You are on page 1of 14

ADVENT - KERSTMIS

De advents- en kerstperiode is één van de belangrijkste periodes uit het kerkelijk jaar. We staan op de
volgende pagina's stil bij de oorsprong ervan bij de Germanen en Romeinen en bij de christelijke
betekenis.

Een algemeen menselijke ervaring


In deze periode van het jaar ervaren we sterk de afname van het licht en de warmte doordat de
kracht van de zon op het noordelijk halfrond afneemt. Mensen reageren minder uitbundig en trekken
dikke en donkere kledij aan. Ze haasten zich vlugger door het verkeer, van buiten rap naar binnen.
Hun hoofd tussen de schouders en handen in de zakken. Ze lopen dichter bij elkaar, arm in arm om
warmer te hebben. Ze zoeken de warmte op bij de haard, de centrale verwarming, de kachels. Door de
duisternis zien mensen minder goed wat zich rondom hen afspeelt. Ze voelen zich vlugger onveilig,
angstig of onzeker in hun handelingen. Daardoor haasten ze zich naar plekken waar er meer licht is en
willen snel naar huis.
De mensen komen minder naar buiten als het donker en koud is. Om het warm te maken, steken ze de
verwarming of de haard aan en kaarsen voor de gezelligheid. Het zijn tekenen van het afnemende
levensgevoel in de donkere periode van de winter waarbij de koude en de duisternis het lijken te
winnen van de warmte en het licht.

Advent
De advent
De advent begint op de zondag die het dichtst ligt bij het feest van Sint-Andreas (30 november), soms
dus al eind november, nog vóór Sinterklaas. De advent telt in ieder geval altijd vier zondagen, maar
omdat Kerstmis niet per se op een zondag valt, kan het aantal weekdagen verschillen. De Advent duurt
op zijn kortst drie weken en één dag. De Advent begint op de zondag vier weken voor Kerstmis, de
zondag tussen 26 november en 4 december.

De zondagen van de adventstijd heten 1e, 2e, 3e, 4e zondag van de Advent. De eerste zondag is
traditioneel ook de eerste dag van het nieuwe kerkelijke jaar. In de liturgie vormen Advent, Kerstmis,
Onnozele Kinderen (28 december), het Feest van de Heilige Familie (zondag tussen kerst en
nieuwjaar), Driekoningen (6 januari) en het Doopsel van Jezus (zondag na 6 januari) samen de
'Kerstkring'.

De adventskrans
De adventskrans is een christelijke, symbolische, beeldende uitdrukking van verwachting en
hoop. Het woord advent, komt van het Latijnse 'adventus' wat 'de komende' betekent, 'God komt naar
ons toe'.
In de geboorte van Jezus herkennen we de menswording van God in de wereld. Hij is voor christenen
een 'lichtend' voorbeeld om naar te leven. Jezus' daden werden door mensen als een 'licht' in de
'duisternis' van hun bestaan ervaren. In hem herkenden ze Gods 'licht' voor de mensen. Christenen
zeggen van Jezus: 'Hij is het licht van de wereld'. De lezingen uit de bijbel in de periode van de advent
verwijzen naar duisternis en licht in het leven. 'De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan' (Rom.
13,12) en 'Het volk dat rond dwaalt in het donker ziet een helder licht. Over hen die wonen in een land
vol duisternis gaat een stralend licht op' (Jes 9,1).

Het gebruik van de adventskrans zoals we dit vandaag kennen is afkomstig van een gebruik in
kloosters waar men in de duistere kamers extra licht creëerde voor de advent. Voor de gelegenheid
werd de lichtboog met groene takken en kaarsen versierd. Met Kerstmis werd de krans omhoog
getrokken als een kroonluchter.
De meest gekende adventskrans is de groene krans met de vier rode kaarsen en het rode lint,
tekens van leven en liefde, hoop op licht. Elke zondag van de advent wordt er één rode kaars
meer aangestoken. Het symboliseert de toename van het licht, het overwinnen van de
duisternis, het groeien van de hoop en de verwachting naar de komst van de Messias. Vlak voor
Kerstmis branden dan vier kaarsen. Op kerstdag zelf kan men de kerstkaars ontsteken. Dat is een witte
(grote) kaars die men midden in de krans plaatst. Wit is het symbool voor de zuiverheid van Christus,
de puurheid van een kind. Rond de krans wordt een rood lint gewikkeld. De rode kleur is de kleur
van het leven. Ze verwijst naar de kleur van het bloed, en ook van de liefde en de hartstocht. Ook
rijpe vruchten en bessen zijn vaak rood. Daarom is rood ook een feestkleur, want feesten wijzen op de
overvloed van leven(svruchten) en vreugde. Rood verwijst verder naar warmte, het vuur en de
zon. De rode kleur van de eeuwige levensstroom wordt gesymboliseerd door het aanbrengen van een
rood lint dat rond de krans wordt gewikkeld.

Omdat planten en bomen overweldigend in groen aanwezig zijn en onontbeerlijk voor het menselijk
leven, symboliseert de groene kleur het leven op aarde. Door het afnemende licht en de toename van
duisternis en koude is die kleur bijna 'letterlijk' weggevallen (bij het vallen van de bladeren). De hoop
op nieuw leven, op het herstel van het groen wordt uitgedrukt in het ophangen en neerplanten van
takken die toch nog groen blijven in de winter. Ze zijn blijkbaar van een bijzondere kracht voorzien.
Ze symboliseerden voor onze Germaanse voorouders de verwachting naar nieuw leven,
vruchtbaarheid en licht. Ook vandaag nog laten de groene takken van de den, de ceders en de spar,
de hulst en de maretak (mistletoe) deze hoop op nieuw beginnend leven zien.

Als men in de advent streng de kleuren van de liturgie volgt, hanteert men (zoals in traditionele
Lutherse kloosters waar de traditie sterk ingang vond) op de groene adventskrans 3 paarse en 1 roze
kaars en paarse linten. De advent is een periode van bezinning en inkeer. Vandaar de paarse kleur in
deze tijd van het jaar. Op de 3de zondag van de advent wordt het "gaudete" (verheugt u) gezongen en
dan brandt de roze kaars en draagt de priester roze gewaden in deze kloosters als teken van vreugde
omdat de komst van de Heer aangekondigd werd en men al voorbij de helft van de advent is. Met
Kerstmis worden de paarse linten vervangen door witte linten en de krans wordt omhoog gehangen in
het gewelf van de kerk. In het midden kan een bloemstuk komen met witte linten of een maretak als
symbool van de geboorte van het Kind dat geluk brengt.

