You are on page 1of 10

Parametriseren van krommen en oppervlakken.

Een Tutorial
Bart Dioos & Nico Scheerlinck
Departement Computerwetenschappen
Leuven, 2016

Aan de hand van een aantal voorbeelden, bespreken we in deze tutorial enkele
belangrijke technieken om krommen en oppervlakken te parametriseren.

1 Basisvoorbeelden
Het is belangrijk dat je de meest eenvoudige parametrisaties kent: nl. (a) rechten
en vlakken, en (b) cirkels en schijven.

1.1 Rechten en vlakken

De rechte door twee punten p~ en ~q in de driedimensionale ruimte R3 heeft als


parametrisatie
~γ (t) = p~ + t(~q − p~), t ∈ R.

Het idee achter deze parametrisatie is dat het punt p~ = ~γ (0) het startpunt is en
dat ~q − p~ de richting is waarin je loopt als je van p~ naar ~q wilt gaan.
Als je het lijnstuk tussen p~ en ~q wilt parametriseren, dan moet je de grenzen
aanpassen: t ∈ [0, 1].
Met een zelfde redenering vinden we een parametrisatie van een vlak. Beschouw
drie verschillende punten p~, ~q, ~r in R3 die niet op eenzelfde rechte liggen.

De parametrisatie van het vlak door drie (niet-collineaire) punten p~, ~q, ~r is

~
Σ(u, t) = p~ + u(~q − p~) + t(~r − p~), u, t ∈ R.

Het punt p~ is het startpunt en (~q −~p) en (~r −~p) zijn twee richtvectoren van het vlak.
Je mag ook ~q of ~r als startpunt gebruiken. Je krijgt dan een andere parametrisatie.

1
Voorbeeld 1. Bekijk de drie punten p~ = (1, 0, 1), ~q = (2, −1, 1) en ~r = (0, 2, 3).
Het vlak door p~, ~q, ~r heeft als parametrisatie

x = 1 + u − t

y = −u + 2t u, t ∈ R.

z = 1 + 2t

De rechte door p~ en ~q ligt in dit vlak en heeft als parametrisatie



x = 1 + u

y = −u u ∈ R.

z=1

1.2 Cirkels, ellipsen en schijven


Voorbeeld 2 (Cirkels en schijven). Beschouw de schijf (volle cirkel) in het vlak
met straal R en de oorsprong (0, 0) als centrum.
De schijf kunnen we beschrijven als een verzameling punten (x, y) die aan de
volgende voorwaarden voldoen:
√ √
−R ≤ x ≤ R, − R2 − x2 ≤ y ≤ R2 − x2 .

De x-waarden √ −R en R. Voor een bepaalde x-waarde ligt de y-waarde


√ liggen tussen
tussen − R − x en R2 − x2 .
2 2

Deze beschrijving is niet zo handig omdat de grenzen voor y afhankelijk van x


zijn. Bovendien, als we de rand van de schijf (dat is de cirkel x2 + y 2 = R2 ) willen
beschrijven, hebben we twee vergelijkingen nodig, namelijk
√ √
y = R2 − x2 en y = − R2 − x2 , −R ≤ x ≤ R.

Een betere oplossing is om een punt in de schijf te beschrijven met behulp van
poolcoördinaten. De parametrisatie van de schijf wordt dan
(
x = r cos t
, r ∈ [0, R], t ∈ [0, 2π]. (1)
y = r sin t

Voor de punten op de rand van de schijf geldt r = R.


(
x = R cos t
, t ∈ [0, 2π]. (2)
y = R sin t

Vertrekkende van de parametrisaties (1) en (2) vindt men de parametrisatie van


een ellips.

