Professional Documents
Culture Documents
ix
x ■ Preface to the First Edition
xv
xvi ■ Preface to the Second Edition
1
2 ■ Introduction to Probability with Texas Hold‘em Examples
1. P(A) ≥ 0.
2. P(A) + P(Ac) = 1.
3. If A1, A 2, A 3, … are mutually exclusive events, then
P(A1 or A 2 or … An) = P(A1) + P(A 2) + … + P(An),
A or B = ABc or AB or AcB,
and that these three events, ABc, AB, and AcB, are mutu-
ally exclusive. Therefore,
= P(A or B).
Example 1.5.1
What is the probability of Wasicka making a
straight flush on the turn?
Example 1.5.2
What is the probability of Wasicka making a
straight flush on the turn or river?
Zeer vroeg begaven zij zich daarheen, maar hoe ontstelden zij, toen zij,
bij het huis komende, een zwakke stem hoorden kermen: „Pa!! Ma!! een
zeker ding is bezig, mij in te slikken”.
Hierop werd met een grove zware basstem geantwoord: „Wij zijn aan
het spelen”.
Eindelijk zei de Vader: „Er is wat met ons kind gebeurd, want zij roept
om hulp”,… en met alle kracht trapte hij de deur open, en, door zijne
vrouw gevolgd, vloog hij naar de slaapkamer, waar de Boa, die zijn
ware gedaante weêr aangenomen had, bezig was, het meisje in te
slikken.
Het meisje, dat langen tijd lam bleef door de persing van het monster,
herstelde zeer langzaam, maar trouwde nimmer, want zij was huiverig
geworden en vreesde, dat in elken knappen man een boa verscholen
was.
Poema* stelde voor, hem den hongerdood te laten sterven, Tapir* wilde
hem eerst radbraken, daarna ophangen, Sneki 209 voelde er meer voor,
hem op een zacht vuur te roosteren of hem met een gloeiende tang
vleesch uit het [340]lijf te nijpen tot de dood er op zou volgen—een in den
slaventijd zeer gebruikelijke strafoefening op weerspannige negers. Een
ander weêr wilde den veroordeelde levend villen en zoo ging het voort,
maar de vrouwelijke dieren vonden die straffen niet verschrikkelijk
genoeg, verlangden in deze nog het oordeel te hooren van Kees-
Keesi* 210, den rechtsgeleerden raadsman van de Kroetoe; maar hoe
men ook riep, Kees-Keesi kwam niet te voorschijn, en eerst nu bleek
het, dat hij niet ter vergadering verschenen was.
Eindelijk stond er een dier op, dat beweerde, hem een paar dagen te
voren te hebben ontmoet, keurig aangekleed, en in een zelfs voor zijn
doen buitengewoon vroolijke stemming. Kees-Keesi had aan spreker
verteld, dat hij verloofd was en op weg was naar Apenstad, waar hij het
mooiste, liefste en zachtzinnigste apinnetje zou gaan trouwen, dat ooit
den huwbaren leeftijd had bereikt. Sedert had niemand meer iets van
hem gehoord of gezien.
Op de vraag van Poema, waar hij van daan kwam en hoe hij in dien
toestand was geraakt, antwoordde Kees-Keesi opgewonden, en terwijl
de woorden hem haast in de keel bleven steken: „Van mijn bruiloft. Ik
ben, moet jullie weten, sedert gisteren getrouwd, en mijn vrouw, die
beweerde, dat ik te veel naar de bruidsmeisjes keek, heeft mij in dien
toestand gebracht, waarin jelui mij nu ziet”.
Het eenige, wat, voorzoover mij bekend is, over dit onderwerp in het
licht is gegeven, zijn een negental dierenfabels, allen eigenlijke
anansi-tori’s, die de Bisschop der Hernhutter-missie in Suriname, F.
Stähelin, door een zijner negerhelpers heeft laten opteekenen en
die verschenen zijn in de Hessische Blätter für Volkskunde
(Jaargangen 1908 en 1909).
Dr. W. R. van Hoëvell vertelt nog een ander typisch voorbeeld van
den fijnen geest van den Neger, wanneer hij in zijn reeds
aangehaald boek (zie: blz. 219) van een doe* 214 gewaagt, die ter
eere van Prins Hendrik, Broeder van Willem III, werd gegeven,
teneinde den Hoogen Bezoeker in den waan te brengen, de
gelukkigste menschen voor zich te zien.
Alle mededingers zouden zoo gelukkig zijn, het mooie meisje hun
vrouw te mogen noemen, maar geen van allen was het nog gelukt,
aan den eisch harer ouders te voldoen. Alleen hij, zoo hadden deze
bepaald, zal onze dochter tot vrouw hebben, die ons den tand van
een olifant ten geschenke geeft. Ook aan Heer Spin was deze
voorwaarde gesteld, maar hij, listiger dan de andere vrijers, [346]liet
zich er niet door afschrikken en moedeloos maken, doch begon
dadelijk bij zichzelf te overleggen, hoe hij in het bezit van een
olifantstand zou kunnen komen. Slimme Spin had spoedig zijn plan
gemaakt, en zette zich dadelijk aan den arbeid, om het uit te voeren.
