Taakkaart optrekker Pfizer

Laatste update: 03-11-2021

De optrekker is verantwoordelijk voor het klaarmaken van toedieningsspuiten. Eén optrekker bedient één of twee
priklijnen, afhankelijk van de locatie.
Pfizer: Met één vaccinflacon worden zes vaccins klaargemaakt.
D
Er is een e-learning beschikbaar voor de optrekker Pfizer. Het stappenplan voor aanmelding voor de e-learning
staat hier.

Taken / verantwoordelijkheden

A. Volgt de richtlijnen van veilig werken en hygiëne tijdens de COVID-19-pandemie; altijd met 2 optrekkers
werken
B. Zet de benodigdheden voor vaccinvoorbereiding binnen handbereik;
C. Inspecteert de inhoud vaccinflacon: glas heel / juiste kleur helder tot -melkwit;
D. Zwenkt vaccinflacon 10x;
E. Verwijdert paars flip-off-kapje vaccinflacon zonder de rubberen dop aan te raken;
F. Trekt 1,8 ml oplosvloeistof op; bij elkaar checken
G. Verdunt vaccin concentraat met oplosvloeistof;
H. Normaliseert de druk in vaccinflacon;
I. Mengt vaccin en oplosvloeistof;
J. Verwisselt optrekspuit voor toedieningsspuit;
K. Trekt vaccin op;
L. Zet toedieningsnaald op toedieningsspuit;
M. Legt de geprepareerde toedieningsspuiten in een bakje bij de priklijn;
N. Gebruikt volledige vaccinflacon meteen;
O. Wanneer een (korte) pauze wordt genomen kan het aangebroken vaccinflacon weer worden gebruikt;
P. Wanneer er sprake is van spillage dient dit geregistreerd te worden.

Taken / verantwoordelijkheden vaccin voorbereider in detail

A. Volgt de richtlijnen van veilig werken en hygiëne tijdens de COVID-19-pandemie

a. Houdt zoveel mogelijk 1,5 meter afstand tot elkaar;
b. Past regelmatig handhygiëne toe; met water en zeep of handdesinfectiemiddel;
c. Draagt chirurgische mondneusmaskers type IIR i.v.m. mogelijke contaminatie tijdens het praten wat op
het membraam van de ampullen kan komen.

B. Zet de benodigdheden voor vaccinvoorbereiding binnen handbereik

a. Zorg dat de volgende benodigdheden binnen handbereik zijn (de omloop facilitair is verantwoordelijk
voor aanvulling materialen):
i. Vaccinflacon;
ii. Ampul oplosmiddel NaCl 9 mg/ml (5 ml of 10 ml);
iii. Optreknaald 18G;
 iv. Optrekspuit 3 ml;
v. Toedieningsspuit 1 ml (6x);
vi. Veilige toedieningsnaald 23G (6x);
vii. Naaldencontainer;
viii. Wiva vat (blauwe bak met gele deksel);
ix. Swabs met bijv. chloorhexidine-alcohol voor desinfectie van de rubberen dop, indien deze meerdere
keren met een naald doorboord wordt;
x. Pen.
b. NB 1. Onopgelost vaccin in de vaccinflacon is bij kamertemperatuur (tot 30°C) slechts 2 uur houdbaar!
c. NB 2. Spuiten en naalden het liefst zo kort mogelijk voor gebruik uit de verpakking halen om
contaminatie van de tip van de spuit waarop de injectienaald wordt bevestigd en de naaldaansluiting
(naaldconus) te voorkomen. Echter is het openmaken van 6 spuiten en naalden ten behoeve van de
snelheid van werken is geoorloofd.

C. Inspecteert de inhoud vaccinflacon: glas heel / juiste kleur helderwit tot melkwit

a. Checkt eventuele glasbreuk;

b. Checkt kleur Comirnaty in ontdooide vorm: Juiste kleur is helderwit tot melkwit;
c. Vóór verdunning kan het concentraat ondoorzichtige amorfe deeltjes bevatten, het vaccin is dan nog
gewoon goed.

D. Zwenkt vaccinflacon 10x

a. Let op: Zwenken/omkeren (10x), niet schudden!

