Professional Documents
Culture Documents
Vrijdag 25/09 LES 1. HOE STUDEREN: OVERZICHT, BEGRIPPEN UITLEGGEN, ALLES KUNNEN UITLEGGEN
INLEIDING
TOELICHTING:
De leerstof voor het opleidingsonderdeel Inleiding tot de Sociologie bestaat uit:
- Cursustekst (syllabus) Acco
- Eigen notities van de uiteenzetting tijdens de les
- Aanvullende teksten op Blackboard
- Boek (Walter Weyns (2017), Van mensen en dingen. Een verkenning van onze socialiteit.)
De syllabus valt in grote mate samen met de in de colleges behandelde stof. Tijdens de colleges ga ik
op sommige thema's dieper in, andere worden maar even aangeraakt. Bij de studie moet je daarmee
rekening houden. Wat grondiger werd behandeld, moet grondiger gekend zijn. Er is geen bijzondere
voorkennis vereist om deze cursus te volgen. Het is een brede basiscursus waarin basisbegrippen en
deeldomeinen van de sociologie worden toegelicht.
BEKNOPTE STUDIEWIJZER
Het is de bedoeling dat je de cursus studeert, begrijpt wat erin staat, en zowel de grote lijnen als
belangrijke details in eigen bewoording kan uitleggen. Maar niet alle onderdelen vereisen evenveel
aandacht. Een onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken is een belangrijk aspect van de studie.
Enkele studietips:
- De inhoudstafel van de syllabus is gedetailleerd. Gebruik deze als overzicht van de leerstof. Ook om
snel leerstof te herhalen komt de inhoudstafel van pas.
- Vergeet de slides niet. Ook zij dienen als figuurlijke kapstok. Bovendien geven ze beter dan de
syllabus aan waar tijdens de colleges aandacht aan werd besteed – en dus welke onderdelen belangrijk
zijn.
- De cursus goed studeren wil zeggen dat je inzicht verwerft in verbanden tussen verschillende delen
van de leerstof. Probeer tijdens het studeren zelf verbanden te leggen.
- Niet alle namen zijn belangrijk. Als het om een van de ‘grote sociologen’ gaat of een naam die
vermeld wordt in een tussentitel, is die natuurlijk wel relevant. Bij een terloopse verwijzing naar een
onderzoek is een naam minder cruciaal.
- Leer niet louter uit het hoofd, maar probeer ook te parafraseren in je eigen woorden. Let daarbij wel
op correct gebruik van specifieke sociologische begrippen. Theorieën moet je vooral zelf kunnen
verwoorden – dat wil zeggen dat een mix van uit het hoofd studeren en inzicht nodig is.
- Omkaderde tekst bevat in de regel illustratief materiaal. Je moet die stukken dus niet instuderen,
maar wel grondig doornemen en ze in verband brengen met de leerstof.
- Let op bij het beantwoorden van het examen op een heldere formulering en een precies gebruik van
sociologische begrippen.
LEZEN IS FUNDAMENTEEL!
Facultatief = niet verplicht
Responsiecollege = herhalingsles
Opdracht (boek lezen) :
toelichting bij de opdracht:
- Lees het boek rustig door. Laat je meevoeren alsof je op een bootje zit. Begrijp je iets niet?
Lees verder, bedachtzaam, neem de tijd.
- Schrijf daarna een korte tekst. Geen academische maar zelf reflecterende tekst
- Wat herken je uit eigen ervaring? Welke stukken spreken je aan door hun herkenbaarheid?
- Wat is je volkomen vreemd? Bij welk onderdeel kan je geen eigen ervaringen aanknopen?
- Een beknopt antwoord volstaat, 400 à 600 woorden is genoeg. Let wel: het moet een
persoonlijke verwerking zijn.
Indienen ten laatste op vrijdag 6 december.
Examen:
- Begrippen bv: Wat is anomie? Korte toelichting geven, helder uitleggen
- Reproductie vragen: leg die theorie uit
- Voorbeelden geven, kunnen toepassen
- Niet enkel theorie leren maar ook kunnen toepassen
- Verbanden en inzicht vragen
Proefexamen:
- December
- Test, om een examen voor te bereiden
- Hoe wordt er verbeterd?
- Jezelf inschatten
Er is geen ‘natuurlijke distantie’ tussen individuele mens en maatschappij (deel van ons)
Natuur is makkelijker om tot object te maken
- vb. menselijke geest / taal we denken door middel van taal
= meest sociale dat er is, de samenleving heeft zich onderandere door taal zich in u
gevestigd
Taal aanleren = menselijk worden
Dementeren = menselijkheid kwijtgeraken, je verliest je geest
De samenleving zit zo diep in u dat je jezelf er niet van kan lostrekken, je kan het moeilijk
analyseren. Daarom is de sociologie zo moeilijk.
Mijn persoonlijkheid is een sociale constuctie
- vb. menselijk lichaam / getemde honger
Ons lichaam wordt ook getemd door de samenleving, onze natuurlijke wildheid (denk aan
de oudere mensen) wordt in voegen gehouden
Denk aan een baby, een baby wordt getemd zodat ze maar 3 keer per dag moet eten, er
komt een sociaal ritme in het eten waardoor dus ook de honger wordt getemd
Vb. onze sluitspier wordt gecontroleerd door de maatschappij, door de sociale druk gaan
we niet zomaar in onze broek doen of eender waar kakken.
Op het einde van je leven kan je dit allemaal niet meet beheersen, je valt uit de
maatschappij, je kan niet meer communiceren (taal) en je beheerst je lichaam miet meer
maatschappij is een onderdeel van wie we zijn en om hier afstand van te nemen
is moeilijk
Sociologie ontluistert (=ontsiert,verliest glorie) (nood aan democratie)
- Sociologie ontsiert want het legt alles van de maatschappij open, ook de
donkere keline kanten. In totaliteit
- socioloog als ‘ontdekkingsreiziger in eigen samenleving’
Een ontdekkingsreiziger kent zijn nieuwe omgeving niet en probeert
die te doorgronden. Denk bv aan vluchtelingen die naar Europa komen
en voor het eerst nieuwe gebruiken tegenkomen. De vervreemding is
essentieel voor een sociologische kijk.
- vb. Montesquieu (1698-1755), Lettres persanes
Hij analyseerde als een socioloog en men wou zo niet beschreven worden. Een edelman/
clerus mocht vroeger niet door het slijk worden gehaald, de samenleving dulde dit niet.
Sociologie kon nog niet ontstaan voor de Franse Revolutie want er was geen vrije
meningsuiting en democratie.
De Franse revolutie zorgde voor democratische ontwikkelingen en vrijheid van
meningsuiting (heel belangerijk!).
- vb. William Du Bois (1868-1963)( Afro-Amerikaanse socioloog
Hij beschreef zakelijk over zijn omgeving, hij had een andere achtergrond dan zijn
omgeving. Hij hield de maatschappij een spiegel voor. Een Marginale positie geeft u een
blik die anderen niet hebben. (bv. veel Joodse sociologen vroeger)
- wat zou een socioloog moeten doen?
Historische drempeloverschrijdingen.
- Beheersing van het vuur. CLANMAATSCHAPPIJ
De machtsbalans veranderde helemaal hierdoor, onze kwetsbaarheid werd kleiner. Het
vuur leren kennen betekent er afstand van nemen en voorzichtig analyseren. Hier begint
een lange tocht tot de kennis waarover we nu beschikken (denk aan de wetenschappelijke
vooruitgang)
- industriële revolutie (2de helft 18de eeuw) die samenvalt met politieke omwentelingen (Franse
revolutie). INDUSTRIELE MAATSCHAPPIJ
de vuurbeheersing en de agrarisering was nodig
Deze revoluties zijn snel en heel ingrijpenlijk, de maatschappij veranderd aan een snel
tempo.
- Informatiemaatschappij INFORMATIEMAATSCHAPPIJ
De computers beginnen onze levensvorm te geven. Deze artificiële intelligentie zorgt voor
veel veranderingen en daarbij komt de vraag “hoe zal de maatschappij eruit gaan zien?”
- Clanmaatschappij:
o Zie notities Floore
o
o Charismatisch: hij werd geloofd door de groep, dat was zijn macht
o Overlevings economie: alles was voor onmiddellijke consumptie, een economie zonder
voorraden en zonder (echte) handel
o Gewoonterecht: geen rechtssysteem, of toch niet zoals wij het kennen. Er was geen schrift
geen opgeschreven wetten. Men kent enkel de gang van zaken en welke straf je misschien zou
krijgen. Dit is niet vastgelegd
o Animistisch, magisch, mythisch wereldbeeld:
Animisme = alles heeft een eigen ziel en karakter (bv de rivier heeft een ziel, eigen wil). Je
kan de wereld niet veranderen, je moet het gunstig stellen.
Magisch = rituelen doen om met de wereld te communiceren ???
- Landbouwmaatschappij
o Domesticatie: Je gaat alles temmen en omvormen naar wens. Wilde paarden tam maken,
aanpassen aan onze eigen behoeftes. Je gaat zelf zaadjes planten en kiezen waar het groeit,
water geven, laten groeien. Wij zorgen ervoor dat de natuur zich aan ons aanpast
o Sedentair: we gaan ons ergens vast vestigen, we maken dorpen en steden met markten en
handelsmogelijkheden. Veel meer mensen leven samen op 1 plek. We hebben dus regels
nodig. Er is behoefte aan stabiliteit in besluitsvormen. Er komt sociale verdeeldheid,
ongelijkheid: rijk en arm. Kijk naar Egypte, de Farao had alle macht. Nu zoekt men stabiliteit.
o Traditionele autoriteit:
o Gezag gebaseerd op afstamming Denk aan de koning. Hij wordt koning omdat hij de zoon van
is, dit ligt allemaal vast. Er ontstaan dynastieën. Men wil zekerheid en stabiliteit
o Geldeconomie: De handel kent zijn intrede
o Gewoonterecht, Charterecht, Strafrecht: Alles wordt vastgelegd en opgeschreven.
o Filosofisch-… wereldbeeld: Alles krijgt een plaats, alles ligt vast. Alles moet stabiel zijn. We
krijgen een filosofische kijk op de wereld. Priesters krijgen de taak om de wereld te bekijken
en te verklaren. Er wordt een verhaaltje gemaakt en doorverteld door de kerk.
- Industriële maatschappij
o Beheersing van de natuur: We gaan zelf de natuur ontwerpen. We gaan innoveren en
wetenschap toepassen met het oog op betere productie. De wereld is kneedbaar. De toekomst
ligt in onze handen. In een landbouwmaatschappij mocht je enkel luisteren en moest je
meegaan met de stroom en niets veranderen. We moeten alles optimaliseren. Diversiteit wordt
belangrijker, zo krijg je nieuwe ideeën.
o Democratische staat: We hebben het vermogen tot verandering. We kiezen onze leiders maar
kunnen ze ook afzetten. In een landbouwmaatschappij was dit niet zo.
o Wetenschappelijke wereldbeeld: We willen geen stabiliteit meer, maar de waarheid.
Wetenschap steunt op falsificatie, testen of het wel waar is. Wetenschap is een grote opkuis
van onze kennis, niet een boom die blijft groeien. Er is veel meer beweging
o Kapitalisme: Winst wordt het doel. Je wilt een optimale winst bekomen. Het creëren van
kapitaal is belangrijk, middelen creëren om te investeren is de kern van kapitalisme. We
zoeken nieuwe betere middelen
o Burgerlijk recht: we beginnen met een grondwet en hierop bouwen we een heel rechtssysteem.
De grondwet kan je herzien, alles blijft bewegelijk.
o Rationeel legaal gezag: Wij volgen wetten omdat ze kloppen, en stroken met andere wetten en
de samenleving. Wij gehoorzamen de minister omdat hij een legale basis heeft en we op zijn
rationeel verstand vertrouwen
o Megalopolis: grote steden, metropolen, iedereen woont dichter en dichter bij elkaar
Alles is in beweging, dit ligt dichter bij de clanmaatschappij dan bij de industriële
maatschappij
EEN MAATSCHAPPIJ BESTAAT UIT ONDERDELEN WAARBIJ EEN VERBAND
BESTAAT EN ALS JE EEN ONDERDEEL VERANDERD, DAN VERANDEREN DE
ANDERE ONDERDELEN MEE.
Het besef dat er een maatschappij is die verandert
De sociologische verbeelding begint met het besef dat de maatschappij bestaat en verandert, en
dat men die veranderingen enkel kan verklaren door de eigenschappen van het menselijk
samenleven
-Hoe leren we dit schema? Begrijp de begrippen, niet reproduceren. Hiermee wordt getoond dat
sociologie alles ordent
Sociologie is een gevolg van transformaties.
“We gaan de wereld mee maken” – IR sociologie is een kind van de IR
- het eigene zien als ‘exotisch’ (en omgekeerd) basis sociologie, afstand nemen van omgeving
Vb. Horace Miner over ‘Nacirema’
Hij bekijkt tandenpoetsen als een ritueel, het scheidt dag en nacht, dag beginnen met
tandenpoetsen. Bekijk wat vanzelfsprekend is en plaats dit in een ander perspectief het
eigene zien als iet exotisch
Vb. Ruth Benedict over kannibalisme
Westerlingen kijken slecht naar kannibalisme, in andere continenten wordt kannibalisme
gezien als respect voor u tegenstander. Als we dit vergelijken met hoe wij respect tonen voor
onze rivalen is dit helemaal anders
hierdoor krijg je begrip voor andere rituelen die je normaal direct zou afgooien
Wat jezelf doet zien als iets exotisch maar ook zef iets niet direct afgooien
c) positieve fase
Men zal zich gaan bezich houden met postief (feitelijk) onderzoek.
Wetenschappelijke vaststellingen krijgen hun plaats in de wereld.
- SPENCER : UK
We zien een samenleving die in een staat van overgang is
De overgang van dorp naar stad is maar mogelijk door: structurele differentiatie en functionele
specialisatie
Je begint een dorpje en het wordt een grootstad. Wat verandert er? Er zijn veel meer verschillen. Hoe
groter een samenleving, hoe meer onderlinge verschillen tussen delen van de samenleving. Dit koppelt
hij aan de evolutietheorie.
HOOFDSTUK 2: CULTUUR
1. HET BEGRIP CULTUUR
- waarden
= Algemene principes die voor jou van belang zijn, streefdoelen
Als je vandaag bv naar china gaat zal je zien dat vrijheid minder hoog op de waarden
ladder staat dan bij ons. Veiligheid en geborgenheid zijn belangerijker daar. Waarden
zijn dus belangerijke onderdelen van een cultuur.
