You are on page 1of 6

Deel 2: Kracht en beweging

TEST JEZELF

1 Snelheid
1) Zet om.

a) 50 km/h = ______________ m/s d) 300000000 m/s = _____________ km/h

b) 25 m/s = ______________ km/h e) 0,025 km/h = ______________m/s

c) 120,0 km/h = ______________ m/s f) 27,80.104 m/s = ______________ km/h

2) Zet om.
a) 130 km/s = ______________ m/s c) 50 m/min = ______________ m/s

b) 2000 m/h = ______________ m/s d) 300 cm/s = ______________ m/s

3) Voertuigen A, B en C rijden op dezelfde autostrade. B en C rijden in dezelfde zin en A


kruist beide voertuigen. Voertuig A rijdt 90 km/h, voertuig B rijdt 126 km/h en
voertuig C rijdt 162 km/h.
Teken op de figuur de snelheden op schaal. (1 cm  10 m/s)

4) Op 00:00:00 heeft de auto een snelheid 𝑣⃗1 . Teken op de figuur de snelheidsvector 𝑣⃗2
van de auto na 5 s indien de auto zijn snelheid verdrievoudigt.

2 De eenparig rechtlijnige beweging


5) Reken correct uit:

a) 10,0 m + 2,38 m =

b) 10,0 m - 2,38 m =

c) 5,0 m + 0,03 m =
d) 3,0 m - 0,05 m =

e) 30 . 101 m + 10 m =

f) 25 . 102 m - 150 m =

Deel 2 – Test jezelf 1/6 Fysica 3.1


6) Reken correct uit:
10,0 𝑚
a) =
3𝑠
1,5 𝑚
b) =
0,4 𝑠

5,00 𝑚
c) =
2,00 𝑠

550 .103 𝑚
d) =
60 𝑠

40 .103 𝑚
e) =
80 .104 𝑠

7) Reken correct uit:


3,0 𝑚 − 0,3 𝑚
a) =
25 𝑠 − 5 𝑠
3,0 𝑚 − 0,03 𝑚
b) =
46 𝑠 − 12 𝑠
17 𝑚 − 0,02 𝑚
c) =
25 𝑠 − 20 𝑠

8) Een atleet legt de 100 m af in 10,3 s. Wat is zijn snelheid?

9) Een catamaran vaart van Dover naar Oostende (afstand 35 km) in 50min 15s.
Wat is zijn snelheid?

10) Noah loopt gedurende 12 min 00s aan een snelheid van 4,8 km/h.
Welke afstand loopt hij?

11) Noah loopt 5,0 km aan een snelheid van 18 km/h. Hoelang loopt hij?

Deel 2 – Test jezelf 2/6 Fysica 3.1


12) Het opmeten van de beweging van een auto geeft volgende meetresultaten:

𝑖 𝑡 (min) 𝑥 (km)
1 0 2,0
2 1 3,5
3 2 5,0
4 3 6,5
5 4 8,0
6 5 9,5

Teken de 𝑥(𝑡) −grafiek van de auto Teken de bijbehorende 𝑣(𝑡)-grafiek.


Dit mag in de eenheden km en min.

13) Koppel de 𝑣(𝑡)-grafieken aan de juiste 𝑥(𝑡)-grafieken.

A
a
B
b
C

𝒗(𝒕)-grafiek 𝒙(𝒕)-grafiek

Deel 2 – Test jezelf 3/6 Fysica 3.1


14) Vul de tekst aan op basis van onderstaande grafiek.

De x(t)-grafiek toont het verloop van een wandeling van een wandelaarsvereniging.
De eerste _____________ legt een wandelaar 18 km af: zijn snelheid is dus
__________km/h. De vermoeidheid slaat toe, en in de volgende _____________
loopt hij nog maar 10 km: zijn snelheid is dus __________km/h. In het laatste stukje
heeft de wandelaar last van pijnlijke voeten. Hij begint te strompelen: in
_____________legt hij maar 2,6 km af, met een snelheid van __________km/h.

15) Op een recht stuk autosnelweg bevinden een auto en een vrachtwagen zich 10 km
van elkaar. Ze rijden met een constante snelheid naar elkaar toe. De 𝑥(𝑡) −grafiek
van de auto is gegeven. Teken de 𝑥(𝑡) −grafiek van de vrachtwagen, zodat ze elkaar
na 3 minuten kruisen. Op welke positie bevinden de voertuigen zich dan?

Deel 2 – Test jezelf 4/6 Fysica 3.1


3 Krachten
16) Onderstaande gevallen beschrijven de uitwerking van minstens één kracht.
a) Je mama verzamelt gevallen naalden met een magneet.

- Kracht: ……………………………………………………………………………
- Wie of wat oefent de kracht uit? ……………………………………

- Waarop werkt de kracht in? ……………………………………………

- Effect? Statisch / Dynamisch

b) Er vormt zich een waterdruppel aan de kraan in de keuken.

- Kracht: ……………………………………………………………………………

- Wie of wat oefent de kracht uit? ……………………………………

- Waarop werkt de kracht in? ……………………………………………

- Effect? Statisch / Dynamisch

c) Het haar van Amber wordt tijdens het kammen aangetrokken door de kam.

- Kracht: ……………………………………………………………………………

- Wie of wat oefent de kracht uit? ……………………………………

- Waarop werkt de kracht in? ……………………………………………

- Effect? Statisch / Dynamisch

d) Een appel valt van een boom.

- Kracht: ……………………………………………………………………………

- Wie of wat oefent de kracht uit? ……………………………………

- Waarop werkt de kracht in? ……………………………………………

- Effect? Statisch / Dynamisch

e) Een botsbal botst tegen de muur.

- Kracht: ……………………………………………………………………………

- Wie of wat oefent de kracht uit? ……………………………………

- Waarop werkt de kracht in? ……………………………………………

- Effect? Statisch / Dynamisch

Deel 2 – Test jezelf 5/6 Fysica 3.1


17) Teken een horizontale, naar rechts wijzende kracht 𝐹⃗𝐴 van 20 N met
aangrijpingspunt A.
Teken ook een verticale, naar onder wijzende kracht 𝐹⃗𝐵 van 5 N met
aangrijpingspunt B.

18) Bepaal de resulterende kracht op de kist.

𝐹𝐴 = _______________________ 𝐹𝑟𝑒𝑠 = ____________________________

𝐹𝐵 = _______________________

19) Bepaal de resulterende kracht op de kist.

𝐹𝐴 = _______________________ 𝐹𝑟𝑒𝑠 = ____________________________

𝐹𝐵 = _______________________

Deel 2 – Test jezelf 6/6 Fysica 3.1

You might also like