Hij zocht een schop en een lang, dik touw te krijgen, en begaf zich
daarna met zijn gereedschap op een hoogen berg. Hier
aangekomen, legde hij het touw neêr, en begon hij met zijn schop tot
aan den voet van den berg een weg aan te leggen, dien hij zóó
breed maakte, als hij dacht, dat de Olifant lang was. Toen hij er
mede gereed was, trok hij er op uit, op zoek naar een olifant.
Boven gekomen, nam nu Spin het touw en zei tot Olifant: „Hier,
neem dit touw, en bind het stevig om mijn lichaam heen; dan moet je
mij een duwtje geven, en laat je mij op den weg, dien ik heb
gegraven, den berg afrollen. Als ik beneden ben aangekomen, moet
je hard naar beneden hollen, en zoo gauw mogelijk het touw
losmaken”. Zoo gezegd zoo gedaan. Olifant verheugde zich
koninklijk, toen hij Spin den berg zag afrollen. Toen Olifant beneden
was aangekomen en zijn speelkameraad bevrijd had, zei deze: „Dit
spelletje vind ik kostelijk, jij ook niet, vriend Olifant? Nu ben jij aan de
beurt, dus laten we samen weêr naar boven gaan!” Zoo deden ze,
en toen ze weêr boven op den berg waren aangekomen, zei Spin:
„Zoo vriend, ga nu op den grond liggen, dan bind ik jou”. Olifant deed
wat Spin hem [347]bevolen had, en toen snoerde Spin het touw zóó
stevig om zijn vier pooten, dat hij er niet een van bewegen kon.
Daarna liep Spin, zoo snel hij kon, nog eens den weg heen en weêr,
om te zien of de weg in orde was. Maar slimme Spin deed het, om
op verschillende afstanden groote steenen langs den weg te kunnen
rollen, waar de kop van Olifant zou moeten passeeren.
Toen Spin er meê klaar was, zei hij tot Olifant: „Ziezoo, mijn beste
vriend, nu kan jij er op losgaan”, en op het zelfde oogenblik gaf hij
hem een zóó krachtigen stoot, dat hij dadelijk in beweging kwam.
Toen Olifant echter aan het rollen was, stootte hij telkens zóó hard
tegen een der langs den weg liggende steenen, dat ten slotte een
zijner groote tanden afbrak. Haastig liep nu Spin naar beneden, en
pakte den afgebroken tand.
Spin nam nu een dikken stok, en sloeg net zoo lang op Olifant los,
tot de dood volgde. Nu pas nam Spin den tand op, verpakte hem
goed in een hoop gras, en begaf hij zich met zijn kostbaren last op
weg naar den vader van het mooie meisje. Eindelijk zag hij,
vermoeid en wel, diens woning vóór zich liggen—en na een kwartier
zwoegens was zijn doel bereikt. Wat klopte zijn hart van vreugde bij
de gedachte, dat hij het schoone meisje nu spoedig de zijne zou
mogen noemen!
Toen de nood het toppunt had bereikt, en niemand meer raad wist,
verscheen plotseling Heer Spin, die aanbood den zieke te genezen,
onder voorwaarde, dat men alles wat hij verlangde, blindelings zou
toestaan, en dat men beloven zou, hem tot loon alles te zullen
schenken, wat hij maar vragen zou.
De vreugde over Spins succes was zóó groot, dat Spin, toen hij als
loon de dochter tot vrouw vroeg, zij ook met vreugde aan hem
gegeven werd.
Curaçaosche Negervertellingen.
Cuenta di Nansi.
In vier dagen varens bereikt men per stoomschip uit Paramaribo het
vóór de Venezuelaansche kust liggende eiland Curaçao 218, dat èn door
deze gunstige ligging voor den handel èn door zijn droog klimaat
geheel andere economische toestanden in het leven heeft geroepen,
dan die, welke wij in het tropische regenwoud-gebied van [351]Zuid-
Amerika, waartoe Guyana behoort, hebben aangetroffen.
Ook op de physische en geestelijke eigenschappen der bewoners
hebben beide factoren, na eeuwenlange inwerking, een belangrijken
invloed uitgeoefend.
De negers, tot welke wij ons hier dus zullen moeten bepalen, en die er
na den vrede van Munster als slaven zijn ingevoerd, hebben zich na
hunne vrijverklaring op veel uitgebreider schaal met de overige
bewoners vermengd, zoodat kleurlingen er de onvervalschte negers ver
overtreffen, welke laatsten grootendeels buiten Willemstad, de
hoofdstad van het eiland, worden aangetroffen.
Is dus aan den eenen kant de oorspronkelijke werkzame aard van den
neger op Curaçao veel minder verloren gegaan dan in Suriname, aan
den andere kant heeft zijn langdurige aanraking met Spaansch
sprekende naburen in zijn doen en laten wijzigingen tot stand gebracht,
die ook op zijn uit Afrika medegebrachte mondelinge overleveringen
hunnen invloed hebben doen gelden.
