You are on page 1of 7

Door oefening en fouten te maken leert men

VECTOREN
1. Twee vectoren 𝑢⃗ en 𝑣 sluiten met elkaar een hoek in van 30°. Bereken de grootte
⃗ − 𝑣 als ‖𝑢
van de vector 𝑢 ⃗ ‖ = 3.0𝑚 en ‖𝑣‖ = 5.0𝑚. Stel het geheel vectorieel voor
⃗ − 𝑣 ‖ = 2.8𝑚)
(‖𝑢

2. Twee krachten van respectievelijk 6,0 en 9,0 N grijpen aan in hetzelfde punt en
hebben een onderlinge hoek van a) 0,0º, b) 60º, c) 90º, d) 150º en e) 180º. Bereken de
grootte van de resulterende kracht en de hoek tussen de kleinste en de resulterende
kracht. (Fr,A=15N ; βA=0° ; Fr,B=13N ; βB=36.6° ; Fr,C=11N ; βC=56.3° ; Fr,D=4.8N ;
βD=111.8° ; Fr,E=3.0N ; βE=180°)

3. Bereken de hoek tussen twee vectoren, 10 en 15 eenheden groot, wanneer hun


resulterende vector 12 eenheden groot is. Teken ook de figuur. (α=127°)

4. Bereken de x-, y-componenten van een vector van 15 eenheden groot die een hoek
maakt met de positieve X-as van a) 50º, b) 130º, c) 230º en d) 310º. Schrijf het
resultaat als 𝑢
⃗ = 𝑢𝑥 ⃗⃗⃗
𝑒𝑥 + 𝑢𝑦 ⃗⃗⃗⃗
𝑒𝑦 . (ux,A=9.6 ; uy,A=11.5 ; ⃗⃗⃗⃗
𝑢𝐴 = 9.6𝑒⃗⃗⃗𝑥 + 11.5𝑒⃗⃗⃗⃗𝑦 ; )

5. Drie vectoren liggen in hetzelfde vlak en zijn respectievelijk 6.0, 5.0 en 4.0 eenheden
groot. De eerste en de tweede vormen een hoek van 50º, terwijl de tweede en de derde
een hoek vormen van 75º. Bereken de grootte van de resulterende vector en bereken de
hoek tussen de grootste en de resulterende vector. (ur=9.92 ; δ=46°)

6.a. Gegeven de krachten in onderstaande figuur. Bereken de resulterende kracht 𝐹


en de grootte van de resulterende kracht. (𝐹 = 3.8𝑒⃗⃗⃗𝑥 − 9𝑒⃗⃗⃗⃗𝑦 ; F=9.8N)

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015


Door oefening en fouten te maken leert men

  
6.b. Op een massa m werken drie krachten, F1 (10N), F2 (5.0N) en F3 (8.0N) zoals op de
figuur weergegeven. Geef de vectoriële uitdrukking van de resulterende kracht.

50°
-70°

(𝐹𝑟 = 4.2𝑒𝑥 + 0.14𝑒𝑦 )


  
7. Gegeven volgende vectoren: a  2.0 ex  5.0 ey
  
b  4.0 ex  8.0 ey
  
c  ex  3.0 ey
   
(a) Bepaal de vector v  2 a  b  3 c

   
(b) Bepaal de hoek die de resulterende vector u  a  b  c maakt met de positieve
x-as. (α=-55°)

8. Gegeven 3 punten met coördinaten A(4,-1,3) ; B(-1,0,1) en C(1,-2,-1)


Bepaal:

(a) ⃗ =𝐴+𝐵
𝑈 ⃗ +𝐶 (4,-3,3)

(b) ⃗
𝐴. 𝐵 (-1)

(c) ‖𝐴‖ (√26)

(d) ⃗⃗⃗⃗⃗
𝐴𝐵 (-5,1,-2)

(e) de hoek tussen ⃗⃗⃗⃗⃗ ⃗⃗⃗⃗⃗


𝐴𝐶 𝑒𝑛 𝐶𝐵 (θ=103°)

(f) ⃗
een eenheidsvector loodrecht op 𝐴 en 𝐵
1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015
Door oefening en fouten te maken leert men

9. Bepaal k zo dat de vectoren 𝑎 = 3𝑒⃗⃗⃗𝑥 − 2𝑒⃗⃗⃗⃗𝑦 𝑒𝑛 𝑏⃗ = ⃗⃗⃗


𝑒𝑥 + 𝑘𝑒⃗⃗⃗⃗𝑦 loodrecht op elkaar
staan. (k=1.5)

10. Een scalair temperatuurveld (in °C) in een vlak, horizontaal, oppervlak wordt gegeven
℃ ℃
door 𝜃(𝑥,𝑦) = 20°𝐶 + 0.1 𝑘𝑚 𝑥 + 1.05 𝑘𝑚 𝑦. Hier is x, in km, naar het Oosten gericht
en y, in km, naar het Noorden.

