You are on page 1of 38

A1.

Gefeliciteerd!
TAALHULP

Feliciteren: bij verjaardag, geboorte, bruiloft enz.


Hartelijk Gefeliciteerd!
Van Harte!

Iemand iets toewensen: bij vakantie, een reis, iets leuks


Prettige vakantie!
Goede reis!
Veel plezier!

Iemand iets toewensen: bij examen, iets moeilijks


Veel success!
Sterkte!
Het beste!

Bij ziekte
Beterschap!
Het beste!

Blijk geven van medeleven: bij ernstige, ziekte, dood


Sterkte!
Wat erg voor je.
Gecondoleerd.

Dankbaarheid uitdrukken
Bedankt!
Dank je wel/ Dank u wel!
Wat zeggen jullie ?
Verjaardagsliedjes

Lang zal ze leven


Lang zal ze leven
Lang zal ze leven in de gloria
In de glo-ri-a
In de glo-ri-a
Hieperdepiep, hoera!
YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=SqC4TahjS_Y
https://www.youtube.com/watch?v=zLjsQodXlc0
1. Wat heeft ze van haar verjaardag?
2. Wie zal haar bezoeken?
3. Kan ze een feest in de corona tijd geven?
4. Welke taarten heeft ze?
5. Kan Debby vandaag bij haar vriendin even langskomen? Als niet,
waroom niet?

1. Zij heeft mooi boek en parfum


2. Haar moeder, haar vader, haar zus
3. Nee
4. Chocolade taart en slagroomtaart
5. Nee, Ze is aan het werk
Huiswerk
Gisteren en vandaag zijn mijn drukke dagen. Ik ben overuuren en nu moet ik ik
moet naar de vergadering. Nu ben ik ik ben onderweg. Maar in de vastenmaand
heb ik niet veel werk. Ik kan thuis blijfven en de boeken lezen.

Fijn Vasten🙏🏻

Vandaag ik onderweg het verkeer. Ik laat op kantoor aankomen vor vergadering.


Op vrijdag neem ik verlof om naar de huwelijk van mijn vriend in het dorp.

Overmorgen is de moeder van Siska jarig verjaardag. Zij werkt niet omdat zij een
week verlof neemt. Zij wil van haar moeder een klein feestje in het dorp hebben.
Ze is erg gelukkig haar familie te ontmoeten. Vandaag gaat zij naar het dorp met
de bus. S ’morgen moet zij gaan want het slecht verkeer.

Vandaag moet ik naar kantoor om een vergadering en verslag te maken en zal


overuuren hebben maken want morgen moet ik een dag verlof nemen. Ik moet
naar dorp omdat ik voor het huwelijk van mijn neef moet bijwonen (attend).
Een stamboom van de familie in Nederlands
Zet in de goede kolom:
De man, de vrouw, de ouders, de vader, de moeder, het kind, de zoon, de
dochter, de broer, de zus, de opa, de oma, kleinkinderen, de kleinzoon, de oom,
de tante, de neef, de nicht, het neefje, het nichtje, de schoonouders, de
schoonvader, de schoonmoeder, de schoonzoon, de schoondocter, de zwager, de
schoonzus.

mannelijk vrouwelijk meervoud


De man De vrouw de Ouders
De vader De moeder het kind
De zoon De dochter kleinkinderen
De broer De zus de schoonouders
De opa De oma
De kleinzoon De tante
De oom De nicht
De neef Het Nichtje
Het neefje De schoonmoeder
De schoonvader De schoondochter
De schoonzoon De schoonzus
De zwager
We zijn van de eerste groep en willen een presentatie over onze familie houden.

Het is mijn familie . Dat is … , haar naam/zijn naam ….

Dat is alles van mij. Dank je wel.


