You are on page 1of 457

De Huishouding van God deel 1

1
De Huishouding van God deel 1
De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob Lorber
De Huishouding van God deel 1
2
De Huishouding van God deel 1 - 188 hoofdstukken
0: Voorwoord door de Heer
1: Een vermaning van de hemelse Vader aan Zijn kinderen
2: De geboden van de Heer aan de mensen
3: De Heer als Vader van Zijn kinderen
4: De ware kerk
5: Het geheim van de schepping
6: De analogie van het gesternte
7: De oertijd van aarde en maan. De schepping van Adam en Eva
8: De zondeval
9: Het gericht van de Heer
10: De verzoening van de Heer
11: De geboorte van Kan en Abel
12: De belofte van de Heer
13: De verdrijving uit het paradijs
14: Adam komt tot inzicht en heeft berouw
15: Kans bekentenis
16: De opdracht van de Heer aan Abel
17: De nieuwe godsdienst en levenswijze
18: Kans en Abels offer
19: Kans moord op Abel
20: Kans vervloeking en vlucht
21: Het verdrag van de Heer met Kan
22: Hanoch, Kans zoon, als wetgever
23: De bevelen van Hanoch, de tiran
24: De uittocht van Kan naar de zee
25: De ontwikkeling van Kans geslacht
26: Hanochs goddeloze regering
27: De politiek van de raadsheren van Hanoch
28: Het overleg van de tien vorsten
29: De opvolgers van Hanoch
30: Lamech wordt koning
31: De landverhuizing onder leiding van Meduhed
32: Het hooglied van Meduhed
33: De afvaart van de Meduhedieten
34: De landing van de Meduhedieten in J apan
35: Een boeteprediking door de dieren
36: De herinnering aan Adams ongehoorzaamheid en de genade van God
37: De prehistorie van het Chinese volk
38: De familie van Lamech
39: Begin en oorzaak van het verval van de kinderen van de hoogte
40: Adams rede over zijn val
41: De benoeming van Henoch tot prediker
De Huishouding van God deel 1
3
42: Kenans gezang over de tien zuilen
43: Henoch verklaart de woorden van Adam en Kenan
44: De verklaring van Adam over zijn zwakte
45: Adam zegent zijn kinderen
46: Over het komen van de Heer
47: Over de grootheid en diepgang van Gods woord
48: Over de goddelijke zegen op aarde
49: Adams en Henochs ochtendgebed
50: Henochs ochtendoverdenking
51: J areds vreugde over zijn zoon Henoch
52: Henochs morgenlied
53: Adams verwondering over de wijsheid van Henoch
54: Henochs woorden over het ware danken en loven
55: Kenans belijdenis
56: In de Adamsgrot
57: Adams vrijwillige bekentenis
58: Asmahal, de vreemdeling
59: Over de deemoed
60: Henochs terechte geslotenheid
61: Het goddelijke woord in het mensenhart
62: De patriarchen brengen begrip op voor Henochs woorden
63: Asmahal spreekt over het goddelijke woord
64: Henoch spreekt over het wezen van het woord
65: Adams terugblik op zijn leven
66: Asmahal en de tijger
67: Het bezoek van de vaderen aan de kinderen van de middag
68: Adams woorden tot de zijnen en de kinderen van de middag
69: Seths troostende woorden
70: Henoch predikt over de liefde
71: Sethlahems verlangen naar de ware wijsheid
72: De wijsheid van Sethlahem en de wijsheid van Asmahal
73: De hongerige tijger
74: Het wezen van de waarheid en de liefde
75: De oorzaak van de vrees
76: De vreugde van de stamvaderen over de Heer
77: Het vertrek van de patriarchen naar de kinderen van de avond
78: Asmahals woorden van dank
79: Adams zwakheid
80: De gulden regel van de profetenscholen
81: De patriarchen bij de kinderen van de avond
82: Seth verwijt Henoch zijn woorden van waarheid
83: Henochs woorden over Seths vergissing
84: Adam richt wijze woorden tot Seth
85: Asmahals woorden over de wet
De Huishouding van God deel 1
4
86: De gedachten van de patriarchen over Asmahals woorden
87: Eva berispt Seth
88: Henochs legt Asmahals woorden uit
89: Werken van wijsheid en werken van liefde
90: De verlossende macht van de liefde
91: Seth herkent de vreemdeling Asmahal
92: Het getuigenis van Asmahal
93: Adams nieuwsgierigheid
94: Adams verzoek aan Henoch
95: Adam wordt terechtgewezen
96: Asmahals spreekt over het woord Gods
97: Adams bekentenis
98: Het zwijgen van de liefde
99: Goddelijke en menselijke wetten
100: J areds gedachten over het wezen van Asmahal
101: Henoch spreekt met J ared over Asmahal
102: Tegenstellingen tussen God en de mensen
103: Asmahals uitnodiging om verder te reizen
104: Asmahal neemt Abedam als reisgezel
105: J ared vraagt naar het wezen van Asmahal
106: Over wat zich afspeelde tussen Kenan en Mahalalel
107: Over de listigheid
108: Seth komt in verlegenheid tengevolge van de wedervraag van Enos
109: De rustpauze van de vaderen onder de broodboom
110: De wonderlijke macht van Asmahal
111: Asmahal brengt Methusalah en Lamech naar het gezelschap
112: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling
113: Henochs woorden tot Methusalah en Lamech
114: Het ongeduld van Lamech. Het antwoord van Methusalah
115: De slang in de boom
116: Asmahals woorden over Gods macht in de mensen
117: Adams vraag aan Asmahal
118: Het doel van het aardse leven
119: J areds zorgen over het onthaal van Asmahal
120: De gesprekken van de patriarchen over Asmahal
121: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling Asmahal
122: Asmahal vertelt een gelijkenis
123: Bij de 'Verdorde hand der aarde'
124: Adam vraag naar de kinderen van middernacht
125: Adam laat de kinderen van middernacht zoeken
126: Asmahal stuurt Henoch erop uit
127: De drie zonen van Adam geven gehoor aan Henochs roep
128: Adams vreugde over zijn kinderen J ura, Bhusin en Ohorion
129: Asmahals rede over het wezen van J ehova
De Huishouding van God deel 1
5
130: Asmahals Vaderroep tot de kinderen van middernacht heeft succes
131: Adams vreugde en dank. De vraag van de weetgierige J ura aan Asmahal
132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende
vaderen. Henochs liefde voor Asmahal. Het ware gebed
133: Asmahals belofte aan Henoch
134: Asmahals gelijkenis over de liefde
135: Adams dwaze antwoord
136: Asmahal wijst Adam terecht
137: Adams bekering en belijdenis
138: Emmanuls woorden over Zijn komen bij de mensen
139: Lamechs grote liefde voor Emmanul
140: Emmanul laakt Methusalahs schijndank
141: Henoch wekt de vaderen op tot liefde voor Emmanul
142: Over de vrijheid van de mens
143: Het offer. Lamechs vermanende vurige woorden. Over de zachtmoedigheid en
het geduld
144: Emmanuls afscheidswoorden tijdens de zegening van het offer. Een belofte
voor Golgotha. Over de heerlijkheid van de geestelijke vrijheid
145: Adams aanwijzingen voor de komende sabbat
146: Abedams ontmoeting met de vreemdeling
147: Abedams gesprek met Abedam, de onbekende
148: De aankomst van Abedam, de vreemdeling, bij de vaderen
149: De vragen van de onbekende Abedam
150: Een evangelie van de liefde
151: Seth zoekt het licht in het licht
152: Over de eenvoud. Het wonder van Gods liefde
153: De ware broederschap tussen Henoch en Abedam, de bekende
154: Over de ware naastenliefde
155: Lamech vraagt naar de naam van Abedam, de onbekende
156: Over de liefde
157: De onweersbui
158: De vreze Gods en de liefde tot God
159: Adam en Seth in het nauw gedreven en hun beproeving
160: Gods hulp en de zorgen van de mens
161: Seths woord van dank
162: De hoge Abedam in de kring van Zijn zalige kinderen. Het einde v/h onweer
163: Seths wonderlijke kracht brengt de vuurstorm tot bedaren. Kaeams zoeken en
vermoeden; zijn liefde tot Abedam, de hoge
164: Kaeams lied van troost
165: Abedam, de hoge, en de vijf zoekenden naar het licht. Niet onderzoeken, maar
liefhebben voert tot leven
166: Hoe de ware liefde tot God zal moeten zijn
167: Het ware bidden. De richtende Godheid en de liefhebbende Vader in de Heer
168: Een terugblik op de stormnacht. Liefde verdrijft vrees
De Huishouding van God deel 1
6
169: Het ochtendmaal van de aartsvaderen op de sabbat
170: Een evangelie van het offer
171: Henoch bereidt het offer
172: Het wezen van de voorspraak
173: De zeven mopperaars uit het middaggewest bespotten Sethlahem
174: Een evangelie voor beledigden
175: Sethlahem en de zeven morrende mannen
176: De vrijpostigheid en verootmoediging van Kisehel met de scherpe tong
177: Kisehels bekentenis
178: Kisehels gebed van berouw
179: Het wezen van de zonde en hoe haar te overwinnen
180: De vijf dochters van Zuril
181: De bezorgdheid van de deemoedige Zuril
182: De Heer en Ghemela
183: Een blik in de diepten van de schepping
184: Over het wezen van de tijd en de eeuwigheid
185: Het wezen van het leven. De beloften van de Heer aan Ghemela
186: Onschuld en schaamte. Terugkeer en ontvangst van de boden
187: Aanhangsel: Zie, Ik wil je hen allen bij hun naam noemen: Hl B VI T Z L GD
Z G (hoofdstuk 3:12)
Hoofdstuk 0: Voorwoord door de Heer
[1] De schrijver van het voor ons liggende werk zocht oprecht en vond wat hij
zocht. Hij bad en het werd hem gegeven; en omdat hij op de juiste deur klopte, werd
die voor hem opengedaan en door hem ook voor al degenen die een goed hart
hebben en van goede wil zijn. Maar degenen die niet met hun hart, maar steeds
alleen met hun zogenaamde zuivere wereldse verstand zoeken en onderzoeken en
kritiseren en in plaats van bij de levende naam van de eeuwige Gever van alle goede
gaven aan te kloppen, slechts aan de harde en dode schil van de materie kloppen, zal
niets worden gegeven en voor hen zal de deur niet worden opengedaan. Want de
geest van de Heer openbaart zich niet aan het verstand van de verstandigen van de
wereld, maar alleen aan het hart van de eenvoudigen, die in de wereld van de
verstandigen als dwazen gelden en bekend staan; het verstand van de wijzen van
deze wereld zal evenwel binnenkort door de eenvoud van deze dwazen teloorgaan.
[2] Wie het voor ons liggende werk met een deemoedig en dankbaar gelovig hart zal
lezen, zal daardoor deelhebben aan velerlei genade en zegen en hij zal in het werk
de chte Schrijver niet miskennen. De puur intellectuele kaste is het echter toch
alom het even of zij Danil, Sir Walter Scott, Rousseau of Hegel leest; Want het
wereldse verstand vat alles profaan op en beschouwt een van boven komende
hoogstaande mededeling als een ongefundeerde hersenschim van ongeletterde, maar
van nature fantasierijke mensen, die zich door hun misleidingen willen laten gelden
en iets willen bereiken wat zij langs de zuiver verstandelijke weg niet kunnen
bereiken, omdat die hen volstrekt ontbreekt!
De Huishouding van God deel 1
7
[3] Maar laat niemand zich daardoor van de wijs brengen! Hoe dikwijls zijn de vier
evangelin al niet verdacht gemaakt; gelden zij daarom als minder in het hart van
degenen die zich werkelijk tot God bekennen?! Hoe dikwijls ben Ik, de Heer en
Gever van het leven en alle daaruit voortspruitende gaven, al voor een gewoon
mens, een magnetiseur, een bedrieger en ook al voor een zuiver verzonnen figuur
door de wijzen van de wereld uitgemaakt en word nog steeds als zodanig verklaard!
Maar dat brengt miljoenen anderen toch niet op een dwaalspoor. Dezen die Mijn
woord ook in praktijk brengen en er niet alleen maar naar luisteren, zagen in de
eenvoud van hun hart dat J ezus van Nazareth meer was dan waarvoor veel wereldse
geleerden Hem hielden of helemaal niet hielden. Laat niemand zich iets van het
oordeel van de wereld aantrekken wat betreft het voor ons liggende werk, maar
alleen van de stem in het hart van de eenvoudigen, want de wereld vindt alleen dt
belangrijk wat van de wereld is! De eenvoudigen zullen voor de ogen van de goede
Gever aan iedereen een juist oordeel afgeven. Het verstand van de wereldse wijzen
zal de juiste gelegenheid vinden om zich er steeds aan te stoten. Moge het hem die
daarbij niet volledig schipbreuk lijdt, goed gaan!
[4] Wie dit werk leest en het wel als een ingeving van de geest beschouwt, maar nog
in het ongewisse is, of het afkomstig is van een lagere of van een hogere geest'*(*
Slaat ook op een beoordeling, die een andere Duitse geleerde over het manuscript
gaf.), is nog geheel blind en het zien met zijn hart wordt nog in grote mate door de
mantel van het wereldse intellect belemmerd.
[5] Aan hem die een levend geloof in Mij heeft, is Mijn kracht, goedheid en
opperste wijsheid zeker niet vreemd en hij zal en moet inzien dat Ik zeker voor
eeuwig meer dan genoeg kracht en wijsheid bezit, en dat Ik daar waar Ik een akker
bebouw ook zeker in staat ben de vijand voor eeuwig uit die akker te weren; want Ik
en de satan hebben nog nooit de ploeg in een en dezelfde vore geleid! In de zin van
de egostische wereld helaas wel, die, omdat zijzelf duister is, overal niets dan
duisternis waarneemt; maar voor de ogen van hen die door de Vader onderwezen en
opgevoed zijn, verschijnt alles volkomen anders, want voor de werkelijk reinen is
alles zuiver en goed duidelijk.
[6] Maar aan degenen die zeggen dat aan dit werk de eenvoud, de rust en tact en een
zekere diepgang van de gehele wereldbeschouwing** (** Deze opmerking van de
Heer slaat op een beoordeling die in deze zin door een geleerde werd gegeven.)
ontbreekt om het als gegeven uit hoger sferen te zien, zij kort en goed gezegd: zij
zouden van te voren hun hart precies moeten onderzoeken of aan hen misschien niet
juist datgene ontbreekt wat zij in het woord missen. Overigens hebben zij hier een
beoordeling gegeven, zodat zij als Europese geleerden toch ook nog wat te berde
gebracht hebben, zonder volledig in het werk te zijn doorgedrongen; want daar komt
toch klaarblijkelijk meer bij kijken dan een eenmalig vluchtig doorlezen van
nauwelijks n deel van dit werk.
[7] Wat verstaan zulke lezers dan onder eenvoud? Ik ben de mening toegedaan, dat
een geschrift dat zo geschreven is, dat zelfs kinderen, als ze slechts enige
vaardigheid in het lezen hebben en in staat zijn aan iets meer dan aan het abc en de
tafel van n te denken het heel goed zouden kunnen begrijpen, toch met recht geen
De Huishouding van God deel 1
8
gebrek moet hebben aan een zekere eenvoud, ondanks de voor het beperkte
menselijke inzicht heel noodzakelijke mysterieuze volheid en diepte waarmee het is
geschreven. De eenvoud van een geschrift wordt echter nooit bepaald door
beeldspraak en taal, maar enkel en alleen door het gemakkelijke begrip van een toch
zo eenvoudig hart en door het moeiteloos de weg vinden in zo'n geschrift; maar al
het overige - zoals: een oude onbeholpen taal en vele duizenden jaren oude
gelijkenissen - is net zo min eenvoudig als het wereldse verstand van de wereldse
wijzen. Maar wat over de vereiste rust, het beleid en de vereiste diepgang van de
gehele wereldbeschouwing opgemerkt is, is allemaal in het voor ons liggende werk
des te meer voorhanden naarmate het kritische wereldse verstand dat meent te
missen; want dat wat rust geeft aan het hart, moet toch zelf rust in overvloed
hebben. Aan het verstand kan het weliswaar geen rust geven, omdat dat niet in staat
is om rust op te nemen en vandaar in een geschrift evenmin enige rust kan vinden
als een rivier, zolang die nog niet de diepste diepte van de zee bereikt heeft. Als het
verstand van de wereldse wijzen zich echter verdeemoedigt en van zijn vermeende
hoogte tot in het zo eenvoudige levenskamertje in zijn hart zou kunnen afdalen, zou
hij vanuit deze rust ook in het voor ons liggende boek de gemiste rust en een grote
omzichtigheid, juist in deze rust, vinden. Maar zolang het verstand als een weerhaan
op de torenspits van wereldse wijsheid voortdurend door allerlei winden van twijfel
naar alle richtingen heen en weer gedraaid wordt, kan het waarschijnlijk nergens de
rust vinden die het vanuit zichzelf niet heeft en ook niet de aangeleerde
omzichtigheid die het op zijn winderige hoogte geniet.
[8] Maar als iemand in dit werk de zekere diepgang van de alomvattende
wereldbeschouwing mist, laat hem dan ten eerste gezegd zijn dat het de Gever van
dit geschrift ook helemaal niet te doen was om uit het voor ons liggende werk zo' n
beschouwing, die nu helaas reeds zeer verbreid is onder de mensen, te ontwikkelen
bij diegenen die het werk met de ware rust en eenvoud van het hart zullen lezen als
datgene wat het eigenlijk is. Maar het was Hem er slechts om te doen een vroom en
dankbaar gevoel op te wekken en daaruit een levendig geloven en de juiste liefde tot
God en de naasten op te wekken en voor altijd in stand te houden.
[9] Ten tweede echter zullen degenen die vanuit het juiste gevoel dit geschrift lezen,
toch wel tot een voldoende diepte van de betere wereldbeschouwing komen zonder
de bijdrage van de geleerden, die langs de weg van hun ijdele toetsingen van het
verstand zeker nooit tot die juiste diepte van de alomvattende wereld - en
wereldenbeschouwing zullen geraken, zoals die alleen maar voor de oprechte lezer
in het voor ons liggende werk te zien is. Om maar niet te denken aan andere en
latere werken, waarin om zo te zeggen de zon met al haar planeten -, zonnen - en
centraalzonnensystemen uit materieel, maar hoofdzakelijk uit geestelijk oogpunt,
voldoende begrijpelijk en uitvoerig uiteengezet en onthuld zullen worden.
[10] Maar als in een geschrift van alle geschapen dingen vanaf het allereerste begin
- dus tijdens een bijna eeuwigdurende opeenvolging van tijden en toestanden -
zowel de materile als in het bijzonder ook de geestelijke ontwikkeling voldoende
duidelijk weergegeven wordt en iemand vindt dan nog te weinig diepgang in de
zogenaamd ontbrekende wereldbeschouwing, - waarlijk, dan is er ook zelfs in alle
De Huishouding van God deel 1
9
hemelen nauwelijks nog een oogzalf meer die zo'n vorser zou kunnen genezen van
zijn zeer te betreuren kortzichtigheid!
[11] De oprechte lezers van dit werk kunnen met het volste recht zeggen: 'Wij
eenvoudige en met een zwak verstand toegeruste mensen, die God liefhebben,
hoewel we buiten de universiteit van God in ons hart nooit een andere hebben
bezocht, noch te Parijs, noch te J ena of Gttingen, willen echter met al je
hooggeroemde wereldse wijsheid niet ruilen; want ons nadrukkelijke schouwen in
de diepte van de grote scheppingen van onze heilige Vader is ons liever dan jullie
duizend jaar lange vorsen met geblinddoekte ogen. Hoe ver je verrekijkers en je
wiskundige stelsels reiken, kunnen wij van jullie kalender aflezen en jullie wegen
zijn ons niet vreemd; maar om te meten hoe ver het heldere zien van ons in God
rustende hart reikt, zouden jullie verrekijkers en wiskundige stelsels zeker
aanzienlijk te kort schieten en te weinig wiskundig zijn!'
[12] Wie dus dit werk tot het ware nut voor zijn ziel wil lezen, die leze het in alle
eenvoud van zijn aan God toegewijde hart en laat hij zich daarover niet een oordeel
vormen op de manier van de wereldse mens, maar steeds als een zorgzame
beheerder van zijn hart; dan zal hij in het voor ons liggende werk in overvloed alles
vinden wat enkele hooggeleerde lezers helaas niet gevonden hebben. En dan nu alle
zegen en elke denkbare genade voor de oprechte lezers die een rein hart hebben en
van goede wil zijn! Amen.
Hoofdstuk 1: Een vermaning van de hemelse Vader aan Zijn kinderen
[1] Zo sprak de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouw en
gewis: Wie met Mij spreken wil, laat die bij Mij komen dan zal Ik hem het antwoord
in zijn hart leggen; maar alleen de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank
van Mijn stem vernemen.
[2] Wie aan Mij boven al het wereldse de voorkeur geeft en Mij liefheeft als een
tedere bruid haar bruidegom, met die zal Ik arm in arm wandelen. Hij zal Mij te
allen tijde aanschouwen zoals de ene broeder de andere en zoals Ik hem reeds vanaf
de eeuwigheid aanschouwde, nog voor hij bestond.
[3] Zeg tegen de zieken, dat zij over hun ziekte niet bedroefd moeten zijn, maar dat
zij zich vol ernst tot Mij moeten wenden en Mij volledig moeten vertrouwen. Ik zal
ze troosten en er zal een stroom van kostelijke balsem in hun hart uitgegoten worden
en de bron van het eeuwige leven die zich in hen openbaart, zal nooit opdrogen; zij
zullen genezen en verkwikt worden als het gras na een onweersbui.
[4] Zeg tegen degenen die Mij zoeken: Ik ben de ware Overal en Nergens. Ik ben
overal waar men Mij liefheeft en zich aan Mijn geboden houdt, - nergens echter
waar men Mij slechts aanbidt en vereert. Is de liefde dan niet meer dan het gebed, en
het zich houden aan de geboden niet meer dan de verering?! Waarlijk, waarlijk, Ik
zeg je: wie Mij liefheeft en (15 maart 1840, na 6 uur 's morgens) Mij in de geest
aanbidt en wie zich aan Mijn geboden houdt, die is het die Mij naar waarheid
vereert! Alleen iemand die Mij liefheeft kan zich aan Mijn geboden houden; maar
De Huishouding van God deel 1
10
wie Mij liefheeft, heeft geen ander gebod meer dan dat hij Mij en Mijn levende
woord, dat het ware eeuwige leven is, liefheeft.
[5] Vertel de zwakken namens Mij: Ik ben een sterke God. Zij moeten zich allen tot
Mij wenden; Ik zal ze vervolmaken. Van de muggenvanger zal Ik een
leeuwentemmer maken en de vreesachtigen zullen de wereld vernietigen en de
sterken der aarde zullen verstrooid worden als kaf
[6] Zeg zonder schroom tegen de danslustigen, dat zij allen door de satan deerlijk
beet genomen zijn. Hij pakt hen namelijk allemaal bij hun voeten vast en draait met
hen snel in een wervelende kring rond, opdat zij daardoor volkomen duizelig zullen
worden en niet meer kunnen staan noch gaan, noch zitten, noch slapen, noch rusten,
noch zien, noch horen, noch voelen, noch ruiken, noch proeven, noch waarnemen;
want zij zijn als doden, - daardoor kan hen raad noch hulp geboden worden. En
zouden zij zich nog tot Mij willen wenden, dan zal het hen vergaan als iemand die
door een sterke persoon bij de voeten vastgenomen en dan snel in een kring rond
gedraaid zou worden; zou dan zo iemand naar de hemel opkijken, dan zou hij geen
zon, maar slechts een lichtende streep zien, die hem zou verblinden, zodat hij graag
zijn ogen zou willen sluiten om dan helemaal niets meer te zien.
[7] Wiens lijfelijk oog blind is, kan nog zien met de geest; maar degene wiens geest
verblind is, is voor eeuwig blind.
[8] Zeg tegen de spelers, dat zij ten eerste hun leven verspelen, maar daarna alles
wat hen hiertoe gegeven is, verspelen. Want het spel is een bron vol giftig afval,
terwijl de spelers geloven dat het een verborgen goudbron is. Daarom woelen zij er
dagelijks in rond, snuiven de adem van de pest in hun neusgaten op, vergiftigen
zichzelf door en door en vinden in plaats van het vermeende goud, de eeuwige
geestelijke dood.
[9] Degenen die de heilige schrift bezitten en deze niet lezen, lijken op een dorstige
bij een bron van zuiver water, waarvan zij echter niet willen drinken uit een zekere
geestelijke watervrees zoals bij dolle honden, die in plaats van hun snuit in het water
te steken en te genezen, in de hardste stenen bijten om hun brandende dorst te
stillen. Maar meestal willen zij dat zuivere water niet drinken uit een zekere trage
lauwheid, en laten zich ter stilling van hun dorst daarom liever door bepaalde luie
knechten stinkend slijk uit de dichtstbijzijnde poel aanreiken, waardoor zij dan
allemaal op gruwelijke wijze omkomen.
[10] Zeg echter tegen de minnaars en minnaressen: wie de weg van het vlees
bewandelt, die wandelt met de dood en zijn begeerte zal spoedig in voedsel voor de
wormen veranderd worden. Slechts wie in de geest wandelt, komt tot het licht, de
oerbron van al het leven; zijn aandeel zal eeuwig bestaan en zich vermeerderen.
[11] Zeg met ernst tegen de verslaafden aan prachtige kleren en aan mode, dat zij
naakt voor hun rechtvaardige rechter staan. Hun pracht zal als schuim vergaan; hun
heers - en praalzucht zal in de nederigste slavernij worden veranderd en zij zullen
zich eeuwig over hun dwaasheid moeten schamen. Is hij dan niet een grote dwaas,
die zich voorneemt een mesthoop te willen vergulden en edelstenen in plaats van in
goud, in vuile drek laat vatten?! O, er zijn tegenwoordig toch zo verschrikkelijk veel
De Huishouding van God deel 1
11
waanzinnigen in de wereld! Zij houden het licht voor duisternis en de duisternis
voor licht!
[12] Er staat reeds een ster in het oosten, die de baan van Orion zal onderbreken en
het vuur van de Grote Hond zal hen allen verteren; en Ik zal in grote hoeveelheden
sterren van de hemel op de aarde slingeren, opdat alle booswichten omkomen en
Mijn licht overal gloort. [13] Ik, J ehova, eeuwige God, als laatste waarschuwing aan
de waarachtigen en getrouwen. Amen.
[14] Voor jou, die dit slechts hebt neergeschreven, geldt dit in de eerste plaats,
daarna echter voor alle overigen. Amen. Dit zegt de Eerste en de Laatste. Amen.
Hoofdstuk 2: De geboden van de Heer aan de mensen
[1] Zo sprak de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouw en
gewis: J ij bent de Lot van Sodom; zie echter toe, dat jij niet verstikt in ontucht en
het erfdeel van de hoer jouw deel wordt; want jij bent als geen n die voor je was
en na je zal zijn. J ij bent als mens geheel in het vlees en zijn begeerte en bent als
geest geheel vrij met open ogen en open oren. J e lichaam besmeur je met drek en
over je geest worden stromen licht uitgegoten; je lichaam eet met de zwijnen, terwijl
je geest door duizend engelen omgeven is. J e aardse hart heb je opgevuld met mest
en drek en Ik heb voor Mijzelf in je geestelijke hart een woning ingericht. J ij
amuseert je met hoeren, terwijl Ik met jou van broeder tot broeder spreek; jij stinkt
als een moeras en je geest ademt de heerlijkste hemelse geuren; jij bent een monster
en de stralen van je ogen overtreffen de glans der zonnen. Daarom, reinig je vlees en
word n met Mij, opdat Ik n met jou zal worden!
[2] Zeg tegen de angstige moeders: zij moeten hun dochters niet in angst voor de
mannen en voor de wereld opvoeden - want wat men vreest, gehoorzaamt men in
verzoeking blindelings en voor hen die men vreest, zal de overwinning gemakkelijk
zijn -, maar zij moeten hun dochters liever in vrees en liefde voor Mij opvoeden,
opdat Ik de overwinnaar word, zodat zij de wereld versmaden en volop van Mijn
onbegrensde liefde genieten. Ter (16 maart 1840) wille van het krijgen van een
echtgenoot moeten zij hen niet naar openbare gelegenheden laten gaan, maar naar
Mij, tot Mij moeten zij hen brengen en Ik zeg jullie: niet n van hun verlangens zal
ongezegend en onbevredigd blijven; want Ik ben een rijke God, die van alles in
overvloed heeft, die alles overdadig geven kan en ook geven wil.
[3] De armen moeten niet voor de deuren van de rijken bedelen, waar ze het lot van
de vreemde honden ervaren en hun hart zich in treurigheid en bitterheid zal
verkeren, - maar zij moeten alleen in vast vertrouwen tot Mij komen en dan zal Ik
hen allen verkwikken. De hongerigen zal Ik te eten geven, de dorstigen hun dorst
lessen, de naakten bekleden, de zieken genezen; de lamme zal springen als een hert,
de melaatse wordt gereinigd, de blinde zal zien, de dove horen en de zwakken zal Ik
sterker maken dan een leeuw; de vreesachtige wordt moediger dan een mannelijk
veulen en de bejaarde zal rust vinden. De arme is Mijn meest nabije broeder; Ik zorg
voor hem. Daarom moet hij zich niet door de honden laten ontwijden; want de rijken
van de wereld zijn broeders van de satan en kinderen van de duivel uit de hel.
De Huishouding van God deel 1
12
[4] Zeg tegen Mijn vrienden en vriendinnen: zij moeten Mijn dienaren en knechten
niet mr liefhebben dan Mij! Hun heil moeten zij niet zozeer in hun, dan wel
geheel in Mijn handen leggen en zich helemaal aan Mij toevertrouwen. Want de
dienaar moet gestreng handelen volgens de geboden, wil hij niet onwaardig worden
bevonden; alleen de gever van de wet staat er boven en kan wie hij wil ook boven de
wet stellen. Zolang zij echter het juk torsen, worden zij geoordeeld; maar wie tot
Mij komt kan Ik van het oordeel vrijstellen.
[5] Mijn kerk op aarde is een reinigingsbad; wie zich gewassen heeft, laat die bij
Mij komen, zodat Ik hem met de warmte van Mijn liefde kan afdrogen en hem
behouden. Maar degene die alleen vreugde schept in het poedelen en met water
spelen, vergaat het als de schepraderen van de molen, die nooit uit het water komen.
[6] Indien iemand de werken van de ware boete uitgevoerd heeft, laat die bij Mij
komen, opdat Ik hem opneem als een verloren zoon en hem in Mijn kracht behoud.
Want de knecht kan raad geven, Ik kan echter handelen; de dienaar kan
onderrichten, maar de verlossing is alleen aan Mij; de knecht kan bidden, slechts Ik
alleen kan zegenen. Mijn dienaar moet juist oordelen; maar het recht van de genade
heeft de Heer alleen. Daarom moeten zij naast de dienaren en knechten, de Heer niet
vergeten! [7] Zeg hen dit, woord voor woord naar waarheid en geheel zonder
schroom; want je mag niet bang zijn voor de wereld als je Mij wilt liefhebben, -
want Ik ben meer dan alles op de wereld.
[8] Voor de wereld ben Ik een heel kleine held, zonder enig aanzien. De meeste
geleerden zien uit de hoogte op Mij neer en laten Mij nog maar net Mijn naam als
eerlijk man behouden. Maar sommigen van hen hebben reeds geheel afscheid van
Mij genomen; voor hen besta Ik dus al helemaal niet meer. Anderen laten Mij nog
wel een of andere goddelijke karaktertrek behouden, maar dat slechts gedurende
korte tijd; dan echter laten zij zich door de wereldse wijzen beter inlichten. Ik word
dan meteen oneervol ontslagen en geld hoogstens nog als een god voor oude
vrouwen. Voor enkele van Mijn dienaren en knechten die gewichtig willen zijn,
dien Ik alleen nog maar als een ambtelijk stempel voor het publiek en als een soort
uiterlijk goddelijk omhulsel voor hun baarlijke onzin en hun grove, duistere
domheid en dwaasheid. Die enkelen laten Mij weliswaar nog in Mijn goddelijkheid
verblijven; maar daarvoor moet Ik voor hun tijdelijk voordeel van Mij laten maken
wat zij willen, en wat nog wel het allerergste is: Ik moet een waar onding zijn!
Liefde en barmhartigheid mag Ik maar zo lang hebben als het hen uitkomt, maar
daarna moet Ik onverbiddelijk worden als een steen en moet Mij tot de
schandelijkste tiran laten omvormen! Ik moet van de ene rechterstoel op de andere
springen en de ene verdoemenis na de andere uitspreken; Mijn liefde moet dus
slechts tijdelijk, maar Mijn tirannie en het daarmee verbonden allerstrengste
rechtersambt moet eeuwig duren! O, wat een ongehoord grote dwazen! Mijn
onbegrensde lankmoedigheid, zachtmoedigheid, deemoed en eeuwige liefde voor
Mijn schepselen past zeker niet in hun hebzuchtige kraam; maar er zal spoedig een
streep door al hun rekeningen worden gehaald! Hun rekeningen liggen voor Mij en
de maat van hun daden is op n ding na vol en hun loon wacht op hen.
De Huishouding van God deel 1
13
[9] Voor wie Mij niet kent zoals Ik ben, zou het beter zijn als hij helemaal niets van
Mij afwist, - want dan kon Ik hem nog levend maken ginds in het rijk van de
geesten; maar op deze manier maken zij Mijn hulp onwerkzaam, want zij doden
daardoor het leven in zichzelf, zodat zij ook Mij in zich vernietigen en daardoor ook
doden en zij zijn als de rank die van de wijnstok is gescheiden.
[10] Dit zeg Ik nu echter: dat Ik de enige, eeuwige God ben naar Mijn drievoudige
aard; als Vader ben Ik dat volgens Mijn goddelijkheid, als Zoon volgens Mijn
volkomen menszijn en als Geest volgens alle leven, werking en inzicht. Ik ben vanaf
de eeuwigheid de liefde en de wijsheid Zelf Nog nooit heb Ik iets van iemand
gekregen. Alles wat er is, is van Mij en wie iets heeft, heeft het van Mij. Hoe kan Ik
dan een tiran zijn en verdoemenis uitspreken?! - 0 jullie dwazen! Ik houd van jullie;
jullie verachten Mij. Ik ben jullie Vader; jullie maken Mij tot scherprechter. Waar Ik
zegen, vervloeken jullie; waar Ik opbouw, vernielen jullie; wat Ik opricht, buigen
jullie neer; over wat Ik zaai, leiden jullie verstikkende stromen; jullie zijn in alles
tegen Mij. Zou Ik zijn, zoals jullie zeggen dat Ik ben, - waarlijk, Ik zeg je, de aarde
zou allang niet meer bestaan, ja ze zou zelfs nooit geschapen zijn! Omdat Ik echter
ben die Ik ben, bestaat alles nog zoals het Was en zoals het eeuwig zal zijn; en ook
jullie zullen zijn zoals je wilt zijn, zonder Mijn doemvonnis, - want jullie zullen zijn
wat je van jezelf gemaakt hebt. Maar van diegenen die Mij nemen zoals Ik ben en
Mij liefhebben zoals Ik hen liefheb, zal Ik maken wat zij willen, zodat hun vrijheid
en vreugde eeuwig volkomen zal zijn.
[11] Zeg tegen Mijn dienaren en knechten: Mijn kantoren zijn geen wisselbanken en
geen geldwinkeltjes! Want wie Mij vanwege het geld dient, dient Mij niet uit liefde;
maar wie Mij niet uit liefde dient, diens dienst is Mij vreemd, zoals Ik voor hem een
volslagen vreemde moet zijn omdat hij Mij niet uit liefde dient; met hem heb Ik de
rekening al vereffend. Maar hoe kan hij een getrouwe knecht zijn, die de schatten
van de Heer, zonder ertoe bevoegd te zijn, als een dief voor de schandelijkste
prijzen verkoopt?! Iskariot verkocht Mij tenminste nog voor dertig zilverlingen,
zonder dat hij van tevoren wist wat er met Mij zou gaan gebeuren; want hij was
verblind en ging verloren. - Maar nu ben Ik gemarteld, gedood en weer opgestaan
reeds voor de schandelijkste spotprijs op elk moment verkrijgbaar. 0 jullie
schandelijke dieven, jullie moordenaars, waar kan Ik je mee vergelijken? J ullie
kinderen van de draak, jullie addergebroed, jullie slangengebroed! Dienen jullie Mij
zo, moet Ik je zo aantreffen?! Ik liet immers door Mijn geliefde Paulus zeggen, dat
hij die het altaar dient, ook van het altaar zal leven, maar alleen door werken der
liefde, die alles ten goede doen verkeren; maar jullie hebben geen werken der liefde,
- daarom zijn jullie rovers en dieven en sluipmoordenaars van het evangelie en van
alle waarheid. Naar het werk zal het loon zijn! Liefde is niet te koop, maar alleen
door wederliefde te verkrijgen. Ik ben de liefde Zelf en zonder uitzondering voor
geen andere prijs dan slechts de wederliefde verkrijgbaar. Met liefde heb Ik jullie
allen gekocht; daarom eis Ik wederliefde van jullie allen. Wie Mij dus dienen wil,
laat hem Mij dienen uit de liefde, waarin Ik voor hem aan het kruis ben gestorven;
en wie tot Mij wil komen, laat hem komen in de liefde tot Mij, die aan het kruis
voor hem bloedde.
De Huishouding van God deel 1
14
[12] Zeg heel letterlijk en zonder schroom aan de ambtenaren en heren van de
wereld, dat hun ambten niet hoger staan dan de ambten in Mijn rijk. Maar ieder
ambt dat in strijd is met Mijn ambt zal Ik binnenkort vernietigen; wee degenen die
het uitoefenen! Want Ik ben de Allerhoogste; Mijn wet is eeuwig, zoals Ik eeuwig
ben en dat eeuwig zal blijven, zoals Ik eeuwig blijf. De motten die aan Mijn wet
willen knagen en weer wetten uit hun uitwerpselen maken om Mijn gebod uit te
roeien, over hen zal dat gebod met groot gewicht en zwaarte heen walsen en hen
vernietigen, als hadden zij nooit bestaan. Ieder die tegen Mijn geboden zondigt, kan
worden vergeven als hij zich verbetert, zijn fout inziet en berouwt en zich dan tot
Mij wendt en in Mij blijft en Ik in hem; wie echter Mijn wet wil ondergraven, zal
erdoor terneergedrukt worden en hij zal in eeuwigheid niet meer verder bestaan.
Alle wereldse wetten ondergraven Mijn gebod als zij niet vanuit Mijn liefde zijn
gegeven door mannen die door Mijn geest zijn onderwezen. Wee de tirannen, wee
de despoten die heersen omwille van de troon, de macht en het aanzien; want er
mankeert nog slechts n ding aan hun tijdspanne en dan zullen zij de macht der
zwakken ondervinden! De grond is van Mij en het veld is van Mij; dit zegt de
waarachtige, de eeuwige God van liefde en wijsheid en deelt dit mee aan iemand die
dwaas is in de ogen der wijzen van deze wereld. Amen. Ik J ehova, Amen.
Hoofdstuk 3: De Heer als Vader van Zijn kinderen
[1] Aldus sprak de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouwen
gewis: Ik ben een goede huisvader; ook niet n broodkruimel gaat verloren. Wie
zijn kapitaal bij Mij belegt, zal een hoge rente krijgen en het zal in Mijn hart te boek
blijven staan en de rente zal groeien van eeuwigheid tot eeuwigheid. Kijk omhoog,
jij dwaas, en zie naar de sterrenhemel! Wie heeft ooit het oneindige aantal zonnen
(20 maart 1840) geteld en alle planeten die Ik daar bij duizenden omheen heb
geschapen?! En Ik zeg je, Ik die waarachtig en getrouw ben in ieder van Mijn
woorden: voor een cent geef Ik een aarde en voor een slok fris water een zon.
Waarlijk, dit zeg Ik je: de geringste dienst van naastenliefde zal op ongehoorde en
onuitsprekelijke wijze worden beloond!'
[2] J e vraagt Mij of er overal ook mensen zijn zoals hier op de aarde die jij bewoont
en Ik zeg je: ja, er zijn overal mensen, zij die uit Mijn inwendige organen
voortgekomen zijn en Mij herkennen aan het soort orgaan; degenen die uit Mijn
handen voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn handen; die uit Mijn voeten
voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn voeten; die uit Mijn hoofd
voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn hoofd; die uit Mijn haar voortgekomen
zijn herkennen Mij aan Mijn haar; die uit Mijn lendenen voortgekomen zijn
herkennen Mij aan Mijn lendenen; en overal herkennen zij die voortgekomen zijn
uit een bepaald deel van Mijn wezenslichaam, Mij aan dat deel. En hun leven en hun
zaligheid komt overeen met het deel waaruit zij zijn voortgekomen, en allen zijn
Mijn schepselen die Mij lief zijn; want Ik ben geheel en al liefde en ben overal de
liefde Zelf.
De Huishouding van God deel 1
15
[3] Maar de mensen van deze aarde riep Ik uit het centrum van Mijn hart
tevoorschijn en schiep hen geheel naar Mijn evenbeeld en zij zullen niet slechts
Mijn schepselen, maar Mijn lieve kinderen zijn, die Mij niet als God en Schepper,
maar alleen als hun goede Vader zullen kennen, die hen na een korte proefperiode
weer geheel tot Zich wil nemen, opdat zij alles zullen hebben wat Hijzelf heeft en
eeuwig bij Hem zullen mogen wonen en met Hem zullen mogen regeren en het
heelal besturen. Maar zie, al Mijn schepselen houden van Mij als hun Schepper in
de dankbare vreugde van hun bestaan; maar Mijn kinderen willen hun Vader niet en
versmaden Zijn liefde!
[4] Ik ben bedroefd als Ik zie hoe er per uur duizenden en duizendmaal duizenden
wegkwijnen en sterven! O, kon Ik ze toch maar helpen! Is het niet treurig als de
Almachtige niet kan helpen?!
[5] J e vraagt Me alweer hoe dat dan mogelijk is? O ja, zeg Ik je, dat is heel goed
mogelijk! Zie, al Mijn schepselen zijn van Mijn macht afhankelijk, maar Mijn
kinderen zijn afhankelijk van Mijn liefde! - Mijn macht gebiedt en het gebeurt; maar
Mijn liefde wenst slechts en vermaant in alle zachtheid de vrije kinderen, en de vrije
kinderen verstoppen hun oren en willen het aangezicht van hun Vader niet zien.
Omdat zij vrij zijn, zoals Ik vrij ben, kan Ik hen niet helpen als zij dat niet willen.
Want Mijn macht gaat boven alles; maar Mijn wil is aan Mijn kinderen
onderworpen. Maar laat ieder zich dit op het hart binden: Ik ben jullie Vader, maar
Ik ben ook jullie God en buiten Mij is er niemand meer. Wil je Mij als Vader of als
God? - J e daden zullen Mij het beslissende antwoord geven.
[6] Dus let op: de liefde woont alleen in de Vader en heet de Zoon. Wie deze
versmaadt zal in de handen vallen van de machtige Godheid en zal voor eeuwig van
zijn vrijheid worden beroofd en de dood zal zijn deel zijn; want de Godheid woont
ook in de hel, maar de Vader woont alleen in de hemel. God berecht alles naar Zijn
macht; maar de genade en het eeuwige leven berusten slechts bij de Vader en heten
de Zoon. De Godheid doodt alles; maar de Zoon ofwel de liefde in Mij heeft leven,
geeft leven en maakt levend.
[7] Dit alles zegt de goede en spaarzame Vader tegen al Zijn kinderen, opdat zij zich
zullen beteren om eens het erfgoed aan te nemen dat Ik vanaf de eeuwigheid zo
getrouw voor hen gemaakt en bewaard heb.
[8] Zeg in alle liefde aan je vrienden en broeders: Ik, hun liefdevolle Vader, heb
reeds Mijn beide armen uitgestrekt om hen allen tezamen voor eeuwig, eeuwig aan
Mijn hart te drukken. Zij zullen zich niet meer van Mij afkeren, maar zij zullen Mij
onafgewend in Mijn gezicht kijken en Mijn oog zal hun zeggen, ja zal het hun luid
mededelen, hoe zeer Ik hen liefheb en hoe oprecht Ik het met hen meen.
[9] Zeg tegen hen: Ik heb hun zonden voor Mijn ogen weggedaan en heb ze zo wit
als sneeuw gewassen; er is nu geen hindernis meer. Ik wil voor hen geen
onzichtbare Vader meer zijn; zij zullen Mij altijd aanschouwen en met Mij stoeien
en schertsen en zich verheugen; al hun zorgen zullen zij nu aan Mij overdragen.
[10] O, met wat een plezier zal Ik verder voor ze zorgen! O, wat betekenen alle
vreugden en zaligheden van Mijn hemel voor Mij tegenover het geliefd worden door
Mijn lieve kinderen, als hun enige, ware Vader!
De Huishouding van God deel 1
16
[11] Zie alle zaligheden geef Ik je in ruil voor dit ene, dat Ik voor Mijzelf alleen
bestemd had en daarom zullen Mijn kinderen ook niemand anders dan Mij en geheel
alleen Mij, hun Vader noemen; want dat ben Ik ook en heb ook alle recht daartoe en
niemand kan Mij dat recht ontnemen, omdat Ik de Enige, Al-enige ben en er buiten
Mij niemand meer is.
[12] Zie, Ik wil hen (dat wil zeggen: jouw vrienden en broeders) je allen bij naam
noemen: Hl B VI T Z L G D Z G *. (* De verklaring van deze tien letters staat aan
het einde van dit boek ) Zij zullen allen Mijn vaderlijke groet ontvangen en vandaag
nog, als ze dat willen, zullen de poorten van de hemel, dat zijn de ogen van hun
geest, voor hen geopend worden en Ik wil nog heden in hun harten wonen. Slechts
n ding moeten zij nog met volharding doen, namelijk, zij moeten hun vlees
schoon wassen aan de bron waarin het levende water is en zij moeten een stok
nemen die voor de helft zwart en voor de helft wit is; hiervan moeten zij de helft
afbreken en het zwarte stuk moeten zij de wereld voor de voeten gooien en het witte
stuk voor zichzelf houden als teken dat zij voor altijd met de wereld en met haar
vlees gebroken hebben.
[13] Maar dat is zo veel, dat zij ernstig bij zichzelf te rade moeten gaan, alles van
zichzelf moeten doorzien en dan de daar gevonden gebreken van hun hart
getrouwen naar waarheid aan Mij voorleggen. Ik zal het vuil in hun hart verdelgen
en zal hen met het vuur van Mijn goddelijk Vaderliefde vullen. En aldus gereinigd
moeten zij zich dan door en in de biecht aan de Priester laten zien; en vervolgens zal
Ik komen en met hen het vreugdemaal aan het altaar houden.
[14] Zeg hen tevens dat zij zich niet in en aan de kerk moeten ergeren; want iedere
spijze die Ik aanbeveel, reinig Ik voor diegene die haar in de geest en in waarheid
wil genieten en die zal er dan ook zonder zorg van genieten. Wat Ik aan Mijn
kinderen geef, is rein en wordt voor diegenen waarvoor Ik het gezegend heb door de
uiterlijke vorm niet ontheiligd. De tempel zal Ik zegenen en de plaats waar zij zich
zullen bevinden zal heilig zijn; want Ik, hun heilige Vader, zal daar te midden van
hen zijn, waar zij ook heen zullen gaan en hen zal geen haar worden gekrenkt.
[15] Zeg in ieder geval met klem tegen hen: Mijn liefde wacht met ongeduld op hen,
en Mijn armen zal Ik niet eerder sluiten dan wanneer zij allen tezamen daarin zullen
rusten. Daar zullen zij hun liefdevolle, heilige Vader van aangezicht tot aangezicht
aanschouwen en er zal aan hun vreugden nooit een eind komen. Amen!
[16] Zeg tegen allen die Mij zoeken, dat Ik altijd thuis ben en nooit uitga en dat Ik
niet slechts bepaalde uren of tijden bestemd heb waarin men tot Mij komen kan,
zoals de koningen van de aarde en alle groten van de wereld. Dus niet alleen op de
sabbat of op feestdagen, maar iedere minuut is Mij een liefhebbend hart welkom en
zelfs in de nacht heb Ik nog nooit voor iemand de deur vergrendeld; dus ongeacht
wanneer jullie zullen aankloppen, zal Ik "binnen!" roepen.
[17] J e moet en kunt het Mij nu wel vrijuit zeggen of Ik je ooit op een bepaalde tijd
tot iets verplicht heb en of het niet altijd aan je vrije wil overgelaten was om naar
Mij toe te komen om het een en ander te vragen dat je had willen weten en of Ik je
ooit het antwoord op een vraag schuldig ben gebleven! En al had je Mij vanuit de
hel iets gevraagd, dan antwoordde Ik je; en was je op aarde, dan sprak Ik met je; en
De Huishouding van God deel 1
17
in de hemelen sprak Ik met je. Bij dag en bij nacht is Mijn oor voortdurend naar je
toegewend. Wat je hier opschrijft, schrijf je immers alleen als het je in je tijd
gelegen komt, en dat vind Ik altijd goed zolang als je wilt en zoveel je wilt en zie, Ik
vind het best! Zeg het ze daarom heel precies: het is Mij om het even; wanneer
iemand bij Mij komt, wordt er naar hem geluisterd en hij wordt opgenomen.
[18] Zeg tegen de kinderen dat zij niet de spot met Mij moeten drijven, maar dat zij
het ernstig op moeten vatten! Zeg tegen hen dat Ik doorgaans geen grappenmaker
ben, noch enige scherts versta; want Ik meen het serieus met allen, met groot en
klein, met jong en oud, met mannen en vrouwen. Uitzonderingen vinden bij Mij
helemaal niet plaats. [19] Want zie, Mijn schepselen die niet deugen, verwoest Ik
ogenblikkelijk en vernietig ze voor eeuwig; maar voor Mijn kinderen heb Ik ook
massa's straffen en Ik zal de ongehoorzamen straffen tot op de laatste druppel van
hun bloed en zij zullen dan beslist erkennen dat Ik tenminste de Heer des huizes
ben, als zij Mij als liefhebbende, heilige Vader niet willen erkennen.
[20] Wee echter degenen die Mijn vaderlijke straffen miskennen en verkeerd
uitleggen! Ik zeg nog eenmaal: wee hen! Deze zal de Vader verstoten en dan zullen
zij met hun eeuwig onverbiddelijke God te maken hebben. Dat zeg Ik tegen jou als
een slechte, luie knecht. Amen. Ik, J ehova, Amen.
Hoofdstuk 4: De ware kerk
[1] Zo sprak de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, gewis en
getrouw: Mijn genade is een rijke schat; wie deze ten deel valt, zal nooit te eniger
tijd, noch in der eeuwigheid, aan iets gebrek hebben. Daarom moet iedereen zijn
best doen, zich deze in ieder geval meteen eigen te maken; want Ik geef haar aan
iedereen die ze maar hebben wil. [2] Want zie, willen jullie vergeving van zonden,
dan worden ze je vergeven als je door J ezus, die Mijn levende woord en de liefde in
Mij is, de ware boete doet; dan staan de poorten van de hemel voor je open en als je
naar binnen wilt gaan, dan kun je binnenkomen en daar het aangezicht van jullie
heilige Vader aanschouwen; want dat ben Ik, de eeuwige God J ehova.
[3] Dat kunnen jullie doen krachtens het levende woord, dat J ezus Christus is, ofwel
de eeuwige liefde en wijsheid in Mij, waaruit al het goede en ware vloeit. De liefde
is je vanaf het allereerste begin gegeven; want zij is het werkelijke leven in jullie,
alsmede de macht in Mijn schepselen, die weliswaar ook uit Mijn liefde voortkomt,
maar toch niet de liefde zelf is, omdat er in haar geen vrijheid is, maar alleen de
uitwerking van de liefde, die echter op zichzelf beschouwd levenloos is, - vandaar
dat ook alles wat uit macht voortkomt op zichzelf beschouwd dode stof is, waarvan
het leven slechts schijn is, - in werkelijkheid is het echter de dood. (22 maart 1840)
[4] Vandaar dat, als iemand zijn liefde aan de materile wereld hecht, zijn liefde zelf
door de macht van de dood plat wordt gedrukt en het gevolg is het lot van het
stoffelijke ofwel de dood.
[5] Maar wie zijn liefde op Mij richt en zich aan Mij hecht, die verbindt zijn liefde
wederom met de Liefde ofwel met het Leven van al het leven; diegene wordt dan
door en door levend.
De Huishouding van God deel 1
18
[6] Maar let nu op: de liefde op zich is blind en duister en juist daardoor vrij en
onafhankelijk, - maar is daardoor ook juist in groot gevaar zichzelf te verliezen en te
gronde te gaan.
[7] Daarom voeg Ik aan alle tot Mij gerichte liefde naar de mate van haar omvang
ook tegelijk de juiste hoeveelheid licht toe, en dat is een geschenk en heet genade;
hiermee stroom Ik bij ieder mens naar binnen al naar de mate van zijn liefde.
[8] Als iemand de liefde heeft omdat hij Mijn wet, die de hoogste liefde is, in zich
levend maakt, over hem zullen stromen licht uitgegoten worden en zijn ogen zullen
de aarde doordringen en de diepten der hemelen schouwen.
[9] Zeg het aan de kinderen en zeg het tegen allen van welke godsdienst ze ook
mogen zijn - roomsen, protestanten, joden, mohammedanen, brahmanen of duistere
heidenen -, kortom aan allen zij het gezegd: op aarde is er slechts n ware kerk en
dat is de liefde tot Mij in Mijn Zoon, die echter de Heilige Geest in jullie is en zich
openbaart door Mijn levende woord, en dat woord is de Zoon en de Zoon is Mijn
liefde en Hij is in Mij en Ik doordring Hem geheel en Wij zijn n en zo ben Ik in
jullie, en jullie ziel, wier hart Mijn woonstede is, is de enige ware kerk op aarde. In
haar alleen is eeuwig leven en zij is de enig zaligmakende.
[10] Want zie, Ik ben Heer over alles wat er is! Ik ben God, de eeuwige en machtige
en als zodanig ben Ik ook je Vader, de heilige en meest liefdevolle. En dat alles ben
Ik in het woord; maar het woord is in de Zoon en de Zoon is in de liefde en de liefde
is in de wet en de wet is aan jullie gegeven. Als je die in acht neemt en ernaar
handelt, dan hebben jullie haar in jezelf opgenomen; dan wordt zij levend in je en
verheft je zelfs en maakt je vrij en dan staan jullie niet meer onder de wet, maar
erboven in de genade en in het licht, wat allemaal Mijn wijsheid is.
[11] En dat is de zaligheid of het rijk Gods in jullie of de alleen zaligmakende kerk
op aarde en alleen hierin ligt het eeuwige leven en in niets anders.
[12] Of denken jullie soms dat Ik in de muren woon, of in de ceremonie, of in het
gebed of in de verering? 0 nee, jullie vergissen je heel erg, want daar ben Ik nergens,
- maar alleen waar liefde is, ben ook Ik; want Ik ben de liefde of het leven Zelf. Ik
geef je liefde en leven en verbind Me alleen met liefde en leven, maar nooit met het
stoffelijke of met de dood.
[13] Want daarom heb Ik de dood overwonnen en de Godheid aan Mij
onderworpen, opdat Ik alle gezag zal hebben over alles wat er is en Mijn liefde
eeuwig zal heersen en alles wat aan haar onderworpen is levend zal maken.
[14] En hoe denken jullie dan dat Ik in de dood met ongeduld op jullie wacht, terwijl
Ik toch het leven Zelf ben?! Ga daarom van tevoren de ware kerk binnen, waarin het
leven huist, en dan pas in de dode kerk, opdat die door jullie levend zal worden!
Hoofdstuk 5: Het geheim van de schepping
[1] Wie oren heeft om te horen, laat hem horen en wie ogen heeft om te zien, laat
hem zien; want zie, Ik wil jullie een zeer groot geheim onthullen, zodat je kunt zien
wat jullie liefdevolle, heilige Vader je broederlijk van aangezicht tot aangezicht te
De Huishouding van God deel 1
19
aanschouwen en te genieten geeft. Want de kinderen moeten vanaf de eeuwigheid
ingewijd zijn in het grote huishouden van hun Vader.
[2] De Godheid was van eeuwigheid af aan de alle oneindigheid der oneindigheden
doordringende kracht en was en is en zal eeuwig de oneindigheid Zelf zijn. In het
midden van Haar diepte was Ik van eeuwigheid af aan de Liefde en het Leven Zelf
in Haar; maar zie, Ik was blind als een embryo in zijn moeders lichaam! De
Godheid schiep behagen in de Liefde en drong Zich geheel tegen Haar Liefde aan.
En de Liefde kreeg het in Haar midden steeds warmer en warmer en massa's en
massa's van de Godheid stuwden zich daarheen en alle machten en krachten
stormden op Haar af. [3] En zie, er ontstond een luid ruisen, bruisen en woeden, en
de Liefde werd verontrust en kwam van alle kanten onder druk, zodat de Liefde tot
in haar binnenste begon te trillen! En de Liefde bespeurde het, en het ruisen werd tot
een klank, de klank werd echter in de Liefde tot het Woord en dat Woord sprak: "Er
zij Licht!" En de vlam van de ontbrande Liefde werd in Haar hart ontstoken en het
werd licht in alle ruimten van de oneindigheid.
[4] En God zag de grote heerlijkheid van Zijn Liefde in Zich en de Liefde werd
gesterkt met de kracht van de Godheid en zo verbond de Godheid Zich voor eeuwig
met de Liefde en het Licht kwam uit de Warmte voort.
[5] En zie, daar zag de Liefde in de Godheid alle heerlijkheden, aan wier aantal geen
einde is en de Godheid zag hoe dit alles uit de Liefde in Haar overging en de Liefde
zag in de Godheid Haar gedachten en vond daarin een groot welbehagen. Toen
ontbrandde de Liefde opnieuw en de krachten van de Godheid ruisten om Haar heen
en zie: de gedachten van de Liefde waren zelf Liefde en waren zonder tal.
[6] Toen zag de Godheid Haar heerlijkheid en de Liefde voelde Haar macht. En toen
sprak de Liefde in de Godheid: "Laat Ons die gedachten van heerlijkheid
vasthouden en laten we hen naar buiten laten treden, zodat zij vrij worden en Ons
gewaarworden en zien, zoals Wij hen gewaarwerden en zagen, nog voordat het
Licht hun vormen bescheen."
[7] Toen ging het Woord in de Godheid over en Zij werd geheel en al Liefde. En
zie, toen sprak de Godheid voor de eerste maal: "Er zij!" En een leger van geesten,
wier aantal geen einde had, kwam uit God vrij en de Liefde zag Zichzelf tot in het
oneindige vermenigvuldigd en zag volkomen Haar oneindige schoonheid.
[8] Maar al die wezens waren nog niet levend en voelden nog niet en zagen nog
niet; want zij waren nog buiten de Liefde in de Godheid gefixeerde vormen.
[9] En de Liefde kreeg medelijden en Zij bewoog Zich en die bewegingen stegen in
de Godheid omhoog en de Godheid gaf Haar gevangenen aan de Liefde en de
Liefde doordrong alles. En zie, toen werden die vormen levend en zij keken
verbaasd naar elkaar en warmden zich aan de vlammenstromen van de goddelijke
Liefde en kregen daardoor zelfstandige beweeglijkheid en levendigheid! Maar zij
kenden zichzelf nog niet.
[10] Toen sprak de Liefde andermaal: "Laat Ons maken, dat zij zichzelf herkennen,
zodat zij dan Mij en door Mij ook J ou erkennen kunnen!"
[11] Toen steeg het Woord weer in de Godheid omhoog en in de Godheid
weerklonk het Woord en dat Woord werd tot Wet en de Wet was de Liefde en die
De Huishouding van God deel 1
20
stroomde in allen over. [12] En zie, er werden er drie gevormd en uit hen kwamen er
zeven. voort! En die drie waren gelijk aan de Liefde, het Licht en de Godheid; en de
zeven waren gelijk aan de zeven geesten van God en zij heten en zullen eeuwig
heten: -1. Bemin de Liefde. -2. Vrees de Godheid, die doodt, - opdat je niet gedood
zult worden. -3. De Liefde in jullie is heilig; heb daarom achting voor elkaar, zoals
de Liefde in de Godheid jullie acht en vreugde aan jullie beleeft. -4. Een ieder heeft
zichzelf in eigendom en is het eigendom van de Liefde van God; daarom zal
niemand de ander tot prooi worden. -5. Niemand bedekke ooit zijn aangezicht voor
de ander, waardoor de ander niet weet hoe Liefde is, - zodat jullie zullen zijn als de
Liefde, die jullie deed geworden. -6. Laat jullie innerlijk zijn zoals jullie uiterlijk,
zodat er geen valse opwelling in jullie ontstaat en jullie te gronde gaan. -7. Laat
jullie uiterlijk een getrouwe weerschijn zijn van jullie innerlijke spiegels, waarin de
liefde van de Godheid Zichzelf aanschouwt; anders zal de innerlijke spiegel
gebroken worden en jullie gedaante zal schrikwekkend worden.