2
Voorbeeld 3 (Ellipsen). Beschrijf de ellips met centrum (2, 1), waarbij de hori-
zontale en verticale as lengten 3 en 2 hebben, respectievelijk.
Begin met de parametrisatie van een cirkel met straal 1 en centrum (0, 0). We
voeren een uitrekking met factor 3 in de x-richting uit en een uitrekking met
factor 2 in de y-richting:
( (
x = cos t uitrekken x = 3 cos t
−→ t ∈ [0, 2π].
y = sin t y = 2 sin t,
Daarna verschuiven we deze ellips naar (2, 1).
( (
x = 3 cos t transleer x = 3 cos t + 2
−→ t ∈ [0, 2π].
y = 2 sin t y = 2 sin t + 1,

y
3

−3 −2 −1 1 2 3 4 5
x
−1

−2

Figuur 1: De ellipsen uit Voorbeeld 3

In de bovenstaande voorbeelden werden de cirkels en ellipsen beschreven door hun


straal of de lengte van hun assen en hun centrum. Vaak worden ze echter gegeven
door (kwadratische) vergelijkingen. In dat geval moet men de vergelijking naar de
standaardvorm (x − x0 )2 /a2 + (y − y0 )2 /b2 = 1 herschrijven. Dit doe je door “de
kwadraten te vervolledigen”. Wat we hiermee bedoelen zie je hieronder.
Voorbeeld 4 (Ellips gegeven door een vergelijking).
Parametriseer de ellips 3x2 + y 2 − 6x − 2y = 5. We herschrijven de vergelijking
naar de standaardvorm:
3(x2 − 2x) + y 2 − 2y = 5
3(x2 − 2x + 1) + y 2 − 2y + 1 = 5 + 3 + 1
√ 2
3(x − 1) + (y − 1)2 = 9.
√  !2  2
3(x − 1) y−1
+ = 1.
3 3

3
De hoofdeigenschap van de goniometrie zegt dat cos2 t + sin2 t = 1.
We vinden dus als parametrisatie
(√
3(x − 1)/3 = cos t
, t ∈ [0, 2π],
(y − 1)/3 = sin t

ofwel
( √
x = 3 cos t + 1
t ∈ [0, 2π].
y = 3 sin t + 1,

2 Domeinen in het vlak parametriseren


In deze sectie laten we zien hoe je een domein in R2 parametriseert. Deze tech-
nieken zijn noodzakelijk voor het opstellen van moeilijkere parametrisaties (zie
Sectie 3) en worden ook gebruikt voor het zoeken van integratiedomeinen (zie
Sectie 4).

Voorbeeld 5 (Driehoeken). Bekijk de driehoek in R2 met hoekpunten (0, 0), (1, 0)


en (0, 1). Hoe beschrijf je de punten (x, y) die in deze driehoek liggen?
Je kan eerst de x-coördinaat kiezen; die ligt tussen 0 en 1. Daarna kan je de y-
coördinaat kiezen van 0 tot 1 − x, want y = 1 − x is de vergelijking van de schuine
zijde.
0 ≤ x ≤ 1, 0 ≤ y ≤ 1 − x.
We kunnen ook eerst de y-coördinaat kiezen: 0 ≤ y ≤ 1. Dan zal x tussen 0
en 1 − y liggen:
0 ≤ y ≤ 1, 0 ≤ x ≤ 1 − y.
We concluderen dat de volgorde van de coördinaten van belang is en dat de grenzen
van de tweede coördinaat afhangen van de eerste coördinaat.

Voorbeeld 6 (Schijven). Parametriseer de volle cirkel (schijf) met straal 2 en


centrum (2, 1).
We beginnen met de parametrisatie van een schijf met straal 2 en centrum (0, 0)
en vervolgens passen we een verschuiving toe (zie ook Voorbeeld 2 en 3).
( (
x = r cos t transleer naar (2, 1) x = r cos t + 2
−→ r ∈ [0, 2], t ∈ [0, 2π].
y = r sin t y = r sin t + 1,

4
3 Grafieken parametriseren
Grafieken van functies zijn in principe eenvoudig te parametriseren.
Voorbeeld 7. Stel dat we het stuk van de paraboloı̈de f (x, y) = 1 − x2 − y 2 , dat
boven het vierkant −1 ≤ x ≤ 1, −1 ≤ y ≤ 1 ligt, willen parametriseren.
Dit is eenvoudig. We laten x en y variëren tussen −1 en 1, en de z-coördinaat
wordt bepaald door het functievoorschrift:

x = x

y=y x ∈ [−1, 1], y ∈ [−1, 1].