GRAMMATICA
Maak zinnen.
Voorbeeld:
Drinken
Soms – ik – veel koffie
Soms drink ik veel koffie

Drinken
a. Hoeveel kopjes koffie – drink jij – per dag?
b. Meestal – drink ik – drie kopjes koffie – per dag, maar vandaag nog meer
c. Waarom – drink jij – vandaag – zoveel koffie?
d. Ik drink – vandaag – zoveel koffie, omdat ik anders in slaap val

Kijken
a. Kijk je – vaak – televise?
b. Meestal – kijk ik – naar – de sportprogramma’s
Soms – kijk ik – ook wel – naar – het nieuws
c. Ik kijk– elke avond.
Mijn moeder kijkt – niet – want zij heeft te veel werk

Verkopen
a. Wat- verkoopt u?
b. Ik verkoop – boeken.
c. En – wat verkoopt – de man – daar – in – de andere kiosk?
d. Hij verkoopt – kranten.
e. verkopen jullie – veel ?
f. Soms – verkopen wij – veel – maar – soms – wij – bijna niets.
Geef de juiste reactie. Kies uit:

Wat aardig! (betapa baiknya)


Wat leuk! (betapa bagusnya)
Wat erg! (I’m sorry)
Wat stom! (How stupid)
Wat gezellig! (How awesome/menyenangkan)
Wat toevallig! (Betapa kebetulan)
Wat jammer! (What a pitty)
Wat vervalend! (Betapa mengganggu)
Wat lekker! (Betapa enaknya)

Voorbeeld: Ik kom morgen koffie drinken


Wat gezellig!

1. Wim kan niet op mijn verjaardag komen. (wat jammer)


2. Mijn broer wil mij niet met mijn huiswerk helpen. (wat vervalend)
3. Mijn man brengt mij met de auto naar de avondcursus. (wat aardig)
4. Ik heb heel special kaas. Wil je proven? (wat lekker)
5. Mijn man en ik zijn op dezelfde dag jarig. (wat toevallig)
6. Hier is je pilsje. (wat lekker, wat aardig)
7. Wim en ik gaan volgende week naar de bioscoop. (wat leuk)
8. Ik ga morgen op vakantie. (wat gezellig)
9. Ik heb mijn boek niet bij me. (wat stom)
10. Annie en Piet hebben een zoon! (wat leuk)
11. Ik ga vanavond bij Frits en Nel eten (wat gezellig)
12. Deze cd heb ik ook! (wat toevallig)
13. Mijn oma is gisteren overleden. (wat erg)

Welk word kunt u invullen in de andere zin ?


Achternaam
A: Hallo, mijn naam is Karel Jansen. Mijn ___voornaam___ is Karel
B: Mijn _achternaam____ is Jansen

Is
A: Maria Borsato ___komt___ uit Italie en ze woont nu in Nederland
B: Maria Borsato __is____ Italiaanse en ze studeert biologie

Zeggen
A: Kunt u dat nog eens __zeggen___? Ik begrijp u niet.
B: Mag ik u iets ___vragen___? Weet u welke bus naar het station gaat?

Uitstappen
A: Het station is het eindpunt van deze bus. Daar moet u __uitstappen____
B: U moet eerst lijn 3 nemen en dan in het centrum op lijn 5 __overstappen___

Dorst
A: Ik neem nog een broodje kaas, want ik heb nog steeds __honger___
B: Ik heb veel __doorst___, geef mij nog maar een pilsje

Graag
A: Ik wil __graag___ een glas rode wijn, en jij?
B: Oh, geef mij __maar____een kop koffie en een stuk appeltaart

Willen
A: __Zullen___ we vanavond naar de film gaan?
B: __Willen___ jullie misschien ook iets drinken ?

Afspreken
A: Kan ik voor volgende week een __afspraak____ met je maken?
B: Helaas kan ik voor volgende week niet met je __afspreken____

Lente
A: Het is begin September: Over een paar weken begint in Nederland de
_lente_____
B: Het is gelukkig niet meer zo koud; het is bijna __herfst____

Kerstvakantie
A: In Nederland duurt de __Kerstvakantie____ twee weken, van half December
tot begin januari
B: In de __eerste schooldag______ gaan de kinderen in de periode juli/augustus
zes weken niet naar school
Wat horen jullie allemaal? en Schrijven
jullie op!
Waar of niet waar?
1. Het meisje komt volgende week naar de les NW
2. Haar oma is jarig W
3. Het meisje heeft veel neven en nichten NW
4. Haar oma geeft een groot fest NW
5. De oma van het meisje ligt in het ziekenhuis NW

Schrijven

Jan Jaap belt Henk op. U bent A (Jan Jaap). Wat vraagt u?