[13] Toen donderde de Godheid in de oneindige ruimten de overtreders een vreselijk
strafgericht toe, en zo werd hen geboden de Godheid in de allergrootste vrees te
aanbidden en werd hen geboden de Liefde lief te hebben. En zij werden in de
grootste vrijheid geplaatst en konden doen wat zij wilden en niets zal hen hinderen
in hun vrijheid tot de tijd dat zij zichzelf herkend zullen hebben in hun vrijheid en
hun deemoed, zodat de Wet hun eigen wordt en ze dan volkomen vrij zullen
worden.
[14] Pas toen herkenden zij in zich hun grote macht en hun alles overstralende
heerlijkheid en majesteit en in de hoogste van de drie, die aan het Licht van de
Godheid gelijk was, ontstak de begeerte om de Godheid geheel te overmeesteren.
Door hem ontvlamde een groot deel van de geesten die uit hem voortkwamen; en
door hen ontstak ook de Godheid in woede, evenals de twee lagere van de drie
geesten en Zij slingerde de boze troep in het diepste der diepten van Haar toorn.
[15] En de twee en die uit hen voortkwamen en de zeven, wier getal goed was,
werden in de trouw van hun deemoed bevonden en zij werden in de kring van de
macht van God opgenomen; en de Liefde zag dat zij rein waren bevonden en
verheugde Zich over hun voltooiing. En zie, de liefdeskracht van de Godheid steeg
op en de Godheid bewoog Zich en zij die geschapen waren namen de beweging van
de Godheid waar, en de Godheid bewoog Zich naar Haar Liefde toe en de ogen van
de geschapenen werden geopend en zij zagen de eeuwige Liefde voor de eerste
maal. [16] Toen verwonderden zich de legers der tallozen en een groot gejubel steeg
op en er heerste een grote vreugde onder hen; want zij zagen de macht van de Liefde
in God en ze zagen de liefde in zich en ook de kracht die hen voortgebracht had, en
zij werden zichzelf bewust en herkenden de Liefde en herkenden God.
[17] Nu bewoog de Godheid Zich en de geschapenen vreesden voor de Godheid, en
de Liefde zag hun vrees en zag dat hun vrees terecht was, en de vrees werd hen tot
gehoorzaamheid, en de gehoorzaamheid was de deemoed, en de deemoed was hun
liefde, en de liefde werd hun wet, en de wet hun eeuwige vrijheid, en de vrijheid
werd hun leven, en het leven hun eeuwige zaligheid.
De Huishouding van God deel 1
21
[18] Zie nu, de eeuwige Liefde sprak tot hen en zij verstonden het woord! Toen
werden hun tongen losgemaakt en het eerste woord dat over hun lippen kwam, was
Liefde. En de klank van hun spraak beviel de Godheid; en de Godheid werd
ontroerd door de Liefde, en de ontroering kreeg vorm in de geschapenen, en de
vorm werd tot een klank, en de klank was het tweede woord en luidde - GOD.
[19] En pas nu waren de geschapenen vervolmaakt. En de Liefde sprak tot de
geschapenen: "De Eerste onder jullie ging verloren; daarom neem Ik zijn plaats in
en zal eeuwig onder jullie zijn!" [20] Toen maakten hun tongen zich opnieuw los en
hun knien bogen zich en zij aanbaden de Liefde.
[21] Zie nu wat de Liefde allemaal verder deed, en God in de Liefde, en de Liefde in
God! - En de Liefde betreurde de verlorenen; maar de Godheid begon te trillen van
toorn en in alle ruimten van de oneindigheid van God werd een sterk gedonder
vernomen. En het gedonder drong door tot in het innerlijk van de eeuwige Liefde,
en alleen de Liefde verstond de donder van de Godheid en de donder werd in Haar
tot woord en sprak: "Alle macht zal aan J ou ondergeschikt zijn; handel naar J e eigen
goeddunken, spreek "ER ZIJ !' en er zal zijn!"
[22] En zie, de Liefde werd ontroerd tot in haar binnenste en de eerste traan vloeide
uit het oog van de eeuwige Liefde, en deze traan vloeide uit het hart van de Godheid
en heette en heet en zal eeuwig heten: ERBARMING.
[23] Deze traan werd tot grote wateren, en de wateren stortten zich uit in alle
ruimten van de oneindigheid en stortten zich uit in het diepste aller diepten van de
toorn van de Godheid en temperden het vuur van Gods toorn.
[24] En zie, Gods geest in Zijn kracht ruiste zacht over de wateren van de erbarming
en de wateren deelden zich. En God sprak vanuit Zijn liefde, en Zijn liefde werd het
Woord, en het Woord steeg op uit de diepste diepten en zweefde over de wateren, en
de wateren werden gescheiden als dauwdruppels en werden verdeeld in alle ruimten
van de oneindigheid in grote en in kleine overeenkomstig het getal van de
verlorenen, dat geen einde neemt.
[25] En zie, de laatste druppel die overbleef, was het meest innerlijke van de
wateren en was het meest innerlijke van de erbarming; en die werd niet gedeeld,
maar bleef daar waar hij was overgebleven en werd tot middelpunt bestemd en tot
schouwtoneel voor de grootste daden van de eeuwige Liefde.
[26] En zie nu: van deze laatste druppel werd de aarde geschapen, die jij en je
broeders bewonen! En van de andere druppels werden allerlei soorten zonnen,
aarden en manen geschapen, wier aantal geen einde heeft; en zie, zo ontstonden de
hemel, die je ziet met zijn sterren, de zon, de maan en de aarde, die je ziet met de
zeen en het vaste land!
[27] En zie nu verder en sla je ogen op en je zult de wonderen van de eeuwige
Liefde begrijpen! Altijd zie je de luister van de zon, het licht van de maan en het
geschitter en geflonker van de sterren in hun veelvuldige constellaties, die jullie
sterrenbeelden noemen; je ziet ook de meest verschillende formaties in alle drie de
rijken van de natuurlijke aarde; maar tot nu toe heeft nog niemand doorgrond en
goed begrepen wat de glans van de zon is en vanwaar deze komt en hoe die aan haar
De Huishouding van God deel 1
22
werd verleend, en het lichten van de maan en het geschitter van de sterren en hun
geflonker en hun veelvuldige constellaties, en alle vormgevingen op de aarde.
[28] Want zie, Mijn kinderen moeten in alles ingewijd worden wat hun heilige,
liefdevolle Vader allemaal voor mooie dingen heeft te geven aan Zijn kinderen die
Hem herkennen en die Hem alleen boven alles liefhebben en ook elkaar liefhebben
vanwege de liefde voor hun Vader.
[29] Nu zie: toen al de zonnen met hun aarden door de macht van de erbarmende
liefde van de eeuwige en oneindige God ontstonden, hadden zij nog geen luister,
geen schijnsel, geen geschitter en geen geflonker, want er heerste nog diepe nacht
op de ontstane zonnen en aarden en manen; maar in het centrum van de zonnen liet
de eeuwige Liefde een kleine genadevonk zinken en deze vonk doorgloeide sneller
dan een krachtige bliksemflits de duistere massa's en zie, zij verlichtten de aarden
met grote luister, zoals zij ze op dit uur nog verlichten en zullen blijven verlichten,
zolang de genadevonk niet aan hen onttrokken wordt.
[30] En zie, toen glansden ook de aarden en de manen en die werden in het juiste
aantal over de zonnen verdeeld, en de Liefde beademde ze met de kracht en de
macht van de Godheid en zie, het licht op de zonnen schitterde, de zeen van de
aarden golfden en wervelden in hun stromingen, en de luchten en winden dreven en
woeien over de aarden zoals Gods geest over de wateren van de erbarming zweefde!
En de manen verhieven zich vol macht boven hun aarden, aan wie zij gegeven
waren als een vrucht aan een boom, en zij begonnen er in grote kringen omheen te
cirkelen als vaste begeleiders van hun ontstaansbron; en waar er vele waren, werden
zij in vaste banen verenigd ten teken van de liefde van de kinderen, die onafgewend
het aangezicht van hun Vader moeten aanschouwen zoals de manen hun aarden,
zodat zij vanwege hun onsamenhangende gesteldheid niet uit hun banen gerukt en
daardoor vernietigd worden. [31] Want zie, de manen zijn niet vast, maar zeer
onsamenhangend en zijn als het schuim van de zee, wanneer dat vaster en meer
gedegen wordt, en zij zijn kaal en zonder water; en de lucht van de aarde is daar als
het water van de aarden en de lucht gelijk aan de ether tussen zonnen en aarden. En
zij (de manen) zijn bestemd om de aan werelds genot verslaafden op te nemen en
om de geesten van de materie op te vangen en hun bestendigheid te beproeven en ze
rijp te maken voor het ontvangen van de genade.
[32] Het vaste deel van de aarden is het door de erbarming getemperde deel van de
toorn van de Godheid en het omsluit de verdwaalde geesten met stevige banden tot
aan de voor hun onbewuste verlossing bepaalde tijd waarin zij dan verblijven in een
mildere, maar toch steeds voor hen voldoende vaste materie, en wel afzonderlijk
gebonden. Daaruit kunnen zij dan pas door de eeuwige Liefde opgewekt wederom
tevoorschijn komen. De zeen en wateren zijn vol van hen, opdat zij gedeemoedigd
zullen worden en de lucht is vol van hen, opdat zij gelouterd zullen worden. En de
vorm voor allen is de eeuwige liefde; maar de toorn van de Godheid is slechts
getemperd op de aarde, maar daarom niet opgeheven.
[33] En sla vooral acht op het volgende: de genadevonk rust in het centrum van de
zon en geeft door het toornvuur van de Godheid het licht aan de wereld. Maar in het
centrum van de aarde bevindt zich een toornvonk van Gods grimmigheid als een
De Huishouding van God deel 1
23
vuurspuwende draak en houdt de boze benden als stenen vast die eerst door het
water van de erbarming week gemaakt moeten worden, als een van hen weer voor
een tweede proef voor vrijheid en eeuwig leven zal worden ontbonden. En begrijp
nu het geheim van jouw wezen en verbaas je over de grote liefde van de eeuwige
Macht; hoe dikwijls reeds heeft Zij jou opnieuw geboren laten worden, om jou, die
verloren was, weer voor het eeuwige leven, voor de vrijheid, voor de wet, voor de
liefde en voor het licht en voor het aanschouwen van Haar aangezicht te winnen; en
zie, dit alles wil Ik jou en daardoor ook vele anderen bekend maken en het je laten
beseffen, zodat jullie toch eindelijk eens zullen inzien, hoe uitermate goed de
eeuwige Liefde moet zijn om, niet aflatend, zo veel groots en wonderbaarlijks voor
jullie, ongehoorzamen, te doen en te dulden!
[34] Zie, aldus is de beweging aan de aarden om hun zonnen en om hun middelpunt
door de ademtocht van de erbarmende liefde gegeven als teken, dat de kinderen al
hun daden zullen richten naar de beweging van de aarden om de zonnen en van de
manen om hun aarden, en dan zullen de zwakken zijn als de manen en zullen de
sterken zijn als de aarde en zullen de wedergeborenen zijn als de zon. En de
zwakken zullen de kracht van de liefde, die ze nimmer laat vallen, doorschouwen
wanneer zij zich evenals de manen onafgebroken naar het aangezicht van de liefde
wenden en deze in alle richtingen in kleine banen omcirkelen, maar toch ook door
haar kracht in de grote baan worden meegetrokken. En de sterken zullen zijn als de
aarde, zelfstandig draaiend, om voortdurend bereid te zijn voor de ontvangst van het
licht en de warmte uit de genade van de liefde, die doorlicht en verwarmend
verlevendigt door de kracht die in haar is, opdat zij vruchten van allerlei aard uit de
werken van de liefde mogen voortbrengen, waaraan de zwakken zich mogen
verzadigen en de geborenen zich mogen versterken en de wedergeborenen zich
mogen verlustigen. En de wedergeborenen uit de wateren van de erbarmende
Liefde, waarin de genade volmaakt is, zullen zijn als de zon en hun licht zal overal
schijnen, en hun warmte zal de zwakken verlevendigen en zal de sterken bevruchten
tot voedsel voor de zwakken, zodat er n gemeenschap zal zijn van kinderen van
een en dezelfde Vader.
[35] En zie, je moet nog dieper schouwen, hoe en waarom Ik alles zo geregeld heb!
Zie, de maan heeft vlekken en vele donkere plekken en de aarde heeft koude, maar
vaste polen en heeft hoge bergen en heeft diepe dalen en heeft bronnen, beken,
rivieren, stromen, zeen en kleine en grote meren; en de zon heeft vlekken, grote en
kleine. Nu zie, dit alles zijn uitwerkingen van de liefde en van de genade, ofwel van
de daarmee overeenkomende warmte en van het licht, hetgeen allemaal de eeuwige
Liefde is en de macht van de Godheid door Haar. Kijk daarom naar de zwakken en
naar de maan, hoe zij op elkaar lijken en haar wezen wordt je verklaard; overdenk al
het doen en laten van de sterken en voor je ogen zal de aarde ontsluierd liggen; en
van de ene pool tot aan de andere moet de onbeweeglijke rust van de geest in de
liefde tot de liefde aanwezig zijn, zodat alles wat de geest omringt in een vaste
ordening kan bewegen en daardoor voor het gemeenschappelijke doel van de
eeuwige instandhouding bezig kan zijn. Want zie, alles hangt van rust af; zonder
deze kan niets bereikt worden en wie niet is als de polen van de aarde, die dringt
De Huishouding van God deel 1
24
niet door tot in zijn binnenste, zoals de verbindingslijn tussen de polen het
middelpunt van de aarde doorsnijdt. En je liefde moet koud zijn als het ijs op de
polen, zodat je in staat bent alle warmte van de goddelijke liefde op te nemen. Want
zie, wat warm is, is niet geschikt voor het opnemen van warmte; maar wat koud is in
zijn rust, dat is in staat warmte in overvloed op te nemen en het uit te laten stromen
in alle delen van het leven. Want zie, wie de warmte, die Gods liefde is, in zich
opneemt en die in zich vasthoudt en haar niet verder laat stromen, is een vrek en zijn
binnenste zal opgelost worden en hij zal zichzelf vernietigen als het ijs bij het vuur;
wie haar echter ontvangt zoals de polen en haar meteen weer doorgeeft aan allen die
dichtbij en veraf zijn, bij hem is de goddelijke liefde op de juiste plaats en hij
beantwoordt aan de wil van de grote en heilige Gever.
[36] Deze liefde zal vele vruchten voortbrengen en zal zich verheffen tot het licht
van de genade en zal met onafgewende blik de onmetelijke diepten van de Godheid
zien net als de polen, die in de oneindige ruimten van de scheppingen van Gods
liefde kijken en met wijd open ogen de tedere stralen in zich opzuigen uit alle niet te
meten oneindige ruimten, waarin de talloze wezens van de erbarming rondcirkelen,
ieder op zijn eigen wijze, en daardoor van verrukking en zalige vreugde in hun
liefde tot de liefde en voor de liefde ontbranden en als een zon zelf lichtend worden
zoals het licht van de polen van de aarde.
[37] Dus, wie standvastig blijft in het midden van de liefde van het herkennen wat
de genade is, diens lendenen zullen gloeien van liefde uit God zoals de evenaar van
de aarde, en zijn ogen zullen door dat besef lichten als de polen, en zijn armen
zullen zich bewegen als de rivieren, beken en bronnen, en de daden zullen
toestromen naar de zeen van de goddelijke erbarming, die gezouten zijn met
genade en met de kennis van de eeuwige liefde en het eeuwige leven.
[38] Nu, daar hebben jullie de sleutel om de aarde, die je draagt, te ontsluiten en te
doorschouwen.
Hoofdstuk 6: De analogie van het gesternte
[1] Verhef nu je blik van de aarde naar de zon, die een getrouw beeld is van de
wedergeborenen! Kijk goed en je zult spoedig gewaarworden, dat er zich
menigmaal vlekken op haar evenaar bevinden. Zie, volgens de natuurlijke uitleg van
de verschijnselen, zoals jullie dat noemen, zijn dat uitbarstingen vanuit haar
binnenste net als vuurspuwende vulkanen op aarde en zijn het overeenkomstige
uitbraken van de woede van de Godheid en kleine blijken van Haar alles
vernietigende macht, die volgens de natuurwetten zich altijd door grote of kleine
onweersbuien, afhankelijk van de grootte van de vlekken, op de aarden plaatselijk
kenbaar maakt; maar dan wordt de Liefde des te werkzamer en verzacht alles weer
met de wateren van erbarming, en op de zon met de grote stroomvloeden uit de
oeverloze zee van Haar erbarmende genade. En zie, zo wordt alles weer tot de juiste
orde teruggebracht en buiten deze ordening, waarin Ik vanaf de eeuwigheid der
eeuwigheden de eeuwige Liefde Zelf ben en waaruit en waarin alles wat bestaat
werd gemaakt, kan niets bestaan noch ontstaan; en wie gezien zijn vrijheid, uit deze
De Huishouding van God deel 1
25
ordening treedt, die handelt tegen de liefde en tegen het leven en zal voor eeuwig te
gronde gaan. [2] Nu heb je de zon aanschouwd en haar aard begrepen, die
eenvoudig is en moet zijn, zodat zij kan bestaan voor het doel waarvoor zij er is en
volgens de ordening van de liefde er moet zijn.
[3] Wend dan je ogen naar de wedergeboorte van de geest en naar het volk van God
en naar de wet van de liefde en naar het leven van vrijheid in het licht van de genade
uit de wateren der erbarming, en de zon zal onthuld voor je ogen zweven en geen
rimpel zal voor je verborgen blijven!
[4] Maar zie, de zon heeft eveneens haar polen, vanwaar al haar licht en haar
warmte uit het centrum van de rust der genade zich over haar gehele oppervlakte
uitgiet; en als zij die rust op haar polen niet zou hebben, dan had zij ook geen licht.
Want zie, de rust is ter opname van licht en warmte onontbeerlijk en moet
overeenkomen met de rust van de liefde in God; slechts uit de rust komt de
ontvankelijkheid voor leven en licht voort. [5] En zie, als de lucht rustig is, dan is
het op aarde ook zuiver en licht; maar waaien er heftige winden in verschillende
richtingen, dan komen er spoedig zwarte wolken en die verduisteren het licht.
[6] J ullie begeerten zijn als de winden, waardoor je met allerlei zorgen omgeven
wordt, welke net als de wolken die door de winden aangevoerd worden, verhinderen
dat het licht van de genade in je stroomt, zoals de wolken verhinderen dat de stralen
van de zon op de aarde vallen.
[7] Dus moeten jullie je helemaal geen zorgen maken, maar al je begeerten en de
daaruit voortkomende zorgen moeten jullie op Mij richten en aan Mij overdragen,
zodat jullie rust hebben en Ik voortdurend bij je kan binnenstromen.
[8] En zie, zoals de aarde volgens Mijn ordening om de in rust zijnde poolas draait,
zodat geen enkele zijde onbelicht blijft, wat door de macht van Mijn liefde
bewerkstelligd wordt, zo moeten ook al je handelingen voortspruiten uit Mijn liefde
die van oorsprong af aan in jullie is en afhankelijk van je geschiktheid aangevuld
wordt door het gegeven woord van de eeuwige Liefde volgens de wet van de genade
en de erbarming; en zoals de nacht de aarde verfrist, zal de liefde jullie verfrissen en
zoals de dag de aarde verlicht, zullen jullie verlicht worden door het licht uit de zon
van de genade. [9] J ullie moeten zijn als de winter, die koud is in zijn rust, maar
juist daardoor ook het best in staat is tot opname van warmte tot in het diepst van de
aarde. En bij diegene waarbij de winter aangebroken is, zal ook het voorjaar
aanbreken, dat is als het eerste leven der liefde in je, en zal de zomer aanbreken met
haar grote werkkracht uit het leven der liefde, dat in je sterk geworden is door de
genade. Dan zal de rustige herfst aanbreken met de vruchten van de werken der
liefde en genade, waarin jullie dan als geheel nieuwgeborenen in het leven van de
zon zullen binnengaan om het aangezicht van jullie heilige Vader te aanschouwen,
en zoals zij heel de wereld te verlichten door de grote kracht van de genade, van de
liefde en de erbarming van jullie boven alles goede, heilige Vader.
[10] Maar wie niet als de maan is en niet wordt zoals de aarde, kan ook niet gelijk
de zon worden, - maar is als een komeet, die ook niet de geringste bestendigheid
heeft en wiens wezen een gestolen wezen is uit de genade uitstromingen van de
zonnen, en zijn baan is ongeordend zoals de wegen van dieven en rovers, en hij
De Huishouding van God deel 1
26
wordt door de angst voor het licht van de ene kosmische ruimte naar de andere
gedreven om in eeuwigheid geen rustpunt meer te vinden; en het licht zal hem op al
zijn wegen vervolgen en zijn nietigheid belichten.
[11] En het zal hem uiteindelijk nog vergaan zoals de vallende sterren, die uit de
genade geworpen en verstoten worden tengevolge van hun nietigheid en verteerd
worden vanwege de beroving van de genade; want het gestolen licht zal hen voor
eeuwig vernietigen en zij zullen voortaan niet meer bestaan, zoals de vruchten van
de bomen die te vroeg aan het licht werden blootgesteld, nog voor de liefde hen
bevestigd had; en daar zij geen vastheid hebben, omdat zij te weinig met de liefde
verbonden zijn, worden zij zwakker en zwakker en vallen dan van de boom af en
worden vertrapt en te gronde gericht.
[12] Zie nu, hier heb je de zonnen, aarden, manen, kometen en vallende sterren en
ook elk apart deeltje van het grootste tot het kleinste ten voeten uit volgens hun
wezen en volgens hun betekenis, onthuld voor je!
[13] De geest van liefde en genade is in je en is in alle wijsheid. Wie hem verneemt
zal alles tot in de diepste diepten doorgronden; en hij zal de doden navorsen en zij
zullen hem antwoorden, en hij zal de levenden doorzien en hun liefde zal hem
verkwikken en hun licht zal hem verheugen; en hij zal zijn oor op de aarde te
luisteren leggen en het gras zal hem de geheimen van de liefde vertellen, en het
aardrijk zal hem zijn diepten onthullen, en de bergen zullen zijn stem horen en de
klank van zijn woord zal tot in het merg van de aarde doordringen; en wanneer hij
de zee zal aanschouwen, dan zullen de stralen uit zijn ogen alle druppels ervan
doorlichten en ieder zandkorreltje doordringen; en indien er daar nog vol ongeduld
geesten op hun gericht wachten, zullen ze naar het licht van zijn ogen toestromen,
zoals de vissen en het kruipend gedierte van de zee en van de wateren zich naar een
boven het wateroppervlak gehouden fakkel bewegen, en zij zullen zich laten vangen
om verlost te worden uit de kerkers van de eeuwige nacht, en zij zullen de liefde
herkennen en hun dorst stillen met het water der erbarming en opgroeien tot de
zwakte, tot de sterkte en tot de kracht uit de liefde van de Vader en van het Woord,
dat de liefde is in de Vader en van de Geest, die de kracht is in beiden.
[14] En zie, dit alles en nog veel meer andere zaken zal Mijn Geest je leren, indien
jullie Zijn stem horen! Zijn stem is niet luid, maar zeer stil, maar juist daardoor alles
doordringend als de warmte van de liefde en als het licht van de genade en als de
kracht van de erbarmende liefde van jullie heilige Vader.
Hoofdstuk 7: De oertijd van aarde en maan. De schepping van Adam en Eva
[1] Zie nu, Ik zal jullie de organische schepping tonen van het begin tot het einde en
van het kleinste tot het grootste, zoals Ik deze gemaakt heb vanuit Mijn liefde en
vanuit Mijn wijsheid en vanuit de eeuwige ordening uit die beiden, wat het woord is
van de eeuwige macht en kracht in het meest innerlijke van de Godheid. En zie, er is
niets in alle ruimten van de oneindigheid, noch iets groots noch iets kleins dat niet
daardoor gemaakt zou zijn!
De Huishouding van God deel 1
27
[2] En zie en luister: nu bestond de aarde en er was de maan, en de zon was er en de
sterren waren er; maar de aarde was nog kaal en haar oppervlak was nog als het
oppervlak van de zee. En boven de wateren lag een dicht wolkendek en dat reikte tot
diep in de dode ruimten van de werelden en het licht van de zon kon de druppel der
erbarming niet verlichten. En de maan was bedekt door de nevel van de druppel en
pas in deze nevel werd de aarde volledig gevormd en werd de maan gevoed. En de
zon lag over die beiden heen met de stralen van haar licht uit de warmte van de
liefde in God, zoals een kloek over haar kuikens en maakte de aarde rijp en scheidde
de maan van de borst van haar moeder. [3] Toen viel het grote wolkendek uiteen en
zonk omlaag naar de rust van de polen, en de evenaar van de aarde kwam vrij en de
zon zag zichzelf in de wateren, en de aarde straalde dankbaar het ontvangen licht
terug in de schoot van de zon en zag met wijd open ogen de maan zich baden in de
uitstromende stralen van de genade der eeuwige liefde uit de zon.
[4] En zie en luister verder: het ging goed met de aarde, want zij werd vervuld met
de liefde der erbarming en zag haar lieveling, de maan, monter om zich heen
cirkelen. En de liefde deed haar machtige borst zwellen met de adem der erbarming,
als wilde zij het kind nog eenmaal haar met de melk der genade gevulde borst
aanreiken; maar zie, door de warmte van de erbarmen de liefde stremde de melk en
ontstond het vaste land, dat boven de zeen uitrees. En de zeen zonken terug in de
diepten en leken op het water, dat zich afscheidt bij het stremmen van de melk en
dat dient om de inwonende woede door het zout van de genade door het erbarmen
van de liefde uit God met alle kracht en macht te sussen.
[5] En zie, toen werd het rustig op de aarde en in alle ruimten der oneindigheid van
God, en de eeuwige Liefde daalde voor de eerste maal geheel op aarde neer en
ademde in Haar almacht en kracht over het aardoppervlak, en de ademtocht was een
onpeilbare overvloed van gedachten in levende vormen van allerlei aard voor de
toekomstige verlossing van de verlorenen.
[6] En zie, toen ontkiemden uit de vaste delen van de aarde allerlei kruiden, planten,
struiken en bomen, en in de zeen, meren, rivieren, beken en bronnen wemelde het
van allerlei wormen, vissen en dieren; en de lucht was vol leven door allerlei soorten
vogels. En het getal van iedere soort zowel in de wateren als op het vaste land en in
de lucht was gelijk aan het getal van de mens, die uit dit getal gemaakt werd, en het
was gelijk aan het getal van de genade van de Liefde en was gelijk aan het getal van
de toekomstige verlossing en de daaruit ontstane en voortkomende wedergeboorte.
[7] En zie nu en begrijp, wat tot nu toe nog door niemand gezien en begrepen werd;
de eeuwige Liefde nam het getal uit Zich en het getal was de ordening en de
eeuwige wet in Haar, waaruit en waarin Zijzelf eeuwig bestond, bestaat en zal
bestaan in alle macht en kracht van de heiligheid van God. En Zij nam de leem net
als de room van de gestremde melk en vormde met de hand van Haar macht en met
de hand van Haar kracht volgens het getal van Haar ordening de eerste mens en
blies hem door de neusgaten de levendmakende adem in. En de adem werd in hem
tot een levende ziel en de ziel vervulde de gehele mens, die nu gemaakt werd
volgens het getal van de ordening, waaruit de geesten gevormd waren en waaruit de
werelden in de ruimten gemaakt werden en de aarde en alles wat op haar is, en de
De Huishouding van God deel 1
28
maan en de zon. [8] En zie nu, deze eerste mens op aarde, die voortkwam uit de
handen van de macht en de kracht van de eeuwige Liefde, kreeg uit de mond van de
erbarmende Genade de naam 'Adam' of 'zoon van erbarming en genade' .
[9] En let nu goed op: deze Adam kwam in plaats van de eerste der gevallen
geesten; het werd hem niet te kennen gegeven wie hij was, en zie, toen verveelde hij
zich, omdat hij zichzelf niet kende en ook niets vinden kon wat op hem leek.
[10] En zie, toen ademde de eeuwige Liefde, onzichtbaar voor de nog blinde ogen
van zijn ziel op hem, en hij sliep door de lieflijkheid van de erbarmende Liefde voor
de eerste maal in. En de lieflijkheid van de erbarmende Liefde vormde in het hart
van Adam, als het ware als in een zoete droom, een op hem lijkende gedaante van
grote lieflijkheid en ook van grote schoonheid. [11] En de eeuwige Liefde zag dat
Adam grote vreugde in zich voelde bij de innerlijke aanschouwing van zijn tweede
ik. Toen raakte de erbarmende Liefde zijn zijde aan, op de plaats waar hem een hart
gegeven werd gelijk aan het hart van de Godheid ter opname van de liefde en het
leven uit de liefde in God, en ontnam hem daarmede de eigenliefde om voor
Zichzelf een woonplaats voor te bereiden door de toekomstige wet van de
erbarmende genade, en plaatste de eigenliefde, waaraan hij een groot welbehagen in
zich voelde, buiten zijn lichaam en noemde haar 'Caiva' of, zoals jullie gewoonlijk
plegen te zeggen, 'Eva', wat zoveel wil zeggen als de voorbereidende verlossing van
de zelfzucht en de daaruit voortspruitende wedergeboorte.
[12] En zie, toen raakte de erbarmende Liefde hem aan en liet hem ontwaken om
hem zijn eigenliefde, nu buiten hem, te laten zien en zag dat hij een groot
welbehagen ondervond bij de aanblik van zijn buiten hem geplaatste liefde en zeer
opgetogen werd; en de liefde buiten hem, nu Eva geheten, verlustigde zich aan de
mens Adam en boog zich naar hem toe en volgde al zijn bewegingen.
[13] En zie, toen sprak de eeuwige Liefde Adam voor de eerste keer aan: "Adam!" -
En hij sprak voor de eerste maal: "Hier ben ik, Heer van de glorie, macht en kracht!"
[14] En de eeuwige Liefde sprak wederom: "Ziehier jouw helpster!" En Eva
antwoordde: "Zie, Heer, hoe gehoorzaam de maagd aan de voeten van Uw zoon ligt
en op zijn bevelen wacht!"
[15] En zie, de erbarmende Liefde ondervond een groot welbehagen in de werken
van Haar macht en kracht door de genade van Haar erbarmen en sprak verder en
onderwees hen in alles en leerde hen alle dingen kennen, benoemen en toepassen.
En toen zij alles begrepen, kenden en konden gebruiken, sprak de erbarmende
Liefde weer tot hen: "Zie nu, jullie leerden nu alles, jullie kennen nu alles en kunnen
van alles gebruik maken op n ding na, en dit laatste zal Ik je nu leren en in je de
kracht leggen om op jullie gelijkenden te verwekken en voort te planten; maar jullie
mogen er dan pas gebruik van maken, wanneer Ik terugkom en je bekleed aantref
met het kleed van de gehoorzaamheid, deemoed, trouw en de vereiste onschuld.
Wee echter over jullie, wanneer Ik je naakt aantref; Ik zal jullie dan verstoten en de
dood zal het gevolg zijn!"
De Huishouding van God deel 1
29
Hoofdstuk 8: De zondeval
[1] En zie, toen bedekte de eeuwige Liefde Haar aangezicht en ging volgens een
door het getal van de ordening bepaalde tijd weg en was blind uit de diepte van Haar
erbarmen en wilde en kon niet weten, wat de nieuw geschapenen zouden doen in het
gericht van de Godheid ter beproeving van hun vrijheid door de erbarmende Liefde
in de korte tijd op aarde. De plaats die hen op het vaste land was gegeven om te
bewonen, was een dal en was een tuin en werd paradijs genoemd; en dat was het
land, dat later overvloeide van melk en honing en het was de plek, die in de grote
tijd der tijden van de grootste daad van de eeuwige Liefde 'Bethlehem' heette en
eeuwig zal heten, en het was het punt, vanwaar het vlees geworden eeuwige Woord
voor de eerste maal lijfelijk het licht van Zijn genade, aan de tranen der erbarming
van de verre zonnen, de manen en van alle sterren zag oplichten.
[2] En zie, tijdens het gericht waarmee de Godheid hen in Haar gramschap
beproefde, groeide hun begeerte. En er stond een boom in de tuin en deze boom
droeg de mooiste soort appels en Eva begeerde deze hevig en ze zei tegen Adam:
"Zie Adam, ik heb een hevig verlangen naar deze vrucht! Als jij wilt, dan zal ik er
n plukken en proeven en hem dan aan jou geven als de eerste gave uit mijn hand!"
[3] En zie, Adam zweeg, nadenkend over het gezegde van Eva. En een innerlijke
stem, die heilig was, omdat deze van de Godheid in hem kwam, zei tegen hem: "Als
jullie van de vrucht van deze boom zullen eten, dan zul je sterven!" En Adam schrok
daarvan zozeer, dat hij zijn geliefde Eva geen antwoord kon geven.
[4] En de begeerte steeg in Eva op en trok haar tot onder de boom en dwong haar er
een appel van te plukken. En Adam bemerkte nu dat Eva zijn hart ontrouw werd, en
hij werd treurig en zei:
[5] "Eva, Eva, wat doe je? Zie, wij zijn nog niet door de Heer van de macht en de
kracht en het leven gezegend! Zie, je houdt de vrucht van de dood in je hand; gooi
die weg, zodat wij niet in naaktheid voor de Heer der gerechtigheid sterven!"
[6] En zie, toen schrok de door begeerte overmande Eva van de ernst van Adam en
liet de vrucht van de dood op de grond vallen. En haar begeerte verliet haar en zij
werd bevrijd van haar begeerte en Adam voelde een groot welbehagen door de
bevrijding uit de strikken van de dood brengende begeerte van Eva.
[7] Maar zie nu, de door Eva uit haar hart gebande begeerte lag nu op de grond en
veranderde zich door de macht van de richtende gramschap van de Godheid in de
gedaante van een grote slang, die de vrucht van de dood in zijn bek nam, naar de
boom toe gleed en alle takken en twijgen van de wortel tot aan de top omgaf en zijn
starre blik op Eva richtte. En Eva merkte dat en keek de slang aan en Adam merkte
het door Eva ook; maar hij zag de slang nog niet.
[8] En zie, Eva ging naar de slang toe en bekeek met veel genot zijn verleidelijke
windingen om de boom en de steeds veranderende kleuren van zijn schubbenhuid.
[9] Maar de slang bewoog zich en legde de appel in de schoot van de nu zittende
Eva, richtte toen haar kop weer op en sprak Eva met de volgende woorden aan:
[10] "Eva, zie hoe jouw dochter die door jou verstoten werd, de boom van jouw
verlangen omslingert! Versmaad de geringe gave, die ik in jouw schoot legde niet,
maar geniet onbezorgd van de vrucht van je liefde; jij zult niet slechts niet sterven,
De Huishouding van God deel 1
30
maar je zult bevredigd worden met meer kennis over al wat leeft, dan de God die jij
vreest, omdat die toch zwakker is dan jij bent!" En zie, toen deelde de tong van de
slang zich en werd puntiger dan een pijl en de slang boog haar kop naar Eva's borst,
alsof zij die als een kind wilde kussen; maar nu stiet zij haar twee giftige pijlen in de
borsten van Eva, en Eva aanschouwde in de slang haar eigen gedaante.
[11] En nu merkte ook Adam wat zich onder de boom afspeelde en de tweede Eva
beviel hem bijzonder goed en hij merkte niet, dat het slechts een slang was. En zie,
toen ontstak ook in hem de begeerte, de hartstocht voor de tweede Eva, hij nam de
vrucht uit de schoot van Eva, werd ontrouw aan zijn liefde en genoot van de
verboden vrucht uit de schoot van Eva met wellustige begeerte; en in dat genot
herkende hij zich als de eerste die verloren ging door de grote ijdelheid van zijn
blinde zelfzucht in het rijk van het licht van de eeuwige Liefde, en die gevallen is in
de zee van gramschap van de eeuwig onverbiddelijk dodende Godheid.
[12] En zie nu, toen hij zich als zodanig herkende en de verblinde Eva zich door
hem herkende, steeg een groot berouw op uit het diepst van zijn hart, en Eva
schaamde zich over de naaktheid die zij bespeurde en over Adam's naaktheid en was
van top tot teen ontdaan en bedekte haar naaktheid met bladeren van een
vijgenboom. En ook Adam strekte zijn handen uit naar de bladeren om zijn
blootheid te bedekken en verborg zich in een grot en weende vele tranen van grote
smart; en Eva verborg zich achter een doornstruik en treurde hevig over haar schuld
aan de verleiding.
Hoofdstuk 9: Het gericht van de Heer
[1] En zie, toen trok de eeuwige Liefde door de macht en de kracht van Haar
erbarmen de hand van de macht en de hand van de kracht weg voor Haar ogen, de
ogen van de alles verlichtende genade, en het licht van de genade drong wezenlijk
door in de grot waar Adam weende en achter de doornstruik waar Eva treurde.
[2] En Adam's tranen werden in de schoot der aarde bewaard en heetten en heten
nog 'Tummim' of stenen, waaruit het licht van de zeven geesten van God
zinnebeeldig straalt en zij werden vast door het licht van de genade uit de warmte
van de Liefde, evenals zijn terechte berouw als blijvend gedenkteken van de
verlichtende wijsheid, en zij werden over de hele aarde verstrooid als vertroostende
tekenen van de toekomstige wedergeboorte, die evenals deze tranen van Adam in
staat zal zijn tot opname en de allermooiste gedeelde weergave van het grote licht
uit de zee van de genade der erbarming van de eeuwige Liefde en die iedere
hardvochtigheid van de verleidingen van de wereld zal weerstaan.
[3] En de tranen van de achter de doornstruik treurende Eva werden in de aarde
bewaard en werden net zo gekleurd als het rood van haar terechte schaamte over het
misbruiken van de geheiligde liefde van Adam in haar.
[4] En de eeuwige Liefde zag, dat iedere traan van Eva voor Adam, de zoon van de
erbarmende Liefde, gerechtvaardigd was; en de warmte van de eeuwige Liefde
maakte van deze tranen steentjes en hiervan was de naam 'Urim', als zinnebeeld van
de gerechtvaardigde droefheid van Eva. En zie, n traan viel op de beschuttende
De Huishouding van God deel 1
31
doornstruik, en zie, deze traan was er een van verloren onschuld en kleurde de
voorheen witte bloem van de struik; en de bloemen werden rood gekleurd ten teken
van de verloren onschuld van Eva. En zie verder, hoewel de mensen nu reeds alle
gewassen op aarde kennen, kennen zij echter niet hun ware betekenis in de geest en
in de waarheid en zullen die niet kennen en begrijpen tot aan de wedergeboorte, als
zij zich die dan eerst deelachtig hebben gemaakt, welke is de erbarming van de
eeuwige Liefde door de genade van de verlossing daarin.
[5] En zie nu nog een geheim, dat nog begrepen moet worden vanwege de zondige
hoogmoed van de kinderen van de wereld! En zie, twee bloemen van de struik
werden door de, door onschuld gerechtvaardigde tranen van Eva bevrucht en
bewaarden door alle stormen aller tijden gedurende de grote oorlog van J ehova
tegen de volkeren der aarde getrouw hun zegen van de eeuwige Liefde. En ze
maakten ten tijde van de uitwerking van de genade van boven, de vrouw van
Abraham tot een levend voorbeeld van de grote werken van de erbarmende Liefde,
en de vrouw van Zacharias tot werkelijke volbrenging van de grootste van alle
daden van de erbarmende Liefde van de eeuwige God. [6] En wend nu je ogen weer
naar Adam en Eva en ga met Mij mee om ze te zoeken en kijk toe, hoe Ik, de
eeuwige Liefde, hen vond, naakt, verlaten, wenend en treurend van gerechtvaardigd
berouwen terechte schaamte en Ik riep Adam te komen en trok Eva te voorschijn.
[7] En zie, zij durfden niet naar het gezicht van hun Vader te kijken; want zij waren
geschrokken door een geweldige donderslag van het dood brengende gericht uit het
diepst van de gramschap van de Godheid. [8] En de vlammen van de toorn van God,
van de Oneindige, rolden schrikbarend door al de eindeloze ruimten naar de aarde
toe, waar de grote Liefde nu vertoefde bij Zijn rouwende en treurende gevallen
kinderen, die geschapen waren door Zijn erbarmende genade.
[9] En zie, er woedde een hevige strijd tussen de eeuwige Liefde, die door het
berouwen verdriet van de geschapenen weer erbarmen met hen had, en de woedende
Godheid, die alles wilde vernietigen ter verzoening van Haar integere heiligheid.
[10] Want zie, de vlammenvloed van toorn van de boos geworden Godheid stortte
sneller dan de bliksem op aarde neer, drong door tot in haar kern en de verterende
vlammen laaiden overal in al haar uithoeken op tot aan de maan, tot aan de zon, - ja,
zij tastten alle sterren aan! En zie, toen was de gehele, onmetelijke oneindigheid n
vuurzee en verschrikkelijke donderslagen rolden door alle eindeloze ruimten en de
aarde huilde luid en de zee woedde en de maan huilde en de zon jammerde en alle
sterren schreeuwden luider dan alle donder. En dat, omdat zij neergedrukt werden
door een grote angst vol pijn om eeuwig vernietigd te worden, en hun luide
stemmen weerklonken hevig daverend vanuit de eindeloze diepten van de
gramschap van de Godheid en die stemmen riepen:
[11] "Grote, verheven God, lenig Uw grote toorn en blus de vernietigende vlammen
van Uw zeer gerechtvaardigde gramschap en spaar in Uw heiligheid de
onschuldigen; want de vlammende woede van Uw toorn zal de rechtvaardigen
verwoesten en zal de eeuwige Liefde in U vernietigen en zal Uzelf gevangennemen
in Uw bovenmaatse macht en kracht van de heiligheid!"
De Huishouding van God deel 1
32
[12] En zie en hoor met open ogen en open oren wat de met toornende gramschap
vervulde Godheid sprak; maar niemand verstond wat er gezegd werd, behalve de
eeuwige Liefde, die ten tijde van de woedende uitbarsting van toorn van de Godheid
het berouwvolle nieuw geschapen paar op de kermende aarde ondersteunde met de
grote macht en kracht van Haar barmhartigheid en Ze weerde de grote woedende
vlam van toorn af, die de plek van Adam's wroeging en de plaats waar Eva treurde
wilde aangrijpen. [13] En luister nu en begrijp goed de verschrikkelijke woorden
van toorn uit de diepten van de gramschap van de Godheid. Deze luidden:
[14] "Wat heb Ik aan dat janken en woeden van de aarde en wat aan het huilen van
de manen, wat aan het gejammer van de zonnen en wat aan de jammerklachten van
de sterren?! Want Ik ben alleen, verlaten door Mijn Liefde, die Mij ontrouw
geworden is en van Mij is weggegaan naar de aarde om het tweevoudige kwaad uit
te werpen! Wat moet Ik zonder Haar beginnen? Daarom zal Ik al Haar werken tot op
het fundament verwoesten en alles vernietigen, opdat er niets meer is wat in alle
toekomstige eeuwigheden der eeuwigheden Mijn Liefde van Mij zal wegtrekken en
verwijderen! En Ik zal God blijven, de Enige, gedurende alle eeuwigheden der
eeuwigheden, zoals Ik dat sinds de eeuwigheden der eeuwigheden was; en jij,
vermolmd bouwsel van de schepping van Mijn zwak geworden Liefde, val in elkaar
tot nietig puin in het niets, zodat Ik Mijn Liefde weer vind en Haar weer sterk maak
door de macht en de kracht van Mijn eeuwige heiligheid. Amen!"
[15] En zie, toen werden de banden van de scheppingen in alle ruimten van de
oneindigheid van God verbroken en de brokstukken stortten door de wijde ruimten
onder groot lawaai, gedonder, gegier, gehuil, geloei en gesuis in de diepten der
diepten op hun ondergang af en het was de aarde zelf, die eveneens in puin lag in de
brede schoot van de erbarmende Liefde.
[16] En de nieuw geschapenen beefden van angst bij de vreselijke aanblik van de
grote, vernietigende gruwelscne, waarvan de omvang nooit door een geschapen
geest in zijn geheel doorgrond kan worden; want die was oneindig.
[17] En zie nu en luister verder naar wat de erbarmende Liefde toen sprak en deed!
Verneem de woorden van de Liefde in Haar macht en bezie de grote daden van de
barmhartigheid in Haar kracht, en hoor en begrijp goed de woorden, die aldus
luidden: [18] "Grote, almachtige God van alle macht, alle kracht en alle heiligheid!
Laat Uw hevige toorn varen en stil het vuur van Uw alles verwoestende gramschap
en luister in de rust van Uw heiligheid naar de woorden van Uw eeuwige Liefde, die
het enige leven in U is, net als U, eeuwig en machtig en sterk zoals U uit Haar en Zij
uit U, en wil niet het leven in Haar vernietigen en U door Haar, maar laat genade
voor recht gelden en laat de Liefde U genoegdoening geven en eis verzoening voor
Uw bezeerde en beledigde heiligheid en geen offer dat U van Haar mocht eisen ter
eeuwige verzoening van Uw heiligheid zal voor Uw Liefde te groot zijn!"
[19] En zie nu en luister en begrijp het goed, wat er daarna gebeurde en wat de
Godheid daarop antwoordde! Het vuur temperde en uit alle ruimten woei een zacht
zuchtje, vermengd met nog hevig rollende donderslagen, veroorzaakt door het
rondvliegende puin van de verdwenen werelden, die van de ene onmetelijkheid tot
De Huishouding van God deel 1
33
aan de andere als grote bliksemschichten nog brandend flitsten. En de Liefde
begreep de donder van God, die fel sprak:
[20] "Ik zal alle schuld op J ou laten neerkomen, net als het wereldpuin op de aarde,
en J ij moet de smaad van Mijn heiligheid, die de eeuwige band tussen J ou en Mij is,
vereffenen! En zie, Ik vervloek de aarde, opdat Mijn heiligheid door geen vlek
bezoedeld zal worden en Ik daardoor een onheilige God zou worden zoals J ij; en
van deze vloek draag J ij de schuld, die J e op J e moet nemen en die J e moet
vereffenen ten behoeve van Mijn heiligheid en J ij moet de vloek van de schande
door de zonde van Adam van de aarde af wassen met J e bloed!"
[21] En zie, luister en begrijp goed, wat het antwoord van de Liefde daarop was en
Zij sprak als volgt: "Grote, boven alles heilige God van alle macht en alle kracht!
Het zal geschieden naar Uw woorden!"
[22] En zie, toen doofden opeens alle vuren op aarde en in alle ruimten van de
schepping! En het puin van de verwoeste zonnen, aarden en manen werd weer
samengevoegd door de macht en de kracht van de door de Godheid verhoorde
Liefde en zij werden weer geordend, zoals zij geordend waren vanaf het begin van
hun ontstaan; maar zij behielden voor eeuwig de onuitroeibare sporen van hun
toenmalige totale verwoesting gelijk de littekens van de eeuwige Liefde, die later in
de grote tijd der tijden voor iedereen aan het kruis bloedde.
[23] En er bleef hier en daar aan het oppervlak, in het binnenste en in de zeen van
de aarde ook nog puin van andere werelden liggen, ten teken van de macht en de
kracht van God en tegelijkertijd ook als sprekende getuigen van de uitzonderlijk
grootse daden van de erbarmende Liefde. [24] En zie en luister verder en begrijp
goed wat er verder gebeurde: toen nu de eeuwige Liefde de eisen aanvaardde en
daardoor al van tevoren genoegdoening verschafte aan de grote heiligheid van God,
liet de Godheid in een zacht ruisen en suizen nogmaals, alleen voor de Liefde
begrijpelijk, Haar heilige wil horen en sprak op zachte toon, als volgt:
[25] "Zie, J ouw grote barmhartigheid is in Mij opgestegen en is voor Mijn alziend
oog getreden en Ik heb in de rust van Mijn heiligheid J ouw grote oprechtheid en
eeuwige trouw herkend en Ik heb de tranen van berouw van Adam en de tranen van
verdriet van Eva geteld en Ik ben vanwege J ouw grote erbarmen vol deernis
geworden. [26] En zie, daarom wil Ik Mijn gerichten in deze tijd opheffen en op
J ouw verzoek overvloedig genade voor recht laten uitstromen en Ik wil de schade
die Mijn gericht heeft aangebracht, weer goed maken. En buiten Mij kan niemand
iets goed maken dan Ik alleen, omdat niemand goed is behalve Ik, de heilige Vader;
want dat zal voortaan voor eeuwig Mijn naam zijn. En J ij, Mijn Liefde, bent Mijn
Zoon; en de heiligheid als de machtige alom werkende band van de kracht tussen
Ons en tussen alles wat van Ons uitgegaan is, is de Heilige Geest, die alle ruimten
der ruimten en alle oneindigheden der oneindigheden zal vullen, amen. En dat zegt
nu de goede, heilige Vader. Amen.
[27] En zeg J ij, Mijn geliefde Zoon nu ook aan het treurende paar - en laat dat diep
in hun hart zinken - dat zij zich tot aan het einde van hun leven aan de geboden van
de liefde en de erbarming moeten houden, zonder ze te verbreken, en Ik zal hen op
een tijdstip dat Ik heb voorbeschikt dan een middelaar tussen Mij en hen zenden om
De Huishouding van God deel 1
34
hun grote schuld te delgen en de grote, zware last van hun ongehoorzaamheid te
verlichten. [28] Maar tot dan moeten zij geduld oefenen en zachtmoedigheid
betrachten en het brood, dat Ik hen thans slechts spaarzaam zal geven, moeten zij
dankbaar in het zweet huns aanschijns genieten en zij zullen niet verzadigd worden
tot aan de tijd van de middelaar die Ik uit hun midden zal verwekken en die
volkomen en goed zal zijn, zoals Wij eeuwig volkomen en goed en heilig zijn.
[29] En zeg hen bovendien nog, dat Ik Mijn gericht slechts opgeschort heb voor
diegenen die zich nauwgezet aan Mijn strenge geboden zullen houden; maar laat de
overtreders voor alle eeuwigheid in alle gestrengheid van de eeuwige heilige
waarheid bij de geringste overtreding bedreigd worden met de nauwkeurige
voltrekking van het gericht!
[30] Aldus spreekt de heilige en enig goede Vader door Zijn Zoon, die de eeuwige
Liefde in Hem is en door de Heilige Geest als de werkende genade uit Ons beiden,
voor de toekomstige vergeving van de zonde, die nu hun lichamen moeizaam en
bezwaarlijk maakt, en tenslotte tijdelijk zal doden om na de dood van het lichaam
het leven te verkrijgen, na de tijd van de beloofde middelaar.
[31] Dat zegt de enig heilige en enig goede Vader. Amen, Amen, Amen."
Hoofdstuk 10: De verzoening van de Heer
[1] En zie, luister, begrijp en versta goed wat de eeuwige Liefde zei en deed. Toen
de goede, heilige Vader Zijn zeer ernstige toespraak beindigd had, waarin Hij
genade voor recht aankondigde en de overtreders van de wet van de onbegrijpelijk
grote genade en van de dood van de zonde met een strafgericht dreigde, werd de
eeuwige Liefde tot in het diepst van Haar hart dat vol erbarming was geroerd en
weende voor de tweede maal tranen van medelijden en tranen van de innigste
vreugde en zalige verrukking over de grote, alles ontziende genade van de zo
onvoorstelbaar goede en allerheiligste Vader en sprak, terwijl Zij tot in het diepst
van Haar wezen ontroerd was tot Adam en Eva:
[2] "Adam, je hebt nu het afschuwelijke gericht van God voor je ogen voorbij zien
trekken en Eva zag en ondervond het door jou; nu echter wil Ik ook haar de ogen en
oren openen en zij zal in heel de toekomst met eigen ogen zien en met open oren
horen, wat de Godheid in Haar richtende gramschap deed en wat daarop de eeuwige
Liefde in Haar onbegrensde erbarming deed; en dat zullen ook allen zien die uit haar
zullen voortkomen gelijk aan het aantal sterren aan de hemel en de hoeveelheid gras
op aarde en de hoeveelheid zand in de zee, die oneindig is.
[3] En de wet heb Ik jou in je hart gegrift, zoals jij het ook in het hart van Eva moet
prenten; en het teken dat jullie en allen die je zullen volgen zal waarschuwen voor
Gods gericht wegens jullie zonde, zal zijn dat Ik hier en daar bergen laat ontstaan,
die afwisselend tot aan het einde der tijden zullen branden en Ik wil de bliksem
achterlaten, die je zal waarschuwen voor de toekomstige vernietiging en de altijd
daarop volgende donder, die je altijd met klem de naam van de grote en sterke God
zal verkondigen, indien jullie Hem ooit zouden of konden vergeten.
De Huishouding van God deel 1
35
[4] En de tranen van medelijden en die van grote vreugde over de genade van de
heilige Vader heb Ik als een eeuwig teken van een nieuwe schepping rondom in de
wijde ruimten van de hemel opgesteld en ze zullen jullie iedere nacht op aarde
beschijnen en zullen je verkwikken in de avondschemering van het leven en zullen
je de aanbrekende dag aankondigen. [5] En kijk nu op naar de hemel; zij schijnen in
veelvoudige ordening en in veelvoudige pracht, - die met roodachtig licht als teken
van Mijn medelijden en die met wit licht als teken van de vreugde om de grote
genade van de zeer heilige en boven alles goede Vader. En die zacht wit glanzende
brede baan die over de sterren van het medelijden en van de vreugde loopt, bestaat
eveneens uit sterren uit de voortijd, ontstaan door de tranen van de Liefde, die toen
reeds mededogen had met de gevallen geesten; die baan is midden door de
uitgestrekte ruimten getrokken en zal jullie dienen als teken van het eeuwige, heilige
verbond tussen de eeuwige Liefde, die jullie en alles wat er is in het bestaan riep en
de alles volgens Haar heiligheid richtende Godheid.
[6] En kijk nu hierheen, Adam en ook jij, Eva, in Mijn linkeroog, dat boven Mijn
hart tegenover je rechteroog je mild en vol genade stralend aankijkt, - zie, er hangt
nog n traan aan zijn wimper en zie, deze traan is groter dan alle tranen die reeds
uit deze ogen voor jullie gevloeid zijn! [7] Daar waar die grote baan aan de wijde
hemel gedeeld schijnt, kijk daar met graagte naar en wees altijd dank. baar en diep
geroerd, zo vaak als jullie daarheen zullen kijken; want die plek zal voor jullie en
ook voor de gehele schepping te eeuwigen dage dienen als een blijvend teken van je
breuk van trouw aan Mij en Mijn toenmalige breuk met de heiligheid van God uit
barmhartigheid tegenover jullie, en de baan zal je op het punt waar zij weer als
aaneen geknoopt verschijnt, herinneren aan de machtige bemiddeling van de
eeuwige Liefde, die Ik al sinds eeuwigheid her ben, aan de bemiddeling tussen de
onaantastbare heiligheid van God en jullie, die trouweloos gezondigd hebben voor
het aangezicht van Zijn onbegrensde heiligheid.
[8] En zie nu, vandaar deze traan en daar is de plaats van haar ontstaan!
[9] En deze traan zal voor jullie en voor je nakomelingen eens opgaan als een mooie
morgenster die alle volkeren van de aarde zal verlichten, die jullie in de tijd der
tijden met rouwende en treurende voetstappen zullen volgen en die zal nog van
tevoren de stinkende drek van de zonde van de aarde afwassen en zal je tranen en
bittere klachten van rouwen verdriet reinigen van het vuil van de slang.
[10] En kijk nog n keer hierheen: deze traan wil Ik laten vallen op een nog witte
bloem van deze struik tussen de twee reeds bevruchte bloemen van Eva, en uit haar
zal eens een reine vrouw opbloeien, die de kop van de slang zal vertrappen. En de
slang zal haar weliswaar ook in haar hiel bijten, maar het gif zal haar geen kwaad
doen; en uit haar zal voortkomen, wat er nu voor jullie is, een fraaie morgenster
voor alle volkeren der aarde die van goede wil zijn en het eeuwige gericht voor alle
weerspannige kinderen van de slang!
[11] En de geesten uit de schoot van de heiligheid van de Vader zullen belichaamd
op aarde neerdalen en zullen aan je kinderen de grote tijd verkondigen en de wijze
van aankomst van Hem, die nu voor je staat en die jullie nu nog horen en zien en
De Huishouding van God deel 1
36
voortaan niet meer zullen horen en zien tot aan de beloofde komst, volgens de
toezegging van de heilige Vader door Mij als de eeuwige Liefde in Hem.
[12] En nu hebben jullie alles vernomen, wat je moet weten om Mijn zegen te
ontvangen! [13] En wees dan aldus gezegend door de hand van de macht en door de
hand van de kracht van de eeuwige Liefde van de heilige Vader en de kracht van de
Geest, die heilig is uit Ons beiden, en bevrucht en vermeerder je en vul de aarde met
de levende vrucht van deze zegen!
[14] En zo dikwijls jullie elkaar zullen benaderen vanwege deze zegen, offer dan
altijd van tevoren je harten aan Mij! Als jullie dit achterwege zouden laten, dan zal
de slang, die nog leeft en ook eeuwig in de gramschap van de Godheid zal leven, de
vrucht in je bederven en jij, Eva en allen van jouw geslacht zullen in plaats van een
vrucht van zegen een vrucht van verderf ter wereld brengen. En deze zullen de
kinderen van de zegen en van het licht in groten getale te gronde richten en aan hun
woede en hun razernij zal geen einde komen; en zo zullen jullie de zonde als erfenis
op allen laten overgaan en je schuld zal zichtbaar worden tot aan de grote tijd der
tijden en ook daarna.
[15] En dit offeren van jullie harten aan de zegen van Mijn genade is je gegeven als
een heilige dienst, die je altijd verplicht bent voor Mij te houden ter wille van Mijn
zegen, zo vaak jullie elkaar benaderen. Laat dit nieuwe en gemakkelijke gebod dat
jullie zojuist uit Mijn mond vernomen hebben, de eerste kerk zijn, die Ik voor je
sticht ter Mijner nagedachtenis en die je de daden van de erbarmende Liefde
dankbaar laat herinneren en jullie terugvoert naar de heilige vrees voor God!
[16] Ik zal van boven een geest zonder zonden met een vlammend zwaard in zijn
hand naar je toesturen, zodat hij jullie kan leiden en je de gehele aarde kan tonen
van het ene uiteinde tot het andere; en hij zal jullie de dwalingen van de wereld
verklaren, maar je ook tuchtigen als jullie zouden afwijken van Mijn wegen.
[17] Dit alles zegt de eeuwige Liefde tegen jullie in naam van de heilige Vader,
amen."
Hoofdstuk 11: De geboorte van Kan en Abel
[1] En zie, toen verdween de Liefde voor de ogen van de geschapenen, terugkerend
in de heilige schoot van de Vader.
[2] En zie nu, jij Mijn luie en slechte knecht, die ook nog zeer hardhorend is; want
Ik moet je als een schoolkind uit de eerste klas woord voor woord dicteren en nog
versta je Me niet en vraagt Mij dikwijls twee, drie, vijf, vaak tot tien maal toe en
kijk, Ik herhaal altijd getrouw ieder woord voor je! Let daarom beter op, zodat het
vlugger opschiet dan tot nu toe; want de wereld heeft in de zeer korte tijd voor de
voleinding behoefte aan dit werk van Mijn grote genade! Laat je dit door Mij
gezegd zijn, jullie heilige Vader, wiens gehele wezen louter liefde is!
[3] En schrijf nu verder! Het pas geschapen paar was nu geheel alleen op de grote
wereld en de beloofde engel verscheen met het vlammende zwaard in zijn
rechterhand; en toen zij hem zagen, schrokken zij heel erg, zodat zij voor hem
wegvluchtten en inwendig trilden van grote angst.
De Huishouding van God deel 1
37
[4] En zie, de angst verkortte Eva's tijd en met smart werd zij verlost van de
verboden vrucht, die de slang tijdens Adam's blindheid in haar gelegd had.
[5] En Adam bekeek de naakte vrucht en merkte dat de vrucht op hem leek, en
verheugde zich daarover zeer; en Eva zag Adam's vreugde en drukte vol begeerte
deze vrucht van haar liefde aan haar volle borst. [6] En zie, toen kreeg zij een
soortgelijke steek in haar borst als de steek van de slang en legde vol angst de vrucht
op de grond in de vaste overtuiging dat zij alweer gezondigd had.
[7] Maar zie, toen verscheen de grote engel met het zachte gelaat voor het
verontruste en bange paar en sprak hen met vaste stem toe:
[8] "Wees niet bang en heb geen vrees voor de knecht van J ehova, die van boven
naar jullie gezonden is om je de aarde te laten zien en je in te lichten over 's werelds
dwaalwegen en ook om jullie en je nakomelingen te tuchtigen indien jullie van de
wegen van de eeuwige Liefde en van de oneindige heiligheid van God ooit zouden
mogen afwijken. [9] Zie, deze vrucht is voor jullie geen zonde meer; wel is die het
gevolg van de drievoudige ongehoorzaamheid tegenover God en is de dood van je
vlees, die jullie in je vlees verwekt hebben door je zelfzuchtige begeerte. J ullie
mogen deze vrucht niet van je werpen, maar hem volgens de wil van boven houden
als getuigenis over jezelf en je vernedering, waardoor je nu zult ondervinden hoe
door jullie de zonde en door de zonde de dood in de wereld gekomen is; de vrucht
zelf zullen jullie 'Kan', of 'brenger van de dood' noemen!"