(a) Teken de 5 °C isotherm.

°𝐶 °𝐶
(b) Bepaal de temperatuurgradiënt ∇𝜃. (∇𝜃 = 0.1 𝑒𝑥 + 1.05 𝑒𝑦 )
𝑘𝑚 𝑘𝑚

(c) Bepaal de grootte van de gradiënt. (1.055 °C/km)

11. Gegeven drie punten A, B, C met resp. coördinaten (1,2,1) ; (3,3,0) en (2,1,2). Bepaal
⃗⃗⃗⃗⃗ 𝑋 𝐴𝐶
𝐴𝐵 ⃗⃗⃗⃗⃗ . (−3𝑒𝑦 − 3𝑒𝑧 )

12. Bepaal ∇𝜑 in het punt (1,-2,-1) als 𝜑(𝑥,𝑦,𝑧) = 3𝑥 2 𝑦𝑧 − 𝑦 3 𝑧 2 .

13. Bepaal divergentie en curl van het vectorveld 𝐹 = 𝑥𝑦𝑒𝑥 + (𝑦 2 − 𝑧 2 )𝑒𝑦 + 𝑦𝑧𝑒𝑧

14. Gegeven: 𝑎 = 2𝑥𝑦𝑒𝑥 − 𝑥 2 𝑦𝑒𝑦 + 𝑥𝑧 2 𝑒𝑧 en 𝜑 = 2𝑥 2 𝑦𝑧 3

Bepaal: (a) 𝑎 ∙ ∇𝜑 (b) 𝑎 × ∇𝜑 (c) ∇2 𝜑 in (1,2,-1)

15. De vector 𝑎 heeft een lengte 7 en ax = 2; ay = 3. Bepaal az en de drie hoeken met de


coördinaatassen α (met de x-as), β (met de y-as) en γ (met de z-as).
(az=±6 ; α=73° ; β=65° ; γ=31°/149°)

16. Gegeven Φ=x²y. Teken de gradiëntvector in het punt (1,2) en (-1,2)

17. ⃗ = 3𝑒𝑥 + 2𝑒𝑦 + 𝑒𝑧 zijn gegeven. Bepaal:


De vectoren 𝐴 = 𝑒𝑥 + 𝑒𝑦 + 𝑒𝑧 en 𝐵

(a) ⃗ = 3𝐴 − 2𝐵
𝑉 ⃗

(b) ⃗
𝑥 = 𝐴. 𝐵

(c) ⃗ =𝐴×𝐵
𝑈 ⃗

(d) ⃗ met elkaar insluiten.


de hoek die de vectoren 𝐴 𝑒𝑛 𝐵

(e) ⃗.
een eenheidsvector loodrecht op 𝐴 𝑒𝑛 𝐵

(f) de loodrechte projectie 𝐴𝑏 van de vector 𝐴 op de as die de richting en zin heeft


⃗.
van de vector 𝐵

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015


Door oefening en fouten te maken leert men

18. De vector 𝑎 heeft een lengte 7 en maakt een hoek van 30° met de x-as en ay = 3.
7√3 √13
Bepaal ax en az. ( ax = ; ay = )
2 2

19. Welke hoek vormt de vector 𝑎 = 𝑐 + 𝑏⃗ met het xy-vlak? De beide vectoren zijn resp.
𝑏⃗ = 2𝑒𝑥 + 𝑒𝑦 + 3𝑒𝑧 en 𝑐 = 2𝑒𝑥 + 𝑒𝑦 + 3𝑒𝑧 .
(hint: De hoek van een vector met het xy-vlak is gelijk aan het complement van de
hoek van deze vector met de z-as.)

20. Ontbind de vector 𝐺 uit nevenstaande


figuur in zijn componenten volgens
𝑒𝑥 𝑒𝑛 𝑒𝑦 . Schrijf het resultaat als functie
van G en de hoek α.

21. De vector 𝑣 raakt aan de cirkel met middelpunt O en


straal R. Ontbind deze vector in zijn componenten
volgens 𝑒𝑥 𝑒𝑛 𝑒𝑦 . Schrijf het resultaat als functie van
v en de hoek θ.