B: Met Henk Verlienden.


A: Hoi Henk, met Jan Jap ___hoe gaat u_____?
B: Goed. Zeg, ik kan niet zo lang met je praten, want ik moet zo weg
A: __Wat doet u_________?
B: Ik ga naar de Duitse les.
A: ___Waar nemt u de Duitse les________?
B: Bij de Taalschool in Zeist
A: _____Wie is de leraar_______?
B: Meneer De Vries is de leraar.
A: ______Hoeveel lessen heeft u de cursus______?
B: De cursus heeft 12 lessen.
A: ___Hoe lang duurt de les_________?
B: De les duurt drie uur.
A: ___Hoe laat bent u weer thuis__________?
B: Ik ben om tien uur weer thuis
A: Dan bel ik je straks wel terug.

Anke belt Marijke de Wit op. U bent A. Wat vraagt u ?

B: Met Marijke de Wit


A: Met Anke
____Ik wil je voor mijn verjaardag uitnodigen. Wil je komen _____?
B: Jammer, ik kan niet. Ik ga met vakantie
A: __waar ga je naartoe__________?
B: Ik ga naar Zweden.
A: __wanneer vertrek je ? vlieg je ?___________?
B: Zaterdag
A: ___Met wie ga je__________?
B: Ik ga met een paar buitenlandse vriendinnen
A: __waar kommen ze vandaan___________?
B: Uit Zwitserland, Duitsland en een uit Zweden
A: ____Hoe ga je naar vakantie _________?
B: Met de auto
A: ___Waarom ga je niet met het vliegtuig___________?
B: Ik vind vliegen niet prettig.
A: _Met wie logeren jullie ?_____________?
B: We logeren bij de familie van de Zweedse vriendin
A: ___Prettige vakantie___________
B: Dank je wel. En nog bedankt voor de uitnodiging.
Winkelen
Appels Volkorenbrood Een pak melk Appeltaart
Bruine schoenen Sandalen Een krop sla Een Colbert
Een doosje bonbons Eieren Stroopwafels Een roman
Een stuk jonge kaas Aspirines Rollade Sokken
Een flesje parfum Een T-shirt Karnemelk Een CD
Een kilo bananen Een kip Laarzen Cassettes
Een woordenboek Ondergoed Druiven Mandarintjes
Een fles rode wijn Runderlapjes Gehakt Een bloes
Een kaart van Nederland Sperziebonen Karbonade Citroenen
Een half gesneden wit Een fles whisky Krentenbollen Koekjes
Een paar sokken Een rok Jenever Een sjaal
Een pakje roomboter Shampoo Een zomerjurk Een jurk
Gevulde koeken Een hoed croissants

1 de aardappels 16 de mango’s
2 de rozen 17 de wortels
3 de kiwi’s 18 de aardbeien
4 de tomaten 19 de kazen
5 de paprika’s 20 de ananassen
6 de kersen 21 de tulpen
7 de hamburgers 22 de uien
8 de aubergines 23 de citroenen
9 de druiven 24 de bloemkolen
10 de garnalen 25 de krokussen
11 de mandarijnen 26 de pruimen
12 de pompoenen 27 de pepers
13 de courgettes 28 de frambozen
14 de bananen 29 de appels
15 de bonen 30 de preien
Winkel Product
De bakker/de bakkerij Gevulde koeken ;Volkorenbrood;
croissants; Appeltaart Krentenbollen;
Koekjes; de hamburgers
De slager/de slagerij Een kip; Runderlapjes; Rollade; Gehakt; de
garnalen
De melkboer Een pak melk; Karnemelk
De drogist/ de drogisterij Een flesje parfum,
Aspirines
,Shampoo
De slijter/de slijterij Een fles rode wijn, Een fles whisky, Jenever
De groenteboer Sperziebonen, Een krop sla, de aardapples,
de tomaten, de paprika s, de auberginers,
de pompoenen, de boenen, de wortels, de
uien, de citroenen, de pepers
De kleidingzaak Een paar sokken
,Een T-shirt,