[10] De verschrikte gemoederen van het paar werden door de toespraak van de bode
van boven gerustgesteld en Eva nam de op de grond gelegde vrucht weer in haar
nog sidderende handen en reikte op aandringen van Adam, ingegeven door de engel,
de volle borst aan de zuigeling om daaruit het leven van de aarde te zuigen.
[11] En de engel trad aan de linkerzijde van Adam, en Eva met de vrucht op haar
rechterarm ging aan Adam's rechterzijde staan, opdat haar hart vrij zou blijven van
iedere last en voortaan op alle wegen en paden naar de mens toegewend zou blijven.
[12] En zo liepen zij voorbeeldig over de hele aarde om daar alle oorden te bekijken
en woonplaatsen uit te zoeken voor hun toekomstige nakomelingen, en voor hen het
brood te zaaien door de macht en de kracht die hen door de Liefde verleend was
door de grote genade van de erbarming.
[13] Want de aarde met alles wat daarop was, was ondergeschikt aan de wil van
Adam en de zee en al het water gehoorzaamde zelfs trouw aan de geringste wenk
van Adam en was aan hem ondergeschikt van het oppervlak tot op de diepste bodem
en bood vol eerbied zijn rug aan de voeten van zijn heer, zodat hij er naar believen
stevig op kon lopen; en alle winden waren aan hem ondergeschikt en alle dieren in
het water, op het land en in de lucht gehoorzaamden aan zijn stem.
[14] En Adam was verbaasd over de kracht die in hem was en zag en begreep, over
wat alles de eeuwige Liefde hem zulke grote kracht verleend had en hij werd
buitengewoon vrolijk over die grote genade van boven en zei tegen Eva:
[15] "Eva, mijn vrouw, zie, de Heer van de macht en kracht heeft ons gezegend;
laten wij onze harten aan Hem offeren, zodat Zijn zegen op aarde gedijt volgens
Zijn grote belofte en door jou als nieuwe bewoner van dit oord het licht van de
genade mag aanschouwen!"
De Huishouding van God deel 1
38
[16] En Eva, vol deemoed en innige vreugde, zei: "Adam, zie, je dienares ligt vol
verlangen aan je voeten te wachten op haar heer van de aarde en mij zal geschieden
naar jouw wil; neem mijn schuldige hart en offer het aan de Heer!" [17] En Adam
droeg in volle overgave Eva op aan de Heer, zoals hem door de Heer bevolen was.
[18] En zie, de zegen werd zichtbaar bij Eva en Adam verheugde zich daarover, en
ook Eva voelde een grote vreugde. En hoor nu wat de engel van J ehova tegen het
opgewekte paar zei, en zijn woorden waren goed gekozen als woorden van de
hoogte en als woorden uit de diepte, en het was de eeuwige Liefde Zelf die door de
mond van de engel sprak, en deze woorden uit de mond van de engel luidden:
[19] "Adam! J ij hebt op de lange reis over de aarde veel ervaring opgedaan; J e zag
haar vaste land en haar wateren, en zag ook wat er op en er in is, groeit en zich
beweegt; en je zag de grote olifant en in een dalende volgorde alle dieren tot aan de
kleinste van de kruipende wormpjes; en je zag de krachtige haai en al het gedierte in
de wateren tot aan de kleine diertjes die in een druppel wonen; en je zag ook al het
gevogelte in de lucht, van de reusachtige adelaar tot aan het vlindertje en vanaf deze
tot aan de kleinste mug; en je hebt al hun kracht, hun deugdelijkheid en hun nut op
de proef gesteld; en je zag hieruit ook hoe rijkelijk de eeuwige Liefde voor je
gezorgd heeft en door jou ook voor Eva. [20] J e sprak tegen de bergen en zij gaven
je antwoord; en je bevroeg de zee en deze antwoordde; en je richtte je stem tot de
diepe delen van de aarde en het antwoord is niet uitgebleven, en je richtte de klank
van je woorden tot alle bomen, struiken, planten, kruiden en tot al het gras en zij
lieten je hun namen weten en vertelden je vol eerbied, waarvoor zij deugden en
waarvoor jij ze dus kon gebruiken volgens jouw eigen vrije wil; en zo gaf ook al het
gedierte, dat je met de stem van je borst hebt aangesproken, ieder op zijn manier je
een begrijpelijk en eveneens volledig antwoord terug en toonde in hoeverre het
bestemd was tot dienstverlening aan jou en tot volledige ondergeschiktheid aan je
wil; en de winden leerden je hoe je hen kon gebruiken volgens je eigen wil; en dit
alles zag en hoorde je en werd ook Eva gewaar.
[21] Zie nu, Adam en ook jij, Eva, niet de eeuwige Liefde heeft je dit alles, zoals het
leven en zoals Eva, gegeven, maar Zijn grote genade heeft je dit ten geschenke
gegeven en je zult dit alles slechts behouden zolang je er volgens de wil van de
heilige Vader een wijs gebruik van zult maken; maar het een na het andere zal zich
verwijderen uit de invloedssfeer van je grote macht, indien jij je gemoed niet steeds
geheel rein houdt voor het aangezicht van J ehova. Wees daarom wijs, zoals de
grote, goede en meest heilige Vader wijs is, daar hoog boven de hele schepping en
daar in de diepte beneden de hele schepping.
[22] En zoals jij bent en voortaan moet zijn en moet blijven volgens de wil van de
heilige Vader en volgens je eigen wil, zo moeten ook al jouw nakomelingen zijn en
de nakomelingen van Eva moeten zijn zoals zij voor en onder je ogen is.
[23] Als echter iemand niet is zoals jij nu bent en voortaan moet zijn en moet
blijven, dan zal hij weliswaar de gave gedurende een bepaalde tijd behouden; maar
het geschenk van de genade wordt van hem weggenomen, zodra hij niet meer is
zoals jij nu bent, moet zijn en moet blijven. En zelfs de nakomelingen van Eva
zullen zich boven hun hoofden verheffen en hen ontrouw worden tot in het merg
De Huishouding van God deel 1
39
van hun gebeente en zullen de honden achterna rennen en zullen zich voeden met de
uitwerpselen van de slangen en hun kinderen zogen met de borsten van adders; en
jouw nazaten zullen door hen worden vergiftigd en zullen zowel lichamelijk als
geestelijk een bittere dood in eeuwige schande en kwellende smaad sterven.
[24] En zie nu, Adam, en luister, Eva! Nog zijn jullie in het paradijs, daar waar de
eeuwige Liefde je geplaatst heeft voor en na je zonde en voor en na de vernietiging;
maar indien jullie ooit het getrouw in acht nemen van de wetten van de liefde en de
geboden van wijsheid van de heilige Vader zouden vergeten, dan word je uit deze
mooie tuin door dit vlammende zwaard verdreven en jullie noch iemand van al jullie
afstammelingen zullen verder gedurende de hele tijd van je lichamelijke leven ooit
meer toegelaten worden, tot aan de tijd van de belofte, - en pas na die tijd van
belofte zullen de kinderen van de verlossing en de daaruit voortkomende nieuwe
schepping door de eeuwige Liefde binnengelaten worden. [25] Onthoud dit goed,
Adam, en Eva, overweeg dit ook! De vrucht die uit jou, Eva, te voorschijn zal
komen, moet jij, Adam, 'Abel' noemen en je moet hem voor eeuwig aan de Heer van
de Heerlijkheid offeren; want zijn naam betekent 'zoon van de zegen' en hij zal de
eerste voorloper zijn van Hem, die eens volmaakt in de grote tijd der tijden van
boven uit de schoot van de macht en de kracht van Gods heiligheid zal komen.
[26] En nu, nadat ik volgens de wil van de eeuwige Liefde jullie geleid en alles
getoond en gezegd heb, is mijn zending voor het werk van de eeuwige Liefde in de
Vader van alle heiligheid en goedheid volbracht en moet ik weer onzichtbaar
worden; maar onzichtbaar zal ik jullie van stap tot stap volgen en zal al je schreden
tellen, zoals de onwankelbare wil van J ehova dat verlangt.
[27] En jullie zullen mij altijd weer te zien krijgen, zo dikwijls je in volledige
overgave je harten aan de Heer der heerlijkheden zullen offeren; en ik zal jullie offer
in een vat opvangen en zal het omhoog naar God dragen en zal het uitschudden voor
het aangezicht van de Zoon en dan zal de grote, heilige Vader welbehagen vinden in
je werken. [28] Maar jullie zullen mij ook te zien krijgen als je van de wetten van de
liefde en van de geboden van de heilige Vader zou of kon afwijken, zoals je mij nu
nog ziet met het vlammende zwaard in mijn rechterhand om je uit de ruin te
verdrijven en aan jou, Adam, een groot deel van de geschenken van de eeuwige
Liefde uit Zijn grote genade te ontnemen en je dan, zwak en vol angst voor het
geringste geruis van het gras, achter te laten."
[29] En zie nu, jij blinde schrijver van dit nieuwe levende woord van Mij in jou,
zoals ook in jullie allen, en bekijk Adam, hoe hij nu met de vaardigheden waarmee
hij toegerust was, volkomen een heer over de wereld, in het paradijs leefde als een
op n ding na volmaakt mens; en al zijn volmaaktheden waren slechts een
geschenk van Mij en hij behield ze tot aan de tijd dat hij Mij n enkele keer vergat,
nadat de engel voor zijn ogen onzichtbaar geworden was.
[30] En zie nu, alles wat Adam aan geschenken bezat wil ik als een blijvende gift
aan jullie geven en nog ontelbaar veel meer en iets nog oneindig veel groters,
namelijk Mijzelf en alles wat van Mij is zal ook van jullie zijn, als jullie Mij
liefhebben en niets anders doen dan liefhebben! [31] Maar waar is jullie liefde,
waarvoor Ik zo'n hoge prijs heb betaald en die Ik voor eeuwig de Mijne mocht
De Huishouding van God deel 1
40
noemen?! O, hiervan is nog slechts zeer weinig over op aarde! Zij is zo licht en zo
teer en jullie willen haar niet en zoeken haar ook niet waar zij met verlangen op je
wacht, en jullie versmaden de grote kostbaarheid in haar!
Hoofdstuk 12: De belofte van de Heer
[1] O jullie kinderen van Adam! Waarom wil je dan niet liever Mijn kinderen
worden? O wat een moeite en ingespannen arbeid kost het je om het met het zweet
van jullie handen doorweekte brood van Adam te verwerven, dat bovendien nog
bezoedeld is met het venijn van de slang en doordrenkt met het gif van de adders, en
door het op te eten halen jullie je daarmee in je onmatigheid de tijdelijke dood en
daarna ook de eeuwige dood op je hals! [2] En zie Mijn brood dat bestreken is met
de honing van Mijn liefde en doortrokken met de melk van het eeuwig vrije leven
vanuit Mij en dat je in zulk een overvloed kunt eten tot jullie geheel verzadigd zijn
en dat je nooit schade zou kunnen berokkenen, maar je zou versterken en je eeuwig
en ook reeds tijdelijk zou toerusten met alle kracht en macht uit Mij, als jullie het
maar aan zouden willen nemen, - zie, spoedig na Mijn allergrootste daad die het
grote werk van jullie verlossing is, was dit brood van Mij nog steeds zeer duur en de
mensen konden het alleen in een kleine portie kopen met hun daarvoor aan Mij
geofferd bloed en leven, en Mijn brood smaakte toen bitter in de mond van de koper
en was nog niet bestreken met de honing van de liefde en doordrenkt met de melk
van het vrije leven, ook niet hier op aarde, maar zowel de honing als ook de melk
werd de treurende koper eerst in het rijk van de geesten precies afgewogen,
aangereikt; en zie, toch waren er massa's kopers!
[3] Maar nu geef Ik het mt honing en melk aan iedereen die het maar wenst, geheel
voor niets, slechts voor de beslist zeer kleine vergoeding in de vorm van jullie
liefde, en zie nu, nu veracht men dat bitter en versmaadt de grote, vriendelijke
Gever, die beslist en waarachtig met de allergrootste liefde voor jullie is vervuld!
[4] Onthoud dan toch: de poorten van Mijn hemel heb Ik nu wijd open laten zetten.
Wie er ook maar naar binnen wil, laat hem komen en spoedig komen en meteen
komen; want de grote tijd van de genade is aangebroken en het nieuwe J eruzalem
daalt op aarde neer naar jullie allemaal, opdat allen die Mij liefhebben daar zullen
wonen en verzadigd zullen worden door het brood met honing en melk, en met volle
teugen het zuivere water van alle leven zullen drinken en het overvloedig uit de
eeuwige bron van J acob zullen putten!
[5] Maar hoewel het neerdalen van Mijn grote stad een onmetelijk grote genade
voor al Mijn kinderen zal zijn, zal zij echter toch ook door haar sterke muren alle
blinden dooddrukken en alle doven verpletteren; want ze zal zo groot zijn, dat ze het
hele aardoppervlak beslaat! En wie haar niet ziet neerdalen en het ruisen in de
zuivere luchtlagen der aarde niet zal bemerken, die zal op aarde geen plek meer
vinden waar hij zich voor haar kan verbergen en haar gewicht ontwijken.
[6] Want zie, het gewicht van haar paleizen zal de bergen vermorzelen en deze
gelijk maken aan de dalen, en haar woningen wil Ik boven de poelen en moerassen
bouwen; en al het ongedierte dat daar in huist, zal totaal verpletterd worden door de
De Huishouding van God deel 1
41
grondvesten van de woonhuizen van de grote stad van God, jullie heilige Vader in
de hemel en op aarde.
[7] En de ware Herder zal Zijn schapen roepen en zij zullen tot in alle uithoeken van
de aarde Zijn stem horen en die feilloos herkennen, en zij zullen erheen gaan en met
veel vreugde grazen op de uitgestrekte weidegronden van de eeuwige liefde van de
heilige Vader, welke zijn de grote tuinen van de nieuwe heilige stad van de grote
Koning van alle volkeren die er waren, zijn en eeuwig zullen zijn.
[8] En deze tuinen zullen het door Adam verloren paradijs zijn, dat Ik eerst
teruggevonden heb en getrouw voor hen heb bewaard als een eeuwige woning.
[9] Om die reden heb Ik jullie heel uitgebreid tot in de kleinste details Mijn eeuwige
grote huishouding getoond en heb je de schepping van het prille begin tot aan het
einde laten zien, en toonde je het aanvankelijke ontstaan van de eerste mens; Ik wil
hem nog verder tot aan zijn einde laten zien en wil je de grote hoer en het verwoeste
Babylon tonen en je dan in Mijn grote, heilige stad leiden en je daar een eeuwig
blijvende woning geven als jullie Mij liefhebben, zoals Ik jullie boven alles liefheb!
10. Kijk op naar de hemel en bezie de aarde! Deze zullen eens als stoffelijk
voorwerp vergaan en zullen alleen maar geestelijk blijven bestaan; maar ieder
woord van Mij dat tegen jullie wordt gesproken, zal bestaan zoals het uit Mijn mond
komt, lichamelijk en geestelijk in alle macht en alle kracht van de heiligheid voor
eeuwig, eeuwig, eeuwig, Amen!
Hoofdstuk 13: De verdrijving uit het paradijs
[1] En nu keren wij weer terug naar Adam en Eva en zullen zien hoe het met de
verdere levensloop van hen beiden en met de levensloop van hun beider
afstammelingen voor de alziende ogen van de heiligheid van J ehova was gesteld! En
zie, een korte tijd, die volgens jullie rekenwijze dertig aardse kringlopen om de zon
bedroeg, wat jullie 'jaren' noemen, leefde het paar in de kring van zijn gezegende
nakomelingschap, waarvan het aantal gelijk was aan het aantal jaren, met
uitzondering van Kan, die niet gezegend was.
[2] En zie nu verder wat daar gebeurd is! Adam liep op de dag des Heren over een
stuk land. Er was hem al door de eeuwige Liefde Zelf in zijn hart en daarna ook
meermalen door de engel bevolen om deze dag als rustdag te houden ter gedachtenis
van de grote daden van de zich erbarmende Liefde en ter eerbiedige beschouwing
van de onmetelijke heiligheid van God, de goede Vader. Hij wilde de mooie
omgeving bekijken en de wereld beviel hem buitengewoon goed, zodat zijn
gedachten geheel van God afdwaalden.
[3] En gedurende deze overwegingen kwam hij aan de oever van een grote rivier,
genaamd 'Eheura' of 'gedenk de tijd van J ehova!', - want dat riep de luid kabbelende
stroom -; maar Adam, verdiept in wereldse gedachten, merkte en verstond ook niet
de zin van deze woorden van de kabbelende golven van de rivier.
[4] En toen hij nu in deze geestestoestand langs de oever liep, bleef hij opeens met
zijn linkervoet achter een plant haken, die eerst een eind over de grond lag en zich
tenslotte om een grote boom slingerde. En hij viel hard op de grond en zijn lichaam
De Huishouding van God deel 1
42
was zeer pijnlijk en dat was voor hem een nieuwe ervaring; hij was kwaad op de
plant en keek er boos naar en riep hem ter verantwoording en vroeg of hij zijn heer
niet kende. [5] En de plant antwoordde: "Nee, ik ken je niet!"
[6] Toen bekeek Adam de plant nauwkeuriger en kende de plant niet. Toen vroeg hij
nogmaals aan de plant: "Wat is je naam en waartoe deug je?"
[7] En zie, een zuchtje ruiste door de bladeren en het zachte suizen werd voor hem
verstaanbaar en klonk als volgt: "Pluk de bessen van mijn twijgen en pers het sap uit
en drink ervan, dan zullen mijn naam en mijn bruikbaarheid aan je bekend gemaakt
worden!" [8] En zie, Adam deed, verblind door zijn wereldse gedachten wat het
kronkelende gewas hem aanraadde omdat hij de dag des Heren was vergeten en nam
enige bessen, proefde ze en zij smaakten zeer zoet; en hij verheugde zich over deze
nieuwe kennismaking en hij mokte over de engel, dat die hem deze zo bijzonder
lekker smakende plant niet ook gewezen had.
[9] En hij plukte een grote hoeveelheid bessen af en droeg die naar huis en kwam
daar aan toen de zon juist onderging.
[10] En Eva kwam hem, begeleid door Kan, als enige tegemoet. Zij hadden zich de
hele dag zorgen gemaakt omdat zij niet wisten waar Adam naartoe gegaan was -
want alle overigen wisten het wel en maakten zich op de dag des Heren geen zorgen
over Adam, de vader van hun lichaam, omdat zij gezegende kinderen waren en ze
op deze dag diep in gedachten waren over God en Zijn eeuwige liefde. Eva en Kan
namen een groot deel van zijn last over. En hij vertelde hen over deze nieuwe
kennismaking; en Eva was daarover in hoge mate verheugd en behandelde de
bessen zoals Adam dat aangaf. [11] Toen nam Adam het uitgeperste sap en zei:
"Laat ons de naam en het nut ervan onderzoeken!"
[12] En zie, hij dronk met grote teugen van het sap en gaf het toen aan Eva en aan
Kan en tenslotte aan allen om het te proeven op Abel na, die nog niet aanwezig
was, omdat het vuur nog nagloeide op het altaar dat hij opgericht had om aan de
heiligheid en de liefde van J ehova te offeren wat de Heer welgevallig was.
[13] En Adam en Eva en alle anderen die van het sap geproefd hadden, werden
bedwelmd; en onder invloed van deze bedwelming welde er in Adam en Eva en in
allen die van Adam en Eva afstamden, een ongebreidelde vleselijke begeerte op en
zij bedreven benevens Adam en Eva ontucht en hoererij gedurende dezelfde tijd dat
Abel bij het altaar van J ehova bad.
[14] En toen zij uitgehoereerd waren onder invloed van de roes, waarbij zij God en
het aanbevolen en verschuldigde offeren van hun hart, dat zij altijd van tevoren
moesten verrichten, vergeten waren, verscheen de engel met het vlammende zwaard
in zijn rechterhand het eerst bij Abel en zei vriendelijk tegen hem:
[15] "J ouw offer was J ehova hoogst welgevallig, zo zelfs, dat Hij je tot redder van je
ouders en je broers en zusters heeft uitverkoren; zonder dat waren zij nu al verloren
geweest op de dag van de Heer, waarop zij Hem vergaten en hun gemoederen tot de
aarde keerden en geen deel konden hebben aan de zegen, die altijd volgens de
vastgelegde ordening op deze dag van boven uitgaat naar alle ruimten van de
oneindigheden! [16] Daarom ben ik zichtbaar weergekeerd, ten eerste om jouw offer
te vergaren in dit vat van de erbarmende genade, die de eeuwige Zoon in de Vader
De Huishouding van God deel 1
43
is, en het te brengen voor Zijn allerheiligste aangezicht, de oogappel van de eeuwige
Vader. Maar eerst moet ik nog de overtreders van de wet van de liefde en het gebod
van de heilige genade tuchtigen en een groot deel van de geschenken van hen
afnemen, hen met blindheid slaan en ze uit het paradijs verdrijven.
[17] En verlaat nu je offeraltaar en plaats je aan mijn linkerzijde, zodat mijn
rechterzijde vrij blijft om de overtreders te tuchtigen en volg mij in de woning van
de zonde! En als ik de slapende zondaars gewekt zal hebben uit de duizeling van de
hoererij en zij door grote vrees bevangen zullen vluchten voor het zwaard van de
gerechtigheid, volg hen dan als een medevluchteling en draag je ouders een klein
deel van het verloren geschenk achterna en geef het hun om hen te versterken, daar
waar zij afgemat en uitgeput op de aarde neer zullen zinken in een land hier ver
vandaan, dat 'Ehuehil' of 'land van de toevlucht' heet. En in dat land richt je precies
zo'n offeraltaar op als dit hier, dat voortaan zal branden, ook onder de wateren die
eens over de hele aarde zullen komen, en het zal tot een berg worden, die door geen
sterfelijke voet bestegen kan worden tot aan de grote tijd der tijden. Dan zal hij zijn
top neigen naar de vlakte, die 'Bethlehem' zal heten of de kleine stad van de grote
Koning, die eens de grootste wordt op aarde; want haar licht zal meer glanzen dan
het licht van de geesten der geesten van alle zonnen. En op dit nieuwe altaar moet jij
in dit land van de vlucht dankoffers aan de Heer brengen uit alle rijken der aarde,
zodat dat land dragelijk wordt voor de zondaars en het de rouwenden zal sterken en
de treurenden zal troosten!"
[18] En toen de engel zijn toespraak tot Abel had beindigd, stonden zij op en liepen
ernstig naar de woning van Adam, die door zijn macht en kracht rond en zeer ruim
gevormd was en bestond uit dicht op elkaar staande, vrij uit de aarde opgegroeide,
zeer hoge ceders - de vorm was gelijk aan de tempel van Salomo. - Deze woning
stond niet ver van de grot van de rouwen het doornbosje van de treurnis en had twee
ingangen, een smalle naar de morgen gericht en een brede naar de avond. * (*
Morgen =oost; avond =west; middag =zuid; middernacht =noord)
[19] En zie, het was omstreeks middernacht - en het mocht niet vroeger zijn
vanwege de dag des Heren, - dat de engel van de Heer met Abel over de drempel
aan de morgenkant stapte. [20] Toen Abel de drempel overschreed begon hij te
wenen over het grote ongeluk dat de zijnen nu moest en zou treffen.
[21] Toen zei de engel op zachte toon tegen hem: "Ween niet Abel, jij van zegen
vervulde zoon van de genade en doe wat ik je uit naam van de eeuwige Liefde, die
door mijn mond spreekt, bevolen heb. En schrik niet over de donderende woorden
die zich nu over deze slapende zondaars zullen uitstorten!"
[22] En Abel deed zoals de engel hem had bevolen; en toen hij bij de zijnen was
aangekomen, donderde de engel vreselijk ernstig woorden van verschrikking en van
grote angst over de nu ontwaakte zondaars en riep met grote kracht en zeer luid:
[23] "Adam, sta op, denk aan je schuld en vlucht van hier; want jij kunt hier
voortaan niet meer blijven! Want tot aan de grote tijd der tijden hebben jij en al je
nakomelingen door jouw schuld het paradijs en een groot deel van de geschenken
verloren, omdat je de dag des Heren bent vergeten en je hebt bedwelmd met het sap
van een plant, die een meesterstuk van de slang was, en was uitgedacht om je je
De Huishouding van God deel 1
44
vrijheid te ontnemen, je voeten te verstrikken en je zinnen in de war te brengen, om
God te vergeten en je te doen inslapen in de grove zonde.
[24] Dus vlucht uit het aangezicht van de Liefde waarheen je wilt! En overal
waarheen je zult vluchten, zal de gerechte toorn van God je in hoge mate treffen;
maar het aandeel van de Liefde zal je karig toegemeten worden!"
[25] En zie, toen stond Adam op van de grond met Eva en al de overigen die
geslapen hadden tengevolge van de verdovende drank uit de plant van de slang,
waardoor allen verloren waren behalve Abel, die nuchter was gebleven omdat hij
niet van de bedwelmende drank gedronken had en de dag des Heren indachtig
gebleven was (N.B. zoals ook jullie als ware kinderen van zo' n heilige en goede
Vader als Ik ben, voortdurend moeten denken aan de heilige rust van de sabbat als
de ware dag van de Heer, die Ik ben en jullie moeten op zondag doen wat je is
geboden). [26] En toen Adam de engel in het oog kreeg, schrokken hij en al zijn
familieleden zo hevig, dat hij zelfs niet n woord ter verontschuldiging kon uiten
en hij verstijfd was van ontzetting; want nu eerst begon hij te beseffen wat hij en al
de zijnen voor het aangezicht van J ehova hadden gedaan.
[27] Toen wierp hij zich op zijn gelaat neer voor de engel des Heren en weende en
smeekte luid om erbarmen; want het vlammende zwaard had hem de ogen geopend
en hij zag in dit ijzingwekkende licht van de bestraffende gerechtigheid het gehele
gewicht en de grootte van het onnoemelijke ongeluk, waarin hij zichzelf en al de
zijnen door zijn lichtzinnigheid had gestort.
[28] Maar de engel stond met verbonden ogen en dichtgestopte oren, zoals de liefde
van de Vader hem bevolen had, en sprak luider dan alle donderslagen uit de macht
en de kracht van J ehova: [29] "In de gerechtigheid is geen genade en in het gericht
geen vrijheid; vlucht daarom, gedreven door de bestraffende gerechtigheid, opdat
jouw talmende voeten niet ingehaald worden door het gericht van J ehova! Want de
straf is het loon van de gerechtigheid. Wie die aanvaardt zoals hij die verdiend heeft,
kan nog op erbarmen rekenen; wie echter de gerechtigheid en haar gevolgen
weerstreeft, is een verrader van de onaantastbare heiligheid van God en zal toevallen
aan Diens gericht, omdat er geen vrijheid meer is, maar de eeuwige
gevangenneming in de toorn van de Godheid.
[30] Daarom, vlucht, ween en smeek daar, waarheen je voeten je zullen dragen; en
blijf daar, waar zij je de dienst zullen weigeren en ween, smeek en bid, opdat jij en
Eva en alle anderen niet door jou te gronde gaan!" [31] En zie, toen verhief Adam
zich weer en wilde vluchten op bevel van God, die door de engel sprak; maar zie, hij
kon niet, want zijn voeten waren als verlamd. En hij begon te sidderen en te beven
over zijn hele lichaam, want de grote vrees voor het gericht van God, waarmee de
engel van de Heer hem had gedreigd, was een waarschuwing voor hem.
[32] Toen viel Adam wederom neer op zijn aangezicht en weende en riep luid:
"Heer, Gij almachtige, grote God in Uw grote glorie van alle heiligheid, sluit niet
Uw hele hart met Uw onbegrensde liefde en barmhartigheid voor mij zwakkeling,
die voor U ligt en verleen mij slechts zoveel kracht, dat ik, nietswaardige, in staat
ben te vluchten voor Uw gerichten volgens Uw allerheiligste wil, waaraan alle
De Huishouding van God deel 1
45
schepselen ondergeschikt zijn, zoals ik het van mijn hoofd tot de voeten ben. Heer,
verhoor mijn smeekbede!"
[33] En zie, toen sprak de eeuwige Liefde door de mond van de engel net zoals Ik
nu door jouw onreine mond spreek - tegen Abel:
[34] "Abel, ziedaar jouw lijfelijke vader; ondersteun hem! En ziedaar zijn vrouw
Eva, je lijfelijke moeder, smachtend op de grond; richt hen op, zodat zij beiden en al
de overigen door jou gesterkt worden voor de vlucht en de goede, heilige Vader
plezier aan je beleeft omdat je liefde betoont aan je vader met zijn zwakke lichaam,
alsook aan je wankelende moeder en ook aan al je broers en zusters, of zij nu wel of
niet gezegend zijn; want jouw kracht zal hen sterken en de overvloed aan zegen in
jou zal hen verkwikken! En leid ze aldus met de hand van de kinderliefde en met de
hand van de broederliefde met alle geduld en liefde tot aan de plek die je zult
kennen doordat zij daar allen uitgeput neer zullen zijgen!
[35] Laat de vermoeiden daar blijven en uitrusten; en keer daar tot jezelf in en treed
voor Mij, zodat Ik je een grote hoeveelheid kracht kan verlenen om je ouders te
sterken naarmate zij dat nodig hebben en er toe in staat zijn die op te nemen en om
je broers en zusters te verkwikken naar de mate van hun behoefte en hun vermogen
die op te nemen. En doe nu wat Ik je bevolen heb uit liefde voor hen en uit
gehoorzaamheid aan Mij!" [36] En zie, toen werd de vrome Abel met een grote
erbarmende liefde vervuld, hij knielde neer en dankte badend in tranen God uit de
diepste grond van zijn hart en greep toen, gesterkt vanuit de hoge, de handen van
zijn zwakke ouders en deed uit grote liefde wat de Heer hem had bevolen.
[37] En toen Adam bemerkte dat zijn zoon hem en ook zijn moeder hielp, net als
alle overigen, sprak Adam ontroerd: "O mijn lieve zoon, omdat jij mij te hulp kwam
in onze grote nood, ontvang dan ook al mijn zegen als dank en als troost van je
zwakke vader en je zwakke moeder!
[38] En dank de Heer, daar jij de liefde van de heilige Vader nog waardig bent in
mijn en ons aller plaats, omdat wij ons onwaardig gemaakt hebben om Zijn
allerheiligste naam nog uit te kunnen spreken!
[39] En laat ons dan volgens de wil van de Heer vluchten!"
[40] En zie, toen zwaaide de engel met het zwaard van de gerechtigheid en ze
vluchtten gezamenlijk met haastige pas dag en nacht verder en verder, zonder ook
maar een ogenblik te rusten.
[41] En zo kwamen zij in het reeds genoemde land aan, waar de zon recht boven
hun hoofd stond en hevig brandde; en rondom tot in de verste verte was er op de
grond geen gras te bekennen en ook geen boom of struik. En zie, toen zonken Adam
en Eva met de overigen doodmoe en volledig uitgeput op de aarde neer en sloten
hun ogen, gedwongen door de macht van de verdovende slaap en sliepen als waren
zij bewusteloos, geboeid door de strikken van de zwakte uit de ongenade.
[42] En zie, toen trad de engel van de Heer, die hen tot hiertoe zichtbaar vervolgd
had, op Abel toe, die daar volkomen fris stond door de macht en de kracht van
boven, en sprak: [43] "Abel, zie, van alle offers die jij in alle reinheid van je gemoed
aan de Heer van de heiligheid opgedragen hebt, was er niet n groter dan dit en
geen een Hem zo welgevallig! Neem daarom volgens de wil van boven dit zwaard
De Huishouding van God deel 1
46
van de gerechtigheid uit de hand van je broeder van boven - want zie, wij zijn
kinderen van een en dezelfde Vader -, beschik erover en gebruik het volgens de
macht der wijsheid en naar de kracht van de liefde tot heil van de jouwen en breng
hun zwak geworden levenskracht tot ontbranding, en laat de liefde tot de Liefde van
de heilige Vader in hen opnieuw ontsteken en wakker de vlam van de terechte vreze
Gods in hun harten aan! Maar Ik zal je niet verlaten, maar onzichtbaar en als je het
wilt ook zichtbaar, aan jouw mij zeer geliefde broederzijde staan, altijd bereid je te
dienen volgens de wil van de Heer.
[44] Want zie, de overdracht van het zwaard betekent jouw volkomen vrijheid net
als de mijne, en zo is de wil van de Heer de jouwe geworden en heeft je boven de
wet gesteld en heeft jou de geboden in eigendom gegeven en nu ben jij net als ik een
onsterfelijke zoon van de liefde van de heilige Vader in het reine rijk van het licht
van de vrije geesten! [45] En handel nu in liefde en in wijsheid voor je lijfelijke
ouders, broers en zusters!"
Hoofdstuk 14: Adam komt tot inzicht en heeft berouw
[1] En zie, toen viel Abel op zijn knien neer, vervuld van overweldigende vreugde
over de ontzaglijke genade van boven en zei: "O grote, meest heilige en bovenal
goede lieve Vader, zie hier Uw onbeduidende dienaar in het stof voor U met
gevoelens van de allerdiepste nietigheid ten opzichte van Uw almacht en oneindig
erbarmen vanuit de diepste diepte omhoog kijken naar Uw hoogste hoogte, en
verhoor het smeken om genade van een kind voor zijn zwakke ouders en voor al zijn
broers en zusters en ontneem me niet de kracht, die een onmetelijk geschenk van U
is en laat deze vol genade over hen uitstromen ter vergeving van de zonde en tot
herwinning van het leven uit U in de benodigde macht en kracht!
[2] En verander deze omgeving barmhartig en genadig naar Uw hoogste
welgevallen, opdat die vruchtbaar zal worden en de zwakken voeding zullen vinden
om hun leden te versterken en hun brandende dorst te lessen aan een bron met fris
water, en opdat er ook dieren zullen komen die nuttig zijn en hen dienen en aan hun
wil gehoorzamen. [3] O grote, allerheiligste en boven alles goede Vader, verhoor
mijn zwakke smeekbede, opdat Uw heilige naam verheerlijkt zal worden in de
harten van degenen die U berouw tonen!"
[4] En zie en luister nu wat er gebeurde, toen de vrome Abel zijn Mij welgevallige
gebed had beindigd: zie, er begon een fris briesje te waaien over de bewegingloze
woestijn, ijle wolken versluierden de wijde ruimten van het hemelgewelf en in de
hele woestijn begon het te regenen en midden onder het regenen vielen er allerlei
soorten zaadkorrels in de door de dichte, harde regen van J ehova ontstane kleine
voren in het anders kale zand. En in een ogenblik was de uitgestrekte woestijn groen
geworden door duizend soorten gras, planten, struiken en bomen en op de plaats
waar de vrome Abel, biddend tot Mij in geest en in waarheid knielde, groeide een
grote boom op tot bijna in de wolken, met brede takken en brede bladeren, vol met
broodvruchten met een fijne en zoete smaak en deze werd de naam 'Bahahania' of
'sterking en laving van de zwakken' (ook nu nog bl) jullie wel als 'broodboom'
De Huishouding van God deel 1
47
bekend), gegeven. [5] En uit de van zegen druipende wolken zei een zachte stem
tegen de vrome Abel: "Abel, Mijn lieve, vrij geworden zoon, zwaai met je
linkerhand het zwaard over de slapenden en wek hen tot berouwen tot verbetering
van hun toekomstige levenswandel voor Mij, en wees voor hen een waar voorbeeld
van Hem, die eens zal komen in de grote tijd der tijden en zeg hen dat tot dan toe
niemand meer vrijgesteld wordt van de wet, en dat de geboden tot die tijd en ook
nog verder al diegenen zullen gevangen houden die zich niet de wedergeboorte door
de Zoon eigen maken, welke zal zijn de weg, het licht, de waarheid en het eeuwige
leven, als enige overwinnaar van de dood.
[6] J ij echter bent vrij als een engel van het licht en je zult opgenomen worden,
nadat eerst het beeld van de grote Komende in korte tijd geheel voltooid zal worden,
maar waarvoor jij je eerst door je toenemende deemoed, liefde en vroomheid geheel
geschikt en bekwaam moet maken, ondanks alle vervolgingen en mishandelingen
die je nog zullen treffen van de zijde van je broers en zusters ter wille van de
verheerlijking van Mijn " naam. [7] En zie, nogmaals stond Abel vervuld van macht
en vol kracht van de aarde op en zweefde er als het ware boven in de lucht als teken
van de ware vrijheid, en deed wat hem bevolen was.
[8] En zie, toen stroomden nieuwe levenskrachten in de slapenden en zij ontwaakten
dadelijk, richtten zich op en keken ten hoogste verwonderd naar alle kanten om zich
heen naar de grote, weldadige verandering van de woestijn en wilden wel juichen
van vreugde; maar toen verhief Adam zich en ook Eva die naast hem lag, en hij zei
tegen zijn kinderen:
[9] "Kinderen, juich en jubel niet al te vroeg, maar beween en berouw met mij en
Eva allereerst onze grote schuld en bedenk wat we verloren hebben! Er is niets
gelegen aan het aardse paradijs en al zijn goederen; want zoals ik en jullie het samen
met mij zien, heeft de Heer ons in Zijn zeer grote, onbegrensde barmhartigheid zo
veel teruggegeven, dat wij allen het verlies van de overvloedige goederen van het
aardse paradijs zeer makkelijk zouden kunnen vergeten door deze nieuwe,
onoverzienbare rijkdommen van Zijn grote Liefde. Maar kijk naar de dieren in de
lucht zowel als op de grond, die zich hierheen haasten, kijk naar het gras, de planten,
de struiken en al de kleine bomen en de grote bomen en de waaiende luchten en
vraag deze allemaal en luister of je ergens een antwoord zult krijgen!
[10] Ik deed dat meteen bij het ontwaken en overtuigde mij ervan, dat alle dingen
voor mij stom geworden zijn en de klank van mijn stem niet meer verstonden. Het
gekwetter van de vogels, het gebrul van de dieren, het ruisen van dit uit een bron
ontsproten beekje en al het gefluister van het gras, de planten, de struiken en al de
boompjes en bomen drong weliswaar meteen tot mij door; maar wat schrok ik, en ik
ben nog volledig ontsteld, toen ik van hen allen niets meer verstond en versta!
[11] Maar zie, ik schrok niet omdat ik mogelijkerwijze mijn verstand verloren had,
maar ik schrok veel meer van het oneindig veel grotere verlies van de genade van de
heilige Vader over al het geschapene en te midden van al het geschapene!
[12] Zie, alles wat ik verloren heb, dat hebben jullie ook verloren door mij omdat
jullie door mij en met mij gezondigd hebben op n na, die ik niet meer waard ben
mijn zoon te noemen, die gebleven is in de volheid van de genade en in de volheid
De Huishouding van God deel 1
48
van de zegen, in alle macht en in alle kracht, rein en rechtvaardig voor het alziend
oog van de meest heilige en allerbeste Vader, van Zijn liefde en van Zijn geest.
[13] En dat is mijn geliefde Abel, die door de hoogst rechtvaardige Heer ook van
ons weggenomen is, want mijn ogen zien hem nergens meer. Dat is zeker om mij en
jullie allen door mij te laten ondervinden wat het betekent uit de genade van de
eeuwige liefde te geraken en onder de strenge gerechtigheid van de Heer te vallen
door de zonde van de hoogst lichtzinnige ongehoorzaamheid tegen Zijn zo hoogst
milde wetten van liefde en tegen de gemakkelijke geboden van de genade.
[14] O kinderen, neem alles goed ter harte wat ik je nu gezegd heb en probeer en
overtuig jezelf of ik de waarheid tegen je heb gesproken; en kom dan en oordeel zelf
hoe de zaken er voor staan, - of wij zullen wenen en treuren uit diep berouw, of dat
wij ergens nog iets zouden kunnen vinden waarover onze harten zich zouden
kunnen verheugen! [15] J a, mijn kinderen, de eeuwige Liefde van de heilige Vader
heeft ons slechts n enkele vreugde als geschenk van haar grote genade
achtergelaten - en daarover kunnen en zullen wij blij zijn -, en dat is de grote genade
berouw te kunnen hebben en te kunnen treuren!
[16] Zie, het enige wat de Heer ons nog gelaten heeft, zijn de tranen van berouw en
de tranen van verdriet! Laten wij Hem daarvoor uit het diepst van onze harten
danken! [17] 0 hoe ontzettend gelukkig zijn wij nog, dat de Heer ons nog zo rijkelijk
bedacht heeft! Wat zouden wij zonder deze genade zijn?!
[18] Laat ons daarom met de diepste gevoelens van algehele onderworpenheid op de
grond neervallen en zo lang wenen en treuren tot er geen bittere traan meer vloeit en
onze ogen droog zijn en wij de Heer hebben teruggegeven wat van Hem is en wat
wij in het geheel niet waard zijn, en dat Hij dan met ons vanuit Zijn allerheiligste
rechtvaardigheid kan doen wat Zijn heilige en altijd goede wil is en voor alle
eeuwigheid was!" [19] En zie, toen viel Adam met al de zijnen op de aarde neer en
deed wat hem duidelijk was gemaakt door het stille en geheime erbarmen van de
eeuwige liefde in de Vader en door het geringe nog achtergebleven deel van de
genade en weende en klaagde bitter tezamen met de zijnen, op Kan na. Die wierp
zich weliswaar ook op de grond neer, net als de anderen, maar zijn ogen bleven
droog en het ergerde hem dat hij niet net als de anderen ook kon huilen en hij stond
op en liep weg. En toen hij zo voortliep en naar de groene grond staarde, zie, toen
zag hij opeens een slang op de grond weg kruipen; hij bukte zich voorover en greep
haar, scheurde haar in stukken en at haar vlees op en maakte dat, door woede en
toorn verteerd, tot het zijne.
Hoofdstuk 15: Kans bekentenis
[1] En zie, toen nu Kan dat gedaan had, kwam zijn vrome broer Abel hem achterna
en zei uit naam van de eeuwige Liefde het volgende tegen hem:
[2] "O broer, waarom eet jij het vlees van de slang, terwijl er toch een grote
hoeveelheid vruchten aanwezig is om je honger te stillen?! Zie, onze vader Adam
dronk van een gewas dat hij niet kende en dat door de slang slim en listig met alle
meesterschap van zijn grenzeloze boosheid was uitgedacht tot verderf van hem en al
De Huishouding van God deel 1
49
zijn nakomelingen. Adam zondigde daardoor voor de Heer van alle gerechtigheid en
door hem, jullie allemaal; en ikzelf werd met de last van de schuld tegenover God
beladen en moest boeten, net als jullie die van het sap van het verderf gedronken
hebben en ik moest het paradijs verlaten, net als jullie en moest je gewicht met mijn
lichaam torsen en al je zegen in mijn geest meedragen en moest daardoor ter wille
van jullie een dubbele last op mij nemen. [3] En zie, jij eet het vlees van de levende
slang helemaal op, samen met zijn bloed! Kan, waarom deed je dat?"
[4] En zie, toen kwam Kan over zijn ergernis, zijn woede en zijn toorn heen, keek
Abel aan en zei: "Zie, wat ik deed, deed ik uit wraak teneinde de slang en haar
geslacht te gronde te richten en om mijzelf te gronde te richten omdat ik nooit
waardig bevonden ben de zegen des Heren te ontvangen en omdat ik buiten mijn
schuld werd die ik ben. Het was de schuld van mijn ouders, die voor mij bestonden
nog voor ik er was en ik ontstond, doordat zij gezondigd hadden voor de ogen van
J ehova. [5] Waarom moet en zal ik dan mijn schuld boeten, terwijl ik aan het
ontstaan daarvan nooit iets heb kunnen bijdragen omdat ik slechts de vrucht van de
zonde ben, maar niet de oorzaak ervan - en ik moest daardoor de zegen ontberen die
jullie in overvloed deelachtig werden en ik moest mij, belast door de onverdiende
vloek van J ehova, moeizaam voortslepen, terwijl jullie als herten rondsprongen?!
[6] En zie nu wat de oorzaak van mijn daad was; de slang in het gras sprak mij aan
en zei: 'Eet mij op en verzadig je aan mijn vlees en stil je dorst met mijn bloed, dan
zul je een heer van de aarde zijn en al je nakomelingen zullen over die aarde heersen
en hun kracht en macht zal groter zijn dan die van alle gezegenden; en ik geef je
geen gebod, maar de macht om te heersen en de kracht om alles aan je te
onderwerpen!' [7] En zie, de slang sprak aldus verder: 'Mijn vlees zal je onterechte
schuld voor God vernietigen en mijn bloed zal je een nieuw wezen geven, zonder
schuld, toegerust met alle macht en kracht!' - Toen verstomde de slang en ik greep
haar, scheurde haar in stukken en at haar op, zoals je zojuist zag!"
[8] En zie, toen werd Abel ontroerd en zwaaide met zijn rechterhand het zwaard van
de gerechtigheid over het hoofd van Kan; en Kans ogen werden geopend en hij zag
zijn grote ongelijk in; hij had God en zijn ouders beschuldigd en zag de hele schuld
in zichzelf en zag de ondoorgrondelijke wegen van de eeuwige Liefde in haar
geheime en onbegrensde wijsheid. Hij zag hoe hij welbeschouwd de verleidende
slang zelf was, die door het onbegrensde erbarmen van de eeuwige Liefde door hem
tot mens werd, opdat zij, weliswaar door een zwaardere beproeving in haar tijdelijke
zegenloze zwakte, zich van deze zwakte bewust zou worden en zich in deze bewust
geworden toestand van zwakte dan uiteindelijk, zelf bestemmend in alle vrijheid van
haar wezen tot de Heer van alle macht en kracht zou hebben kunnen en moeten
wenden, waarna haar dan ook, net als de reeds gezegenden, de zegen en daardoor de
wederopname in de grote genade van de meest erbarmende Liefde in de grootste
overvloed van macht en kracht ten deel zou zijn gevallen.
[9] En hij zag dat het nog boze deel in hemzelf de slang was die hij zojuist had
opgegeten en hij zag dat hij alleen door zijn wrevel die boze delen had ingeblazen in
haar weer op aarde teruggekeerde wezen. En hij zag dat de woorden van de slang
zijn eigen woorden waren, afkomstig van wat nog in de diepste grondlagen van zijn
De Huishouding van God deel 1
50
oerwezen leefde, dat al van vr de schepping van de zichtbare, materile wereld
stamde. [10] En hij zag ook nog hoe hij de slang daardoor weer in zich opnam,
zodat hij eigenlijk zichzelf opnieuw in al het boze en de daaruit voortvloeiende
valsheid had gesterkt. En hij zag hoe diep hij opnieuw in de dood vervallen was.
[11] Toen viel hij door berouw overmand ter aarde neer en weende en riep luid:
"Grote, almachtige, meest krachtige en boven alles heilige God! Nu eerst besef ik
mijn oneindige schuld en zwakte voor U, Uw rechtvaardigheid, maar ook Uw
onbegrensde liefde! [12] Zie, ik ben niet waard te bestaan; vernietig mij daarom
geheel en al voor alle eeuwigheid, zodat ik voortaan voor eeuwig niet meer besta en
daardoor mijn grote, alleen op mij rustende schuld gedelgd zal worden voor alle
toekomstige, gezegende nakomelingen van Adam en Eva!"
[13] En zie, toen nam zijn broer het zwaard weer in zijn linkerhand en zwaaide het
nogmaals, - maar nu over Kans borst.
[14] En zie, toen stroomde er nieuw leven in Kan en het hunkeren naar de dood
verliet hem; maar daartegenover werd de honger om te leven des te groter in hem.
Maar hij kon niets vinden wat hem meteen zou hebben kunnen verzadigen. En toen
hij niets vond, wendde hij zich nogmaals tot Abel en zei:
[15] "Zie, broer, ik heb een geweldige trek in voedsel dat leven geeft, dat leven in
zich heeft en niet de dood, zoals het vlees van de slang en haar koude bloed! Want
zie, broer, toen het besef kwam hoe ik voorheen was en hoe ik nu ben vanuit de
grond van mijn bestaan, ondervond ik een sterk berouwen kreeg grote honger en een
brandende dorst naar de goddelijke liefde en haar grote barmhartigheid! Want zie, ik
ween zonder geluid en mijn berouw is zonder tranen; verzadig mij daarom met de
stem van de liefde en les mijn grote dorst met de tranen van het berouw!
[16] Want hoor en versta dit: ik, de grootste, werd minder dan het stof; ik, de
sterkste, ben zwakker dan een mug geworden; en ik, de schitterendste, werd zwarter
dan het middelpunt van de aarde!
[17] En zo sta ik nu voor je. Uit mij kwam een kleine geest voort, die nu reeds
groter is in alles dan ik toen was, toen de wereld er nog niet was, toen ik mijzelf heb
verstrikt in mijn al te grote kracht en daardoor de zwakste onder allen werd; want
toen verloren zij die veel hadden, veel, zij die weinig hadden, weinig en ik, die alles
had, verloor ook alles en dat allemaal door mijn schuld en die anderen verloren het
vele en het weinige ook door mijn brandende schuld.
[18] O broer Abel, talm daarom niet en reik mij een schotel met spijzen van het
leven, opdat ik een stem om te wenen zal verwerven en reik mij, zegenloze, een
drank aan, opdat ik niet van berouw zonder tranen versmacht!"
[19] Toen daalde Abel weer op aarde neer, ging bovendien in den lijve naar Kan
toe en zei tegen hem: "Kan, jij zwakke broer van mijn lichaam en zoon van Adam
en Eva, sta op en volg mij! Ik zal je weer bij je ouders en al je broers en zusters
terugbrengen; en daar zul je overvloedig vinden waaraan je zo'n behoefte hebt en je
zult geheel verzadigd worden en alle dorst stillen.
[20] Maar als je verzadigd bent geworden en je hebt je brandende dorst gelest,
gedenk dan de Heer in Zijn liefde en Zijn erbarmende genade en bedenk dat het
eerste het laatste en het laatste het eerste is! [21] En volg mij nu met alle geduld en
De Huishouding van God deel 1
51
zachtmoedigheid - en laat in het vervolg geduld je sterkte zijn en zachtmoedigheid
je kracht -; en dan zul ook jij nog genade vinden voor Hem, wiens liefde oneindig is
en geen grenzen heeft in alle eeuwigheden der eeuwigheden."
Hoofdstuk 16: De opdracht van de Heer aan Abel
[1] En zie, toen richtten zij zich op en gingen op weg naar de grote boom die tussen
morgen en middag stond gezien vanaf de plaats tussen avond en middernacht waar
Kan zich bevond, en kwamen bij hun verwanten terug, die nog allemaal, liggend op
de grond, treurden en weenden. [2] En toen ze bij hen gekomen waren, zei Abel
tegen Kan: "Zie, hier is een grote hoeveelheid vruchten; dat zijn de ware vruchten
van berouwen verdriet; buig je naar ze toe en verzadig je en les je dorst!"
[3] En toen Kan nu gewillig deed wat zijn broer hem door Mij had aangeraden,
begon hij met luide klaagstem te jammeren en uit zijn ogen stortten stromen van
tranen van groot berouw.
[4] En zie, dat berouwen die treurnis behaagde de eeuwige Liefde zeer; en Zij sprak
door de mond van de engel tot de vrome Abel, die eveneens in tranen van
medelijden wegsmolt, waaraan de Liefde een groot welgevallen had, en zei:
[5] "Abel, van zegen vervulde zoon van de Liefde, ga naar Adam en naar Eva, de
ouders van je lichaam, en richt ze op en toon hen de boom des levens, die Ik tot
voeding van het lichaam voor jullie allen intussen gezegend heb en die ook dient tot
sterking van je huidige liefde! [6] En zeg tegen Adam, dat hij vol nieuwe kracht zijn
kinderen op moet richten en hen het brood van de boom des levens moet geven ter
sterking van hun lichaam en hun liefde; en zeg tegen Eva dat zij naar Kan moet
gaan en dat zij hem overeind moet helpen en hem naar Adam brengen; Adam moet
hem de linkerhand reiken, terwijl hij hem met de rechter vastpakt, en moet dan zijn
rechterhand op het hoofd van Kan leggen. Hij moet hem dan driemaal beademen en
hem zevenmaal van de grond oplichten; en zo zal Kan naar de mate van zijn trouw
in staat gesteld worden om van lieverlede Mijn zegen op te nemen.
[7] En jij, Abel, neem het zwaard in je rechterhand en volg Me heel ver van hier in
de richting van de morgen op een hoge berg in een grote woestijn! Daar zul je een
opening vinden; steek het gevest van het zwaard daar zodanig in, dat de punt naar de
hemel wijst en dat van zijn beide vlammende snijkanten, de ene naar de middag en
de andere naar de middernacht is toegewend.
[8] Kniel daarna neer, dank God totdat de vlam van het zwaard zal uitdoven; het
zwaard zal in een doornstruik veranderen en die zal bessen hebben, rode en witte; en
pluk dan drie witte en zeven rode bessen van de struik en keer daarna weer naar je
familie terug! En als je na veertig dagen weer thuisgekomen zult zijn, richt dan voor
Mij een offeraltaar op, net zoals je dat in het paradijs ongedwongen en vrijwillig
gedaan hebt; leg daar dan schoven en vruchten op en steek het aan met het vuur van
de liefde, dat Ik je van boven door middel van een krachtige bliksemschicht zal
sturen. [9] Neem dan wat leem van de aarde, doorkneed die goed en maak daaruit
een pot die van boven wijd en van onderen nauw is, net zo als het hart dat in je is.
Vul deze pot vol met zuiver water en zet die dan op de stookplaats van J ehova
De Huishouding van God deel 1
52
boven de offervlam van de liefde. En als het water heet wordt en begint te koken,
neem dan eerst de witte bessen en gooi die in het kokende water; doe dan na een
klein poosje ook hetzelfde met de zeven rode. En als je ziet dat alle bessen zacht
worden, neem dan de pot van het vuur, neem de zachte bessen in de volgorde waarin
je ze erin gedaan hebt er met je rechterhand weer uit, doe ze dan in je linkerhand en
laat ze afkoelen en eet ze dan in genoemde volgorde op; neem dan de pot gevuld
met het water waarin de bessen van het zwaard gekookt zijn en giet die uit op de
stookplaats van J ehova en geef dan deze lege pot aan de vader van je lichaam.
[10] En deze bessen zullen de wijsheid en de liefde in je versterken en het water zal
het vuur van de liefde verzachten; de pot echter moet een zeker teken zijn voor
Adam en al zijn nakomelingen, hoe het met hun harten gesteld moet zijn, uitgekookt
door het water van de erbarming, waarin de vruchten van de gerechtigheid zacht
geworden zijn door het vuur van de liefde ter voeding van de kinderen van de
gezegende liefde, die dan vrij geworden zijn om de geest van heiligheid van God op
te nemen. [11] En ga nu en voer precies uit wat Ik, de eeuwige Liefde, je bevolen
heb! En nadat dit allemaal volbracht zal zijn, zal Ik weer tegen jou en tegen je
verwanten door de mond van Mijn engel spreken, die een cherubijn is ofwel de
mond van wijsheid en liefde van de heilige Vader. En nu, ga en handel!"
[12] En zie nu, Abel deed wat hem bevolen was en verwijderde zich van de zijnen,
nadat hij tevoren zijn zegen aan de vader van zijn lichaam had gegeven, wat Mijn
geheime wil was, die hem in zijn hart bekend gemaakt werd. [13] En Adam
omarmde hem wenend en een treurende Eva drukte hem aan haar hart en al zijn
broers en zusters gaven hem heel vriendelijk de hand voor een kort afscheid omdat
hij in J ehova's dienst stond en ook Kan kwam naderbij en gaf hem zijn rechterhand
en boog voor hem tot op de grond; en zo vertrok Abel dan, begeleid door de engel
des Heren, onder wederzijdse zegeningen en onder de grote zegening van boven.
Hoofdstuk 17: De nieuwe godsdienst en levenswijze
[1] En toen hij nu Gods woord strikt ten uitvoer had gebracht en daarvandaan weer
terugkeerde naar de zijnen, die met een zeer groot verlangen in hun hart op hem
gewacht hadden, en ook het offer had gebracht volgens de opdracht van de eeuwige
Liefde en de lege pot op de manier en in de betekenis zoals hem bevolen was aan
Adam overgedragen had, opende de eeuwige Liefde weer de mond van de engel en
zei: [2] "Abel, zeer gehoorzame zoon van Mijn gezegende barmhartige liefde, jou
benoem Ik nu tot priester en leraar van al je broers en zusters en tot een trooster van
je ouders. En daarom moet je op de ochtend van iedere sabbat, als de zon opgaat,
een offer brengen van de mooiste en zuiverste vruchten, die Ik op een later tijdstip
nog nauwkeuriger zal aanduiden. En je moet dat 's avonds als de zon ondergaat,
aansteken met het vuur van de liefde en Ik zal je tonen hoe het op een natuurlijke
wijze in een steen verborgen is en hoe men het altijd daaruit kan opwekken! En je
mag van middernacht tot aan de daarop volgende middernacht je hoofd niet
bedekken, opdat je hoofd vrij mag zijn om Mijn grote genade te ontvangen; maar al
je broers moeten hun hoofd pas 's morgens ontbloten en moeten het 's avonds weer
De Huishouding van God deel 1
53
bedekken. J e lijfelijke zusters moeten echter hun aangezicht en hun hoofd
gedurende de hele heilige dag verhullen; slechts Eva mag op het midden van de dag
driemaal naar het altaar van God opzien.
[3] Maar Adam mag zijn hoofd gedurende de hele tijd van zijn bestaan nooit
bedekken als teken dat hij de vader is van je vlees, opdat jullie hem altijd aan zijn
hoofd kunnen herkennen en hem overal eerbied en liefde kunnen betonen.
[4] Wee degene die het ooit zou wagen om zijn vader iets in de weg te leggen! Die
zal Ik met ogen vol toorn aanzien, want het hoofd van de vader is als de heiligheid
van God. Iedereen kan verhoord worden als hij in zijn hart berouw heeft; maar
degene die ook maar het geringste deel van Mijn heiligheid aantast, zal door het
onblusbare vuur daarvan aangegrepen worden en iedere druppel van zijn tranen van
berouw zal verloren gaan en hij zal voor eeuwig vernietigd worden!
[5] En wie met een boos hart zijn moeder iets aandoet en zich tegen haar liefde
keert, zal Ik in al zijn nood nooit meer aanzien. Want de moeder is als de liefde in
Mij; wie deze versmaadt zal slechts moeizaam vooruitkomen op de vurige wegen
van J ehova. [6] Hetzelfde geldt voor een broer die zich tegen de andere keert; hij zal
Mijn genade verliezen en Mijn erbarmen zal verre van hem zijn; en als iemand zijn
zuster minacht, zal Mijn hart gesloten worden.
[7] Want jullie broers zijn ook broers van Mijn liefde en jullie zusters zijn de lust
voor het oog van Mijn liefde. [8] Daarom, eer je vader en bemin je moeder en wees
in alle liefde ondergeschikt aan elkaar, opdat jullie Mijn naam J ehova zullen vrezen
en opdat jullie Mijn liefde kunnen beminnen en je door de grote heiligheid van Mijn
geest drievoudig kunt laten leiden op de dag van Mijn grote heiligheid om wijsheid
te verwerven en zevenvoudig voor de zes dagen van liefde teneinde voor Mijn ogen
gerecht te handelen.
[9] En nu moet jij, Abel, ook aan al je broers verscheidene werkzaamheden leren,
aan ieder een andere, zodat zij elkaar in liefde kunnen dienen en elkaar raad kunnen
geven op vele gebieden van de wijsheid.
[10] En je moet je zusters leren uit gras en planten vezels te maken, en je moet ze
ook leren deze in brede stroken te vlechten om daaruit kleren te , vervaardigen voor
hun broers en daarna ook voor zichzelf, opdat de orde van de liefde gehandhaafd zal
blijven. [11] Ik zal van boven aan Adam, Eva en aan jou verschillend gekleurde
kleren geven, - voor Adam witte, voor Eva rode en voor jou blauwe afgezet met
geel. Niemand anders echter zal deze kleuren voor zijn kledij nemen, maar hij zal
zijn kleren bont verven; maar er mag geen zwarte vlek op voorkomen en er mag ook
geen scheur in zijn, - afgezien van degene die gezondigd zou hebben; die moet in
zijn berouw zijn kleren verscheuren en ze met verkoold hout bestrijken en as op zijn
hoofd strooien, ten teken dat hij een zondaar is voor Mij en dat hij het kleed van de
genade heeft verscheurd omdat hij zich besmeurd heeft met de kleur van de
ongehoorzaamheid en de dood over hem is gekomen!
[12] Maar Kan zal zijn mooiste zuster begeren, die 'Ahar' heet of 'de schoonheid
van Eva' en zal met haar naar de velden trekken en er voren in de aarde maken met
het werktuig dat hij daar reeds in gereedheid zal vinden; hij moet in de voren de
graankorrels strooien die hij daar in grote hoeveelheid zal aantreffen en de vrucht
De Huishouding van God deel 1
54
ervan moet hij 'tarwe' noemen. Als deze rijp geworden is, dat is wanneer de korrels
hard geworden zijn en de aren bruin, dan moet hij die graankorrels zorgvuldig uit de
aren verwijderen en ze tussen stenen fijn wrijven. Het meel moet hij met flink wat
water vermengen en daaruit een deeg kneden. Daarna moet hij het deeg op een
platte steen leggen, die in de zon heet geworden is. Daarop moet het deeg gedurende
een derde deel van de dag blijven liggen en dan moet hij het eraf pakken en het de
naam 'brood' geven. Dan echter moet hij dat brood nemen, het breken, God ervoor
danken en het daarna met zijn vrouw Ahar nuttigen.