Een adventskrans kan ook een "lichtkrans" zijn. Die adventskrans wordt opgebouwd van donker naar
licht. Jezus is het Licht van Kerstmis. Op de eerste adventszondag wordt een donkere kaars
aangestoken, bijvoorbeeld diepblauw. Dan volgen kaarsen met een lichtere kleur: vb. groen, dan
oranje en geel, of variaties van donkerblauw naar lichtblauw. De mogelijkheid is ook van klein naar
groot enz.

De oorsprong van ons Kerstfeest


Het kerstfeest zoals wij het nu kennen, vindt zijn oorsprong in natuurfeesten van de Germanen en de
Romeinen.

Germaanse wortels
Terwijl het (zon)licht zwakker werd en de dagen korter, maakte de overvloed van de oogst geleidelijk
aan plaats voor een soms genadeloze strijd om te overleven. Voor de Germanen was de tijd dat de zon
een aantal dagen stilstond aan de hemel, de 'winterzonnewende', het heiligste feest van het jaar.
Als de zon stilstond, zo dachten de Germanen, 'werkte' zij niet. Het zou goed zijn als de mensen uit
eerbied voor de zon het werk neerleggen. Gedurende de tijd dat de zon aan de hemel stilstond, lieten
de Germanen daarom alle arbeid rusten. Geen wagen- of spinnenwiel mocht draaien. Symbolisch werd
dit uitgedrukt door een met bosgroen versierd wagenrad aan het plafond van de woning te hangen.
Elk jaar opnieuw leek het er alles van te hebben, dat het licht en daarmee het leven het onderspit
zouden delven. Toch bleek de hoop op en de verwachting naar het licht onstuitbaar. Om die hoop uit te
beelden en te ondersteunen brandden de Germanen grote vuren als ondersteuning van het licht en
de zon. Dergelijke vuren waren bedoeld als grondige reiniging van zichzelf en van huis en haard,
als afweermiddel tegen de boze geesten van de duisternis, als onderstreping van het welkom
zijn van het nieuwe jaar en de nieuwe zon.
Met dezelfde bedoelingen trok men ook rond met brandende fakkels en maakte men van takken en
stro een rad, dat als symbool van de zon en van de eeuwige cirkelgang brandend van een helling
werd gerold. Men drukte daarbij de hoop en het verlangen naar meer licht en leven uit.

Vanaf 22 december beginnen de dagen stilaan te lengen, het verminderende licht komt op een
keerpunt, het herwint aan kracht. De midwinterzonnewende wordt een feit. Het moment van het keren
van de duisternis, de ombuiging naar het licht wordt gevierd. De levensverwachting, de hoop, de
nieuwe vruchtbaarheid wordt gevierd, want telkens opnieuw blijkt het (zon)licht het laatste woord en
de langste adem te hebben.

Het midwinterfeest, bij de Germanen “Julfeest” genoemd, werd gevierd in de "Julmond" (december),
met "Julbrod", brood gebakken in de vorm van zonneraderen, van slangen of van hoorntjes. "Jul" in
het Germaans betekent "wiel" of "rad". Het rad van de zon dat blijkt stil te staan. Het wiel, het rad dat
niet draait wordt symbolisch opgehangen, de vuren worden (zoals de zon) gedoofd en later
opnieuw aangestoken. Het brood werd en wordt nog steeds gebakken in de vorm van een cirkel, van
een rad, waarop kaarsen aangebracht werden, ter verduidelijking van het zonnerad. Het rad van de zon
symboliseerde ook de eeuwige wederkeer van de seizoenen, de steeds herlevende vruchtbaarheid
van het groene gewas. De cirkel van geboren worden, groeien, bloeien, vrucht en zaad dragen en weer
sterven om nadien weer op te rijzen. Vandaar dat vele adventskransen met vruchten en zaden worden
bekleed: appels, sparappels, noten enz.

Romeinse wortels
Bij de Romeinen werd het feest van de onoverwinnelijke zon gevierd. De volgelingen van Mithras,
de lichtgod, identificeerden hun god met de zon. In een besloten kring van ingewijden werd op 25
december de geboortedag gevierd van Mithras oftewel van de onoverwinnelijke zon. Dat werd
uitgebeeld door optochten met beelden van een pasgeboren kind. Ook vierde men de dood van het
oude jaar en de geboorte van het nieuwe gedurende ongeveer een week ter ere van Saturnus, de
zogeheten Saturnalia. Saturnus werd door de Romeinen vereerd als de god van de landbouw en meer
specifiek van het zaaien en de zaaitijd. De huizen werden versierd met takken 'heilige' hulst en klimop
voor Saturnus, als bescherming tegen het kwade. Overal werden grote feestmaaltijden georganiseerd
en ging men bij vrienden en verwanten op bezoek.

Men verraste elkaar met kleine cadeautjes, waarbij vooral de kinderen wel vaarden. De geschenken
die zo uitgewisseld werden, waren speciaal voor de gelegenheid gebakken beeldjes van aardewerk en
waskaarsen die het zonlicht verbeelden en die de terugkeer van dat licht mee zeker moesten stellen.

De christelijke betekenis
De periode van de advent is een christelijk gebeuren van stil worden en verwachten, van
voorbereiden en leven naar Kerstmis toe. Kerstmis is voor christenen een herdenkings- en
herinneringsmoment van de geboorte van Jezus. Zij kijken uit naar het moment dat Jezus –
'Emmanuel' of 'God-met-ons' - ook in het eigen leven geboren mag worden. De langverwachte Messias
komt als een schamel kind ter wereld, een teken van tegenspraak. In deze periode worden christenen
uitgenodigd een grondhouding van verwachting en openheid aan te nemen.