z = 1 − x2 − y 2 ,

Heel vaak kunnen oppervlakken makkelijk geparametriseerd worden, maar is het


lastig om de grenzen te bepalen. Door een oppervlak bijvoorbeeld te bekijken als
de grafiek van een functie, kunnen we in een aantal gevallen een goede parame-
trisatie van het oppervlak vinden mét eenvoudige grenzen. We zullen dit nu even
demonstreren. In het volgende voorbeeld tonen wij een (minder goede) aanpak die
tot veel rekenwerk leidt en illustreren we hoe we dit kunnen omzeilen.
Voorbeeld 8 (Kegel ). Parametriseer het oppervlak van de kegel x2 + y 2 = z 2 dat
boven het xy-vlak en binnen de cilinder (x − 1)2 + (y − 2)2 = 1 ligt.

Figuur 2: De kegel uit Voorbeeld 8

Kegel–perspectief/recht-toe-recht-aan-aanpak:
Zonder het gevraagde even te overpeinzen noteren we een parametrisatie voor het
kegeloppervlak:

x = r cos t

y = r sin t (3)

z = r.

5
Maar. . . wat zijn de grenzen voor r en t? Je kan inderdaad (3) invullen in de
vergelijking van de cilinder, maar dan krijg je

(r cos t − 1)2 + (r sin t − 2)2 = 1.

Waarom zouden we dit doen? Wat zijn we er mee? In principe haal je hieruit
beperkingen voor r en t, maar dit vraagt enig rekenwerk! En als het je lukt, dan
is het resultaat niet altijd eenvoudig. Probeer zelf maar eens . . .

Cilinder–perspectief/inzichtelijke-aanpak:
We pakken het probleem anders aan. Stel, we gaan in het grondvlak van de cilinder
zitten (xy-vlak, z = 0). Dat is dus eigenlijk een schijf. Als we nu omhoog kijken
dan zien we het gevraagde stuk van de kegel. Door dus eerst de schijf in het xy-
vlak te parametriseren, en alle punten van die schijf naar de kegel te verplaatsen
(door de z-coördinaat te bepalen), vinden we een parametrisatie van het gevraagde
stuk van de kegel.
De schijf in het grondvlak heeft als parametrisatie:
(
x = r cos t + 1
r ∈ [0, 1], t ∈ [0, 2π].
y = r sin t + 2,

En dan nu de parametrisatie van het stuk kegel . . .


We bekijken enkel
p het stuk van de kegel dat boven het xy-vlak ligt, dus z > 0.
Daarom is z = x2 + y 2 . Via deze vergelijking kan je de z-coördinaat bepalen van
de punten die op de kegel liggen en binnen de gegeven cilinder. De parametrisatie
van het stuk kegel is dus

x = r cos t + 1

y = r sin t + 2 , r ∈ [0, 1], t ∈ [0, 2π].
 p p
 2 2 2
z = x + y = (r cos t + 1) + (r sin t + 2) 2

We zijn er klaar mee. Merk op dat de uitdrukkingen voor de coördinaten iets


ingewikkelder zijn, maar dat de grenzen zeer eenvoudig zijn.
We vatten onze “inzichtelijke” techniek even samen.
Beschouw het stuk oppervlak dat je wilt parametriseren als een grafiek.
1. Eerst parametriseer je het domein in het xy-vlak (zie Sectie 2),

2. en daarna zoek je de z-coördinaat.


Noot: afhankelijk van het gegeven probleem zijn er natuurlijk variaties mogelijk.
Bv. parametriseer het domein in het xz-vlak, en zoek daarna de y-coördinaat.

