You are on page 1of 7

Energiegewassen voor

VERGISTING

In agrarisch gebied moet 60 % van de inputstromen van vergisters van agrarische oorsprong zijn. Drijfmest is voldoende voorhanden, helaas is de energetische waarde van drijfmest laag, zodat het economisch niet interessant is om het in zijn ruwe vorm als hoofdbestanddeel van een vergister te gebruiken. Vandaar dat men ervoor opteert om ook energierijkere landbouwproducten, waaronder energiewassen zoals energiemas, toe te dienen aan de vergister, ondanks de vaak hoge en stijgende kostprijs van deze grondstoffen. Niet alle gewassen zijn even geschikt voor vergisting. De kostprijs van de teelt moet afgewogen worden ten opzichte van de biomassa-opbrengst, de vergistbaarheid en de bewaarbaarheid van het gewas. Het ligninegehalte mag zeker niet hoog zijn, sterk verhoute gewassen zijn dus niet geschikt voor vergisting. Gewassen met een heel laag drogestofgehalte zijn ook minder ideaal, aangezien al het water achteraf in het digestaat terechtkomt. Ook gewassen met grote hoeveelheden eiwitten worden als minder geschikt aanzien. Met de eiwitten wordt heel wat stikstof toegevoegd aan het proces, wat problemen kan geven in de vergisting en wat ook voor een N-rijker digestaat zorgt. Rekening houdend met al deze parameters scoort mas

bijzonder goed als energiegewas voor vergisting, maar er zijn misschien alternatieven ...

Bron: J Verhelst - UGent

Bij anaerobe vergisting wordt de biomassa door vergistingsbacterin afgebroken, hierbij wordt de koolstof uit de biomassa omgezet in biogas, een mengsel van CO2 en CH4 (methaan).

Er bestaan twee concepten om biogas te produceren: natte en droge vergisting. Beide hebben hun voor- en nadelen.
Aangezien in Vlaanderen de landbouwgerelateerde vergistingssector vooral gedreven wordt door de nood aan mestverwerking, zijn de Vlaamse boerderijvergisters hoofdzakelijk vergisters van het natte type waarbij het biogas met een warmtekrachtkoppeling wordt omgezet naar elektriciteit en warmte. De energie wordt zoveel mogelijk op het eigen bedrijf gevaloriseerd, hierbij wordt de warmte veelal gebruikt om het digestaat te drogen om dit vervolgens te exporteren.

Mas

Oogsten van snijmas met een hakselaar

MAS voor vergisting


Het oogsten en opslaan van mas voor vergisting is sterk vergelijkbaar met het gebruik ervan om te voederen aan runderen. De mas wordt met een gewone hakselaar geoogst en in een sleufsilo bewaard. Uit deze silo wordt dagelijks een hoeveelheid uitgekuild en aan de reactor gevoederd. Dit gebeurt meestal met een gewone frontlader.
Vergistingsinstallatie Inkuilen van mas

Wat is goede energiemas ?


De vraag is gemakkelijker gesteld dan beantwoord. Vaak wordt gekozen voor halflaat tot (zeer) laat afrijpende rassen. Het achterliggende idee daarbij is dat deze rassen later in bloei komen en dus een langere vegetatieve groei kennen: ze groeien over het algemeen sterker uit, hebben dikkere stengels en meer bladmassa. Ze produceren met andere woorden meer biomassa. Dit gaat wel een stuk ten koste van het kolfaandeel. Sommige zaadhuizen bieden energiemasrassen aan die naar voedermasnormen zr laat zijn. Deze rassen hebben duidelijk een hoog opbrengstpotentieel, maar zijn als ruwvoeder minder geschikt omdat ze minder goed scoren op verteerbaarheid. Dit betekent evenwel niet dat ze ook minder goed zouden presteren op vlak van vergistbaarheid Tenslotte hangt de rassenkeuze ook af van de teeltomstandigheden. Zijn deze minder optimaal, bv. wat vochtvoorziening in de bodem betreft, of omdat u mas zaait na een voorjaarssnede raaigras of snijrogge, kiest u beter voor een vroege - halfvroege voedermas dat zijn potentieel heeft bewezen, dan de extremen op te zoeken door te opteren voor een late energiemasvariteit. Dit kunt u wel doen indien u erg vroeg kan zaaien (vanaf 20 april), in een bodem met een goede vochtvoorziening en waarbij u de teelt in het najaar voldoende lang kan aanhouden. Een voldoende hoog drogestofgehalte (> 29 %) blijft immers essentieel om de waardevolle biomassa niet terug te verliezen onder de vorm van silosappen in de kuil. De meeropbrengsten biomassa die u kunt genereren met latere variteiten hangen sterk af van het groeiseizoen: in goede groei-omstandigheden kunnen de meeropbrengsten uitgesproken zijn terwijl bv. in koude of droge groeiomstandigheden dit veel minder het geval zal zijn. Om geen onnodige teeltrisicos te nemen wordt geadviseerd om voor rassen te opteren met een rijpheidsindex die niet meer dan 30 tot 40 punten hoger ligt dan wat u normaal voor voedermas zou uitzaaien. Kiest u bijvoorbeeld doorgaans voor een voedermas met FAO 240-250, dan kunt u voor een energiemas opteren voor rassen met een FAO tot 280-290. Maar Niet elk ras in de EU-rassencatalogus met een FAO van 280 is ook een goede energiemas! Het ras moet ook goed gedijen in onze klimaat- en bodemomstandigheden en dit is zeker niet voor al deze rassen het geval! Informeer dus goed of het ras geschikt is voor onze regio, informatie uit de Belgische beschrijvende rassenlijst of vergelijkend rassenonderzoek van onafhankelijke praktijkcentra is hier een nuttig instrument !