- normen
Dit zijn gedragsregels. Hoe moet ik mij waar en wanneer gedragen. Bv. Je draagt een
mondmasker omdat dat de norm is. Voor iedere norm heb je altijd wel een waarde dat
er achter ligt. Mondmasker dragen is voor algemene veiligheid. Gedragsregels zijn
expliciet maar ook impliciet!
- symbolen en denkbeelden
Manieren van denk. Hier zit iets normatief in bv. Het handteren van een 10-delig
stelsel bij het rekenen. Dit is gestandaardiseerd, we leren op een bepaalde manier
denken. Symbolen zijn dus hulpmiddelen om te denken.
- materiële cultuur
Dit zijn de dingen. Mondkapjes zijn een belangrijk onderdeel van onze mater .
Cultuur waarin waarde en normen worden geduwd in materiële dingen. Bv. De muren
hebben bepaalde kleuren om een ideale omgeving te maken voor ons wat dat is in lijn
met onze waarden. De waarden zijn ingeschreven in de dingen. De meubelen drukken
waarden uit. Archeologen gaan op zoek naar materiële overblijfselen en proberen
a.d.h.v. de objecten de waarden te ontleden.
Sociale structuur
De duurzame interactiepatronen (of sociale ‘verhoudingen’) tussen individuen die sociale posities
bekleden (vb. sociale structuur van een familie). bv. Je kan een structuur tekenen binnen een
kerngezin. Sociale structuur zijn sociale verhoudingen tussen indivuen die sociale posities bekleden.
Aan die posities binnen de structuur zijn er bepaalde verwachtingen gebonden. Een papa moet zich
anders gedragen dan zijn 7 jarig kind. Een ouder moet voor zijn kinderen zorgen. Zo een familie
bestaat uit een structuur met daaraan normen en waarden en etc. gekoppeld. Een grote familie
structuur, zou dat niet leiden tot een ander gezinscultuur? Ja! Het wordt complexer, een soort kleine
gemeenschap
Cultuur
‘opvattingen, normen en waarden’ en ‘wijzen van denken, handelen en voelen’ van mensen in een
sociale structuur (bv. conservatieve gezinscultuur)
Complexe sociale structuur van nieuw samengesteld gezin
nog even herbekijken
Waaruit bestaan wij? Cultuur en natuur. Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Cultuur is
aangeleerd, natuur is aangeboren.
dit hoofdstuk dient om aan te geven dat er een merkwaardige verweving is tussen onze natuurlijke
en culturele aard. Van nature zijn wij cultuur wezens. Genetisch gezien zijn wij cultuurwezens. We
hebben een bepaalde genetische uitrusting die ons verplicht cultuur aan te leren, in biologisch zin.
Moesten we niet meer onze kinderen gaan beschermen en opvoeden zouden we niet meer verder
leven. We hebben het nodig voor ons bestaan.
Darwins evolutietheorie
2 belangrijke principes
– Variatie [door mutatie]
Niemand is identiek
– Natuurlijke selectie
De ene heeft een grotere overlevingskans dan de andere.
vergelijk met Spencer. Hij beschrijft wat er gebeurd maar hij verklaart het niet. Darwin wel
DOMESTICATIE
Ook de door mensen gecrëerde culturele omgeving selecteert biologische kenmerken
natuurlijke omgeving
Mensen gaan zich moeten aanpassen aan een culturele omgeving. Mensen die taal beheersen
gaan makkelijker overleven dan mensen die de taal niet beheersen. De biologische volutie van
de mens krijgt een soort twist. Het milieu is zelf veranderd. Het is kunstmatig geworden: taal,
…
- domesticatie van dieren (honden, varkens…)
van zwijn naar varken, dit dier heeft zich biologisch gezien aangepast aan onze cultuur. Dit
is ook met ons gebeurd, denk aan de homo sapiens. De belangerijkste sprong die wij
hebben gemaakt heeft met ons hoofd te maken. De omvang van de hersens is enrom
toegenomen. De mens is van nature een cultureel wzen omdat het zich heeft aangepast aan
een gecultiveerde omgeving
Co-evolutie en menswording
Versmelten van culturele en biologische evolutie
o paradox: de mens is ‘van nature’ een ‘cultureel wezen’
o Belang van taal & werktuigen
Na heel veel evolutionaire tussenstappen is er altijd 1 kenmerk dat wordt bevoordeeld: hoe meer je
materiële cultuur kunt toepassen, hoe makkelijker je overleeft. Dit geld ook voor taal. Naarmate je
meer handelingen kunt volbrengen en er taal ontstaat, hoe groter de hersenen moeten worden. De
hersenexplosie.
Sociobiologie
(Edward Wilson)
Houdt zich bezig met sociologie en biologie: er zijn meerdere soorten met maatschappijen (bijen,
mieren, termieten, ...)
- anisogamie
Geslachtcellen van vrouwen zijn meer waardevoller want zijn beperkt.
Volgens sociobiologen zijn mannen veel vrijer in hun seksuele gedragen door hun
gameten (geslachtcellen), want die zijn rijker aanwezig. Vrouwen zullen dus selectiever zijn.
- kritiek op de sociobiologie
Het menselijke gedrag is volgens sociologen gevormd door groepen en niet louter het
dragen van bepaalde genen
als je kijkt naar vroeger en nu blijkt dat mensen veel meer beinvloedbaar zijn door cultuur dan
de sociobioloog zal denken
Het gaat telkens om bepaalde gedragingen die in verband worden gebracht met de genen
Er zijn een heleboel redelijke simpele biologische gedragingen die wel een onderdeel uitmaken
van een mens.
Reflex: iets dat je niet aangeleerd moet worden, bv knipperen wanneer iets op je afkomt
Instinct: Bv. Bouw van een dam door bevers. Een zeer complex patroon van gedragingen die zich
altijd op dezelfde manier voortdoen.
Mensen hebben geen instincten: Bv. Een moeder haar opvoedingspatronen verschillen veel
harder van andere moeders dan Bv. dammen van bevers over de wereld
Drift: behoefte die je bevredigd wilt zien: Bv. Je kind is aan het uithongeren, je wilt dat ze eet, dit
is een drift. Geen instinct want dit kan op verschillende manieren. Bv. Seks bij mensen is veel
gevarieerder bij ons dan bij honden Bv. die maar 1 standje hebben. We hebben driften
Verlangen: Dit zijn cultuurpatronen, wensen die ons worden aangepraat door onze culturele
omgeving.
Waardoor wordt evolutie voortgestuwd? Sociobiologen : ‘ alle individuen sterven, enkel de genen
blijven voortbestaan”
Verschuiving van individu naar genetisch materiaal, gedragingen worden door de genen van
het individu opgewekt
Vrijdag 15/10 LES 4
3. SOCIALE INSTITUTIES
We hebben een behoefte, biologische nood aan cultuur anders zouden we niet overleven
Instituties (‘manieren van handelen, denken en voelen’) zijn extern aan het individu en moreel
dwingend
Als je geboren wordt, worden handelingspatronen je aangeleerd: slapen, stappen, fietsen
Sociale instituties: complex van denken, handelen en voelen
Extern
Bv. Taal leer je aan: die is ons gegeven, we worden in een wereld met taal geboren. Als wij
sterven blijft taal doorleven extern want deze institutie staat buiten ons, als wij weg zijn
blijft het doorleven.
Dwingend
Er is een normatieve dwang: zeg niet dit, maar dat. Bv. In het onderwijs worden fouten
aangeduid. Taal is dus normatief, we hebben regels afgesproken. Dit is een geheel van normen
die bestaan buiten ons. De maatschappij is dus altijd een beetje knellend: je mag dit niet, dat
niet, dit ook niet. Je moet je ernaar schikken. Je wordt hierdoor een beter mens: een moreel
wezen. Dankzij de samenleving worden wij morele wezens.
Anatomisch ongespecialiseerd
Een vogel heeft een vleugel, een visarend heeft klauwen om een vis uit het water te pikken.
Wij hebben handen, maar je kan er niet iets heel gespecialiseerd mee doen. Het is een
veelvormig ding dat ons toelaat veel dingen te doen maar niet op een gespecialiseerde manier.
Instinctarmoede
We hebben instinct vervangende middelen nodig
Hier doet cultuur zijn intreden: Cultuur als tweede natuur (‘achtergrondfunctie)
Wat doen deze sociale instituties? Ze vervullen een achtergrondfunctie: bv. een konijntje zit in de
problemen, zijn instinct dwingt hem om weg te lopen. Het instinct vormt een achtergrond functie. Wij
leren doorheen ons leven via de cultuur dingen die ons later verder zullen helpen. Cultuur zorgt ervoor
dat problemen die zich miss ooit zullen voorstellen, opgelost kunnen worden.
4. CULTURELE DIVERSITEIT
‘Counterculture’ (tegencultuur)
Bv. De hippies, zij behoren tot de Westerse cultuur, maar ze namen afstand van bepaalde
dingen, de hippies gingen terug naar de natuur en weg van de groeiende technologie. Het is
een subcultuur die op gespannen voet staat met haar eigen cultuur.
- ethisch versus sociologisch normaal
Wereldtentoonstellingen en diversiteit:
Diversiteit gaat vaak samen met een hiërarchisch verschil. In 1958 hadden we in België een
wereldtentoonstelling: het Atonimum vs. Congolese huizen. Er was een standje met hutten en echte
Congolezen. Hier wordt de diversiteit tussen de culturen gemarkeerd in een vorm van spot, zoals
dieren in een zoo.
elke cultuur: gekenmerkt door eigen gedragspatronen, die vaak heel vreemd lijken in de ogen van
mensen met een andere culturele achtergrond
Cultuurrelativisme
= een cultuur moet bestudeerd worden in termen van zijn eigen betekenissen en waarden
o relatief cultuurrelativisme
= eigen vanzelfsprekendheden en veronderstellingen aan de kant plaatsen om ervoor te zorgen dat
je alles juist begrijpt
o absoluut cultuurrelativisme
= alle waarden en normen worden van gelijke morele waarde geacht
Bv.: absoluut: kannibalisme is normaal, relatief: snappen waarom dat dat normaal kan zijn in
sommige culturen
kritiek op Murdock
Hebben de culturele universalia geen biologisch fundament?
Binnen elk cultureel universalia grote verschillen
Bv.: incest wel ok bij Farao’s, geen seks met mensen met zelfde familienaam, geen seks met
neven en nichten,…
taal
Taal in elke cultuur, onderscheidt mensen van dieren
-> dieren geen grammatica
- kritiek op Murdock
7. SPREKEN EN SCHRIJVEN
spreken en schrijven
= belangrijkste manier om taal uit te drukken
uitvinding schrift= heel belangrijk voor omwentelingen in menselijke geschiedenis
- Gesproken woord context gebonden
betekenissen die je meegeeft als je gewoon spreekt kunnen maar begrepen worden gegeven
de context. Als je iets neerschrijft ga je veel minder gebruik maken van indexicale
uitdrukkingen: bv. Ik, hier, daar, ginder. Je begrijpt ze pas als je weet wie ik is en waar daar is.
Als je gesproken taal zou neerpennen zoals bv. “he jij daar” dan is het moeilijk de echte
betekenis te achterhalen gezien je geen context hebt. Gesproken taal is meer lokaal en context
gebonden.
- interculturele communicatie
Wordt altijd bepaald door het feit dat je vanuit je aangeleerde kaders kijkt naar de wereld. Dit zorgt
voor bizarre misverstanden.
Denk aan Columbus die op een welwillende manier keek, maar Cortes die heel onwelwillend keek
naar de lokale bevolking. Hij wou de bevolking beheersen en goud vinden. De Azteken keken op een
heel andere manier naar Cortes. Ze dachten dat Cortes een godheid was, door oude traditionele
verhalen. Hierdoor was hij instaat iedereen onder de knoet te krijgen en te slachten. Het is dus omdat
de lokale bevolking een soort open houding aanhield dat Cortes zijn slag kon slaan. De ene zag een
god en de ander een plunderplaats
Als je een cultureel element overplaats naar een ander cultuur is er een betekenisverschuiving. Een
voorbeeld hiervan is de cargo cult. Dit was een cult die op een paar Amerikaans bezette eilanden
ontstond, toen Amerika Japan ten strijde ging in WOII. Op een aantal van die eilanden, die geen
kennis hadden van de buitenwereld zag men de vliegtuigen als goden, het waren geen mechanische
technische dingen maar bezielde fenomenen uit de bovenwereld. Men ging de vliegtuigen uit natuur
materiaal namaken. Ze creëerden een beeld van goden en wilden die teruglokken. De lokale bevolking
zag cargo, voorraden uit de vliegtuigen komen en zag dit als voorspoed. Ze wilden de “goden” terug
halen voor welvaart.
- acculturatie
Je haalt iets uit zijn context en plaats het in een andere context
bv. Boeddhabeelden als interieur stuk, je haalt iets uit zijn religieuze context en plaats dit in een
decor context.
bv. Musea, dingen bezien als kunst die miss niet kunst zijn, denk aan middeleeuwse werktuigen die
een museum plaatsje krijgen.
Dit maken we constant mee in multiculturele samenlevingen, er is veel meer common sense maar de
vele culturele verschillen maken het toch moeilijk elkaar te berijpen. “de belangrijkste taak van een
sociale wetenschappen is het begrip voor elkaar te vergtroten, de verschillen uit te leggen”
HOOFDSTUK 4: SOCIALISATIE
Hoe wordt een mens in sociale context opgenomen? Hoe beleefd die dat?
Wat sociaal is en met wie je sociaal omgaat is niet zo vanzelfsprekend.
Bv. Iemand ontwikkelt een relatie met een octopus, ze hebben elkaar leren appreciëren. Dit geld ook
zo met huisdieren.
Waarmee kunnen mensen sociale relaties aanknopen? Er zijn zelf mensen die met materiele dingen
trouwt. De Eifeltoren had voor die vrouw een speciale betekenis, meer dan ze met andere heeft.
Sommige mensen zijn zelf soms los gekomen uit mensen groepen en deel geworden van
dierengroepen. Mowgli
het begrip socialisatie: het sociaal maken van mensen zodanig dat ze kunnen opgenomen worden in
de maatschappij: opvoeding. Hoe kan je mensen geschikt maken voor een maatschappij. Wij hebben
gewassen en dieren gedomesticeerd, gesocialiseerd, we hebben ze geschikt gemaakt voor onze
maatschappij.
Honden zijn gesocialiseerd.