De oudste vermelding van het christelijke kerstfeest vindt men in een geschrift van 354. Het is rond de
tijd dat keizer Constantijn de Grote (272-337) zich in 313 tot christen bekeerde, dat het oosterse
kerstfeest in het westen wordt overgenomen. Paus Julius I verklaart in het jaar 330 de 25e december
tot geboortedag van Christus en geeft aan 25 december een andere betekenis: niet de zon,
maar Christus is "de onoverwinnelijke zon" (Sol Invictus), "de zon der gerechtigheid" (Sol
Justitiae), kortom "het licht der wereld". Zo krijgt het midwinterfeest een christelijke betekenis. Het is
vrijwel zeker, dat Kerstmis is ontstaan als christelijke tegenhanger (of vervanger) van het Romeinse
feest van de geboortedag van de zon. Later gebeurde in onze streken bij de kerstening hetzelfde met
het Germaanse Julfeest. Vanaf die tijd viert men het feest gedurende vier dagen te beginnen op 25
december.

Lichtmis
Betekenis?

Dit feest vieren we op 2 februari. We herdenken dat Maria en Jozef naar de tempel van Jeruzalem
gingen om Jezus op te dragen aan God. Dit is een fragment uit het kindheidsevangelie van Lucas.
Hierbij vermeldt Lucas twee wetten: een reinigingswet en de cultuswet. De reinigingswet houdt in
dat de moeder zich 40 dagen na haar bevalling laat zuiveren. Hierbij moet ze ofwel een schaap ofwel
twee duiven (of tortels) offeren. Dan is er ook nog de cultuswet of de ‘vrijkoping van de
eerstgeborene’. Dat wil zeggen dat alle gezinnen met hun eerstgeboren kind (als het een jongen is)
naar de tempel moeten gaan. Daar moeten ze hun kind vrijkopen: ze betalen hiervoor vijf sikkels. Dit
ritueel verwijst naar een verhaal in Exodus waarin JHWH alle mannelijke eerstgeborenen (zowel mens
als dier) opeist. (Verhelst, M., Z.j.)

“Alles wat de moederschoot opent behoort Mij toe, ieder eerstgeboren mannelijk dier van uw kudde,
van de runderen en de schapen. Het eerstgeboren jong van een ezel moet u vrijkopen met een lam.
Wilt u het niet vrijkopen, dan moet u het de nek breken. Iedere eerstgeboren zoon moet u vrijkopen.
Niemand mag met lege handen voor Mij verschijnen.” (Ex 34, 19-20) (KBS, 1995)

Wanneer Maria en Jozef naar de tempel gaan, ontmoeten ze Simeon en Hanna. Beiden spreken ze vol
lof over Jezus. Lucas wil met de woorden van Simeon en Hanna duidelijk maken dat de God van het
Verbond (= De Tora, de Wet) de Messias (= Jezus Christus) gezonden heeft.

Oorspronkelijk heette het feest Maria-Lichtmis of Lichtmis maar omdat Jezus meer in de
belangstelling kwam te staan, wijzigde men de naam in ‘Opdracht van de Heer’ (1969).

Lichtmis, de dag waarop vele kinderen en volwassenen pannenkoeken eten. Maar is dat het enige
ritueel van Lichtmis?

• Het is de traditie dat we op Lichtmis pannenkoeken eten. Dit zou voortkomen uit een oud
ritueel bij de boeren. Lichtmis betekende voor hen dat het werk terug moest hervat worden.
Voor de nieuwe boerenknechten bakten ze (pannen)koeken. Deze gewoonte kan je ook nog
terugvinden in het gezegde “Er is geen vrouwke zo arm, of ze maakt met Lichtmis haar
panneke warm”.
• In de kerk worden kaarsen gewijd en men houdt een lichtprocessie. Op deze dag herdenkt
men dat Simeon de Messias het Licht genoemd heeft.
• Het is ook de gewoonte dat de pastoor op 2 februari (of de eerstvolgende zondag) de
pasgedoopte kinderen en hun ouders uitnodigt in de kerk. . De pastoor spreekt dan een
zegen uit over deze kinderen. In sommige parochies krijgen de ouders van deze kinderen een
gewijde kaars mee. Deze kaars betekent dat Jezus voor de kinderen Licht zal zijn.
Vasten - Pasen
De vasten begint veertig dagen voor Pasen op Aswoensdag. De vasten is een tijd van soberheid en
bezinning. Voor christenen is de vastenperiode de voorbereiding op Pasen. 40 dagen lang (verwijst
naar de 40-jarige woestijntocht van het joodse volk op weg naar het Beloofde Land en naar Jezus die
40 dagen vastte in de woestijn) proberen christenen zich iets te ontzeggen, soberder te leven, als een
manier om zich zo lijfelijk te confronteren met de ongelijke en onrechtvaardige verdeling van rijkdom
in de wereld. Het getal 40 is een symbool van voorbereiding, bezinning en loslaten. In de
vastenperiode worden christenen ook uitgenodigd om stil te staan bij wat ze met hun leven doen:
geven ze tijd en aandacht aan wat de moeite waard is? Ten slotte proberen christenen in de
vastenperiode solidair te zijn met mensen die het echt nodig hebben. Sinds vele jaren grijpt
Broederlijk Delen deze periode aan om haar campagne in de verf te zetten.

Aswoensdag
De vasten begint veertig dagen voor Pasen op Aswoensdag.

In de eucharistieviering van Aswoensdag, tekent de priester met as een kruisje op het voorhoofd van
alle gelovigen. Dit askruisje heeft twee betekenissen. Enerzijds is het een teken dat wij allemaal
sterfelijk zijn. De priester herinnert daar ook aan als hij zegt: “Gedenk, o mens, dat je van stof bent en
tot stof zult weerkeren.” Maar anderzijds is het ook een oproep om anders te gaan leven en dichter
bij het evangelie te gaan staan. Daarom zegt de priester soms ook: “Bekeer u en geloof in het
evangelie.”

START VASTEN PERIODE

Goede Week
De Goede Week, de week voor het paasfeest, wordt goed of heilig genoemd. ‘Goed’ verwijst naar
het heil (geluk) dat alle mensen in de dood en de verrijzenis wordt toegezegd. Vroeger mocht men ter
herdenking van het sterven van Jezus en de verrijzenis van de Heer, gedurende een hele week geen
zwaar lichamelijke arbeid verrichten, er waren ook geen rechtszittingen en men mocht geen schulden
opvragen. Gevangenen werden vrijgelaten, bestraften vrijgesproken en slaven verlost.

Palmzondag
Sinds de vierde eeuw werd in Jeruzalem de Goede Week begonnen met Palmzondag ter herinnering
aan de triomfantelijke intocht van Jezus in Jeruzalem. Ook het lezen van de passieverhalen dateert
uit die tijd. Sinds de achtste eeuw wordt Palmzondag ook in het Westen gevierd. Palmzondag wordt
ook Palmpasen of passie van de Heer genoemd.