[13] En zo dikwijls hij van zijn akkers zal oogsten, zo vaak moet hij ook de eerste
tien garven aan Mij offeren. [14] Als hij Mij getrouw zal blijven, zal Ik altijd zijn
offer van af de aarde welgevallig aannemen; maar als hij Mij vergeet, zal zijn offer
niet aangenomen worden en niet naar de hemel opstijgen, maar het zal aan zijn
voeten op de grond blijven liggen.
[15] En zo moet hij leven en zijn geslacht vermeerderen; maar hij moet Mij van
tevoren driemaal zijn eigen hart en zevenmaal Ahars hart offeren. Indien hij dat
mocht nalaten, dan zal zijn ontrouw aan het daglicht komen en zal hij een booswicht
worden en de slang zal door hem leven en zal daarna steeds verder leven in al zijn
dochters, die daardoor aan de buitenkant mooi worden, maar des te lelijker van
binnen en zij zullen al zijn zonen in het verderf storten en de kinderen van Mijn
liefde met hun gif besmetten en Mij Mijn zonen afhandig maken.
[16] En Ik zal eens zijn geslacht geheel van de aarde verdelgen! Zeg hem dat alles
zeer duidelijk en herinner hem daarbij aan Mijn heilige naam J ehova en aan Mijn
dag: de sabbat! [17] J ou, Mijn vrome Abel, zal Ik een kudde tamme dieren tonen en
je die geven om te weiden. En de naam die jij ze zult geven, zal de juiste naam zijn;
en als je die bij hun naam zult roepen, zullen zij je als hun herder herkennen en ze
zullen je stem altijd volgen.
[18] En je moet Mij in het vervolg geen vruchten meer offeren, zoals na de
terugkeer van de berg van J ehova, maar de eerstelingen van je kudde en dat zullen
de mooiste en de zuiverste vruchten zijn, waarover Ik je reeds vroeger verteld heb.
[19] Van tevoren dien je droog hout dwars over de plaats te leggen waar het vuur
wordt gemaakt, daarna leg je het bloedige offer erop, dan dank je Mij en steek je het
vuur aan zoals Ik je heb laten zien, het vuur dat in de steen woont en dat je daaraan
op Mijn aanwijzing moet onttrekken. [20] En als teken dat je offer Mij welgevallig
is, zal de rook ervan altijd snel naar de hemel opstijgen, alsof het grote haast zou
hebben. De as echter, die je met een steen moet afdekken, dien je drie dagen lang op
het altaar te laten liggen; op de derde dag moet je ernaartoe gaan en de steen van de
as tillen en zie, een mooie vogel met glanzende veren zal zich uit de as verheffen en
naar de hemel opstijgen. En dan zal er een wind komen en deze zal de as naar alle
windstreken van de aarde blazen als teken van de toekomstige opstanding van alle
vlees, wat het werk zal zijn van de ware liefde door de wijsheid van de Heilige
Geest, welke gegeven wordt aan de kinderen in de grote tijd der tijden en aan alle
vreemdelingen die ernaar zullen hunkeren.
[21] J ullie moeten 's morgens, op het midden van de dag en 's avonds gezamenlijk
eten, - maar wees altijd zeer matig en steeds in grote vreze voor de Heer, en je moet
De Huishouding van God deel 1
55
Hem altijd van tevoren en erna danken, zodat de spijzen gezegend zijn en daardoor
de dood eraan ontnomen is. [22] Zodra iemand dit ooit mocht nalaten, zal hij
spoedig daarop de slechte gevolgen ervan ondervinden. Wie het driemaal zal
vergeten, die zal Ik met een lange slaap bestraffen; maar wie het uit traagheid en
luiheid zal nalaten, die wordt zo dik als een os, zo vet als een zwijn en zo dom als
een ezel en de kinderen zullen hem bespotten en uit volle borst lachen om zijn
walgelijke gedaante. En zo zal hij weer willen worden als degenen die altijd
gehoorzaam zijn, en daarvoor zal hij veel moeten vasten en droog brood eten.
[23] Maar degene die het uit koppige ongehoorzaamheid zal nalaten en uit
minachting voor Mijn gemakkelijke gebod uit liefde voor jullie, over hem zal de
begeerte tot ontucht en allerlei hoererij komen omdat hij gemakkelijk tot zonde kan
vervallen en daardoor tot de dood en dan zal hij een harde strijd te verduren hebben
met het bevechten van de slang die Eva verleidde en Ik zal hem niet eerder aanzien,
dan tot hij vol berouw de overwinning behaald heeft over zijn vlees.
[24] 's Morgens moeten jullie vruchten van de bomen eten; op het midden van de
dag moet je echter van de boom des levens eten; en 's avonds moet je melk en
honing drinken. De honing zal Ik voor jullie laten vergaren op de takken van de
bomen door vele diertjes uit de hemelse lucht, die je 'celie' zult noemen (jullie
noemen ze heden ten dage 'bijen'). De naam 'celie' wil zo ongeveer zeggen 'de zorg
van de hemel'. En op de derde dag voor de sabbat moeten jullie een schaap slachten,
het van zijn bloed reinigen, het gedurende de dag op het met de stenen aangestoken
vuur braden en het 's avonds met genoegen opeten.
[25] En dan moeten ook Kan en zijn vrouw Ahar bij je komen en van het vlees van
het tamme dier mee-eten; maar voor het overige moet hij op het veld blijven en daar
zijn brood eten met de vruchten die daar zijn. [26] En nu weten jullie alles wat je op
dit moment nodig hebt. En wanneer er een koude tijd op aarde zal komen om deze te
sterken, dan zal Ik je van boven kleren sturen die voor Adam, Eva en jou zijn
gemaakt van schaapsvellen; de vellen van de voor het avondmaal geslachte schapen
moeten door je broers verzameld worden en zij moeten ze in de zon laten drogen en
ze bewaren om hun lichaam te bedekken in koude tijden naar het voorbeeld dat Ik je
van boven zal geven. En als de huiden droog zijn geworden, moeten zij die
zevenmaal in zuiver water wassen, waardoor de huiden zacht en schoon worden; _
en dan heel goed geschikt zijn om door jullie gebruikt te worden."
Hoofdstuk 18: Kans en Abels offer
[1] En zie, toen ging de engel naar Abel toe kuste hem broederlijk en raadde allen
nadrukkelijk aan, maar Kan in het bijzonder, om zeer gehoorzaam te zijn, indien zij
in de toekomst de volle vrijheid wilden verwerven met de daaruit voortvloeiende
kracht en macht. Want dat is de grote macht van de zich erbarmende genade der
liefde om de slang in ons te veranderen in het evenbeeld van de liefde en om daaruit
de vruchten van de zegen en nooit die van de toorn van de Godheid te verwekken.
[2] En nu, jij Mijn domme schrijver en nog steeds zeer onnozele, langzame en luie
knecht, luister met beide oren naar wat er verder gebeurde. - Zie, toen gingen allen
De Huishouding van God deel 1
56
naar de plaats van hun bestemming en deden, zoals het hun vanuit de hoogste liefde
in Mij bevolen was en zij leefden zo gedurende tien omlopen van de aarde om de
zon. [3] Maar zie, er was eens een zeer hete dag en de zon brandde erger dan anders
op de hoofden van de kinderen en op het lichaam van Kan, zodat hij zich begon te
ergeren over de intense hitte en de zon vervloekte; maar de kinderen waren geduldig
en wasten zich met fris water, dat hen versterkte en krachtig maakte en zij dronken
er ook van en lesten daarmee hun brandende dorst en zij loofden en prezen God
voor de zo grote genade dat Hij vanuit Zijn eeuwige liefde hun het beekje had
gegeven voor zulke moeilijke tijden waarin zij op de proef gesteld werden.
[4] En zie, niet ver van de hut van Kan, die hij naar eigen inzicht gemaakt had van
boomtakken en bedekt had met het stro van de tarwe, stroomde een geweldige
rivier, die Ik had laten ontstaan uit het midden van de bergen die op de bergen van
de maan lijken en zich bevinden in het midden van het grote land Ahala (of de wieg
van de kinderen van de zwakken en het nakomelingschap van Adam - en dat is het
oude land dat jullie vandaag de dag nog 'Afrika' noemen).
[5] En zie, Kan wilde het water niet gebruiken en werd lui en traag door die grote
hitte en wist niet wat hij zou doen, en hij wendde zich ook niet tot Mij om raad en
nog minder tot zijn broer Abel.
[6] En zie, toen kwam de sabbat des Heren en daarmee ook de tijd om te offeren.
Toen nam Kan uit traagheid en ergernis vanwege de grote hitte tien garven waarin
geen vrucht meer was, omdat de volle hem te zwaar waren om naar zijn offeraltaar
te dragen en omdat hij het jammer begon te vinden van de vrucht, die daar voor
niets verbrand moest worden, terwijl hij er voor zichzelf drie keer brood van zou
kunnen bereiden. En zo kreeg hij kwade gedachten en legde het lege stro op het
altaar en stak het aan; maar zie, de rook steeg niet op naar de hemel, maar sloeg op
de aarde neer, waarover Kan in zijn hart nog nijdiger werd.
[7] Tegelijkertijd ontstak ook de vrome Abel zijn offer voor de ogen van de Heer en
sprak door en door ontroerd: "O Gij goede, heilige Vader, die mij zwakkeling met al
Uw kracht van Uw heilige liefde, met het grote oog van Uw zon, zo genadig
aanziet! Uw grote liefde brandt weliswaar op mijn huid, - maar mijn hart klopt bij
deze grote hitte des te sneller door Uw onmetelijke liefde voor ons zondaars.
[8] Ach, eens brandde de aarde door Uw toorn, O J ehova; maar nu brandt de liefde
vanuit U, O Gij heilige Vader! [9] O hoe zoet is dit branden van het reine vuur van
het leven van U; het is een heilige vooropleiding, die mij eerst bekwaam moet
maken om in de toekomst het reine leven uit U op te nemen! O, hoe onmetelijk goed
moet U, heilige Vader wel zijn, dat U ons nu reeds hier op aarde de onbegrijpelijke
omvang van Uw grote genade laat ondervinden!
[10] J a, dit vuur dat ik uit mijn zwakke liefde voor U heb ontstoken, hoe koud is dat
ten opzichte van dat van U en hoe klein en donker tegenover dat wat op ons
onwaardigen afstraalt uit Uw wijdse zon, die een klein druppeltje is uit de
onmetelijke zee van Uw onbegrensde erbarming!
[11] Neem daarom toch het kleine offer van mij uit naam van ons allen ook genadig
aan, als een geringe blijk van onze aangewakkerde liefde tot U, Gij allerbeste,
allerheiligste Vader, en bewaar ons voortdurend in Uw warme liefde, die U ons nu
De Huishouding van God deel 1
57
zo vol genade door Uw zon laat ondervinden, amen. [12] En U zij de boven alles
uitgaande macht en kracht over alles wat er op de aarde voor U is; en alleen U bent
waardig alle lof, alle eer en alle roem te ontvangen van ons, die zich door Uw grote
erbarmende genade Uw gezegende kinderen mogen noemen, amen."
Hoofdstuk 19: Kans moord op Abel
[1] En zie en luister verder! - Nu stonden de twee offerhaarden van Abel en Kan
niet ver van elkaar. De totale afstand was zevenmaal tien passen en de haard van
Abel lag naar de richting van de morgen toegekeerd en die van Kan in de richting
van de avond. [2] En zie, toen Kan nu merkte dat de rook van Abel naar de hemel
opsteeg en de zijne op de aarde neersloeg, werd hij nijdig in zijn hart; maar zijn
gezicht maakte hij effen, zodat men zijn toorn niet zou merken, terwijl Abel voor
Kan bad, omdat hij diens sluwheid opmerkte.
[3] En de Heer vernam Abels smeekbede en liet volgens diens vrome wens Zijn
stem aan de vertoornde Kan horen en zei luid:
[4] "Kan, waarom ben jij Mij ontrouw geworden en liet je je in beslag nemen door
de toorn in je hart, en waarom is je gedrag geveinsd en lieg je met je ogen? J ij hebt
iets boosaardigs in de zin tegen Abel! Is dat niet zo? - Ontken het als je dat kunt!
[5] Ik heb vernomen dat je Mijn zon hebt vervloekt en zag de lege garven waarmee
je Mij tengevolge van je luiheid en je inhaligheid wilde afschepen, en Ik heb je ook
meermalen zien hoereren in je grote luiheid, want je hebt bijna altijd nagelaten wat
je bevolen was te doen voordat je je vrouw zou mogen beslapen. En zeg Me, is dat
niet waar? [6] Zie, Ik heb je geduldig gadegeslagen en liet Mijn bestraffende
rechterhand niet op je hoofd neerkomen en Ik werd niet toornig op je in Mijn
heiligheid! Overweeg daarom Mijn woorden en word diep gelovig in je hart, dan zul
je Mij weer bevallen en je offer zal weer aangenomen worden; als je daarentegen in
de geheime boosheid van je hart blijft, dan heeft de zonde zich voor je deur een
rustplaats ingericht en zal over je heersen en jij en al je nakomelingen zullen slaven
en knechten van haar worden, en de dood zal komen over jullie allen.
[7] Doe daarom niet wat de zonde wil, namelijk over jou heersen, maar breek
volkomen met haar en maak haar aan je ondergeschikt, opdat je vrij zult worden, -
meester over je eigen wil, die van oorsprong boos is, omdat die uit jou en niet uit
Mij is!" [8] En zie, toen boog Kan zich ter aarde neer omdat hij berouw had over
zijn schuld. Maar toen zag hij een slang aan zijn voeten en schrok daar hevig van.
Hij stond snel weer van de grond op en wilde naar Abel vluchten; maar zie, de slang
slingerde zich om zijn voeten, zodat hij de plek niet kon verlaten.
[9] En de slang hief haar kop op, opende haar muil en bewoog haar gespleten tong
en zei tegen Kan: "Waarom wil je van mij wegvluchten? Zie, ik ben een wezen, net
als jij en moet in deze ellendige gedaante rondkruipen; verlos me en ik zal jouw
gelijke zijn en mooier dan je vrouw Ahar, en jij zult aan God gelijk worden, sterk en
met gezag over alles wat er op aarde is!"
[10] En zie, toen zei Kan tegen de slang: "J ij liegt; want toen ik je in het gras vond,
aan stukken scheurde en opat, heb je mij bedrogen! En waarom zal ik dan nu je
De Huishouding van God deel 1
58
woorden geloven?! Want ik moest toen vanwege jou veel lijden; daarom ken ik je
leugens en kan ik je stem nooit vertrouwen. En heb je zojuist ook niet de woorden
van J ehova van boven gehoord?! [11] Daarom, als er ergens een besef van waarheid
in je is, verklaar me dat dan allemaal met je stem en overtuig me van het tegendeel,
dan zal ik je geloven en aan je wens voldoen!"
[12] En zie, toen sprak de slang nogmaals en zei: "Kijk, het is allemaal de schuld
van je broer Abel! Hij wil naar de macht grijpen om te heersen om jou van het recht
van de eerstgeborene te beroven; en dat zet hij allemaal zo listig op touw, dat hij
zelfs de liefde van de Godheid verblindt en vroom doet voor Haar ogen, opdat Zij
hem over alles wat er op aarde is zal laten heersen en hij jou dan spottend met
voeten kan treden. Want destijds, toen je mij in het gras vond en gedaan hebt wat ik
je aanraadde, zou je een heer geworden zijn over alles, als de geniepige sluwheid
van jouw fijne broer niet van tevoren had ontdekt wat er met je zou gaan gebeuren, -
hij kwam toen meteen met gehuichelde broederliefde naar je toe alsof hij je wilde
helpen; ja, hij heeft je ook geholpen, maar niet op de troon die jou alleen toebehoort,
maar in de ellende en in een volkomen nietigheid van je verheven wezen, wat je bij
jezelf toch allang zou hebben moeten bespeuren.
[13] Zie, zelfs om deze kleinigheid was hij jaloers op je omdat de Heer jouw offer
net zo aangenomen had als het zijne, en wist met zijn schandelijke vleierij de toch al
zwakke wil van J ehova zo te sturen dat Hij jouw offer afwees en jij bovendien nog
een flinke terechtwijzing over je heen kreeg.
[14] En zie, het zinde hem al helemaal niet dat de Heer jou niet meteen vernietigd
heeft. Kijk naar hem, hoe hij vol arglist biddend de Heer alsnog wil overhalen om
aan jou datgene te voltrekken wat Hij nu nog genadig heeft nagelaten.
[15] En zie, de grote geniepigheid van Abel is nu, dat hij door zijn schandalige,
huichelachtige veinzen de Heer in Zijn verblinding er tenslotte toe wil brengen dat
Hij hem al Zijn macht overdraagt, waarna deze Abel Hem dan van de troon zal
stoten. En zodoende zal God dan op de aarde smachten; hij daarentegen zal als een
god voor eeuwig op de troon van J ehova heersen. [16] Neem daarom nu een besluit;
het is de laatste keer dat ik nog in staat ben je van de nodige kracht te voorzien om
God en jezelf te redden! Ga daarom vlug naar hem toe en spreek hem met strelende
woorden aan, opdat hij je gewillig hiernaartoe volgt! Dan zal ik hem bij zijn handen
en voeten vastpakken; jij neemt dan een steen en slaat hem daarmee krachtig op zijn
hoofd en zo zul je hem overleveren aan de dood waarmee hij je door J ehova heeft
laten dreigen! En zo zul je je van een anders gewisse dood bevrijden en je zult de
ogen openen van de blinde liefde van de bedrogen God, die jou dan tot heer op
aarde zal maken en de dood der zonde zal ondergeschikt aan je zijn."
[17] En zo, overgehaald door de boosheid van zijn hart, verliet Kan zijn plaats en
ging naar Abel toe en zei met zoetgevooisde stem tegen hem: "Broer, broer, kom
toch naar mij toe en bevrijd me van de slang die mij nogmaals te gronde wil
richten!" [18] Maar Abel antwoordde hem: "Dat wat jij gelooft dat nog moet
gebeuren, is al gebeurd; maar wat je in je verdorvenheid van mij vraagt, zal ik in
mijn liefde voor jou doen. De dood die jij mij denkt te geven, zal over jou komen;
en mijn bloed, waarmee je de aarde zult drenken, zal tot God roepen en zal over
De Huishouding van God deel 1
59
jouw hoofd en dat van al je kinderen komen; en de steen waarmee je je broer zult
doodslaan, zal een steen des aanstoots worden en al je kinderen zullen er te pletter
op lopen; de slang zal echter al het bloed te gronde richten en de kinderen van de
zegen zullen wraak roepen over jouw bloed; en dan zal er OVer jullie een grote
duisternis komen en niemand zal de stem van zijn broer verstaan, zoals je nu al de
mijne niet meer verstaat omdat je je hebt laten verblinden door je eigen grote
boosaardigheid door de gedaante van de slang in en buiten je, die was, is en eeuwig
zal zijn de ware vloek van het gerechtvaardigde gericht van God!
[19] En zie, omdat de Heer mij het plan van al jouw geheime boosheid heeft
getoond en me van je grote woede op de hoogte heeft gesteld, weet ik wat je met mij
wilt en zult doen en waarom!
[20] 0, je blindheid zal duren tot aan het einde van alle tijden der tijden; breng mij
maar weg als een onschuldig offer en doe met me naar de boosaardigheid in en
buiten je, opdat jouw slang tot een eeuwige leugenaar bestempeld zal worden en jij
hierna aan jezelf mag ervaren, wie van ons beiden bedrogen is!
[21] En de schande die je de Heer hebt aangedaan zal je ketenen en na de daad
zullen je ogen en je oren opengaan, opdat je zult zien, hoe de Heer mij tot Zich zal
opnemen als het laatste Hem welgevallige offer uit jouw hand; want voortaan zal
geen offer, maar de dood je gegeven worden, door welke je je broer hebt geofferd.
[22] En zie, ik heb alle macht over je en het zou gemakkelijk voor me zijn je te
vernietigen net zo als die berg aan de overkant van de rivier in de richting van
middernacht! [23] Zie, ik zal de berg aanroepen en zeggen: 'Hier ben ik, Abel, de
gezegende van de Heer, vervuld met de macht en de kracht van de Heilige Geest;
daarom, verdwijn in het niets, opdat Kan kan zien, hoe groot zijn leugen is!'
[24] En nu zie je Kan, hoe de machtige berg opgehouden heeft te bestaan door de in
mij wonende kracht van de geest van de liefde. Welnu, het zou voor mij even
gemakkelijk zijn om jou te vernietigen! Maar om je in te laten zien dat God geen
zwakheden heeft en er in je broer geen schandalige heerszucht huist, volg ik je
gewillig als een lam naar de slachtbank." [25] En zie, toen nam Kan heel
vriendelijk Abel bij de arm en zei: "Abel, wat denk je wel van mij?! Ik zoek jouw
hulp en jij wilt mij reeds van tevoren beschuldigen dat ik je wil doden; kom nu maar
en volg me naar de plaats waar de slang op je wacht en vernietig haar net zo als de
berg en bevrijd mij en maak jezelf vrij van de beschuldiging van de slang!"
[26] En Abel antwoordde hem kort: "Wat is het verschil tussen jou en de slang?! -
Denk je nu, verblinde, dat ook ik een broedermoordenaar ben?! Daarom ga ik met je
mee en sterf om te leven en jij blijft leven voor de dood!"
[27] En zie, dat waren Abels laatste woorden tegen Kan en van de lippen van Abel
kwam geen geluid meer dat de oren van Kan bereikte; en zo volgde hij Kan
gewillig waar deze hem naartoe bracht.
[28] En toen ze nu op de plaats aankwamen waar de slang op Kan wachtte, de plek
waar Kans boze opzet vorm kreeg, omslingerde deze Abels voeten en handen en
gooide hem op de grond, nam een grote steen en verbrijzelde daarmee het hoofd van
Abel, zodat zijn bloed en zijn hersenen in de wijde omtrek de aarde besproeide.
De Huishouding van God deel 1
60
[29] En de slang maakte zich los van de voeten van Abel, nam de steen in haar bek
en droeg die tot voor de deur van Kan en verborg zich in het zand onder de
doornstruiken, bevrijd.
Hoofdstuk 20: Kans vervloeking en vlucht
[1] En zie, toen trokken er van alle kanten zwarte wolken samen boven Kans hoofd
en grote bliksemschichten flitsten naar alle richtingen, begeleid door hevige
donderslagen; en van alle zijden begonnen heftige windvlagen te woeden en
slingerden grote hoeveelheden hagel over de met vruchten beladen velden en
verwoestten die tot in de bodem. En dat was de eerste hagel die vanuit de hemel
neergeworpen werd en de hagel was een teken van de liefde zonder erbarmen,
omdat de Godheid in haar opnieuw beledigd werd door Kans misdaad, die hij aan
zijn broer Abel beging.
[2] En zie, de boze Kan vluchtte zijn hut in en vond zijn vrouw sidderend op de
grond liggen en enige van zijn meestal ongezegende kinderen als dood naast haar.
Toen kromp hij huiverend in elkaar en vervloekte de slang en ging de hut uit en
vond de steen die de vluchtende slang zodanig voor zijn deur gelegd had, dat hij
erover weggleed en hard tegen de grond sloeg, en nogmaals vervloekte hij de
boosaardigheid van de slang en van de steen die de dood gebracht had.
[3] En toen hij zijn zeer pijnlijke lichaam weer opgericht had, ging hij naar de oever
van de dichtbij gelegen rivier om de vervloekte slang te vernietigen en te verdelgen.
[4] Maar zie, toen hij de oever bereikt had, zag hij een afgrijselijk monster,
zeshonderdzesenzestig el lang, zeven el breed en hoog, voorzien van tien koppen,
hem stroomopwaarts tegemoet zwemmen en zag nog hoe er uit iedere kop tien
horens als een kroon naar buiten groeiden. [5] En zie, toen deze monsterachtige
slang hem geheel genaderd was, sprak zij tegen hem uit alle koppen tegelijk en zei:
"Nu, jij flinke Kan, moordenaar van je broer Abel, heb je zin om het tegen mij op te
nemen, begin dan maar met je verwoestende werk!
[6] Eens in het gras, toen ik nog zwak was, kon je mij wel aan stukken scheuren en
mijn vlees en bloed verorberen; maar nu zou je een dergelijk werk bij mij niet
gelukken, want de goede kost die je voor mij hebt klaargemaakt van het bloed van je
broer, heeft me groot en sterk gemaakt. En nu, als je nog de wil hebt mij te
vernietigen, begin dan maar je wraak met mijn bloed te voeden. Maar aangezien je
slechts tien vingers hebt en geen tien handen en dientengevolge niet alle koppen
tegelijk kunt vastpakken, zullen de overige acht je met hun horens doorsteken en je
met hun acht muilen verorberen!" [7] Toen schrok Kan hevig en vluchtte en
verdween uit het gezicht van de slang en vervloekte deze nog een keer en zag nu in
hoe geweldig hij bedrogen was door de slang. Toen dacht hij: 'Wie zal mij nu met
de eeuwig rechtvaardige God verzoenen, nu mijn broer Abel er niet meer is?! O, jij
driemaal vervloekte slang, - jij bent de moordenaar van mijn broer en wilde nu mijn
moordenaar worden! O, als ik wist dat je te gronde zou gaan als ik te gronde ging,
zevenmaal zou ik zijn dood aan mijzelf wreken!'
De Huishouding van God deel 1
61
[8] En zie, toen stond de slang achter hem in de gedaante van een uitermate
bekoorlijke jonge vrouwen zei tegen hem: "Kan, doe dat en ik zal je vlees verteren
en je bloed drinken en dan zullen wij weer geheel verenigd zijn en de hele wereld
beheersen."
[9] En Kan keek de bevallige jonge vrouw aan en zei: "J a, dat is jouw ware
gedaante; zo ben je op z'n ergst! Wie je zal zien met je tien koppen, die zal van je
wegvluchten als voor een gericht van de Godheid; tot wie je echter in deze gedaante
zult komen, die zal je nalopen, je vangen, je meer liefhebben dan God en zich voor
de gelukkigste mens houden als je hem zult beetpakken met je handen die altijd de
dood brengen, en de mensen zullen tempels en altaren voor je oprichten en je
speeksel oplikken en je uitwerpselen opeten.
[10] En als ik je niet met die tien koppen gezien zou hebben, zou ook ik je slaaf zijn
geworden; maar nu ken ik je door en door en verafschuw je in deze gedaante nog
meer dan in de vroegere met de tien koppen."
[11] Toen sprak de mooie jonge vrouw weer: "Maar Kan, hoe kun je deze zachte
lichaamsdelen van mij en deze zachte borst vrezen?"
[12] "O zwijg", zei Kan toen, "jouw zachte leden zijn evenzo vele slangen vol bitter
gif en onder jouw zachte gewelfde borst rust een ondoordringbaar pantser, waarmee
en waaraan jouw slangenarmen mijn arme en zwakke geslacht zullen dooddrukken!
Want in deze gedaante zul je zelfs de reusachtige leviathan tot je meest gehoorzame
dienaar maken!" [13] En zie nu, toen ontbrandde de slangenvrouw vanuit haar
innerlijke razernij, zodat haar hele wezen straalde als de zon en zij nam de gedaante
aan van Abel met een heel vriendelijk gezicht en sprak nogmaals tegen Kan:
[14] "Kan, jij blinde dwaas, mijn boze broer, kijk, degene die je met een steen hebt
doodgeslagen, staat nu verheerlijkt voor je en biedt je zijn hand aan om zich met je
te verzoenen en vrees de gedaante van de slang niet, die je zelf bent! Wie was het
dan, jij of de slang, die ontrouw werd aan de Heer? Besliep jij of de slang je vrouw
net als de honden, zonder het vereiste offer van tevoren te brengen? Was jij het of de
slang die de hitte vervloekte en door grote traagheid leeg stro aan de Heer offerde?
Zeg me, werd de slang of jij nijdig op je broer uit boze afgunst? En was de slang
niet veel meer een uiterlijke verschijningsvorm van jouw eigen innerlijke
boosaardigheid, waardoor je jezelf het waandenkbeeld aanpraatte om je broer te
doden?
[15] En waarom vervloek je nu de slang, die je toch zelf bent en houd je je eigen
broer tenslotte nog voor de gepersonifieerde slang?! En toen je heenging om je broer
te halen om gedood te worden en je met grote geslepenheid veinsde dat hij je van de
slang moest bevrijden, vroeg je eigen broer, toen hij nog lichamelijk leefde, je toen
niet of je misschien dacht dat ook hij een moordenaar van zijn broer zou zijn?!
[16] Zeg en antwoord me of het niet zo is; en als het anders is, vervloek dan eerst de
slang en houd niet mij, die van boven hierheen kwam om je als een verheerlijkte
broer te helpen, voor de slang, maar jezelf en reik mij jouw nog met het bloed van je
broer bevlekte hand, opdat die door mijn broederliefde gereinigd zal worden van
haar grote schuld en je dan weer genade kunt vinden voor de ogen van de Heer!"
De Huishouding van God deel 1
62
[17] En zie, toen werd Kan in zijn blindheid door satan gevangen en wilde reeds
zijn hand aan de verleider geven. Maar zie, toen sloeg er een geweldige
bliksemschicht van de hemel neer tussen de leugenaar en Kan, en de voorgewende
Abel lag als slang op de grond en Kan sidderde over zijn hele lichaam en
verwachtte het zekere gericht van boven. [18] En zie, toen sprak J ehova uit de
wolken: "Kan! Waar is je broer Abel, - waar heb je hem gelaten?"
[19] Maar Kan vermande zich spoedig door de aanblik van de op de grond liggende
slang en zei: "Waarom vraagt U mij dat? Ben ik mijn broeders hoeder?"
[20] En de stem van J ehova sprak heftiger dan tevoren: "Het bloed van je broer,
waarmee je de aarde hebt gedrenkt, schreeuwt tot Mij! Ik heb jouw daad gezien;
waar is Abel, jouw broer?" [21] Kan echter sprak: "Heer, mijn zonde is zo groot,
dat die mij nooit meer vergeven kan worden!"
[22] "J a', zei J ehova, "daarom zij de grond die Abels bloed verslond, vervloekt; en
als je daarop in het vervolg een akker zult willen maken, zal die je geen brood meer
geven en je zult verder rusteloos en gejaagd als een verscheurend dier dakloos
daarover rondzwerven en je zult je voeden met doornen en distels!"
[23] Toen schrok Kan geweldig en zei met bevende stem: "Heer, Gij
allerrechtvaardigste, zie, U verdrijft mij heden uit dit land en ik moet voor Uw
aangezicht vluchten en zonder rust voortvluchtig zijn op aarde. En dan zal het mij,
armzalige, zo vergaan, dat wie mij vindt, mij dood zal slaan; wees mij daarom ter
wille van de mijnen genadig!" [24] En zie toen zei J ehova: "Neen, niemand zal Kan
doodslaan, - maar wie Kan zou doden, zal zelf zevenmaal gedood worden! Opdat
niemand zich aan jou zal vergrijpen, zal Ik je op je voorhoofd met een zwarte vlek
tekenen, zodat niemand je meer zal herkennen en doodslaan."
[25] En zie, toen vluchtte Kan met de zijnen uit Mijn aangezicht ver weg voorbij
Eden naar een laaggelegen land Nhod. Maar Eden was een mooi heuvelland, vol
met de beste vruchten; daar beviel het Kan goed en hij wilde er zich vestigen. Maar
toen hij naar de heuvels keek, zag hij overal een man staan met een grimmig
gezicht, gewapend met een steen in zijn hand, als wachtte hij op Kan om diens
misdaad te wreken; en deze verschijning werd veroorzaakt door de grote angst in
hemzelf. En hij zag dat hij hier niet kon blijven.
[26] Toen vluchtte hij verder en verder in de richting van de morgen en kwam in een
grote laagvlakte; daar viel hij uitgeput neer en sliep drie dagen en drie nachten. Toen
kwam er evenwel een hevige wind vanaf de bergen naar beneden, deze wekte de
slapenden en gierde en loeide over de wijde vlakten en ging eindelijk liggen in de
laagvlakten van het land, dat 'Nhod' heette of 'droge grond van de zee'.
[27] En Kan keek weer omhoog naar de hoge toppen van de bergen en hij ontdekte
geen mannen meer; toen wist hij niet wat hij moest doen. Maar na korte tijd strekte
hij zijn armen uit en riep heel hard: "Heer, Gij meest rechtvaardige, als van deze
grote afstand mijn geroep nog tot Uw oor doordringt, kijk dan omwille van mijn
kinderen en van mijn vrouw over die toppen genadig neer op de getekende
vluchteling voor de heiligheid van Uw ogen, die mijn voorhoofd heeft getekend met
de nacht van de zonde, opdat ik met onbedekt voorhoofd niet herkend zou worden
vanwege de misdaad, die op het voorhoofd, in de handen en op de borst van de grote
De Huishouding van God deel 1
63
zondaar geschreven staat. Diens zonde is zo groot, dat zij hem nooit meer vergeven
zal kunnen worden." [28] En zie, toen kwam er een wolk over de hoge bergen
zweven, zevenenzeventig manshoogten boven de vluchtelingen en een luide stem
sprak daaruit en het was de stem van Abel, die zei: "Kan, ken je deze stem?"
[29] En Kan antwoordde: "O broer Abel, kom je hiernaartoe om je rechtmatig te
wreken op mij, jouw moordenaar, handel dan met mij in naam van de gerechtigheid;
maar spaar je gezegende zuster en haar kinderen!"
[30] Toen klonk de stem nogmaals en zei: "Kan, wie het kwade doet is een zondaar;
wie het kwaad vergeldt met kwaad, is een knecht van de zonde; wie goed doet
omwille van het goede, die heeft zijn schuld afgedaan en er zal niets van
overblijven; wie het goede meervoudig terugbetaalt, is zijn broeders waard; maar
voor God telt er maar n ding en dat is: kwaad met goed vergelden en diegenen
zegenen die de weldoeners vervloeken en het leven geven voor de dood!
[31] En zie, vanwege dat laatste kom ik naar je toe; heb daarom geen vrees voor mij,
want ik ben nu van bovenaf naar je toegestuurd om je ten eerste te tonen dat de Heer
waarachtig en getrouw is in al zijn beloften. En ten tweede om je aan te geven dat je
met je verwanten in dit land moet blijven en jezelf en hen moet voeden met de
vruchten die je in dit land aan zult treffen, en verder ook om je te laten weten dat je
broer jouw daad heeft vergeven door de grote liefde van de Vader in hem.
[32] Mijn bloed moet je echter verzoenen met je tranen van berouw, totdat daarmee
de vlek op je voorhoofd afgewassen is; en je kinderen en je vrouw moet je vol vrees
voor de Heer leiden. En als je dat vrijwillig vanuit jezelf zult doen uit vrees voor de
Heer, dan zul je blijven leven zoals je nu bent, een balling; maar als je dat doet uit
liefde, dan zul je het verharde hart van de gerechtigheid ontroeren."
Hoofdstuk 21: Het verdrag van de Heer met Kan
[1] En zie, toen kwam Kan, die in grote vrees verkeerde, tot rust. De wolk
verdween en hij huilde tranen van berouwen ging weg om voedsel voor de zijnen te
zoeken en dacht er over na, hoe ver hij zich van het paradijs verwijderd had en nu de
liefde van de Heer geheel verloren had en in de harde werkelijkheid van de
gerechtigheid was uitgestoten, staande op de drempel van Gods gericht. En terwijl
hij zo dacht, vergoot hij steeds meer tranen van berouwen het werd hem steeds
duidelijker hoe enorm groot zijn schuld tegenover God wel moest zijn en hij dacht
er ook over na of het dan toch nog op de een of andere manier mogelijk zou zijn,
ooit ook maar het allerkleinste beetje liefde te verwerven.
[2] En zo overdacht hij van alles. En zie, vervuld van al deze gedachten kwam hij
met de zijnen bij een rijkelijk met vruchten beladen braamstruik; en daar zij
allemaal geweldige trek in eten hadden, wilden zij zich meteen op de struik werpen
om naar hartelust daarvan te genieten.
[3] Maar zie, toen kwam er een juiste gedachte in Kan op en hij zei tegen zijn
familie: "O mijn vrouwen mijn kinderen, trekken jullie je handen, die je al te
voorbarig naar dit rijke voedsel hebt uitgestoken, snel terug; want wij weten nog
niet of dit het leven of de dood bevat! Laat ons daarom eerst op de grond neervallen
De Huishouding van God deel 1
64
en voor God onze grote schuld bekennen, en laat ons Hem in het stof van onze
onmacht vragen of hij deze vrucht vooraf genadig zou willen zegenen; en indien Hij
dat misschien toch vanuit Zijn grote erbarmen zal doen, moeten wij onwaardigen
Hem van tevoren eerst bedanken en pas dan kunnen wij met angst en beven ons met
mate daaraan verzadigen." [4] En zie, toen traden allen enige passen achteruit, weg
van de struik en deden volgens de wil en het juiste inzicht van Kan, die luid voor
hen allen bad en wenend zei: "O allerrechtvaardigste, grote, heilige God, kijk
genadig neer op ons wormen die voor U, Almachtige, in het stof van de
machteloosheid liggen en die vanwege hun grote schuld hun ogen niet durven
opslaan naar Uw onuitsprekelijke heiligheid! O denk aan onze zwakheid en laat ons
arme, berouwvolle, grote zondaars niet te gronde gaan!
[5] Zie, deze struik voor ons schijnt een goede vrucht te dragen die geschikt is om
als maal te dienen voor ons zondaars; maar wij vertrouwen het niet er van te eten,
omdat wij door onze grote boosheid blind geworden zijn en daardoor niet meer
kunnen zien of de dood of het leven daarin huist.
[6] Wilt U ons daarom genadig aangeven wat het voor een soort vrucht is, opdat wij
dan pas werkelijk tot U bidden kunnen, of U, O Rechtvaardige, het gif van de slang
eraan zou willen onttrekken en er dan slechts een kleine dauwdruppel van Uw zegen
op zou willen laten vallen, opdat wij niet verloren gaan. O Heer, Gij rechtvaardige,
Gij heilige, verhoor, verhoor, verhoor onze zwakke bede!"
[7] En zie, een gloeiend rode wolk kwam van de bergen het dal in zweven boven de
struik; en hieruit sloeg met veel lawaai een krachtige bliksemstraal in de struik. En
zie, een grote slang kwam er sissend uit te voorschijn en ging met opengesperde
muil op Kan af, die daar mateloos van schrok. Maar zie, de bliksem liet de slang
niet met rust en dreef haar met grote snelheid het hete zand van de wijde woestijn
in; en toen zij geheel uit het gezicht van Kan verdwenen was, wendde deze zijn
gelaat weer naar de struik en dankte God in stilte voor de genadige redding uit de
grootste van alle gevaren.
[8] En zie, toen zag hij ook, hoe uit de vurige wolk grote druppels op de struik
begonnen te vallen, zodat de aarde rondom wijd en zijd bevochtigd werd.
[9] En Kan en de zijnen zagen de grote vrijgevigheid van de Heer en hij viel met
heel zijn familie nogmaals neer en dankte God vanuit het diepst van zijn hart voor
zulke grote weldaden en zei, in tranen badend: "O Heer, Uw rechtvaardigheid is
groot en onbegrijpelijk, - maar hoe groot moet Uw liefde dan wel zijn, dat U nog in
staat bent de zware zondaar met Uw grote weldaden te gedenken, O Gij eeuwige
Liefde! Hoe groot moet de boosheid wel zijn, die U ooit zou kunnen miskennen!"
[10] En zie, toen liet zich uit deze nog van zegen druipende wolk een stem horen,
die de volgende verstaanbare woorden sprak: "Luister, Kan! Ik heb mijn
gerechtigheid veranderd in liefde; de liefde zal echter slechts heersen onder
diegenen die haar in de toekomst niet alleen in nood en benardheid zoeken, maar
ook in hun blijheid en vrijheid.
[11] Zie, Ik wil je een tijdslimiet stellen van tweeduizend jaar en gedurende die tijd
zal niemand ooit getroffen worden door Mijn gerechtigheid; en uit deze
gerechtigheid zal Ik een groot vat maken en het boven de sterren plaatsen - en uit
De Huishouding van God deel 1
65
Mijn liefde zal Ik een tweede vat maken en dat onder de aarde plaatsen. En zo
kunnen jullie doen, wat je wilt: indien jullie kwaad doen, dan zullen je daden het vat
van de gerechtigheid vullen en als het vol zal zijn, zal het op alle plaatsen barsten en
het gehele gewicht zal over alle boosdoeners uitgestort worden en zij zullen allen
gedood worden; maar indien het vat van de liefde, dat onder de aarde is, leeg zal
blijven, zal het de doden opnemen voor een lange, zuiverende kwelling. En
diegenen die zich laten reinigen zullen naar de sterren verplaatst worden voor een
lange strijd; degenen echter die zich in hun innerlijke boosheid zullen verharden,
zullen te zijner tijd onder de bodem van dit vat geworpen worden en er zal een
eeuwig gehuil en een eeuwig tandengeknars zijn tengevolge van Gods toorn.
[12] En ga nu naar de door de zegen bevochtigde struik en eet daarvan om je honger
te stillen en denk er daarbij steeds aan, van wie deze gave is!
[13] En jullie moeten je uitbreiden over het laagland; maar laat niemand van jullie
het wagen n voet te zetten op de bergen, want de toppen zijn heilig en zijn
bestemd om door Mijn kinderen bewoond te worden! Degene van jullie die dit
gebod ooit zal overtreden, en dat geldt ook voor alle tamme dieren die je later aan je
ondergeschikt zult maken, zal een prooi worden voor de daar steeds huizende
waakzame dieren - zoals beren, wolven, hyena's, leeuwen, tijgers en ook grote,
levende slangen, die beneden aan de voet van de berg zullen huizen.
[14] Alleen als iemand van jullie heel vroom zou worden en de vuurproef van Mijn
liefde zou doorstaan, zal het hem toegestaan worden in het binnenste van de berg
door te dringen om daar erts en ijzer te vergaren en daaruit werktuigen te maken, al
naargelang jullie die nodig zullen hebben.
[15] En nu eet, bevrucht elkaar en vermeerder zowel het mannelijke als het
vrouwelijke geslacht, en weer de zaden van de slang af door je gerechtvaardigde
vrees voor Mij, want Ik ben God, de Eeuwige, Gerechte en Heilige, amen!"
Hoofdstuk 22: Hanoch, Kans zoon, als wetgever
[1] En zie, toen aten zij en deden een tijdlang zoals hen geboden was. Kan bekende
nu wederom zijn vrouwen verwekte met haar een zoon en gaf hem de naam
'Hanoch', dat wil zeggen 'de eer van Kan'. En Kan riep al zijn kinderen bijeen en
zei: "Kinderen, kijk hier is een nieuw broertje, dat de Heer mij gegeven heeft om
een heerser over jullie te worden, waartoe ik hem zal aanstellen, opdat er orde onder
jullie zal zijn en er een eind komt aan je getwist en geruzie. En hij zal jullie geboden
opleggen en zal de getrouwen loven en de overtreders tuchtigen, opdat ook wij een
volk worden, groot en roemrijk zoals de kinderen van God, die geen wetten nodig
hebben, omdat zij de liefde hebben die ze vrij maakt, maar ons, vanwege mijn
zonde, met voeten zullen vertrappen als wij wettelozen en ordelozen niet iemand
hebben die ons vertegenwoordigt en rechtvaardigt tegenover hun grote macht.
[2] Zie, hun God is ook de onze; maar zij hebben aan Hem een goede Vader - wij
echter een Rechter! De Vader kent hun liefde en Zijn oog en oor is met hen. Maar
zo is het niet bij ons. Wij zijn aan onszelf overgelaten en kunnen handelen, zoals we
maar willen; maar indien wij willen overleven, hebben wij wetten en orde nodig.
De Huishouding van God deel 1
66
Want anders kan nu de ene de andere naar willekeur in haat en nijd doodslaan en zo
zal het vat van de gerechtigheid zich voortijdig vullen en wij zullen dan allemaal te
gronde gaan aan de op ons neerkomende grote last van onze gruweldaden. Laten wij
ons daarom hecht aaneen sluiten en samen grote en kleine stenen bijeenbrengen en
een hoge en stevige woning voor hem maken. En voor ieder van ons bouwen wij
een kleine woning in een wijde kring om de zijne, zodat hij allen kan overzien en
hun doen en laten kan gadeslaan. Als vorst in jullie midden zal hij echter vrijgesteld
zijn van iedere arbeid en zal eten van wat jullie handen opbrengen.
[3] Maar voor nu ben ik in naam van de gerechtigheid van God als vader jullie aller
wetgever en wee degene die ongehoorzaam wordt aan mijn geboden! Mijn vloek zal
hem hevig treffen; dan zal er echter geen erbarmen zijn in mijn hart voor de
vervloekte, omdat er in mijn hart geen liefde meer woont, maar slechts
gerechtigheid. [4] Zie, waar de liefde woont, is ook erbarmen en geldt het recht van
de liefde; maar waar alleen maar gerechtigheid woont, kan alleen gelden recht voor
recht en gericht voor gericht, loon voor loon, trouw voor trouw, gehoorzaamheid
aan de wet, het gericht voor de ongehoorzaamheid, straf voor de overtreding,
vervloeking voor verraad en dood voor dood.
[5] En de inwijding van mijn uitspraak zal zijn, dat ik nu voor jullie allen zweer bij
de hemel en zijn onverbiddelijke gerechtigheid en bij de aarde, die hardvochtige
woonplaats van Gods vervloeking, dat hetgeen ik zojuist aan jullie allen als vader en
vorst heb medegedeeld, iedere overtreder hard en strikt zal treffen.
[6] Na mij komt jullie broer als je ware heer en wetgever volgens zijn rechtvaardig
inzicht en vrije willekeur, - bijgevolg zal hij ook vrij zijn van de wet, omdat ieder
van zijn vrije handelingen voor jullie een wet wordt en moet blijven, totdat hij
meent dat het goed is die weer op te heffen.
[7] Hierbij is mijn wil aan jullie bekend gemaakt, handel ernaar en voer deze uit als
jullie ter vermijding van het gericht, de strengheid van de gerechtigheid door de
wetgeving voor de orde willen doorstaan. Dat gericht zou anders allen treffen,
wanneer er niet rechtvaardig vastgesteld zou zijn: gericht voor gericht."
[8] En zie, toen trokken zij allen weg en gingen aldus aan het werk om een stad te
bouwen, en daaraan werkten zij zestig jaar. Omdat de bouwsels dikwijls instortten,
hadden zij veel tijd nodig om de woning van de nieuwe vorst te bouwen en konden
deze pas afmaken, toen Ik Hanoch in een droom getoond had hoe ze te werk
moesten gaan. Want Ik had medelijden met de arme kinderen, die bij deze bouw aan
vele en zware mishandelingen bloot stonden van de zijde van de tot dan toe
weliswaar zeer ordelijke en rechtvaardige Kan, die zich streng aan de wet hield.
Door grote schrik te verwekken en onder grote vrees en angst voor de straffen
zonder genade of erbarming, leidde hij de zijnen als een tiran. In hem was geen
liefde, maar rechtvaardigheid ten aanzien van gehoorzaamheid aan alle wetten.
Daarbij dacht hij er echter niet aan, dat gehoorzaamheid die een gevolg is van grote
vrees eigenlijk allerminst gehoorzaamheid is, maar pure eigenliefde. Want wie
zichzelf liefheeft, houdt zich aan de wet uit pure vrees voor de altijd er op volgende
zekere bestraffing als hij die wet overtreedt, omdat hij bijzonder veel medelijden
met zichzelf heeft als hij de pijn van de straf in zijn hulpeloze zwakte ondergaat.
De Huishouding van God deel 1
67
Maar indien hij ook maar de geringste gelegenheid vindt om in zijn hart
onopgemerkt te zijn, zal hij de wet en de wetgever vervloeken en de wet weldra met
voeten treden. [9] En als dan zo iemand op de een of andere manier zich een grotere
macht kan vergaren, dan stelt hij zich tweemaal zo gruwelijk boven de wetten, of
die nu goed of slecht zijn en hij zal ze vernietigen en ongedaan maken tezamen met
de liefdeloze wetgever. (N.B. Dat zouden ook alle leiders en wetgevers in deze tijd
goed moeten bedenken; want ook hen wacht een dergelijk lot als zij menen dat vrees
het enige middel is om de orde te handhaven met het daaraan verbonden voordeel
van de stomme gehoorzaamheid van de slaven. Anders zullen zij allen spoedig op
ruwe wijze ondervinden, welke vruchten de wetten die hun oorsprong niet in
zuivere, onbaatzuchtige liefde vinden, hen vroeg of laat zullen brengen, hetzij hier,
maar zeker altijd in het hiernamaals.) [10] Want zie, Kan handelde tot op zekere
hoogte zo onmenselijk naar de wet, omdat hij van Mijn kant niet altijd genade en
bereidwilligheid ondervond, wanneer hij na een boze daad tranen van berouw
vergoot. Dat kon Ik evenwel niet doen, aangezien zijn berouw alleen het verlies van
Mijn genade betrof, maar nooit op Mijn liefde was gericht.
[11] En zie, wie op zo'n manier berouw heeft, die treurt niet vanuit het diepst van
zijn hart om het verlies van het leven, maar veel meer om het verlies van zijn
welzijn; en zijn berouw is daarom vals, omdat er hem niets aan gelegen is om tot
een volkomen hereniging met Mij te komen. En als Ik hem dan ook zou willen
geven wat hij niet wenst en wil, zou hij slechts de dood verwerven door een
dergelijke verwisseling van wil, omdat de vrije wil het eigenlijke leven van de mens
is. [12] En zie, dat was ook het geval bij Kan, omdat hij de liefde uitgebannen had
en daarvoor in de plaats de gerechtigheid aangreep, zonder er bij te denken dat er
zonder liefde geen gerechtigheid is en dat de gerechtigheid eigenlijk de hoogste
liefde zelf is, zonder welke alles te gronde zou gaan en noodzakelijkerwijs moest
gaan.
Hoofdstuk 23: De bevelen van Hanoch, de tiran
[1] En zie, toen de stad geheel opgebouwd was, nam Kan Hanoch mee en voerde
hem de hoge woning binnen, die voor hem gebouwd was. Hijzelf droeg de hele
volmacht over al zijn kinderen en ook over zijn kleinkinderen in hun
tegenwoordigheid aan Hanoch over en verlangde van hem, dat hij aan hun allen
wetten zou geven volgens zijn juiste inzicht en volgens zijn eigen goeddunken en
daarom zei hij: [2] "Zie, Hanoch, hier in deze alleen voor jou gebouwde woning
draag ik al mijn vaderlijke rechten met alle macht en al het gezag aan jou Over om
mijn, jouwen al hun kinderen autonoom te leiden door wetten, gemaakt naar jouw
eigen goeddunken, die zij als heilig dienen te beschouwen; want het is niet
belangrijk hoe de wet luidt, want op zichzelf stelt deze weinig voor, maar het komt
aan op de stipte naleving ervan en daarom zal voortaan gelden: 'Wie ernaar handelt,
handelt juist, - maar wie ertegenin gaat, staat geheel in het ongelijk!', en er moet dan
altijd gestraft worden met de zwaarte van de overtreding als maatstaf.
De Huishouding van God deel 1
68
[3] En dan zullen wij door zo te handelen vrij worden en niet door de wet aan welks
geaardheid niets gelegen is, maar alleen aan het in acht nemen ervan.
[4] J ij als wetgever bent echter vrij om je er niet aan te houden, omdat jouw vrijheid
ter wille van de wet heilig moet zijn; want als ook jij aan de wet gebonden zou zijn,
zou deze je slechts belemmeren om in de noodzakelijke vrije sfeer te werk te gaan,
omdat je er dan zelf in gevangen zou zijn. Daarom moet jij erbuiten staan, net zo
vrij als iemand die geen wetten kent; maar iedere handeling van jou moet voor hen,
omdat zij degenen zijn die geheel aan jou zijn overgeleverd, als de strengste wet
gelden en als je iets wilt, dan moeten zij handelen zoals jij dat wilt, - en daarom
moet alles wat ze doen of laten slechts in overeenstemming met jouw wil zijn."
[5] En toen opende de nieuwe vorst zijn mond en sprak op zeer gebiedende toon:
"Mijn onderdanen, luisteren jullie allemaal, zowel de mannelijke als de vrouwelijke!
Niemand beschouwe ooit wat dan ook als zijn eigendom, maar slechts als het mijne,
opdat er aan het onderlinge ruzin en twisten een einde komt! Daarom zullen jullie
in de toekomst alleen mij dienen en alleen ten behoeve van mijn voorraadkamers
werken; afhankelijk van je vlijt zullen jullie te eten krijgen en de meest getrouwen
zullen mij dichter mogen naderen dan de minder getrouwen en de opzieners en de
voltrekkers van het recht en de uitvoerders van de gerechte straffen zullen betere
kost krijgen. Wee de ongehoorzamen! Die zal ik naar de bergen laten verdrijven en
de dieren daar zullen ze wurgen en verscheuren. Maar degenen die mijn wetten uit
traagheid, onopmerkzaamheid en uit lichtzinnigheid overtreden, zullen tot bloedens
toe met roeden getuchtigd worden; maar degenen die het zouden wagen mij in wat
voor opzicht dan ook tegen te spreken, zullen met slangen getuchtigd worden tot in
het merg van hun gebeente en hun tong zal uitgetrokken worden en aan de slangen
worden toegeworpen als voedsel. En wie mij met schele ogen aan zal kijken, zijn
ogen zullen uitgestoken worden, zodat hij voortaan zijn vorst niet meer kan zien. De
trage echter zal een lastdier worden en zal als een lastdier behandeld worden met
stokken en knuppels, zodat zijn voeten vlugger en zijn handen rapper worden.
[6] Verder geef ik jullie geen andere wet dan de striktste gehoorzaamheid aan al
mijn vrije wensen en bevelen, die ik op ieder moment van de dag alsmede van de
nacht zal laten uitvaardigen, amen." [7] En zie, toen schrok zelfs Kan en ook alle
overigen schrokken mateloos en gingen geheel ontdaan uit de woning van Hanoch
en verwensten in hun hart hun onmenselijke vader Kan, die hen als dank voor de
enorme inspanningen zo'n erbarmelijk lot had bereid.
[8] En toen het dan avond werd, kregen zij allemaal honger en durfden niet te eten
en gingen treurig naar Hanoch en zeiden: "Heer, wij hebben de hele dag gewerkt,
geef ons dus ook te eten, zoals je beloofd hebt!"
[9] Maar Hanoch richtte zich op en zei: "Waar zijn de vruchten van jullie arbeid?
Breng die hier en laat ze me zien en breng ze naar mijn voorraadkamers, dan zal ik
ieder laten geven waar hij recht op heeft!"
[10] En ze gingen heen en brachten hem wat hun bevolen was, de een veel, de ander
weinig en ze legden alles voor zijn voeten neer.
De Huishouding van God deel 1
69
[11] Maar Kan en zijn vrouw brachten niets, omdat zij in de mening verkeerden
vrijgesteld te zijn. En zie, toen verdeelde Hanoch de vruchten en zei: "Wie gewerkt
heeft, zal ook eten; wie echter niet gewerkt heeft, zal ook niet eten."
[12] En zo moesten Kan en zijn vrouw voor deze keer vasten. En zie, toen verliet
Kan met zijn vrouw wenend de woning van Hanoch en vond ook geen enkel
medelijdend hart onder al zijn kinderen en kleinkinderen. Hij ging toen op het veld
en at daar van de overgebleven vruchten; en omdat er voor hem geen woning
neergezet was, overnachtte hij met zijn vrouw onder de vrije hemel.
[13] En toen zijn kinderen de volgende dag daar weer kwamen om te werken,
vonden zij hem al bezig met het verzamelen van vruchten. "Kijk", zeiden ze, "hij
werkt voor de eerste maal op dit land; dat is zijn verdiende loon, want zo heeft hij
het gewild: recht, in plaats van liefde!"
[14] En zie, toen zij nu weer onafgebroken gewerkt hadden tot het midden van de
dag, sommige verzamelden vruchten, andere bouwden nog meer huizen en
woningen en voorraadkamers en sommige dienden hun vorst en zijn vrouwen zijn
kinderen om het hen gemakkelijk te maken, kwamen allen weer naar zijn hoge
woning en brachten hem vruchten en andere tekenen van hun vermoeiende harde
werken en verlangden te eten waar zij recht op hadden, ook Kan met zijn vrouw.
[15] En zie, toen verhief Hanoch zich met grimmige ernst en zei: "Hoeveel keer per
dag willen jullie dan eten?! Denk je nu dat ik die vruchten voor jullie laat
verzamelen, opdat je dan onbekommerd gevoerd kunt worden?! Waarvan zal ik dan
leven en mijn bedienden, wier zaak het niet is te werken zoals jullie, maar hun heer
op handen te dragen?! Verdwijn daarom uit mijn ogen en laat geen van jullie allen
het ooit meer wagen de drempel van mijn hoge huis te overschrijden! Van nu af aan
zal ik dagelijks voor mijn huis de vruchten door mijn dienaren in ontvangst laten
nemen; jullie echter kunnen mondjesmaat eten van de vruchten die vanzelf van de
struiken en bomen zijn gevallen, - dat geldt voor de verzamelaars en ook voor hen
die bouwen. En dit is een nieuw gebod voor jullie, waaraan je je heilig hebt te
houden; wee de overtreders!"
[16] En zie, toen nam Kan het woord en vroeg heel treurig en diep ontroerd aan
Hanoch: "O Hanoch, grote vorst, mijn gewezen zoon, zeg me recht vanuit je hart en
naar waarheid, zijn je vader en moeder niet uitgezonderd van alles wat je wijs en
naar eigen goeddunken je onderdanen hebt bevolen? En moet ik dan gelijk gesteld
worden aan mijn kinderen, gebied dan dat zij ook hun vader en moeder van voedsel
moeten voorzien, want wij zijn aloud, afgemat en zeer zwak geworden. Of sta mij
genadig toe hier vandaan te trekken tot aan het eind van de wereld, opdat ik de grote
ellende van mijn. kinderen niet langer aan hoef te zien, daar zij onder het zware juk
van de vrije gerechtigheid versmachten."
[17] En zie, toen zei Hanoch: "Wat vraag je me nu?! Doe ik het dan niet goed als ik
volgens de leer en de macht die jij me gegeven hebt, handel?! J e hebt toch zelf
niemand anders dan mij boven de wet gesteld en je hebt voor jezelf geen
uitzondering gemaakt! Waarom wens je dat dan nu wederrechtelijk van mij en wil je
mij daardoor ertoe dwingen op jou, de eerste wetgever, de strenge gerechtelijke
gevolgen voor ongehoorzaamheid toe te passen om een afschrikwekkend voorbeeld
De Huishouding van God deel 1
70
voor de anderen genadeloos duidelijk te maken?! En indien ik zo handel, doe ik dan
onrecht?! Omdat er bij ons geen liefde heerst, maar alleen het zuivere recht, hoe kun
je je dan uitspreken tegen de wetten van mijn vrije willekeur om de een of andere
uitzonderlijke genade te verkrijgen, die niet strookt met de rechten van de wetten
van je vorst?! Dat je mijn vader bent, wat gaat mij dat aan?! Ik ben door jou zo
geworden, zonder dat ik het onder wat voor voorwaarde dan ook heb willen worden!
En jij hebt mij immers buiten mijn wil verwekt en mij zonder dat ik het wilde tot
een vorst gemaakt! Vertel me eens, welke verplichting ik, gerechtelijk bezien, ten
opzichte van jou heb, omdat ik nu geheel buiten mijn wil, zuiver toevallig
tengevolge van jouw wellust werd en ben wat ik ben en zoals ik ben, omdat ik niets
te willen had en ook geen enkele voorwaarde kon stellen en een vorst werd als
gevolg van jouw eerzucht!
[18] Vlucht dan uit mijn ogen waarheen je maar wilt, opdat de bittere gevolgen van
de gerechtigheid je niet achterhalen! Dat zal de enige genade zijn die ik vrij vanuit
mijzelf je zal schenken, omdat ik kan doen wat ik maar wil; ga dus nu en vlucht!"
Hoofdstuk 24: De uittocht van Kan naar de zee
[1] En zie nu, toen begon Kan te wenen en vertrok daar vandaan met zijn vrouwen
vier kinderen, twee van het mannelijke en twee van het vrouwelijke geslacht, en
bereikte na veertig dagen de kust. Hij schrok van de aanblik van het grote water,
omdat hij stellig geloofde het einde van de wereld bereikt te hebben. En hij dacht:
als Hanoch mij nu vervolgt, waarheen zal ik dan vluchten?
[2] Voor mij ligt het einde van de wereld en links en rechts zijn hoge bergen die ik
niet mag betreden en het genadige oog en oor van de Heer is voor mij gesloten. Ook
zie ik hier louter vreemde, ongezegende vruchten; wie zou die durven eten? En onze
voorraad die wij meegenomen hadden is nu ook verbruikt! - Wat zal ik nu doen?
