You are on page 1of 1

CURSIST A

Controleer de vraag van jouw collega en geef een antwoord.

Wat heeft jouw tante gedaan? Mijn tante heeft boodschappen gedaan.

Wat heeft jouw grootmoeder gewassen? Mijn grootmoeder heeft groenten gewassen.

Wat heeft jouw neef gekookt? Mijn neef heeft soep gekookt.

Wat heeft jouw schoonzus bij de bakker gehaald? Mijn schoonzus heeft bij de bakker een taart

gehaald.

Wat heeft jouw moeder uit de wasmachine genomen? Mijn moeder heeft de kleren uit de

wasmachine genomen.

Wat heeft jouw vader op de tafel gezet? Mijn vader heeft de borden op de tafel gezet.

Stel vragen in het perfectum. Gebruik de constructie:


Wat + hebben + informatie + participium?

jouw broer – aan iedereen – geven

jouw oudste zus – nemen

jouw jongste broer – naar de keuken – brengen

jouw nonkel – wassen

jouw jongste zus – uit de kast – halen

jij – eten

al jouw familieleden - drinken

You might also like