De maatschappij kan maar bestaan voor zover er nieuwe mensen worden opgenomen. Socialisatie is
voor zowel kinderen als voor de maatschappij belangrijk. Geen kinderen is geen maatschappij. De
maatschappij vernieuwt zich met iedere generatie
Socialisatie heeft 2 zeiden, je kan als mens niet blijven leven zonder socialisatie, en je kan als
maatschappij niet blijven leven als je geen nieuwe wezens opneemt.
‘Enfants sauvages’
Denk aan Mowgli, mensen die buiten de maatschappelijke socialisatie zijn opgegroeid.
3. opvoedingspatronen
Socialisatie is een middel om de maatschappij te laten door bestaan. Het is essentieel en wordt
gezien als culturele programmering.
Repressieve socialisatie: wij, de maatschappij geven iets aan een kind, en dat kind moet het maar
nemen
Tolerante socialisatie: we laten het kind doen en het zal wel nemen wat het nodig heeft
Repressief:
gedrag moet worden bijgestuurd!
Straffen staat centraal, men probeert het gedrag te stroomlijnen door minder gedrag te straffen
(onderdrukkend).
Men kan ook belonen met Materiële beloningen: als je flink bent krijg je iets. Wat is het belang
hiervan? Als je iemand enkel materiële beloont gaat de relatie verschralen, visa papa. De hartelijke
banden worden doorgeknipt
Niet-verbale communicatie: lap rond de oren
Participatief:
Men geeft het kind het initiatief, als het gewenst gedrag is gaan men het belonen, maar omgekeerd
gaat men het kind ook niet straffen.
Symbolische beloningen: bloemen geven niet enkel als materieel iets maar ook als een symbolische
waarde. Het versterkt de band tussen de opvoeder en het kind. De autonomie van het kind staat
centraal.
Anekdote: Amerikaanse militair met zijn zoontje in Brussel Noord die zat te wachten op de trein
naar Keulen. Die vader zei tegen het jongetje dat ze moesten opstappen maar het jongetje wou niet.
De papa legde de gevolgen uit aan het kindje en bleef praten. De trein vertrok en ze bleven achter.
Het ene model is niet beter het anderen, een mengvorm is het beste.
LES 23/10
gaande weg leer je de verschillende manieren van communiceren: je leert dat een bal botst, dit is
ook communicatie. Je communiceert met je familie en omgeving.
De grenzen tussen de werelden zijn niet zo ondoordringbaar. The internet of things: bv. apparaten
die met elkaar communiceren wanneer ze het licht moeten aandoen als je thuiskomt. Het is een
vorm van interactie, en hoe intelligenter onze apparaten worden, hoe meer we er mee gaan
interageren.
Je kan een band aanknopen met niet menselijke dingen.
! Denk bv aan het animisme, waar alles een ziel toegekend wordt. Een rivier die fluistert. Een object
dat communiceert.
Lachen en wenen:
Het zijn gedragingen die aangeboren zijn, iedereen kan dit (zelfs dove en blinde kinderen)
De cultivering van lachen en huilen: de manier waarop je dit doet kan je aanpassen: denk aan de
huilkoren op begrafenissen, en de stiff upper lip in Engeland en Japan
Je kan deze fysische reactie bijsturen. In een CEO-vergaderzaal wordt er anders gelachen dan in
de cafetaria bij de kasseilegger. Het is ook gerelateerd aan sociale klasse, dus cultuur.
Zuigelingen en verzorgers
Naarmate het kind lacht of huilt geeft ze meer betekenis aan deze reactie. Deze betekenis wordt
versterkt door haar omgeving. Ze zal zien hoe haar verzorgers reageren en dit koppelen aan gedrag.
Als er een interactie plaatsvindt tussen kind en een volwassenen begint dit meestal bij het kindje.
Het kind heeft veel meer behoefte om opgevoed te worden dan de samenleving. Ze moet opgevoed
worden en aandacht krijgen.
opvoeden is niet zomaar kennis doorgeven. De baby vraagt hiernaar.
1. Solitair: speelt alleen met de blokjes of met zijn knuffeltje, ze is op zichzelf bezig. Ze leeft in
een niet helemaal gedifferentieerde wereld.
2. Parallel: verschillende kinderen samen spelen nog apart maar ze houden elkaar in de gaten
en gaan dingen overnemen. Ze gaan parallel spelen en rekening houden met de omgeving.
Dit is nog niet echt een genormeerd spel (aan regels onderworpen)
3. Associatief: 1 kind begint met iets en een ander kind gaat er mee verder, ze spelen nog niet
echt samen maar er is al meer interactief contact.
4. Coöperatief spelen: kinderen spelen samen en er is sprake van genormeerd gedrag. Ze
oefenen een druk op elkaar, je moet de regels na leven.
je leert dat de sociale wereld bestaat uit sociale normen/rollen
1. play: gewoon spelen, met name solitair. Bv. Alleen Indiaantje spelen
2. game: vraagt spelregels, denk aan voetballen. Bv. Jij bent de rode ridder en ik de draak, je
moet je dan aan jou functie houden om een tof spel te hebben. Als je de regels en normen
begint te kennen, besef je ook dat de wereld uit normen bestaat. De game fase is dus
belangrijk.
de sociale wereld is iets dat we zelf maken
1. Schaamte: een gevoel dat zich voordoet als mensen een norm overtreden. Een aangeleerde
emotie: als je niet opgevoed wordt, ga je je niet schamen.
2. Gène: plaatsvervangende schaamte: wanneer je iemand anders een (basale) regel zie
overtreden.
de diepzittende norm zit heel diep geworteld!
a) Freud en de psychanalyse
De opbouw van persoonlijkheid is een sociaal proces en kan dus niet opgebouwd worden buiten de
sociale werkelijkheid.
Hij leefde eind 19e begin 20ste eeuw in een cultuur waar er grote verschillen waren tussen normen en
het feitelijke gedrag. Het was een heel schijnheilige wereld.
Bij de opbouw van je persoonlijkheid, wanneer je het bewust zijn en het onbewuste begint te
onderscheiden, vormt zich dat omdat je een relatie aanknoopt met de meest belangrijke
personen in je omgeving: je ouders
2. Oedipus complex
Jongetje dat zich aangetrokken voelt tot zijn moeder. Zijn mama is een bron van eeuwige
voldoening. Zijn vader staat in de weg want hij wil zijn mama ook als vrouw. De zoon wilt de
vader weghebben om zijn mama helemaal voor zichzelf te hebben. Dit is allemaal onbewust
want hij kende zijn ouders niet. Het Orakel had dit voorspeld en daarom werd het kindje
verbannen en elders opgevoed. Oedipus vermoorde per ongeluk zijn onbekende vader. Verder in
het verhaal heeft hij onbewust seks met zijn moeder.
3-hoeksverhouding en onbewuste trekken Freud aan
Ich / Es / Über-Ich
3. Ich / Es / Über-Ich
- Es: (het) de driftkrachten uit ons eigen lichaam, onze wil en behoeftes. Deze driftkrachten zijn
niet altijd bewust.
Je krijgt in ons 2 krachten die het tegen elkaar gaan opnemen: de behoeftes en de sociale
normen. Je kan bv niet zomaar doen wat je wilt, de behoeftes zijn dan in strijd met de
normen, want de normen willen je weerhouden van die dingen te doen.
Wat is je geweten? “Verinwendigde stem van de vader “ je mag dit en dit mag je niet
- Ich: de scheidsrechter: nu moet ik de maatschappelijk normen volgen en nu doe ik wat ik wil. Dit
is een gevolg van de botsing tussen de noden (lichaam) en de maatschappelijke normen. Een
poging tot verzoening.
kritiek op Freud
Is dat in alle samenlevingen wel zo? Niet in alle culturen leven we in dezelfde gezinssituatie.
Zo pessimistisch dat Freud was (mensen zijn getekend door hun conflict en worden de hele tijd door
de cultuur en de samenleving op de proef worden gesteld.) zo optimistisch dat G.H. Mead was.
hoe kan dat nu met zo’n gelijkaardige structuur? Andere invulling!
- I: iets dat spontaan opborrelt, de geest is een fontijn van alsmaar nieuwe ideen en gedachten.
( Es Freud) . Het I is altijd nu, het tekent zich nu af. Als je terugblikt naart iets waaraan je 5
min geleden dacht dan is dit het Me.
de oorspronkelijke kracht
- Me: de maatschappij ( ich Freud) en het verleden van het I. Dit ben ik zelf als ik terugkijk op
mijzelf. Dit zijn ook alle normen, waarden, rollen die ik inwendig. Ik kan dieren verinwendigen,
ze gaan deel uitmaken van mijn me. Ik weet wat een man, een vrouw, een koning, het monster
van Lochness is. Het is heel de maatschappij en patronen die ik heb opgeslagen. Ik kan een Ezel
nadoen omdat er een ezel in mij zit, ik weet wat het doet en hoe het geluid maakt. Alles wat
vanbuiten komt en je inwendigt. De oordelende reacties van de anderen zijn heel belangrijk bij
de me. de reactie van mensen op ons (gedrag) gaan we ook verinwendigen en dit wordt uzelf.
Denk aan oma en mama die zeiden dat je mooi kon tekenen en toen wou je tekenaar worden.
Hun oordelende reactie op het verdrag dat jij vertoonde vormt jou persoonlijkheid. Het
zelfbewust zijn is een bijzondere dimensie van het zelf
de maatschappelijke kracht
- Self: een scheidsrechter die het I zijn verloop laat gaan afwisselend met de maatschappij in ons
( uber-ich Freud). Het gaat om krachten die je bij jezelf kunt waarnemen. Bv. Humor: het
begrijpen van een grap is iets direct. Het flitst op. Het plotse heeft te maken met de I, het nu
moment waarbinnen iets zich manifesteerd. Je kan het zelf waarnemen: Bv. In de humor, als
iemand bijv. tegen een boom loopt en je lacht. De eerste reactie is lachen en dan onmiddellijk
gevolgd met een hand voor je mond omdat het onbeleefd is . De lach is je I (want het gaat
vanzelf) en je hand is de Me. Het self geeft je I en Me wat ze vragen.
Het zelfbewust zijn is een bijzondere dimensie van het zelf. Je beseft wie of wat je bent in de ogen
van de anderen. Het spiegelzelf: looking glass self. Ons zelf bestaat uit spiegels, we kijken in de
spiegel die de andere ons voorhoudt en dat inwendigen wij.
Social media: alleen maar spiegels voorhouden (likes, commentaren, …)
Onze persoonlijkheid wordt gevormd door de social media
het pessimisme van Freud en het optimisme van Mead hebben te maken met de tijdsgeest en
hun liggen. Mead kwam uit het vooruitstrevende Amerika waar als kon, terwijl Freud van het
strakker donkerdere Wenen kwam. Theorieën zijn vaak een weerspiegeling van dingen die in de
lucht hangen, ze ontstaan ergens.
- hidden curriculum: dingen die je leert zonder dat je weet dat je ze leert. Het is impliciet. Op
school leer je dat de wereld niet fair is, je leert dat je in een harde wereld leeft, maar niet uit
een tekstboek. Je leert ook urenlang op een stoel zitten en te focussen op de leerstof, dit staat
niet in het curriculum.
- gelijkheid van kansen?: de school is voor iedereen, en iedereen krijgt gelijke kansen. Deze
gelijkheid is vreemd genoeg toch niet zo groot. De onderwijskansen zijn zeer ongelijk, gebonden
aan de sociale klasse. Het schoolsysteem was een repodructie van ongelijkheid.
3. peer group: leeftijdsgenoten. Mensen die samen opgroeien hebben bepaalde banden die heel
belangrijk zijn. Hier leer je weer iets helemaal anders dan binnen een school of gezin. Je leert
vanuit het niets iets op te richten, afspraken te maken. Je leert jezelf organiseren. Je leert een
alternatieve kijk te ontwikkelen
5. Werk: als je ergens gaat werken leer je vanalles: arbeidscultuur, nieuwe vaardigheden die
vanzelfsprekend zijn
6. lokale gemeenschap: de wijk of de buurt die je mee vormt. Vroeger werd er een verschil
gemaakt tussen plattelands en stadssocologie. Antwerpen is niet hetzelfde als Schendelbeke. Je
wordt anders gesocialeerd in Antwerpen dan in Schendelbeke.
- Primaire: socialisatie die zich voltrekt in de beginjaren en die een heel belangrijke greep heeft
op u. De primaire socialisatie is totaal, hier wordt heel je persoonlijkheid gevormd
- Secundaire: partieel en later. Als je een nieuwe taal leert, leer je iets bij maar veranderd niet je
hele persoonlijkheid.
1. daartoe ingerichte instituties versus andere: de primaire socialisatie voltrekt zich in instituties
die socialisatie als hoofddoel hebben: school, gezin,... . De secundaire socialisatie niet: denk
aan werk, de buurt, … socialisatie is hier geen hoofddoel, desondanks leer je er wel nieuwe
dingen bij.
het opnieuw opvoeden, dit moet je in verband brengen met de nieuwe samenlevingen.
Dit is een bepaalde vorm van secundaire sociolisatie die toch op primaire socialisatie lijkt. Je voedt
iemand op maar die doet toch foute dingen: zware criminele acties. Dan gaan we proberen te
hersocialiseren: opnieuw opvoeden. Het is zo ingrijpend dat het lijkt op de intesieve primaire
socialisatie. Hier zijn dus ook instellingen in het leven geroepen met als doe hersocialisatie (wat sterk
aansluit bij primaire socialisatie).
In pre moderne samenlevingen kent men het fenomeen van hersocialisatie niet. Het is een
modern idee: wij kunnen zelf de samenleving vormen. De designbaarheid van de wereld. We zijn
geinteresseerd in het indentificeren van probelemen en het oplossen. Dit heb je ook bij
opvoeding: mensen die een last vormen voor de samenleving. Dit gaat men proberen op te
lossen. Denk aan een schoolbord dat vol fouten staat en dat je dan afveegt en opnieuw invult.
Men probeert de mislukte socialisatie te verwijderen en te heropvoeden. De verkeerde
opvoeding moet ongedaan worden
3. in gezelschap van anderen: je werkt samen met anderen, je bent niet alleen
Dit werkt niet Je zal nog radicaler worden en nieuwe netwerken creëren
Total institutions
vaak panoptisch: dit is een instelling die zo is ingericht dat er geen privacy is. Er is een alziend oog
in het centrum dat alles kan zien. Je zal jezelf onderwerpen aan de norm omdat er constant
toezicht is. Dit is een zeer moderne instelling, het leven kan door mensen ingericht worden. We
kunnen meer dan enkel leven, we kunnen het zelf ontwerpen.