6
Omdat deze techniek zo krachtig/interessant is, geven we nog een voorbeeld.
Voorbeeld 9. Parametriseer het stuk van de paraboloı̈de z = x2 + y 2 , gelegen
tussen het vlak x = 0 en de parabolische cilinder x = 2y − y 2 .
Eerst bepalen we het gebied in het xy-vlak: we zoeken de verzameling van punten
(x, y) die begrensd worden door x = 0 en de parabool x = 2y −y 2 . Na het oplossen
van een kwadratische vergelijking, vinden we dat y tussen 0 en 2 ligt. De grenzen
van x volgen uit de gegeven vergelijkingen:

0 ≤ x ≤ 2y − y 2 .

De z-coördinaat van de punten die op het gevraagde stukje paraboloı̈de liggen,


vinden we nu door de punten van bovenstaande verzameling (loodrecht) te ver-
plaatsen naar de paraboloı̈de: z = x2 + y 2 . De parametrisatie wordt dus

x = x

y=y 0 ≤ y ≤ 2, 0 ≤ x ≤ y − y 2 .

z = x2 + y 2 ,

4 Domeinen in de ruimte parametriseren


Om domeinen in de ruimte te beschrijven kunnen we
1. cartesische coördinaten,
2. cilindercoördinaten, of
3. sferische coördinaten
gebruiken. Welke coördinaten het handigst zijn om te gebruiken, hangt af van de
symmetrie van het gebied dat je wilt parametriseren.
Voorbeeld 10 (Een piramide). Geef een parametrisatie van de piramide in R3
die begrensd wordt door de coördinaatvlakken x = 0, y = 0, z = 0 en het vlak x +
y + z = 1.
We passen de techniek van Sectie 3 toe. Beschouw het “schuine” vlak van de
piramide als een grafiek van de functie z = 1 − x − y. Deze grafiek ligt boven de
driehoek met hoekpunten (0, 0, 0), (1, 0, 0) en (0, 1, 0). Eerst moet men dit domein
in het xy-vlak parametriseren, maar dat is in Voorbeeld 5 al gedaan. Daarna kan
men de z-coördinaat bepalen. De punten in de piramide liggen tussen het xy-
vlak z = 0 en het schuine vlak z = 1 − x − y. De punten in de piramide worden
dus beschreven door

0 ≤ x ≤ 1, 0 ≤ y ≤ 1 − x, 0 ≤ z ≤ 1 − x − y.

7
Voorbeeld 11 (Bolsegment). Beschrijf de punten met z ≥ 0 die zowel binnen de
kegel x2 + y 2 = 3z 2 als in de bol x2 + y 2 + z 2 = 1 liggen. Eerst zoeken we de snijlijn
van de kegel met het boloppervlak.
Uit de twee vergelijkingen volgt dat 3z 2 = 1 − z 2 , zodat

 z = 12 want z ≥ 0

3
x2 + y 2 = .

4

Vervolgens gebruiken we sferische coördinaten. Voor de punten die op de snijlijn


van de kegel en het boloppervlak liggen, is r en de hoek ϕ constant. Omdat de
bol straal 1 heeft, is r = 1. De hoek ϕ halen we uit z = r cos ϕ:
1 π
= 1 · cos ϕ, ofwel ϕ= .
2 3
Dit is de maximale hoek die ϕ kan aannemen. De r-coördinaat is maximaal 1, want
anders liggen de punten buiten de sfeer. De hoek θ kan alle waarden aannemen.
De punten in het bolsegment voldoen dus aan
 π
r ∈ [0, 1], θ ∈ [0, 2π], ϕ ∈ 0, .
3

Figuur 3: Het bolsegment en de bolkap uit Voorbeeld 11 en 12

Voorbeeld 12 (Bolkap). Beschrijf de verzameling van alle punten die in de


bol x2 + y 2 + z 2 = 1 en boven (of op) het vlak z = 1/2 liggen.
Omdat we hier met een bol te maken hebben, ben je misschien geneigd om sferi-
sche coördinaten te gebruiken. Echter, het gebruik van cilindercoördinaten is veel
handiger om dit probleem te beschrijven! De snijlijn van het vlak met de bol wordt
beschreven door z = 1/2 en x2 + y 2 = 3/4. Eerst parametriseren we alle punten
die in de cilinder x2 + y 2 = 3/4 liggen:

3
x = r cos t, y = r sin t met r ∈ [0, 2
] en t ∈ [0, 2π].