Vijf tips voor de ENERGIEMAS

Kies enkel voor een laat afrijpende energiemas wanneer u vroeg en in goede omstandigheden kunt zaaien, een bodem hebt met een goede vochtvoorziening en het gewas in het najaar voldoende lang kan aanhouden. In alle andere gevallen is het beter om voor een half vroege half late voedermas te opteren. Een drogestofgehalte van > 29 % blijft de basisvoorwaarde om de drogestofverliezen in de kuil binnen de perken te houden.

Inkuiladditieven voor meer biogas


Inkuiladditieven worden traditioneel gebruikt om de bewaarverliezen in de kuil te beperken. In maskuilen worden ze normaal niet zoveel toegepast. Labo-onderzoek heeft echter aangetoond dat bepaalde types inkuiladditieven een specifieke meerwaarde kunnen geven naar de vergistbaarheid van de mas toe. Deze inkuiladditieven zorgen voor een voorvertering in de kuil, zodat de mas gemakkelijker/sneller afbreekbaar is in de vergister. Het zijn vooral de complexere inkuiladditieven die ook (bv. door middel van enzymes) inwerken op de verteerbaarheid van de celwanden die hier een meerwaarde bieden. De meeropbrengsten aan biogas kunnen in het labo oplopen tot 15%. En, belangrijker, dergelijke meeropbrengsten wegen zeker op tegen de kost van de behandeling. Deze onderzoeken zijn vrij recent, verder onderzoek vooral in de praktijkvergisters is nodig om de meerwaarde in de praktijk te evalueren. Commercile inkuiladditieven die specifiek inspelen op deze voorvertering in de kuil zijn intussen op de markt.

2 3 4 5

Ideaal is de mas te oogsten aan een drogestofpercentage tussen 30 en 33 %. Hogere drogestofgehaltes kunnen een negatieve invloed hebben op de vergistbaarheid door een hoger ligninegehalte in de restplant.

Hou er rekening mee dat het drogestofgehalte bij oogst ook de transportkosten benvloedt: haalt u 100 ha energiemas binnen aan een drogestofgehalte van 29 % dan moet u gemakkelijk 500 tot 600 ton mr massa aanvoeren en inkuilen dan wanneer u aan 32 % droge stof oogst. Dit brengt ook verhoogde afzetkosten voor het digestaat met zich mee.

Zit de energie nu in de kolf Of niet ?


Een biogasinstallatie wordt weleens vergeleken met een betonnen koe, maar dat is het niet helemaal. De verblijftijd van de mas in een biogasinstallatie is bijvoorbeeld vele malen langer dan in het maag-darm kanaal van een koe. De selectie van voedermas is erop gericht in de korte verblijftijd van de mas in de koe zoveel mogelijk energie ter beschikking te stellen aan de koe. Het kolfaandeel en het zetmeelgehalte zijn in dit verhaal zeer belangrijk. Of het kolfaandeel ook zo belangrijk is bij het vergisten van de mas, is op vandaag nog steeds een bron van veel discussie.

Hoe zinvol is het nog om een energiemaskuil af te dekken ?