De liturgie van die dag herdenkt dus twee feiten waarbij vreugde en droefheid dicht bijeen liggen: a.
de feestelijke intocht van Jezus in Jeruzalem met de palmprocessie en b. Jezus’ lijden en sterven met
de voorlezing van het passieverhaal (‘lang evangelie’).

Palmen werden in het Nabije Oosten gebruikt bij het begroeten van een koning. Bij ons worden ze
vervangen door de takken van de buxusstruik (palmtakjes). Vroeger werden die palmtakjes boven of
naast een huisdeur bevestigd of werden ze geplaatst aan de uithoeken van de akkers. Nu worden ze
meestal aan een kruisbeeld vastgemaakt. Naar analogie met de kerstversiering worden soms ook
takken van krulwilgen waarvan de knoppen ontloken zijn, opgesmukt met gele linten en versierde
eieren.
Witte Donderdag
Op de donderdag van de Goede Week wordt Witte Donderdag gevierd ter herdenking aan de
instelling van de eucharistie tijdens het laatste Avondmaal. De spreiding van de viering van Pasen
in Witte Donderdag (laatste avondmaal), Goede Vrijdag (kruisiging en dood), Pasen (verrijzenis)
dateert uit de vierde eeuw na Chr. Witte Donderdag wordt wit genoemd omdat – in tegenstelling met
de veertigdagentijd, waarin alles paars was (rouw en boete) op die dag de liturgische gewaden en
de koorversiering wit zijn. Ook het kruisbeeld wordt met een witte sluier bedekt. Het is immers een
grote feestdag.

Op deze dag werden vroeger de publieke zondaars na hun boetetijd weer in de gemeenschap
opgenomen om het paasfeest mee te kunnen vieren. Er werd verzoening met hen gevierd. Zo komen ze
terug in de ‘communio’. Bij het begin van de plechtigheid droegen zij vuile kleren, ze waren
vermagerd en de mannen hadden een stoppelbaard. Na de gebeden en de zegeningen van de bisschop,
gingen zij zich netjes omkleden en scheren en wassen en ze verschenen als nieuwe mensen om de
eerste van de toen drie missen mee te vieren.

Witte Donderdag is ook de dag waarop de bisschop samen met de dekens in de kathedraal van zijn
bisdom de chrisma-mis opdraagt. Dit is een eucharistie waarin de drie oliën gewijd worden: de olie
van de catechumenen (voor het doopsel), de olie van de ziekenzalving en het chrisma dat gebruikt
wordt bij vormsel en priesterwijding.

Kenmerkend voor Witte Donderdag is ook dat, hoewel de eucharistie dezelfde is als altijd, zij zeer
sterk de historische gebeurtenis oproept. Dit komt o.m. door de voetwassing en door de communie
onder de twee gedaanten (wijn én brood). Op de laatste avond van zijn leven hield Jezus met zijn
leerlingen een feestmaal. Jezus had voordien vaak de vervulling van het Rijk Gods voorgesteld als
‘samen een feestmaal houden’. De evangelies geven te kennen dat dit afscheid gebeurde tijdens het
plechtige paasmaal. De dag voor zijn dood heeft Jezus dit feest gevierd en het een extra dimensie
gegeven: de herdenking van Jezus Christus, de aanwezigheid van de Heer onder de gedaanten van
brood en wijn en het Rijk Gods dat met hem definitief is aangebroken.

Goede Vrijdag
Goede Vrijdag is het dieptepunt van de Goede Week. Maar bij alle verdriet om de herinnering aan
Jezus’ dood, is er ook beginnende vreugde om wat er gebeurde: op die dag herdenken de gelovigen
dat Jezus bevrijding bracht voor alle mensen. Dat blijkt uit de naam van deze dag: Goede Vrijdag.
In die benaming ‘goed’ zit een geloofsbelijdenis: omdat christenen geloven dat Jezus Christus
verrezen is, verliest het lijden zijn vernietigende kracht. De viering van Goede Vrijdag is een soort
geanticipeerde paasviering. In het lijdensverhaal van Johannes dat op die dag gelezen wordt, krioelt
het van woorden en uitdrukkingen die wijzen op deze dubbelzinnigheid: ‘een kroon van doornen, een
purperen mantel’, het antwoord t.o.v. Pilatus: ‘Ik ben koning’.

Op Goede Vrijdag bezinnen we ons niet alleen over het lijden en de dood van Jezus, maar gedenken
we ook het grote onrecht en het schrijnende leed in de wereld. Jezus’ sterfdag wordt vanouds
herdacht met een viering. De gelovigen komen die dag samen voor een woorddienst met kruisverering
en communie. Met stilte en ruimte voor bezinning, met vasten, zwijgende klokken en zwijgend orgel
staat deze dag in het teken van de droefheid.

In sommige parochies komt men rond 15u samen voor de kruisweg. Deze kruisweg herinnert aan de
weg die Jezus ging van het paleis van Pilatus, waar hij veroordeeld werd naar de berg Golgotha.
De kruisweg bestaat uit 14 staties of halteplaatsen, waar telkens een feit uit de kruisweg van Jezus
wordt herdacht. Een eerste aanzet van zo’n kruisweg vinden we in de liturgie van Jeruzalem waar
pelgrims de historische plaatsen van Jezus’ lijden bezochten. Stilaan werd die gewoonte in het westen
overgenomen door middel van afbeeldingen van de lijdende Christus in of rond het kerkgebouw. Vele
elementen uit deze kruisweg steunen meer op volksvroomheid dan op de werkelijkheid (bijv. dat Jezus
drie maal gevallen zou zijn onder het kruis). De laatste jaren ontstond de zinvolle traditie om er een
vijftiende statie aan toe te voegen nl. de verrijzenis van Christus.

