You are on page 1of 2

Hoe Planimetrie mijn leven veranderde

Jan Vernee, 1998 Ingezonden brief aan NRC n.a.v. Keune-discussie. Voor mijn klassen- en wiskundeleraar van de Populier in 1972, de heer Soeteman

Bij alle reacties op de oratie van professor Keune* over de teloorgang van het wiskundeonderwijs, ontbreekt zoals gewoonlijk de stem van de leerling zelf. Hoewel ik de middelbare school al geruime tijd achter de rug heb, is mijn ervaring toch relevant voor het onderhavige onderwerp. Ik kwam aan het eind van de jaren zestig terecht op de Haagse Populier, n van de eerste Mammoetscholen. Een school die ook wat betreft het aantal leerlingen en met maar liefst elf brugklassen inderdaad een soort grote olifant was. In de eerste drie klassen van de middelbare school was ik een nogal matige leerling. En hoewel ik daar doorgaans weinig van merkte, hadden mijn leraren blijkbaar toch enig vertrouwen in me want ik mocht naar 4-VWO over. Aangezien Wiskunde tot dan toe voor mij abracadabra was gebleven en iedereen je inpeperde dat de vierde erg moeilijk zou worden, besloot ik om maar eens wat te gaan neuzen in een boekje over vlakke meetkunde dat ik als afdankertje van de school had mee gesnaaid uit het magazijn. Dat boekje was Planimetrie van C.J. Alders (vlakke meetkunde dus), waar men blijkbaar na het afschaffen van de HBS geen behoefte meer aan had. Het boekje zou mijn leven veranderen... Tot dan toe was wiskunde voor mij een verzameling onbegrijpelijke trucs gebleven. In factoren ontbinden, punten in een assenstelsel tekenen, vergelijkingen oplossen en de stelling van Pythagoras bleven allemaal onbegrijpelijke recepten voor zaken waar ik geen behoefte aan had. Maar meteen al met het bewijs van de eerste stelling in Planimetrie kreeg ik een Eureka gevoel waar Archimedes jaloers op zou zijn geweest! De stelling gaat over het triviale gegeven dat twee overstaande hoeken gelijk zijn. Achteraf is het bewijs veel te weinig rigoureus en kan zeker de toets van een strenge axiomatiek niet doorstaan. Maar mij maakte het bewijs van de stelling in n klap duidelijk waar wiskunde eigenlijk over gaat: dat je iets onweerlegbaar kunt bewijzen op grond van argumenten. Destijds gaf het mij een enorme kick dat ik zelf, zonder hulp of autoriteit van anderen, die bewijzen ook kon leveren. Achteraf begrijp ik dat men op de HBS iets voorgeschoteld kreeg dat mij tot dan toe was onthouden. Op de HBS maakte men via Alders Planimetrie kennis met de kracht van het onafhankelijke denken: wie vanuit uitgangspunten op een logisch juiste wijze redeneert, kan niet om de conclusies heen. Daarom is het bij wiskunde niet zozeer de leraar die altijd gelijk heeft, zoals alfas doorgaans schijnen te denken, maar de kracht van het logische denken. Of, als je even niet oplet, de van het menselijke denken onafhankelijke Waarheid. Het benadert het ideaal van de machtsvrije discussie waar sociologen als Jrgen Habermass naar toe willen in ieder geval stukken beter dan de in een klaslokaal verderop gevoerde discussie over de interpretatie van Het stenen bruidsbed. Daar worden argumenten doorgaans als sterker ervaren naarmate het gezag dat ze aanvoert sterker is. En er kan er maar n de sterkste zijn natuurlijk, en diegene staat voor de klas.

De stelling dat bij wiskunde autoriteit geen rol speelt, kan natuurlijk worden aangevochten vanuit filosofische en wetenschapssociologische hoek. Ook bij Wiskunde kan de Waarheid wellicht nooit meer zijn dan een compliment aan onze overtuigingen, zoals Richard Rorty het stelt. Ook bij Wiskunde spelen macht, traditie en retoriek ongetwijfeld een rol. De regels van het spel liggen vast en voor zover ze niet vastliggen zijn het maar een beperkt aantal actoren die bevoegd zijn om ze te wijzigen. Maar het gaat hier niet om mogelijke filosofische kritiek, het gaat om een persoonlijke ervaring die het verdient om door meer jonge mensen ervaren te worden. Een ervaring die trouwens ook essentieel onderdeel is van wetenschapsbeoefening en zelfs van het mens-zijn: logische conclusies trekken op basis van een beperkt aantal aannames. Toch zit er hier nog een addertje onder het gras. Wellicht had ik namelijk Alders Planimetrie nooit ter hand genomen als er op n van de laatste klassenfeesten van de derde klas niet iets heel bijzonders was gebeurd. Nee, het was niet het stuk van de klas dat haar liefde aan mij verklaarde en zo mijn ego een boost gaf. In de loop van de avond kwam mijn toenmalige klassenleraar bij mij zitten en informeerde op ontspannen toon naar mijn toekomstplannen. Deze gebeurtenis lijkt voor buitenstaanders waarschijnlijk net zo triviaal als de stelling over overstaande hoeken, voor mij was het dat niet. Nu kun je een vraag over iemands toekomstplannen op een hoop manieren stellen. Bij leraren is die toon doorgaans of paternalistisch, dreigend of honend, maar zeker niet bedoeld als een echte open vraag van mens tot mens. Zoals de leraar Duits die eens, na mij voor de klas gehaald te hebben, vroeg of ik werkelijk dacht Duits in de rest van mijn leven niet meer nodig te hebben. Ik mocht uiteraard maar n antwoord geven. Mijn klassenleraar stelde zijn vraag echter op een volstrekt open en belangstellende wijze. Het was de eerste - en voor wat betreft de middelbare school enige - keer dat iemand mij als volwassene aansprak. We raakten in een gesprek verwikkeld, met als uitkomst dat ik mezelf een stuk serieuzer ging nemen. Het gesprek was, denk ik achteraf, de indirecte aanleiding om Planimetrie ter hand te nemen. Later leidde het er zelfs toe dat ik wiskunde ging studeren. De boodschap is duidelijk. Ik ben het met professor Keune eens als hij stelt dat er met het afschaffen van de Euclidische meetkunde op de middelbare school iets essentieels verloren is gegaan. Tegelijkertijd denk ik dat de menselijke factor nog essentiler is. De middelbare school heeft behoefte aan leraren die hun leerlingen als mens serieus willen nemen, de leerlingen hebben behoefte aan leraren die het persoonlijk contact aan willen gaan. Mensen worden gestimuleerd door mensen en niet door het mechanisch van het bord overschrijven van oplossingen van al even mechanische vraagstukken. Dus Keune ja, maar dan graag in een school die wat minder een fabriek is en wat meer een ontmoetingsplaats.

* Frans Keune, 1998, Naar de knoppen, inaugurele rede voor de K.U.N. over de kwaliteit van het wiskunde onderwijs in Nederland. Te vinden op http://www.math.ru.nl/~keune/

You might also like