[3] Ik wil daarom nog eens proberen een luid geroep tot de Heer te richten; Hij zal
me verhoren, of Hij laat ons ten onder gaan en zo zal het met ons dan tenslotte toch
vergaan naar Zijn wil, die wij al die tijd in onze grote verblindheid zeker niet
hebben herkend. [4] En zie, toen begon Kan na een tijdsverloop van
zevenenzeventig jaar weer tot Mij te bidden, drie dagen lang, dag en nacht zonder
ophouden en hij riep aan n stuk door: "Heer, Gij rechtvaardige, Gij liefderijke, zie
vol genade neer op Uw grote schuldenaar en doe met mij naar Uw heilige wil!" En
deze woorden herhaalde hij vele duizenden malen.
[5] En Ik kreeg medelijden met hem, omdat hij zo sterk en eindeloos ellendig riep.
Zie, toen zond Ik Abel in een vlam gehuld naar hem toe en Abel sprak tot hem met
de woorden die uit Mij kwamen en zei: "Kan, sta van de grond op, kijk me in mijn
gezicht en zeg me of je mij nog herkent!"
[6] Toen stond Kan op en bekeek vol vrees de vlam en herkende die niet, noch aan
de stem noch aan de gedaante, en toen vroeg hij, bevend van zeer grote angst: "Wie
ben jij dan, vreemd wezen in die vlam?"
[7] En Abel antwoordde hem: "Ik, je broer Abel, sta voor je in de vlam van de
goddelijke liefde! Wat wil je dat er nu met je gebeurt?" - "O broer", zei Kan, "jij
De Huishouding van God deel 1
71
bent het dus, zie, ik heb geen wil meer! Mijn zoon Hanoch heeft mij alles
afgenomen, ook mijn wil; nu heb ik geen wil meer, en zie, in het bestaan dat we nu
leiden, zijn wij allen zonder wil! Daarom kan ik niets anders zeggen dan: mij en ons
allen geschiede volgens de heilige wil van de Heer!"
[8] Toen zei Abel: "Luister dan nu! Het is de wil van de Heer mijn Vader en jouw
God, dat jullie zonder vrees of schroom van alle vruchten zullen eten, die je hier
maar vinden kunt; want de slang heeft je naar hier verdreven en is met al haar gif
achtergebleven bij je kinderen in de stad Hanoch en zal jullie niet meer lastig vallen.
Want zodra de mens zijn wil heeft weggegeven, is er voor het boze gebroed niets
meer te doen; maar wie zijn wil ondergeschikt heeft gemaakt aan de slang, die is
haar gevangene en het einde van zijn invloed is nabij gekomen.
[9] Wie echter ontsnapt is uit haar nu krachtig geworden strikken en op die manier
de laatste druppels van zijn wil heeft gered en deze voor het aangezicht van J ehova
op de aarde heeft neergelegd, die zal vanuit Hem een nieuwe wil gegeven worden,
opdat hij in het vervolg als werktuig van de Heer zal kunnen handelen. En zo is het
ook voor jou de wil van de Heer, dat jij in het vervolg naar Zijn wil zult handelen;
en mochten de nakomelingen van Hanoch te eniger tijd jou of je familie vinden, dan
zullen zij jou en je familie niet herkennen, omdat de liefde van de Heer jullie
voorgoed geheel zwart zal branden.
[10] En de naam 'Kan' zal van je weggenomen worden en een andere naam zal je
gegeven worden en die luidt 'Atheope', dat wil zeggen 'de willoze naar de wil Gods'.
Als zodanig moet je met je familie een zeer grote stevige mand vlechten van riet en
biezen, zeven manshoogten lang, drie manshoogten breed en n manshoogte hoog,
en deze moet je dan met hars en allerlei pek dichtmaken. En als je dit dan vlijtig
gedaan hebt, moet je deze bij het grote water plaatsen en veertig dagen lang
vruchten verzamelen; en als je dat gedaan zult hebben, leg dan de vruchten in de
mand en ga tenslotte met z'n allen aan boord! [11] En dan zal de Heer vanuit het
grote water een grote vloed op laten komen; die zal de mand met jullie erin opheffen
en zal je wegdragen naar een ver land midden in dat grote water en daar zul je
volkomen veilig zijn voor alle vervolgingen van Hanoch.
[12] En in dit grote water zullen in de nabijheid wijd en zijd verspreid kleine
stukken land liggen en als er teveel van jullie op n stuk land komen, zoek dan het
naastbij gelegene op en zo voort, en bevolk volgens de wil van de Heer
langzamerhand alle kleine stukjes land in de grote wateren.
[13] En als jullie de Heer niet zullen vergeten, dan zal Hij je eens een groot
vasteland geven om te bewonen, daar zullen jullie blijven tot aan het einde van de
wereld, nadat het eerst van tevoren gereinigd zal worden door de er spoedig op
neerstortende watervloeden. Deze zullen de nakomelingen van Hanoch verstikken
en doden en ook zeer veel kinderen van God, die zich door de schone dochters van
Hanoch zullen laten vangen.
[14] Deze vloedstromen zullen jullie willozen evenwel niet bereiken, omdat de wil
van de Heer je op de wateren van Zijn grote erbarmen geplaatst heeft. - En als jullie
het een of ander nodig zouden hebben, dan weet je immers zonder meer waar de
grote Gever is, die jullie niet zal verlaten als je Hem in je hart niet zult verlaten.
De Huishouding van God deel 1
72
[15] En jij Kan, kom nu dichter bij!" En zie, toen liep Kan naar zijn in vlammen
gehulde broer Abel en Abel omarmde hem en zo werd hij zo zwart als kool en zijn
haren werden gekroesd. En dat gebeurde ook nog bij de vijf anderen. [16] En toen
zei Abel: "Nu, broer Atheope, ben je bevrijd van elke schuld, want die is
achtergebleven bij Hanoch en handel dan voortaan naar de wil van de Heer! Amen."
Hoofdstuk 25: De ontwikkeling van Kans geslacht
[1] En zie, toen verdween Abel, en Atheope at voor de eerste keer in zijn leven
geheel opgewekt en blij van de vruchten en deed precies zoals hem bevolen was.
[2] En zo bevolkten dan zijn laatste nakomelingen alle eilanden in de wateren tot op
de dag van vandaag en na de grote verdelging van het slangenbroedsel door de
vloedstromen uit de hemel, ook de grote werelddelen die jullie heden Afrika',
'Amerika' en 'Australi' noemen. En zijn stam is niet gedood door de vloedstromen
en is tot op heden nog dezelfde, om te getuigen van de toenmalige en hedendaagse
gruweldaden van Mijn en Hanochs kinderen.
[3] En zie, zo leeft deze Atheope nog, natuurlijk en geestelijk, tot op dit moment als
een niet aflatende waarnemer van jullie doen en laten, verborgen op een klein
eilandje, dat geen sterveling ooit zal vinden in het midden van het grote water!
[4] En zie, hij at en dronk allerlei soorten vruchten en verwekte in de volgende
duizend jaar nog zevenhonderd kinderen. Toen echter werd hij door Mij vernieuwd
en at en dronk niet meer, omdat hij voor de eeuwigheid verzadigd werd door Mijn
liefde, dat is de beste kost die er is. Want wie daarmee verzadigd wordt, zal de dood
voor eeuwig niet zien, smaken en ondergaan en hij zal dan nooit honger of dorst
hebben. En zijn sterven zal een levend uittreden zijn uit dit leven naar het leven in
het leven des levens van de levenden, door de Levende die Ikzelf ben.
[5] En aldus verzadigd leeft Atheope nog tot op dit uur lijfelijk als de eerste
mensenzoon in de wijdse aanblik van de aarde en kan het doen en laten van alle
mensen bezien en is dientengevolge een oude getuige van al Mijn daden tot aan
jullie toe. [6] Hij kende Noach, Abraham, Mozes, alle profeten en Melchizedek, de
hogepriester.
[7] En hij was getuige van Mijn geboorte en Mijn nieuwe schepping door het
grootste van al Mijn werken, namelijk door het werk van de verlossing. En zo zal hij
ook bewaard blijven tot aan het volledige nederdalen van Mijn heilige stad, hetgeen
zojuist een aanvang heeft genomen. Aldaar zal hij ook geheel opgenomen worden
als een trouwe poortwachter; want buiten Mijzelf kent niemand de slang zo door en
door dan hij, die de mees te hinder van haar heeft ondervonden.
[8] En zie, dat is de geschiedenis van Kan, die nu aan jullie gegeven is om rijpelijk
over jezelf na te denken, opdat je daardoor des te eerder en des te gemakkelijker de
fijnste wortels van het boze in jezelf mag vinden en herkennen om die tot in hun
diepste grondslagen te vernietigen, om zodoende in Mijn liefde het reeds zo lang
verloren paradijs weer te vinden en eindelijk ware, getrouwe burgers van Mijn
nieuwe, grote, heilige stad te worden, omdat Ik voor jullie allemaal de allertrouwste,
heiligste en allerbeste Vader ben van alle eeuwigheden der eeuwigheden. Amen.
De Huishouding van God deel 1
73
Hoofdstuk 26: Hanochs goddeloze regering
[1] En wend nu je blik een korte tijd terug naar Hanoch en Ik zal jullie nog in het
kort tonen, hoe het er daar al na een tijdsverloop van pas dertig jaar heeft uitgezien.
[2] En zie, Hanoch had nu de mooiste vrouw voor zichzelf uitgezocht en daarnaast
nog twee bijvrouwen en bedreef mateloze ontucht met hen. Daardoor werd zijn
verstand zo vreselijk verduisterd, dat hij zijn regering helemaal vergat; en de
weinige gedachten waartoe zijn denken nog ternauwernood in staat was, waren
alleen nog maar gericht op een goed leventje, pracht, zachte kleren en hoererij.
[3] Als zijn onderdanen hem maar zeer vele en goede gerechten van allerlei soort
vruchten brachten en zeer veel glimmende dingen voor zijn huis en erg zachte
kledij, gevlochten van de fijnste grassoorten die aan de voet van de bergen groeiden,
dan was hij daarmee ook al volledig tevreden en liet daarbij de wetten de wetten en
de regering de regering.
[4] Maar zie, toen merkten zijn onderdanen dat hij lauw geworden was en zij
maakten gebruik van zijn blindheid. Toen merkten ook zijn dienaren hoe de zaken
ervoor stonden en zij waren zo slim en zo sluw als de slang zelf, en probeerden
daarom hun heer voortdurend op alle mogelijke manieren in slaap te wiegen en
veroorloofden ook op leugenachtige wijze - als ware het op aansporing van de
inschikkelijke vorst - aan de onderdanen alle mogelijke vermakelijkheden, als zij
aan hen maar heel vlijtig hun steeds in aantal toenemende gaven afleverden.
[5] En zie, toen deze dienaren nu zagen dat zij ongestraft konden doen wat zij
wilden, begonnen zij te regeren en gaven wetten aan de onderdanen; ten eerste
moesten zij de vorst door allerlei offers een goddelijke verering betonen en ten
tweede moest de mooiste dochter van de een of andere onderdaan aan de vorst
worden gegeven; en de onderdaan die de gelukkige gever zou zijn, werd ontheven
van alle leveringsverplichtingen en hij zou zijn huis in eigendom bezitten, hij zou
toegang hebben tot het huis van de vorst en zou zich met diens dienaren kunnen
onderhouden en hij zou ieder jaar eenmaal zijn vorst mogen aanschouwen en hem
bedanken voor zo'n grote en vererende genade. [6] En zie, daarmee had de slang een
waarlijk geniale streek uitgehaald, zoals jullie dat zeggen! Want nu begonnen de
ouders hun dochters altijd thuis te houden en besteedden er alle aandacht aan, dat zij
alleen maar erg lieflijk en mooi werden, om daardoor misschien eens de staat van
vrijheid te bereiken. En zo'n schoonheid keek dan het gewone volk niet meer aan,
omdat zij dacht dat ze bestemd was voor de vorst.
[7] Maar wat gebeurde er nu door dit wederzijdse bedrog? Niets meer of minder dan
het allerergste wat je je maar in je diepste gedachten kunt voorstellen, namelijk: de
dienaren trokken uiteindelijk de hele regering naar zich toe onder het sluwe
voorwendsel, dat zij, die zeer goed van de tongriem waren gesneden, aan de vorst
duidelijk maakten dat hij nu niet meer een vorst, maar een god van het volk was en
dat het een vernedering zou zijn tegenover zijn oneindige hoogheid en
onuitsprekelijke verhevenheid, die nu goddelijk was, om de aardwormen wetten te
geven. De dienaren wilden uit onmetelijke hoogachting voor zijn boven alles
De Huishouding van God deel 1
74
verheven heiligheid deze vernederende zaak op zich nemen; en zodoende zou hij
niets anders hoeven te doen dan alleen maar door middel van een wenk zijn
welgevallen of zijn misachten te uiten en de schatten, die zij in grote hoeveelheden
voor hem zouden verzamelen, goedgunstig en genadig aan te nemen.
[8] Overigens mocht hij zich slechts eenmaal in het jaar aan het volk vertonen,
waarbij dan iedereen voor hem zou neervallen en hem liggend in het stof aanbidden;
en indien hij dan een van die bestofte wormen een bijzondere genade wilde
bewijzen, dan mocht dat gebeuren door een ferme trap met zijn heilige voet op de
kop van die worm. [9] En indien zo iemand deze hoge genade deelachtig mocht
worden, bijvoorbeeld vanwege het offeren van een mooi, aantrekkelijk meisje, dan
zou deze persoon meteen van de aarde opgetild worden en hij zou de goddelijke
verhevenheid van de heer van alle macht en kracht aanschouwen en zou daarna een
vrije burger worden van de heilige stad van de verheven god Hanoch.
[10] En zie, deze listige redenering van zijn dienaren streelde zijn egostische
ijdelheid zo zeer, dat hij meteen alles geheel inwilligde. O, wat een ontzaglijk grote
dwaas! [11] En zie, nu hadden de dienaren bereikt waarnaar zij al lang gestreefd
hadden, namelijk de wetgeving, bestraffing en hiermee de hele regering en zo
kwamen er in plaats van n, tien vorsten, die ook niet het geringste onderscheid
maakten tussen mensen, hun broeders en de andere dieren en hen alleen maar
onderverdeelden in dieren met verstand en dieren zonder verstand. En alleen als een
willekeurig met rede begaafd dier het een of andere sluwe, boze plan in hun
voordeel tot een goed einde had gebracht, werd hem het recht gegeven zich ook een
mens te mogen noemen.
[12] En toen nu deze tien vorsten zagen hoe hun wetten blindelings gehoorzaamd
werden door de diermensen, - natuurlijk als gevolg van de zeer grote vrees voor de
eindeloze mishandelingen, - koos ieder van hen langzamerhand eveneens tien
dienaren uit de vrije burgers van de stad en verhief hen in een soort adelstand,
tezamen met hun vrouwen en kinderen. Daartegenover moesten evenwel hun
dochters, als zij hun mooi en bekoorlijk genoeg voorkwamen, vrijwillig als hoeren
aan hen worden gegeven. Zij verwekten kinderen bij honderden en duizenden
tegelijk, die dan allemaal weer aan de diermensen overgeleverd werden om gevoed
te worden; en wanneer ze volwassen waren, werden de mannelijken eveneens bij de
diermensen ingedeeld, maar de vrouwelijke werden weer als hoer gebruikt, daar zij
door een list Van de slang meestentijds zeer mooi en bekoorlijk werden. Zij werden
dikwijls reeds op hun twaalfde jaar beslapen en werden daardoor onvruchtbaar
gemaakt. En als zij dan na korte tijd al hun bekoring verloren hadden, werden zij
uitgestoten naar de dieren en moesten hiervoor zorgen en werden 'Huhorae'
genoemd, dat betekent bij jullie 'mensen, die het vee verzorgen'.
[13] En zie, zo ging men meer dan dertig jaar door op deze wijze te leven. Toen
echter, omdat de mensen zich op deze ontuchtige manier vermeerderd hadden tot
vele honderdduizenden en zich wijd en zijd over het land verspreid hadden en
daardoor niet meer overzien konden worden, werden met de argeloze toestemming
van Hanoch, hun nu geheel krachteloze en dadeloze god die nooit ingreep, nog eens
De Huishouding van God deel 1
75
tien steden gebouwd en deze werden vernoemd naar de namen van de tien vorsten,
en deze heetten:
[14] Kad (de dief), Kahrak (de hoerenmeester), Nohad (de bedrieger), Hud (de
boze), Hlad (de koude), Uvrak (zaad van de slang), Farak (de gruwelijke), Molakim
(de leugenaar), Uvrahim (de fijne vleier) en Thahirak (de grote zondaar).
[15] En zie nu, ieder van deze steden werd gebouwd volgens het voorbeeld van de
stad Hanoch; en zodoende werd er ook in het midden van elk een hoge burcht
gebouwd gelijk aan de hoge woning van Hanoch en deze werd omgeven door een
muur en een gracht. En bedenk dat de mensen toen geen werktuigen hadden zoals
harken, spaden, houwelen en pikhouwelen; daarom moesten zij hun handen
gebruiken en als woelmuizen met hun vingers in de grond wroeten!
Hoofdstuk 27: De politiek van de raadsheren van Hanoch
[1] Ik wil de mishandelingen die bij zo' n bouw plaatsvonden niet gedenken, maar Ik
wil jullie naar de hoofdzaken leiden. - Toen nu de steden geheel gebouwd waren,
gingen de tien vorsten naar Hanoch en zeiden: "Hanoch, gij grote verheven god van
alle macht en kracht (N.B. ofschoon hij al zwakker was dan een mug en helemaal
geen macht meer bezat) en allergrootste heer van alle gerechtigheid (N.B. waaraan
niets anders dan diefstal, hoererij, bedrog, al het boze, gevoelloosheid,
slangenbroedsel, wreedheid, leugens, vleierij en allerlei soorten misdrijven ten
grondslag lagen)! Zie, onder de meest wijze leiding van uw grenzeloze,
onbegrijpelijke en onnaspeurbare gerechtigheid is uw volk groot geworden (N.B.
Het was waarlijk een grenzeloze, voor hen geheel onbegrijpelijke en meer nog,
geheel onnaspeurbare gerechtigheid) en heeft zich verspreid over heel het wijdse
land van uw goddelijke heerlijkheid en is daarom niet meer te overzien vanuit uw
hoge huis en als wij ze niet in het oog houden, dan zullen ze doen wat ze willen; ja,
zij kunnen zelfs zo ver afdwalen, dat zij in plaats van u, aan wie alleen toch alle
aanbidding toekomt, weer de oude God van Kan beginnen aan te roepen en te
aanbidden en het zou diezelfde oude God toch weer eens te binnen kunnen schieten,
iemand van hen te verhoren en hem met een onoverwinnelijke macht toe te rusten,
waarna hij dan een groot volk om zich heen zou kunnen verzamelen, ons overvallen
en ons tenslotte allemaal vernietigen. (N.B. Zulke zorgen passen heel goed bij zo'n
machtige god!) [2] Uiteindelijk zouden wij ook niet genoeg goede dienaren hebben
om overal heen te gaan ten einde de vruchten af te nemen en hiernaartoe te brengen;
en tenslotte zouden deze dienaren ons onderweg te slim af zijn en zouden
uiteindelijk zelf alles verbruiken, wat slechts voor u, o grote god, door de aarde
gehoorzaam werd voortgebracht!" (N.B. Dus uit angst te verhongeren, begon de
grote god zich zorgen te maken?!)
[3] En zie, toen kwam Hanoch in grote verlegenheid en wist niet wat te doen, omdat
hij nooit eerder vernomen had hoe zeer zijn volk zich vermeerderd had. Tenslotte
stond hij op en zei met krijsende stem vol angst: "Hoe zou het zijn, als wij hen die
teveel zijn geleidelijk aan ombrachten en doodden en ze terugbrachten tot het
De Huishouding van God deel 1
76
oorspronkelijke aantal zwakken en moedelozen?! Wat vinden jullie daarvan, mijn
getrouwen?" (N.B. Een prachtig voornemen van de goddelijke gerechtigheid!)
[4] En zie, toen zeiden de tien: "O allerrechtvaardigste god, overweeg wat mogelijk
en wat onmogelijk is! (N.B. De meest wijze, machtigste en rechtvaardigste god
moest zich dus ook door zijn dienaren over het mogelijke en het onmogelijke laten
voorlichten!) Want zie, ten eerste zou den zij u en ons in enorme aantallen
overvallen en ons allemaal vernietigen als wij er maar n zouden doodslaan, en ten
tweede, denk aan het vat boven de sterren waarvan Kan ons vaak verteld heeft en
wat er gebeuren zal als wij zouden beginnen met het bedrijven van gruwelijkheden!"
(N.B. Dus had de grote machtige god toch nog angst voor de oude God?!)
[5] En zie, toen zei Hanoch tegen hen: "Luister en verneem mijn wil, die krachtig
klinkt: ieder van jullie, mijn tien trouwste dienaren, betrekt een van de tien steden en
heerst daar en regeert daar uit mijn naam en geeft wetten volgens het juiste inzicht
en besef en zorgt ervoor dat die nauwkeurig en streng opgevolgd worden! Als een
van jullie ooit in ijver zou verslappen, dan zal ik de trouwste en ijverigste uit jullie
midden boven hem plaatsen. Ik zal jullie beoordelen naar de inbreng van de
vruchten! De eerste die de aan mijn heilige verhevenheid verschuldigde gaven zal
brengen, zal ook de lof van de gerechtigheid als eerste oogsten en ik zal het weinige
van hem aannemen als ware het veel; maar zij die later komen moeten veel brengen
en ik zal het aannemen als ware het slechts weinig, omdat ik daaruit hun laksheid
zal afmeten en hen voor hun handelwijze een terechte lof of een terechte berisping
zal doen toekomen; en de laatste zal overgeleverd worden aan de eerste, opdat zijn
inzet en nauwgezetheid in alle rechtvaardige zaken zal toenemen. Want de strenge
rechtvaardigheid is de enige grondslag van het rijk dat we hebben en zelf helemaal
bezitten. [6] Dat is mijn rechtvaardige en gestrenge wil, omdat jullie en alle vrije en
dienstbare onderdanen geen andere kunnen hebben en ook niet zullen hebben, want
ik ben jullie god en heer. Eens is er wel de een of andere oude God geweest, die ook
zeer machtig was zolang Hij rechtvaardig was; maar Hij zou toen Zijn
rechtvaardigheid hebben laten vallen en was even goed voor de boosdoeners als
voor de rechtvaardigen vanwege een zekere liefde, die overeenkomt met onze
geestdrift voor mooie vrouwen en Hij heeft zich daardoor geheel te gronde gericht
en is nu niet meer.
[7] Vandaar dat ik nu zijn plaats inneem, zoals jullie mij hier zien; daarom zal het
aanroepen van de oude God weinig baten, omdat hij nergens en niets meer is.
Vandaar dat je je in alle aangelegenheden tot mij, die nu alle macht en gezag in zich
heeft, moet wenden! Amen."
[8] (N.B. Dergelijke en nog veel slechtere afschilderingen van Mij moet Ik heden
ten dage horen uit de mond van vele honderdduizenden, die hun volslagen onbegrip
vanwege hun geheel verduisterde verstand een vermogen dat alle dieren door middel
van hun scherpe zintuigen hebben - op Mijn troon zetten en zichzelf tegenwoordig
geen 'goden' meer noemen - omdat deze naam zo gewoon en kinderlijk nederig
klinkt -, maar zich 'filosofen' of 'wereldwijzen' en verder nog 'geleerden' of allerlei
soort 'doktoren' noemen. Dit verduisterde slag mensen wil Mij zelfs dwingen eerst
bij hen in de leer te gaan, als Ik een God zou willen zijn in deze zeer verlichte tijd
De Huishouding van God deel 1
77
van de supergeleerden; Ik beweer echter dat een regenworm verstandiger is dan zij,
ofschoon die slechts n zintuig heeft. Ik zeg jullie dat deze heren spoedig zeer grote
ogen zullen opzetten en toch niet meer zullen zien dan een woelmuis in de aarde, en
met gespitste en zeer lange oren niet meer zullen horen dan een vis in het water,
omdat die geen stem en ook geen gehoor heeft.)
[9] En zie, dat was voor de tien vorsten nu juist een goede, onuitputtelijke
hoeveelheid koren op hun molens; want Hanoch was aan hun stille wensen tegemoet
gekomen en gaf hun een streng gebod, dat hun juist goed van pas kwam. Want nu
pas waren zij als het ware gerechtigd ieder denkbare wandaad te bedrijven en het
volk en hun domme god te bedriegen. (15 mei 1840)
[10] En zie nu: toen dus de god Hanoch zijn rede had beindigd, stuurde hij zijn tien
dienaren weg. Deze gingen heen, naar hun uiterlijk te oordelen diep geroerd door
zo'n geweldige toespraak; maar in hun hart waren zij buitengewoon vrolijk over de
grote dwaasheid van Hanoch, die uit vrees en door allerlei zorgen hun eigen wil tot
enige wet gemaakt had en er op het einde zelf van overtuigd begon te raken dat hij
een god was. Maar wat het laatste punt betrof vergisten zij zich deerlijk; want
Hanoch wist voor zichzelf heel goed dat hij geen god was, omdat zijn zwakheid en
algehele uitputting maar al te duidelijk aantoonden hoe het er met zijn goddelijkheid
voorstond! [11] Maar hij wilde slechts de anderen in hun grove blindheid laten en
die versterken en god zijn ter wille van het gewin en hij dacht: "Voor de blinden is
het goed prediken; want die kunnen zwart niet van wit onderscheiden en houden de
dag voor een nacht en omgekeerd!" Maar hierin vergiste k hij zich. En zo heerste
er tussen hen een rare verhouding, waarbij de ene de andere steeds voor de dommere
en zichzelf voor de grotere hield.
[12] En toen ze nu weer in hun verblijven tezamen kwamen, begon Kad met een
redevoering die tot hen allen was gericht en zei: "Nu mijn broeders, wij die Kan
nog als vader hebben en de aartsvader Adam hebben gezien en de aartsmoeder Eva,
die niet gekend en gezien is door Hanoch, die evenmin ooit Adam zal zien. Zie,
Kan, onze vader was een boosdoener zoals geen van ons het ooit was en nooit zal
zijn, en omdat hij zich tot de God van Adam wendde, gaf die hem wat hij wilde.
[13] Nu, wat hebben wij dan nog meer nodig?! Wij weten en zijn oog en
oorgetuigen van Zijn grote daden; eveneens weten wij, waar de grote Machthebber
woont! Laten wij doen wat Kan in zijn nood en ook in tijden van overvloed deed, -
en wees ervan verzekerd dat spoedig bewezen en aangetoond wordt, wie de
eigenlijke heer in het land van de diepte is! Laat daarom ieder van ons voor deze
God een altaar oprichten en Hem de vruchten van het land offeren en de
zeggenschap zal dientengevolge niet achterwege blijven; en dan zal de dwaas
Hanoch wel heel lang kunnen wachten op de majesteitelijke schatting van zijn
ingebeelde heiligheid van ons, wij, die Adam en Eva nog gezien hebben!"
[14] En zie, toen Kad zijn toespraak had beindigd, verhief Kahrak zich en zei:
"Broeders, als het zo ligt, dan staan wij voor een gewonnen zaak! Zie, wat mij
betreft ben ik het volkomen met Kad eens; we zouden toch wel grotere dwazen zijn
dan de hele Hanoch, als wij, die machtiger zijn, hem voor niets anders zouden
voeden dan om zijn dwaasheid te versterken en hem daarenboven ook nog zouden
De Huishouding van God deel 1
78
vetmesten, zodat hij er nog meer naar zou haken om onze mooiste vrouwen te
beslapen? Wij moeten, zoals jullie allemaal weten, het ook nog als een
uitzonderlijke genade beschouwen, wanneer hij er een voor ons overlaat als ze hem
niet meer bevallen! Daarom geloof ik, dat wij de mooiste voor onszelf moeten
houden! De minder mooie geven wij aan onze dienaren; de overigen moeten
eigendom zijn van onze onderdanen en Hanoch kan daardoor een bloedschender
worden van zijn eigen dochters en nu door eigen toedoen de schande ondervinden
en mager worden als het been van een bok en met de kalveren eten en met de vogels
drinken! En waarom zouden wij niet hetzelfde doen als hij met onze vader deed?!
Vader Kan vergat ook een voorbehoud te maken voor bepaalde dingen en moest
vluchten, terwijl hij toch evengoed Hanochs vader was als de onze! En zie, voor ons
is hij nu nog slechts een domme broer; wat zal ons nu verhinderen aan hem de
vlucht van Kan te vergelden?! - Zie, dat is mijn mening, voordelig voor ieder van
ons, terwijl ik op mijn beurt de oude God zal aanhangen, zoals Kad dat zeer wijs,
juist en doeltreffend achtte!"
[15] Van alle kanten klonk nu instemming met de rede van Kahrak, waarop Nohad
opstond en begon te spreken, zeggende: "J ullie kennen mijn ambt en handwerk, dat
ik volgens de wil van Hanoch heb uitgeoefend met de grootste trouw, vlijt en ijver!
Toch vraag ik aan jullie allen wat ik er gedurende die lange tijd bij gewonnen heb,
en je zult mij zeker als antwoord geven: niets meer en niets minder dan niets! Dat
betekent: ik hielp de grote bedrieger met bedriegen en was bijgevolg zelf een
bedrogen bedrieger; ik moest vanwege zijn bedrieglijke huichelarij tegenover de
menigte een slecht leven leiden en mij openlijk - alleen maar omwille van een
domme schijnheilige opvatting als zeer strenge dienaar van het recht, van ieder
opwindend genot onthouden om daarvoor heimelijk de meest krachtige verwijten en
allerlei bedreigingen te incasseren, in plaats van lof en een niet zichtbare
schadeloosstelling en vergoeding voor krenking in het openbaar, tengevolge van zijn
onbegrijpelijke dwaasheid. J ullie hebben het allemaal gemakkelijker gehad en
konden voor je genoegen veel doen wat voor mij onmogelijk was, omdat ik precies
aan de spits van zijn gerechtelijke verdwazing stond en zijn gekste en meest
afschuwwekkende wensen nauwgezet uit moest voeren, waardoor deze door mijn
gedwongen huichelarij, waar ik wel mee overweg kon - of eigenlijk mee overweg
moest kunnen, het een of andere wettelijke tintje kregen, waardoor ik dan vanwege
de volledige deugdelijkheid van mijn bedrog als rechtmatig bedrieger mij wederom
heb moeten laten bedriegen en dat in drievoud: ten eerste door Hanoch vanwege het
recht, ten tweede door mijzelf vanwege het volk en ten derde door het volk en jullie
allen vanwege Hanoch. Ik geloof voldoende redenen voor mijn volslagen
ontevredenheid aan het licht gebracht te hebben en daardoor ook mijn imago van
bedrieger aan jullie voeten gelegd te hebben. En oordeel nu zelf of ik ongelijk heb,
als ik uit dankbaarheid voor die erkenning het drievoudige bedrog van mij zal
afschudden en dat met alle kracht naar Hanochs hoofd zal slingeren, daar ik hem
voor het volk zal ontmaskeren. En hierna moet hij dan maar zien waarheen zijn
goddelijkheid hem zal leiden en hij zal die als een hinkend hert achterna rennen. En
dus zal ook ik doen wat Kad goed achtte en ik zal Kahraks raad nauwkeurig ten
De Huishouding van God deel 1
79
uitvoer brengen en mijn afgiften zullen zijn ogen niet schaden en het gedraaf van
mijn kamelen zal zijn oor niet hinderen. En hiermee neem ik bezit van de stad die
mijn naam draagt." [16] En zie, hierop zeiden de overigen: "Nohad heeft uitstekend
gesproken en hij handelt ook rechtschapen en goed."
[17] Daarna stond Hud op en liet de stem vanuit zijn borst als een bliksemslag
klinken in de bijeenkomst van boze mannen en sprak heftiger dan de overigen,
zeggende: "Luister goed naar mij, broeders en zonen van Kan, de vogelvrij-
verklaarde, en begrijp al mijn woorden, want die zijn van zeer groot belang!
[18] Wie zou in staat zijn alle bloeddruppels te tellen die mijn sterke handen hebben
doen vloeien uit de ruggen en lendenen van het arme en zwakke volk tengevolge
van de vonnissen van Nohad. Terwijl het net zo goed als Hanoch en wij,
nakomelingen van Kan zijn. Bloed dat gevloeid is, niet door de overtreding van een
bepaald gebod of door een of andere luiheid of vanwege de kleinste schijnbaar
strafbare aanleiding, maar enkel en alleen, zoals jullie allemaal weten, louter voor
zijn genoegen en tijdverdrijf, om maar niet te denken aan die mishandelingen bij de
bouw van al die steden, - zo erg zelfs dat het voor mij volkomen onbegrijpelijk is,
hoe deze armen de al zo lang durende martelgang hebben overleefd. Hij wist ons
wel bij iedere tegenwerping de breekbaarheid van het bewuste vat boven de sterren
voor te houden en vergat geheel en al dat onder de aarde! [19] Maar ik vraag jullie
allen naar recht en billijkheid of het het volk niet beter zou vergaan onder de
brokstukken van het vat, dan onder onze voortdurende slagen met taaie roeden,
harde knuppels en stevige stokken! En zeg me, wat heeft hij dan voor het vat van de
liefde onder de aarde gedaan? Ik geloof dat afgezien van de talloze bloeddruppels
van onze broeders er zich zeer weinig in zal bevinden! En hadden wij de regering
niet op een listige wijze naar ons toe getrokken, - zou hij dan ook niet als god van
alle gruwelijkheden beslist begonnen zijn de een na de ander te laten doden?.
[20] Wij zelf moesten onmenselijk zijn om hem voor iedere verdenking te
behoeden, omdat wij nog zijn dienaren waren. Maar de steden zijn nu gebouwd, het
volk is verdeeld, de macht is aan ons, evenals de nieuwe waardering van de oude
God en het geprezen offer; wat hebben wij nog meer nodig? Aangezien het volk ons
gehoorzaamde toen wij het mishandelden, zal het ons zeker niet ontrouw worden als
wij in plaats van deze wrede onmenselijkheid de geslagen wonden willen en zullen
helen door wijzere en mildere wetten. Zie, men noemde mij boosaardig; maar
hierbij zou ik een groot vraagteken willen zetten: wie is er eigenlijk boosaardig, ik,
of Hanoch, of de slang van Kan! Ik geloof dat Hanoch een meester in al het boze is
en de slang moet al haar gebroed in zijn hart hebben gelegd, anders waren zulke
onmenselijkheden van n broeder ten opzichte van zijn broeders door zijn broeders
en de broeders van zijn broeders, niet voor te stellen!
[21] Daarom geloof ik, dat wij hem aan onszelf ondergeschikt en dienstbaar moeten
maken en het volk steeds meer voor zijn onmenselijkheid schadeloos stellen in
plaats van zijn majesteitelijke schatting; aldus kan hij de rechtmatige heffing op zijn
eigen rug nemen en die dragen waarheen hij wil." [22] "J ouw toespraak is juist en
wijs, broeder Hud", zeiden de verzamelden, "en laat Hanoch overkomen hetgeen je
De Huishouding van God deel 1
80
zei in je rede, die ons allen midden in ons oog trof dat te vaak zijn grote misdaden
heeft gezien!"
[23] En zie, toen stond Hlad op en zei kort en bondig: "Broeders, jullie weten hoe
gevoelloos ik ten opzichte van alles moest zijn om zo te zeggen het strenge recht te
personifiren ofwel om de willekeurige onmenselijkheid van Hanoch als het
onverbiddelijk recht uit te beelden, en ik moest bovendien zijn boze spelletjes
uitvoeren met een gezicht alsof ik het er mee eens was. Hoewel ik niet de beul zelf
was, was ik daarbij toch de opziener en moest de slagen van Hud en al zijn
handlangers tellen en die altijd vol erkenning aan Hanoch overbrengen. Zie,
toentertijd moest ik gevoelloos schijnen, terwijl ik dat niet in het minst was; nu wil
ik mij bekeren, zoals je ziet! Tegenover Hanoch wil ik degene zijn die ik zo dikwijls
moest schijnen voor het volk, onze broeders; en voor de broeders wil ik warm van
hart zijn en ik zal Hanoch laten boeten voor het onrecht dat hij hen aandeed. Laat
mijn trouw aan hem een koude vergelding zijn en mijn ijver zal mij tot de eerste
onder jullie maken en de stem die hem looft zal in gehuil en gebrul veranderd
worden, en dat zal tot een feest worden voor de oren van hen die zo dikwijls
mishandeld zijn; en hun bleke wangen zullen rood gekleurd worden met de
bloeddruppels van zijn rug!
[24] Omdat ik het volledig met jullie eens ben, geloof ik dat mijn oordeel niet
onterecht is als ik te werk ga volgens mijn gevoel, dat lang genoeg als verstard al de
gruwelen en misdaden van Hanoch aan moest zien. Want wie gevoel heeft en
ontvankelijk is voor pijn en kwelling, die heeft het zeker ook voor weldadigheid; dat
heb ik talloze malen gezien. Laten wij daarom in de toekomst regeren door
weldaden te bewijzen. Diegene die toen het kwade deed, hem geschiede volgens de
maatstaf van zijn daad, daarbij in het oog houdend dat hij ook een broeder is; laat
het goede echter tienvoudig over de gehoorzamen en de weldoeners komen. En dan
zal aan de oude God een waardig offer worden gebracht, dat Hem beslist zal
bevallen als wij aan Hem datgene weer terugbrengen wat Kan en Hanoch zo
misdadig lichtzinnig voor ons allen hebben verloren doen gaan."
[25] En zie, toen verhieven allen zich en bogen voor Hlad en zeiden: "O broeder!
Van al onze oordelen is het jouwe het meest juiste; jij komt de kinderen van Adam
het meest nabij. Daarom zul je ons tot voorbeeld zijn, waarnaar wij al onze
beschikkingen zullen regelen en richten en wij zijn ook vast van plan dat te doen.
[26] Het warme bloed van de arme broeders heeft het ijs om je hart gesmolten en nu
komt daaruit een overvloedige warmte vrij; handel daarom vanuit deze warmte en
verwarm ons allen vanuit jouw overvloed!"
[27] En zie, toen verhief Uvrak zich ook en zei: "Broeders, zie en luister! Al jullie
oordelen zijn juist, waar en terecht; maar dat van Hlad is, volgens mijn scherpe
vermogen tot oordelen, duidelijk het meest juiste. En zodoende ben ik het op n
ding na geheel met hem eens en dit ene punt is van zeer groot belang en luidt: grote,
voorzichtige sluwheid bij alles wat wij ook maar ondernemen. Want zie: recht doen
wedervaren, weldoen, juist en rechtvaardig oordelen, de juiste vergelding, een
zekere orde, - dat zijn dingen die van groot openbaar belang zijn, zowel voor het
volk als ook voor ons allen; en al deze dingen zijn toereikend als het gaat tussen ons
De Huishouding van God deel 1
81
en het volk. Maar nu weten ook alle vrije burgers van de stad Hanoch, dat wij voor
deze domkoppen vorsten zijn en Hanoch werkelijk een god is en dat zal niet een van
hen zich laten afnemen, zelfs niet na duizend stokslagen; en nog meer dan alle vrijen
houdt het hele volk aan deze waan vast. [28] Maar als wij Hanoch nu meteen iets
aandoen, zullen wij hen juist daardoor allemaal tegen ons opzetten; en als Hanoch in
hun midden zou treden en hun duidelijk zou maken dat wij hem de handen
gebonden hebben, zodat hij de mishandelingen die wij hen lieten ondergaan, niet
had kunnen afweren, - als dit gebeurt komt het volk over ons en gaan wij tengevolge
van het gewicht van de massa ten onder.
[29] Daarom zijn list en grote, voorzichtige sluwheid absoluut noodzakelijk indien
wij onze plannen ten uitvoer willen brengen, zodat de zaak ons tot voordeel kan
strekken. Omdat ik in alle zaken zijn meest geheime raadsman was, weet ik ook het
best hoe de zaken ervoor staan. Daarom ben ik vast overtuigd van het volgende: om
de schijn op te houden moeten wij Hanoch minstens drie jaar lang de geiste
schatting betalen, het volk ondertussen goed verzorgen, opdat het ons toegedaan zal
worden en dan de meer geschikten onderrichten over de onbeduidendheid van het
wezen van Hanoch en over al zijn bedrog en zijn zeer grove aanmatiging. We
moeten hun sporen van de oude God wijzen en daarenboven nog duidelijk maken
hoe alles wat wij deden, hoe hard het ook mocht zijn, er slechts op gericht was om
hen uiteindelijk als broeders te redden van het harde en zware juk van Hanoch, en
dat dit nu heeft moeten gebeuren omdat zij anders allen tezamen omgebracht waren.
[30] Ik geef je de volledige verzekering: als wij het volk zo inlichten en het volgens
Hlads opvatting behandelen, verkeren wij in een onberekenbaar voordelige positie
en ik geloof dat zelfs de oude God ons de heerschappij niet zal bestrijden als wij
Hem op de koop toe nog een offer willen brengen. Pas dan ben ook ik er zeker van,
dat Hanoch van het volk zal vernemen wat de vorige verstandige en zeer ervaren
sprekers Hud en Hlad reeds zeer wijs vermeld hebben.
[31] Neem mijn toespraak goed ter harte, mijn broeders en verheven zonen van
Kan!" En zie, allen bogen en zeiden: "Amen, zo zal het gebeuren, zodat elk van de
toespraken rechtsgeldig wordt ten opzichte van Hanoch, de laaghartige verdrijver
van onze vader en de schandelijke misdadiger tegenover de oude, machtige God."
[32] Toen gingen de anderen weer zitten; maar Farak bleef staan en keek eerst
ernstig om zich heen, alsof hij wilde zien of er niet bij een van de redenaars nog iets
verborgen gebleven was waarmee hij niet openlijk voor de dag kwam; en wat hij
met zijn ogen zocht, vond zijn verstand snel en gemakkelijk. Nu begon hij zeer
krachtig te spreken en zijn toespraak ontzag niemand, net als een zwaard op het
slagveld en hij zei:
[33] "Broeders - als jullie deze erenaam nog waard zijn -, Ik heb je toespraken
aangehoord, waarin jullie je gedachten hardop uitgesproken hebben, maar
achterbaks verzwegen jullie je wensen tegenover elkaar en hebben jullie elkaar
aangelogen met je plannen en zijn daardoor elkaars wederzijdse muiters geworden.
Ieder van jullie was van plan zich heimelijk uit de voeten te maken om Hanoch aan
te tonen dat hij uit volledige trouw aan hem, vr de belangrijke aanvaarding van de
regering volgens zijn aanwijzingen, een bijeenkomst van de vorsten zoals die hier
De Huishouding van God deel 1
82
nu plaatsvindt, heeft belegd en dat hij geprobeerd heeft hen allen over te halen een
schandelijk oordeel af te geven over Hanoch, opdat het aan Hanoch dan duidelijk
zou worden in welke handen hij de tien regeringen heeft gelegd. Als gevolg hiervan
zou Hanoch hem dan met alle macht toerusten en hem aan willen stellen als enige
heerser over ons allen; de overigen konden dan tengevolge van de lichtgelovigheid
van Hanoch het lot van Kan onder elkaar verdelen.
[34] O jullie schurken, jullie uitbraaksel van al het boze! Vraag jezelf af of er ooit
een eerlijke karaktertrek in je was die iets tot stand gebracht heeft! Want alles wat ik
ben en wat jullie zijn, is je gelukt door list, sluwheid, bedrog, vleierij en huichelarij.
Heeft het arme volk nog niet genoeg geleden? Is het niet toch al zo ellendig
geworden dat het bijna niet meer op een mens gelijkt? Heeft het zonder dat al niet
nagenoeg de laatste druppel bloed onder jullie slagen vergoten? En wat hebben wij
ooit voor goeds gesteld tegenover het feit dat het ons zo lang gewillig voor niets
gevoed heeft, dan alle mishandelingen die je maar bedenken kunt?! Hebben zij, die
je diermensen noemde, niet hetzelfde recht op alles wat de aarde voortbrengt? Maar
het was hun verboden van al de vruchten die rijp geworden waren te eten, behalve
alleen van de bedorvenen! En jullie zijn daarmee niet tevreden, maar willen het nog
duizendmaal ongelukkiger maken dan het zonder dat al is?!
[35] Daardoor bewogen zeg ik zonder schroom tegen jullie: jullie zijn het niet waard
dat het arme volk je broeder is, maar als jullie over hen willen regeren, laat dan alle
boosheid en sluwheid achterwege en leid hen voor het aangezicht van de ware en
oude God en wees een ware broeder voor Hanoch en geen bedriegers vanwege eigen
voordeel, en maak dat jullie door waarachtige trouw waardig bevonden worden voor
dat wat je door list en bedrog geworden bent, anders zal de oude God je offer niet
aanzien en zal Hij de zwakken tegen jullie helpen en Hij zal jullie tot slaven maken
van de beesten, die jullie de naam gaven die uit jullie breinen ontsproten is! Denk
goed na over de rede van de gruwelijke. Amen."
[36] Zie, toen Farak zijn toespraak beindigd had, bleven de anderen als versteend
zitten en wisten ook niet n woord ter verontschuldiging over hun lippen te
brengen, en de meesten dachten bij zichzelf: "Die is ons stiekem voor geweest bij de
oude God; want hoe kon hij anders ons zo haarfijn doorhebben?! En omdat het nu
eenmaal zo is, wie zal het aan zijn zijde overleven?! Indien hij te vernietigen was,
dan zou het gemakkelijk zijn; maar nu - wie zou zich tegen zijn macht kunnen
verzetten? Nog voor wij een hand kunnen opheffen, zal de zijne ons reeds
vernietigend treffen; daarom zullen wij rustig afwachten wat voor keer de zaken
nemen en dan zal het wel duidelijk worden, wat er verder te doen zal zijn."
[37] En zie, toen niemand meer durfde te spreken, trad Farak nog een keer naar
voren en vroeg hun: "Hoe is het jullie te moede? Heeft niemand dan meer de moed
als spreker op te staan en mij te antwoorden? Waar is nu je list, je bedrog, je
sluwheid, je gevlei, je gehuichel, waar je leugens, waar je macht, waar je
vorstendom en waar je bedrogen god Hanoch?
[38] J a, ik zeg jullie dat je stomme gedachtentaal niet aan mijn oren is ontgaan en
hoe de zaken zich ook mogen keren, jullie zullen heel precies doen wat er naar recht
en billijkheid te doen valt; en wie van jullie zich daar niet nauwkeurig aan houdt, zal
De Huishouding van God deel 1
83
vogelvrij verklaard worden net als Kan, waarvan jullie zeggen dat hij je vader is,
terwijl hij toch rechtvaardig handelde, - alleen te blind en streng, waardoor hij
zichzelf daarin verstrikte en voor zijn eigen werken moest vluchten. Waarheen, dat
weet niemand behalve de oude God; en als Hij het aan iemand zou bekendmaken,
dan zou die het weten. Maar dat is niet Zijn wil. Zie, zijn rechtvaardigheid kwam
voort uit angst voor het gericht van de Oude en daardoor mislukte alles wat hij deed
omdat hij het niet uit liefde deed, wat hem toch boven alles door de oude God
geboden was.
[39] Bij jullie heeft zelfs alle rechtvaardigheid het veld moeten ruimen en daarvoor
in de plaats zijn list, bedrog, sluwheid, leugen en nog veel meer andere
schandelijkheden erbij gekomen, die vanwege hun laagheid geen naam hebben en
jullie geloven dat de oude God je meteen allerbereidwilligst zal ondersteunen in al je
gemeenheden, wier aantal geen einde kent, als jullie Hem met slechts het een of
andere onzichtbare vuur als offer om de tuin willen leiden. 0, jullie vergissen je
geweldig; deze Oude heeft scherpe ogen en weet heel precies hoe het van begin tot
einde met je wezen gesteld is. Daarom is Zijn oor ver van jullie verwijderd en zal
Hij je in je laaghartigheid nooit meer verhoren, ook al zouden jullie de gehele aarde
als offer voor Hem aansteken, als jullie niet tevoren je harten reinigen met het vuur
van een onbegrensde liefde ten opzichte van de door jullie verzwakte broeders en
ongelukkige zusters en jullie je onthouden van allerlei hoererij, die bij tweehonderd
jaar oude mannen die het vorstenambt bekleden, onvoorstelbaar slecht past.
[40] Beantwoord nu mijn vragen, als jullie dat kunnen, of zeg me recht in mijn
gezicht, zoals ik het jullie ook zonder schroom gezegd heb, wat je nu besloten hebt
te doen, als je dat tenminste durft; want ik streef niet naar heerschappij, noch, zoals
jullie, naar het een of andere vorstendom, maar alleen naar het nauwkeurig
vervullen van de door mijn ambt opgelegde plichten en naar het welbehagen van de
Oude, - daarom beging ik ook nooit een onrecht, noch heb ik ooit een vrouw
geschonden, noch een maagd en nog veel minder meisjes van twaalf jaar of jonger,
zoals jullie; daarom ook hebben jullie mij de gruwelijke genoemd, omdat ik geen
luie schurk wilde zijn zoals jullie!
[41] Dit zullen mijn laatste woorden zijn, opdat jullie weten wie je voor je hebt,
namelijk mij, de gruwelijke, die je echter nooit nader zult kennen dan slechts
voorzover de hoogste noodzaak, zoals de huidige, dat vereist, opdat niet alles voor
eeuwig - ja, ik zeg voor eeuwig - te gronde zou gaan door de weer gewekte toorn
van de oude, eeuwige God! Laat daarom nooit iemand mij nadere inlichtingen
vragen over het waarom en het waardoor! Amen."
Hoofdstuk 28: Het overleg van de tien vorsten
[1] En zie, omdat geen van allen die reeds gesproken hadden het aandurfde om een
weerwoord aan Farak te geven, stond eindelijk Molakim op en richtte het woord
persoonlijk tot Farak, hem daarbij scherp in de ogen ziende en zei: "Broeder, je rede
was scherp en trof iedereen midden in zijn hart; maar kijk, wat onze toespraken
betreft, de bedoeling daarvan is goed en oprecht, op de verstoting van Hanoch na;
De Huishouding van God deel 1
84
alleen worden zij omlaag gehaald door innerlijke, valse begeerten, die pas in ons
wakker zijn geworden bij de aanblik van de aan ons toevertrouwde vorstelijke
ambten. [2] Maar als wij deze brutale begeerten uit ons bannen en ook ware, trouwe
broeders willen worden, zowel van het volk als ook van Hanoch volgens de maatstaf
van recht en billijkheid, zouden wij dan ook nog schurken zijn?"
[3] En Farak antwoordde: "De begeerte is het leven van de wil; als jullie echter
iedere begeerte in je wilt uitbannen, van waaruit willen jullie dan als vorsten kunnen
handelen?! Daarom zal niemand de begeerten in zich onderdrukken als zijnde de
vonken van de liefde in God; maar deze mogen geen verkeerde richting inslaan.
[4] De juiste richting daarvan is, te proberen God in Zijn liefde voor je te winnen en
alle handelingen daarnaar te richten volgens het besef van de hoogste wil in ons, die
in alle deemoed de eigenliefde in ons zal bewaren door het gevoel van haar
nietigheid en haar onbegrijpelijke zwakheid die in haar is. [5] De verkeerde richting
daarvan is echter, wanneer de zelfzucht of de volkomen blindheid en doofheid van
de wil in ons en alle handelingen die daaruit voortkomen, zich richten op de eigen
behoeften en de broeders van gelijke afkomst buiten beschouwing laten.
[6] Zie, de valse begeerten blazen zich dan door hun steeds groeiende veelheid in
ons op, onderdrukken de deemoed en wekken door hun gewicht de hoogmoed op, in
welke situatie de mens zich dan graag van zijn grote last zou willen ontdoen. Maar
omdat hij als blinde niets ziet en als dove niets hoort wat hem zou kunnen helpen,
grijpt hij in zijn valse begeerten naar alle denkbare middelen die zijn blinde liefde of
eigenliefde maar kan verzinnen. Hierdoor stapelt hij alleen maar last op last, die
tengevolge van hun grote overbelasting het leven uit God in ons onderdrukken en
ons maken tot dieren van de aardse materie en tot voedsel van de dood, die overal in
de materie aanwezig is, zowel in het vuur als ook in het water, in de lucht en in de
aarde, die de moeder van het vlees of van de dood is; want waar vlees is, daar is de
dood ook. Daarom zullen ook wij allen, wat het vlees betreft, sterven.
[7] Wie dus vervuld is van eigenliefde, die is vervuld van liefde voor zijn vlees;
maar wie zijn vlees liefheeft, heeft begeerte naar de dood, en de dood zal in zijn
begeerte overgaan en hem gevangen nemen in alle vezels van het leven en hem
zodoende verteren en doden. En zo zal hij tot het afval van de dood worden en zal
de akkers bemesten, waar de vrucht van het eeuwige verderf gezaaid is. - Nu weten
jullie alles; je handelen bepaalt of je zult leven of sterven, amen."
[8] En zie, toen nam Molakim weer het woord en zei: "Broeders, je kent mijn ambt
en vak; ik ben niet door Hanoch, noch door het volk ertoe gekomen tegen Hanoch
en daardoor ook tegen het volk te liegen, maar door jullie allemaal, met uitzondering
van Farak; maar alleen aan jullie moest ik de kern van hetgeen ik wist laten weten.
Nu echter werp ik de leugens links en rechts voor de voeten van Farak en zeg
openlijk en getrouw: als er een God uit de hemel zou komen, zou zijn redenatie niet
wijzer zijn dan die van Farak! [9] Ik beken ronduit, dat als hij niet onze broer zou
zijn, ik voor hem zou neervallen en hem aanbidden; maar hij is een mens zoals wij, -
waar komt zijn grote wijsheid vandaan?!
[10] Zie, ik ben net zo blind en doof als jullie; maar een ruisen binnen in mij zegt
me: God spreekt onzichtbaar door de mond van Farak! Wij moeten heel goed naar
De Huishouding van God deel 1
85
deze stem luisteren, er goede nota van nemen en ernaar handelen, indien wij willen
leven; anders zullen de tranen van onze broeders zich verzamelen tot een grote
vloed en ons allen tezamen verstikken met onze grote hoererij, bedrog en listige
misdadigheid." (22 mei 1840)
[11] En zie, toen vatte Uvrahim ook moed, stapte naar voren en zei: "Amen, - dank
aan de oude God, dat Hij vol genade de mond van Farak, onze broer, geopend heeft;
zonder dat zouden wij gezamenlijk te gronde gegaan zijn, omdat wij allen reeds zo
diep in onze de dood brengende begeerten staken en de een de ander wilde verraden,
zodat de dood hoe dan ook over ons allen zou zijn gekomen als een rechtvaardig
gericht van omhoog van de heiligheid of uit de diepte van de toorn van de oude
God. [12] Ik was een gladde vleier en veroorzaakte meer kwaad dan jullie en dan
Hanoch met al zijn gezag; want als ik er niet zou zijn geweest, zou hij zijn
goddelijkheid allang hebben laten varen. Die was hem eigenlijk op suggesties van
Uvrak en met de hulp van Nohad en Thahirak door mij aangepraat. Hij had al vaker
in het geheim tegen mij opgemerkt dat deze goddelijkheid hem innerlijk zeer veel
angst inboezemde en hem, als hij alleen was, bij dag en bij nacht niet met rust liet en
dat hij deze ongelukkige gedachten van Uvrak al vaker verwenst had, maar die
omwille van het volk niet kon laten varen, - en toch brandde die hem meer dan alle
vuur in zijn gemoed.
[13] En zie nu, hierbij leg ik al mijn gevlei neer in de overtuiging dat de wijsheid
van Farak deze grote wond van onze broeder ook geleidelijk aan gemakkelijk zal
helen, en ook dat deze ons hopelijk allen de ogen heeft geopend, opdat wij de
afgrond mogen zien aan wiens brokkelige rand wij ons alle negen vol behagen
bevonden, terwijl wij ons niet bewust waren van het grote gevaar ons leven te
verliezen en daarmee alles wat daardoor maar enigerlei waarde had.
[14] En jij, waarde broeder Farak, wees mij en ons allen een trouwe gids naar het
licht uit de hoogten van de ware God, waarvan wij vervreemd zijn net als van onze
aartsvader Adam, en leid ons allen volgens de jou welbekende wil van de enig ware
God, en ook alle mensen, die eveneens onze arme, onschuldige broeders zijn, daar
alleen wij door onze grenzeloze boosheid schuldig zijn aan hun vergrijpen. En wat
jij, o broeder, als enige aan wie de wil van boven bekend is, voor het goede zult
houden, dat zullen wij met vereende krachten met de genade van boven graag en
altijd vol bereidwilligheid nauwkeurig ten uitvoer brengen.
[15] Daarom leg ik hier ook mijn vorstendom neer aan de voeten van de
waarachtige vriend van God, en zal mij dan pas gelukkig achten, als ik mij een
trouwe knecht mag noemen van de enige in dit land, die uit zo vele duizenden
genade heeft gevonden voor God, de ware en enige, die zijns gelijke niet heeft.
[16] Hoor dus allen mijn weloverwogen wil: laat de stad van Farak voor ons
allemaal een heilige stad zijn. Daar zullen wij steeds wijze raad halen om daarnaar
wijs te kunnen handelen. Laat hemzelf voor ons een vorst en leider naar de wijsheid
van God zijn en laat hem het enige centrale punt zijn tussen ons, Hanoch en het hele
volk, opdat wij waardig bevonden mogen worden niet zozeer om vorsten te worden,
wat toch al niets voorstelt zoals wij door Gods wijsheid hebben ingezien, maar
alleen om voor gewillige, trouwe knechten aangezien te worden, die vreugde willen
De Huishouding van God deel 1
86
en zullen hebben aan het welzijn van de volkeren en aan de wijsheid van God in
onze broeder Farak en ook in het volledige herstel van Hanoch en daardoor ook van
al het vrije en dienstbare volk.
[17] Amen, zeg ik uit aller naam; en jij broeder Farak, kijk mij aan in je wijsheid en
wees ons allen een broeder, vorst, leider, raadgever en wijze vriend! Amen."
[18] En zie, de toespraak van Uvrahim wekte Thahirak weer op en ook de overigen
die voor Farak huichelachtige woorden vol eigenbaat gesproken hadden. En zo
begon ook hij te spreken als een drager en een waar verzamelbekken voor al wat
slecht is en ook als iemand die zich goddelijke rechten en eigenschappen
aanmatigde - zoals Gods voor alle eeuwigheid onaantastbare heiligheid, Zijn
rechtvaardigheid, Zijn liefde, Zijn almacht, ja tenslotte zelfs de ganse schepping,
alsof hij die met n vinger zou kunnen vernietigen, omdat hij, zoals hij dikwijls zei,
achter de trucjes van de oude God was gekomen en hij het zelfs ook tegen Mijn
kracht durfde op te nemen en openlijke vijandschap tegen Mijn almacht durfde te
verklaren -; en omdat Ik uit liefde het grote zwaard van Mijn toorn niet wilde
trekken tegen een ellendige worm in het stof als de oneindigheid tegen een niets, dat
nauwelijks onderscheiden kan worden vanwege zijn onuitsprekelijk kleine
afmetingen tegenover Mijn eeuwige grootte en oneindige macht -, zei hij dus tegen
iedereen dat Mijn zwakheid vrees zou hebben voor zijn kracht.
[19] Wat vind jij, Mijn knecht, van zo' n krachtige uitspraak?
[20] En zie, toch was deze nog niet zo lachwekkend, want die Mij heden ten dage
bereiken zijn duizendmaal slechter dan deze was.
[21] Want kijk eens naar de wortel van jullie priesterdom! Als hij spreekt, de
wereldheilige op zijn troon, dan moet Ik in alle ernst zwijgen en er ook voor
oppassen met niemand te spreken; als hij er achter zou komen, dan zou Mijn
gespreksgenoot zijn leven niet zeker zijn.
[22] Ik hoef ook de doorn in Mijn oog niet nader te bepalen, omdat jullie die zonder
meer gemakkelijk kunnen vinden. Nog maar een korte tijd! - En nu weer ter zake!
[23] En zie, nu begon deze Thahirak, terwijl hij als de bliksem van mening
veranderde, ook heel in het kort enkele geweldige slotwoorden tot de bijeenkomst te
richten en zei: "Broeders, jullie die voor mij hier zo wijs en krachtig gesproken
hebben, dat ik tot in de diepste grond van al mijn boosheid ben geschokt en ik mijn
nietigheid en mijn bodemloze zwakheid heb aanschouwd en al het grote onrecht in
al mijn doen en laten heb vernomen, - ik heb jouw wijsheid nodig, broeder Farak,
niet om eerst hier op al mijn schandaligheden in te gaan, want zelfs een niet-wijze is
het ambt en de functie die ik tot nu toe in de allersnoodste misdadigheid bekleedde
voldoende bekend.