E. Verwijdert paars flip-off-kapje vaccinflacon zonder de rubberen dop

aan te raken
a. Verwijdert flip-off-kapje zonder de rubberen dop aan te raken;
 b. NB 1. Diegene die het flip-offkapje heeft verwijderd moet er persoonlijk voor zorgen dat de flacon bij de
eerstvolgende gelegenheid wordt gebruikt. Vaccinflacons die zijn aangeprikt moeten altijd op dezelfde
dag worden gebruikt.

F. Trekt 1,8 ml oplosvloeistof op

a. Haalt optrekspuit (3 ml) en optreknaald (18G) uit de verpakking;
b. Koppelt optrekspuit (3 ml) en optreknaald (18G);
c. Trekt 1,8 ml oplosvloeistof op uit de ampul (5 of 10 ml) met optrekspuit-optreknaald-combinatie;
optrekker 1 checkt bij optrekker 2 het opgetrokken volume (1,8ml)
d. Restant oplosvloeistof: Als grotere aantallen vaccins direct klaargemaakt worden en de vaccinflacon;
e. s achter elkaar door met oplosvloeistof gemengd worden, mag er meerdere keren 1,8 ml oplosvloeistof
uit een ampul gehaald worden. Als dat niet het geval is mag de ampul maar 1 keer gebruikt worden.
Daarna moet de ampul met de rest NaCl weggegooid worden i.v.m. risico op contaminatie;
f. Als er minder dan 1,8 ml NaCl in de ampul zit, dan ampul met restant weggooien. Niet 1,8ml uit twee
verschillende ampullen halen!

G.

Verdunt vaccin concentraat met oplosvloeistof

a. Spuit, met dezelfde optrekspuit-optreknaald-combinatie,
langzaam de oplosvloeistof in vaccinflacon met onopgelost
vaccin;
b. Raakt hierbij rubberdop op de vaccinflacon en naald niet aan.

H. Normaliseert de druk in vaccinflacon

 a. Trekt 1,8 ml lucht uit vaccinflacon op met dezelfde optrekspuit-optreknaald-combinatie om druk in
vaccinflacon te normaliseren.

I. Mengt vaccin en oplosvloeistof

a. Zwenkt vaccinflacon 10x met dezelfde optrekspuit-optreknaald-combinatie nog in de flacon. Let op: niet

schudden!
b. Raak de rubberen dop en naald niet aan;
c. Het verdunde vaccin moet een gebroken witte oplossing zijn waarin geen deeltjes zichtbaar zijn;
d. NB 1. Als het vaccin niet meteen gebruikt wordt, optrekspuit-optreknaald-combinatie er eerst uithalen,
vervolgens datum en tijdstip op vaccinflacon noteren. Het vaccin is in de vaccinflacon dan nog 6 uur.

houdbaar bij kamertemperatuur (2-30°C).

e. Noteer het tijdstip van oplossen met een paraaf van betreffende medewerker op een sticker en plak deze
op het bekkentje waarin je de opgetrokken vaccins gaat verzamelen.

J. Verwisselt optrekspuit voor toedieningsspuit

a. Koppelt optrekspuit los en gooit optrekspuit weg;
b. De optreknaald blijft in de vaccinflacon;
c. Draait of duwt toedieningsspuit (1 ml) op de
optreknaald;
 d. NB 1. Raak hierbij rubberen dop, tip van de spuit (conus) en naald niet aan. De naaldconus, in dit geval
rood, aan de zijkant vasthouden als de optrekspuit eraf wordt gehaald en de toedieningsspuit erop wordt
gezet. Let op dat de bovenkant van de naaldconus met het lumen niet aangeraakt wordt.

K. Trekt vaccin op
a. Trekt via de optreknaald 0,3 ml gemengde vloeistof op in de toedieningsspuit.
b. Optrekker 1 checkt bij optrekker 2 of er 0,3 ml opgetrokken is en er geen luchtbellen in de spuit zitten.

L. Zet toedieningsnaald op toedieningsspuit

a. Koppelt toedieningsspuit los van de optreknaald;
b. Ontlucht de spuit tot naaldopzet;
c. Bevestigt de veilige toedieningsnaald (23G) op de toedieningsspuit;
d. De toedieningsspuit is nu klaar voor gebruik;
e. Zorgt dat de vaccins meegaan als een hele flacon is opgetrokken.
f. Het vaccin moet zo snel mogelijk worden toegediend.