Het is niet ongewoon dat bij een boerderijvergister jaarlijks 100 ha of meer silomas worden ingekuild. Dit resulteert in gigantisch grote maar vooral ook hoge kuilen. Vanuit de veehouderij weten we dat het goed aanrijden en luchtdicht afdekken van de kuil een verzekering is voor een goede bewaring van de biomassa. Deze basisprincipes veranderen niet wanneer het gaat om energiemas. Toch zien we in Duitsland en Vlaanderen dat men op zoek gaat naar alternatieven voor het afdekken met plastiek. Enerzijds omwille van de kostprijs (het plastiek is moeilijk te hergebruiken), maar vooral omwille van de arbeid die nodig is voor het afdekken en openen van de kuil. Alternatieven zijn bv. het afdekken met aardappelpuree of het inzaaien met rogge. Dit materiaal kan zonder problemen mee vergist worden. Onderzoek in Duitsland toont evenwel aan dat bij gebruik van alternatieve afdekmaterialen de drogestofverliezen gemakkelijk kunnen oplopen tot 15 % en meer waar die in een normaal afgedichte kuil kunnen beperkt worden tot een 4-tal %. Regen en lucht treden gemakkelijk binnen, de temperatuur verhoogt en ongewenste schimmels en gisten ontwikkelen zich. In een kuil van 3000 ton mas en gerekend aan een prijs van 30 per ton mas (prijs ingekuild) kunnen de financile verliezen door drogestofverlies alleen al oplopen tot 10 000 en meer.

* Invloed van het kolfaandeel op de methaanopbrengst per ton organische droge stof
400 350 300 250 200 150 100 50 0

Wat we weten uit onderzoek* is: Dat kolven gemiddeld rond 400 mCH4/ton organische droge stof opleveren, terwijl de restplant rond 320 mCH4/ton organische droge stof produceert. Dat het kolfaandeel in de totale plant in de praktijk varieert tussen 40 % (biomassatypes) en 60 % (korrelmastypes). Combineren we deze beide gegevens, dan zien we dat bij kolfrijke types een potentile meeropbrengst aan methaan per ton droge stof van een 4-tal procent kan gehaald worden in vergelijking met biomassatypes (zie figuur). Toch is de correlatie tussen kolfaandeel en biogasopbrengst in de praktijk zwak omdat heel wat andere factoren ook een rol spelen. De kwaliteit van de restplant bijvoorbeeld. Rassen waarvan de restplanten tijdens de afrijping langer groen blijven, en dus beter vergistbaar zijn, halen hier een voordeel. Het besluit is dat je met de rassenkeuze de biogasopbrengst per ton droge stof niet zo veel kan benvloeden. De kunst is vooral om zoveel mogelijk biomassa aan een optimaal drogestofgehalte te oogsten. In dit opzicht is een doordachte rassenkeuze wel zeer belangrijk.

m3 CH 4 per ton organische stof

141

221

211 147

biomassa-mas (40 % kolfaandeel)

korrelmas (60 % kolfaandeel)

n kolf

n restplant

Bron: Eder, B. et al. (2009). Presentatie International Scientific Conference Biogas Science 02 (04 dec 2009)

GRAS als energiegewas


Het totale landbouwareaal in Vlaanderen wordt voor 26 % ingenomen door permanent grasland, wat neerkomt op 160.554 ha. Dit permanent grasland vormt de hoeksteen van de duurzame veehouderij in Vlaanderen en kan dus zeker niet zomaar op grote schaal geherorinteerd worden naar andere toepassingen zoals energievalorisatie. Toch zijn er synergien mogelijk, vooral als het gaat om de sneden in het najaar die minder gevaloriseerd worden in de rundveehouderij. Daarnaast kan natuurlijk ook gras geoogst worden van tijdelijk grasland (54.750 ha) of van tussenteelten.

BIETEN als energiegewas


In Duitsland wordt momenteel volop gexperimenteerd met de inzet van bieten als energiegewas voor vergisting. Doordat daar zo sterk ingezet wordt op energiegewassen als grondstof voor bioenergie, heeft men er meer en meer nood aan gewassen die de rotatie met energiemas kunnen verruimen. De bieten hebben in dit opzicht zeker potentieel.

Drie tips om gras te gebruiken als energiegewas

Is alle gras even geschikt om te gebruiken als energiegewas?