15. LEVENSLOOP
Sociologen houden zich bezig met de vraag in hoeverre die indeling verschilt van maatschappij en
ook wat er voor elke fase zo bijzonder is. Het hele leven door blijf je leren. Het is weer een zeer
modern idee: je moet blijven leren. Het oude idee is dat je als volwassenen volleerd bent.
a) Kindertijd
b) Adolescentie
c) Jongvolwassenheid
d) Volwassenheid
e) Bejaarde
f) Dood
a) Kindertijd
In hoeverre is dit een cultuurproduct? De notie kindertijd is sterk verschillend van cultuur tot cultuur.
Philippe Ariès over de notie ‘kindertijd’
de manier hoe dat men naar kinderen keek is helemaal anders dan nu
- Kind deelde tot ca. 17de eeuw het leven met volwassenen en werd beschouwd als ‘kleine
volwassene’. Kinderarbeid was normaal. Kinderen speelden dezelfde spelletjes als volwassenen.
Ze werden beschouwd als zelfde type mensen
Door:
- toegenomen complexiteit en differentiatie van de samenleving en
- tendens naar humanisering, was er een grotere nood aan scholing: het kind werd jarenlang in
‘quarantaine’ geplaatst en kreeg een daarbij horende ‘kinderrol’
Ze warden in afzondering geplaats. De kinderwereld en volwassenwereld kende een
scheiding. Ze werden elkaars spiegelbeeld. Als de volwassenen volgroeid is, dan is het kind
lerende. Als de volwassene ernstig is, dan speelt het kind. Het kind luistert, de volwassene heeft
gezag
Het kind moet: spelen – leren – gehoorzamen
Een volwassenen is het tegenovergestelde.
Waarom de scheiding?
- Cultureel element: kinderen zijn bijzondere wezens, ze hebben een eigen psychologie
- Structureel element: de samenleving werd complexer, meer behoeften, functies, … .
Pedagogie als wetenschap werd het leven in geroepen. De rol van het kind als kind is vrij
recent.
b) Adolescentie
c) Jongvolwassene
- Experimenteergedrag
Je bouwt je leven uit door dingen te proberen. Je werkt een beetje, je reist een beetje, … .
Naarmate de samenleving vloeibaar wordt, de rollen vervagen en de culturele patronen anders
worden bekeken. De zekerheden zijn niet langer meer zeker.
Dit gedrag wordt meer uitgesproken over het hele leven. Oudere mensen beginnen ook meer
mee te experimenteren
LES … 29/10
d) Volwassenheid
- 'midlife crisis’
e) Bejaarde
- Paradoxale situatie
Als je dit historisch bekijkt, dan zie je dat mensen het altijd beter en beter hebben. De bejaarde
worden ouder en talrijker, en kunnen genieten van goede zorg. Maar, de status van bejaarde is
afgenomen. Vroeger waren ze belangrijker dan nu, ze waren een wandelend archief. In de
maatschappelijke betekenis hebben ze niet meer echt een functie.
Je hebt een paradoxale situatie tussen de bejaarde die het goed heeft en de bejaarde die
cultureel gezien minder aanzien heeft.
f) De dood
Vroeger zei men dat enkel de mens de dood beseft. Het is iets bijzonder voor ons, we weten dat
we dood gaan: we gaan rituelen malken en ons instellen naar dit idee.
Sterven is de culturele invulling van de dood. Het is de culturele betekenis die we aan de dood
geven. Deze betekenis zal door de culturele verbintenis ook sterk verschillen.
Er werd vastgesteld dat binnen verschilende culturen dezelfde overgansrituelen bestaan die een
bepaalde structuur hebben.
Bij en overgangsritueel gaat iemand over van de positieve naar de andere (status). Van
ongehuwd naar gehuwd.
Zo een overgang verandert de identiteit van de betrokkenen. Hij of zij zal zich anders gaan
gedragen.
- Segregatie-fase: bij de overgang van gehuwd naar ongehuwd bestaat het gebruik dat men aan
de vooravond van een huwelijk luide knallen produceerde. Hiermee gaf men heel het dorp het
teken dat er iets ging gebeuren. We komen in een uitzonderlijke toestand. We komen in een
situatie van feest.
- Marge: een grensfase, waarin je je terugtrekt uit de dagelijkse sleur en jezelf aan het feesten
zet. Er is een sociale uitwisseling. Je gaat veel meer samendoen. Dit gebeurt bij alle 3 fasen. =
toestand van intense sociale koppeling.
- Reagregatie-fase: je laat het feesten los en gaat terug naar het normale leven met de nieuwe
toestand, er zijn nieuwe rollen bekleed nu.
De normale sociale situatie wordt opgeschort, dan ga je feesten, vieren en meer sociale interactie
hebben, dan hernemen we terug het normale leven
Er is een overgang van een gestructureerd leven (werken, bepaalde rollen) naar anti-structuur
(Liminaliteit) (feest) en dan keren we terug naar structuur.
Wat is een week? 5 dagen structureel werken en dan 2 dagen anti-structurele weekend
Wat is een jaar? Werken en vakantie
We zullen nu beginnen van kleine sociale contacten (microsociologie) en dan laten zien hoe het
sociale leven opgebouwd is. We zullen dit dan verder uitbreiden tot meso en zelf
macrosociologie.
Onze maatschappij bestaat uit patronen en uit een wir war van interacties, deze interacties zijn
niet zo stabiel en onverwoestbaar. Interacties zijn kwetsbaar: in een gesprek elkaar fout verstaan
of niet begrijpen.
Ondanks de de instabiliteit bestaat er een sociale orde.
+ anticipatie
Dit is enkek in sociale interactie. De bal weet niet dat het tegen de muur gaat komen.
Het gaat hier niet op kunnen anticiperen.
Wij mensen kunnen op elkaar anticiperen en de mogelijke reactie voorspellen.
+ interpretatie
De reactie van de ander is niet altijd even helder. Je moet die interpreteren: wat
betekent die lacht? Ben ik grappig of word ik uitgelachen.
Onze sociale interactie zit vol interpretatie. Interacties zijn kwetsbaar.
In mulitculturele culturen zijn interacties moeilijker af te wegen. Wat bedoelt die nu?
denk aan verschillen in handgebaren over de wereld.
Benaderingen:
+ Etnomethodologie (H. Garfinkel)
+ Dramaturgie (E. Goffman)
+ Proxemics (E. Hall)
+ Rolanalyse
a) Etnomethodologie
Denk aan de dokter die anatomie bestudeerde door dode lichamen open te snijden. Hij maakte zijn
onderzoeksonderwerp kapot.
Garfinkel: om te weten hoe een interactie in elkaar zit, moet je ze verbreken, kapot maken,
openleggen. Wat zijn nu de mechanismen om deze interacties heel te houden.
Garfinkel vroeg aan zijn studenten om te doen alsof ze iemand anders zijn thuis, alsof ze
wildvreemden zijn. Bel aan thuis en wacht tot je binnen wordt gevraagd, doe alsof je te gast
bent. Verbreek de vanzelfsprekendheden die er voordien waren binnen het gezin.
Mensen zijn de hele tijd aan het interpreteren en verklaringen aan het zoeken.
b) Dramaturgie (belangrijker)
Methode in de sociale wetenschappen die begrippen uit het theater toepast op het dagelijks leven.
De wereld is een speeltoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel
Het gaat om hulpmiddelen die mensen gebruiken om die sociale orde te spelen? Overeind te
houden.
Begrippen:
+ impression management
+ tact
+ civil inattention
+ bracketing
+ voor en achterplan
+ entourage / façade
+ dramatisering
In het normale leven heb je een zekere rol te vervullen. Als je deze rol niet volgt, dan wordt de
orde kwetsbaar
+ impression management
Je moet geloofwaardig zijn door je eigen gevoelens te controleren: als je iemand in de winkel
ziet die je niet mag maar moet bedienen, dan moet je deze slechte gevoelens onderdrukken.
We doen de hele tijd aan impression management. Dit zorgt ervoor dat interacties vlotter
verlopen. Het sociale leven blijft dan makkelijker overeind.
Een individu probeert zijn emoties te controleren
Now girls, I want you to go out there and really smile. Your smile is your biggest asset. Use it. Smile.
Really lay it on.” Voor hostesses
Als je in een vliegtuig zit, moet je met een heleboel verschillende mensen rekening houden. Een
hostess moet de mensen tevreden houden en doet dit door te lachen.
Tijdens een interactie pijl je ook of iemand oprecht is. Meent die nu die glimlach? Je probeert te
testen of de andere wel authentiek is. Je maakt een onderscheid tussen de gemakkelijk
controleerbare prikkels (I Love You) en de minder makkelijk controleerbare dingen (de gebaren die
iemand maakt, het blozen, oogcontact lichaamstaal)
Als de verbale en non verbale communicatie goed samenloopt, dan ben je een goede impression
manager.
+ tact
Het figuurlijk aftasten van iemands toestand. Wat mag ik zeggen, wat niet. Het is een manier
om de interactie te zuiveren en geloofwaardig te houden.
+ civil inattention
Het bewust elkaar niet aanstaren. Als je met veel samen in de tram zit is het vreemd elkaar
aan te staren, het lijkt aanvallend.
+ bracketing
Haakjes plaatsen: hulpmiddelen om een gesprek tussen mensen ongestoord laten verlopen.
Je kan bv. In een kring gaan staan. Dit is het territorium van dit gesprek. We sluiten ons even
af van de buitenwereld
Dit kan in de ruimte gedaan worden, door lichaamshouding. Maar ook in de tijd, door bv. Aandacht
te vragen door op een glas te slagen. Hij opent de bracket, hij vraagt iedereen voor aandacht. En op
het einde als iedereen klapt dan sluit de bracket.
+ voor- en achterplan
Voorplan: The big show, wanneer je er moet staan en moet slagen. Bv. Op een podium iets
doen
Het is een hulpmiddel om de schittering van het voorplan veel meer mogelijk te maken.
Zwemmen in de zee vroeger: achterplan is het omkleden in het hokje en het voorplan is dan het
zwemmen.
+ dramatisering
Het uitvergroten van gebaren om duidelijker te communiceren. Een scheidsrechter moet de rode
kaart duidelijk laten zien om de boodschap over te brengen. Het is een uitvergroting van
communicatie.
Intieme ruimte:
Je gaat niet zo intiem zijn met je leerkracht als met je lief. Je hebt maar met een heel beperkt aantal
mensen een intieme relatie.
Persoonlijke ruimte:
Als je hier iemand binnenlaat, ben je bevriend met die persoon. Het wordt dan onprettig gevonden
als je op afstand blijft.
sociale ruimte:
De ruimte die je inneemt met vreemden.
publieke ruimte:
Je communiceert met een publiek. Je praat niet zo als je een gewone sociale interactie aangaat.
deze zones zijn grenzen. Als je intiem wordt met iemand verandert er iets. Hoe dichter bij jou, hoe
familairder/intiemer.
d) Sociale Rol
Een rol is een geheel van verwachtingspatronen die horen bij een bepaalde sociale situatie. Bv.
De rol van klant spelen, je schuift flink aan in de rij. We gaan mensen dwingen om zich aan rol te
houden. OM GEWENST TE ZIJN.
+ Rolsegment
Wat is een segment?
Een persoon bevindt zich t.o.v. ander personen. De vader verwacht van de dochter dingen en
omgekeerd. Moeder verwacht ook een aantal dingen van vader (dochter mee opvoeden) en
omgekeerd. Segment 1 is de relatie tussen vader en dochter. Segment 2 is de relatie tussen vader
en moeder. De school van de dochter verwacht ook dingen van de vader en omgekeerd. Deze
relatie is segment 3.
De rol = segment 1 + segment 2 + segment 3
nu kan je het verschil kennen tussen Intern en extern rolconflict. De dochter verwacht andere
dingen van de vader dan de school. Het zijn botsende verwachtingen. We praten over een intern
rolconflict, want al deze verwachtingen horen bij de rol van vader.
een rol is minder eenduidig dan je zou willen: rollen bevatten interne spanningen en dit zorgt
voor het ondermijnen van sociale orde rol is de oplossing voor de dubbele contingentie.
Wat is ziek zijn? Er is iets fysiek/ mentaal mis. Het wordt door de natuur veroorzaakt.
Wat gebeurt er als iemand ziek is en pijn heeft?
Bv. Ik kan niet gaan werken door de pijn
• Dubbele contingentie:
De baas en medewerkers verwachten dat die persoon zijn rol vervult. Maar die persoon kan
niet door toestanden. Er ontstaat een dubbele contingentie: er is meer onzekerheid. uitleg
vragen
- Afhankelijkheidsrelatie: dit is een relatie tussen mensen maar dit wil niet zeggen dat ze een
interactie hebben. Denk aan de arbeidsmarkt. Je wordt beïnvloed door anderen maar niet
rechtstreeks.
Vb. de wachtrij: als iemand de laatste ticketjes koopt en je dan niet kan gaan.
- Perverse effecten:
Effecten die niemand wenst, maar die er toch zijn
Vb. hamsteren self-fulfilling prophecy. Als mensen denken dat het waar is gaan ze dit ook
doorvoeren en actie ondernemen. Er was geen tekort maar door het gerucht kwam de prophecy
uit. Men ging massaal wc-papier kopen waardoor er een tekort kwam
Opdracht:
Boek lezen.
De bedoeling is dat je beseft dat jezelf een knooppunt bent van allemaal verschillende sociale
relaties. Niet enkel maatschappelijk zelfs! Relatie met planten, dingen, … . dit is heel verschillend
voor andere
Creatief: maak er zelf iets van, graaf in je eigen geheugen.
reflecteren!
Beoordeling: de manier van schrijven: helder geschreven, beantwoord het iets geloofwaardig?
• Sociale interactie:
Verschil sociale interactie – verhouding verhouding bestaat uit een regelmaat van
interacties. Als je 1 interactie doorvoert heb je geen verhouding.
• Sociale verhouding:
Bestaat uit sociale interacties en gaat om het aantal en duurzaamheid. Veel sociale reacties
zorgen voor een duurzame sociale verhouding.
• Sociale groep
Primaire en secundaire groepen
• Aggregaten
= een menigte, opeenhoping. De aanwezigheid van een aantal mensen die de indruk geven
van een hoop. Bv. hoopje bladeren.