In een aantal steden van Vlaanderen worden Goede-Vrijdagtochten gehouden. De oorsprong ervan
ligt in Zuid-Amerika, waar er de voorbije jaren een sterke verwevenheid groeide tussen het gebeuren
van Goede Vrijdag en de eigen leefsituatie van lijden en onrecht. Wat Jezus meemaakte aan
menselijke vernedering was herkenbaar voor landloze boeren, verdrukte arbeiders, moeders op zoek
naar hun vermiste zonen… Goede Vrijdag was hun goede vrijdag. Hun lijden én hoop kregen in en
rond de kerk een naam en een gezicht. Er werd gezongen en gebeden. De liturgie in de kerk werd
verder gezet in een stille tocht waarin nieuw leven tot stand kwam. Met Goede Vrijdag groeide de
hoop van Pasen. Op initiatief van Pax Christi Vlaanderen en Broederlijk Delen worden al vele jaren
ook bij ons Goede-Vrijdagtochten gehouden.

Stille zaterdag
Stille zaterdag is een dag van verdriet en rouw. De kerk ziet er die dag kaal uit: geen bloemen, geen
kaarsen… De gelovigen treuren om de dood van Jezus, zoals zijn leerlingen dat gedaan hebben. Op
Hem hadden ze hun hoop gesteld en toen is Hij gestorven… Ook hier staan de leerlingen van Jezus
sprakeloos bij het graf en vragen ze zich af : “Waarom?”

Pasen-2
Jezus Christus stierf op de voorbereidingsdag van het joodse paasfeest en de gelovigen vonden het de
moeite waard om het paasfeest te blijven vieren. Omdat Christus op die eerste dag na sabbat verrezen
is, hebben de christenen deze tot hun wekelijks feest gemaakt. Sindsdien herinneren zij zich iedere
zondag de verrijzenis van de Heer. Op het concilie van Nicea werd het paasfeest officieel ingesteld op
de zondag na de volle maan, volgend op het begin van de lente, 21 maart. Pasen valt dus altijd
tussen 22 maart en 25 april. Na de stilte van één dag (op Stille Zaterdag is er geen misviering en ook
geen gebedsdienst) begint het paasfeest met een grote wake. In onze streken wordt deze paaswake
meestal rond 20 of 21 uur gevierd. In deze liturgie staat de symboliek van duisternis en licht
centraal. De paaswake nodigt de gelovigen uit om symbolisch deel te nemen aan het sterven en
verrijzen van Christus. Dit wordt geïllustreerd door de doopliturgie die tijdens de paaswake wordt
voorzien: ondergedompeld worden in het water symboliseert sterven, opduiken uit het water betekent
dan opstaan tot nieuw leven. Diezelfde spanning is nog hoorbaar in de hernieuwing van de
doopbeloften, waar telkens sprake is van afkeren en aannemen, van verzaken en beloven.

De eucharistievering van Pasen is opgebouwd rond drie thema’s:

1. Het nieuwe licht (vuur/paaskaars): De paaskaars is het symbool van het nieuwe, ware licht,
de verrezen Christus, die voor iedere mens een nieuwe toekomst opent.

2. Het levend water (doopsel): De voorganger en de overige bedienaars maken het kruisteken
met het nieuwe doopwater en de gelovigen worden besprenkeld met dit water, ter herinnering aan hun
doopsel.

3. Het nieuwe leven: De paaskaars is een dikke, versierde en met symbolen geladen kaars die tijdens
de paaswake wordt ontstoken en die nadien brandt bij elke liturgische viering. Deze kaars
symboliseert de verrezen Christus en blijft branden tot en met Pinksteren om zo de eenheid van de
paastijd te beklemtonen. Tijdens de paasviering komt het woord ‘alleluia’ veelvuldig voor. Dit
Hebreeuws woord betekent: ‘Loof de Heer’.

Hemelvaart
De Hemelvaart van de Heer werd eerst op Pinksteren herdacht. De afzonderlijke viering is
waarschijnlijk ontstaan in het Westen en werd later (8ste eeuw) overgenomen door Jeruzalem. Zich
baserend op Hand. 1, 3 wordt Onze Heer Hemelvaart gevierd op de veertigste dag na Pasen. Zo viel
de oorspronkelijke eenheid van het paasgebeuren uiteen in drie afzonderlijke gedachtenisvieringen
(Pasen-Hemelvaart-Pinksteren).

De betekenis van dit feest is in de kern dezelfde als die van Pasen: Christus’ hemelvaart is geen
afscheid, het is een feest van zijn blijvende aanwezigheid onder ons.

Pinksteren
Het Pinksterfeest is genoemd naar het Griekse pentecostes wat vijftig betekent. De Joden vierden,
vijftig dagen na het paasfeest, het feest van de eerste vruchten, de eerste oogst. Voor de joodse
gelovige was vijftig een symbool van volheid en vervulling (7x7 + 1). Met Mozes kreeg dit feest een
nieuwe betekenis. De wet, zoals ze afgekondigd werd op de Sinaï, werd gevierd tijdens het zeven
Wekenfeest of het feest van de wetgeving.

De christenen gaven aan het Pinksterfeest een vernieuwde betekenis. Op Pinksterdag daalde de H.
Geest neer op de apostelen, begon de prediking van de Blijde Boodschap en toonden zich de eerste
vruchten van de Geest nl. een grote massa mensen die zich liet dopen. Dit Pinksterfeest en de
naviering ervan, sluit de paaskring af. Pinksteren zou men ook de verjaardag van de kerk kunnen
noemen. In de periode rond Pinksteren wordt het vormsel toegediend. Zoals hoger vermeld zijn Jezus’
dood, verrijzenis en het ‘opstaan’ en ‘verder gaan’ van de leerlingen als één gebeurtenis te
karakteriseren. Maar vanwege de veelheid, de dichtheid werden deze aspecten in een latere tijd
uiteengelegd in verschillende momenten en op verschillende dagen. Elk van de facetten van het
paasfeest wordt in de tijd uitgespreid:

- Verrijzenis van Christus: God geeft de gekruisigde nieuw leven

- Verheerlijking aan Gods rechterhand: Jezus wordt naast God geplaatst

- Zending van de H. Geest: Jezus is door zijn geest onder ons aanwezig

De zondagen van die periode worden paaszondagen genoemd omdat ze doortrokken zijn van de
typische sfeer van Pasen. Pasen en Pinksteren zijn twee feesten die inhoudelijk sterk aanleunen bij de
sacramenten van doopsel en vormsel.