AAlgemeen kan gesteld worden dat hoe houtiger het gras is, hoe meer lignine het bevat en hoe minder vergistbaar het is. Het is dus zeker gras in een laat stadium gemaaid te vergisten, maar er zal dan ook geen optimale biogasopbrengst zijn. Najaarsgras wordt op het veebedrijf niet altijd ten volle benut, het heeft immers een lagere eiwitkwaliteit en is minder smakelijk. Het kan mits voordrogen en verzorgd inkuilen zeer geschikt zijn om te vergisten. Najaarsgras heeft gemiddeld een lager biogaspotentieel dan de 1ste of 2de snede van in het voorjaar, maar kan door vergisting zeker goed gevaloriseerd worden. Het biogaspotentieel van gras kn dat van mas evenaren, maar veel hangt af van de kwaliteit van het gras: bij gras is er een veel grotere variabiliteit in biogaspotentieel dan bij mas, als gevolg van de grotere variatie in kwaliteit van het gras.

Suikerbieten vs. voederbieten vs. massabieten


Het areaal voederbieten in Vlaanderen is de laatste decennia van enkele tienduizenden hectaren naar een drieduizend hectaren gevolueerd, o.a. onder invloed van het voldoende beschikbaar zijn van perspulp en de sterke opkomst van de snijmas die met zijn constante hoge opbrengsten, verdraagzaamheid van monocultuur, voeder- en bewaargemak en beperkte arbeidsinvestering per ha duidelijk veel voordelen bood. Het suikerbietenareaal daarentegen wordt vooral gestuurd door het suikerbietenquotum en ook hier nam het areaal de laatste jaren drastisch af. Voederbieten hebben een hoger opbrengstpotentieel, terwijl suikerbieten een hoger suikergehalte hebben. Het telen van suiker- of voederbieten als energiegewas i.p.v. als suiker- of voederproducent heeft potentieel. De teelt is goed gekend en de oogstmachines zijn alomtegenwoordig. Onder impuls van de interesse uit de sector voor vergisting van bieten, bieden de zaadhuizen nu ook specifieke massabieten of biogasbieten aan voor vergisting, doorgaans afgeleid van suikerbieten.

Bieten: hoe bewaren en voorbehandelen ?


Aan bieten hangt, afhankelijk van de oogstomstandigheden, weinig tot veel tarra. Indien de bieten in klei- of leembodem geteeld werden is het niet nodig om deze tarra te verwijderen, deze tarra blijft immers in suspensie en verlaat de vergister opnieuw met het digestaat. Zand moet wel verwijderd worden, zodat wassen van de bieten dan noodzakelijk wordt. In Nederland is er momenteel een innovatieve rooier op de markt die de bieten tijdens het oogsten wast met sap dat uit de bladeren geperst wordt. Ook het bewaren van bieten is geen sinecure. Traditioneel worden de bieten op een hoop gelegd om te bewaren. De grootste uitdaging hierbij is om de temperatuur in de bietenhoop niet te hoog, maar ook niet te laag te laten evolueren. Bij een te hoge temperatuur kan immers broei ontstaan, terwijl de bieten bij een te lage temperatuur kunnen bevriezen en rotten. Bieten kunnen ook bewaard worden in torensilos, in lasagnekuilen samen met mas en in slurfsilos. Bij het inkuilen van bieten moet men rekening houden met overvloedige productie van silosappen. Deze sappen kunnen eveneens vergist worden. Een nieuwe evolutie is het bewaren van de versnipperde bieten in open lagunes. Aan de oppervlakte ontstaat een korst die de goede bewaring van de bieten in de lagune garandeert. Het grootste voordeel van deze opslagwijze is dat de vermaalde bieten vervolgens verpompt kunnen worden, zodat de arbeidsinvestering om de vergister te voederen sterk vermindert. Nadeel is de plaats die een dergelijke lagune inneemt. Er is nog maar weinig gekend omtrent de drogestofverliezen bij bewaring in een lagune.

Voor een vergistingsinstallatie, is het belangrijk om geen overmaat aan stikstof toe te dienen. Toedienen van grote hoeveelheden stikstof geeft gras met een hoog eiwitgehalte. Dat eiwit is minder gewenst in een vergister omdat het zorgt voor een grotere hoeveelheid ammoniak, wat toxisch kan zijn voor de bacterin. Bovendien verhoogt het de hoeveelheid te verwerken stikstof bij digestaatverwerking.

Zoals de koe met haar tanden het gras verkort en fijner maakt voor vertering, moet het gras fijn verhakseld worden voor vergisting. Op deze manier kunnen de bacterin vlot de biomassa omzetten naar biogas. Ook voor de algemene werking van de vergister zoals de voeding, het mengen, de pompsystemen, is een korte haksellengte van het gras belangrijk. Zorg dat het gras niet te droog ingekuild wordt. Voor ruwvoeder is droger gras niet zon groot probleem. In een vergister kan droger gras echter wel voor problemen zorgen doordat het sneller drijflagen vormt en daardoor minder snel vergist.