Een hoed, Ondergoed, Een rok, Een


zomerjurk, Een Colbert, Een bloes, Een
sjaal, Een jurk
De schoenenzaak Bruine schoenen, Een paar sokken,
Sandalen, Laarzen
De boekwinkel Een woordenboek, een roman, een kaart
van Nederland
De muziekwinkel een cd, cassetes
De Bloemenwinkel de rozen, de tulpen, de krokussen
De Fruitwinkel de kiwi's de tomaten de kersen de druiven
de mandarijnen de bananen de bananen
de mango's de aardbeien de ananassen de
citroenen de pruimen de frambozen de
appels
groot hard laag vol
1 A 1 A
2 zacht B klein 2 moeilijk B ongezond
3 zuur C vers 3 gezond C makkelijk
4 mooi D lelijk 4 leeg D hoog
5 rot E zoet 5 oud E jong

1 zwaar A slecht 1 dun A droog


2 kort B smal 2 donker B licht
3 duur C goedkoop 3 lekker C koud
4 breed D lang 4 nat D dik
5 goed E licht 5 warm E vies

1 geel
2 oranje
3 groen
4 rood
5 bruin
6 grijs
7 wit
8 blauw
9 goud/zilver
10 paars
naam soort winkel producten

Albert Heijn supermarkt groente, fruit, vlees, vis, brood, frisdrank, bier, wijn,
boter, melk, yoghurt, pinda’s, chips, ...

Bruna boekwinkel boeken, kranten, tijdschriften, kaarten, papier,


potloden, pennen, enveloppen, agenda’s, ...

C&A kledingzaak jurken, rokken, broeken, T-shirts, jassen, sokken,


colberts, overhemden, ondergoed, ...

Etos drogisterij aspirine, shampoo, make-up, tandpasta, tanden-


borstels, scheerschuim, parfum, ...

Gall & Gall slijterij wijn, bier, frisdrank, jenever, whisky, likeur, rum,
champagne, wodka, prosecco, ...

Gamma bouwmarkt hout, metaal, gereedschap, verf, kwasten, spijkers,


schroeven, behang, lampen, ...

IKEA woonwarenhuis kasten, stoelen, banken, bedden, servies, lampen,


tafels, kussens, matrassen, gordijnrails, ...

Media Markt elektronicazaak huishoudelijke apparaten, computers, tablets,


smartphones, tv’s, audioapparatuur, ...

Van Haren schoenenzaak schoenen, sokken, laarzen, sandalen, slippers,


pantoffels, sportschoenen, veters, ...

HEMA warenhuis boeken, servies, kleding, wijn, brood, pennen,


papier, batterijen, handdoeken, lampen, ...

Video Kijken!
https://www.nedbox.be/teaser/52-de-winkel

TAALHULP
In een winkel
Verkoper Klant
Wie is er aan de buurt? Ik.
Wie kan ik helpen?

Zegt u het maar Mag ik ________?


Zeg het maar ___________alstublieft.
Heeft u ook _______?

Jazeker! Alstublieft.
Nee helaas, die heb ik niet meer
Nee, sorry, de _______zijn op.
(Habis)

Mag het iets meer zijn? Ja, hoor


(tambahkan lagi)
Anders nog iets? Ja, ook nog _______, graag.
(yg lainnya ada lagi) Nee, dat was het.
Nee, dat is alles.

Betalen
Klant Verkoper
Hoeveel is het? Dat is dan _________.
Hoeveel is dat bij elkaar? (semua) Dat is dan _________ bij elkaar.