Wanneer ik hier nu nog bijvoeg, dat zoo goed als alle negers en
kleurlingen van het eiland tot de katholieke kerk zijn overgegaan, mag
het niet bevreemden, dat de dierenfabel nog meer dan in Suriname
onder vreemden invloed verbasterd is.
Het papiamentsch, dat een zeer lange geschiedenis achter zich heeft,
is gaandeweg de volkstaal geworden, die voor het Nederlandsch in de
kolonie niet heeft kunnen wijken en waarvan de Neger, kinderlijk als hij
uit zijn aard is, zich gaarne bedient, wegens de kernachtige, naïve
wijze, waarop hij er zich in kan uitdrukken en wegens de vele
zoetvloeiende woorden, die het hem mogelijk maken, ze door
verschillende stembuigingen meer te zingen, dan te spreken (Ko.).
Op een keer, dat Nansi op het open veld rondliep, kwam hij langs een
tamarinde*. Opkijkende, om te zien of er geen rijpe vruchten aan den
boom waren, die hij voor zijn vrouw zou kunnen plukken voor het
bereiden van tamarinde-water en tamarinde-pap, zag hij een man in
den [355]boom zitten. Het gezicht van den man was geheel bedekt met
een doek, die van zijn voorhoofd tot zijn knieën afhing, en hij was bezig
pinda’s* te eten uit een bak, dien hij op zijn schoot had. „Dat is zeker
een vreemde geschiedenis”, zei Nansi, „maar laat ons zien, of ik ook
niet eenige pinda’s kan eten, zonder dat die oude heer het merkt; zijn
gezicht is toch heelemaal bedekt”.
Hoe dat zoo gebeurde, begreep hij zelf niet, maar op hetzelfde
oogenblik stak ook de man zijn vingers in het bakje. De twee handen
ontmoetten elkander—en Nansi voelde vijf sterke vingers zijn hand
omsluiten. Wat Nansi ook deed om zijn hand te bevrijden, het hielp niet.
Op het laatst begon hij den man te smeeken, hem los te laten. „Daar
komt niets van in”, zei de man, „je hebt mijn pinda’s zitten opeten,
zonder dat ik je er verlof toe gegeven had: nu laat ik je niet gaan. Mijn
beenen kunnen mij niet meer dragen; daarom zal je mij van nu af op je
rug moeten dragen. Wij zullen voortaan bij elkaar blijven. Klim uit den
boom en draag mij naar je huis”. Hoe kwaad Nansi ook was, hij was
verplicht te doen wat de man vroeg, omdat hij de overtuiging had, dat,
als hij weigerde, hij met zijn sterke vingers gewurgd zou worden.
… daarom zal je mij van nu af op je rug moeten dragen.—Zie blz.
355.
[356]
Zoo klom dan Nansi uit den boom en toog huiswaarts. De schrik van
zijn vrouw, Shi Maria, en van haar kinderen, toen zij Nansi met den man
op zijn rug zagen binnenkomen, was niets, vergeleken bij hun
droefheid, toen zij hoorden, dat de man niet van plan was, Nansi’s rug
te verlaten. Maar ook dat beteekende weinig bij hetgeen nog stond te
gebeuren.
Toen het etenstijd was en Shi Maria het eten opbracht, dat zij heel
lekker had klaar gemaakt, om Nansi een kleinen troost in zijn ellende te
geven, deed de man plotseling den mond open en zei: „Temekóe-
Temebè!” Op hetzelfde oogenblik was het, alsof zoowel Nansi als Shi
Maria en de kinderen met lamheid geslagen werden; geen van allen
kon een vin verroeren. De man ging toen zitten en at zich den buik vol;
slechts enkele ellendige stukken liet hij voor de anderen over.
Zoo ging het dagen en dagen lang voort. Dag aan dag werden Nansi,
zijn vrouw en kinderen al treuriger en magerder. Hoe bij de hand Nansi
ook was, hij kon maar geen middel verzinnen, om zich zijn metgezel
van den hals te schuiven. Eindelijk sloeg Shi Maria voor, om bij God te
gaan 223, als de man goed in slaap was, en om God te vragen, wat hij
doen moest, om den last van zijn rug te wentelen.
De man was nauwelijks in slaap, of Nansi ging bij God, wien hij
verzocht, hem een middel aan de hand te doen, [357]om den man kwijt
te raken; want zijn krachten begonnen zichtbaar af te nemen. God zei
tegen hem: „zoodra de man zegt „Temekóe-Temebè” moet ge
onmiddellijk het laatste woord Temebè herhalen; dan zal het de man
zijn, die machteloos wordt, zoodat ge hem zult kunnen dooden. Maar
let wel: op je weg naar huis zal je drie vruchtboomen zien, een guave*,
een zuurzak* en een schopappelboom*. Eet geen van die vruchten,