VOOR- EN NADELEN VAN BIETEN ten aanzien van mas voor vergisting
De biogasopbrengst per hectare van bieten kan gemakkelijk dat van mas overtreffen door de hogere drogestofopbrengsten en het hoge biogaspotentieel. Wanneer de bieten worden ontbladerd kan tot 8% meer drogestof worden geoogst dan wanneer ze worden ontkopt. Bieten kunnen zeer goed ingepast worden in een teeltrotatie en kunnen zo de dominantie van mas in het landschap doen afnemen. Bieten zorgen voor een laag stikstofresidu in de bodem zodat het risico op nitraatuitloging zeer klein is. Bieten zijn een stuk sneller vergistbaar dan mas, de verblijftijd in de reactor is beduidend korter.

Zijn alle vergisters even geschikt om gras te vergisten ?


Door zijn vezelig karakter kan gras voor problemen zorgen bij het invoeren in de reactor, het mengen en het afvoeren van het digestaat. Gras vergisten is daarom niet voor alle natte vergisters evident. Van bij het ontwerp van de vergister moet rekening gehouden worden met het feit dat men gras wil vergisten. Zo moet er zeker een goed roersysteem voorzien worden en dimensioneert men de buizen best wat groter om problemen met drijflagen en afpompen van digestaat te voorkomen. Het gras wordt ook best kort gehakseld. In geval van droge vergisters zijn er weinig of geen technische problemen om met gras aan de slag te gaan.

Doordat de bieten doorgaans later geoogst worden, is het moeilijker om nog een tussenteelt/groenbedekker na de teelt in te zaaien.

De bietenteelt op zich is iets moeilijker dan de masteelt en ook duurder. Dat moet gecompenseerd worden door meeropbrengsten. Bij het oogsten kan behoorlijk wat tarra meekomen. Dat kan onder de vorm van stenen of van grondresten zijn. Vooral de tweede zijn moeilijk goedkoop en arbeidsextensief te verwijderen voordat de bieten in de vergister gaan. De opslag van de bieten vormt nog een andere uitdaging. Als de bieten op een hoop bewaard worden, moet de temperatuur goed opgevolgd worden. Indien de bieten in een lagune bewaard worden, is geurpreventie en insectencontrole zeker een aandachtspunt. Bij het inkuilen van bieten komen veel silosappen vrij. Het verkleinen van de bieten voor toediening aan de vergister is een noodzakelijke tussenstap.

GROENBEDEKKERS als energiegewas


Welke groenbedekker voor energie ?
Bepaalde bladrijke groenbedekkers, zoals gele mosterd, kunnen relatief laat in het najaar gezaaid worden, maar de biomassa is moeilijk oogstbaar omdat ze gemakkelijk vervriest in de winter. Vlinderbloemige groenbedekkers gezaaid in de herfst zijn binnen de gangbare landbouw dan weer doorgaans minder interessant omdat ze extra stikstof aanvoeren aan de grond. Voor energieproductie kiezen we resoluut voor de grasachtige groenbedekkers: er kan tot in oktober gezaaid worden en ze leveren een goed inkuilbare snede in het voorjaar. Vooral snijrogge lijkt interessant omwille van het hoge opbrengstpotentieel en de mogelijkheid laat te zaaien.

Wat is het potentieel ?


Groenbedekkers inzaaien wordt op vandaag sterk aangemoedigd, of het gewas nu geoogst wordt voor veevoeding of energie of gewoon op het veld blijft. Groenbedekkers leveren organische koolstof aan de bodem en beschermen de bodem tegen erosie. Ze spelen ook een belangrijke rol in het reststikstofverhaal omdat het gewas in de winter de reststikstof kan opnemen en op deze manier voor uitspoeling behoedt. MAP IV voorziet extra stimuli voor het inzaaien van groenbedekkers: Bij derogatie kan meer dierlijke mest per ha worden toegediend. Derogatie kan o.a. worden bekomen op graanen maspercelen waarbij een vanggewas wordt gezaaid en men aan bepaalde voorwaarden hieromtrent voldoet. Nieuw in MAP IV is dat ook snijrogge als derogatiegewas in aanmerking komt en dat dunne fractie varkensdrijfmest kan toegepast worden als derogatiemest (mits derogatieattest). Waar binnen MAP III de derogatie voornamelijk een uitweg bood voor rundveebedrijven, kunnen nu ook andere sectoren waaronder potentieel de bio-energiesector beter gebruik maken van de derogatie-maatregel. Bemesting na de hoofdvrucht is binnen MAP IV slechts mogelijk mits er een vanggewas ingezaaid wordt voor 31 augustus.