M. Legt de geprepareerde toedieningsspuiten in een bakje bij de priklijn

a. Legt de geprepareerde toedieningsspuiten in een bakje bij de
priklijn. De prikker kan dan vervolgens de geprepareerde spuit uit
het bakje halen om vervolgens het vaccin toe te dienen;
b. Het advies luidt dat elke optrekker één of twee priklijnen bedient.
N. Gebruikt volledige vaccinflacon meteen
a. Voor het direct klaarmaken van de volgende 5 toedieningsspuiten, per toedieningsspuit weer terug naar
stap J: ‘Verwisselt optrekspuit voor toedieningsspuit’. Vervolgens
de stappen K en L herhalen;
b. De optreknaald kan in de vaccinflacon blijven zitten en er wordt
meteen weer een nieuwe toedieningsspuit op gezet. Als de
toedienings-spuiten zijn gevuld, worden de vaccinflacon en de
optrekspuit weggegooid in een Wiva vat, naalden worden in een
naaldencontainer gedeponeerd.

O. Wanneer een (korte) pauze wordt genomen kan het aangebroken

vaccinflacon weer worden gebruikt
a. Indien er een (korte) pauze zit tussen het klaarmaken van de
toedieningsspuiten,
voor de pauze:
i. Haalt optreknaald uit de vaccinflacon; (dit geldt niet voor het
poolsysteem als deze over is met pauze. Deze bewaar je als
geheel met spuit aan optreknaald gekoppeld in de flacon
geprikt)
ii. Gooit optreknaald in naaldencontainer.
Na de pauze starten met:
iii. 10 x zwenken/omkeren. Let op: niet schudden!;
iv. Ontsmet rubberen dop van de vaccinflacon met de desinfectie-swab, want deze dop is niet meer
steriel;
v. Wacht totdat rubber droog is (± 1 minuut);
vi. Steekt toedieningspuit (1 ml) met optreknaald in de vaccinflacon en zuigt 0,3 ml vaccin op;
vii. Koppelt toedieningsspuit los van de optreknaald;
viii. Ontlucht de spuit tot naaldopzet;
ix. Bevestigt de veilige toedieningsnaald (23G) op de toedieningsspuit. De toedieningsspuit met
veiligheidsnaald is nu klaar voor gebruik;
b. Na de laatste keer wordt de lege vaccinflacon bewaard in een aparte bak tot het einde van de dag. De
optrekspuit wordt weggegooid in een Wiva vat, naalden worden in een naaldencontainer gedeponeerd.

P.

Wanneer er sprake is van vaccinverlies dient dit geregistreerd te worden

i. De optrekker kan vaccin verspillen. Vaccinverlies moet geregistreerd worden met de reden
(zoals verkeerd opgetrokken, laten vallen, etc.).
 Noteer duidelijk op het formulier:

 De datum
 Batchnummer vaccin dat verloren is gegaan
 Of het om een volledige flacon gaat of om 1 dosis
Dosis die verloren gaat in een prikruimte worden geregistreerd door de prikker op het formulier in het prikhok.

Q. Indien bekwaam voor het doortrekken van het pfizer vaccin volgt de volgende werkwijze
LET OP! Deze werkwijze mag alleen worden uitgevoerd wanneer je een afgetekende bekwaamheidsverklaring
hebt van een Apotheker. Medewerkers zonder bekwaamheid mogen deze techniek alleen uitvoeren onder visie
van een bekwame medewerker.

a. Na het optrekken van de 6e spuit van de flacon, trek je met een 7e spuit het laatste restje uit de flacon.
b. Zet de flacon met spuit en al (met een gesloten systeem) apart.
c. Maak een nieuwe flacon klaar volgens bovenstaande werkwijze.
d. Wanneer het vaccin klaar is om opgetrokken te worden, koppel je de 7e spuit van de oude flacon los.
e. Koppel de spuit op de nieuwe flacon. (Let op! Alleen de spuit, de oude optreknaald mag niet gebruikt
worden om het nieuwe flacon mee aan te prikken)
f. Vul het volume van de 7e spuit aan tot 0,3ml.
g. Ontlucht de sluit als gebruikelijk, bevestig de toediennaald en leg deze in het bekkentje bij de overige 6
opgetrokken vaccins