft op een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 18 Brussel I bis.
Hieruit volgt dat het gerecht van de woonplaats van [eiser hoofdzaak/verweerder incident], dat is deze
rechtbank, internationaal bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen.

2.3. De slotsom is dat de vordering in het incident zal worden afgewezen.

Proceskosten

2.4. Trannel is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. [eiser
hoofdzaak/verweerder incident] vordert een vergoeding van werkelijke proceskosten wegens misbruik
van procesrecht en overtreding van artikel 20 en 21 Rv. Hierover wordt het volgende overwogen.

2.5. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten, in afwijking van het liquidatietarief, is alleen
toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Van misbruik van
procesrecht is sprake als de (incidentele) vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan,
achterwege had moeten blijven. Dat zou in dit geval zo zijn als Trannel op voorhand had moeten
begrijpen, dat haar vordering geen kans van slagen had. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank
geen sprake. In dit incident is beslissend of Trannel haar activiteiten vóór 14 augustus 2011 op
Nederland heeft gericht. Dat is pas komen vast te staan nadat [eiser hoofdzaak/verweerder incident]
zijn stelling had onderbouwd en Trannel op dit punt geen gemotiveerd verweer meer heeft gevoerd. Er
kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat Trannel op voorhand had moeten begrijpen dat de
incidentele vordering geen kans van slagen had. Dat Trannel, zoals [eiser hoofdzaak/verweerder
incident] heeft aangevoerd, in soortgelijke incidenten in andere zaken in het ongelijk is gesteld, leidt
niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal de proceskosten dus begroten volgens het gebruikelijke
liquidatietarief.

2.6. De proceskosten aan de zijde van [eiser hoofdzaak/verweerder incident] worden als volgt begroot:
- salaris advocaat: 897 (1,5 punt à 598, volgens tarief II);
- nakosten: 173, plus verhoging als het vonnis wordt betekend
Totaal: 1.070

2.7. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Tussentijds hoger beroep?

2.8.
Voor het geval de rechtbank beslist dat zij bevoegd is van de vorderingen van [eiser
hoofdzaak/verweerder incident] kennis te nemen, verzoekt Trannel tussentijds hoger beroep van dit
vonnis open te stellen. Zij betoogt daartoe, samengevat, dat een inhoudelijke beoordeling achterwege
kan blijven, als blijkt dat de rechtbank niet bevoegd is. [eiser hoofdzaak/verweerder incident] bestrijdt
de gegrondheid van dit verzoek.

2.9. Op grond van artikel 337 Rv geldt als uitgangspunt dat van een tussenvonnis zoals hier aan de orde,
hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. Dit heeft als reden dat
het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als
regel achterwege dient te blijven. Processuele doelmatigheid is in beginsel geen grond voor een
uitzondering op deze hoofdregel.1
Voor een zodanige uitzondering is - met het oog op de rechtszekerheid - slechts ruimte indien
bijzondere procesrechtelijke redenen daartoe nopen. In dit geval ziet de rechtbank dergelijke
bijzondere redenen niet. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

In de hoofdzaak

2.10. [eiser hoofdzaak/verweerder incident] verzoekt om geen conclusie van antwoord meer toe te staan,
althans een termijn van twee weken te geven voor een conclusie van antwoord, omdat Trannel de
procedure onredelijk heeft vertraagd. Trannel heeft, ondanks dat zij de beschikking heeft over
Nederlandse advocatenkantoren, geweigerd om domicilie te kiezen aan het adres van de behandelend
advocaat, in de wetenschap dat vanuit Malta geen certificaten van betekening worden teruggestuurd.
Dit levert al mogelijk zes maanden vertraging op. Ondanks dat Trannel een behandelend advocaat had,
heeft zij geen advocaat gesteld op de eerst dienende dag en pas vlak voor de voor het verstekvonnis
bepaalde datum het verstek gezuiverd. Vervolgens heeft Trannel geen conclusie van antwoord
genomen, maar eerst een (kansloos) bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij had het incident ook
gelijktijdig met het inhoudelijke verweer kunnen opwerpen, aldus nog steeds [eiser
hoofdzaak/verweerder incident].

2.11. In deze zaak is verstek verleend op 19 juli 2023, één week na de eerst dienende dag. In zoverre is er
vrijwel geen sprake van vertraging. Dat Trannel pas later is verschenen en eerst een
bevoegdheidsincident heeft opgeworpen, is procesrechtelijk toegestaan en levert geen onredelijke
vertraging op. Dat het bevoegdheidsincident op voorhand kansloos was, is niet gebleken. Er is dan ook
geen grond om Trannel nu niet de gebruikelijke termijn voor een conclusie van antwoord te geven.
3 De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1. wijst het gevorderde af;

3.2. veroordeelt Trannel in de proceskosten, aan de zijde van [eiser hoofdzaak/verweerder incident]
begroot op
1.070, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Trannel niet tijdig aan de
veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet Trannel
90 extra betalen, plus de kosten van betekening;

3.3. veroordeelt Trannel in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na
aanschrijving zijn voldaan;

3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

In de hoofdzaak

3.5. verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 februari 2024 voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.2

1 HR 14 juli 2006, ECLI:NL:2006:AV9442.


2 type: 1554

You might also like