Focus op rogge
Binnen de groep van de grasachtige groenbedekkers wordt rogge beschouwd als het gewas met het hoogste potentieel als energiegewas: Het kan in goede condities tot eind oktober gezaaid worden Het is zeer wintervast, heeft een sterk uitstoelend vermogen en een vroege hergroei in het voorjaar Het heeft gemiddeld afhankelijk van zaai- en oogstdatum een zwaardere eerste snede in het voorjaar dan bijvoorbeeld Italiaans raaigras Het heeft een lagere voederwaarde dan Italiaans raaigras, waardoor de rundveesector kiest voor Italiaans raaigras boven snijrogge. Maar voor vergisting worden andere eisen gesteld. Rogge kan geoogst worden als snijrogge in het stadium aar schuiven, eind april begin mei. Het kan ook als GPS (gehele plant silage) geoogst worden in het deegrijp stadium, begin juni. GPS-rogge of snijrogge? Snijrogge heeft een lager opbrengstpotentieel dan GPSrogge. De opbrengsten van GPS-rogge gaan gemakkelijk boven 10 12 ton DS/ha; terwijl snijrogge o.a. in functie van de oogstdatum 3 tot 8 ton DS/ha opbrengst Snijrogge is gemakkelijker te combineren met andere gewassen in een rotatie dan GPS-rogge, bv. de combinatie met mas Snijrogge moet omwille van de vroege oogst niet behandeld worden tegen ziekten in het voorjaar of verkort worden. Dit in tegenstelling tot GPS-rogge GPS-rogge kan rechtstreeks verhakseld en ingekuild worden. Snijrogge moet voordrogen alvorens in te kuilen. Globaal zijn er meer kansen voor integratie van snijrogge in een rotatie dan GPS-rogge. Anderzijds is het opbrengstpotentieel van snijrogge een stuk lager en is de oogst omslachtiger. De biogasopbrengst van snijrogge is van dezelfde grootteorde als van gras, zijnde 300-350 m/ton droge stof.
Bron: J Verhelst - UGent

Biomassa oogsten aanvoer van koolstof aan de bodem ?


Het lijkt niet samen te gaan: enerzijds een groenbedekker inzaaien voor extra aanvoer van organische koolstof aan de bodem en anderzijds diezelfde groenbedekker oogsten in het voorjaar. Toch spreken we van een mogelijke win-win situatie voor zowel de bodemvruchtbaarheid als de bioenergiesector. De bovengrondse biomassa wordt inderdaad geoogst, maar de ondergrondse biomassa blijft achter en dit aandeel biomassa kan bij grasachtige groenbedekkers oplopen tot 17,6% (rogge) 44,4% (It. raaigras) van de totale biomassa. Bovendien bestaat de ondergrondse biomassa uit ongeveer 25% effectieve koolstof, waar dit bij bovengrondse biomassa slechts 20% is. Wanneer de bovengrondse biomassa wordt geoogst wordt bijgevolg 21,1% (rogge) tot 50% (it. raaigras) van de totale effectieve koolstof, aanwezig in het gewas, toch via de ondergrondse biomassa aan de bodem gegeven. Biomassa oogsten van groenbedekkers kan dus wel degelijk samengaan met koolstof aanleveren aan de bodem, maar er wordt uiteraard minder effectieve koolstof aangeleverd dan wanneer het volledige gewas wordt ondergewerkt.

Vijf vuistregels voor de TEELT VAN SNIJROGGE

Vroeg zaaien in het najaar verdient de voorkeur. Laat zaaien (eind oktober begin november) kan, mits goede zaaiomstandigheden. Verhoog in dat geval de zaaidichtheid. Voorzie in een voorjaarsbemesting vanaf de hergroei, verdeeld over een tweetal fracties. Behandelen van ziekten of plagen en het gebruik van halmverkorters is niet nodig.

2 3 4 5

Probeer voldoende lang te wachten met oogsten: het opbrengstpotentieel ontwikkelt zich zeer sterk in de laatste drie weken vr het tijdstip aar schuiven. Het ideale oogsttijdstip situeert zich doorgaans in de eerste week van mei. Het combineren van snijrogge met mas is een uitdaging. Het oogsttijdstip moet gekozen worden in functie van een tijdige inzaai van kuil- of korrelmas en de verwachte weersomstandigheden om de snijrogge voor te drogen en een goed zaaibed te kunnen bereiden voor de zaai van mas. Dit is ook arbeidstechnisch een uitdaging !