Als er veel mensen op een perron staan te wachten, dan is dit een aggregaat. In grote
menigte gedragen mensen zich anders. In een aggregaat kennen mensen elkaar niet, je hebt
niet het gevoel dat je een lid bent. Toevallig zelfde ruimtelijke plaats
• Massa
Nog een groter aantal. Mensen in een massa. De invloed van anderen is groter dan in
aggregaten. De massa kan je meeslepen. Als je weet dat je opgenomen wordt binnen een
massa. Bij een massa ben je fysiek samen, denk aan een betoging. (Dit is niet zoals collectief
gedrag, bv mensen die naar dezelfde nieuwszender kijken.
• Sociale categorie
Onderverdeling die de onderzoeker doet om variabelen te kunnen toetsen op hun
verklarende kracht. Je deelt mensen op in categorien op basis van bv. Gender, inkomst,
afkomst, … . Je maakt hokjes waarbinnen je de bevolking plaatst.
Waarom?
gaan mensen uit dezelfde categorie zich gelijkaardig gedragen? Kunnne we via
categorien iets bepalen?
Bepaalde categorien vallen samen met een groep!
sociale groep is het belangrijkste element hier!
Sociale groep
Een groep is een verzameling van mensen gebonden door een bepaald aantal kenmerken.
Verschil massa en een groep? Bij een massa heb je niet de duurzaamheid van een groep.
Klimaatmars/vakbond: als lid van een groep meedoen aan een massa bijeenkomst.
(Wij vs Zij )
• Wij-bewustzijn
Een groep kan pas bestaan als je er bewust van bent. Bv. Een gezin. Voetbalclub. Wij
Italianen.
• Grens (lidmaatschap duidelijk)
Duidelijk lidmaatschap = grens. Bv. Geen lidkaart = je bent geen deel van deze groep.
Gezin? Nieuwe partner: als de relatie verduurzaamt dan hoort die bij de groep.
• Regelmatige interacties tussen de leden
Het is duurzaam, veel contact met elkaar. Bv. Zwitsers: wij zijn Zwitsers, nazat van Willem
Tell. Er is toch communicatie onder de Zwitsers: denk aan tv en nieuwszenders.
Wanneer spreek je van een massa: voldoende mensen en er moet een idee zij van de
hoeveelheid bij de individuen, “wow we zijn hier met veel he”
GEMEINSCHAFT GESELLSCHAFT
Persoonlijk Zakelijk
Affectief Affectief neutraal
Gehele betrokkenheid Segmentele betrokkenheid
Kleinschalig Grootschalig
Gemeinschaft: ik kent mensen uit zijn woonbuurt, familie, werk, … . Al deze mensen kennen
elkaar ook. Het is een dicht netwerk van mensen die elkaar zeer goed kennen.
Typisch: binnen dat netwerk word je sterk gedragen, er is een grote solidariteit, Maar als je jezelf
daar niet zo goed voelt kan je moeilijk helemaal weggaan. Je verliest alles ineens. Je familie is
verder, je vrienden blijven achter, … . Het is moeilijk voor hun om weg te gaan. Als je ergens een
draadje wilt doorknippen moet je uit heel het netwerk stappen. Je opvangnet valt weg. Daarom
is het zo moeilijk
Gesellschaft: de mensen op zijn werk zijn niet de mensen uit zijn buurt en zijn ook niet zijn
familieleden. Hier hebben we een open netwerk. Je kent de mensen maar partieel. Stel dat ik zijn
leven wil veranderen, dan moet die enkel dat draadje doorknippen. Hij moet niet de andere
draadjes doorknippen. We zien dat deze ik veel makkelijker veranderingen kan doorvoeren
binnen zijn netwerk. Een open netwerk is dus open voor veranderingen.
Een te open netwerk zorgt voor slechte banden en eenzaamheid en een gesloten netwerk laat niet
veel verandering toe.
Een te open netwerk zorgt voor slechte banden en eenzaamheid en een gesloten netwerk laat niet
veel verandering toe.
Primaire groep: Dit zijn de eerste groepen waar je lid van wordt en de groepen die heel belangrijk
zijn voor u. Ze zijn eerder gemeinschaftelijk.
Secundaire groep: Dit zijn bv mensen die je kent van je organisaties en die minder belangrijk zijn
voor jou. Ze zijn eerder gesellschaftelijk.
Binnen zeer zakelijk organisaties zal ze je zelf ook altijd iets van gemeinschaft vinden. Het is dus niet
zo strak omlijnt.
Groepen kan je hebben van zeer groot tot zeer klein: de mensheid is een groep, maar een gezin van
2 personen is ook een groep.
FORMELE ORGANISATIE
– onpersoonlijke interacties
– specifieke doeleinden
Je hebt pas een organisatie als het bepaalde doelen heeft dat het nastreeft:
Bv. Departement financiën: opgericht met een doel. IS is een groep, en ook een organisatie
want je hebt een bepaald doel binnen IS. Een leger is een organisatie omdat er middelen
worden gezet om een doel te bereiken.
– ontworpen
Als je een doelstelling hebt, ga je de groep zodanig inrichten dat ze op de beste manier de
doeleinde bereikt.
LEIDERSCHAPSTYPEN
Je hebt leiders en volgers. Dit kan heel formeel zijn: denk aan baas-werknemer verhouding
– instrumenteel:
Deze leider heeft een doel en wil bv winst maken. Alle leden zullen dan hierop gericht zijn. Bij
een leger worden de soldaten ingezet als instrumenten.
Instrumenteel, doelgericht werken, heeft ook een keerzijde. Er moet een moraal zijn. We
hebben nu een expressieve leider nodig.
– Expressief:
Deze leider zal zijn volgers zien als levende wezens en niet louter gevoelloze instrumenten. Hij
gaat luisteren en denkt aan de gemoedstoestand.
Hier zal je weeral een hybride vorm krijgen, het is nooit absoluut.
Deze termen hebben een analytisch doeleinde: bepaalde leiders analyseren.
GROEPSCONFORMITEIT
Je bent lid van een groep en beseft dit. Je vormt jezelf nu dan naar het model van de groep, je wordt
een met de geest van de groep en begint dit over te nemen in je identiteit.
Bv. Er is een duidelijk verschil in kledingstijlen per richting. Denk aan de hipster KSO-kindjes en de
marginale BSO-kindjes.
Relevante experimenten:
Er warden aan een x aantal deelnemers gevraagd welk lijnstuk even langs als op de linkse kaart.
Ash had 1 proefpersoon en de rest waren acteurs. De acteurs moesten telkens het foute antwoord
geven. In een hele boel gevallen conformeerde de proefpersoon zich aan de rest. Hij sloot mee aan
ondanks dat hij duidelijk wist dat het fout was.
Groepsconformiteit: groepen zijn onmisbaar voor mensen. We gaan ons aanpassen als we de
steun van de groep niet willen verliezen. Mensen zullen manieren van denken, kleden ,… aannemen
van de groep. Dit kan bewust of onbewust.
Milgrams experiment
Men wou nagaan hoever mensen een groep kunnen volgen. Denk aan Hitler met alle Duitsers die
hem blindelings de oorlog in volgde.
Een acteur kreeg de rol van student en de proefpersoon kreeg de rol van leerkracht. Bij een fout
antwoord moest de leerkracht een stroomstoot geven aan het proefpersoon. De kracht van de shock
neemt toe naarmate de vragen fout werden beantwoord. Er waren toch wat deelnemers die
shocken bleven doorvoeren.
Met een bepaalde autoriteit zijn mensen geneigd makkelijk mee te gaan. Men probeerde zo de
concentratiekampen mee te verklaren.
REFERENTIEGROEP (groepsconformiteit)
men stelde dat er zeer grote verschillen waren tussen het welbevinden van een groep
politiemannen en een groep luchtmacht.
De kwestie was de volgende: hoe voel je je binnen de groep? Wat zijn je promotiekansen?
Men stelde vast dat de groep met objectief het meeste promotiekansen, dat die militairen het
minst goed voelde en hun promotiekansen het laagste inschatten.
Referentiegroep = een groep waartoe je nog niet behoort, maar wel al rekening mee houdt. Je
conformeert je met een groep waartoe je nog niet hoort
je moet het als volgt bekijken: mensen zijn altijd deel van een groep, maar er zijn ook
referentiegroepen. De niet gepromoveerde vergeleken zich met een groep waartoe ze willen
behoren maar zelf nog niet behoren. Ze geraakte gefrustreerd omdat het andere groepsleden
wel lukte en hun niet. De andere vergeleken zich met een groep waar er weinig
gepromoveerde waren.
Als je iemand zijn gedrag wilt begrijpen moet je kijken naar de groepen waartoe die behoort, maar
ook de referentie groepen.
Dit model komt uit het begin van de 20ste eeuw. In Duitsland stond men toen nog met een half
been in het ancien regime. De modernisering was er, maar er was nog een levendige herinnering aan
het feodale systeem. In dit systeem nam de barron beslissingen die dan gevolgd moesten worden. Er
was toen ook nog veel spraken van nepotisme = vriendjespolitiek. Geschreven regels gaan hiertegen
in, ja kan niet zomaar iets doen, of iemand daar aanstellen. Bij bureaucratie zoekt men capabele
mensen, die bv. Een diploma hebben en hun functie oprecht verdienen en niet zomaar via
vriendjespolitiek een bepaalde status krijgen binnen een organisatie.
De papierwinkel zorgt voor een soort van transparantie. Zonder deze formulieren, procedures, …
zou er willekeur heersen, zoals bij feodaal.
! Je moet wel rekening houden met de culturele omgeving: Japan is Amerika niet
We zien hoe dat het denken over bepaalde organisaties geëvolueerd is:
Max weber ideaaltype bureaucratie
Nieuwe managementdiscours de her opvatting van een organisatie en hoe het het beste
functioneert.
Nu: een organisatie is toch meer dan dit? Je moet continu bijleren
v De ‘innovatieve kennisorganisatie’
Je moet de ruimte geven voor verandering en groei
v i.p.v. hiërarchische taakuitvoering komen speelse, egalitair ogende projecten
Het marionet-gevoel moet worden uitgeschakeld: je moet mensen verzamelen en projectmatige
opdrachten geven. Bv. Een voetbalstadium ontwerpen: projectje over wat voor gras gaan we
gebruiken. Je gaat je werknemers vrijheid geven en ze het gevoel geven dat ze niet enkel
uitvoeren maar ook zelf onderzoeken en ontdekken
zo wordt het werken speelser. Hij krijgt meer vrijheid in zijn doen.
De hierarchie valt ook wat weg, men wordt gelijker.
– i.p.v. routines komen experimenten (projectjes)
– grenzen tussen werk en vrije tijd vervagen
ook buiten je werk nog aan de projectjes denken en brainstormen
– werken is ‘fun’ – maar veeleisend
je moet meer doen dan enkel uitvoeren: creatief zijn
– ‘vrijheid’ van de medewerker?
Meer doen dan enkel taken vervullen, maar het blijft nog altijd een bedrijf dus je moet
winst maken
Professionals in organisaties
Wat is een professional?
Dit is voor beroepen die een zeer grote autonomie hebben. Ze moeten continu beroep doen op
hun expertise. Ze gaan beslissingen nemen op basis van hun kennis. Ze hebben een grote
professionele autonomie
– Professionele autonomie
Een professional maakt deel uit van een groep: denk aan de advocaten en rechters.
De kwaliteit wordt door de orde berschermd, als je een slechte arts bent word je op het matje
geroepen. Advocaten kunnen ook op het matje geroepen worden.
Ze hebben een eigen deontologie: ze moeten zich aan een bepaalde moraal houden
Eed van hippocrates: ik zal de gezondheid van mijn patienten voorop stellen
En in het management?
Professionaliseren: we gaan ze meer deskundigheid geven, maar niet de autonomie. We gaan
ze naar de organisatie vormen. Bijscholen van een werknemer.
dit is eigenlijk deprofessionaliseren, men gaat de autonoomheid nog meer inperken
Belangen van de dokter kunnen botsen met belangen van het ziekenhuis bv.
– Gatekeepers-rol
De arts beslist welke patiënt en wordt opgenomen en wordt vrijgelaten. Het is niet de
ziekenhuisadministratie die dat doet! Dit kan voor spanning zorgen door andere belangen.
Iets te bureaucratisch maken = iets te moeilijk, ingewikkeld, te proceduurvol maken.
- Standenmaatschappij:
De samenleving is opgedeeld uit standen: adel, clerus, handelaars, boeren
- Hindoe kastensysteem
Vanboven de priesters (brahmanen) en vanonder de outcastes, die tot geen kast behoren. De
Kasten zijn verdeeld in lagen, je staat boven of iemand.
- Antieke Rome:
- Slavernij:
Slavernij komt voor in een aantal samenlevingen. Het is geen systeem op zichzelf, maar maakt
deel uit van het desbetreffende systeem (=stratificatiesysteem).
- Klassenmaatschappij:
Wij hebben geen standen en slaven, maar wij hebben klassen.
4 criteria van ordening:
Religieus en legaal:
Het ontstaan van de kasten heeft een goddelijke oorsprong. Volgens het hindoeïsme is er een
god op aarde gekomen die in delen uit elkaar viel. Elke kast bekleed een deel. Je hebt de voeten,
de benen, … . Er komt al direct een hiërarchie: hoofd is belangrijker dan voeten.
Waarom moet dat zo blijven? Door reïncarnatie word je opnieuw telkens opgedeeld in kasten.
Als je een goed mens was in je vorige leven zal je in een ander leven een hogere klasse
bekleden. Je huidige leven is een consequentie van je vorige leven. Dit kan je niet veranderen:
dit is zoals elke gevangenis op te zetten.
Economisch:
Wij hebben geen mythes of wettelijke verklaring voor de verdeling in klassen.
We hebben sociale klassen die afhangen van economische bedrijvigheid: iemand wordt
gerangschikt naar inkomen en vermogen.
Niets houd je tegen om te klimmen binnen de klassen. In kasten blijf je vanaf je geboorte, in
sociale klassen kan je bewegen.
- Grenzen
Strikt afgebakend:
Iedereen had zijn plaats en wist waar hij/zij stond. Het was duidelijk.
Je kon aan de kleding zien tot welke stand iemand behoort.
Diffuus:
Bij een sociale klasse maatschappij kan je niet altijd zien tot welke klasse iemand behoort.
Uit hoeveel lagen bestaat een klasse maatschappij? Dit is moeilijjk aan te geven, en niet zoals bij
de kasten en standen bv.
Mobiliteit:
Hier kan je wel van klasse naar klasse springen doormiddel van inkomsten en kapitaal te
vergaren. Je kan klimmen en dalen.