Heeft u terug van 100 euro Ja, hoor. Alstublieft


Heeft u het niet kleiner?
GEWICHT (berat)
Gram
Ons 1 ons= 100 gram (gelijk =)
Pond 1 pond= 500 gram
Een halve kilo
Kilo 1 kilo= 1000 gram

Een pakje boter weegt 250 gram


Mag ik drie ons kaas ?
Een pond, jonge kaas, alstublieft.

Hoeveel weegt dat stuk kaas? Een halve kilo


Hoe zwaar mag het zijn? Anderhalve (1,5) kilo graag

Hoeveel weeg je? 80 kilo


Hoe zwaar ben je?

In een kledingzaak/in een schoenenzaak


Verkoper Klant
Kan ik u helpen ? Mag ik even rondkijken?
Zoekt u iets speciaals? Ik zoek (een) ________.

Welke maat (ukuran) heeft u Ik heb maat _______.

Wilt u even passen? Ja graag.


Waar kan ik even passen?
Mag ik een korting heben ?
Vandaag wil ik een presentative over winkelen in Ranch Markt houden.
In Ranch Markt staat de bakkerij, slagerij enz. Ik koop meestal ….

GRAMMATICA
Pluralis met-s Pluralis met ‘s
Een jongen twee jongens Een agenda twee agenda’s
Een winkel drie winkels Een taxi drie taxi’s
Een dochter vier dochters Een auto vier auto’s
Een bezem (sapu) vijf bezems Een paraplu vijf paraplu’s
Een kopje zes kopjes Een baby zes baby’s

Pluralis met -en


Singularis Pluralis

Een vrouw vier vrouwen


Een fiets 5 fietsen
Een man 6 mannen
Een strip 7 strippen
Een minuut 10 minuten
Een school 3 scholen

Pluralis: definit
Singularis Pluralis

De jongen de jongens
De stoel de stoelen

Het meisje de meisjes


Het boek de boeken
Pluralis: indefinit
Singularis Pluralis

Een jongen jongens


Een stoel stoelen

Een meisje meisjes


Een boek boeken

Er plus numerale
Hoeveel pakjes boter wilt u ?

Ik wil twee pakjes boter


Ik wil er twee.
Morgen wil ik er twee.

Hoeveel fietsen heb je?

Ik heb een fiets.


Ik heb er een.
Voor de vakantie koop ik er nog een.

Oefeningen
Voorbeeld: Hoeveel pakjes boter wilt u ?
Ik wil er twee
Er= pakjes boter

1. Hoeveel talen sprek je ?


Ik spreek drie talen.
Ik spreek er drie
Er= talen
2. Hoeveel kopjes koffie drink je per dag ?
Ik drink twee kopjes koffie perdag
Ik drink er twee perdag
Er= kopjes koffie
3. Hoeveel vakantiedagen heb je per jaar ?
Ik heb vakantiedagen 12 dagen per jaar
Ik heb er 12 dagen per jaar
Er= vakantiedagen
4. Hoeveel vrienden heb je op je Instagram ?
Ik heb vrienden op Instagram 1.097
Ik heb er 1.097
Er= Vrienden op Instagram
5. Hoeveel lees je een boek ?
Ik lees er 3 per week
Er= boek
6. Hoeveel auto’s heb je ?
Ik heb er twee

Om ….. te + infinitief (voor) untuk ….


Wat vind je leuk ?
Ik vind het leuk om hier te werken?
Wat vind je vervelend?

Ik vind het vervelend om een paar honderd keer per dag te zeggen:
“Spaart u zegels?”

Waarvoor heb je tijd?

Je hebt tijd om een praatje met de klanten te maken

Waarom ga je naar de bakker?

Ik ga naar de bakker om brood te kopen

Waarom moet je werken ?

Ik moet werken om geld te verdienen

Waroom leer je Nederlands ?


Ik wil naar Nederland werken
Ik leer Nederlands om geld te verdienen (belajar ; mendapatkan)
Waroom ga je naar de dokter ?
Ik ga naar de dokter om medicijnen te krijgen
Hoe is de openingstijden in Indonesie ?

You might also like