[24] Zie, ik ben te slecht om in jullie vergadering ook maar een woord ter
verontschuldiging te uiten, maar ik wil slechts zoveel zeggen, dat ik een grondsteen
van al het slechte onder jullie en het volk en Hanoch ben; daarom maak ik nergens
enige aanspraak op, noch op een vorstendom, noch op slaven en noch minder op
bedienden, maar laat mij maar hetzelfde ondergaan als wat er met vader Kan
gebeurde. En zo zal de grondsteen van al het boze van onder het brokkelige bouwsel
van alle misdaad uitgegraven worden, opdat het dan in elkaar zal storten en een
De Huishouding van God deel 1
87
beter gebouw van Faraks rechtvaardige wijsheid uit God, de Ware en Machtige,
voor alle tijden duurzaam opgericht mag worden op deze afschuwwekkende plaats.
[25] Zie, broeders, dat is het enige loon, dat ik het meest van jullie allemaal
verdiend heb, - en waarmee ik hoop geen onbillijke eis aan je gesteld te hebben,
omdat ik nu wel weet dat de oude God geen genade en erbarming meer voor mij kan
en mag hebben vanwege Zijn heiligheid, die ik alleen op onuitsprekelijke wijze
geschonden heb. [26] Hierbij heb ik mij voldoende uitgesproken en verwacht vol
vertrouwen en deemoed een rechtvaardig en heel billijk, welverdiend oordeel van de
goddelijke, rechtvaardige en sterke wijsheid van Farak!
[27] En als jullie mij mijn vrouwen mijn kinderen willen laten meenemen op mijn
vlucht Kan achterna, laat dat dan jullie erbarmen sieren. En dus geschiede met mij
volgens de wil van Farak, amen."
Hoofdstuk 29: De opvolgers van Hanoch
[1] En zie, toen verhief Farak zich nog eenmaal en zei: "Zie, broeder Thahirak, God
en alle vrije geesten kunnen het gebeurde in alle eeuwigheden der eeuwigheden niet
meer ongedaan maken; nog minder kunnen wij zwakke mensen dat! Denk eens na;
als er ook maar een vonkje goddelijke wijsheid bij een mens wordt aangetroffen,
zou die dan niet als volgt moeten oordelen en spreken: [2] Deze mens heeft
geweldig gefaald vanuit zijn kwaadwillige inzicht, omdat hij geen genade van boven
heeft ontvangen en in zijn zelfzucht blind was tot grote schade voor hemzelf en zijn
omgeving; maar nu kwam er door de erbarmende liefde van God een heldere
bliksemschicht van boven, vergezeld van een harde donderslag en die lieten hem
zijn grote verdorvenheid zien en zijn ontelbare gruweldaden horen. En als nu die
mens bang zou beginnen te worden en hij zou dan al zijn boze daden vanuit het
diepste van zijn hart berouwen en zou daarmee al zijn boosheid van zich afwerpen
en ook zijn wil door de genade van God gevangen laten nemen, - zeg me, wat zou
jijzelf doen in zo'n geval? (Antwoord: vergeven en hem aanzien alsof hij nooit
gefaald zou hebben en grote vreugde voelen dat iemand die zover afgedwaald was,
weer de weg terug gevonden had en een uitweg uit de kerkers van de duistere
waanzin naar het licht van de goddelijke genade!) J ij hebt goed en juist geantwoord,
hoewel je toch slechts een mens bent; hoeveel temeer zal dan de allerwijste God, als
de oorsprong van alle waarheid en liefde, deze juistheid goedkeuren, omdat hij het
beste weet, hoe en waardoor en waarom wij zo dikwijls gefaald hebben!
[3] Welnu, weet dan, dat wij liefdeloze mensen onze verdwaalde broeders naar het
aantal van hun misdrijven veroordelen, of zij nu wel of geen berouw toonden; God
echter veroordeelt vanuit Zijn liefde en wijsheid geen begane en berouwde
misstappen, maar alleen de verkeerde daden die bedreven werden en niet berouwd.
Ofschoon dat wat gebeurd is nooit ten iet gedaan kan worden, maar in het
onvergankelijke geheugen van God bewaard blijft als een donkere vlek op de lijn
van ons leven; maar die lijn wordt niet beoordeeld in het begin noch halverwege,
maar aan het eind, omdat zij groeit en langer wordt, of rechtuit al naargelang van de
De Huishouding van God deel 1
88
liefde en het recht in haar, of niet rechtuit en krom volgens de boosheid en alle
ongerechtigheid uit haar.
[4] En zie, nu heeft de kracht van de wijsheid uit God ook jouw krommingen recht
gemaakt en je zult je niet zelf oordelen, maar van nu af in rechte lijn je levensweg in
alle trouwen rechtvaardigheid verlengen naar de ware God en dikwijls omzien naar
de door God nu recht gemaakte weg, wdat je in het vervolg niet zult afwijken van de
juiste richting, omdat je dan gemakkelijk een mogelijke bocht kunt ontdekken. Die
kun je dan meteen opheffen door de genade van boven, die je dan het grote doel van
je leven in het rijk van de eeuwige liefde en alle leven vanuit haar zal verlichten.
[5] Ga nu, overdenk mijn woorden, en aanvaard in alle trouw wat je door Hanoch
aangeboden is; de overigen evenzo samen met mij, de gruwelijke, en wees voor
Hanoch een broeder, wees onder elkaar broeders, en wees broeders van het te leiden
volk volgens de wil van God, de machtige, de krachtige, sterke, meest wijze en
liefdevolle. Amen." [6] En na deze slotwoorden verhieven allen zich, bogen voor
Farak en zeiden: "Farak, wijze man uit de oude wijsheid van God! Wij beseffen nu
al jouw grote macht en onbegrijpelijk inzicht in alle dingen; hoewel wij niet inzien
hoe je ertoe gekomen bent, zullen wij toch doen wat jij goed en terecht acht, omdat
we inzien dat je wijsheid op liefde berust, die niemand aan het kortste eind laat
trekken, indien men daarenboven nog op haar goed begaanbare paden wil wandelen,
en dat zullen en willen wij nu allen doen uit en volgens jouw wijsheid.
[7] En zie toe dat je ook Hanoch net als ons op het rechte spoor brengt, " amen.
[8] En zie, toen verlieten allen hun plaatsen en begaven zich naar hun steden en
handelden wijs en goed volgens de raad van Farak, en al het volk was welgemoed
onder hun leiding.
[9] En toen Farak nu op dezelfde manier ook Hanoch gemakkelijk bekeerd had,
stond Hanoch op en greep de sterke hand van Farak en zei: "O broeder, jij hebt waar
gesproken en wel gedaan; want waar een schepsel leeft daar is, zoals bij mij, ook
nog liefde en genade van boven te verwachten; alleen door de dood heeft alles
opgehouden te bestaan. Nu leeft alles nog, - en kan er ook nog veel weer
goedgemaakt worden; daarom wil ik alle wonden die mijn volkeren zijn
toegebracht, weer helen en dat allemaal aan de zijde van jou, wijze broeder, aan wie
het door zo'n groot inzicht gelukt is zo'n groot ongeluk van mij, de maar al te zeer
bedrogene, af te wenden en daardoor ook van het arme bedrogen volk."
[10] En zie, zo zette zich deze nu iets betere regering meer dan vijfhonderd jaar in
een golfbeweging voort, ook zelfs nog onder de zonen, dat wil zeggen kinderen en
kleinkinderen van Hanoch, zoals daar waren zijn jongste zoon Irad (de heftige, een
leerling van Farak), die honderd jaar regeerde, diens jongste won Mahujel (de
fatalist of noodlotsprediker), ook hij regeerde honderd jaar, dan diens jongste won
Methusal (de plannenmaker en ontdekker van de krachten in de natuur), die
honderdtien jaar regeerde, en tenslotte diens won Lamech, die Mij bijna geheel
vergat (de uitvinder van de doodstraffen, die vooral onder zijn heerschappij schering
en inslag werden), hij regeerde tweehonderd jaar.
[11] Maar bij Lamech moet Ik iets langer blijven stilstaan omdat met hem alle
soevereine macht ophoudt en de afgoderij en de aanbidding van Mammon hiervoor
De Huishouding van God deel 1
89
in de plaats komen, evenals de vervloekte natuurfilosofie als het grootste
meesterstuk van de meest ongebreidelde boosheid van de slang.
[12] En zie, Lamech was eigenlijk als middelste won niet gerechtigd te heersen,
omdat naar het aloude gevestigde gebruik alleen de jongste won gerechtigd was de
regering over te nemen en alleen in sterfgevallen of andere gevallen van
onvermogen de eerstgeborene zou regeren, en in het geval dat die ook zou komen te
overlijden pas de middelste zoon. [13] Nu leefden echter Methusals oudste zoon
J ohred (de stille wijze, een aanhanger van de leer van Farak die reeds lang geleden
overleden was) en diens jongste broer Hal (getrouwe leerling van J ohred en
rechtmatige heerser) nog gezond en wel.
[14] Maar Lamech, een ruw, duister, eerzuchtig, meinedig mens, die om zijn
eerzucht te bevredigen heel precies beredeneerd had dat hij in gelijke mate
gerechtigd was om te heersen, werd zeer vertoornd over dit oude gebruik; en omdat
hij bovendien omringd was door een gelijkgezinde, boze bende van spitsboeven,
belegde hij eens met het oog op zijn eerzuchtige plannen een boosaardige
raadsvergadering, juist toen door de dood van Methusal, de overname van de
regering door Hal aanstaande was; hij wilde nagaan wat er te doen viel om zijn
kwaadaardige doel met zekerheid te bereiken.
[15] En zie, een van hen, met de naam Tatahar (dat betekent bloeddorstige, ook: een
bloedhond) gaf hem een gruwelijke raad, zeggende: "Wij zijn zevenenzeventig man
sterk, krachtig als bomen, vermetel als tijgers, moedig als leeuwen en wreed als
hyena's, en jij bent een meester van ons allemaal; daarom geloven wij dat het jou
niet moeilijk zal vallen met een flinke knots in de hand een eind te maken aan
J ohreds wijsheid daar in het bos ginds bij de bergen, waar wij onlangs op tijgers
joegen. En heeft dan de een of andere gulzige hyena met haar scherpe en sterke
tanden zijn beenderen verbrijzeld, dan kun je haar daarna uit dankbaarheid ook nog
de knaap Hal als nagerecht toewerpen, wat voor deze hongerige bosdieren een
welkome maaltijd zal zijn. Dan zeggen wij tegen het volk, dat zij op een jacht op
hyena's door te groot vertrouwen in hun geheime wijsheid, dus roekeloos, in het
gebergte door hyena's verscheurd en werden opgegeten. En omdat jij dan de enige
rechtmatige nakomeling van Kan, Hanoch, Irad, Mahujel en de zoon van Methusal
bent, wie zal jou dan nog de heerschappij en de regering betwisten?!
[16] Nu, Lamech, wat denk je, - is deze raad er niet een die als geen andere zeker
naar het doel leidt? - Ga en handel, wij staan je terzijde en zonder twijfel hebben wij
succes!" [17] En zie, deze raad kwam Lamech zeer goed van pas en reeds de
volgende dag probeerde hij een gelegenheid te zoeken en vond die ook spoedig met
behulp van de slang. Toen hij ontdekte dat J ohred en Hal voor hun genoegen naar
het woud wandelden, ging hij met zijn bende spitsboeven snel langs een andere weg
naar het woud en wachtte daar achter dikke bomen op de beide broers; en toen deze
zich diep in het bos bevonden, stortte hij zich plotseling op J ohred, versloeg hem
met n slag en deed met Hal wat Tatahar hem aangeraden had.
[18] En zie, dit overkwam die beiden omdat zij trots op hun wijsheid waren
geworden en omdat zij als vorstenzonen vergeten waren dat de ware wijsheid alleen
uit de grootste deemoed bestaat en dat zodra deze opzij geschoven wordt, ook de
De Huishouding van God deel 1
90
wijsheid ontwijd wordt; en aangezien dat bij beiden het geval was, was raad noch
hulp mogelijk zonder genoodzaakt te worden hun vrijheid aan te tasten. Dat kan Ik
niet doen, ook niet in de geringste mate, omdat het kleinste deeltje vrijheid oneindig
veel hoger staat dan het hele natuurlijke en lichamelijke leven van alle levende
wezens op aarde tezamen. Vandaar ook het toegelaten geweld in oorlogen, al was
het alleen maar vanwege de vrijheid van wil en handelen van n enkel mens.
[19] Laat dit ook voor jou een waarschuwing zijn, Mijn nogal bekwaam stuk
gereedschap, voor het geval dat je je zou willen verheffen boven je broeders (niet in
stilte en nog minder in het openbaar) omdat Ik jou de gave van de wijsheid gegeven
heb. Want zie, als je onkuis zou worden of uit nood zou stelen of brassen en een
liederlijk leven zou leiden, dan zou hoe dan ook deze bij mensen zeldzame gave in
je zwakker worden; zou je er echter trots op worden, dan zou Ik haar meteen van je
afnemen, je naakt en verlaten achterlaten in het woud van de dwaling en er zouden
verscheurende dieren komen om je op te eten, en uiteindelijk zou er van jou niets
anders meer over zijn dan een slechte naam.
[20] Zie, in deemoed heb je het ontvangen en in deemoed moet je het bewaren en in
alle deemoed moet je het ook aan alle broeders weer doorgeven.
Hoofdstuk 30: Lamech wordt koning
[1] En zie nu verder! - Toen Lamech in het woud aan het hoofd van Tatahars bende
deze daad aan zijn broers had begaan, keerde hij welgemoed terug naar Hanoch en
liet aan al het volk in en om Hanoch en eveneens in de tien steden en de omstreken
zeggen en bekendmaken wat de roekeloze broers J ohred en zijn kwekeling Hal
overkomen was; daarover was heel Hanoch met de tien steden en al het volk uit de
omgeving verbijsterd. Toen kwamen de schrandersten bijeen en ook de wat meer
verstandigen uit de steden en uit het overige volk, drieduizend in getal zonder hun
vrouwen en kinderen, die thuis bleven.
[2] En zo begaf zich dan dit kleine leger mannen naar Hanoch en vervoegde zich bij
Lamech, waar uit naam van allen n het woord voerde en zei: "Waar is dan dat
woud waar zoiets gebeurd is met de jonge koning en zijn wijze broer J ohred? Laat
ons de plaats van de afschuwelijke misdaad afzoeken om mogelijkerwijs nog enige
treurige resten te vinden of misschien toch nog andere sporen die ons overtuigen
kunnen van de waarheid van deze boodschap. Wij kunnen daar dan dit grote
ongeluk oprecht betreuren en daarna de hyena's opzoeken, want die zullen beslist
nog bloed aan hun snuit hebben, en ze dan met al hun soortgenoten wurgen en
doden met onze knotsen en steenslingers, ter verzoening van hun schuld aan wat
J ohred en Hal overkomen is". (3 J uni 1840) [3] "J a", zei Lamech, "J ullie hebben de
juiste beslissing genomen; ik als je huidige rechtmatige koning (eigenlijk 'kan ik' of
het verouderde 'kun ig') zal te midden van jullie hetzelfde doen en mijn eerste
dienaar Tatahar zal onze gids zijn tezamen met zijn goed bewapende gezellen!"
[4] En zie, dit snelle, gepaste besluit van Lamech beviel het volk en men zei: "Zie,
zie en luister! Huhuhorah (dat betekent: er is nog een rechtvaardige koning!); ook is
hij verstandig, laat hem onze koning zijn!"
De Huishouding van God deel 1
91
[5] En daarop stonden allen op en gingen, geleid door Lamech naar het tijger - en
hyenawoud en vonden daar ook spoedig de nog met bloed bevlekte gruwelijke plek
en ze treurden en weenden daar en raapten de verstrooide resten van de kleren
bijeen uit bedroefde eerbied.
[6] En toen zij daar hun ijdele rouwdienst verricht en de waardeloze relikwien van
J ohred en Hal verzameld hadden, verlieten zij de gruwelijke plek en trokken vol
bittere wrok in groepen van honderd man, elk op een kleine afstand van dertig
uitgestrekte handen van elkaar, het woud in om de snode hyena's te zoeken. En zie,
ook niet n enkel dier wilde zich laten zien, laat staan een hyena. Toen zeiden zij:
"Het laaghartige dier is beslist naar de bergen gevlucht! Houd moed! Hoewel geen
sterveling sedert Kan het ook maar gewaagd heeft n voet op een berg te zetten,
zullen wij dat nu voor de eerste keer doorbreken; want wij hebben een goede reden
hiervoor en geen God is in staat deze stap af te keuren, omdat wij een rechtvaardige
zaak tegen deze snode, vraatzuchtige beesten hebben. Daarom nog eens: houd
moed, - ook al zouden wij met zijn allen te gronde gaan!"
[7] En zie, Lamech antwoordde daarop: "J ullie stem is naar mijn wil en voor jullie
een gebod. Ga daarom en doe wat je je hebt voorgenomen; ik zal hier aan het hoofd
van Tatahars groep op jullie wachten en een waakzaam oog houden op het een of
ander beest aller beesten, dat aan je harde slagen ontkomen is."
[8] Daarmee waren de drieduizend tevreden en ze liepen onwennig met aarzelende
schreden en durfden nauwelijks om te kijken van duizeligheid bij de aanblik van de
door hen beklommen hoogten en de diepten die ze achter zich gelaten hadden. En
zie, drie dagen lang zochten zij naar de hyena's, maar geen enkele wilde zich laten
zien; toen kregen zij er genoeg van en sloegen met hun knotsen tegen een meer dan
twaalf klafter* (* 1 klafter =1,90m) hoge, zeer steile rotswand, die hen het
voortgaan verhinderde en zij vervloekten de wouden en de bergen, omdat die
onderdak verschaften aan allerlei monsters, en zij riepen de bomen, rotsen en
rotswanden ter verantwoording en spuugden op de aarde om de schande van het
bloed dat zij dronk en vervloekten haar tot in de grond en vervloekten de zon, omdat
die zo' n gruweldaad verlicht had en ook alle sterren en de maan die zo' n ongehoord
laaghartige daad aan hadden kunnen zien. En een van hen was de grootste en de
sterkste en heette Meduhed (dat betekent 'de sterkste'). Deze keerde zich om en
richtte enige korte, maar zeer passende woorden tot de in woede ontstoken menigte
en zei: [9] "Wat hebben jullie voor met deze onzin? Zie, jullie breken en
versplinteren je knotsen op deze dode, harde, onoverwinnelijke rotswand en maken
de terugweg glibberig met je gekwijl! Als wij nu zouden terugkeren en er zouden
hyena's, tijgers, leeuwen, beren of grote slangen ons de weg versperren, hoe denken
jullie je dan te verdedigen! De oude God heeft ons hier al een niet te overwinnen
grens aan onze blinde, vruchteloze wraak gesteld; hoe gemakkelijk kan Hij een nog
veel verschrikkelijkere op de terugweg opstellen! Bedenk daarbij, dat het slecht
strijden is tegen de Oude" daar Hij zelfs bomen en stenen levend zou kunnen maken
als Hij te weinig dieren zou hebben om ons allen te verslaan en te doden vanwege
onze dwaasheid en onze ongehoorzaamheid. Wij hebben de bergen betreden
ondanks het strenge gebod van de wijste en rechtvaardigste mannen, Kan, Hanoch
De Huishouding van God deel 1
92
en Farak. En wie weet, wonen er boven deze wand hogere wezens, waarover onder
het volk nog steeds vage geruchten de ronde doen; want deze bergen zijn hier niet
voor niets! En al zou slechts een van die wezens ons in het oog krijgen, wat zou ons
povere aantal voorstellen ten opzichte van n zo'n reus van God?! Laat ons daarom
in alle bescheidenheid omkeren nu het nog dag is, opdat wij niet te gronde gaan
onder de vervloeking van de nacht, die van oudsher reeds een grote vijand van ons
was - zoals de dag een plaag, die echter niet zo nauw verbonden is met zulke grote
gevaren als de nacht. Laten wij daarom deze weloverwogen raad opvolgen. Amen."
[10] En zie, toen deze toespraak hen tot bezinning had gebracht en zij weer moed
hadden gevat en zich op de terugweg wilden begeven, kreeg Meduhed een grote
man in het oog, die op een vooruitstekende punt van de wand stond; en deze man,
een zoon van Adam en plaatsvervanger voor Abel, was Seth, die later van Mij door
middel van de engel Abel, zijn broer, de opdracht kreeg met Adam en Eva naar het
beloofde land te trekken en in de bergen te gaan wonen met het uitzicht op het ver
verwijderde vroegere paradijs, waarover Ik later nog iets uitvoeriger zal spreken.
[11] En zie, deze Seth sprak hen met krachtige stem aan, omdat hij een van diegenen
was die nog steeds de taal van alle schepselen sprak en zei: "Ruwe en God geheel
vergeten hebbende kinderen van Kan, de broedermoordenaar! Welke gerechte straf
van God, de Vader van mij en van de nog levende Adam, alsmede van al zijn
kinderen die op de hoogten leven, heeft je hierheen, in de sterke armen van jullie
ondergang gevoerd? O jullie slangengebroed, wat zien jullie er uit?! O jullie voer
voor de hyena's, vertel me, wat wil je hier op deze heilige plaats! - Wat heb je te
zoeken op de voor jullie zo streng verboden plek? Wijk van hier en val allen
tezamen in de gapende muil van de bij overtreding voor jullie gestelde straf,
namelijk de dood brengende muil waaraan je niet zult ontkomen, tenzij deze
rotswand je voor eeuwig zal begraven!"
[12] En zie, toen viel Meduhed neer op zijn knien en riep luid om erbarmen en
genade. Seth evenwel, die namens Mij sprak en zodoende ook des te meer vervuld
was van Mijn liefde, liet zich spoedig vermurwen door Meduheds klagende stem en
zei: [13] "Meduhed, jij alleen mag naar mij opkijken, naar de grote nabijheid van
God, omdat jij je broeders afhield van grote, moedwillige boosheid voor het
alziende oog van God; daarom zal alleen jij weten waar en wie deze vraatzuchtige
hyena is: zie, deze duizendvoudige hyena is beneden gebleven aan de
slangentongenspits van de bende van Tatahar en heet Lamech!
[14] Maar laat niemand van jullie het wagen hem aan te raken! Zevenenzeventig
maal wee over degene die zich aan hem zou vergrijpen, - omdat zo iemand vooruit
zou lopen op Gods tijd, hetgeen echter het allerverschrikkelijkst zou zijn, omdat zo
iemand de band van de goddelijke liefde zou verbreken en daardoor de brede,
onmetelijke gordel van het scherpste gericht van de Godheid zou ontketenen,
waardoor zich grote vuurkolommen over de hele aarde zouden uitstorten en zo de
hele wereld door vuur vernietigen. En sta nu op met je bende en trek in vrede naar
huis en let niet op Hanoch, maar op jezelf en op God, die een getrouwe Redder is
van diegenen die altijd naar Hem opzien, - zowel in vreugde alsook in nood!
Amen." [15] En zie, toen werd Seth n lichtgloed; daar schrokken zij van en
De Huishouding van God deel 1
93
vluchtten weg uit zijn aangezicht over heg en steg en bereikten de vlakte voor
zonsondergang en tegen middernacht ook hun huizen, die tien uur gaans van de
bergen verwijderd waren.
Hoofdstuk 31: De landverhuizing onder leiding van Meduhed
[1] En zie, voor zij uiteen gingen, nadat zij op hun geboortegrond aangekomen
waren, richtte Meduhed een kort woord tot hen en zei: "Broeders, luister zeer goed
naar mij; want wat ik jullie nu zal zeggen is van het grootste belang. J e hebt de man
op de vooruitstekende punt van de rotswand in het hoge gebergte gezien en de
donderende klank van zijn krachtige stem gehoord en tenslotte ook nog bemerkt dat
een groot licht hem omhulde, zodat wij van angst huiverden en daarop onze voeten
door grote vrees zo voortgezweept werden, dat die over heg en steg zijn gesprongen
en wij hier op onze welbekende geboortegrond zijn aangekomen.
[2] J ullie hebben hem de ons welbekende duizendvoudige hyena horen vermelden;
jullie hebben ook zijn waarschuwing gehoord over de zevenenzeventig voudige
wraakneming en hebben tenslotte ook allemaal zijn ongehoorde straf rede over de
vuurzuilen vernomen.
[3] Oordeel nu zelf wat er in zulke omstandigheden te doen valt! - Laten wij hem in
leven, dan zal hij spoedig met ons allen hetzelfde doen wat hij zonder schroom met
zijn broers gedaan heeft; maar laten wij een gerechte wraak over hem komen, dan
worden wij van boven gewroken met vuur, zevenenzeventig keer. Dus zijn wij nu
russen hamer en aanbeeld terecht gekomen; of wij nu het ene of het andere doen, er
wacht ons altijd een gewisse dood. - Mijn raad luidt nu als volgt:
[4] Het schrikwekkende geheim als het ware een doodsgeheim - begraven wij diep
binnenin ons, nemen dan onze vrouwen en kinderen en verlaten vervolgens in het
holst van de nacht in alle stilte dit gruwelijke land en trekken in de richting van de
morgen, waar ons al dikwijls een laag gebergte opgevallen is en trekken
daaroverheen; dan zal wel blijken of er ergens nog een land zonder deze
misdadigheid bestaat. En ook al zou dat aan het eind van de wereld liggen, dan
geloof ik nog dat het beter is daar rustig te leven en op hoge leeftijd in te slapen, dan
hier in voortdurende onrust of de aarde met je eigen bloed te drenken of tot as
verbrand te worden. [5] Want de reus op het klif sprak ook: 'Let niet op Hanoch,
maar op jezelf en op God, die een getrouwe Redder is van diegenen die altijd naar
Hem opzien, zowel in vreugde alsook in nood!', - en de laatste heeft bij ons nu zeker
zijn hoogtepunt bereikt.
[6] Daarom, broeders, in wie zoals bij mij de gerechtigheid brandt, vertrouw op de
God waarover de grote man op de berg krachtig voor ons heeft getuigd en laten wij
het liever nog vandaag dan morgen doen, omdat het anders misschien wel eens te
laat zou kunnen zijn; vat daarom moed, vertrouw op God en morgen zullen wij
ginds in het verre gebergte de zon begroeten. Schiet op en haal je familie en hetgeen
je bezit, zoals vruchten en dieren en in drieduizend ogenblikken treffen wij elkaar
weer hier, goed voorzien van knotsen, amen!"
De Huishouding van God deel 1
94
[7] En zie, amen sprak ook de schare en in twee uur was alles klaar voor de reis, dat
was omstreeks het tweede uur na middernacht. En. toen nu Meduhed alle vaders had
geteld en zag dat zij voltallig waren, dankte hij God en vluchtte aan de spits van de
grote hem volgende menigte, die uit tienduizend mannelijke en twintigduizend
vrouwelijke personen op evenzoveel kamelen en grote ezels bestond.
[8] En toen de zon opging, hadden zij allang het verre laaggebergte bereikt, wat
stellig zonder Mijn bijzondere hulp niet zou hebben kunnen gebeuren omdat het
gebergte hemelsbreed dertig uur gaans verwijderd lag. [9] Hier weidden zij twee uur
lang hun dieren, rustten uit en aten van de meegenomen vruchten en dankten God op
bevel van Meduhed voor de wonderbaarlijke redding. Maar Meduhed ging,
opgewekt door zijn geest en begeleid door tien man, iets verderop en viel voor het
gezicht van zijn tien begeleiders op de aarde neer, ontstak in liefde tot God en zag in
het licht van zijn liefde veel boosheid in zijn hart. Hij begon daarop te huilen en te
weeklagen van berouw over zijn grote schulden.
[10] En toen Ik zag dat hij het ernstig met Mij meende, schreef Ik in duidelijk
leesbare vurige letters de volgende woorden in zijn hart: Meduhed, sta op in het
aangezicht van Mijn grote barmhartigheid! - J ij bent gered met al diegenen die, door
jouw liefdevolle zorg in beweging gezet, je tot hier zijn gevolgd. Maar hier kunnen
en mogen jullie niet lang vertoeven, nog minder blijven, - zoals je ziet loopt dit
smalle dal in de richting van de morgen en het kleine riviertje stroomt eveneens
daarheen, loop jij daarom ook met de schare zeventig dagen lang in die richting
voorwaarts en als je dan aan een onoverzienbaar groot water zult komen, rust daar
dan zeventig dagen lang uit. En kom dan weer tot Mij in je hart, zoals vandaag, dan
zal Ik je de weg wijzen die je over de wateren moet gaan om in een ver, groot land
te komen, waar jullie zonder bloedvergieten veilig zullen zijn voor de wreedheid
van Lamech, de broedermoordenaar. En indien jullie honger mochten krijgen, eet
dan van alle vruchten die je onderweg in grote hoeveelheden aan zult treffen en
drink het goede water van de stroom, die tot aan het grote water je wegwijzer zal
zijn en gedenken jullie allen zoals vandaag, je grote, boven alle wezens verheven
God en gedenk dat Ik een volk op aarde heb, waarvoor Ik een heilige, liefdevolle
Vader ben! [11] En bedenk, dat toen deze aarde als een dauwdruppel uit Mijn grote
Vaderhart en gindse zon als traan van erbarming uit Mijn alziend oog vloeide, O
toen waren ook jullie nog Mijn kinderen! Tracht daarom als kleine schare door
liefde te worden wat je eens was, nog voor de aarde een ontuchtig geslacht droeg en
ginds de grote zon brandde uit Mijn genade! Maar nu moeten jullie op weg gaan en
verder trekken in Mijn naam! Amen."
[12] En zie, Meduhed sprak deze woorden hardop uit tegen de grote menigte en hij
was diep ontroerd en de schare met hem, en vlug stonden zij op en handelden
precies volgens Mijn geopenbaarde wil.
[13] En zie nu, toen Meduhed na een reis van zeventig dagen aangekomen was bij
de hem reeds genoemde oever van het grote water op aarde, dat jullie vandaag de
dag de 'Stille Oceaan' noemen en dat aan de kusten geelachtig maar deels ook - op
de diepere plaatsen - over brede banen helemaal blauw oplicht door de vermenging
van de kleuren van de bodem, van het rijkelijk voorhanden zijnde koperzout en de
De Huishouding van God deel 1
95
zich daarin brekende stralen van de zon, sloeg hij met zijn schare een kamp op in
een streek die overvloedig beladen was met goede vruchten, precies de plaats waar
Ik hen wilde hebben.
[14] En omdat Meduhed - en ook allen die hem gevolgd waren - zag dat Ik een
goede Gids ben, boog hij voor de schare zijn hoofd diep voorover naar de aarde en
dankte Mij uit de grond van zijn hart, en uit de menigte volgden allen toch min of
meer zijn goede voorbeeld, waaraan Ik een welbehagen had.
[15] En zie, toen nu Meduhed zijn dankzegging voleindigd had, in zijn hart diep
geroerd door Mijn grote genade, en hij opstond en de nog liggende, met dank
vervulde menigten overzag, begon hij te wenen van vreugde over Mijn grote
erbarming, die zovelen het leven gered had en aan hen, die reeds zo lang in grote,
harde slavernij leefden, de gouden vrijheid teruggegeven had en een zo rijke en
onder Mijn hoge bescherming staande veilige rustplaats.
[16] En toen spoedig daarna de menigte gesterkt en ook zeer opgewekt weer
opgestaan was, besteeg Meduhed een kleine heuvel, ongeveer zeven klafter hoog of
nog nauwkeuriger, zeven manshoogten boven de wijde vlakte en hield van daaraf
een uitvoerige en lange toespraak, die hem in zijn hart van boven was ingegeven. En
hij voegde er niet n woord aan toe, noch liet hij n woord weg en was zodoende
een echte prediker uit Mijn naam voor de licht en liefde behoevende schare. De
woorden van zijn uitvoerige en lange rede luidden als volgt:
[17] "Broeders, kijk naar mij en luister met open oren en harten naar de woorden die
ik op innerlijk bevel van God nu zal spreken en jullie moeten geduldig luisteren,
want zij zijn van groot belang!
[18] Luister: God, de allerhoogste, heeft ons op wonderbaarlijke wijze uit de
moorddadige handen van Lamech bevrijd en heeft ons behouden hiernaartoe geleid
tot aan het einde van de wereld, want jullie allen zien het einde van de aarde en het
begin van de grote wateren. Kijk naar het mooie en heerlijke land, dat als het ware
vanuit de hoge hemelen op aarde neergedaald is en het zou zeker een grote vreugde
voor ieder van ons zijn om hier voorgoed te kunnen en te mogen wonen. Maar de
wil van boven, vanaf de hoogten van God, luidt niet zo; wij mogen hier slechts
zeventig dagen blijven, want in deze tijd zal een wreedaardig leger van Lamech met
Tatahar aan het hoofd ons wel weten te vinden. En wee degene die in zijn wrede
handen valt; hij zou hem verscheuren als een tijger een lam!
[19] Daarom heeft de Heer in Zijn genade mij een plek getoond waar wij naartoe
zullen gaan. Daar zullen wij gereedschappen vinden gelijk aan die welke al gegeven
zijn aan Zijn grote kinderen die ginds op de grote hoogten van de aarde wonen,
opdat we hierdoor tevens zullen beseffen dat Hij ook onze Vader wil zijn en zal
worden, als wij bereid zijn ons gewillig te onderwerpen aan Zijn uitermate grote
liefde, die tot hiertoe zo voortreffelijk voor ons gezorgd heeft als ooit ook maar het
beste vaderhart voor zijn kinderen zou kunnen zorgen, zelfs al zou dat van alles in
de allergrootste overvloed bezitten.
[20] Daar zullen wij het gereedschap nemen en het gebruiken om slanke bomen te
vellen, die van de schors en alle takken te ontdoen en ze dan aan vier zijden te
bewerken, zodat ze zo glad worden als een rustige watervlakte. En er moeten
De Huishouding van God deel 1
96
tienduizend stammen van de mooiste en de beste kwaliteit, die maar weinig loof
hebben, goed voorbewerkt worden. Elk van de zo goed voorbewerkte stammen moet
tien manslengten lang en n pas breed zijn; dan moeten eerst dertig stammen door
middel van nagels, die ook in grote hoeveelheden bij het gereedschap aangetroffen
zullen worden, vast met elkaar verbonden worden. En als dan zo'n bodem klaar zal
zijn, dan moeten aan de zijkanten drie stammen in de lengterichting boven elkaar
bevestigd worden en in de breedte steeds twee boven elkaar; en dan moet de
binnenkant met hars en pek van de bomen, dat intussen door de vrouwen en de
kinderen in grote hoeveelheden verzameld moet worden, goed gedicht worden.
[21] En deze nieuwe bouwsels moeten wij langs de oever oprichten, en op de laatste
dag moeten wij nog overal een grote, van groen loof voorziene tak op iedere hoek
van het bouwsel bevestigen, als teken van de behaalde overwinning door de grote
genade van boven. Wat er verder nog te doen valt, daarop wachten wij tot op de
laatste dag, volgens de grote belofte die tot mij kwam toen wij onze ogen nog in
grote vrees en angst op Hanoch gericht hielden; en dit doen wij met zijn allen als
broeders verenigd, omdat wij geen vorst hebben, aan wie wij de ten hemel
schreiende schatting moeten afdragen, afgezien van onze grote God, die een Heer is
van alle macht en kracht, eeuwig oneindig, en die ook een machtige en
rechtvaardige Heer is over alle heren, waar zij zich nu en in alle toekomstige tijden
der tijden ook onrechtmatig op de hele aarde mogen bevinden als plegers van
gruwelijke daden en moorden op hun broeders. Onze God, die een Vader voor ons
wil zijn, zijn wij liefde en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd; wie
zich daartegen zou willen verzetten, zal niet door zijn broeders met roeden en
knuppels getuchtigd worden, maar God Zelf zal hem straffen door hem Zijn genade
te onthouden. [22] Nu weten jullie voorshands alles wat er op dit moment nodig is;
kom daarom bij elkaar, verkwik je met spijs en drank, dank de Heer en begin dan
vlug met het opgedragen, grote werk, amen."
Hoofdstuk 32: Het hooglied van Meduhed
[1] En zie, toen nu Meduhed deze toespraak beindigd had, vielen allen voor God
op hun knien ter aarde neer en dankten en prezen God vanuit het diepst van hun
hart, en dat duurde wel een uur; toen verhieven zij zich opgewekt en gingen, door de
geest van de genade geleid iets verder landinwaarts en vonden daar in een ruime
grot een grote hoeveelheid werktuigen van allerlei soort, zoals houwelen, aksen,
bijlen, schaven, allerlei soorten messen, zagen, hamers, boren, winkelhaken, beitels
en een miljoen dubbele spijkers, door jullie krammen genoemd. En zie, toen werden
zij zo buitengewoon blij, dat zij sprongen en juichten van vreugde over Mijn voor
hen niet te begrijpen grote genade. (N.B. Zie, wat Ik jullie hier geef is meer dan
deze gereedschappen; maar er is er nog niet n die zich van ganser harte
aangediend heeft om Mij met grote vreugde in zijn hart naar behoren te bedanken.
Let op, jullie stompzinnige vereerders van Mijn naam en fijnproevers van Mijn
woord en zet de poorten van de liefde, van de nieuwe, heilige stad in jullie harten,
wijd open, opdat Ik Mijn engelen daar naartoe kan sturen, zodat zij van tevoren alle
De Huishouding van God deel 1
97
pleinen, stegen en schuilplaatsen zullen reinigen, evenals alle daaraan gelegen
woningen, zodat Ik dan Mijn intrede zal kunnen doen en jullie Mij dan tegemoet
hollen en in grote vreugde uitroepen: 'Hosanna in den hoge en vrede voor alle
volkeren die van goede wille zijn; geloofd zij de Heer, die op een ezelin aangereden
komt; halleluja voor de zoon van David; hallelujah voor de vorst van de vrede;
hallelujah voor Hem, die komt in naam van de Here God Zebaoth; Hij alleen is
waardig alle lof, alle roem en alle eer van ons te ontvangen; Hij is de heilige, enige
Vader van onze harten, amen!') [2] En nu weer verder! - Zie, toen namen zij al die
gereedschappen en ook de spijkers en droegen die naar de oever; zij sterkten zich
daar door rust, spijs en drank en gingen reeds de volgende dag met van
dankbaarheid vervulde harten aan het werk en loofden Mij zelfs als zij missloegen, -
het was ook daarom, dat hun arbeid zo snel en goed vorderde, wat meer als een
wonder dan als eigenlijk werken moet worden beschouwd; en zodoende kwamen
tweehonderdvijftig bakken binnen veertien dagen kant en klaar en werden aan de
oever met touwen vast gemaakt, zodat zij gezekerd waren tegen wegdrijven door de
steeds langzaam opkomende vloed van de grote zee.
[3] En zie, zo bleven er na getrouw verrichte arbeid nog goed vijftig dagen van
volkomen rust voor hen over. Gedurende die tijd verstrekte Ik hen door de
waarachtig vroom en liefdevol geworden Meduhed steeds meer kennis omtrent Mij;
ook leerde Ik hen het vieren van een sabbat, op welke dag zij zich, in Mijn liefde
rustende, van iedere arbeid moesten onthouden en ook moesten zij gedurende deze
hele rustdag zich volkomen aan Mij wijden. En als zij dit voortdurend zouden doen,
dan zouden zij allemaal uiteindelijk net zo wijs worden als Farak was en Meduhed
nu is. J a, als zij hun best zouden doen om godvruchtig te worden, niet alleen uit
grote eerbied en door enkel Mijn naam te kennen, maar veel meer door te beginnen
Mij met de juiste deemoed in hun harten in alle oprechtheid lief te hebben en zij dan
in die liefde zouden groeien, zou Ik ook een goede Vader voor hen worden en de
dood zou van hen teruggenomen worden, omdat zij dan weer als kinderen
opgenomen zouden worden in de brede schoot van de goddelijke liefde tot aan een
gewisse grote tijd aller tijden op aarde, omdat zij dan allen tezamen naar de grote
Vader zouden komen en Zijn gelaat voor eeuwig zouden aanschouwen en zich
verzadigen aan de onmetelijke rijke uitstromingen van de liefde uit Mij.
[4] En zie, zij hoorden van alles daarover door de mond van Meduhed en waren daar
zeer blij mee en drongen zich in menigten om Meduhed heen en verlangden er erg
naar om dagelijks iets over Mij te ervaren; in de hemel verheugde Ik Mij hierover en
alle engelen van de oorspronkelijke schepping ook.
[5] Zo leerde Ik hun door Meduhed ook de woorden in tekens vast te leggen; die
tekens waren overeenstemmende beelden, waarbij achter de natuurlijke vorm een
geestelijke betekenis schuilging; en zo leerden zij in deze korte tijd ook schrijven en
lezen. [6] En zie, zo heb Ik Mij in korte tijd een volk opgewekt waarvan tot op dit
uur nog afstammelingen bestaan, - waar echter, daarover later! Welnu, toen zij nu zo
goed voorbereid waren, liet Ik op de achtergrond een hooglied vol wijsheid en liefde
voor hen klinken door middel van Meduhed; het werd daar reeds opgetekend en is
nog heden ten dage voorhanden - waar echter, ook daarover later! Het luidde als
De Huishouding van God deel 1
98
volgt: Luistert allen, gij late kinderen van Mijn genade, hoe Ik u onthaal, luistert,
hoe Ik u allen uitnodig aan Mijn grote gastmaal! Komt allen, die trouw van harte zijt
hier in Mijn midden, en doet mede met 't gemeenschappelijk loven van Mijn naam,
nog volgens d' oude zede, die Meduhed u zo vroom en trouw wist te leren, daar hij -
als eerste - Mij in zijn hart heeft willen begeren! Neemt dus zijn goed en zinnig
voorbeeld wel in acht; ziet zijn ogen, mond en oren, en zijn witte baard, zo zacht, als
veilige tekenen van zijn vroom en zeer wijs spreken! O, dat toch jullie allen in dit
alles hem geleken! Zodat ook gij straks worden kunt Mijn lieve, trouwe kinderen,
die dat kwade slangen broed niet meer vermag te hinderen. Ziet, schoon spoelen van
haar gruwelen zal Ik spoedig heel deez' aarde, der zondaren streven naar Mijn liefde
zal dan blijken zonder waarde! Maar als gij van binnen trouwen vroom van hart zult
blijven, zal Ik Mijn watervloeden graag aan u voorbij doen drijven! En als Ik straks
Mijn toorn zal ontkluisteren van zijn banden, dan zult gij veilig zijn geborgen: Ik
zorg voor hogere landen! Dan zullen op aarde alle geslachten klagen,en de 'groten'
zullen geen hoongelach meer wagen. En als dan d'hoge watervloeden ruisend
stromen over de bergen, zullen ze slechts weinig kinderen sparen: dat zijn Mijn
liefdedwergen. J a, zeer klein werden ze en heel veel minder waard; hun groot
gebrek aan liefde heeft hen zeer ontaard! Ziet op dus naar Mijn licht-doorstroomde
hemelzalen, Ziet Mijn sterren stralend van Mijn gen verhalen. Ziet hoe de vlakten
der aarde worden verlicht door de zon. Ziet hoe de maan haar begeleidt, welwillend
van toen ze begon. Ziet alle werelden gehoorzamen aan Mijn wil. Doet gij ook zo
dus al uw werken steeds heel stil. Ge wilt het wezen van de sterren geheel
doorleven? Hoor! Ik zeg: de liefde zal het juiste antwoord geven! Als het hart
volkomen zuiver op de liefde zal zijn gericht, zal Ik de fakkel van Mijn genade
geven als een licht; daar leest een ieder dan gemak'lijk in fel en vlammend schrift,
Gods naam in grote letters heel duidelijk gegrift. O gij, klein hart, in nauwe borstkas
ingesloten, kendet gij de bron, waaruit zo groots ge zijt ontsproten..., dan zouden er
geen vragen over de dode materie in u rijzen; ge liet ze, onbekommerd, dan graag
zweven op hun eigen wijzen, wetend dat de Schepper Zelf van al deez' nietig kleine
dingen..., onbeduidend vergeleken met een hart, dit steeds met liefde wil omringen.
Dt, wat voor zwakke mensenkinderen zo vaak als groot opdoemt, wordt door Mijn
liefde daarentegen slechts zo klein genoemd! Want die dingen in de ruimten, ze zijn
als niets zo klein... gelijkend mensenharten, die nog niet ontkiemd in liefde zijn!
Houdt daarom niets voor groot dan slechts Mijn liefde trouw en, wat direct daarna
komt: des zondaars waar berouw. Ik alleen ben groot, daar Mijn liefde en machtig
besturen, en een vrije geest, die in de orde is gegrondvest, zal voortduren. Wat
betekenen Mijn zonnen in hun onbekende banen?! Slechts dat ze u als al het andere,
steeds uw zwakte manen! Wat zijn zij meer... in het licht van Mijn volmaakte
Godheid...dan 't afgevallen hulsje van een zojuist ontpopte mijt? Stel dat g' eens tot
in het centrum al dezer werelden in mocht keren... om daar dan het geruis te horen
van hun snelle vluchten door de sferen... Om daar ook de sterkte te meten van aller
zonnen felste licht... en d'almacht te verstaan, waarmee Ik al dat groots verricht...
Zoudt ge ook dan nog nader tot Mijn grote liefde kunnen komen? Neen zeg Ik; aan
vertwijfeling zoudt ge niet kunnen ontkomen! Zoudt gij ook kunnen besturen daar
De Huishouding van God deel 1
99
de grote hemelwagen? En hem - net als grote geesten - snel naar de sterren jagen?
Kondt g'uit uw mond ook lichtende zonnen baren, zonder ween? En hen
onderdompelen - zoals Ik de Mijnen - in de golven van de zeen? Dan nog zou al
uw kracht, naast de Mijne, een vergelijk behoeven: ze is als zand en stof in oude
leem - en steengroeven! Kijk op naar 's hemels blauwe randen, kijk over golven naar
der zeen verre stranden, maar geloof gerust, omdat Ik 't u zeg: grenzen zijn daar
niet, waar men overdag zeen van licht van de zon en 's nachts de sterren ziet! En
heel de inhoud van uw grote zee is zelfs niet te vergelijken met slechts een druppel
der daargindse 'kleinste' sterrenrijken. Richt daarom uw oog op Mij, de Grote, gij
kleine mensenrij, en beperk uw weetgierigheid maar tot Mij. Heinde en ver, ja
overal moet ge Mijn liefde zoeken! Laat uw blikken alom dwalen tot in de
vreemdste hoeken! De tekenen van Mijn naam zult g' overal kunnen vinden; maar
laat u dan ook door niets anders dan door Mijn liefde binden! J a, zelfs het gras zal u
over Mij verblijdend informeren, mits g'u maar onophoudelijk van Hanochs zonden
afblijft keren! En als g' elkaar, als broeders nu, steeds trouw wilt blijven minnen, en
in bedwang houdt voor elkaar uw ongeregeld' aardse zinnen, dan zal grote genade
tot u komen van boven... en u zal getoond worden hoe men de Vader moet loven. Zo
kniel dan neder op deez' aard', de moeder van uw zonden, schudt af het stof der
slang, 't maakt dodelijke wonden! Dank Mij, jullie Redder, vol nieuwe vreugde in
het hart en laat aan Mij gewijde tijd je nooit brengen tot enige smart! Laat de macht
van Mijn liefde jullie diep in de harten raken, dan zal het licht van Mijn genade je
tot nieuwe mensen maken!
[7] En zie nu, toen Meduhed dit belangrijke lied van het leven uit Mijn genade, dat
een klein vonkje is van Mijn oneindige liefde en alle daaruit voortvloeiende
erbarmen, geheel had opgetekend en het daarna ook aan het volk had voorgelezen,
was er een tomeloze vreugde onder hen ontstaan, die slechts door een wonder uit de
hemel gematigd had kunnen worden. En dit wonder was een plotselinge regen en
deze regen was een regen van liefde vanuit Mij, omdat hun vreugde terecht was;
want zij verheugden zich erover dat Mijn naam aan hen bekend was gemaakt, maar
nog meer over Mijn liefde; en het allermeest verheugden zij zich erover, dat de
bovenmatig grote, heilige God als Vader zo minzaam in de meest onbegrijpelijke
liefde de kinderen van de ellende door Meduhed onderrichtend had toegesproken.
[8] En zie, zo dreef de regen hen uit elkaar en naar hun tenten, die waren gemaakt
van twijgen, gras en witte leem, en zelfs daar prezen zij gelukzalig Mijn naam in
engere kring tot midden in de nacht en zij zouden niet opgehouden hebben met hun
loftuitingen als Ik niet een welverdiende, rustige, zoete slaap over hen had laten
komen. (N.B. Ik heb jullie, als je ware Vader, al grotere dingen gegeven, verdiend
en onverdiend, maar sedert de overste van de Romeinen en de Kanatische vrouw in
het evangelie en, op een enkele uitzondering na, bij de apostelen en enige
martelaren, heb Ik sindsdien nog nooit zo'n grote vreugde gevonden, maar bij jullie
al helemaal niet. Ik verlang het weliswaar ook niet, maar zeg jullie alleen, dat je Mij
steeds meer moet beginnen lief te hebben; dat wil Ik van jullie. Daarover hoef je
geen hartzeer te hebben; want wat niet is, kan toch nog wel eens komen als jullie
Mij nader leren kennen en daardoor jullie harten verruimd zullen worden, zodat Ik
De Huishouding van God deel 1
100
met al Mijn genade daar in zal kunnen trekken. Dat is iets wat jullie je allemaal
boven alles zouden moeten wensen, maar niet moeten vrezen, zoals enigen onder
jullie dat doen, want in de liefde mag zoiets niet. Amen.)
Hoofdstuk 33: De afvaart van de Meduhedieten
[1] En zie, toen de nog overgebleven vijftig dagen verstreken waren, riep Meduhed,
door Mij genspireerd, hen allen bijeen en hield een gloedvolle (8 juli 1840) rede tot
hen, die als volgt luidde: "Mannen, vrienden en broeders met al jullie vrouwen,
kinderen, knechten en meiden, die nu eveneens volgens de wil van boven onze lieve
broeders en zusters zijn, kom allen hierheen tot mij en stel je om de kleine heuvel op
volgens de bekende orde, zodat jullie goed de aan mij geopenbaarde nieuwe wil van
de allerhoogste God kunnen vernemen!
[2] Want de Heer wil dat jullie al het gereedschap zullen verzamelen en daarvan
moet je in iedere bak van iedere soort een gelijk aantal leggen op het stro dat jullie
tot rustplaats gediend heeft. En als jullie dat gedaan hebben en de goed van loof
voorziene takken met de nog overgebleven nagels op de hoeken bevestigd hebben,
breng dan pas de verzamelde vruchten daarheen, genoeg voor de duur van minimaal
dertig dagen en leg die voorzichtig onder de takken op vijgenbladeren! Laat de
kamelen en de ezels achter als teken voor de Lamechieten, dat wij hier waren en ook
ten teken dat wij al het dierlijke achterlieten en alleen het menselijke en dus ook het
Goddelijke gered hebben. Leg om de gereedschappen kleine twijgen tot n voet
hoogte en bedek die met jullie dekkleden en strooien mantels, en werp de
dierenhuiden over het gereedschap. En als dit alles precies volgens het door mij
verkondigde goddelijke voorschrift is gedaan, kom dan nog eenmaal bij deze heuvel
naar mij toe, opdat ik jullie allen volgens de wil van boven verdere gedragsregels
kan geven. Dan zullen wij gemeenschappelijk God danken en Hem plechtig prijzen
voor Zijn onmetelijke en onbegrensde goedheid en barmhartigheid.
[3] Ga nu en doe vlug wat jullie door mij van boven is aangeraden, amen."
[4] En zie, toen bogen zij zich allemaal naar Meduhed, dankten in hun harten God
voor deze aanwijzingen en gingen zeer bereidwillig en snel aan het opgedragen
werk; en volgens jullie tijdrekening was alles na zeven dagen geheel in orde.
[5] En toen zij nu alles op de vereiste manier hadden voltooid, kwamen zij op het
vrome verzoek van Meduhed weer tezamen bij de heuvel en dankten Mij aldaar
voor zijn aangezicht voor de zo snel en gelukkig volbrachte arbeid.
[6] En toen Meduhed nu hun volbrachte arbeid had gezien en zag dat zij net als
voorheen weer allemaal vrolijk en met een vroom hart om de heuvel verzameld
waren, begon hij opnieuw een rede tot hen te houden en zei:
[7] "Mannen, vrienden en broeders, vrouwen en zusters, luister! Het is de wil van de
Heer, onze grote, almachtige God, dat jullie steeds met zijn honderdentwintigen
plaats zullen nemen in n bak en wel met veertig van het mannelijke en tachtig van
het vrouwelijke geslacht en de kinderen moeten zitten of liggen op de huiden, die
over de werktuigen gespreid zijn. Maar de vrouwen moeten op de twijgen en
dekkleden en mantels gaan zitten; jullie mannen moeten om de vrouwen heen gaan
De Huishouding van God deel 1
101
staan, met jullie gezichten in de richting die de bakken nemen en waarheen de wind
waait, en jullie zullen slechts eenmaal per dag eten en wel rondom het midden van
de dag. J ullie moeten je behoefte, evenals de vrouwen en de kinderen op het
achtereinde van de bak in het water doen; maar daarbij moet de een de ander
vasthouden, opdat niemand in het water zal vallen. De mannen zullen verder
gedurende de hele tijd niet slapen noch zitten en nog minder gaan liggen; want de
Heer zal je ledematen sterk maken en je ogen open houden gedurende de tijd die wij
volgens Zijn heilige wil op de golven van het grote water zullen doorbrengen. De
vrouwen en de kinderen zullen niet zelf naar de vruchten grijpen, maar moeten
deemoedig hun eten aan de mannen en vaders vragen, opdat wij n volk worden
naar de wil en de eeuwige, almachtige ordening van God en wij Zijn welgevallen en
uiteindelijk Zijn oneindige liefde en genade waardig mogen zijn, want wij willen en
zullen ook niet n haar op ons hoofd aanraken zonder Zijn heilige wil!
[8] En als wij ons dan in de naam van de Heer allen in de bakken zullen bevinden,
moet de oudste in iedere bak klaar staan om op een uit de hemel te geven teken, wat
een krachtige bliksemstraal zal zijn, het touw door middel van een scherp mes
meteen door te snijden; daarop zal er wind komen en de bakken zullen naar de open
zee drijven en dat in het aangezicht van Tatahar en zijn moordlustige bende, die op
het moment dat wij al zo'n duizend manslengten van de oever verwijderd zullen
zijn, aan zullen komen.
[9] Dan zullen jullie zien dat zij stenen in het water slingeren; geen daarvan zal ons
ooit meer bereiken. Want de rechterhand van God zal ons snel uit het zicht van de
hyena's voeren en zal ons naar een groot, ver land leiden, dat dertig dagen en dertig
nachten van het vaste land verwijderd is en zich bijna in het midden van het grote
water bevindt en 'Ihypon' heet (dat is: 'een veilige tuin'). En dit land zal blijvend van
ons zijn, zolang als volgens de wil van boven de wereld zal blijven bestaan. Wij
zullen het van verre al daaraan herkennen, dat wij een hoge, door Gods liefde in
vlammen gehulde, brandende berg, zullen aanschouwen.* (* De vulkaan
Fujinojama, 3780 mt, op het eiland Hondo (J apan)) Er zal slechts n enkele
toegang zijn en zelfs die zal ver landinwaarts tussen nog twee van die brandende,
hoge bergen doorlopen; maar aan de kusten zal het voortdurend omspoeld worden
door de krachtigste stormvloeden. En daarenboven zal het nog omgeven zijn door
zeer hoge bergen, waarin geen tijgers noch hyena's of leeuwen, beren noch wolven
of slangen wonen, maar die bergen zullen meer lijken op een tot in de hemel
omhoog reikende muur, die door niemand gemakkelijk bestegen zal kunnen worden.
[10] Binnenin het land zullen echter grote, onoverzienbare vlakten zijn vol met de
heerlijkste en zoetste vruchten en ook mooie, nuttige, tamme dieren, die ons hun
melk zullen geven als een gezonde kost; en de grond zal smaken als honing en melk
en zal zonder zand en stenen zijn en eetbaar als een goed brood. En luister, zo
spreekt de Heer: op de gehele aarde is er nergens meer een land dat hiermee
vergeleken zo voortreffelijk is; het is er noch te warm noch te koud, maar er heerst
daar een eeuwige lente! [11] Zo zullen de mensen die daar volgens de wil van God
leven, nooit oud worden en hun sterven zal een zacht inslapen zijn; dan zullen er
onzichtbare wezens komen, zo'n mens heimelijk weer tot leven wekken en hem naar
De Huishouding van God deel 1
102
God omhoog dragen. En er zal ook niet een stofje achterblijven, dat ooit aan de
voeten van zo' n wederopgewekte gekleefd heeft!
[12] Maar wie ooit in zijn hart niet zal luisteren naar de wil van God, die zal ook
sterven en zijn lichaam zal nimmer herrijzen. En er zullen aardwormen in zijn vlees
komen en het geheel met haar, huid en beenderen verteren; zijn ziel en zijn geest
worden dan weer duizenden jaren lang tot fundament van de bergen. Zij moet als
vast lichaam dienstbaar zijn in het duistere bewustzijn van haar ellende en haar
volkomen nietigheid, tot zij eindelijk weer volgens de genadige wil van boven in
een of ander dier wordt opgenomen. Van daaruit moet zij zich dan weer trede voor
trede ellendig, stom en zonder spraak door de hele dierenwereld heen werken om
tenslotte weer eens de waardigheid van het menszijn te kunnen bereiken. Hierop
moeten jullie goed letten; want je zult dan vele duizenden malen moeten sterven, eer
je wederom tot het leven uit de liefde en de genade van God zult komen! Overdenk,
wat de Heer jullie hier laat zeggen!
[13] J ullie zullen je vrouwen in de toekomst nooit eerder dan in je veertigste jaar
beslapen en dan nooit vaker dan onder Gods zegen nodig is om een mens te
verwekken. En niemand zal meer dan ten hoogste twee tot drie vrouwen hebben;
want alles wat daar bovenuit zou gaan, zal je door God als een grote zonde
aangerekend worden en je leven op aarde van korte duur en moeizame aard maken.
Het zal jullie liefde tot God verzwakken en je tenslotte van alle wijsheid beroven,
die slechts een toegift van God is aan diegene die zich precies aan Zijn geboden
houdt. [14] En tenslotte: net zo als hier zullen jullie daarginds ook niets als je
eigendom beschouwen, maar als het eigendom van God; en degene die zou beweren
en zeggen: 'Deze grashalm is van mij!', zal door God ogenblikkelijk met blindheid
bestraft worden, zodat hij in de toekomst niet n vrucht meer van de grond zal
kunnen oprapen, maar gedurende zijn leven zal moeten leren te bestaan van de
liefde van God en van zijn broeders.
[15] De zondaren zullen net als het dier niets anders eten dan het gras van de aarde
en het bittere loof van de schrale bomen; door de zonde hebben zij zich hiertoe
verlaagd en zolang zij hun zonden niet zullen hebben geboet, moeten zij het niet
wagen iets anders te eten, indien zij in leven willen blijven. Dit geldt in het
bijzonder voor de ontuchtigen en in de eerste plaats voor die jonge vrouwen die zich
uit wellust herhaaldelijk zouden willen laten beslapen; want zo'n lichaam zal door
de Heer met de pest bezocht worden en zij moet uitgestoten worden tot aan de
uiterste grenzen van het grote land, waar niets dan gras en bladeren groeien.
Tenslotte zegt de Heer, onze grote, almachtige God, dat jullie elkander lief moeten
hebben en niemand moet ooit over een ander oordelen, maar de zwakkere moet naar
de sterkere gaan, zodat die hem kan steunen en hem in het leven kan bijstaan; de
wijste echter moet allen dienen en een raadgever voor zijn broeders zijn.
[16] Nu jullie de wil van God helder en duidelijk vernomen hebben, dank dan God
vanuit je hart met mij en zeg: Heer, almachtige, grote God, wij danken U met het
vuur van ons nog zwakke hart, maak het sterk, Gij grote, goede, sterke, eeuwige
God, opdat wij eens Uw oneindige heiligheid waardiger kunnen danken dan in onze
huidige oneindig zwakke toestand, en U kunnen loven en prijzen en wij daardoor
De Huishouding van God deel 1
103
eens, zoals U ons zo genadig beloofd hebt, het ook waard zullen zijn om ook maar
in het geringste op Uw kinderen te lijken. Maar nu, o grote God, laat Uw wil
geschieden en laat ons de bakken bestijgen en leid ons allen enkel volgens Uw
welgevallen! Amen." [17] En zie, toen zij dit korte gebed hadden geuit, verlieten zij
met Meduhed de plek en beklommen met een blijmoedig hart de bakken.
[18] En zie, al wat Meduhed voorzegd had is precies uitgekomen. Met een grote
voorhoede joegen de door de slang aangevoerde woedende hyena - en tijgerbendes
van Lamech de arme Meduhedieten achterna; maar even snel dreef Ik de bakken
met Mijn volkje van de oever weg, rustig en toch gezwind naar de kusten van het
grote land dat door de grote wateren omspoeld wordt.