Standenmaatschappij:
Van boeren werd er verwacht dat ze adel die voorbijkwam eerbied toonden.
Anoniem en onbepaald:
Hier moet je geen buigingen gaan doen voor anderen, en word je ook niet vervuild door in
contact te komen met lagere lagen.
Kasten, standen, slavernij zijn familie van elkaar sociale klassen, de moderne stratificatie
is iets helemaal anders.
We hebben nu een maatschappij waarin mensen door te werken (eco. Succesvol zijn) klassen
kunnen beklimmen.
dit geeft een verklaring voor het economische succes van moderne samenlevingen.
Waarom zou ik dag en nacht werken als het mij toch niet ten goede komt (kastenmpp)
Nu werken mensen om zichzelf te kunnen verbeteren.
Stel dat we terug naar standen gaan, dan zal alle economische vooruitgang in elkaar zakken
LES 20/11
er is een hoogtepunt wanneer de industriële maatschappij haar intrede doet. Karel Marx is van
die periode, hij kende dus zeer grote ongelijkheid (dat uitliep in het communisme).
Naarmate de economische ontwikkeling verder ging, nam de ongelijkheid sterk af. We kregen
welvaartsstaten, waar sociale zekerheid en belastingen hun intreden deed. Je kreeg een afdemping
van de ongelijkheid. Rond 1970 was er sprake van een geringe ongelijkheid (in bezittingen en
vermogen).
Gegevens uit verschillende continenten: het gaat hier over de stijging van de ongelijkheid, in het
speciaal over het aandeel rijkdom/inkomen van het hoogste 10% van de werkende bevolking
we zien dat in 1980 in Rusland 10% van de meest verdienende ongeveer 20% van heel het
nationaal inkomen bezitten er is dus veel gelijkheid
in 1980 heeft 10% van de rijkste 1/3 ongeveer van het totale inkomen, de ongelijkheid is dus niet
zo spectaculair.
de ongelijkheidscurve in Rusland gaat in 1990 na de val van de sovjet unie de hoogte in.
Het communisme verliest zijn waarde (men streeft niet meer voor gelijkheid voor iedereen)
Als we kijken naar het uurloon zal dit gelijklopen met de stijging van de productie tot 1970 ongeveer.
Vanaf dan zal de toename inkomen per werknemer minder hard stijgen dan die van de procductie.
Dit heeft tot gevolg dan de producdent minder moeten geven aan de arbeiders en toch veel meer
produceren ze genieten dus van enorme winsten
Als we nu naar de rode curve kijken, snappen waarom de rijkste ineens zo een grote toename
hebben in inkomen.
(Proletarier: dit betekent dat de arbeiders over een extra arbeidsvermogen bezitten om arbeid voor
te planten)
We verdelen het in 3. Waarom in 3 ? Er staan mensen boven mij, onder mij en gelijk met mij.
empirisch ondervonden
Volgens Warner bestaat deze 3delige indeling echt: denk aan de verschillende culturen binnen de
klassen. Je ontwikkeling is sterk gebonden aan klassen.
Waarom nog verder in 2 opgedeeld? Binnen de klassen kan je nog een grens zien.
je krijgt nu een 6-deling. Die gebaseerd zou moeten zijn op empirische ondervindingen
Kan dit veranderen? Ja, als je kijkt naar de evolutie van de ongelijkheid zie je dat de middenklasse
ook meer een lagere klasse begint te worden.
haute bourgeoisie: niet de adel maar wel een groep mensen die al lang in het hogere circuit zit,
denk aan bankierfamilies, die al jaren en jaren het geld doorgeven binnen de familie. De Adel en
haute bourgeoisie vormen samen de upper upper class. Ze worden geboren in een omgeving waarin
men het gewend is rijk te zijn, het is vanzelfsprekend. Je vind het normaal dat iemand je een hoge
functie geeft of dat je een groot vermogen beheert, wat anders is voor de armere. De upper upper
class hebben een andere houding t.o.v. arbeid en het leven in het algemeen. De middenklassen en
de nouveaux rich hebben hun rijkdom zelf moeten vergaren. Door geboorte zijn de adel en haute
bourgeoisie bevoorrecht. Ze hebben al succes vanaf de geboorte. Ze gaan zich niet portretteren als
rijk zoals nouveaux riches zou doen.
nouveaux riches; mensen die in hun leven hun rijkdom hebben vergaard: zij zelf hebben die
gedaan of hun ouders. Bv: u papa is de baas van google. Ze hebben zelf hun rijkdom verworven en
willen hier dan ook mee pronken.
er is wel degelijk een verschil tussen de upper upper class en de lower upper class. Ook de manier
hoe ze met elkaar omgaan. Denk bv aan huwelijken, adel blijft liever binnen adel.
middenstand: dit zijn de kleine bedrijfsvoerders, die een winkeltje hebben. Ze hebben een
bepaalde mentaliteit: ze zijn succesvol maar moeten hard werken hiervoor. “Ik wil gewoon mijn zaak
behouden. “ “ de overheid moet zich niet te veel moeien, gewoon zorgen dat alles draaiende blijft.”
Bv: weinig belastingen, law & order = alles dat overheid moet doen (nachtwakerstaat)
hogere middenklasse: Dit zijn de vrije beroepen, denk dan aan advocaten en dokters.
In politiek opzicht zijn ze toleranter: het gaat hun goed dus ze gunnen het anderen ook, zolang ze
geen verlies lijden hieraan. Ze hebben een hoger loon.
lagere middenklasse: Dit zijn mensen met een normaal beroep. Ze hebben een lager inkomen en
zijn wat behoudender.
Lagere klasse
- Hogere arbeidsklasse
- Lagere arbeidsklasse
- Onderklasse
Tussen middenklasse en lagere klasse is ook een verschil in mentaliteit, en niet enkel in loon. De
hogere arbeidsklasse krijgt soms een hoger loon dan de lagere middenklasse. Denk dan aan een
laborant in de petrochemie, die verdient ook stevig zijn boterham. Je behoort dan wel tot de lagere
klasse want je bent een arbeider inkomen bepaald dus niet helemaal de stratificatie.
Hogere arbeidsklasse:
Lagere arbeidsklasse: ze hebben een zeer onzekere, minder betaalde job. Ze kantelen soms als en
ontslag dreigt, ze hebben dan echt problemen rond te komen.
Onderklasse: een deel van de bevolking die onder een bepaald niveau van inkomen is. De
armoede wordt generatie op generatie doorgegeven. Ze staan heel ver af van de mentaliteit van de
middenklasse. ze nemen afstand van de streverigheid van de middenklasse, ze denken dat ze er
toch nooit zullen geraken. Een mentaliteit van: het hoeft voor mij niet.
hoe verschilt smaak en habitus in verschillende klassen? Wat is leven in een sociale klassen? Hoe
denk en voel je? Wat is je habitus?
Als je behoort tot de hogere klassen sta je formeler in het leven: bv manier van spreken, verfijndere
grapjes maken, woordspellingen, alle letters uitspreken. Bij de lagere klassen vloek je sneller en ben
je luider en uitbundiger.
Judo: mengvorm
hoe hoger op de piramide hoe meer vorm, hoe lager, hoe meer kracht.
Dit is ook zo bij eten: lage klassen = veel aardappelen en worst. Hoge klasse: bord met verfijnde
ingredienten. De vorm is hier belangrijk.
Is dit waar? Het is een schematisering, het klopt in grote lijnen, maar er zijn betekenisvolle
onderscheidingen.
De ‘snob’
- van ‘s.nob’ (‘sine nobilitate’)
wilt bij de hogere klassen behoren maar is er nog niet helemaal
- (over)imitatie van higher classgedragingen
Hij gaat de hogere klassen overimiteren.
I shop, therefore I am: ja, je kan jezelf vormen, je eigen identiteit vinden en creëren, dit hangt niet
louter van je beroep af. Zelf construeren van je identiteit.
- Karl Marx
- Max Weber
- Eric Olin Wright
- Frank Parkin
Studeren: probeer te begrijpen waarover het gaat, voorbeelden te zoeken en denken of het wel
klopt. Denk er dieper over na!
Karl Marx
Polarisatie
- Transitionele klassen: boeren, middenstanders, vrije beroepen …
Dit zijn overgangsklassen. Je kan ze onderscheiden maar ze zijn aan het verdwijnen, er is sprake
van polarisatie. Het gaat hier over het duidelijk afbakenen van 2 sociale klassen.
- (zelf)vervreemding)
Als gevolg gaan ze aan zelfvervreemding doen.
Ze zijn vervreemd van hun producten, van elkaar en van zichzelf.
Ze maken vanalles, maar ze hebben er geen arbeidsvreugde in. Ze zijn vervreemd van hun
eindproduct en van hun medearbeiders. Ze moeten meedraaien als machines en hebben zelf
geen aangename werkomgeving kunnen vormen. Ze zijn ook vervreemd van zichzelf: wie ben ik
nu?
uitzichtloosheid wat voor een klassenstrijd zal zorgen volgens Marx
Klassenstrijd
Meer en meer proletariers = arbeiders zullen beseffen dat ze in die klassenpositie beland zijn. Ze
zullen hier dan ook tegen ingaan met als gevolg dat we een klasseloze maatschappij krijgen. Het zal
uitlopen tot een revolutie en een einde aan de tegenstellingen.
Klasseloze maatschappij
Dit was de visie van Marx, maar is vandaag de dag nog niet in toepassing en laat ons dus twijfelen
aan de juistheid van dit gegeven.
Max Weber
Hij was een liefhebber van Karel Marx, maar besefte ook dat er tekortkomingen waren met name
binnen zijn beeld van klasse en stratificatie. “ja er kunnen 2 klassen zijn, de bezittende kapitalisten
en de arme proletariers, maar waar bevinden kunstenaren en priesters zich? Waar zetten we een
voetballer?”
je moet een meerdimensionele theorie ontwikkelen van stratificatie, over de 3 domeinen van de
samenleving. Het is een kwestie van accenten leggen
Ambigue klassenposities
Marx gaat ervanuit dat een kapitalist alle 3 soorten controle uitvoert. Maar in de 20 ste eeuw is die
anders. Je bent als manager bedrijfsleider, maar je bezit niet al het kapitaal. De bedrijfsleider kan
ook nog altijd door het bestuur ontslaan worden. Je bent dus ook een werknemer. Het is ambigue
want je hebt iets te zeggen maar niet alles.
denk bv aan het leger: je hebt soldaten en onder-officieren en officieren. De officieren geven
bevelen aan onder-officieren die hij dan op zijn beurt moet doorgeven aan de soldaten. Het is
ambigue. Je krijgt bevelen en geeft bevelen, je zit tussen 2 stoelen. Je hebt een aspect van de
kapitalist maar niet allemaal.
Frank Parkin
Sluit meer aan bij Max Weber
Functionalistische analyse vertrekt dus altijd van de vraag: wat is de sociale functie van een …
(school, babysit, voetpad, fiets, …) ?
Functionalisten gaan zo ver dat ze vinden dat als iets bestaat het ook een functie heeft.
Waarom zijn er winkels? Handig voor verdeling van goederen.
Waarom is er armoede? Armoede heef misschien ook een functie …
Waarom is er criminaliteit? Hier kan ook een functie inzitten (men spreekt hier vooral van een
disfunctie.)
Als een fenomeen lang blijft bestaan zal het wel een functie hebben.
dit is de manier van denken: iets bestaat dus ik ga kijken waarom het bestaat en welke functies
het bekleed.
elke samenleving heeft een stratificatie, waarom? Een functionalist vertrekt vanuit het
vermoeden dat het een functie moet hebben.
Intrinsieke beloning: de beloningen die de activiteit zelf met zich meebrengt. Bv doen wat je
graag doet en dat zien als een beloning.
Maar wat nu als de intrinsieke beloning niet voldoende is? Dan moet je gaan aanvullen met
andere beloningen: verloning, status-aanzien, … .
Je krijgt taken die minder beloning nodig hebben zoals bv. papier gaan rapen in het park.
Iedereen kan dit doen. Je hebt anderzijds ook essentiële jobs die de samenleving niet kan
missen en die een grote verantwoordelijkheid en moeite vergen (studies). Met gaat die ook
hoog belonen dan. De belangrijke worden hoog beloont, de minder belangrijke lager (die zijn
ook door veel meer mensen uitvoerbaar, denk aan papier rapen). Zo krijg je vanzelf
gelaagdheid.
stratificatie wordt gezien als een beloningssysteem. Taken die je moet verdelen en dan heb
je beloning nodig.
MAAR, dat klopt toch niet? Mensen worden binnen een klasse geboren toch? Als je rijk
geboren bent, dan heb je dat toch niet aan de beloningen te danken? Niet iedereen die hoog
op de sociale ladder staat heeft die positie verdient. Ook niet iedereen met bepaalde
capaciteiten krijgt de juiste sociale positie. Als Mozart niet rijk was geboren, dan zouden we
waarschijnlijk nu geen Mozart muziek hebben.
er zijn mensen die door geboren te zijn in een achterstallige positie de plaats naar hun job
niet vinden, en daarbij ook niet hun mogelijke sociale positie op de ladder. Er kunnen
honderden Mozarten zijn geweest die gewoon in de foute omgeving zijn geboren.
Kritiek: deze ideologie is een weerspiegeling van the American dream: door hard te werken
word je rijk.
de theorie klopt niet helemaal, want er zijn rijken die er niets voor hebben moeten doen.
(denk aan Trump)
Maar, er is ook zoiets als de functie die stratificatie vervult als stimulerende factor. Het idee zelf
is functioneel: als je je best doet, maak je het.
klassenverschillen
LES 27/11
primair: het gedrag op zichzelf (dus nog zonder label) (OBJECTIEF GEZIEN)
als iemand iemand anders vermoord is dit primaire deviantie, zolang hij niet wordt opgepakt
heeft hij nog niet het label gekregen van moordenaar, dus spreken we nog niet over secundaire
deviantie.
als je op de tafel danst krijg je niet echt direct een labeling, het is dus niet deviant
Wanneer wordt gedrag nu gelabeld als deviant?
het labelen heeft te maken met machtsverhoudingen, niet iedereen kan labelen
Bv. Een klein kindje noemt je een zot, het klein kindje heeft geen macht over jou, het heeft geen
gevolg.
Als de psychiater u gek noemt heeft die wel een groter gevolg, hij heeft een soort van macht over u.