Niet altijd en overal een succes


Rundveehouders weten dat de combinatie voorvrucht mas ook wel eens fout kan gaan. Opbrengstverliezen in de masteelt kunnen in tegenvallende voorjaarsomstandigheden hoog oplopen. Ook de opbrengst van het gras/rogge zelf kan in sommige jaren al eens tegenvallen, in functie van inzaaitijdstip en weersomstandigheden. Basisvoorwaarde voor het combineren van mas met raaigras of rogge als voorvrucht is een bodem met een goede vochtvoorziening. Maar ook dan kan het in erg droge voorjaarsomstandigheden soms eens misgaan wat de voorjaarsontwikkeling van de mas na rogge betreft. Oogst de rogge zodat men tijdig de mas kan inzaaien en kies een masvariteit die je toelaat om het volggewas tijdig te zaaien.

Wist je dat ?

... De teelt van snijmas momenteel in Vlaanderen op 26.000 ha gecombineerd wordt met Italiaans raaigras als voorvrucht? ... Dit op vandaag in hoofdzaak rundveehouders zijn die op deze manier via de derogatie meer runderdrijfmest op eigen bedrijfsoppervlak kunnen benutten? Het kan dus ! ... Het totale areaal mas rond 181.000 ha schommelt? Al is de combinatie van mas met een voorvrucht niet in alle bodemcondities aanbevolen en mogelijk, toch blijft een groot potentieel beschikbaar om extra biomassa te telen door middel van een voorvrucht. Biomassa voor energie bijvoorbeeld

uit de landbouw voor energie


OVAM schat de hoeveelheid biomassa die jaarlijks als niet-gevaloriseerde oogstrest op het veld achterblijft, in op 370.000 ton droge stof. Hierin zijn de oogstresten van korrelmas niet vervat, die op zich nog eens minstens 400.000 ton droge stof vertegenwoordigen. De reden waarom dit masstro niet in de inventaris van OVAM vervat is, legt meteen ook een eerste pijnpunt bloot wat de valorisatie van deze stromen betreft: OVAM acht dit masstro zo belangrijk als waardevolle koolstofbron voor de bodem, dat energetische valorisatie niet wenselijk lijkt. De waarde van deze oogstresten kan sterk verschillen: aan sommige oogstresten is momenteel nog een andere meerwaarde verbonden (bv. korrelmasstro voor de koolstofaanvoer), terwijl andere stromen als een last ervaren worden. Belangrijk is dat geen enkele stroom in praktijk groot genoeg zal zijn om in zijn eentje de hele keten op zijn kop te zetten. Bepaalde oogstresten zouden in principe wel voor voldoende biomassa kunnen zorgen (bv. stro van korrelmas), maar kunnen niet volledig voor energie gevaloriseerd worden. Voor bepaalde vergisters kunnen de reststromen een heel belangrijke rol in de input krijgen, terwijl dat bij andere vergisters, afhankelijk van de locatie, helemaal niet het geval zal zijn. Mits doordacht werk om knelpunten en uitdagingen op te lossen, kunnen bepaalde reststromen zeker hun plaats krijgen in de vergistingswereld.

NEVENSTROMEN

Stro van korrelmas Voeders

Bladerresten van prei

Spruitkoolstokken

Potentile oogstreststromen voor energievalorisatie


Drogestofgehalte (in % ) korrelmas granen suikerbieten bonen, erwten, koolgewassen prei cichorei spruitkool witloof masstro stro loof loof blad en stengel blad en stengel wortelmassa na extractie blad en stengel wortelmassa na forcerie 30 - 35 85 10 10 10 10 50 10 10 Drogestofopbrengst (in ton/ha) (in ton/jaar) 6,5 - 7,5 4 3,2 2,2 3,5 2,7 5,5 2,3 1,1 445.000 365.360 73.264 38.060 22.078 10.800 9.856 6.670 4.730 Verwerkende industrie Vergistingsinstallatie Andere gewasen oogstresten

Vier pilootstudies
Preiafval
Het preiafval dat overblijft na de verwerking is een nevenstroom die problemen op het landbouwbedrijf oplevert. Deze stroom wordt nu teruggevoerd op de akker en is daar bron van geurhinder en te hoge dosissen reststikstof. Indien dit afval op een praktische manier kan verzameld worden, kan deze stroom i.p.v. een last, een meerwaarde vormen.