[19] Maar de Lamechieten liet Ik achtervolgen door een steeds toenemende vloed
van de zee, die tot aan de bergen reikte, alwaar zij bij duizenden door hyena's,
tijgers, leeuwen, beren en wolven en slangen aan stukken gescheurd en verorberd
werden; want de groep achtervolgers bestond uit zevenduizend mannelijke en
zevenduizend vrouwelijke koppen. En daarvan kwamen niet meer dan zeven J onge
mannen en zeven J onge vrouwen naar Hanoch terug en vertelden daar wat er was
gebeurd, en zij brachten de door de Meduhedieten achtergelaten dieren
ongeschonden terug. Dat waren welgeteld vijfendertigduizend kamelen en evenveel
ezels en zij droegen die aan Lamech over en vertelden hem alles wat zij hadden
gezien, - hoe namelijk een felle bliksemstraal uit de wolkenloze hemel tussen hen en
de vluchtelingen was gekomen en deze met grote snelheid over het grote, onmetelijk
water droeg, dat zich daar aan het einde van de wereld bevond. Maar toen waren de
wateren gaan stijgen en hadden hen daar tot hoog in het gebergte gedreven. En er
hadden zich niet te overziene scharen van bekende verscheurende dieren op hen
gestort, die allen verscheurd en opgevreten hadden, op hen na. Zijzelf waren alleen
gered doordat zij tussen de grote menigte kamelen en ezels gevlucht waren. En
Lamech zou er eens goed over na moeten denken wat daar gebeurd was; het kwam
hen voor alsof er voorbij de sterren een grote Koning woonde en de mensen zouden
het nooit moeten wagen met Hem de strijd aan te binden, zij zouden er beter aan
doen Hem te aanbidden en Hem vanwege Zijn onbegrijpelijke macht te vereren,
omdat zelfs de zee, de winden, de bliksems en alle verscheurende dieren Hem
gehoorzaamden, - dat hadden zij met eigen ogen gezien en zij hadden een machtige
stem gehoord die met donderende klank de dieren bevolen had en evenzo als een
grote storm vanuit de hoogten van de sterren met de machtige elementen gesproken
had. [20] En zie, toen Lamech dat vernomen had, rees er woede op in zijn innerlijk
en hij besloot zich op Mij te wreken. Dat was een gevolg daarvan, dat de slang zijn
hart geheel in beslag had genomen. Daarom zei hij tegen de jonge mannen die
teruggekomen waren: "Luister, jullie onschuldigen! Ik wil genoegdoening hebben
van de Sterrenkoning en een duizendvoudige vergoeding voor de schade; ga op weg,
omdat jullie weten waar Hij te spreken is en gelast Hem uit mijn naam te geven wat
ik verlang! En als Hij weigert, zeg Hem dan dat Hij door mij vervloekt is, en al zou
Hij nu nog zo groot en machtig zijn, dan wordt Hij door mij, zoals mijn volk door
Zijn dieren, onder mijn hoongelach voor Zijn volk op aarde aan stukken gehakt en
verscheurd. Want met al Zijn winderige en verwaterde macht is Hij ten opzichte van
De Huishouding van God deel 1
104
mij, de koning van de leeuwen, slechts een zwak lam. Sticht overal in de wouden
brand en steek alle bergen aan, zodat al Zijn beesten gebraden worden en Hij zich
daarna aan de welvoorbereide dis kan zetten en het vlees en de botten van de
verbrande beesten opeten kan; en als Hij ze niet wil laten verbranden, dan hoeft Hij
er slechts de vloedstroom naartoe te leiden, zodat Zijn macht daarin verdrinkt!
[21] O, ik ken deze uit lucht bestaande Koning van voorbij alle sterren heel goed!
Alles wat Hij doet, doet Hij uit angst voor mij; want Hij kent mijn grootheid, macht
en kracht, die Hem genoeg zorgen verschaffen en Hem uiteindelijk geheel zullen
vernietigen als Hij niet aan mijn gerechte eis en aan al mijn wensen tegemoet komt.
[22] Ga nu en voer uit wat ik jullie bevolen heb; neem mannen mee, die goed
voorzien zijn van toortsen om in geval van een eventuele weigering de bergen in
brand te steken!" [23] Toen verwijderden de jonge mannen zich en beraadslaagden
onder elkaar wat er te doen viel. "Want", zeiden zij tegen elkaar, "als hij dan zo
machtig is, waarom gaat hij dan niet zelf? Want dwaas zijn is gemakkelijker dan
vechten en in blinde woede dreigen is makkelijker dan uitvoeren. Want wat hij heeft
gezegd, zou ieder van ons ook hebben kunnen zeggen, maar met welk nut? Hoe ver
zijn en onze handen reiken, weet en ziet ieder mens; maar wie heeft ooit slechts n
vinger van de Koning die boven de sterren woont gezien, zodat hij dan daaraan Zijn
hele macht en kracht zou kunnen afmeten? Lamech is slechts een mug ten opzichte
van Tatahar en zijn aanhang; en waar is deze en zijn hele schaar van aanhangers?
Thans vertegenwoordigen wij met ons zevenen nog slechts zijn hele centrale kracht
en wij hebben de onbegrijpelijke macht van de grote, onzichtbare Koning die
voorbij de sterren woont gezien en hebben Zijn rede gehoord, waarvan de kracht zo
groot is, dat de hele aardbol gebeefd heeft als bij iemand waar de ijzige vorst tot in
merg en been is doorgedrongen.
[24] Daarom doen wij wat wij willen en gaan heen, en in plaats van een dreigement
zullen wij Hem loven en Zijn grote macht en kracht prijzen; misschien neemt Hij
ons op, zoals Hij Meduhed heeft opgenomen en vervolgens kan Lamech thuis zijn
kracht meten en in de stenen bijten van woede!
[25] Wij willen echter liever zo'n machtige, grote Koning dienen, die ons wellicht
ook evenals de scharen van Meduhed over de golven in veiligheid kan brengen."
[26] En zie, zij voerden het zo wijs genomen besluit, dat Mij goed beviel, ook uit,
namen hun vrouwen en hun met vruchten zwaar beladen kamelen en ezels en
snelden weg en toen zij de wateren zagen, rustten ze uit aan de oever van de grote
wereldzee. [27] Maar een die steeds het woord gevoerd had, sprak nu weer: "Daar
zijn we nu! Waar moeten we naartoe? Wij weten van niets; laten wij daarom tot de
grote Koning bidden of Hij ons in Zijn dienst wil nemen en ons de plaats van onze
ware bestemming wil wijzen, omdat wij ons waarschijnlijk slechts door Zijn
geheime ingeving aan de klauwen van Lamech ontwrongen hebben en ons vrij
hierheen hebben kunnen begeven.
[28] Daarom roep ik met mijn gehele verstand en mijn gehele geest, daar wij nog
geen namen hebben, U, 0 grote, onzichtbare Koning van alle macht en kracht, vol
eerbied aan: neem in de eerste plaats ons aller dank aan voor de redding uit de
tanden van de hyena's en uit de klauwen van Lamech. En evenzeer bid ik U, dat U
De Huishouding van God deel 1
105
ons nu ook wilt leiden volgens Uw wil naar een veilige plaats, alwaar wij U dan
ongehinderd willen dienen; want wij weten dat U een zeer machtige Heer bent en
kennen de volkomen nietigheid van Lamech, wiens steunpilaren wij hadden moeten
zijn, maar niet wilden, omdat wij de grote macht van Uw heerlijkheid gezien en
door en door ondervonden hebben, terwijl wij ook het wilde, nietszeggende, lege
gepraat van de nu totaal machteloze Lamech gehoord hebben. [29] Verhoor daarom
onze gemeen schappelijke bede en maak ons Uw wil bekend - of vernietig ons; want
het is beter door U vernietigd te worden, dan Lamech te dienen!"
[30] En zie, toen nu deze zeven met hun vrouwen hun korte, maar zeer oprechte
gebed hadden beindigd, stak er een kleine storm op, die van de bergen kwam en in
de storm kwam een zeer grote hyena in snelle vaart naar het kleine gezelschap
toegesprongen, vol grimmigheid en zo te zien in woede ontbrand, en bleef voor hen
staan en bekeek hen grondig een voor een, van top tot teen, alsof zij zich het
lekkerste hapje uit het in doodsangst in het nauw gedreven gezelschap wilde zoeken.
En zie, juist toen allen een toevlucht in het water wilden gaan zoeken, vermande de
spreker zich en zei met zeer luide stem: "Luister naar mij! Wij blijven staan waar
wij staan, allerwegen omgeven door de onoverwinnelijke macht van de grote
Koning en geloof maar, ook wanneer Hij ons vernietigt, dan nog zal Hij ons ook in
de vernietiging bewaren; en wees niet zo bang voor deze kleine hyena, omdat wij zo
gelukkig aan de moorddadige klauwen van een veel grotere ontkomen zijn en wel
des te meer, omdat wij in de vlakte zijn waar geen hyena meer de macht heeft om
een mens aan te vallen en te verscheuren. Want de grote, machtige Koning van
voorbij de sterren heeft ons in de bergen uit de tanden van duizenden verscheurende
dieren gered toen wij nog tegen Hem waren, nu wij echter voor Hem zijn, - waarom
zou Hij ons dan nu willen vernietigen?
[31] Geloof me, Hij zal ons allen wel behouden! Kijk allemaal naar mij; ik zal in vol
vertrouwen naar de hyena toegaan en mijn hoofd in haar muil steken! En als zij mij
wat aandoet, vlucht dan naar het water of waarheen je maar wilt; maar als jullie zien
dat ik mijn hoofd weer behouden uit haar muil haal, val dan neer op de grond en
dank de grote Koning, want dan is Hij ons al zeer dicht genaderd!"
[32] En zie, hij deed ook meteen wat hij zei, - ging vol vertrouwen naar de
grimmige en schuimbekkende hyena, die haar kaken wijd open sperde, zodat er
plaats genoeg in was voor zijn hele hoofd.
[33] En zie, zoals hij zijn hoofd er in gestoken had, evenzo behouden zonder dat er
ook maar een haar gekromd was - trok hij het er weer uit! Het hele gezelschap
verbaasde zich zeer en viel meteen ter aarde neer en dankte Mij, weliswaar nog op
zeer onbeholpen wijze, uit de grond van hun hart. [34] Toen zij bijna geheel
uitgeput waren door hun dank - en lofprijzingen, begon tot hun grote verbazing de
hyena goed verstaanbare woorden tegen hen te spreken en zei:
[35] "J ullie verre nakomelingen van Kan en Hanoch, sta op en kijk mij aan! Kijk
naar mijn grimmige en woedende gedaante! Ik ben slechts een verscheurend dier,
bestemd om de bergen trouw te bewaken en ook de daarop wonende grote kinderen
van God, die jullie in je blindheid een grote Koning noemen; maar zeg me eens of ik
als dier ooit de wil van God overtreden heb! Mijn leven is stof en aarde; mijn tijd is
De Huishouding van God deel 1
106
slechts weinige jaren, dagen en slagen van het hart; ik heb niets te verwachten; wat
mijn dorst naar bloed mij oplevert, is alles wat ik in mijn bestaan van de Schepper te
verwachten heb; en als een van jullie ooit gezien heeft, dat ik de door de wil van
God voorgeschreven grenzen overschreden heb, laat die een steen nemen en mij
doodslaan!
[36] Maar jullie aarzelen, - niet omdat jullie er de moed niet toe zouden hebben,
maar omdat mijn gehoorzaamheid ten opzichte van de wil van God je verwondering
wekt! En zie, hoe een verscheurend dier jullie mensen, die een eeuwig leven te
wachten staat, jullie naar de wil van God over je totale godvergetenheid en eveneens
over je bestemming moet leren! Zie, geen verscheurend dier is zo wild, dat het door
honger gedreven zijnsgelijke aan zou vallen om die aan stukken te scheuren en
daarmee zijn honger te stillen! Alleen jullie mensen, die eeuwig zullen leven,
trekken in horden uit om je broeders niet uit nood, maar uit pure helse heerszucht te
doden, met hun bloed de aarde te bevlekken en hun vlees daarin te begraven!
[37] O schaam je, jullie mensen, die heren van de wereld moeten zijn! Waar is je
heerlijkheid? J ullie zijn met zijn veertienen en ik ben alleen en jullie hebben voor
mijn aangezicht doodsangsten uitgestaan, - voor een ongelukkig dier, dat volgens de
wil van de grote God oorspronkelijk slechts bestemd was je van dienst te zijn!
[38] Ga mee in de wouden en overtuig je of ook maar een dier het andere domineert;
en wordt het twistziek en afgunstig, dan wordt het meteen uit de gemeenschap
gestoten omdat het zich niet gedroeg overeenkomstig de in ons innerlijk werkende
wil van God. En jullie zullen daar nooit zien dat het ene dier het andere dwingt voor
zich op rooftocht te gaan om hem als een klinkklare leegloper van voedsel te
voorzien, - tenzij het een zwak geworden dier is; dan sleept een ander dier de een of
andere buit naar het hol en legt het voor zijn muil neer. En geen dier zal zijn scherpe
en sterke tanden in nek en ingewanden zetten voor het dier koud geworden is en
bedorven en halfvergaan; de goddelijke wil in ons innerlijk leert ons dat en wees er
van verzekerd: zonder dat God het wil, heft ook niet n dier zijn kop omhoog!
[39] Wij kennen onder elkaar geen andere eigendomsgrenzen dan de natuurlijke van
ons lichaam; jullie mensen, die God geheel vergeten zijn, verdelen de aarde en dan
zegt een koning, een vorst of een van diens gunstelingen: 'Dat geef ik jou tegen een
kleine schatting en dat aan de gunsteling en zijn betere knechten vanwege hun
bereidwillige en flinke vuisten! Al het overige volk kunnen jullie als lastdier
gebruiken en hoef je slechts zoveel te geven, dat zij ternauwernood een ellendig
beetje leven behouden om voor de leeglopers het vele hinderlijke werk te kunnen
verrichten; en zouden zij weigeren, dan staat hen ten eerste grove mishandeling en
ten tweede de dood te wachten!' Zou zo'n slaaf zich dan willen inbeelden, dat hij
ook als broeder van de koning of van een vorst of van anderszins door de koning
benoemde groten, dezelfde rechten zou hebben of zou moeten hebben, - zou die niet
onmiddellijk vermoord worden?! - 0 zeg me, waar op de hele wereld bestaat er nog
iets gruwelijkers dan jullie mensen?! Is niet een slang, ik of een leeuw, een tijger,
een verscheurende wolf en een grimmige beer, een zuivere heilige engel vergeleken
bij jullie mensen? O, als ons liefde was gegeven zoals aan jullie, wat zouden wij
God beminnen! Maar zelfs zonder liefde beminnen wij Hem door onze nauwgezette
De Huishouding van God deel 1
107
gehoorzaamheid oneindig veel meer dan jullie, die niet alleen Zijn liefde waaruit Hij
je geschapen heeft, vergeten zijn, maar zelfs Hemzelf, die je geschapen heeft!
[40] Vraag het aan de stenen, vraag het aan het gras, vraag het aan de lucht, vraag
het aan het water, ja vraag het aan alles wat je tegenkomt, alleen niet aan mensen, -
en alles zal jullie de grote God verkondigen en over de oneindige wonderen van Zijn
liefde vertellen; alleen jullie vrije mensen, die voor eeuwig in gelukzaligheid zouden
moeten leven, konden jullie Schepper, jullie oneindige Weldoener geheel vergeten!
- Geen wonder dat jullie geen namen hebben; met welke naam zouden jullie
benoemd kunnen worden? Duivels kennen God en vluchten voor Hem; satans
kennen God ook, haten Hem, omdat Hij God is en Heer over hun bestaan. Wie zijn
jullie eigenlijk, die door Zijn oneindige liefde van duivelen en satans tot vrije
mensen geworden zijn en Hem geheel en al vergeten zijn en jezelf in je
muggenkracht voor goden aanziet, terwijl jullie met stenen en knuppels op elkaar
inslaan en holle steenhopen oprichten, die je dan steden noemt? Zie, zoals jullie zijn,
zijn jullie niets; een grashalm is meer en een klauw van een hyena is een heiligdom
vergeleken bij heel het talrijke gebroed van dergelijke mensen die jullie in Hanoch
achtergelaten hebben en die zijn zoals jullie tot nu toe zelf waren!
[41] Kortom, zo wil het de grote God: voordat jullie een andere bestemming krijgen,
moeten jullie zeventig dagen lang bij ons hyena's in de leer gaan om bij ons in de
eerste plaats menselijkheid en naastenliefde en daardoor ook weer God te leren
kennen. En als jullie dan weer je gelijkheid aan ons verscheurende, wilde beesten
hebt erkend en door onze stille en blinde gehoorzaamheid ook God weer hebt leren
kennen, pas dan zal de Heer van alle schepselen jullie door ons een vreedzame
woonplaats aan laten wijzen.
[42] Volg mij nu gewillig volgens de wil van God en zonder vrees - maar alleen in
de vreze Gods! De bereidwillige zal geen kwaad geschieden; de niet bereidwillige
en ongehoorzame is het ook niet waard door de tanden van de hyena's verscheurd te
worden, maar die wacht hier het lot van Lamech, de satan, de satansvorst!"
[43] En zie, toen volgden alle veertien personen een grimmige hyena naar een
duister hol in de bergen en leerden daar met Mijn toelating van de natuur der
beesten, dat deze gelijke rechten hebben als de mensen wat betreft hun naastenliefde
en gehoorzaamheid en ze leerden zodoende ook weer Mij te erkennen en geheel op
Mij te vertrouwen. Hierdoor werd hun ook het grote onderscheid tussen de ware
mensheid en de dieren zichtbaar en zij leerden terzelfder tijd ook erkennen, hoe diep
zij vroeger onder de dieren gezonken waren, - en dat allemaal door Mijn bijzondere
genade, die hun Mijn wil in de wilde dieren liet zien en deze in haar gehele volheid
liet ondervinden. [44] (N.B. Meer dan toen zou een dergelijke school nu voor jullie
nodig zijn! Want toentertijd waren de mensen als kinderen van de wereld slecht
vanwege de duisternis; maar nu zijn zij boosaardig in het licht en de vorst van de
duisternis erkent dat hij tegenover de sluwheid van de kinderen van de wereld een
knoeier in boosaardigheid is geworden en het vergaat hem al als vele zwakke
ouders, die door hun kinderen in allerlei inzichten overtroffen worden.)
De Huishouding van God deel 1
108
Hoofdstuk 34: De landing van de Meduhedieten in Japan
[1] Nu laten wij dit kleine gezelschap achter in de school van de schepselen en laten
hen wilde bessen, gras en wortels eten tot de bestemde tijd; maar wij zullen ons naar
Ihypon begeven (tegenwoordig 'J apon' of ook wel 'J apan') en daar wachten op de
naderende Meduhedieten en we zullen ons ook nog een korte tijd bij hen ophouden.
[2] Door de gunstige wind die Ik veroorzaakte en met kleine omwegen om een
kalme zee te kunnen bevaren, zijn de Meduhedieten na dertig dagen en nachten dus
gelukkig en wel behouden onder luid gejubel, vrolijkheid en lofprijzingen van Mijn
naam op het genoemde grote eiland geland en wel in de brede monding van een uit
het binnenland komende, kalm stromende rivier. Op de rug van deze rustige en
tamelijk brede rivier werden zij in hun bakken door een tamelijk sterke, gedienstige
wind tot in het binnenste van het land gedreven. [3] Toen zij nu helemaal tot het
midden waren gekomen, viel Meduhed op zijn knien neer, geheel ontroerd door de
wonderlijke schoonheid van het land en dankte Mij een uur lang uit de verstilde
diepte van zijn hart en aller ogen en oren waren op hem gericht.
[4] En toen hij het Mij welgevallige gebed had beindigd en daarin ook Mijn
verdere wil had geschouwd om het geredde volk voorspoed te brengen, stond hij
weer op en wachtte tot alle bakken met elkaar een aaneengesloten geheel vormden.
[5] Toen dit alles langs de lage oever volgens Mijn wil was gebeurd, ging hij op
Mijn stille bevel alle bakken af en vermaande de scharen in alle liefde, niet eerder
het land te betreden, dan nadat allen drie uur lang de Heer in hun harten hebben
gedankt voor deze oneindige genade. En pas als de Heer in en voor hun ogen het
geschonken mooie land met een zichtbaar teken zal zegenen, zal hij als eerste aan
land gaan. Dan moeten zij eerst hun kinderen aan land zetten en tenslotte zelf met de
vrouwen het land betreden; en daar moeten zij dan weer voor God op hun knien
vallen en Zijn heiligheid aanbidden en Zijn onbegrensde goedheid en oneindige
liefde loven. [6] En zie, toen zij dit nu met grote vreugde in hun hart hadden gedaan,
richtten zij op de roep van Meduhed hun ogen omhoog, zagen een lichte wolk het
hele land omhullen en zagen een overvloed van grote druppels een uur lang uit de
wolk neervallen. Toen zagen zij deze wolk van zegen zich weer delen en daaronder
zagen ze een kleine regenboog brandend oplichten, en zij voelden ook een heel
zachte wind uit de richting van de morgen waaien, die hen bij monde van Meduhed
luid verkondigde, dat Ik nu het land voor hen had gezegend, waarop zij in de reeds
vermelde orde aan land klommen en dat wederom met grote vreugde in hun harten
deden, zoals de wijze en vrome Meduhed hen liefdevol had aangeraden. En toen dit
nu gebeurd was, riep Meduhed hen allen bij zich en hield een krachtige rede, die
aldus luidde:
[7] "Mannen, broeders, zusters en ook jullie kinderen die mijn woord reeds
begrijpen! Onthoud allemaal goed, wat ik jullie nu door de grote genade van God
zal verkondigen! De grondslag van al ons denken en handelen moet zijn, dat wij
nooit de heilige wil van God uit het oog van ons hart verliezen en die altijd zeer
nauwgezet met dank en lofprijzing vervullen. Want alles wat van Hem afkomstig is,
is groot, heilig en daarom ook van het grootste belang; al komt het ons in onze
kleine wereldse ogen ook nog zo klein voor, toch is het van oneindige waarde omdat
De Huishouding van God deel 1
109
het van God komt, die nu ons aller Heer is. En indien wij ons geheel naar Zijn wil
schikken zouden wij ook nog, zoals ons allen beloofd is, gelijk kunnen worden aan
Zijn grote kinderen die jullie hebben leren kennen aan de voet van de rotswand
boven Hanoch. [8] Zie, de Heer, onze grote God, die onze allerheiligste Vader wil
zijn, verlangt dat wij ten eerste elkaar liefhebben en wel eenieder zijn naaste als
broeder en zuster zeven maal meer dan zichzelf. Eenieder moet streng zijn voor
zichzelf en mild en zacht tegenover zijn broeders en zusters. Laat nooit iemand
denken dat hij groter en meer waard is dan de zwakste onder jullie broeders; want
voor God geldt er niets anders dan een rein, deemoedig hart. Laat degene aan wie de
Heer ooit Zijn genade zal schenken, zoals aan mij, zichzelf als de minste
beschouwen en bereid zijn, evenals ik, om allen te dienen en naar de wil van God
allen voor te gaan bij het geven van het goede voorbeeld. Slechts kinderen zijn door
hun oorspronkelijke zwakheid en de noodzakelijke opvoeding onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid verschuldigd aan hun ouders; en als zij in zichzelf tot de erkenning
van de wil van God zullen zijn gekomen, laat dan in plaats van de gehoorzaamheid,
die zij dan alleen aan God zijn verschuldigd, een grote mate van kinderlijke liefde
en achting voor de ouders treden. J ullie moeten echter altijd volgens de wil van God
je oor te luisteren leggen bij de wijste onder jullie en je oog op hem richten om de
raadsbesluiten van God voor het algemeen welzijn alsook voor ieder individu te
ervaren; maar hoed je ervoor ooit zo'n wijze op de een of andere manier meer
achting, liefde en verering te geven dan een andere nog niet wijze, maar toch zeer
bereidwillige, lieve broeder.
[9] En laat jullie achting voor de wijze door Gods genade uit niets anders bestaan
dan liefde tot God, liefde tot de naaste en bereidwillige gehoorzaamheid aan de
voorschriften van God door het deemoedige hart Van een wijze broeder gegeven.
[10] Laat er nooit een onwaarheid over je lippen komen; want de leugen is de
grondslag van al het boze. Houd je ver van al het leedvermaak over de boetedoening
van een zondaar, maar laat je liefde een gevallen broeder weer op de been helpen.
[11] Het land behoort gelijkelijk aan allen, zonder onderscheid; laat de behoeftige
om zijn honger te stillen nemen, wat de bodem zo rijkelijk voort zal brengen en laat
de sterke met plezier voor de zwakken oogsten. [12] Maak de dieren tot vriend,
zodat zij jullie hun warme melk niet zullen onthouden. (13 juli 1840)
[13] Laat ieder zich schikken naar zijn broeder en bereid zijn hem te dienen, maar
laat niemand ooit de ander bevelen, maar jullie moeten elkaar in liefde tegemoet
treden, opdat jullie eens kinderen van de liefde van n Vader zullen mogen worden.
[14] Hoewel de Heer altijd meer geeft dan voor de mens nodig is om in leven te
blijven, moeten jullie echter desondanks toch niet onmatig zijn in allerlei
genietingen, maar volgens de wil van God vanwege je gezondheid matigheid
betrachten bij alles wat jullie doen en nuttigen. Want zo spreekt de Heer: 'Gezegend
zij een juiste maat en een gerechtvaardigd doel; maar vervloekt zij de onmatigheid
en verdoemd de doelloze wegen, want daarop zullen slechts de hoererij en de
ontucht gaan en daar de nacht van het verderf en de eeuwige dood vinden!'
Verzamel daarom de overvloed van de zegen en richt overal voorraadhuizen op,
maar niet van steen naar het voorbeeld van Hanoch, maar van hout. Sla daartoe vier
De Huishouding van God deel 1
110
glad afgewerkte stammen zo in de grond, dat ze keurig in een vierkant twee
manshoogten boven de grond uitsteken. Leg dan hierop overdwars ook vier bomen
volgens de jullie reeds bekende bouwwijze. Maak dan daarover een raamwerk voor
het dak en dek dat af met riet en gras. Maak dan ook tussen de vier uit de grond
stekende houten pijlers uit riet gevlochten wanden, maar laat in iedere wand een
opening, vier maal zo groot als een hoofd van een man en maak aan de morgenzijde
ook een deur, maar niet afgesloten, opdat iedereen naar behoefte vrije toegang heeft.
Sla nu tot op de helft binnenin zo'n voorraadhuis enkele kleine palen in de grond,
die ongeveer een halve manslengte boven de grond uitsteken. Bevestig daarop
dunnere balkjes; leg daar dan eveneens rietmatten op om daarop dan de overmaat
van de zegen voor jullie broeders en ook voor jezelf te leggen. Verzamel in de
andere helft droog geworden, lang gras en leg dat tot op kniehoogte op de grond als
rustplaats, opdat jullie daarop 's nachts slapen en je moe geworden ledematen
uitrusten en je ingewanden zich verkwikken.
[15] Leg je werktuigen en ander gereedschap onder de matten met voorraden.
Niemand zal zich echter ooit een dergelijk huis toe-eigenen, maar laat n voor allen
werken en allen voor n en dus allen voor allen, opdat er niemand onder jullie en al
je nakomelingen honger zal lijden. [16] Maak dichtbij de bergen die niet roken of
zelfs branden, en die je van hier uit in de verte ziet, mansdiepe kuilen; daar zullen
jullie de reeds bekende broodaarde vinden. Hiervan zullen jullie voor je gezondheid
overeenkomstig de wil van God slechts met mate eten en niet dagelijks, maar nu en
dan als je ontlasting te zacht geworden is.
[17] Verder zullen jullie in de bergen, die je nu ook mag beklimmen als zij niet
branden, mooie, zeer harde, gladde stenen vinden; verzamel ze en breng die tot voor
je woningen. Ten eerste moet je daarop de korrels van een soort gras vermalen, dat
jullie in grote hoeveelheden aan de oevers van de rivier aan zullen treffen en van het
meel moeten jullie met wat water deeg maken in een vat; jullie moeten daartoe dan
ook een reeds bekende bakplaats maken en daarop van het deeg een gezond brood
bakken. En ten tweede moeten jullie ook wat zachtere stenen platen nemen, waarvan
er eveneens een grote hoeveelheid aan de voet van de niet brandende bergen ligt en
hierop moeten jullie dit alles op de aan jullie bekende wijze optekenen, zodat nog
zelfs ons verre nageslacht de nu aan jullie geopenbaarde wil van God zal vernemen.
[18] Want luister! Zo spreekt de Heer: 'Zolang jullie en je nakomelingen in deze
gegeven ordening zullen blijven, zo lang zal ook nooit een vreemd volk dit land
kunnen benaderen en je vrede kunnen verstoren, en Ikzelf zal je duizenderlei mooie
en nuttige dingen leren kennen en leren maken. Maar indien jullie ooit uit Mijn
ordening zouden treden en in je godvergetenheid zou blijven volharden en niet weer
terstond tot Mijn ordening zou terugkeren, dan zal Ik een ander volk verwekken en
het hiernaartoe leiden en dat zal je onderwerpen en tot slaven maken. Dan zal er een
keizer komen, die je heiligdom zal vernietigen en jullie zal slaan en velen zal laten
doden en hij zal jullie als ezels voor de ploeg laten spannen en je tuchtigen als een
kameel. Hij zal zich alles toe-eigenen en zal jullie honger laten lijden en jullie
verbieden je dorst te lessen met het sap van vruchten, maar hij zal jullie als een tam
dier naar het water drijven. En jullie zullen voor hem, net als voor Hanoch, steden
De Huishouding van God deel 1
111
moeten bouwen en hem en zijn dienaren goed voeden, opdat hij krachtig zal worden
om jullie te bestrijden en te doden. [19] Dan zullen jullie voor je arbeid geen
vruchten en geen brood meer krijgen, maar dode tekenen als bewijs van de
hoeveelheid verrichte arbeid, voor welke tekenen men jullie een weinig te eten zal
geven. J a, als jullie dan nog niet tot de ordening zullen terugkeren, zul je de keizer
zelfs een vijfde deel van de moeizaam verworven tekenen zonder vergoeding als een
belasting op het werk moeten teruggeven; dat zal het teken zijn, dat jullie zelfs
zullen moeten gaan vragen om te mogen werken en dan zullen jullie voor zo'n
vergunning de vermelde belasting moeten betalen.
[20] En ik zeg jullie dat er in het ganse land niet n plekje meer zal zijn, dat de
keizer zich niet zal hebben toegeigend. En dan zal hij het land als een leengoed
onder zijn gunstelingen en hovelingen verdelen; maar jullie zal hij tot verachte
lijfeigenen van de gunstelingen en de hovelingen maken en deze zullen dan heer zijn
over jullie dood en leven en jullie gekookt gras en slechte wortels te eten geven,
want zij zullen zich de beste vruchten toe-eigenen. En degene die zich dan aan zo'n
vrucht zal vergrijpen, zal onmiddellijk met de dood worden bestraft.
[21] Dan zal de keizer jullie mooiste vrouwen en dochters nemen voor de geilheden
van hem en van zijn gunstelingen en hovelingen, maar jullie zullen je jongens in de
rivier werpen en daarvoor in de plaats zijn kinderen moeten voeden, zodat deze je
dan kunnen mishandelen. Maar Ik zal om jullie jammerklachten niet te horen, tot
aan het einde der tijden Mijn oren dichtstoppen en het zal jullie dan duizendmaal
erger vergaan dan het jullie in Hanoch is vergaan!'
[22] Neem ook van dit alles goede nota en schrijf het op de genoemde zachte stenen.
[23] Zo zien jullie dan, mijn lieve broeders, wat de wil van God is; doe daarom wat
jullie aangeraden is en jullie kunnen gemakkelijk, ja nog duizend keer
gemakkelijker een zelfstandig volk blijven zonder ook maar op enigerlei wijze je
rechten te verliezen. Word daarom vol liefde en genade en houd je ver van slechte
eigenbaat, dan zullen jullie blijven wat je bent, een volk van God. - En nu tot slot is
het de wil van God, dat jullie de bakken van de ene kant van de rivier naar de andere
met elkaar zullen verbinden door middel van stokken over de bakken heen en zo een
brug over de rivier maken, opdat wij ook het land aan de andere kant van de rivier
kunnen betreden en daarvan onbeperkt gebruik kunnen maken.
[24] Val nu neer op je aangezicht en dank de Heer voor deze grote genade, dat Hij
tot ons aller welzijn ons heeft onderricht en Zijn wil bekendgemaakt en zeg met mij:
[25] 'O Gij grote, bovenmatig goede en heilige, almachtige God, wij danken U in
het stof van onze nietigheid. Laat toe, dat onze met zwakke stem uitgesproken dank
vanuit de diepte van onze boosheid tot Uw heilige oren doordringt en zie vol genade
in ons deemoedige en schuchtere hart! O Heer, wij zien niet hoe leeg ons gemoed is;
vervul ons daarom genadig met de warmte van Uw liefde en trek Uw genade nooit
terug van ons, arme kinderen van de zonde! Laat ons, indien wij ons ooit zo
mochten vergeten dat wij tegen Uw heilige wil zouden handelen, in ieder geval niet
door mensen tuchtigen, maar tuchtigt U ons volgens Uw rechtvaardigheid en grote
mildheid en verander ons in onze harten volgens Uw grote barmhartigheid, zodat
wij eens waardig mogen worden om ook maar in het geringste op Uw kinderen te
De Huishouding van God deel 1
112
gelijken! En blijf voor ons onze grote, heilige God en onze Heer, en word eens ook
onze lieve, heilige, allerheiligste Vader! - O Heer, verhoor ons smeken en hoor vol
genade onze zwakke bede! Amen.'
[26] Ga nu en breng alles volgens de raad en op de juiste tijd ten uitvoer en overtuig
jezelf van alles, opdat jullie tot het inzicht mogen komen hoe waarachtig en getrouw
de Heer is! En als jullie alles hebben gedaan en de Heer niet hebben vergeten voor
en na iedere arbeid, voor en na ieder maal, voor en na het slapen, voor en na de
opgang en voor en na het ondergaan van de zon - en zeer in het bijzonder ook indien
jullie elkaar beslapen, moeten jullie voor en na de handeling over alles de Heer om
Zijn zegen vragen -, dan zullen jullie kinderen van het leven en het licht verwekken,
in het tegenovergestelde geval slechts kinderen van de dood en de duisternis.
[27] Ik zal mijn hele leven hier blijven, in de buurt van de rivier waar wij aan land
gegaan zijn; en ginds in die wijde grot op de mooie berg aan de overkant van de
rivier zal mijn woning en die van mijn kinderen zijn, zodat jullie mij te allen tijde
kunnen vinden zo dikwijls iemand wat op zijn hart heeft. De Heer geeft mij deze
grot en de berg in eigendom uit liefde voor jullie, op.dat jullie mij altijd zullen
kunnen vinden. [28] Maar voor jullie is het hele, grote, mooie land. Ik zal volgens
de wil van God nog zeer oud worden en nog een late getuige van al jullie goede of
slechte handelingen zijn. En van al degenen die hier nu in leven zijn, zal ik de
allerlaatste zijn en jullie volgen voor het aangezicht van de Heer.
[29] J ullie, mijn tien begeleiders, die ook reeds wijs geworden zijn, zullen het volk
meenemen en leiden en het in wijsheid over het land verdelen en hun leren wat ze
nodig hebben; en kom zo dikwijls als de maan vol is naar mij toe om raad en om
onderricht. Amen."
[30] En zie, toen Meduhed zijn rede had beindigd, boog het hele volk voor hem en
allen vielen nog eenmaal, zonder dat Meduhed het beval, op hun aangezicht en
dankten Mij voor een dergelijke heilzame leer. Men stond toen weer op en nam
eerbiedig voedsel tot zich, legerde zich toen op de grond en rustte en bad van tijd tot
tijd gedurende drie dagen. Toen stond men op, nam de werktuigen en zette eerst de
brug in elkaar en ging daarna met de zegen van Meduhed naar zijn volgende
bestemming naar alle richtingen het land in en prees en loofde Mij allerwegen. En
het is gemakkelijk te begrijpen dat velen van hen wijs werden op de manier van
Meduhed; en zo leefden zij ongeveer negentienhonderd jaar als een gelukkig volk,
bijna tot aan de tijd van Abraham en zij werden niet meegesleept door de zondvloed
van Noach. [31] Maar later begonnen zij Mij allengs te vergeten omdat Ik hen tot
het meest ontwikkelde en rijkste volk op aarde gemaakt had en zij kregen een
voorliefde voor allerlei houtsnijwerk en vervielen daardoor volledig tot de duistere
afgoderij en allerhande hoererij.
[32] En nadat Ik het gedurende zeshonderd jaar lang door de vingers had gezien en
niemand en nogmaals niemand zag, die berouw had en ook maar de geringste
aanstalten maakte zich te bekeren en te verbeteren, verwekte Ik, waarmee Ik hen
reeds bij monde van Meduhed had laten dreigen, in de omgeving van het huidige
Mongoli een volk tot algemene gesel. Ik liet dat volk door een engel, die
onzichtbaar was, naar Ihypon voeren en maakte vanuit het huidige China een brug
De Huishouding van God deel 1
113
van eilanden voor hen. Verschillende eilanden, die in een enigszins gebogen lijn
liggen, getuigen nog tot op heden van het feit dat dat volk net als de Isralieten over
de Rode Zee, met droge voeten en ook bijna op hetzelfde tijdstip daar konden
komen. Bij die gelegenheid liet Ik toen door het vuur van de aarde om Ihypon heen
tal van grotere en kleinere eilanden zich verheffen en Ontstaan als eventueel
toevluchtsoord voor enkele van de zeer weinige wijzen, die daar in grotten woonden
en Mij in stilte dienden, totdat Ik hen terugriep van de wereld.
[33] In zulke grotten bevinden zich ook nog als getuigenis van Mijn liefde
dergelijke beschreven tafelen, die nu weliswaar niemand meer zal kunnen lezen,
veel minder nog dan de Egyptische hirogliefen, die niemand dan alleen een
volledig wedergeborene zal kunnen lezen, en waarvan af en toe iets geraden kan
worden door een zware lichamelijk zieke vrouw, wier ziel slaapt, door middel van
haar slechts voor enkele momenten opgewekte kindgeest. [34] En zo bevindt zich in
de grot (die vroeger of destijds Meduhedgrot heette) ook nog het aan jullie reeds
bekende hooglied, alsook nog enige bekende werktuigen; deze grot is nu evenwel
ontoegankelijk, omdat zij zich op een hoge berg bevindt, hetgeen Ik later door vuur
en tot nu toe aanhoudende aardbevingen liet bewerkstelligen.
[35] En zo is dit land nog heden ten dage een keizerrijk, half mongools en half oer-
ihyponisch. Laat de ongelovige erheen reizen en zich overtuigen; maar hij zal er
weinig baat bij hebben als hij niet de volledige wedergeboorte bereikt heeft. En
heeft iemand dit bereikt, dan zal hij niet alleen het hele oppervlak van de aarde,
maar ook de diepte ervan met heldere verheerlijkte blik helemaal schouwen.
[36] (Want alles wat Ik jullie hier geef, is voor Mijn kinderen waar en getrouw;
want Ik geef het niet aan de wereld, maar aan Mijn zwakke kinderen. Daarom
moeten zij Mijn liefde en wijsheid en Mijn woorden en Mijn genade niet met de
maatstaf van de wereld meten. Want Ik wil niet schitteren voor de wereld, maar
slechts door jullie geliefd zijn. Want Ik heb genoeg zonnen om voor de ogen van de
wereld iets te laten schitteren. Maar als jullie met je wereldse geleerdheid
aanmerkingen hebben op Mijn geschrift wat denken jullie dat Ik dan eens met je
wereldse onzin zal doen? - Leer het daarom van Mij; pas als jullie door Mij
onderwezen zijn, zullen jullie zien en erkennen wiens voorschriften hoger staan, - de
Mijne of die van de wereld. Want de wereld heeft het woord in de zin, Ik echter heb
de zin in het woord, - daarom dwaalt degene die niet naar Mij op zoek is, op een
ontzettende manier!)
[37] Voor Ik jullie echter verder in Mijn huishouding zal leiden, wil Ik je in het kort
iets over Mijn engel* (* Betreft het gedicht 'De engel'.) zeggen, - vooral tegen
diegenen die vanuit wereldse motieven in bijna iedere regel wel wat op de
grammatica aan te merken hadden. Daar hun hart daarbij niet speels is, moeten zij
daar waar Mijn zwakke geheimschrijver van Mijn nieuwe Woord ergens een
streepje teveel of te weinig gemaakt heeft tengevolge van zijn aloude gewoonte van
onopmerkzaamheid, het volgens hun inzicht aanvullen, zo ook wat verkeerd gespeld
is en het puntje op de i; maar wie het zou wagen, ook maar n woord te verplaatsen
of een betere verklaring te zoeken of zonder noodzaak een bepaalde overbodige
basis te zoeken, die zal Ik met boze ogen aanzien. Zoek niet het woord in de zin,
De Huishouding van God deel 1
114
maar de zin in het woord, als jullie tot de waarheid willen komen; want de waarheid
is in de geest, maar de geest is niet in de waarheid; dat zou ook onmogelijk zo
kunnen zijn, omdat de geest vrij is en voorrang heeft op iedere regel om waarheid
uit zichzelf te scheppen. Daar jullie dat zelfs al van je genien zeggen, waarom
kijken jullie dan vervolgens met zeer kritisch ogen naar Mijn geest, alsof een
schooljongen je het een of andere slechte proefwerk ter correctie zou hebben
gegeven?! Daarom, als iemand meent dat Mijn kleding niet deugt voor deze wereld,
laat die Mij maar thuis houden; maar het zal voor eenieder verdienstelijker zijn, aan
Mijn geschrift een aan haar ontnomen regel toe te voegen dan wereldse kritiek, -
want het is veel zaliger om te geven dan om te nemen! Begrijp dit goed! Amen.
Hoofdstuk 35: Een boeteprediking door de dieren
[1] Laten wij ons nu naar de school van de hyena begeven en daar onze veertien
studerenden opzoeken en daar ook daadwerkelijk vernemen hoever dit kleine volk
in deze uitzonderlijke leerschool het met de verbetering van hun gemoed gebracht
heeft gedurende deze korte tijd. (27 juli 1840)
[2] Zie en let scherp op en niemand zal zijn oor dichtgestopt en zijn oog gesloten
houden om de ferme taal te vernemen uit de muil van de reeds bekende hyena of
van een tijger, een leeuw, een wolf en een beer. Want de mensen zijn vol leugens en
er is er dan ook niet een die aan de ander wat waars kan zeggen, want de ervaring
heeft jullie al heel dikwijls geleerd hoezeer de geleerden zich vergissen, omdat al
hun dwaalleren door andere verdrongen worden, die vaak nog slechter zijn dan die
verdrongen en verworpen werden. Zodoende is het ook voor jullie niet overbodig
om stevige woorden vol pit en kracht uit de sfeer van de ongeveinsde natuur te
vernemen en dat goed in je hart te schrijven om daardoor in te zien, hoe waarachtig,
rechtvaardig en getrouw jullie aller heilige, eeuwige Vader is.
[3] Want zie, toen nu de vastgestelde tijd met goed gevolg was verstreken, trad de
hyena weer vol woede voor het verschrikte gezelschap om doof angst hun
gemoederen des te oplettender te maken en zei met haar brede tong, die met Mijn
toestemming was losgemaakt en met wijd opengesperde muil het volgende:
[4] "Rijs op uit de dood! Dat is de wil van de grote, almachtige God en Heer van al
Zijn talloze schepselen! De korte tijd is snel verstreken; snel hebben de dagen en
nachten in jullie zwakke bestaan elkaar afgewisseld. Destijds, toen jullie door mij,
hyena, krachtens de machtige wil van de allerhoogste God werden weggeleid, zagen
jullie dat de volle maan de ontoegankelijke paden door een wirwar van hoogten
verlichtte tot aan het hol, dat ik en mijn kinderen bewoonden en dat wij je gewillig
hebben afgestaan, zodat je je aldaar hebt kunnen verkwikken in de frisse koelte van
de aarde. Kijk nu weer naar de maan en zie, dat hij opnieuw groot en vol is
geworden, terwijl hij hiervoor zijn licht verloren had tot er niets meer van over was
en toen een kind is geworden, daarna een jongeling en nu wederom is als een man,
in zijn volle kracht en majesteit.
[5] Wat deze jullie voortdurend in korte tijd ter zinvolle lering toont, moeten jullie
later in je leven getrouw nabootsen. J ullie wereldse licht zal en moet afnemen zoals
De Huishouding van God deel 1
115
het licht van de maan, opdat jullie in staat zijn met volle overgave in plaats van het
vroegere wereldse licht - dat jullie hoogmoedige verstand is -, een nieuw licht uit de
hoge hemelen op te nemen, dat een ware liefde zonder eigenbaat is en uit dat licht
de genade van de grote, heilige God.
[6] Zie, zoals ik nu met jullie praat, kan op gelijke wijze ook ieder ander ding door
de genadige toestemming van boven geschikt gemaakt worden om met je te spreken.
Maar indien jullie verstokt en heerszuchtig van hart zullen blijven, val dan voor ons
neer en bedenk, terwijl je je deze woorden herinnert, hoe ver jullie beneden ons
staan - en hoe hoog de kinderen van God boven ons staan!
[7] Want zeg me, welk dier hebben jullie ooit een ander zien overheersen? Welk
dier hebben jullie zich iets zien toe-eigenen? Welk dier hebben jullie ooit iets van de
ander zien wegnemen? Of hebben jullie ons ooit elkaar zien vermoorden of liegen
en bedriegen of hoererij zien bedrijven louter uit bevrediging van de wellust?
[8] Zeg me, wanneer hebben jullie ons een handeling zien plegen, die niet volledig
met onze natuur overeenkwam!
[9] Zou het dan niet redelijk zijn, als de dieren van jullie het nuttige gebruik van je
krachten zouden hebben geleerd?! - En nu, zoals jullie zien, moeten juist wij
bloeddorstige dieren je zachtmoedigheid en de wijze ernst van het leven tonen en
onderwijzen! O schaam je, jullie heren van de wereld, omdat een mug die mij om de
oren zoemt meer wijsheid bezit dan jullie en heel Hanoch met de tien steden die zij
bezitten bij elkaar. Want ook al is de duur van haar leven nauwelijks tot op enige
dagen begrensd en is er van haar werken geen zichtbaar nagelaten spoor
voorhanden, toch heeft zij zelfs in deze zeer korte levensduur oneindig veel meer
gedaan dan jullie sinds de tijden van Kan met al je stedenbouw en marteling van je
broeders, want zij vervulde de in haar heersende wil van God en voelde dankbare
vreugde in dit onbeduidende korte bestaan. Alleen jullie mensen, die eeuwig zullen
leven, konden de waarde in je vergeten en nog meer de oneindige waarde van de
meest heilige liefde van de eeuwige, heilige God in je geest! [10] Wij dode wezens
zijn verheugd en dankbaar voor het stomme, korte leven en jullie levenden kunnen
vreugde beleven aan het met begerige tong oplikken van het afval van de dood!
[11] O Gij grote, heilige God, waarom hebt U niet liever louter hyena's, tijgers,
leeuwen, wolven en beren geschapen, die altijd Uw heilige wil doen?! En U zou er
nooit aan hebben moeten denken om ook maar n mens te scheppen, die niet alleen
Uw meest heilige wil, maar zelfs Uzelf kon vergeten!
[12] O kijk hierheen, jullie mooie, gladde mensen, kijk naar mijn afschrikwekkende,
harige, jammerlijke gedaante; is deze niet, als ware zij gehuld in de goddelijke vloek
van de nacht, en die van jullie daartegenover in de hoogste zegen van de eeuwige
liefde?! [13] Maar hoe komt het dan, dat onder het omhulsel van de dood de
Schepper dankzegging, - en onder jullie huid van de zegen Hem spot, hoon,
verachting en tenslotte zelfs totale vergetelheid tegemoet snelt?!
[14] Daardoor komt het dat jullie je door je ongehoorzaamheid tot een uitvaagsel
van de hel gemaakt hebben, terwijl mijn geslacht in alle dienstbaarheid aan de
goddelijke macht, vele duizenden jaren voor jullie over de velden van de aarde liep,
De Huishouding van God deel 1
116
onder de zware druk van zijn wildheid, toch nog nooit ondankbaar uit de door God
aangewezen orde trad!
[15] O overdenk deze woorden van een verscheurend dier goed en verhef je tot het
peil om zelfs maar schepselen genoemd te worden en zie of het je eens zal gelukken
mensen genoemd te worden, en bedenk vervolgens, hoe hoog de kinderen van God
dan nog boven jullie zullen staan en dat jullie op zijn minst op hen gelijkend, zoal
niet gelijk aan hen kunnen en ook moeten worden. - Mijn rede is ten einde; maar
blijf en luister nog naar een andere geslacht! Amen."
[16] En zie, toen nu de hyena deze indringende rede had beindigd, sprong een
machtige grote tijger met verwoede haast voor het gentimideerde gezelschap, keek
hen vreselijk ernstig aan en keerde zich met zwiepende staart tot de zegsman en
aanvoerder. Hij keek hem een poosje strak aan, sperde eindelijk zijn dodelijke muil
wijd open en begon als volgt te spreken:
[17] "Sihin! Dat zal jouw naam zijn, - dat betekent, deze naam wil je zeggen dat je
een zoon van de aardse hemel bent, welke is een hemel van de dieren, wier ziel
voortkomt uit het vuur van de zon en die het gegeven werd tot je ziel te spreken, die
een door God gegeven ziel is en door jullie te schande is gemaakt tegenover mij en
alle bloeddorstige dieren in de wouden en het struikgewas. Want zij heeft de grote
Gever vergeten, terwijl onze ziel het nog nooit gewaagd heeft om ook maar een
haarbreed van Zijn ordening af te wijken, ofschoon ook wij net als jullie met vijf
zintuigen begiftigd zijn en ook een geheugen hebben en verlangens, en ook aarde en
water onderscheiden, vuur en lucht, nat en droog en wij onderscheiden dag en nacht,
hoog en laag, stijl en vlak, warm en koud en hebben ook een zeer scherp
gezichtsvermogen, waarvoor zelfs een verdorven geest zich niet kan verbergen,
maar waarvoor hij rillend van ontzetting als in doodsangst ineenzakt. En dat, omdat
hij een onverbiddelijke, krachtige rechter vol moed voor zich ziet, die gekomen is
om hem het eerst te ontmaskeren en zijn vuile paleis te verwoesten en zijn onreine
bloed te drinken, opdat de heilige bergen er niet mee verontreinigd zullen worden.
[18] J ullie hebben allemaal met eigen ogen gezien wat het leger van Tatahar niet ver
hier vandaan is overkomen; denken jullie dat de ezels en kamelen je hebben
beschermd tegen onze terechte woede? - O neen, jullie zouden je geweldig vergissen
als je er deze volslagen verkeerde mening op na hield! God heeft ons bevolen jullie
te sparen; en er was niet n onder ons, die niet onmiddellijk aan de wil van de
almachtige Schepper gehoor zou hebben gegeven!
[19] En jullie mensen, die niet alleen de vijf edele zintuigen hebben, maar daarbij
nog een onsterfelijke ziel waarin een goddelijke geest huist, jullie kunnen God
vergeten en Zijn allerheiligste naam en wil veronachtzamen?
[20] O ellendig geslacht, jij laaghartig mensenwezen, jij werkelijk rottend monster
van de grote aarde! Zeg me wat je bent of wat je wilt zijn, als je God, de Heilige,
jouw liefdevolle Schepper uitgeschakeld hebt, terwijl je, zoals alles, slechts door
Hem bent en bestaat?! - Hij die je nog daarenboven uit ongemeen grote liefde de
volledige vrijheid schonk om jou, uitwerpsel van de hel, eens steeds dichter en
dichter aan Zijn liefhebbend vaderhart te trekken! Daartoe, daartoe moest Hij, de
meest liefdevolle, heilige Vader vervloekt en vergeten worden - O Gij grote God,
De Huishouding van God deel 1
117
ondersteun mijn kracht, die mij bij de aanblik van deze monsters verlaten wil, opdat
ik Uw heilige wil kan uitvoeren! [21] Kijk naar het gras! Het prijst God, want
ofschoon het niet spreekt, kent het God, en jullie weten in je leven van vrijheid niets
van Hem! J a, kijk naar deze bergen, kijk naar de stenen, kijk naar het water, kijk
naar ons, ja alles wat je blik, je oor en je andere zintuigen maar tegen kunnen
komen, dat looft, vereert en prijst God, - en alle hemelen zijn vol van Zijn grote
genade, Zijn roem en Zijn oneindige eer! En waarvan zijn jullie dan wel vervuld, dat
jullie Hem zo volkomen uit je oog en je hart hebben kunnen verliezen?!
[22] Kortom - ik heb er geen woorden meer voor! Het is voor mij niet mogelijk om
jullie nog langer aan te zien en mijn gerechtvaardigde woede in te houden! Daarom
verlaat ik jullie volgens de wil van de Hoogste en zeg nog tot slot, dat jullie - indien
de eeuwige Liefde je uit onze klauwen, die vergeleken met jullie handen, waar de
damp van het bloed van je broeders nog afslaat, zachte klauwen zijn, naar de
vrijheid zal geleiden en jullie tot een volk op aarde worden gemaakt jullie je zullen
herinneren wat hier gezegd en getoond werd door een gruwelijke tijger, in wiens
ogen grijnzend en fel gloeiend de bloeddorst brandt, maar toch ten opzichte van
jullie gelijk een lam was! [23] Leer het van de natuur, indien jullie hart afgestompt
werd voor de zo luide stem van God! Amen."
[24] En toen de tijger op die manier zijn rede had beindigd, krachtig en
doeltreffend, kwam nu de leeuw aan de beurt. Na loerend achter het kreupelhout
gewacht te hebben, sprong hij plotseling als een kolos hieruit te voorschijn om voor
de ogen van Sihin, die al weer wat meer moed gekregen had, post te vatten. Hij
sperde zijn muil wijd open en begon, zoals gezegd, eveneens te spreken en zei het
volgende: "Luister, jullie doven en kijk, jullie blinden, die machthebbers op aarde
willen zijn, jullie flinke koningen, vorsten en heren van de wereld die zo zwak zijn
als een mug! Wat denk je, wat zou wel de eerste plicht moeten zijn voor een vrij
wezen, dat zijn door God verleende krachten naar willekeur kan gebruiken en door
niets wordt of kan worden belemmerd om vanuit de liefde van de grote, almachtige
Schepper te denken? [25] Zie, jullie staren mij aan als een te pletter gevallen
steenblok en weten minder dan een rottende boomstam! Zou het niet de eerste plicht
zijn de heilige wil na te streven van Hem, die jullie evenals mij het leven schonk aan
jullie een onsterfelijk, aan mij echter een sterfelijk -, en aan die wil bereidwillig
gehoor te geven om daardoor de verloren genade te bereiken, die door jullie grote
ongehoorzaamheid was vergaan?!
[26] Deden jullie dat ooit of doen jullie dat misschien nu? - O neen, jullie hebben
God nog nooit leren kennen; en tegenover wat men niet kent, is men ook van alle
plichten ontheven, - dat is je snode troost! Maar ik moet jullie zeggen en het jullie
vragen, hoe het eigenlijk is om Hem te vergeten, aan wie je toch iedere dag en
iedere nacht met klem herinnerd zou hebben moeten worden en hardop Zijn grootse
majesteit aan de opgaande zon, de maan en de heldere sterren had moeten
verkondigen. [27] Zie, ik ben een krachtige, wrede bewoner van deze ongastvrije
omgeving vol met dode stenen en stekend, doornig struikgewas, en ik moet uit
noodzaak en door mijn natuur gedwongen ook op wrede wijze wat erbarmelijk
voedsel zoeken en dankbaar aanvaarden wat Gods gericht mij slechts karig heeft
De Huishouding van God deel 1
118
toebedeeld en bovendien vaak dagenlang razende honger dulden en lijden. Daarom
zeg ik tegen jullie: als iemand mij in mijn grote nood ook maar n druppel water
zou reiken om mijn brandende dorst te lessen en hij zou daarmee mijn droog
geworden tong laven, - als een schutsengel zou ik hem dan vol dankbaarheid volgen
en mijn laatste hap met hem delen en sterven uit liefde voor mijn weldoener!
[28] Maar jullie mensen - niet alleen slaan, martelen en doden jullie de voor je
werkende broeders - maar jullie zijn ondankbaar tegenover God, vervloeken Zijn
zegen en verdoemen Zijn genade en veranderen Zijn grote liefde in het giftigste vuil
van de slang!
[29] O Lamech, Lamech! J ij wilde de wouden aansteken om ons te vernietigen
omdat wij gehoorzaam waren aan de wil van de grote God! Wat moeten wij echter
met jou doen, jij die God hebt vergeten en je broers hebt vermoord en ons voor de
Rechtvaardige wilde beschuldigen van het vergieten van bloed?!
[30] Zie, wij zoeken geen wraak, ofschoon zijn plannen ons welbekend zijn; maar
alleen jullie ondankbare mensen willen je wreken op de onschuldigen! Leer daarom
van mij dankbaar te zijn en gehoorzaam aan God; treed dan pas naar buiten en word
datgene waartoe Gods hoogste liefde je gemaakt en voorbestemd heeft! Amen."
[31] En zie, toen nu de leeuw zijn rede had voltooid, kwam ook de wolf eraan
geslopen en begon voor het nu reeds wakker geschudde gezelschap een goede preek
te houden en maande hen dat het hun ernstige plicht was te gehoorzamen en
wederzijds God en al Zijn schepselen lief te hebben, waarbij hij zei:
[32] "Zie, hier sta ik voor jullie ogen en bedeesde harten, een gevreesde en
verscheurende wolf, geroepen en gewekt door de grote barmhartige liefde van de
almachtige, heilige God om jullie Zijn heilige wil te tonen. Hij is een eeuwige
kracht, vol van het hoogste, meest volkomen leven uit en in Zich, onzichtbaar voor
alle wezens die zich onheilig geplaatst hebben in Zijn genade, terwijl Hij de
Allerheiligste is. Hem hebben jullie op zeer smadelijke wijze vergeten door jullie
broedermoord, door je zelfzucht, eigenliefde, heerszucht en de daaruit
voortvloeiende verachting van alles wat jullie ook maar op enigerlei wijze aan het
bestaan van de grote God en Zijn onaantastbare heiligheid zou hebben kunnen
herinneren. [33] Daarom wekte de eeuwige Liefde juist ons tot je grote vernedering
en onuitsprekelijke beschaming, de meest verachte en gevreesde beesten, om jullie
ten eerste zachtaardige en deemoedige gehoorzaamheid te prediken en ten tweede
om aan jullie blinden, aan jullie mensen die onsterfelijk zouden moeten zijn en
zouden moeten worden, door onze handel en wandel en zoals nu ook door het woord
van onze los gemaakte tongen, krachtig en indringend de wil van God te tonen.
[34] En deze heilige wil, waarin alle kracht en macht, alle wijsheid en sterkte, het
eeuwige leven en de meest zalige, meest vreugdevolle vrijheid heerst en eeuwig zal
heersen, luidt als volgt: jullie zijn allemaal volkomen gelijk voor God, jullie zijn
broeders en zusters; daarom zal niemand er ooit ook maar van dromen op de een of
andere wijze boven de anderen uit te willen steken. Want kracht noch schoonheid,
jeugd noch ouderdom, deugd noch wijsheid of wat voor voortreffelijke eigenschap
ook, mag je ooit voorrechten verlenen, maar met al deze voordelen moeten jullie
volgens de goddelijke wil slechts in alle liefde en overgave elkaar bijspringen en de
De Huishouding van God deel 1
119
klaarblijkelijk minder begaafden bijstaan, opdat jullie gelegenheid zullen hebben om
de goddelijke deugd van de eeuwige, door de bovenmatig goede Schepper in jullie
ingeplante liefde te beoefenen. Want slechts uit de zuiverste en grootste liefde heeft
de almachtige heiligheid van God zich laten bewegen om jullie slechte, ondankbare,
eer, liefde en God vergetende mensen uit Zich te scheppen en dan ter wille van jullie
ook nog een talloze, oneindige hoeveelheid wezens van allerlei onoverzienbare
soorten, die jullie op alle mogelijke wijzen hadden moeten dienen.
[35] Maar jullie, drievoudige blinden en stokdoven zien en bemerken niets van al
hetgeen voor jullie altijd nuttig zou zijn geweest, maar je schandelijke,
wanordelijke, geile zinnelijkheid en vleselijke liefde heeft je in alles verduisterd en
jullie daardoor in de klauwen van de rechtvaardige, verdiende dood geworpen!
[36] Overdenk daarom, wat je zou moeten en kunnen zijn en wat jullie nu zijn: niets
dan jammerlijke larven en slangenpoppen van de hel! [37] Verander jullie zinnen,
breng orde in je begeerten, was je met de liefde, word elkaar gelijk in
deemoedigheid, in gehoorzaamheid en in de goed geordende verwekking van je
kinderen; laat af van hoererij en verwek je kinderen met Gods zegen en wees voor
hen ware vaders en moeders in de liefde en de genade van God. Leer hen vooreerst
te gehoorzamen aan jullie wijze liefde om daarin de grote liefde, de heilige wil en
zodoende ook de onschatbare genade van God te vinden. Pas dan zullen jullie
erkennen, dat niet wij, boze dieren, maar Gods liefde zulke heilige woorden vol
genade door middel van onze losgemaakte tongen tot jullie oren heeft gericht!