Machtige groepen doen ook aan labeling: denk aan de minderheidsgroepen die bestempelt worden
joden tijdens WO2 (ze moesten zelf een ster dragen)
mannen hadden op de meeste plaatsten een dominante positie en labelden dus ook vrouwen: de
typische huismoeder, ze kan enkel koken, werken is niets voor meisjes,
Deviantie en macht
wie labelt er en wat zijn de consequenties?
+ de excentrieke kunstenaar
Salvador Dali, zo een mensen kunnen met meer wegkomen, ze worden minder snel gelabeld
+ de student
als een student van 20 jaar een vuilnisbak in brand steekt wordt dit meer aanvaart dan een 20
jarige die al 2 jaar werkt. (hij wordt gezien als een straatboefje)
Normen en sancties
Norm:
een gedragspartoon dat wordt voorgeschreven en dat bepaalt wat je in bepaalde omstandigheden
mag/moet doen regels volgen, elkaar niet slaan, …
- Geschreven normen:
- Ongeschreven normen:
(Kan ook duidelijk zijn (expliciet), “als je naar het toilet gaat, spoel dan door” )
Sancties:
Een norm is maar een norm als er sancties aan gebonden zijn.
Bv. In Frankrijk mochten vrouwen tot 2013 geen broeken meer dragen, maar deze norm werd niet
gesanctioneerd dus het was niet een echte norm.
Als er niet wordt gesanctioneerd dan heeft de norm geen kracht en is het nutteloos (broek in
Frankrijk
De straffen zijn veranderd doorheen de tijd: middeleeuwse straffen zijn zeer lichamelijk, terwijl je nu
gewoon in een gevangenis je tijd moet uitzitten. Deze lijfstraffen zijn ook verboden in België nu.
Sociogenese: de leer van het ontstaan en de wording van sociale praktijken en instituties
Niet enkel de straffen zijn veranderd, de misdaden ook:
In moderne maatschappijen wordt niet zo zwaar getild aan opiniedelicten en veel meer aan de
bedreiging van de fysieke integriteit
heiligschennis: als je dit nu doet wordt er zelf niet omgekeken, het is uit het strafwetboek
gehaald.
Je mag iemand wel niet zwart maken, of aanzetten tot geweld
de andere incidenten zijn nu ook minder strafbaar.
parallelisem: wat ooit niet zo erg was, denk aan fysiek geweld binnen het huishouden, wordt nu
als not done gezien. Maar ook omgekeerd. De aard van de straffen verandert ook!
Vrijheid ontnemen.
De verre voorlopers:
Het waren de enige instelling die mensen verzamelden die zichzelf niet konden
onderhouden of aan de randen van de samenleving woonde
(Ongedrifrientierde instellingen)
- godshuizen:
Voor mensen die behoeftig waren, allerlei mensen die werden opgevangen.
Het was een opvangstehuis.
- De werkhuizen:
“Tehuis voor armen en wezen” Je kreeg onderdak voor werk
Helemaal vanonder zie je de oerinstellingen, waar allemaal mensen van verschillende categorieën
werden samengebracht om hun te helpen/controleren
bij het begin van de moderne tijd zie je dat de mensen in die werkhuizen en armenhuizen te werk
werden gesteld. Dit kwam omdat er heel veel mensen de overstap maakten van landbouwer naar
stadsbewoner.
Alle instellingen die we nu kennen die groepen mensen isoleren om te helpen kennen hun
oorsprong vanuit de hospita/ xenodochia/ godshuizen
hoe verder in tijd hoe moderner en hoe meer doelgericht ze werden (denk aan bejaardenhuizen
voor de nejaarden, weeshuizen voor de kinderen, vroeger zat dit allemaal door elkaar
Oude houding: We zijn er wel voor de mensen, maar we gaan ze niet kunnen veranderen en
verbeteren
Moderne houding: We gaan instellingen maken om mensen terug op het rechte pad te krijgen, we
kunnen ze veranderen en verbeteren. ze krijgen een specifieke behandeling binnen hun instelling
met als doel hun te veranderen en te verbeteren.
Deviant gedrag: iemand doet een overtreding en een instantie plakt er een label op
Cesare Lombros’s:
antropometrische waan
hij meende dat je mensen hun crimineel gedrag kon afleiden van hun uiterlijk.
Genetische verklaringen
het is niet helemaal bullshit, hij ging nog altijd wetenschappelijk te werk
Er is wel een verband tussnen hersennen en criminaliteit.
Mensen met dezelfde kenmerken kunnen een heel ander lot begaan
Als je nu agressief bent, ben je minder in voordeel dan tijdens de middeleeuwen bv.
Ritualist: hij heeft de middelen, maar hij deelt niet dezelfde waarden.
Bv: Katholieke ritualist: iemand die niet gelooft maar toch meedoet aan de rituelen, gewoon omdat
zijn familie dit bv doet
Retreatist: (=afhaker) Hij wilt niet opklimmen, maar hij heeft ook niet de middelen
trekt zich terug uit de samenleving (eenzame alcoholieker)
Rebel: Hij wilt niet opklimmen, maar hij heeft ook niet de middelen
Hij wilt alternatieve waarde
Theorie van de delinquente subculturen
Anomie
retreatist
Je wordt een innovator vanaf dat je lid bent van een gang (misdaadbende). Je moet aansluiten op de
georganiseerde misdaad, je moet een heel netwerk hebben (denk aan drugsdealer.
Je wordt een retreater als je geen lid bent van een gang
Je wordt een rebel als je lid bent van een gang, maar je niet aansluit bij georganiseerde misdaad. Dit
zijn vaak gelijkgezinden, maar ze gaan niet deelnemen aan georganiseerde misdaden.
Vanuit 2 theorieën tezamen krijg je een betere kijk op de dingen, het is meer volledig nu.
De theorieën moeten wel goed aansluiten
7. Labelingtheorie stigma
Label: algemene benaming voor een ieder die een etiquet/label draagt
Stigma: een label wordt een stigma als het blijvende hardnekkige verandering heeft voor de
betrokkene en ook het hardnekkig hergebruiken hiervan.
Vb: Prostituee: dit is een heel groot stigma, je wilt zo niet gelabeld worden?
Verschil stigma en label: het is een verschil in gradatie, een stigma blijft lange tijd/ permanent
kleven. Het heeft een effect op het gedrag, de deuren gaan dicht, het is moeilijker om normale
sociale relaties aan te knopen.
kan leiden tot een herdefenitie, je wordt zelf het stigma
Maar meestal zorgt het voor een negatief zelfbeeld.
denk aan het vb van mannen die machtiger zijn dan vrouwen en vrouwen dan labelen. Vrouwen
vechten nu terug en er onstaat een verschuiving. Vrouwen gaan de mannen die hun dominante
positie misbruikten op het matje duwen. Ze doen de oude witte mannen hetzelfde aan door hun te
labelen. er zit een beweging in labeling
Stigma = proces waarbij iemand een label krijgt, dit gaat zich doorzetten, eht zelfbeeld bepalen en zo
krijg je een self forfulling proficies: ik word misdadiger genoemd dus ik ga me ook zo gedragen en ik
blijf een misdadiger
het wordt gebruikt om aan te tonen dat als iemand iets fout doet, die persoon het dan ook echt
zelf doet en er aansprakelijk voor moet worden gehouden.
dit staat parallel aan de vorige theorien, die zeggen dat de acties een gevolg zijn van een labeling
en stigmatisering. De verantwoordelijkheid van de betrokennen wordt verminderd.
differentieele associatie: je bent deel van een criminele groep en zij beinvloeden u, je draagt niet de
hele verantwoordelijkheid.
Anomie: omdat je toevallig in een situatie zit waarin je de middelen niet hebt om iets te doen
Labelingtheorie:
(Portefeuille-experiment:)
Conclusie
Grens tussen deviant en niet-deviant gedrag?
Het verschil tussen deviant en niet-deviant gedrag is er wel, maar niet zo groot
Rational choice niet de sociale context die er iets aan doet, het is jijzelf die de keuze afweegt en
maakt en daardoor ook jouw verantwoordelijkheid
De grens tussen deviant en niet-deviant is kristalhelder, je weet wanneer je deze grens overschrijdt,
je hebt de afwegingen gemaakt en weet wat goed en slecht is
deviantie is een verzameling van handelingen die op verschillende manieren kan worden bekeken
(denk aan de theorieen) en de zinvolste analyse maakt gebruik van de verschillende theorien en
invalshoeken.
Namen zijn niet héél belangrijk - alleen de 'grote namen' wordt je wel geacht te kennen: Durkheim,
Marx, Weber...
Als er een vraag gesteld wordt over de theorie zal er de naam van de theorie gegeven worden, er
wordt dus niet gevraagd: “zet de theorie van … uit)
je moet de namen niet blokken
Binair onderscheid:
Evaluatie (+) (-) : de ene pool wordt beter geacht dan de andere
het zorgt voor ongelijkheid. Wij VS. Zij. Het vormt een evaluatief onderscheid.
men vond vroeger altijd dat mannen een + waren en vrouwen een -, mannen werden dus beter
gezien dan vrouwen
Verklaringen
Biologisch:
“het gedrag van vrouwen en mannen is nu eenmaal eigen aan de seksen”
- sociobiologie:
Het is niet anders te verklaren dat er zoveel meer mannen in de gevangenis zitten dan vrouwen.
genetische aanleg, mannen zijn nu eenmaal agressiever
Vrouwen zijn veel zorgender, het ligt in hun biologische aard
Sociaal en cultureel:
Staan pal tegenover het vorige
“de geslachtsverschillen bepalen weinig, het zijn de aangeleerde rollen!”
- constructivisme:
Het is cultureel uitgedacht, je kan de regels bedenken van het interseksueel verkeer.
Het is gecreëerd, geconstrueerd.
- scripttheorie:
Man zijn en vrouw zijn is een aangeleerde rol (geheel van gedragspatronen). Net zoals al ons
gedrag aangeleerd is geld dat ook voor sekse gebonden gedrag.
Je moet een bepaald type van mannelijkheid/vrouwelijkheid aanleren
Vrouw zijn vroeger was helemaal anders dan nu. Je kan zeggen dat je vrouw gemaakt wordt.
Als je iemand benadert als man dan wordt dat mannelijke vergroot
4. Aanleren van genderrol
Leeftijd?
- Preverbale tekens
Mannelijk en vrouwelijk niet helemaal gedefinieerd, maar je snapt wel al het verschil tussen
mama en tussen papa.
Theorie = perspectief, denkbeeld of manier van kijken, kan getoetst zijn maar hoeft niet.
Patriachaal.
De vaderfiguur is dominanter binnen het gezin en het jongentje wilt zich daardoor identificeren met
al wat mannelijk is.
-> Bijkomend is er een verlangen naar een nauwe band met de moeder, vader staat in de weg.
Het machtige vaderfiguur is dan een rivaal, maar men kan dit niet wijzigen, men droomt van
machtige toekomst waarin je groter bent dan het vaderfiguur en je mama wel kan bezitten.
Bij gebrek aan mogelijkheden ga je je identificeren met de vader. Omdat je hem niet uit de weg kunt
zetten.
De jongen is bang om de penis kwijt te raken in een gevecht met de vader, castratieangst.
hij overwint die door zich te identificeren met de vaderfiguur
Kritiek op Freud
Freud bestudeert het vrouwelijke niet of niet objectief genoeg. Hij vertrekt altijd vanuit de kennis die
hij heeft m.b.t. de mannen.
Domeinen:
a) Betaald werk – glazen plafond? (arbeid)
b) Huishouden
c) Staat & politiek
d) Geweld
e) Seksualiteit
f) Cultuur (vrouwbeeld)
a) Vrouwen en werk:
Glazen plafond, onzichtbare belemmering die niet wettig is maar in praktijk wel aanwezig.
Vanwaar we komen:
1967 - Handelsblad
Vrouw solliciteert bij een vrouw om journaliste te worden voor het handelsblad. Ze wordt afgewezen
vanwege volledig mannelijke redactie.
Toch heeft de vrouw die antwoord medeleven voor de afwijzing en de discriminatie.
we hebben toch een hele weg afgelegd nu
Volgens de huidige wet is het verboden te discrimineren toch is er blijvende kritiek op de
ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de snelheid waarmee dit afneemt. (Historisch gebeurt
dit snel, maar de getroffenen voelen zich nog steeds benadeelt.)
Vergelijking met onderwijs, vrouwen doen het beter dan mannen in het hoger onderwijs.
Gemiddeld hebben 11% meer vrouwen een hoger diploma dan mannen in de Europese Unie.
Worden mannen het nieuwe zwakkere geslacht? Na het besef dat emancipatie mogelijk is wenst
men een overmacht te krijgen om de geschiedenis te bestraffen.
De loonverschillen bleven tevens langer behouden en het type werk was nog steeds erg gescheiden.
Vrouwen vaker routinewerk, mannen leidinggevend.
- Problemen van het succes
Aanwervingspraktijken: discriminatie?
(Golf I) In de 19e eeuw is er een terugval, men streeft terug naar een stereotyp rollenpatroon en
oogt opnieuw naar een standenmaatschappij. Bij WO I komt deze beweging terug, voornamelijk
gericht op een politieke en juridische verandering. Stemrecht wordt geëist door de suffragettes
(FEMINISITEN).
- ‘Roaring twenties’
De ruige jaren '20 zorgen voor een radicale verandering in het vrouwbeeld, het uiterlijk als
toonbeeld van verandering. vrouwen die hun lang haar afknipten (garçon)
Tweede golf van het feminism (na WOII)
- Seksuele bevrijding (de pil)
- ‘het persoonlijke is politiek’
- ‘gelijk loon voor gelijk werk’
(Golf II) Na WO II is er seksuele bevrijding door de uitvinding van de pil. De focus op de vrouwelijke
persoonlijkheid schuift op naar een politieke focus. Men eist gelijk loon voor gelijk werk.
(Golf III) Huidig, vrouwen hoeven zich niet langer te spiegelen aan mannen.
ze mag zichzelf blijven
b) Huishouden
Wat doen vrouwen/ mannen meer?
Toepassing, tijdsindeling mannen - vrouwen.
Vrouwen Mannen
Minder huishoudelijk werk. Meer huishoudelijk werk.
… Minder betaald werk.
Kinderverzorging neemt af. Meer vrije tijd.
Meer vrouwen in het parlement. Kinderverzorging neemt toe.
…
Einde patriarchaat?
d) Geweld op vrouwen.
Feminiside (vermoorden van vrouwen omdat ze vrouw zijn), huiselijk geweld, verkrachting, …
Me too.
Vrouwen kunne verkracht worden binnen een huwelijk.
-> Men moet expliciet toestemmen.