22. Bereken de resultante 𝐹𝑟 van 4 samenlopende


coplanaire krachten die aangrijpen in één punt.
- 𝐹1 werkt horizontaal naar rechts, F1=2.0kN
- 𝐹2 maakt een hoek van 30° met de positieve x-as. F2=4.0kN
- 𝐹3 maakt een hoek van 80° met 𝐹2 en in tegenwijzerzin. F3=3.5kN
- 𝐹4 werkt verticaal naar beneden. F4=5.0kN

23. Aan een betonblok wordt met drie touwen getrokken: 1000N naar rechts, 800N naar
links, en 700N naar jou toe.
In welke richting komt het blok in beweging als de wrijving te verwaarlozen zou zijn?
Bepaal daarvoor de vectoriële uitdrukking van de resulterende kracht en de hoek die
deze resultante maakt met de positieve x-as.

24. Gegeven de vectoren 𝑎 = 𝑒𝑥 en 𝑏⃗ = 𝑒𝑦 . Bepaal alle vectoren 𝑣 waarvoor er geldt


𝑎. (𝑏⃗ × 𝑣) = 3. (𝑣 = (𝑣𝑥 , 𝑣𝑦 , 3))

25. Welke hoek maken de vectoren 𝑎 = 𝑒𝑥 + 2𝑒𝑦 + 3𝑒𝑧 en 𝑏⃗ = 3𝑒𝑥 + 2𝑒𝑦 + 𝑒𝑧 met
elkaar? (44°)

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015


Door oefening en fouten te maken leert men

26. Bepaal de x- en y-componenten van vectoren 𝑎 , 𝑏⃗ , 𝑐 en 𝑑 in de figuur hieronder.


Gegeven is dat ‖𝑎‖ = 19 , ‖𝑏⃗‖ = 13 , ‖𝑐 ‖ = 6 en ‖𝑑 ‖ = 24

(ax = 10.35 ay = 15.93 bx = -12.22 by = 4.45 cx = -4.24 cy = -4.24


dx = 23.18 dy = -6.21)

27. Bepaal de lengte van de vectoren 𝑎 , 𝑏⃗ , 𝑐 en 𝑑 in de figuur hieronder en de hoek die


ze maken met de positieve x-as.

(a = 3.61 𝜃𝑎=56.3° ; b = 6.71 𝜃𝑏=116.6° ; c = 7.07 𝜃𝑐=225° ; d = 6.32


θd=−18°=342°)

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015


Door oefening en fouten te maken leert men

28. De twee vectoren op de figuur hieronder hebben elk een lengte 2. Bepaal voor de
volgende vectoren 𝑐 = 𝑎 + 𝑏⃗ en 𝑑 = 𝑎 − 𝑏⃗ :

(a) de x- en y-componenten van deze vectoren.

(b) de lengte van deze vectoren, en de hoek die deze vectoren maken met de
positieve x-as.

(cx = 0.32 ; cy = 2.41; c = 2.44 ; 𝜃𝑐=82.5° ; dx = 3.15 ; dy = -0.41 ; d = 3.17 ;


𝜃𝑑=−7.50°)

29. De twee vectoren 𝑎 , 𝑏⃗ op de figuur hieronder hebben lengtes 20 en 7 . Beschouw de


vector 𝑑 = 𝑏⃗ − 𝑎 .

(a) Bepaal de x- en y-componenten van deze vector.

(b) Bepaal analytisch de lengte van deze vector, en de hoek die deze vector maakt
met de positieve x-as.

(dx = -22.97 ; dy = -12.04 ; d = 25.93 ; 𝜃d=207.7°)

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015


Door oefening en fouten te maken leert men

30. Gegeven zijn de vectoren

2 −1 −2 2
𝑎=( ) 𝑏⃗ = ( ) 𝑐=( ) 𝑑=( )
4 −3 1 6

(a) Bepaal het inwendig product (scalair product) van elk paar vectoren.
(𝑎. 𝑎 = 20 ; 𝑎. 𝑏⃗ = −14 ; 𝑎. 𝑐 = 0 ; 𝑎. 𝑑 = 28 ; …….)

(b) Bepaal de hoek tussen elk paar vectoren.

(c) Bepaal de richting, zin en grootte van het uitwendig product (vectorproduct)
van elk paar vectoren.

1. 1 uur 2. 2 uur 3. WeWi (antwoord*) Defloor 2015

You might also like