Allerheiligen - allerzielen
Allerheiligen 1 november

In de beginjaren van het christelijk geloof werden christenen vaak vervolgd om hun geloof. Ze
werden gevangen genomen, gefolterd of gedood. Cyprianus, een prominent christen, werd door de
Romeinse overheid verbannen. Vanuit zijn ballingschap wilde Cyprianus op de hoogte gehouden
worden over de christenen die vermoord werden om ze in zijn gebeden te gedenken tijdens de maaltijd
des Heren. Toen hijzelf vermoord werd, namen de christenen zijn gebruik om maaltijd te vieren bij de
graven van de martelaren over. Maar omdat zoveel christenen vermoord werden en er niet voor
iedereen een gedenkdag kon zijn, ontstond al gauw een collectief martelarenfeest. Dat feest werd
oorspronkelijk op 13 mei gevierd. Toen de vervolgingen ten einde liepen, kwam er ruimte voor een
nieuw type heilige. Niet alleen martelaren, die hun christen zijn volgehouden hadden tot in de dood
konden betekenisvol zijn voor anderen, maar ook andere figuren met een hoge morele en religieuze
waarde konden tot voorbeeld gesteld worden, ze werden oorspronkelijk belijders genoemd. In de
achtste eeuw onder paus Gregorius III werd het feest van alle martelaren veranderd in het feest van
alle heiligen. Van over heel de wereld werden relieken van apostelen, martelaren en belijders
overgebracht naar een nieuw gestichte Allerheiligenkapel. Later ontwikkelde de kerk de leer van 'de
gemeenschap van de heiligen', gebaseerd op de gedachte dat slechts een klein deel van de gelovigen zo
goed geleefd hebben dat ze naar de hemel mogen gaan. Volgens deze leer moeten de meeste mensen
na hun dood een tijd in het vagevuur doorbrengen om voor hun zonden te boeten en daarna gelouterd
de hemel binnen te gaan. Het feest van Allerheiligen werd op 13 mei gevierd, maar onder de invloed
van vooral de Ierse kerk, die de Keltische praktijken van Samhain wilde doen vergeten, werd
Allerheiligen verplaatst naar 1 november. Het was paus Gregorius IV (827-844) die hiervoor tekende
en het was Lodewijk de Vrome (814-840) die er wat later een verplichte rustdag van maakte.
Zodoende verspreidde Allerheiligen zich over de toenmalige wereld. Meteen is een verklaring gegeven
waarom Samhain en Allerheiligen zo dicht bij elkaar liggen wat de datum betreft. De avond vóór
Allerheiligen, de avond van Samhain dus, wordt nog altijd All Hallows Eve genoemd.

Allerzielen 2 november

Dit feest werd door paus Johannes XIX (1024-1032) ingesteld om het lot van de arme zielen te
herdenken en voor hun zielenheil te bidden. Met dit gebed hoopte men de zielen tijdelijk uit het
vagevuur te verlossen. Het vagevuur was een voorlopige vrijplaats voor mensen die geen al te grote
zonden op hun geweten hadden. In het christendom is het geloof ontstaan dat overledenen in het
vagevuur nog moesten boeten voor hun zonden alvorens tot de hemel te worden toegelaten. Zij konden
daarvoor van op de aarde geholpen worden door de nog levende mensen. Deze moesten voor hen
bidden opdat zij van hun zonden zouden worden vrijgesproken en verlost. Het bidden ging vaak ook
gepaard met het brengen van offers en het stellen van rituelen. In de praktijk was Allerzielen voor het
gewone volk een mogelijkheid om hun geliefde doden te eren. In onze streken is vooral het
versieren van graven met bloemen overgebleven. De chrysanten als herfstbloeiers werden daarvoor
gebruikt. Hoewel we vandaag vele kleuren op het kerkhof aantreffen, vierde de witte chrysant vroeger
hoogtij. Mogelijk symboliseert de witte kleur het licht.

Ook het aansteken van (gewijde) kaarsen op de graven was in onze streken een gewoonte. Het licht
van de kaarsen symboliseerde het eeuwige licht dat men voor de doden wilde afsmeken en de
verrijzenis van het afgestorven lichaam. Waarschijnlijk is de oorsprong ervan ook voorchristelijk,
namelijk om op de dodenherdenkingsdagen toortsen te ontsteken op het graf. In sommige streken vatte
men het nog grootser op: wanneer men rond vier uur in de namiddag strooien kruisen op de graven
plantte, die om middernacht aan het vuur prijsgegeven werden, werden de zielen gered. Naast het
brengen van bloemen naar de overledenen is in onze streken ook het branden van kaarsen en lampjes
op de graven van de overledenen een ritueel gebleven.

Ondanks protest van kerkelijke zijde zetten sommigen mensen er ook eten en drinken neer voor de
doden. Decennialang was het de traditie, vooral in Vlaanderen, dat op Allerzielen Allerzielenkoeken
werden gebakken. Een zoete lekkernij. Alvorens men met het bakken van koeken aan de slag ging,
werd er gebeden en de eerste koek die klaar was noemde men een zieltjeskoek of een zieltjesbrood. Er
werd een kruisje ingeprent - vandaar de naam kruiskensbroodjes - en ieder at er een stuk van op om
beschermd te blijven tegen besmettelijke ziekten.' Hieruit is in sommige streken de gewoonte gegroeid
om op Allerzielen brood uit te delen aan de armen. Ook ontstonden zielenbroodjes zoals krakelingen,
zoolgebakjes, gevlochten broodjes. Ook vandaag nog blijft de gewoonte om met Allerzielen
pannenkoeken, wafels en andere koeken te eten in vele families intact.

Sacramenten - overgangsrituelen

De kerk kent verschillende rituelen, die in het Westen “sacramenten” genoemd worden. In een
sacrament ontvangt de gelovige de heilzame werking van de Heilige Geest. De katholieke kerk kent
zeven sacramenten, waarvan er vijf toegediend worden bij overgangsrituelen.
DOOPSEL VORMSEL BIECHT COMMUNIE/EUCHARISTIE PRIESTERWIJDING HUWELIJK EN
ZIEKENZALVING

Eucharistie
Het woord eucharistie betekent dankzegging. In de rooms-katholieke kerk is de eucharistie het
hoogtepunt van de eredienst. Een viering waarin geen eucharistie plaatsvindt, noemt men een
gebedsviering (soms wordt er bijvoorbeeld een huwelijk voltrokken zonder dat daarbij ook eucharistie
gevierd wordt; een doopviering wordt vaak ook zonder eucharistie gevierd).