Spruiten
Vandaag de dag blijven de stammetjes van spruitkool achter op het veld. Mits een aanpassing aan de oogstmachines kunnen deze vlot geoogst worden. De tonnage aan vers materiaal stammetjes bedraagt de helft van het tonnage spruiten, zodat een aanpassing van de oogstmachine zeker te overwegen is. Opnieuw is het hier zaak om een zo efficient mogelijke logistieke keten te creren en zo voor meerwaarde te zorgen.

Korrelmas
Het stro van korrelmas blijft in het merendeel van de gevallen achter op het land. Eens ingeploegd zorgt het daar voor koolstofaanvoer naar de bodem. Indien er in de rotatie al voldoende gewassen geteeld worden of bronnen in rotatie zijn (bv. stalmest) die voor koolstofaanvoer zorgen, kan een deel van het stro voor vergisting aangewend worden. Een mogelijke optie in dit specifieke geval is om bijvoorbeeld enkel de spillen mee te oogsten voor energie en de stengel en de bladeren hun bijdrage aan de koolstofinhoud van de bodem te laten leveren. Dit zal geval per geval apart moeten bekeken worden. De grootste belemmering voor deze ontwikkeling is dat er nog geen geschikte oogstmachines zijn om de twee stromen in 1 werkgang te oogsten.

Witloofwortels
De afgestookte witloofwortels zijn mogelijk een vierde interessante case. Deze witloofwortels zijn lokaal in relatief hoge hoeveelheden beschikbaar. Er is reeds een case van een witloofboer die een biogasinstallatie heeft gebouwd van 100 kW die draait op zijn witloofwortels.

Kansen en uitdagingen gebruik oogstresten als bron energieproductie ?


Heel veel oogstresten bevatten slechts lage droge stof percentages. Dit houdt in dat er bij transport heel veel water over en weer vervoerd wordt. Dit betekent dus dat deze oogstresten zeker lokaal gevaloriseerd moeten worden om zo transport te vermijden. Lage DS-%s betekenen ook dat er per kg vers materiaal weinig m biogas wordt geproduceerd. Als deze stromen vergist worden, komen de nutrinten van de resten in het digestaat terecht, wat gelijkgesteld wordt aan mest. De landbouwer maakt hierdoor extra mest, die hij ook volgens de MAP-normen moet kunnen afzetten. Per ha gewas liggen de tonnages aan reststromen globaal genomen vrij laag. Om deze oogstresten op een economisch en energetisch verantwoorde manier te oogsten, zullen deze oogstresten dus samen met de hoofdopbrengst meegenomen moeten worden. De meeste oogstmachines zijn momenteel zo afgesteld en geconcipieerd dat ze zo weinig mogelijk biomassa buiten de hoofdvrucht opnemen in de machine. Bijgevolg zullen er ook bij de oogstmachines wijzigingen noodzakelijk zijn. De bewaarbaarheid van deze oogstresten laat vaak te wensen over. De stockage is vaak moeilijk zonder speciale voorbehandeling of opslagtechniek. De traditionele bewaarmethode voor dergelijke stromen is inkuilen, maar hiervoor is de aanvoer per bedrijf meestal niet groot genoeg. De totale hoeveelheid aan een specifieke soort reststromen is meestal beperkt, maar meestal zijn deze reststromen in een bepaalde regio geconcentreerd. In bepaalde regios met een grote concentratie van een bepaalde oogstreststroom kan het mogelijk zijn om deze stromen relatief gecentraliseerd op te slaan en aan een grote vergister te voederen. Een alternatief voor het verwerken van deze stromen in een grote vergister, is het valoriseren ervan in een kleinschalige bedrijfsvergister. Deze pocketvergister kan deze stromen dan lokaal valoriseren. Afhankelijk van de beschikbare reststromen kan de input aangepast worden om zo lokaal beschikbare reststromen te vergisten en zo transport en logistieke moeilijkheden te omzeilen.

Deze brochure kwam tot stand binnen het EFRO-project EnergieBewust Boeren.

Auteurs: Bart Ryckaert, Greet Ghekiere en Anke De Dobbelaere Co-auteur: Alex Devliegher Inagro Ieperseweg 87 8800 Rumbeke Beitem ILVO eenheid plant Burg. Van Gansberghelaan 109 bus 1 9820 Merelbeke Voor meer informatie kan u terecht op onze website: www.enerpedia.be

You might also like