Geweld en verkrachting
Onderrapportering
Hoe groot is de verhouding tussen de aangegeven en de reëel gebeurde verkrachtingen?
1 op 6?
Thuis
Vernederend (medisch) onderzoek
Moeilijke bewijslast moeilijk te bewijzen
e) Seksualiteit
f) Cultuur (vrouwbeeld)
Verwantschap = een sociale verhouding met frequente interactie die vervult worden door erkende
rollen. Gebaseerd op huwelijk, adoptie en afstamming.
Huwelijk
“sociaal erkende seksuele verhouding tussen twee volwassen individuen”
De samenleving en omgeving erkennen dit en koppelen er bepaalde verwachtingen aan.
-> Rolverwachtingen en normen.
De samenleving organiseert zich rondom gehuwde koppels, er zijn rechten en plichten aan
gekoppeld.
-> Samenwonend, kinderen, ….
De seksuele daad is essentieel voor een huwelijk. Men moet het huwelijk consumeren (seks hebben).
(zonder consumeren kan je het huwelijk ontbinden)
Het is beperkt tot twee volwassenen.
Huwelijksnormen kunnen veranderen, gebaseerd op het Napolitaanse recht. Kan evolueren.
VB. Homohuwelijk.
HOMOHUWELIJK
Verwantschap
Matriatliniteit – Patriarliniteit
Verwachtingen langs de moederszijde zijn anders dan de verwachtingen langs de vaders’ zijde
Clan / stam
Een clan heeft een veronderstelde gemeenschappelijke voorouder (hoeft niet menselijk te zijn)
waarvan de leden afstamen.
Men denkt dat men samen hoort = imaginaire gemeenschapsvorming.
Er is vaak een grotere vorm van solidariteit. je gaat je broer helpen als hij hulp nodig heef, dit gaat
ook zo bij clans.
Er is een verband tussen het leven met de familie en de verhouding binnen het gezin.
Men evolueerde van een meer familie gerichte levensstijl naar een individualistischere gezinsstijl.
MONOGAMIE:
= met slechts één partner gehuwd.
POLYGAMIE:
= meermaals gehuwd of met meerdere mensen tegelijkertijd.
Klimaatverandering in Afrika.
Tropisch woud -> Savanne. (tropisch oerwoud krimpt) verandering ban omgeving!
Gezin wordt culturele oplossing van de vroeggeboortes.
-> Baby's moeten nog maanden onderhouden worden door de ouders, parentale
investering.
-> Er is langdurig partnerschap nodig (vroeg huwelijk).
-> Cultuur biedt oplossing voor tekortkomingen.
‘aanvankelijk’ was parentale investering sterk geslachtsgebonden (enkel vrouw).
verschillende reproductiestrategieën voor mannen en vrouwen
-> Mannen halen voordeel om zich zo veel en zo snel mogelijk voort te planten.
-> Vrouwen kunnen maar één keer per jaar een kind baren.
-> Vrouwen zoeken kwalitatieve baby's, zoeken sterke en levensvatbare mannen.
= Verschil in reproductiestrategie
B. Historische ontwikkeling
Verschuivingen rolpatroon
Kan Parsons’ theorie worden geactualiseerd naar de postindustriële maatschappij...met haar vraag
naar flexibiliteit (en dus minder duurzaam worden van persoonlijke banden)?
Met andere woorden: heeft het kerngezin (of wat er nog van rest) een functie voor de
geglobaliseerde samenleving?
Kerngezin een blok aan het been van nieuwe samenlevingen? 1 mans gezinnen nemen de
overhand nu
Je kan zien dat het aantal huwelijken na een WO enorm toeneemt, omdat je tijdens een
wereldoorlog amper kan trouwen door de situatie
Grote toename aantal echtscheidingen (1e piek door makkelijker scheiden door versoepeling van
de wet)
Verklaring:
- Geen stigmatisering meer ( nu word je niet meer vies bekeken)
- Grotere economische onafhankelijkheid van vrouwen (we don’t need a man)
- Eenpersoonshuishouding economisch haalbaar
- Huwelijken worden geëvalueerd (Giddens: ‘confluent love’)
Houden we nog van elkaar? We gaan ons huwelijk vaak evalueren
- wettelijke echtscheiding
- economische echtscheiding
- scheiding als ouders
- gemeenschapsscheiding (verandering van vrienden en andere sociale relaties)
- emotionele en psychische echtscheiding
Hoofdstuk 11: Etniciteit
-> etniciteit: verwijst naar culturele praktijken waardoor een gemeenschap wordt onderscheiden van
de rest van de bevolking
-> beschouwen zichzelf als cultureel verschillen van andere groepen, en omgekeerd zien anderen hen
ook als verschillend
Etniciteit
= gedeelde besef en gevoel van verbondenheid op basis van één of meerdere kenmerken zoals
gemeenschappelijke afkomst, gedeelde geschiedenis, taal, religie, kledij
-> etnische verschillen zijn steeds aangeleerd, hoewel dit vaak wordt ontkend door de betrokken
groepen
-> etnishce verschillen zijn zelden neutraal: vallen vaak samen met opvallende ongelijkheden in
rijkdom en macht, spanningen/tegenstellingen in groepen
Minderheden
-> etnische minderheden of minderheidsgroepen
-> numeriek niet perse in de minderheid
sociologische minderheid
= niet hetzelfde als etniciteit
o leden ervan kunnen onderscheiden worden door een of ander min of meer duidelijk kenmerk
(taal, godsdienst, afstamming, kleur,…)
o leden hebben minder levenskansen dan anderen als gevolg van discriminatie
(juridisch/feitelijk)
o de leden zijn verbonden door een groepsgevoel, door gemeenschappelijke belangen en
solidariteit
o fysiek en sociaal geïsoleerd van de ruimere gemeenschap
-> hoge graad van endogamie: neiging om te huwen binnen eigen groep om culturele
eigenheid te behouden
Ras en biologie
-> heel wat mensen geloven dat de menselijke soort kan ingedeeld worden in biologische
verschillende rassen
-> pogingen ondernomen om rassen wetenschappelijk te onderscheiden maar is nooit gelukt
-> vroeger: 5 rassen: zwart, wit, geel, rood, bruin
genetisch aard: genetische verschillen tussen leden van ‘een ras’ zijn even groot als verschillen
tussen leden van verschillende rassen
racisme
= het verkeerdelijk toeschrijven van persoonlijkheids- en gedragskenmerken aan mensen met
specifieke fysieke kenmerken
-> moderne uiting van xenofobie
- de Gobineau’s rassentheorie (rechtvaardiging van kolonisatie)
- nazi-rassentheorie (‘volkszuiverheid’ en ‘lebenraum’)
gelegitimeerd door te zeggen dat ze minderwaardig zijn
UITGANGSPUNTEN
- Racisme is ‘normaal’ en ‘systemisch’
-> het is normaal, het zit in instituties
Bv.: selectiepatronen, opleidingen bij de politie
- Racisme versterkt dominantie van de ‘witten’, omdat formele gelijkheid feitelijk racisme
onzichtbaar maakt
-> in EU/VS is racisme verboden: iedereen gelijk voor de wet
MAAR het bestaat natuurlijk nog
witten hebben een bevoorrechte positie
- Dat ras - d.w.z. het belang dat aan huidskleur wordt gehecht bij het indelen van groepen en
verdelen van voordelen en kansen - een ‘sociale constructie’ is, wordt door ‘de maatschappij’
gemakkelijk over het hoofd gezien’
-> ras is een bedenksel van de mens maar men doet alsof het biologisch in ons zit
je moet het ras niet vergeten maar je moet aantonen dat het bestaat en je moet de dominante
raciale categorie (de witten) laten beseffen dat ze ook een ras zijn
- Mensen in minderheidsposities zijn beter geplaatst om racisme ter sprake te brengen (een
standpunt dat enigszins botst met het beleden anti-essentialisme)
- Micro-agressies
-> mensen in de dagelijkse omgang zijn zich er niet van bewust dat ze mensen met een andere
kleur een gevoel van onbehagen geven
-> op den duur wordt dat te veel
Bv.: je wilt aan iemand de tijd vragen en je vraagt ervoor ‘spreek je nederlands’
-> witten reageren altijd defensief als ze worden verweten dat ze racistisch zijn
-> boek: wit = racistisch
Je beseft nooit wat je anderen aan doet of welk voordeel je hebt
-> proberen zich niet te verzetten maar proberen de standpunten van de andere te begrijpen
-> vooroordeel
= opvattingen en attitudes die leden van een groep hebben over een andere groep
-> kan positief/negatief, van horen zeggen, niet gebaseerd op betrouwbare gegevens
-> mentale gewoonte, anders moet je elke keer van 0 starten, je kan terugvallen op vooroordelen
-> aanpassen wanneer het niet klopt
-> discriminatie
= gedrag, feitelijke achterstelling van leden van een andere groep
-> komen vaak beide voor, maar kunnen ook apart bestaan
Stereotypen en zondebokken
-> vooroordelen gebaseerd op stereotiepe redeneringen
-> categorieën waarmee we onze ervaringen indelen, maar soms zijn die heel star
-> stereotypen: kunnen onschadelijk zijn wanneer ze emotioneel neutraal zijn en de betrokkene niet
schaden
-> gebeurt wanneer vooroordelen niet worden aangepast, zelfde cliché blijven herhalen en niet
veranderen
Zondebok
-> zondebokmechanisme als combinatie van
Overdracht
+
Projectie
o Overdracht
= ongenoegens worden gericht tegen objecten die nochtans niet aan de oorsprong liggen van
de beleefde angstgevoelens
angst herdefiniëren tot vrees
Angst= iets wat je niet zo goed kan vatten
Vrees= schrik, onbehagen, iets dat je wel kan vatten
van onconcreet tot verzonnen concreet
o Projectie
= het onbewust toeschrijven van eigen wensen of kenmerken aan anderen
-> gevoelens waar men mee zit maar niet wil ervaren: projecteren op anderen en bij je zelf
negeren
negatieve zelfkennis
-> weerspiegelt meer het beeld van zichzelf dan van de ander
De autoritaire persoonlijkheid
-> verschillende schalen over verschillende levensdomeinen (vragen over Joden en andere
minderheden)
-> bevooroordeeld op één schaal, ook bevooroordeeld op een andere schaal
-> vooroordelen tegenover Joden, ook vooroordelen tegenover andere minderheden
mensen met een autoritaire persoonlijkheid: meer rigide opvattingen, onderdaniger tegenover
mensen die zij als superieur beschouwen
-> komt voort uit opvoedinsgpatroon waarbij ouders geen directe affectie en liefde toonden aan hun
kinderen
-> als volwassen zullen ze geplaagd worden door onverwekte angsten, die kan men enkel overwinnen
door rigide te zijn, ze kunnen niet tegen ambiguë situaties
van zelf komen tot stereotiep denken
Het ging zover dat ze zelf negatieve kenmerken toeschreven aan groepen die niet eens bestonden
(vreemde naam: automatisch slecht)
-> etnische groepssluiting gaat gepaard met ongelijke verdeling van middelen
het beschermen van de geprivilegieerde positie van de dominante groep
Historisch perspectief
-> eind 18de eeuw in opstand: in Frankrijk was de FR bezig, dus ze dachten “dan kunnen we ook in
opstand komen”
dubbele moraal: In Frankrijk wouden ze vrijheid maar ze wouden die niet gunnen aan Haïti
Nu:
In traditionele economie was economisch handelen sterk vermengd met sociale, religieuze en
politieke motieven. De homo economicus zou dit irrationeel vinden…
De vereconomiseerde samenleving:
Systeemdifferentiatie: ontwikkeling van een “economisch” systeem
optimale behoeften proberen te bevredigen
= zoveel mogelijk doen met zo weinig mogelijk middelen
-> zo dominant dat het de rest overheerst
12.1.2 ‘totaalkapitalisme’
Is een metafoor voor het economisch systeem: het economisch systeem vestigen in alle subsystemen
=> °onderdrukte houding van de leefwereld
(leefwereld= gewone manier van omgaan tussen mensen (ontmoeten, praten,…) op een
ongespecificeerde manier)
Habermas: een economisch systeem is nodig voor een efficiënte materiële productie van de
samenleving MAAR vanaf dat de economie zich bezig houdt met zaken van de leefwereld brengt zij
de ‘symbolische reproductie’ van de samenleving in gevaar
Bv.: vriendschap, moraal, ontwikkeling, … : horen allemaal in de leefwereld maar vanaf dat economie
erbij komt: kern wordt aangetast
=> gevolgen
Zinverlies/betekenisverlies
Normaal ontleent een individu zijn zin aan de eenheid en de samenhang van de
leefwereld: door kolonisering van de economie gaat dat verloren
=> zinvragen worden gereduceerd (Bv.: je moet geld geven om ze te weten te komen)
12.2 De fabriek
Arbeidsdiscipline
-> fabriek= centraal gelegen, alle andere dingen errond => het leven werd er helemaal aan aangepast
Taylorisme
Doel: arbeid beter organiseren
Efficiëntie
-> Streven naar zo een rationeel mogelijke arbeidsorganisatie, optimale productieve organisatie
=> het productieproces opdelen in allemaal verschillende onderdelen
-> een manier is de snelste
= taken goed verdelen!!
-> alle aparte onderdelen terug tot één handeling: met zo weinig mogelijk energie het
product maken
-> arbeiders werden aangeleerd om de arbeidstaak op een zo optimaal mogelijke manier uit te
voeren
De geïndustrialiseerde samenleving
-> isoleren van economische productie => gevolgen voor sociaal leven op andere domeinen
Scheiding tussen arbeidstijd en vrije tijd
-> ° ontstaan van vrije tijd
-> hoe opvullen? Bv.: via sport (doen en kijken), toerisme, …
Webers protestantismethese
de mens wil van nature gewoon leven, niet perse geld verdienen
arbeid= vloek, straf
Calvijn: iedereen zijn bestemming tijdens dit leven en na dit leven stond al vast
-> God= almachtig, alwetend en alziend => Hij had al bij de schepping uitverkoren wie naar de hemel
gaat en wie naar de hel
= predestinatie
-> leven werd gecontroleerd en helemaal uit gepland: alle daden gericht op Gods glorie
-> alles goed doen, want gevaar kan er snel zijn
beroepsarbeid: alleen arbeid voorkwam zonde en twijfel, en arbeider kon zich waarmaken als
werktuig van God
Leven van een Calvinist was heel overeenkomstig met het kapitalistische leven
-> alles draait om arbeid: winst maken doormiddel van rationele berekeningen en
productieplanning