De eucharistieviering gaat terug op het laatste avondmaal van Jezus, waar Jezus met zijn leerlingen
tafelde de avond van Witte Donderdag. Jezus deelde toen brood en wijn en zei aan zijn leerlingen:
“Doe dit tot mijn gedachtenis”. Alleen een gewijde priester mag de eucharistie bedienen.

Doopsel
Het doopsel is het ritueel om toe te treden tot de christelijke gemeenschap. Meestal gaat het om de
kinderdoop, soms om de volwassenendoop. Bij het doopsel wordt water over het hoofd van de
dopeling gegoten, als symbool voor de afwassing van de zonden en als teken van het nieuwe
leven (geboren uit water en geest). Centraal staan de woorden: “Ik doop je in de naam van de vader, de
zoon en de heilige geest”. Een doopkaars symboliseert het licht van Christus.

Vormsel
In de rooms-katholieke kerk worden kinderen tijdens de overgang van jeugd naar
volwassenheid “gevormd”, meestal als ze de basisschool verlaten. Oorspronkelijk hoorden doopsel en
vormsel bij elkaar, de doopviering werd dan afgesloten met een handoplegging, die later werd
aangevuld met een zalving. Het gaat in de zalving om de gave van de Heilige Geest. In de rooms-
katholieke kerk mag het vormsel enkel toegediend worden door de bisschop.

Huwelijk-2
Het huwelijk is een sacrament in de rooms-katholieke kerk, dat ten overstaan van een bisschop,
priester of diaken wordt gesloten. Het huwelijk wordt hiermee een heilig verbond, waarover Gods
zegen wordt gevraagd. Het huwelijk wordt als onontbindbaar gezien, een scheiding moet aanvaard
worden door een kerkelijke rechtbank, anders kan men niet katholiek hertrouwen.

Priesterwijding
Alleen mannen die gedoopt zijn kunnen de wijding ontvangen. Er zijn drie wijdingen in de katholieke
kerk: wijding tot diaken, tot priester en tot bisschop. Een diaken kan gehuwd zijn, een priester en
een bisschop zijn gehouden aan de verplichting van het celibaat. De wijding bestaat uit een
handoplegging en een gebed en vindt plaats tijdens de eucharistieviering. De priester en de bisschop
worden ook gezalfd met olie.

Ziekenzalving
Het sacrament van de ziekenzalving wordt in de rooms-katholieke kerk het “laatste oliesel” genoemd.
Dit suggereert dat de zalving plaatsvindt als het sterven nabij is. In de oude kerk werd de
ziekenzalving gebruikt als een middel om de zieke te sterken met het teken van Christus. In deze
betekenis wordt de ziekenzalving terug meer en meer gebruikt. Bij de ziekenzalving hoort een
gesprek, bijbellezing, gebed en de zalving.

Boete en verzoening
De rooms-katholieke kerk kent sinds vanouds de persoonlijke biecht. Voor de priester belijdt men
zijn zonden en toont men berouw, waarop de priester de zonden vergeeft in de naam van God en een
boetedoening oplegt. Naast de persoonlijke biecht bestaat ook de collectieve schuldbelijdenis aan het
begin van de kerkdienst.
Joodse feesten

De joodse feestdagen zijn zeer belangrijk voor de identiteit van het jodendom. Er zijn veel joodse
feesten die vaak ook langer dan een dag duren. Een joodse dag begint telkens in de avond bij
zonsondergang en eindigt de volgende dag met zonsondergang.

De joden gaan uit van twaalf maanmaanden van 28 à 29 dagen. Om de twee à drie jaar wordt er een
schrikkelmaand ingevoerd zodat de grote feesten toch in het voorjaar of najaar blijven vallen, zoals dat
in de bijbel is aangegeven.

De joden hebben een eigen jaartelling die teruggevoerd wordt op het begin van de schepping volgens
een telling van alle jaartallen in de Tenach. 2020-2021 is voor de joden het jaar 5781.

De sabbat
Sabbat is de belangrijkste dag van de week. Joden spreken deze dag uit als “sjabbat”. De sabbat loopt
van vrijdagavond tot zaterdagavond.

De sabbat verwijst naar het scheppingsverhaal, waarin God op de zevende dag rust van zijn
scheppingswerk. Omdat God die dag ophield met scheppen, moet de mens ook ophouden met
(her)scheppen. Daar gaat het om in het werkverbod. Koken, vuur aansteken, elektrische apparatuur
gebruiken, … mag niet. Vaak worden lichten en apparaten met elektrische tijdschakelaars bediend
zodat ze toch kunnen gebruikt worden op sabbat.

Vlak voor het moment dat de sabbat begint, steekt de vrouw des huizes de sabbatkaarsen aan en
spreekt daarbij een zegenspreuk uit. De kinderen krijgen de priesterzegen. Het brood en de wijn
worden gezegend voor de sabbatmaaltijd.

In de synagoge is er een samenkomst op vrijdagavond en of zaterdagmorgen. Joden spreken zelf niet


over de synagoge maar over de “sjoel”. In de synagoge wordt gevierd maar ook gestudeerd.

Rosh Hashana
Joods nieuwjaar valt doorgaans in september. Op die dag wordt de sjofar (ramshoorn) geblazen als
oproep tot bezinning en zelfonderzoek. Het is een feest waarbij joden nadenken over hun daden en
vergeving vragen. Orthodoxe joden doen dit door aan een rivier hun zakken symbolisch leeg te
maken terwijl ze bijbelteksten uitspreken. Dit staat symbool voor het wegdoen van je zonden.

Na de dienst in de synagoge is er thuis een feestmaal. Aan het einde van het feestmaal krijgt iedereen
een stukje appel gedoopt in honing. Dit is een teken van hoop op een goed en zoet jaar.

Jom Kippoer
Tien dagen na het joods nieuwjaar wordt de grote verzoendag gevierd. De grote verzoendag is een
dag van vasten (niet eten en drinken) en niet werken, gedurende 25 uur. Dit vasten staat in het teken
van loutering, zuivering, van lichaam en geest. Door deze vastendag hopen joden op kwijtschelding
en vergeving van hun misstappen. De dienst in de synagoge staat helemaal in het teken van een
plechtige schuldbelijdenis en de vreugde om Gods vergeving. Het leven is immers ondraaglijk als je
niet van je schuldgevoel verlost kan worden. Na de vastendag viert men feest met vrienden en
familie.
Soekoth
Vier dagen na de Grote Verzoendag begint het loofhuttenfeest, dat zeven dagen duurt. Het is een
vrolijk feest waarbij de doortocht door de woestijn, uit Egypte naar het Beloofde Land, herdacht
wordt. Er wordt in de tuin of op het balkon een hut gemaakt waarvan de dakbedekking enkel bestaat
uit riet, dennegroen, palmbladeren en loof, op zo’n manier dat de sterren nog te zien zijn. Het
Loofhuttenfeest is een familiefeest dat vooral thuis gevierd wordt. Het feest wordt afgesloten met de
viering van de “vreugde van de wet”, een viering waarbij de vreugde gevierd wordt om de levensleer
(de wet) die God gegeven heeft. In de synagoge wordt gedanst met de torarol in de armen.