8
Daarna zoeken we de grenzen voor de z-component van de punten. Vermits de
punten tussen het vlak z = 1/2 en de bolkap zitten, geldt
1 p √
≤ z ≤ 1 − (r cos t)2 − (r sin t)2 = 1 − r2 .
2

5 Snijlijnen van oppervlakken en de rand van


oppervlakken
Krommen in de driedimensionale ruimte worden vaak beschreven als snijlijn van
twee oppervlakken. Bij het zoeken van parametrisaties van zulke snijlijnen is men
vaak geneigd om de parametrisaties van de oppervlakken te gebruiken, maar dat is
niet altijd de meest handige manier. Deze aanpak is soms vrij ingewikkeld omdat
men twee of meerdere variabelen moet elimineren. We illustreren dit met een
voorbeeld.

Voorbeeld 13. Geef een parametrisatie


√ van de snijlijn van het boloppervlak
x2 + y 2 + z 2 = 4 met het vlak z = 3y.

Merk op dat de snijlijn van een boloppervlak met een vlak altijd een cirkel is. De
kromme die we willen beschrijven is dus zeker niet moeilijk!

Figuur 4: De snijlijn van een boloppervlak en een vlak

Men kan de parametrisatie van een boloppervlak gebruiken



x = 2 sin ϕ cos θ

y = 2 sin ϕ sin θ (4)

z = 2 cos ϕ

9
en daarna invullen in de vergelijking van het vlak:

2 cos ϕ = 2 3 sin ϕ sin θ,

csc θ = 3 tan ϕ,

of nog ϕ = bgtan(csc(θ)/ 3). Dit invullen in (4) geeft een parametrisatie van de
snijlijn, maar wel een vrij ingewikkelde. En als we een andere snijvlak gekozen
zouden hebben, bv. z = 3x + 2y, dan is het niet zo eenvoudig om ϕ in functie
van θ te schrijven.

Tweede poging. Laat ons de cartesische vergelijking van het vlak invullen in de
vergelijking van de bol:
x2 + 4y 2 = 4. (5)
Wat hebben we nu gedaan? Wel, meetkundig hebben we het volgende gevonden:
de projectie van de snijlijn op het xy-vlak is de ellips met vergelijking (5).
We parametriseren dus eerst deze ellips:
x = 2 cos t , y = sin t , t ∈ [0, 2π].
Nu moeten we nog enkel op√zoek naar de z-coördinaat van de punten op de snijlijn.
Die volgt meteen uit z = 3y. We vinden

x = 2 cos t

y = sin t , θ ∈ [0, 2π].
 √
z = 3 sin t

Voorbeeld 14. Parametriseer de snijlijn van de paraboloı̈de z = 7 − x2 − y 2 en


het vlak 2x + 2y + z = 0.

Substitutie van de ene vergelijking in de andere geeft (x − 1)2 + (y − 1)2 = 9. De


snijlijn van de paraboloı̈de met het vlak ligt dus boven een cirkel met centrum (1, 1)
en straal 3. We parametriseren eerst deze cirkel:
x = 3 cos t + 1 , y = 3 sin t + 1 , t = [0, 2π].
Nu kunnen we gemakkelijk de z-coördinaat van de punten op de snijlijn bepalen
via de vergelijking z = −2x − 2y.
Alles samenvoegen levert de volgende parametrisatie van de gevraagde snijlijn

x = 3 cos t + 1

y = 3 sin t + 1 , t ∈ [0, 2π].

z = −6(cos t + sin t) − 4

Men kan ook z = 7 − x2 − y 2 gebruiken om de z-component te vinden, men vindt


dan, na wat rekenwerk, dezelfde uitdrukking voor z.

10

You might also like