Professional Documents
Culture Documents
ALGEMEEN
Maslow
1. De leerling kan uitleggen wat humanistische psychologie inhoudt en hoe deze zich
verhoudt tot het behaviorisme en de psychoanalyse
2. De leerling kent de behoeftenpiramide van Maslow en kunnen deze herkennen en
toepassen in concrete situaties
I. Plato
1. De leerling kan uitleggen wie Plato is en hoe het leven in Athene Plato en zijn ideeën
hebben gevormd.
2. De leerling kan uitleggen hoe Plato dacht over de ideale bestuursvorm en democratie.
a. uitleggen hoe Plato dacht over de drie taken van de staat en het individu.
b. uitleggen welke rol ‘wijsgeer-koningen’ hierin spelen
II. Aristoteles
1. De leerling kan uitleggen wat de visie van Aristoteles op de mens is (adhv. zooion politikon).
2. De leerling kan uitleggen welke drie staatsvormen Aristoteles onderscheidde en iedere
staatsvorm uitleggen.
3. De leerling kan uitleggen hoe Aristoteles dacht over de ideale bestuursvorm.
4. De leerling kan uitleggen hoe Aristoteles dacht over de politieke ideeën van zijn leraar
Plato.
IV. Hobbes
1. De leerling kan uitleggen wat Hobbes verstaat onder het begrip “natuurstaat”
a. Hierbij is aandacht voor het begrip “zelfbehoud”
b. Hierbij wordt uitgelegd wat de uitspraak “de mens is de mens als wolf” betekent in
de filosofie van Hobbes
2. De leerling kan uitleggen wat Hobbes verstaat onder het “sociaal contract”
a. De leerling kan uitleggen wat Hobbes bedoelt met de Leviathan
b. Hierin leg je goed uit hoe de ideale staatsvorm er volgens Hobbes uitziet
3. De leerling kan uitleggen waar Hobbes staat in de discussie tussen theologie en het gebruik
van de rede
V. Locke
1. De leerling kan uitleggen wat John Locke waar Locke staat in de discussie tussen empiristen
en rationalisten
a. Hierbij is aandacht voor het begrip tabula rasa
2. De leerling kan uitleggen hoe de sociale contracttheorie een plaats heeft binnen het denken
van John Locke
a. Hierbij is aandacht voor de functie van de vorst en de vrijheid van het individu
3. De leerling kan uitleggen hoe John Locke denkt over persoonlijk eigendom
a. De leerling kan hierbij duidelijk uitleggen wat voor Locke de uitgangspunten en de
grenzen zijn van dit persoonlijk eigendom
VI. Rousseau
1. De leerling kan uitleggen wat Rousseau verstaat onder de begrippen “natuurstaat” en
“sociaal contract”
2. De leerling kan uitleggen hoe Rousseau de ideale opvoeding ziet –
a. Maak hierbij gebruik van het boek Émile
3. De leerling kan uitleggen waarom Rousseau gezien wordt als de vader van de romantiek.
a. Maak hierbij gebruik van de algemene kenmerken van de romantiek en koppel die
aan de denkwijze van Rousseau
VII. Hegel
2. De leerling kan uitleggen wat Hegel bedoelt met de begrippen these- antithese – synthese
a. Hierbij wordt een concreet voorbeeld gegeven
3. De leerling kan uitleggen hoe Hegel denkt over sociale structuren in de maatschappij
a. Hierbij wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gezin, de
burgermaatschappij en de staat
b. De leerling koppelt dit aan dialectisch denken en de drieslag van de geest.
4. De leerling kan het begrip “vervreemding” plaatsen binnen de filosofie van Hegel
VIII. Marx
1. De leerling kan uitleggen wat de begrippen ‘Verlichting’, ‘Franse Revolutie’ en ‘Industriële
Revolutie’ betekenen;
a. en uitleggen welke invloed die tijd had op de opgroeiende Marx.
b. En uitleggen waarom de ideeën van Marx juist in dit tijdvak zoveel weerklank
vonden.
2. De leerling kan de centrale thema’s van het werk van Marx uitleggen:
a. Marx’ atheïsme.
b. Anti-kapitalisme & uitbuiting van de arbeidersklasse.
c. Waarom winst maken als uitbuiting wordt gezien.
3. De leerling kan de blijvende invloed (tot vandaag de dag) van de ideeën van Marx op de
wereldgeschiedenis (en Europa specifiek) uitleggen en verklaren.
IX. Habermas
1. De leerling kan de filosofie van Habermas uitleggen aan de hand van het begrip leefwereld.
2. De leerling kan uitleggen welke kritiek Habermas heeft op het moderne economische
systeem en het vrijemarktdenken