Chanoeka
In december (ongeveer twee maanden na Loofhutten) wordt Chanoeka gevierd. Het feest duurt acht
dagen en herinnert aan de herinwijding van de tempel in 165 voor gangbare jaartelling (= 165 voor
christus). Toen had Antiochus IV de tempel ontwijd door er een beeld van de Griekse God Zeus op te
richten. De Maccabeeën kwamen hiertegen in opstand en versloegen Antiochus. Er werd maar één
kruikje olie gevonden om de menora, de zevenarmige kandelaar in de tempel, brandend te houden. Het
wordt als een wonder gezien dat met deze olie de kandelaar acht dagen kon blijven branden. Chanoeka
is vooral een lichtfeest waarop ook cadeautjes gegeven worden. Er wordt een achtarmige kandelaar
gebruikt, de chanoekia, met een negende arm om de andere kaarsen aan te steken.

Poerim
Dit feest herinnert aan een verhaal in het boek Ester. Het feest herinnert aan de wonderbaarlijke
redding van het volk door koningin Ester. Het wordt uitbundig gevierd met een uitgebreide
verkleedpartij. In de synagoge wordt de Ester-rol gelezen. Op de avond voor het feest wordt er
gevast. Bij de speciale maaltijd op de dag zelf horen speciale gerechten. Er worden ook giften gegeven
aan de armen.

Pesach
Het joodse paasfeest is het oudste en belangrijkste joodse feest en valt in de periode maart-april.
Tijdens het zeven à acht dagen durende feest herdenken de joden hoe het joodse volk uit de slavernij
in Egypte geleid is. Oorspronkelijk was het een lentefeest. Voor Pesach wordt het huis grondig
gereinigd, en alle deegwaren, zelfs de kleinste kruimel, worden weggedaan. Er wordt speciaal
serviesgoed gebruikt voor de sedermaaltijd, het belangrijkste onderdeel van Pesach. Tijdens
sederavond wordt het verhaal van de uittocht uitgebreid verteld, met veel anekdotes en liedjes. De
avond begint met de vraag van het jongste kind: “waarom is deze avond zo anders dan andere
avonden?”

Bij de maaltijd horen volgende ingrediënten: het ongezuurde brood (matzes), bittere kruiden
(herinnert aan slavernij in Egypte), een hard gekookt ei (symbool voor nieuw leven), een gerecht van
rozijnen, appel, gemalen amandelen en zoete wijn (herinnert aan de stenen die de joden moesten
bakken in Egypte), groenten (symbool van de lente) en een botje met vlees van het geslachte
paaslam.

Sjawoe'ot
Zeven weken na het begin van Pasen viert men het wekenfeest, het feest van de tarweoogst. Er wordt
ook gevierd dat God op de berg Sinaï de twee tafelen met tien geboden heeft gegeven als teken van
het verbond tussen God en Israël. In onderstaand filmpje wordt dit concreter uitgelegd (A).
Joodse rituelen

Net zoals in andere grote wereldreligies worden grote momenten in een mensenleven (geboorte,
volwassenwording, huwelijk, dood) ook in het Jodendom op een rituele manier gevierd. We geven een
kort overzicht van de verschillende rituelen.

Besnijdenis
Een joodse jongen wordt besneden op de achtste dag na de geboorte. Deze besnijdenis herinnert aan
het verbond tussen Abraham en God. Met de besnijdenis neemt de vader de verplichting op zijn kind
op te voeden in de Tora. Het eerste wat het kind moet leren is het gebed “sjema Israël – hoort Israël”.
Vanaf hun negende beginnen jongens aan de studie van de Talmoed.

Liberale joden vieren op de achtste dag na de geboorte van een meisje ook de naamgeving van de
dochter.

Bar mitswa
Volgens de joodse wet is een jongen volwassen op 13 jarige leeftijd en een meisje op 12 jaar. Die
volwassenheid geldt vooral de religieuze verplichtingen. Op de sabbat na de dertiende verjaardag
wordt voor de jongen de bar mitswa gevierd. Hij mag dan voor het eerst voorlezen uit de torarol en hij
wordt aanzien als een volwassen deelnemer aan het gebed.

Liberale joden vieren ook de bat mitswa van het meisje, zij mag op die dag ook uit de tora lezen en
een kleine toespraak houden.

Huwelijk
De huwelijksplechtigheid vindt plaats onder een choepa, een baldakijn dat het nieuw te vormen joodse
huis symboliseert. Deze kan in de synagoge staan, maar ook thuis of buiten. Voor het huwelijk
reinigen bruid en bruidegom zich in een mikwe (ritueel bad).

Tot het ritueel behoren het voorlezen van de huwelijksakte, het heffen van een glas wijn, en het
stukbreken van een glas door de bruidegom. Dit staat symbool voor de verwoesting van de tempel in
Jeruzalem. De vreugde zal pas compleet zijn als de tempel herbouwd is.

De aanwezigen wensen het paar “mazzel tov”, dat betekent veel geluk. Het huwelijk is in principe
onontbindbaar.

Rituelen bij de dood


In het jodendom worden de doden begraven en niet gecremeerd, dit met het oog op de te verwachten
opstanding der doden bij de komst van de Messias. Daarom moet een joods graf ook eeuwig blijven
bestaan. Bij het graf worden gebeden opgezegd. Na de begrafenis scheuren familieleden een deel van
hun kleding als teken van rouw. Na de begrafenis volgt een periode van zeven dagen zware rouw,
waarbij men op een lage stoel of op de grond zit, geen bad neemt en mannen zich niet scheren Er
komen veel familieleden en kennissen op bezoek, zij zorgen ook voor eten en troost.

You might also like