[38] En als jullie zullen worden zoals de liefde van de eeuwige heilige Schepper je
nu geleerd heeft, dan zullen jullie merken dat niet alleen dieren, zoals jullie nu
meemaken, maar alle schepselen in staat zijn met je te spreken en de dood zal uit
jullie harten verdwijnen en met levendige ogen en wijdopen oren zullen jullie de
diepten van de goddelijke wonderen heel duidelijk vernemen. Denk goed aan wat
een wolf je hier op zeker wonderbaarlijke wijze heeft gepredikt en bedenk daardoor
in jullie gebroken harten, hoe hoogst gemakkelijk alle dingen door de eeuwige
Liefde en Gods heiligheid te verwerkelijken zijn, - en jullie zullen dan nog veel
merkwaardiger dingen in jezelf gewaarworden door de genade van God! Amen."
Hoofdstuk 36: De herinnering aan Adams ongehoorzaamheid en de genade van
God
[1] En zie, toen nu de wolf - let wel: een wolf zeg Ik - op wonderbaarlijke wijze zijn
rede vol wijsheid vanuit Mij voltooid had, sprong hij vrolijk naar buiten en er stond
opeens een grote beer, als uit de hemel gevallen, zoals jullie plegen te zeggen, voor
het in zichzelf gekeerde, berouwvolle gezelschap en hij keek hen met een verwarde,
rusteloze blik aan, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hun gemoed net als zijn
blik nog verward en rusteloos was. Hierdoor werd hun gemoedstoestand goed
gekenmerkt. De beer opende eindelijk ook zijn muil en begon volgens Mijn wil
tegen hen te spreken met ernstige en waardige, zeer versterkende woorden. Hij zei
namelijk: [2] "Wat is God, wat zijn jullie en wie ben ik? - Nadat God, de Eeuwige,
Heilige, Almachtige, vanuit Zich heel deze zichtbare, oneindige wereld met al zijn
De Huishouding van God deel 1
120
zonnen, aardeplaneten, manen, zeen, bergen, dalen en grote vlakten door middel
van Zijn almachtige, levende woord gemaakt had en daarop allerlei soort gewassen,
zoals gras, kruiden, struiken en bomen volgens Zijn wijze ordening de een na de
ander gezet had en iets later eveneens in dezelfde ordening, geleidelijk aan iedere
denkbare soort dieren, en Hij gezien had dat dit alles in overeenstemming met Zijn
heiligheid goed was, sprak Zijn Liefde in Zichzelf tot God in het midden van Zijn
oneindige, almachtige heiligheid:
[3] Alles is nu goed voorbereid; laat Ons daarom ook de mens maken van het fijnste
leem der aarde, als een volkomen evenbeeld uit Mij naar Mijn liefde en eveneens
naar Mijn genade, opdat Wij gekend en geloofd zullen mogen worden door een
zelfstandig leven buiten Ons, en opdat eens alle schepselen in en door deze mens
verlost mogen worden om daardoor weer tot het vrije bewustzijn van hun
doelmatige bestaan uit Mij te geraken!'
[4] En zie, wat besloten was, werd ook meteen volledig uitgevoerd. Nu stond daar
na enkele ogenblikken de vrije eeuwige mens in al zijn heerlijke majesteit, toegerust
met alle oneindige volkomenheden, voortreffelijke eigenschappen en nog grotere
vermogens om nog oneindiger volkomenheden van gelijkwording met zijn
oerheilige oorsprong te bereiken, en wel om het evenbeeld te worden van zijn grote
God vanuit en in alle geestelijke sfeer van heiliging.
[5] Hij had de macht om met de hele schepping te spreken en er was geen zon zo
hoog of zo ver weg, die zijn krachtige, vragende stem niet had kunnen verstaan; ook
zou zelfs niet de allerhoogste engelgeest het gewaagd hebben de grote vrager en
spreker een antwoord schuldig te blijven.
[6] En God, die Zelf zichtbaar was voor Zijn lieveling, sprak met hem als de ene
broeder tot de andere en zei: 'Kijk Mij aan, Mijn geliefde Adam! (Want zo heette en
heet ook nu nog deze eerste mens.) Niet om je te toetsen, maar om je volkomen vrij
te maken en je bijgevolg een aan Mij gelijke macht te geven en n met Mij te
worden, geef Ik je slechts voor een zeer korte tijd een gemakkelijk, kort gebod;
hieraan moet je je gedurende die hele tijd houden, tot Ik spoedig naar je terug zal
keren. Heb je het getrouw gehouden, dan zal Ik bij je blijven en dan zul je met Mij,
als waren wij n, alles hebben. [7] Alles moet zich naar jouw macht voegen; maar
zie daar op geringe afstand een boom staan, beladen met mooie vruchten; deze heb
Ik om een zeer wijze reden nog niet gezegend! Daarom mag je voordien niet van het
zoete sap van de appel proeven; want op de dag, dat je er van zult eten vr Mijn
terugkeer en zegen, zul je zondigen, jezelf te gronde richten en zwak, krachteloos,
blind, doof en sterfelijk maken! O Mijn geliefde Adam, overdenk goed de woorden
van jouw liefdevolle Schepper en bederf Me niet Mijn reeds zover gevorderde, grote
werk van Mijn liefde en wijsheid!
[8] Want nu hangt het niet meer van Mij en al Mijn almacht af, maar enkel en alleen
van jou, krachtens de door Mij aan jou nadrukkelijk verleende vrijheid van wil.
[9] Jij kunt nu behouden blijven of te gronde gaan! - Houd je daarom aan dit
gemakkelijke gebod en word dan een tweede god uit Mij en in Mij!'
[10] En zie, nauwelijks zevenmaal wisselde de dag zich af met zijn begeleidster, die
zonder licht is, of tot zijn eigen grote schade vergat ook deze eerste, door God zo
De Huishouding van God deel 1
121
hoog geplaatste en geheel vrijgestelde mens willens en wetens God, omdat hij door
de wellustige, verderfelijke aanschouwing van zijn tweede ik zwak, doof en blind
geworden was. En hij werd uit boosaardigheid ongehoorzaam aan het zo
gemakkelijke en door de allerhoogste liefde gegeven gebod van zijn meest goede en
heilige Schepper. [11] Daarop ontbrandde de Eeuwige, de Heilige in toorn en
verwoestte de hele zichtbare schepping voor het aangezicht van de berouwvolle
boosdoener. Ook niet n steen ter grootte van een appel bleef gespaard en ook geen
dier, dat ook reeds duizenden jaren voor de ondankbare mens kwam en vervuld van
dankbaarheid over de nog schrale vlakten van de aarde liep. Toen ging alles geheel
te gronde in de oneindige zee van het goddelijke toornvuur.
[12] Voor God was niets meer heilig; schuldig of onschuldig, - dat was voor de
grote toorn om 't even. Boven en in alle oneindige ruimten riep Zijn donderende,
machtige stem op verschrikkelijke wijze al het geschapene eeuwige vernietiging toe.
De werelden begonnen te beven, maakten zich los van hun fundamenten en de
brokstukken vluchtten huilend en bitter weeklagend voor het vertoornde aangezicht
van God weg van de ene oneindigheid naar de andere.
[13] Maar nu gebeurt er iets, dat geen engel in alle eeuwigheid ooit zal begrijpen:
terwijl Hij, de Heilige in Zijn toorn met Zijn rechterhand alles vernietigt vanwege de
heiligschennis door de zonde van de grote boosdoener, beschermt tegelijkertijd Zijn
evenzeer heilige linkerhand de wenende zondaar! En slechts een klein traantje van
de zondaar viel in het zo meedogenloos van toorn, gloeiende oog van God en zie,
alle toorn was verdwenen, en reeds lachte een nieuwe schepping in en uit alle
eindeloze ruimten de ongehoorzame mens toe, en op de aarde en op alle werelden
was er weer een vrolijk gewemel van talloze schepselen ten dienste van de
ongehoorzame mens. [14] Zoals hij voor de zonde was, bleef hij dat daarna nog
bijna dertig jaar lang begenadigd in zijn niet voor te stellen macht en kracht; hij viel
weer, omdat hij in een roes van wellust hoogmoedig zijn liefdevolle Schepper
vergat. De Schepper dreef hem (dat wil zeggen: hem op Zijn handen dragend) het
paradijs uit, terwijl op een andere plaats de woestijn moest opbloeien onder de
voetstap van de grote zondaar.
[15] De broedermoordenaar Kan strafte Hij met een uitermate vruchtbaar stuk land,
omdat hij had geweend over zijn wandaad, en Hij bevrijdde hem bovendien nog uit
de klauwen van zijn zoon Hanoch en schonk hem de zee en al het land daarin;
hetzelfde overkwam Meduhed en zijn grote volk; en nu openbaart Zijn oneindige
liefde zich weer opnieuw aan jullie en Hij heeft Zijn hart niet eens afgesloten voor
de zeer grote misdadiger Lamech!
[16] O zie, zie, jullie onwaardige mensen, welk een oneindige liefde God voor jullie
had en ondanks al jullie onuitsprekelijke zonden nog altijd heeft! [17] Luister hoe
door mij Zijn stem jullie Zijn genade verkondigt! Kijk, daar in de richting van de
middag ligt een groot, goed voorbereid land voor je klaar; zie, hoe Hij jullie aan Zijn
grote, liefdevolle hart onzichtbaar beschermde tegen onze gerechtvaardigde toorn!
[18] En luister, straks, als ik de mij opgedragen toespraak aan jullie zal hebben
voltooid en je wenend zult neerknielen voor Zijn liefde, zal Hij door een engel jullie
zichtbaar op nemen en zachtjes in dat mooie, reeds aangeduide land geleiden.
De Huishouding van God deel 1
122
[19] O mensen, denk er over na wat God is, wat jullie zijn en kunnen en moeten zijn
door Zijn oneindige liefde; maar denk er in je door God verleende genade ook over
na, wie en wat wij arme verachte dieren zijn en omvat dan onbaatzuchtig alle
schepselen net als Hij met Zijn liefde - die niet alleen jullie en onze Schepper is,
maar ook een ware Vader wil zijn en dat eigenlijk al heel lang is en was, nog
voordat de wereld en wij waren gemaakt - en bedenk: ook wij stomme en sprakeloze
wezens hebben vreugde aan het leven. Laat daarom in jullie liefde uit God eens op
de grote dag die komt, ook ons een nieuw licht aanschouwen van het vrije leven uit
God, waarin al het geschapene zal leven en eeuwig zal bestaan!
[20] Kniel nu neer voor God, jullie heilige Vader, en ween berouwvolle tranen van
ware liefde, - laat je dan lof prijzend optillen door de zachte hand van de almachtige
Schepper, die nu ook jullie liefdevolle Vader is, en je door Zijn zegenende
rechterhand naar het aangeduide land geleiden en wordt daar tot een volk. Hoe dat
moet, zal Zijn eigen, heilige mond je nog uitgebreid leren via de lippen van een
grote broederengel! Amen." (3 aug. 1840)
[21] En zie, toen nu de beer zijn rede had beindigd, verdween hij snel uit het
gezicht en op hetzelfde ogenblik stond er een engel op zijn plaats, gekleed in een
lichtend gewaad en deze engel was de vrome Abel, die eigenlijk al onzichtbaar door
de ziel van de dieren sprak. (Het is eigenlijk altijd het geval, dat, zo vaak bepaalde
voorwerpen uit de natuur door de mond van een ziener of profeet gaan spreken, er
een engel uit die dingen in de ziel van de ziener en profeet spreekt en deze dan met
overeenkomstige natuurlijke woorden het zelf opschrijft of, wat gemakkelijker is,
meteen in bondige taal uitspreekt. Uiteraard begrijpt alleen de ziener en profeet,
waarom het ene moeilijker en het andere gemakkelijker is, om welke reden zelfs de
apostelen al, evenals alle vroegere zieners en profeten, meer gesproken dan
geschreven hebben.) [22] Dus toen deze veertien mensen van beiderlei geslacht de
engel duidelijk konden waarnemen, begon deze uit Mij op zachtaardige wijze het
woord tot hen te richten en hij zei, en dat is getrouwen waar:
[23] "Kinderen van Kan, van mijn broer die in de macht van het boze was, die nog
leeft en in zijn lichaam voort zal leven door alle perioden van het bestaan van de
aarde heen tot aan het einde van alle tijden, onbereikbaar voor alle stervelingen tot
aan het spoedige einde van alle boosheid, wanneer de Almachtige, na de grote tijd
der tijden, door een kleine ziener aan de verre nakomelingen grote dingen zal
verkondigen en uitvoerig gewag zal maken van jullie slechte stamvader (wat zojuist
gebeurt en al gebeurd is). Overdenk goed, wat ik jullie hier zal zeggen en
bekendmaken volgens de meest heilige wil van God, van de almachtige, eeuwige
Schepper, die eveneens de meest liefdevolle Vader is van alle engelen en vaderen en
mensen! J ullie hebben de zeer kostelijke woorden vernomen uit de muilen van de
verscheurende dieren die God door middel van mij gekalmeerd had en in staat
gesteld om te spreken tegen jullie, die meer verdorven waren dan al deze dieren
door de grote boosaardigheid van de slang van Hanoch en nu voornamelijk door
Lamech, die een grote bedrijver van gruweldaden is geworden. De hele schepping
heeft nu een vreselijke afschuw van hem en op zijn schouders rusten reeds gerichten
van God, als werelden zo zwaar, en zij houden nauwlettend het bijna geheel gevulde
De Huishouding van God deel 1
123
vat van wandaden boven de sterren in het oog. [24] Omdat jullie dus de jongsten
waren en dat nog zijn, en tegen je wat betere neiging in, je noodgedwongen hebben
moeten aansluiten bij het slangenleger van Tatahar, heeft de onmetelijke liefde van
God zich over jullie ontfermd en leerde je eerst de oneindige misdadigheid kennen
van Lamech, de godloochenaar, in zijn hoogst hovaardige heerszucht. Toen leidde
zij jullie op wonderbaarlijke wijze in korte tijd hierheen over een zo lange afstand,
die, als een mens met normale snelheid zou lopen, nauwelijks in honderden twintig
dagen af te leggen zou zijn. Zij had jullie van tevoren gered uit de dodelijke
klauwen van de wilde beesten, waarin de godvergeten Tatahar zijn rechtvaardige
gericht vond en toonde je toen door de dood, de dood van jezelf. Ik ben reeds sinds
lang geheel en al levend, en de liefde van God zond mij nu naar jullie toe om je uit
de slaap van de dood te wekken en om jullie het leven in deemoed en in
onafgebroken vrijwillige gehoorzaamheid aan de meest heilige wil van God te tonen
en om jullie naar een land te leiden, dat de eeuwige liefde van God goed voor je
heeft voorbereid. En als jullie jezelf in alle deemoed in de liefde tot Hem geheel
zullen hebben leren kennen, dan pas zullen jullie door de ermee gepaard gaande
genade ook de ware, heilige, grote waarde van het leven in jezelf erkennen en pas
daardoor ook het meest heilige en het allergrootste in de eeuwige liefde van de
heilige, almachtige Schepper van alle dingen en meest liefdevolle Vader van alle
engelen en mensen, niet alleen van deze aarde, maar van nog talloze andere
werelden, waarvan jullie tot nu toe nog nooit ook maar enig vermoeden hadden;
want dat te weten is slechts de kinderen en de engelen Gods gegeven.
[25] Maar eens zullen werelden zich buigen voor deze aarde, omdat haar licht groter
wordt dan dat van alle hemelen, want eens zal Gods heiligheid alle volkeren
verlichten die van goede wil zullen zijn. En als jullie getrouw zullen blijven in
deemoed en in vrijwillige gehoorzaamheid jegens de allerheiligste wil van de
eeuwige, grote Vader, zal dat licht ook tot jullie doordringen en je geheel en al
levend maken; maar indien jullie je ooit boven de ander zouden of zouden kunnen
verheffen, zal dit meest heldere en allerheiligste licht, uitgaande van het diepste
innerlijk van God, slechts tot je komen als het licht van de meest ver verwijderde
ster van de schepping tijdens de donkere nacht op aarde.
[26] Zie, de nakomelingen van Hanoch zullen vanwege hun hoogmoed spoedig met
hun hoofden tot aan het uitspansel reiken en als duistere, boze misdadigers met hun
snode, blinde en dove koppigheid er doorheen stoten, precies op de plaats Waar het
grote vat, dat al bijna geheel 'Vol is met allerlei soorten gruweldaden, zeer wankel
staat. Dit grote vat zal dan gevuld met zonden en het verschrikkelijkste gericht van
God, op aarde neerstorten; dan zullen alle bedrijvers van het kwade in de
modderstromen van hoererij en misdaad verdrinken en verstikken en zij zullen een
zeer groot aantal van de kinderen van God meeslepen, omdat deze zich in hun hart
door de dochters van de slang gevangen zullen laten nemen en met hen de
schandelijkste hoererij zullen bedrijven en kinderen verwekken van de toorn en van
de vloek Gods, die kinderen van de hel en zuigelingen van de draak genoemd zullen
worden en er zullen niet meer dan acht mensen gespaard worden.
De Huishouding van God deel 1
124
[27] Voordat dit alles evenwel zal gebeuren, zal de Heer driehonderd jaar lang
leraren en profeten laten komen, die hen zullen waarschuwen voor Zijn gerichten en
boetedoening zullen prediken ter vergeving van hun zonden en volledige
verandering van hun dodelijke schijnleven in het duister van de hel. Zij zullen hen
de weg van het ware leven uit Gods oneindige barmhartige liefde en genade tonen
en zij zullen hen op wonderbaarlijke wijze, zelfs tot in kleine dingen de aard van het
komende grote gericht van God laten zien.
[28] Dan zal het gebeuren dat het boze gebroed de leraren en profeten zal grijpen en
hen voor een deel doden en anderdeels met hun slangenarmen zal omslingeren en
hen meetrekken in de poel van hun hoererij en hen zal bederven en hun geest doden
en hen bovendien nog tot moordenaars van hun eigen kinderen maken. (N.B. Zoals
nu bij jullie in je Mij buitengewoon welgevallige vindingrijke tijden!) [29] Dan zal
God de laatste leraar, genaamd Mahal - een broer van de enige oprechte zoon, die
Noach zal heten, dat betekent 'de oprechte zoon' -, op eigen verzoek nog de
gruwelsteden af laten reizen en daar prediken. Hem zal het slecht vergaan en hij zal
zelf tot kwaad vervallen, tenslotte God verlaten en in de poel te gronde gaan.
[30] Dan pas zal het genoemde vat, vol van zonde en gericht, breken en beladen met
alle denkbare vervloekingen op aarde geslingerd worden en deze vanuit haar
centrum op alle boze plekken doen ontbranden, en slechts ter wille van de weinige
rechtvaardigen zal dan de barmhartige liefde van God de geweldige sluizen van de
hemel openen en hoogopgaande vloedgolven zelfs over de hoogste bergen laten
stromen om het hellevuur te kalmeren en om de kinderen te behouden en te reinigen,
evenals de aarde zelf, om volgens de wil van God een beter geslacht te dragen.
[31] J ullie zullen evenwel door het vuur noch door de vloed worden geteisterd,
indien jullie in deemoedige gehoorzaamheid de nu aan jullie geopenbaarde wil van
God in acht zullen nemen. Deze luidt vol liefde als volgt:
[32] Laat jullie eerste gedachte voor God, Zijn wil, Zijn liefde en genade zijn; en als
de dag zich in de van sterren flonkerende armen van de nacht zal begeven en als de
laatste straal van Gods mooie zon zacht zal wegsterven boven de wijdse vlakten van
de aarde, dan moeten jullie je met deze onderzoekende lichtende gedachten van je
onsterfelijke geest in de gezegende rust van jullie lichaam begeven.
[33] J ullie moeten je geen zorgen maken over de voeding van het lichaam; want
waar de Heer een land op aarde gezegend heeft, daar hoeven de bewoners nooit
honger te lijden, zolang hun streven erop gericht zal zijn alleen de heilige, alles
zegenende wil van de eeuwige, grote Vader steeds voor ogen en in het hart te
houden; want de mensen zijn geschapen, opdat zij God en Zijn heilige wil zullen
erkennen, daarnaar zullen leven en in woord en daad de allerheiligste naam van de
grote, eeuwige God loven en prijzen! [34] En als jullie dat in alle deemoed en
vrijwillige gehoorzaamheid uit zuivere, onbaatzuchtige liefde voor God zullen doen,
zal Hij ook altijd bereid zijn jullie vol genade Zijn heilige wil mee te delen, deels
indirect door de sprekende natuur, maar deels ook rechtstreeks door Zijn eigen
levende woord, dat helder klinkt in jullie harten.
[35] Als jullie gedurende een beproeving door een schijnbaar genoegen ook maar
een dag lang nalaten dat te doen, zal het hart dat God had kunnen vergeten eerst met
De Huishouding van God deel 1
125
oprechte droefheid bezwaard worden en het zal zeven dagen lang stom zijn als een
dode boom. En evenals de bodem van de aarde onder de schreden van de volgzame
de edelste vruchten zal laten uitlopen, dragen, rijpen en tot aan zijn mond brengen,
evenzo zal de aarde ook onder de voetstap van de ongehoorzame tot een woestenij
worden en niets anders dragen dan stof, stenen, doornen en distels en giftige bessen.
[36] Want de oneindige liefde en wijsheid van God geeft ieder het zijne. De vrome,
volgzame kinderen geeft zij brood, honing, melk en zoete vruchten voor lichaam en
geest, maar aan het ongehoorzame, hoogmoedige gebroed van de slang geeft zij
stenen, stof, doornen en distels en giftige bessen voor geest en lichaam, opdat het
boze gebroed zal verderven en waar mogelijk de dode geest zal behouden om
langzamerhand weer levend te worden in de oneindige barmhartige liefde van de
enige, grote, eeuwige, meest heilige Vader van al wat is.
[37] Zie, jullie zijn allen gelijk, zowel mannen als vrouwen. Echter moeten jullie
vrouwen je schaamdelen alsmede je hele lichaam goed bedekken en voornamelijk je
hoofd, opdat door jullie wellustige aard de man niet tot ontucht geprikkeld zal
worden, zoals het vrije geslacht van de vogels door het grote, geheime begeren van
de verleidelijke ogen van de slang in de dodelijke gevangenschap van haar giftige
kaken gelokt wordt; want jullie vrouwen zijn de kinderen van de slang het naast en
vol van haar gif. Wees daarom voor alles even ingetogen als de bijenkoningin, die
het niet waagt zich aan de zon bloot te stellen, maar vol zorg dag en nacht over de
cellen van haar onschuldige kinderen kruipt; jullie moeten ook zo zijn en in alles
jullie mannen gehoorzamen, voorzover de allerheiligste wil Van God dat vereist.
Maar als een man - waarover niet gesproken zou behoeven te worden - je tegen de
meest heilige wil van God in tot iets zou willen dwingen, moet het ook aan jullie
toegestaan zijn, jullie hoofden voor de man te ontbloten en hem op lieflijke wijze
aan zijn van God uitgaande plichten te herinneren. En als je dit allemaal zo
nauwkeurig zult uitvoeren, zal de Heer jullie met grote genade overladen en je zult
eeuwig en onsterfelijk in oneindige schoonheid een ware lust voor het oog van de
eeuwige, heilige Vader zijn.
[38] Aan jullie mannen wordt geen andere wet gegeven dan de heiligste wil van de
allerhoogste God, die zich altijd aan je zal openbaren; maar voor wie van jullie hier
ooit in zijn hart geen acht op zou slaan, zal de heilige mond van God en ook die van
de natuur zich geleidelijk aan sluiten. Dan zal aan hem, omdat hij zich van God af
naar buiten heeft gekeerd, ook een uiterlijke wet worden gegeven, die hem tot slaaf
van de zonde en knecht van de hel zal maken, als hij niet terstond zijn hart open zal
breken, het in deemoedige gehoorzaamheid zal reinigen en het dan weer smekend en
lang biddend in vrees en liefde voor God zal brengen, opdat Hij het weer zou willen
zegenen en heiligen met Zijn allerheiligste wil. (N.B. Dat moet voor jullie ook een
goede aanwijzing zijn hoe en waarom je naar de wedergeboorte moet streven!)
[39] Sta nu op en trek deze door de kinderen van God voor jullie gemaakte kleren
aan - deze voor de mannen en die voor de vrouwen -, zodat jullie je hiermee ook in
de dracht van de kleding naar het geslacht zedelijk, kuis en fatsoenlijk
onderscheiden. Blijf ver van alle pracht en hoogmoed; het kleed moet jullie slechts
bedekken en je lichaam in koele nachten tegen de kou beschermen en jullie
De Huishouding van God deel 1
126
geestelijk naar God voeren in de warmte van de eeuwige liefde, zachtmoedigheid en
gehoorzaamheid. [40] En hier moet ook ieder van jullie een blinddoek nemen en
voor zijn ogen doen, opdat niemand duizelig zal worden door de afgronden
waarover ik je zal leiden; en als wij ons op de bestemde plaats bevinden, moeten
jullie het licht van je ogen weer de vrije loop laten en daar verheugd je nieuwe
verblijfplaats aanschouwen, kostelijk ingericht door de zeer grote liefde van de
meest goede en heilige Vader. Daar zullen jullie je met de gezegende kost van de
aarde verkwikken en uit de handen eten van twee jullie aldaar reeds verwachtende
grote kinderen van God, een man en een vrouw, ter eeuwige versterking van het
leven van je geest. Volg mij nu volgens de meest heilige wil van God! Amen."
[41] En zie, zo leidde Mijn lieve Abel hen zeven dagen en nachten lang snel naar de
bestemde plek over een meer dan dertig dagen lang traject en dat zonder rust en
zonder voedsel; want gedurende die tijd waren zij Mijn gasten en vlogen hen zoals
jullie plegen te zeggen - de gebraden vogels in de mond, dat wil zeggen: Ik voedde
hen intussen geestelijk; de geest echter versterkte de ziel en de ziel maakte het
lichaam krachtig; en zodoende hebben zij het met Mijn ware hemelse kost heel goed
tot aan het einde kunnen uithouden.
[42] En toen zij dan geheel behouden op de bestemde plaats waren aangekomen,
verschenen meteen de beide hen hier opwachtende kinderen van God of kinderen
van Mijn liefde, Ahujel en zijn vrouw Aza ('zoon van de hemel' en zijn vrouw als
'stilzwijgend rechtvaardig verlangen'). Zij waren kleinkinderen van de kinderen van
Adam, vr Seth en ze namen hen de blinddoeken van de ogen en verwelkomden
hen allervriendelijkst. Deze veertien kleinen verbaasden zich enorm over de twee
grote kinderen van Mijn liefde, die de juiste grootte voor een mens hadden, namelijk
zeshonderdzesenzestig duim voor de man en zesenzestig duim minder voor de
vrouw, terwijl de grootte van de geredden nauwelijks zestig duim was.* (* Zie
hoofdstuk 37: 1) [43] En nu zij weer geheel over het gebruik van hun ogen en oren
konden beschikken, begon de engel weer te spreken en zei: "Kinderen, hier is de
plaats van jullie bestemming en beschouw deze beide grote kinderen van God als je
door God gegeven ouders en volg hen in alles; want dat is de wil van God, die ik in
mijn eerste toespraak voor je moest verzwijgen!
[44] Deze zullen altijd bevestigend zeggen wat God in jullie harten zal spreken en
zij zullen je steeds wakker schudden als jullie geest door slaap overmand mocht
worden, en zij zullen je veel nuttige dingen leren, zowel lichamelijk als geestelijk,
waar jullie zeer veel baat bij zullen vinden. En jullie zullen elkaar geslachtelijk niet
eerder bekennen, totdat zij, die nu je ouders zijn, je volgens de heilige wil van God
zullen zegenen. En als jullie dan ook gezegend zijn, houd je dan ver van alle
hoererij, maar laat de kuisheid als een maagdenpalm op jullie voorhoofden prijken
en laat tweedracht, woede, afgunst, gierigheid en ontucht nooit de geheiligde
verwekking van jullie kinderen ontwijden, maar matigheid in alles en de liefde tot
God boven alles zal je stelregel zijn. Als jullie dat zullen doen, zal je lichamelijke
leven lang duren en je afscheid van de aarde zal jullie leiden in het grote licht van de
oneindige genade van de eeuwige, heilige Vader, alwaar jullie dan het ware loon
De Huishouding van God deel 1
127
wacht van eeuwig leven in de brede schoot van de heilige, liefdevolle Vader in de
hoge hemel, ginds voorbij de sterren en eens, ach eens in Zijn liefdevolle hart zelf!
[45] Doch daarover zullen jullie ouders je nader inlichten. Die zijn door God goed
onderricht en hebben mijn aan jullie gegeven lessen niet nodig! - Gods liefde zegene
jullie en moge Zijn genade jullie verlichten en heiligen en je tot het leven voeren!
Amen, amen, amen."
[46] En zie, dat is de stichting van Sina of China, welk land voor de zondvloed
gespaard bleef en over het geheel genomen heden ten dage nog vele malen beter is
dan andere landen op aarde, op enige dwaze verslechteringen na, die pas later bij de
aanraking met andere mensen van de slechte wereld daar ingevoerd zijn. Laat daar
nooit een niet-wedergeborene het wagen Mijn evangelie te prediken! Amen!
Hoofdstuk 37: De prehistorie van het Chinese volk
[1] Voordat wij nu naar Hanoch terug zullen keren, moet Ik jullie
noodzakelijkerwijs nog wat naders over de bewoners van China zeggen. Onthoud en
weet dan dat ten eerste, wat de afmetingen van de grote kinderen van Mijn liefde
ontsproten uit Adam betreft jullie voorstelling verkeerd is, als je daaronder de
lichamelijke grootte verstaat; doch zeshonderdzesenzestig duim is het getal dat Mijn
volledige liefde in de mensen aangeeft. De duim geeft de maat aan van het goede
dat uit de liefde tot Mij voortkomt; daarvan zijn er zeshonderd voor Mij, dan zestig
voor de naaste en tenslotte zes voor zichzelf. En de maat van de vrouw is gelijk aan
de goddelijke maat in de man; doch in de naastenliefde en de eigenliefde Van de
vrouw is een verschil van zesenzestig en vandaar heeft de vrouw (10 aug. 1840) wat
dit betreft de man in alles volstrekt te gehoorzamen. Daar de vrouw uit de
eigenliefde van de man gevormd is, kan zij zichzelf ook alleen in de man beminnen,
als haar liefde oprecht zal zijn; en daar zij de man het naast is, is ook haar
naastenliefde allereerst op de man gericht, en vandaar het verschil.
[2] Overigens waren deze beiden, evenals alle kinderen van Adam, lichamelijk
beduidend groter dan de zeer verzwakte kinderen van Kan en zij hadden veel
machtiger, krachtiger en sterkere spieren, aderen en inwendige organen.
[3] (N.B. De overeenkomst van het getal van de mens met het getal van Mijn
tegenstander berust daarop, dat bij de laatste juist het omgekeerde het geval is, om
het meest afschuwwekkende wezen in Mijn ogen te zijn.)
[4] Zie nu, hoe Sihin de eerste was die zijn gemoed naar Mij toekeerde; ook was hij
de meest volgzame zoon van deze ouders en bracht zelfs vol zorg ook de anderen tot
gehoorzaamheid; daarom zei Ahujel, terwijl hij hem eerst uit Mijn naam zegende, in
de tegenwoordigheid van Aza en alle overigen:
[5] "Sihin, ik zegen je in de naam van mijn en jouw God! Het land zal jouw naam
dragen. Neem je mooiste zuster tot vrouwen breng met haar in alle gezegende
kuisheid kinderen voort, net als de kinderen van God en noem hen 'Zonen van de
hemel' en 'Dochters van de aarde'; en als mijn grote geslacht door de liefde van God
van de aarde zal worden weggenomen, laat dan jouw nakomelingen liefdevolle,
wijze leiders zijn voor de nakomelingen van je broeders!
De Huishouding van God deel 1
128
[6] Zoek de liefde, en de wijsheid zal je gegeven worden en je stam zal niet
uitsterven voor het einde van alle tijden; want de Heer zal vele takken aan je stam
maken, opdat je naam tot aan het einde van alle tijden zal voortleven.
[7] Aan jou is nu slechts n vrouw gegeven; maar in de loop der tijden zullen de
mannen in alle kuisheid vanwege de verwekking van de geslachten ook meer
vrouwen nemen; doch houd je ver van alle hoererij en een ongezegende
geslachtsdaad. En als jullie dat allemaal in acht zullen nemen, zal jullie volk reeds
na duizend jaar als het gras op aarde en als de sterren in de hemel worden.
[8] Ik met mijn weinige nakomelingen zal jullie nog zegenen en vijfhonderd jaar
lang leiden; maar dan zijn jullie aan de beurt tot aan het einde der tijden. Maar de
tijd moet je meten aan de rijpheid van een vrucht, die in de tijd van n omloop van
de aarde om de zon vijfmaal rijp wordt. En zo vaak jullie een ding hebben leren
kennen, kijk dan in jezelf; daar zullen jullie een teken vinden en met dit teken moet
je het ding altijd beeldend aanduiden. J ullie handelingen moeten uitgedrukt worden
door verschillende daarbij passende lijnen en de voltooiing daarvan door punten. Op
die manier moeten jullie alles optekenen wat je in de toekomst nog van ons zult
horen, leren en ervaren, en jullie moeten ook tot aan het einde der tijden je kinderen
op het noodzakelijke daarvan wijzen als toekomstig groot getuigenis over het boze
slangengebroed. Amen."
[9] Doch zonder schade aan de vrijheid van geest bleef ook dit volk niet altijd
geheel hetzelfde. Volgens de berekening ongeveer honderdentwintig jaar na de
zondvloed, groeiden de nakomelingen van Sihin eveneens tot een belangrijk volk
aan en geraakten dikwijls verwikkeld in allerlei twisten en vormden op die manier
partijen, die in hun gebruiken en godsdiensten verschilden. Sommigen beweerden
dat alleen de eerstgeborenen in staat waren leiding te geven; anderen zeiden dat als
eerste geboren te worden, geen uitnemendheid inhoudt, omdat herhaaldelijk
vrouwelijke eerstgeborenen voorkwamen, - vandaar dat de bekwaamheid om leiding
te geven altijd aan verstandiger harten opgedragen zou moeten worden. Dat grepen
weer anderen uit het volk aan en zeiden: "Als het alleen maar over het hart gaat,
waarom zou dan niet ook het bezonnen hart van een jongere broeder in staat zijn
leiding te geven?" Maar sommigen verwierpen weer alles en zeiden: "Zoals het in
het begin was, zo zal het tot aan het einde der tijden blijven!" Anderen zeiden dat
men overal en altijd God om raad moet vragen en nooit eigenmachtig moet oordelen
en handelen. Daarop wierpen weer anderen tegen: "Als dat zo is, dan kan immers
iedereen dat doen, waarom dan ook nog een of ook meer leiders?" - Anderen weer
zeiden dat God zich niet aan iedereen openbaart, opdat de mensen elkaar niet zullen
kunnen ontberen. Daarop antwoordden weer anderen: "Dan moet dus toch iedere
ziener onderwijzen wat hij vernomen heeft en de leiding aan God toevertrouwen;
waartoe dan een of meer leiders?" Weer anderen merkten op: "Maar wie geeft ons
de zekerheid dat zo'n ziener en leraar die boven ons wil staan, ook wel altijd Gods
woord spreekt?" Anderen wederom zeiden daarop: "J a, wanneer men de leraren niet
meer onvoorwaardelijk geloven kan en mag, dan zijn onze leiders en leraren immers
zinloos geworden!" En meer van dergelijke grappenmakerij, waardoor er dan ook
een massa sekten gesticht werden en het rijk daardoor in zeer verschillende bestuurs
De Huishouding van God deel 1
129
- en onderwijsgroeperingen verviel, en zo ging de versplintering voort tot in het jaar
3700 nadat Adam in leven was geroepen. Totdat de zelfs bij jullie betere
geschiedschrijvers iets meer bekende bouwer van de Hehu-Tsin's linie
(beschermende muur), Tschi-Hoang Ti (wijze alleenheerser over het volk) genaamd,
optrad. Hij begon vurige predikingen voor het volk te houden en voorspelde het, dat
een groot volk, niet ver van de landsgrenzen, ze in het geheim zou hebben verkend;
en als zij zich niet allen tezamen zouden verenigen om langs het hele rijk een hoge
en dikke muur op te bouwen, dit volk massaal en krachtig binnen zou vallen en hen
allemaal op kwalijke wijze om zou brengen.
[10] Hijzelf zou van Mij de macht hebben, zolang de inval tegen te houden, totdat
de muur klaar zou zijn; echter slechts gedurende tien jaar, waarin zij alle ijver aan
moesten wenden om zo spoedig mogelijk dit grote, heilige werk volgens Mijn in
hem geopenbaarde wil te volbrengen, anders zou het er slecht voor hen uitzien.
[11] Nu kwam al wat handen had bij elkaar en de muur was in acht en een half jaar
voltooid en had een lengte van meer dan achthonderdzeventigduizend manslengten,
de breedte was negen manslengten en de hoogte negentien manslengten. En zij werd
om de honderd lengten voorzien van een tien lengten hoge wachttoren, waarin
onafgebroken honderd man, elkaar afwisselend, de wacht moesten houden. Dit heeft
weliswaar helemaal niet zo lang geduurd, omdat deze valse profeet zichzelf aan het
volk bloot gaf doordat hij al hun godsdienstige voorschriften verzamelde en wat niet
in zijn ware despotenkraam te pas kwam, liet verbranden en vernietigen.
[12] Daardoor gelukte het hem dit grote rijk, dat vr hem zeer verdeeld was, zij het
dan slechts door geweld weer te verenigen en zestig jaar lang als een echte
overweldiger te beheersen. Zijn zoon die dezelfde naam had werd lauw en
toegevend; maar diens zoon, de opvolger van deze beide overweldigers, begon de
bloedige vervolging van de vromen, waarmee reeds zijn grootvader was begonnen,
op nog onmenselijker wijze voort te zetten en daarvoor moest hij bij een algemene
volksopstand die grote misdaad met zijn leven betalen.
[13] Het rijk verviel toen weer in vele delen, tot dan eindelijk in het jaar van de
wereld 3786 Liehu-Pang (een straatrover) een leger van gelijkgezinden bijeenbracht,
als veldheer alles onderwierp en zich tenslotte als alleenheerser (keizer) en zoon van
de hemel, opwierp. Zoveel als maar mogelijk was, verzamelde hij oude, nog ergens
verborgen geschriften en sagen, regelde de godsdienst, stelde priesters aan die over
het heiligdom moesten waken en scheidde het volk in bepaalde klassen of kasten,
waarbinnen men moest blijven op straffe des doods.
[14] Hiermee stichtte hij het zogenaamde hemelse rijk of de grote dynastie (Han) en
breidde het zelfs voorbij de muur in westelijke richting aanzienlijk uit. En zo bleef
dit rijk voortbestaan tot in de vierde eeuw voor de grote menswording van Mijn
woord, waarna er wederom een grote splitsing plaatsvond, waarbij het een groot
deel van lartarije en Mongoli verloor. Het viel daardoor uiteen in drie elkaar
bestrijdende rijken, en zo'n rijk noemde men Tschenkue en nog later in de vierde
eeuw na de grote menswording van Mijn woord, stierf dit geslacht uit. Het rijk
kwam omwille van het volk en de priesters in dezelfde hemelse gedaante onder een
De Huishouding van God deel 1
130
Mongools-Tartaarse heerser die zich in de buurt van het Baikalmeer opwierp en het
bevindt zich nog heden ten dage onder dezelfde leiding, die te verdragen is.
[15] Daar hebben jullie nu in het kort de hele geschiedenis van China. Laat degene
die moeite heeft dit te geloven ernaartoe reizen en zich overtuigen; maar het zal hem
niet veel beter vergaan dan wanneer hij naar J apan zou reizen. Een lantaarn op
klaarlichte dag helpt ook de blinden niet; zij die zien hebben genoeg aan het licht
van de zon! [16] Nu, aangezien wij op deze manier onze veertien mensen die een
scholing doormaakten, goed verzorgd hebben, keren wij voor een korte tijd nog naar
Hanoch terug en kijken nog even naar de dwaze handel en wandel van Lamech; en
als wij tot aan de tijd van Noach daar dan schoon genoeg van hebben gekregen, dan
zullen we nog een kort bezoek aan de stamvader Adam brengen en zullen daarna
meteen de sluizen van de hemel openen. Amen.
Hoofdstuk 38: De familie van Lamech
[1] J ullie kunnen je heel gemakkelijk voorstellen, dat Hanoch en ook de overige tien
steden door dergelijke geweldige landverhuizingen in n jaar in hoge mate ontvolkt
waren Daarbij had Lamech ook nog zijn getrouwe aanhang verloren en was zijn
macht, die hem zo na aan het hart lag, zo goed als van nul en generlei waarde
geworden. [2] Als je deze omstandigheid nu voor ogen houdt, zul je zonder veel
moeite weldra gemakkelijk inzien dat Lamech tijdens zijn regering tenminste
gedurende een periode van dertig jaar noodgedwongen een toontje lager moest
zingen, opdat het volk zich weer aan zijn wil onderwierp en voor hem begon te
werken, zodat hij en de zijnen tenminste zorgeloos als een zwijn en als een luie os
zouden kunnen zwelgen.
[3] Hij had twee vrouwen, namelijk Ada en Zilla (dat betekent: 'de weloverwogen
deugd in blijmoedigheid' en 'de stille overgave en verdraagzaamheid'). Ada had
twee zonen, namelijk J abal (vader van de bewoners van het industriegebied rond de
voet van de berg) en J ubal (muzikant, uitvinder van de herdersfluit en de viool, een
instrument dat leek op dat van jullie, alleen was het gemaakt uit n stuk hout, dat
hij met stenen steek - en slijpwerktuigen moeizaam vervaardigd had.
[4] Maar Zilla had een zoon, te weten Thubalkan, die ook een zuster had, Nahme.
Met Mijn genadige toestemming werd hij een meester in de metaalbewerking en
Nahme temde wilde dieren en verschafte daardoor haar broer en zijn helpers
toegang tot de ertsbergen. Haar hele lichaam was buitengewoon mooi en zij had een
buitengewoon deemoedige, maar ook een des te moediger ziel en in haar ogen lag
een grote kracht, zodat onder haar blik harde stenen tot Was werden en de harde
tanden van de beesten als de dons van een duif
[5] Zie, dat was Lamechs familie, die, samen met enkele dienaren die bij hem
gebleven waren en enige kamermeisjes en waardeloze bijzitten, bij elkaar ongeveer
dertig mensen, allemaal heel hard moesten werken om wat te eten te hebben en het
blote lijf te bedekken. Zoals reeds gezegd duurde het wel dertig jaar, totdat het volk,
meer tengevolge van goede uitvindingen dan omwille van Lamech, weer naar
Hanoch begon te trekken om daar nuttige metaalwaren te kopen, wat als het ware op
De Huishouding van God deel 1
131
basis van ruil gebeurde. Ook reisden mensen uit de tien andere steden daarheen om
J ubals muziek te horen, die hun harten week maakte en weer gunstig stemde ten
opzichte van Lamech; ook lokte de grote schoonheid van Nahme alle harten nabij,
- en hij die Nahme niet te zien kreeg, werd beschouwd ongelukkig te zijn en
weende en huilde daar dagenlang om.
[6] Opdat jullie inzien hoe zoiets mogelijk was, wil Ik hier voor jullie een kleine
beschrijving van haar gestalte aan toevoegen. Nahme is te vergelijken met de
figuur die als de gemalin van een smid en als godin van de schoonheid onder de
bijzondere naam 'Venus' in de grijze oudheid van het zwarte heidendom schuil ging.
Na Sara en Rachel heeft zo'n mooie gestalte als die van Nahme nooit meer in den
lijve de aarde betreden. Haar lengte bedroeg vijf voet volgens jullie maat. Haar haar
was zwarter dan kool, haar voorhoofd was wit als vers gevallen sneeuwen nabij de
ogen zacht rood gekleurd. Haar ogen waren groot en volkomen hemelsblauw, de
pupil vurig zwart, de oogleden fris en zacht evenals de donkere wenkbrauwen. Haar
neus was recht en verloor zich in de zachte, tere neusvleugels, waaronder de twee
openingen met hun zacht afgeronde vorm een lieflijke aanblik boden. Haar mond
was ter grootte van een oog en haar zacht gewelfde lippen legden iedere roos het
zwijgen op. Haar wangen, van de mooiste, vrolijk glimlachende volkomen vorm,
waren als door het zachtste en teerste rozerood lichtjes getint en hun kleur was als
een met sneeuw bedekte roos, waar de sneeuw als het ware de laatste liefdesstraal
van deze koningsbloem zijn glanzend witte oppervlak een zijdeachtige glans
verleende. Ook haar kin was van een vorm waarvan er geen tweede op aarde was.
Haar hals was noch te lang noch te kort, maar recht, glad en rond, zonder ook maar
het geringste gebrek. Het begin van haar borst onderscheidde zich slechts van haar
hals door een tere, weelderige, snel rijzende verheffing en was evenals de schouders
en de nek in volmaakt juiste verhouding. Haar boezem zag er meer uit als een
etherische, teer witte leven gevende welving, dan iets vleselijks, aan welks verheven
weelderig zachte ronding twee heldere, jonge rozen schenen te ontluiken. Haar
armen waren zo vol, mollig en zacht, dat jullie je daarvan ook niet de geringste
voorstelling kunnen maken; want zulke armen komen alleen in de hemel voor. En
naast deze fraaie verhoudingen was ook haar hele lichaam overtrokken met de
etherische zachtheid en tederheid van het glanzende wit van de sneeuw.
[7] Deze Nahme nu werd de vrouw van haar broer, die bij haar zeven zonen
verwekte, welke er zeer lomp en vormeloos uitzagen en die veel overeenkomst
hadden met jullie zogenaamde trollen. De oorzaak daarvan was, dat Nahme zich
naar de wil van haar vader, vanwege zijn heerszucht, te dikwijls voor ontuchtige
doeleinden moest laten gebruiken; want daardoor werd al het manvolk weer aan
Lamech onderdanig. Aller ogen waren nu op Nahme en aller oren op de
hebzuchtige bevelen van Lamech gericht; want Nahme bleef tot in haar tachtigste
jaar een voorwerp van menselijke bewondering, binnen welke periode de bevolking
weer zeer gegroeid was en Lamech op al zijn wenken diende. Toen Lamech nu zag
hoe machtig hij weer was geworden, werd hij ook steeds strenger en harder en
voerde op gruwelijke wijze zelfs de reeds eerder vermelde doodstraf in voor
degenen die weerspannig waren. (28 aug. 1840)
De Huishouding van God deel 1
132
[8] Op Mijn bevel werd juist ten tijde van Nahme door de kinderen van Adam de
eerste goede bode uit de bergen naar de diepte van Hanoch gezonden om aldaar
Mijn naam te verkondigen, en wel aan het hof van Lamech zelf. En zie, Lamech
nam de bode goed op; de bode was een nazaat van Adam, afstammend van de
kindskinderen van Adam via Seth en hij heette Hored ('de geduchte'), was groot en
wijs en had vrouw noch kind. En toen Lamech nu volgens de lering van Hored in
zichzelf keerde, bewees hij deze bode een grote eer door zijn hele vrouwelijke hof
bijeen te laten komen en de bode te verzoeken zich de mooiste vrouw uit te kiezen.
En zie, toen liet Hored tegen Mijn wil zijn blik vallen op de vrouw van Thubalkan
en deze moest op leven en dood gehoorzamen aan het bevel van Lamech.
[9] Want ofschoon Nahme destijds al bijna tachtig jaar was, was zij nochtans zo
mooi, dat heden ten dage een achttienjarige, buitengewoon weelderige jonge vrouw
voor haar in de nacht zou moeten wegkruipen. Thubalkan was zonder dat van
oudsher al aan ontrouw gewend; daarom ging dit voorval hem ook niet zozeer ter
harte en dat des te minder omdat Hored hem de verzekering gaf dat ten eerste de
wilde dieren hem niet meer zouden kunnen deren tengevolge van de wapens en zijn
metalen kleding en ten tweede zou hij hem verscheiden sterke helpers bezorgen, die
hem tegen alles zouden beschermen en hem de ware kunst zouden tonen van de
verwerking van metalen tot allerlei nuttige voorwerpen. [10] Thubalkan was
daarmee ook volkomen tevreden en zo was de zaak op schandelijke wijze geregeld.
Hored verliet Hanoch en keerde met zijn vrouw weer naar de bergen terug.
[11] Maar wat die hulpkrachten betreft, dat bleef bij een belofte; want Hored ging
met zijn vrouw niet meer naar de zijnen, maar had een eenzame verblijfplaats
uitgezocht om door niemand benijd te worden vanwege zijn geluk.
[12] Maar Thubalkan was door dat bedrog genoodzaakt zijn halfbroer J abal, een
zoon van Ada, te overreden met hem samen te werken, aan de Voet van de bergen
werkplaatsen te bouwen, deze als bewaker van de smelterijen te bewonen en als
zodanig bekend te worden. [13] Zij vestigden op die wijze een complete
metaalindustrie en maakten honderden deels nuttige, deels ook fijne, sierlijke,
glanzende voorwerpen, die voor vruchten geruild konden worden en gretig aftrek
vonden. J a, uit bijna alle steden als ook uit de overige streken van het grote land
reisden mensen naar de ijzersmelterij en, die goed bekend stonden, en kochten daar
gebruiksvoorwerpen en ook luxe artikelen; zij hingen zeer aan Thubalkan en deden
hun zonen bij hem in de leer, waardoor in korte tijd de fabrieksbevolking zo zeer
aangroeide, dat zelfs Lamech er bang van werd.
[14] Want hij dacht bij zichzelf: 'Wat wil ik, wat moet ik doen? De misdaad die ik
tegen mijn broers begaan heb, drukt als een zware last op mijn borst. De grote
geduchte uit de bergen, die mijn tweede schoonzoon geworden is, heeft mij mijn
misdrijf voorgehouden; hij beval me deze gruweldaad aan het volk te laten weten.
Maar als ik dat doe, ben ik niet zeker van mijn leven; maar doe ik het niet, dan heb
ik God en Zijn grote kinderen uit de bergen tegen me en die zullen mij,
ongehoorzame, vernietigen.'
[15] En zie, een krachtige stem sprak in zijn borst: "Maak het aan je vrouwen
bekend en zeg tegen hen: jullie vrouwen van Lamech, luister naar wat ik te zeggen
De Huishouding van God deel 1
133
heb en neem goede nota van wat ik zeg: ik heb een man doodgeslagen wat mij een
buil opleverde en ik heb een jongeling doodgeslagen wat mij verwondde; Kan zal
zevenmaal gewroken worden, maar Lamech zevenenzeventig maal!"
[16] En zie, dat vond Lamech goed; hij deed meteen wat de stem hem had bevolen.
Maar toen zijn vrouwen dat hadden vernomen, ontstelden zij zo hevig, dat zij van
toen af stom bleven en het daarom ook aan niemand konden mededelen. Na enige
tijd verlieten zij hem heimelijk en gingen naar hun zonen in de smelterijen. Voordat
zij deze echter bereikt hadden, werden zij door twee bergbewoners tot staan
gebracht; zij kregen hun spraak weer terug en werden meegenomen naar de heilige
hoogten van de bergen. [17] Nauwelijks waren zij in de bergen aangekomen of zij
vroegen meteen naar Nahme. Maar de leidsmannen deelden hen mee dat Hored uit
ontrouw en afgunst uit hun gezichtskring was verdwenen en dat het hen niet was
gegeven te zien waar hij zich als een worm verstopt had; en indien zij zich door hen
wilden laten zegenen, zouden zij (de leidsmannen) hen (de vrouwen) tot vrouw
nemen. Want Ada was honderdentien en Zilla pas honderd jaar oud en beiden waren
noch steeds van een bijzondere schoonheid en zagen eruit alsof zij in de huidige tijd,
indien goed verzorgd, pas in hun vierentwintigste levensjaar waren.
[18] Daarop lieten zij zich zegenen en werden hun vrouwen en reisden toen met hun
mannen naar de verblijfplaats van Adam, die al negenhonderdentwintig jaar oud
was, om ook door hem gezegend te worden.
[19] Toen Adam hen in het oog kreeg, sprak hij met ontroerde stem: "Luister, zonen
van de kinderen van mijn kinderen, ik ken mijn gehele nakomelingschap die onder
mijn zegen leeft na de zegen van eeuwige liefde van Abel; maar deze twee vrouwen
ken ik niet! Waar komen zij vandaan?" En beiden antwoordden: "Zij zijn Lamechs
verstoten vrouwen, die door zijn onmenselijkheid verdreven werden."
[20] En Adam zei: "Waar spreken jullie over? Ik ken de zoon van Methusalah en die
is pas eenhonderdenzesentwintig jaar oud en heeft nog nooit een vrouw leren
kennen!* (* N.B. van 25 juni 1841: "Hier duiden de eenhonderdzesentwintig jaar
niet op de leeftijd, maar geven slechts een toestand aan waarin de mens nog niet tot
de juiste verhoudingen is gekomen, d.w.z. honderd voor God, tien voor de broeder
en de naaste en n voor zichzelf! Als je dus kunt rekenen, reken dan en je zult er
achter komen wanneer de mens geschikt is om wedergeboren te worden. Lamech
heeft nog geen vrouw leren kennen omdat hij in de geest nog niet op de trap stond,
die gesteld is tot grondsteen van de eeuwige ordening. Ans.W.H. (Anselm W.
Httenbrenner) is pas honderdzevenendertig jaar oud; - er moet van de zeven en van
de drie nog zoveel afvallen. Amen. Dat zeg Ik, jullie Vader. Amen. Amen. Amen." -
Methusalah was toentertijd tweehonderddrieendertig en Lamech zesenveertig jaar
oud. Vgl. hoofdstuk 110, vers 7! De uitgever.) Waar spreken jullie over? Vervloekt
zij de leugen en de mond die haar uitspreekt, en de tong die onwaarheid spreekt in
het aangezicht van God! Daarom, bij de vloek van Kin, van de moordenaar, spreek,
- waar komen die vrouwen vandaan?"
[21] "Wees niet boos, vader Adam! Ook uit de schoot van Kan is in de vervloekte
diepte een Lamech ontstaan; deze heeft twee broers vermoord. In de vervloeking
waren deze vrouwen godsvruchtig; daarom heeft de Heer ons gewekt om het
De Huishouding van God deel 1
134
verlorene te redden. Wees niet boos, Vader, omdat wij volgens de wil van boven
handelden, maar zegen wat de Heer gered heeft!"
[22] En zie, Adam werd ontroerd en zei: "Wat de Heer heeft gered, dat is al
gezegend en dan zou mijn zegen slechts een vergrijp zijn, - maar ga in vrede! Wat
God behaagt, hoe zou dat mij kunnen mishagen?! - Bewaar daarom de schatten van
de eeuwige liefde en erbarming! Amen."
Hoofdstuk 39: Begin en oorzaak van het verval van de kinderen van de hoogte
[1] En zie, daarop verlieten zij de stamvader en gingen heen en deze schatten kregen
bijna te veel plaats in hun harten, zo erg zelfs, dat er voor Mij maar zeer weinig
ruimte overbleef, hetgeen natUurlijk volstrekt niet meer volgens Mijn ordening was.
En zo werd het van lieverlede steeds donkerder in hun hart en zij werden steeds
zinnelijker en zinnelijker. En dat werden hun kinderen ook en spoedig was er weinig
onderscheid meer tussen hen en de Hanochieten. [2] Daar het de kinderen van Adam
opgevallen was, dat deze vrouwen buitengewoon mooi waren, vroegen zij aan de
twee, waar deze vrouwen vandaan kwamen.
[3] Deze antwoordden: "Uit Hanochs diepte; er zijn daar nog vele duizenden die uit
het bloed van Kan ontsprongen zijn! Ga erheen, verkondig daar de naam van de
Heer en eenzelfde loon zal jullie deel zijn. Hored ging erheen en werd beloond; wij
gingen ernaartoe en het loon is ons op het hart gebonden!" - Zij vroegen naar Hored
en de beiden antwoordden: "Broeders, onze liefde heeft ons door haar gezegende
zoetheid blind gemaakt; daarom weten wij niet welke kant hij opgegaan is. Maar wij
denken dat hij de weg van Ahujel en Aza genomen heeft en jullie weten, dat je daar
niet eerder bent dan nadat de zon tachtig maal op - en ondergegaan is; maar je hebt
er weinig aan om hem zijn geluk te benijden, maar er is alles aan gelegen dat jullie
de wil van J ehova uitvoeren en heengaan en in Hanoch Zijn heilige naam met kracht
laten weerklinken, en je loon zal je niet onthouden worden." [4] En zij die dat
vernomen hadden, hun aantal was zeven, begaven zich in de diepte. - Wij willen
evenwel van tevoren nog een blik in de diepte van het dal van Hanoch werpen en
hen daar opwachten, nog voordat wij hen daar volop laten optreden en ze daar, als
niet uit Mijn naam geroepenen, met wereldse oogmerken zullen handelen.
[5] Zie, Lamech had nu niemand meer om hem te troosten. Niets sprak hem aan; de
muziek deed zijn geweten sidderen en hij hoorde in de zachte trillingen alleen de
laatste zucht van zijn vermoorde broers en de toon van de fluit sneed hem door zijn
stenen hart. En dus vervloekte hij J ubal, dat hij zulke ellendige dingen opriep, die
hem bij de klank van iedere toon niet alleen zevenenzeventigvoudig doodde, maar
hem altijd een duizendvoudige dood bereidde. - Om die reden, die steeds weer zijn
geweten zo verschrikkelijk verontrustte, moest J ubal het hof verlaten en hij mocht
zich niet meer laten zien als zijn leven hem verder nog iets waard was.
[6] Ook zijn mooiste bijzitten - al was hun uiterlijk nog zo aantrekkelijk - waren niet
meer in staat hem ook maar het geringste genoegen te verschaffen, daarom
verscheurden zij hun kleren en weenden en treurden. Toen Lamech dat zag, ging hij
naar hen toe en zei: "Mijn Ada is weg en mijn Zilla is er niet meer; wat moet ik met
De Huishouding van God deel 1
135
jullie? Ga naar de velden en werk, zodat je maag in Hanoch niet leeg wordt en jullie
niet aan mijn hof te gronde gaan; want ik heb niemand meer nodig dan alleen
mijzelf! Als ik nog macht bezat, dan zouden de zon, de maan en alle sterren voor
mijn woede buigen; maar sinds Tatahar ben ik zwak geworden en daarom ben ik
niet meer in staat - zelfs door de vele terechtstellingen, die volgens mijn
rechtvaardige wetten uitgevoerd zijn - mijn verloren macht weer te herstellen.
Daarom wil ik alles verwijderen en alleen zijn met mijn weinige knechten en
raadslieden en overige dienaren en ik wil mijn regering slechts tot mijn stad
beperken. Laat al het andere maar wetteloos en vogelvrij zijn en wie ooit mijn hof
zal naderen, zal met de dood bestraft worden!
[7] En sta nu op, opdat jullie niet de eersten zijn die dat oordeel zullen ondergaan;
en laat niemand het wagen mij ook maar met n woord te antwoorden, als zij niet
wil dat ik mijn woede met haar bloed koel!"
[8] En zie, plotseling was hij verdwenen en de meisjes gingen weg. Het waren er
dertig, allen van een buitengewone schoonheid in de leeftijd van twintig tot veertig
jaar. Toen zij buiten gekomen waren, gingen zij op de grond zitten en overlegden
onder elkaar wat er nu wel te doen viel, - en zij konden niet tot een bevredigend
besluit komen. En zie, terwijl zij over van alles en nog wat piekerden, merkten zij
opeens dat zeven grote, zeer krachtige mannen om hen heen stonden en zij
schrokken erg door de onverwachte verrassing. Maar toen de mannen hun
verlegenheid opmerkten, spraken zij hen als volgt aan en zeiden:
[9] "Vrees niet, jonge, mooie kinderen, want jullie zal geen kwaad geschieden. Wij
komen niet uit Hanoch om je terug te sturen en te doden, maar wij komen van boven
van de bergen en willen jullie redden; en als jullie je onder het belijden van de
goddelijke naam van J ehova door ons laten zegenen, willen wij jullie, gesterkt door
de liefde van God, de boven alles machtige Vader van onze vader Adam, tot onze
lieve vrouwen nemen. Maar daarvoor moeten jullie ons volgen naar de hoogten
waarheen Nahme de grote Hored gevolgd is en waarheen Ada en Zilla, de vroeger
vrouwen van Lamech, de schrikwekkende broedermoordenaar, zich met genoegen
in de veilige armen van de beide broeders Aholin en J ollil begeven hebben."
[10] Toen stonden de meisjes op en zeiden: "Wij zijn met zijn dertigen en jullie zijn
slechts met zijn zevenen; als ieder van jullie, zoals wij eens gehoord hebben, maar
n vrouw mag nemen, dan is het de vraag wat wij, de overige drientwintig, bij
jullie zullen doen?" [11] En de zeven zeiden: "Het is niet zoals jullie denken!
Alhoewel er in het begin slechts n man en n vrouw door de almachtige liefde
van J ehova geschapen werden, zoals ons nog door de onder ons levende stamvader
Adam verteld is, is het toch aan ons, kinderen van God, toegestaan om vier, ook vijf
en nog meer vrouwen te nemen ten behoeve van de voortplanting. Heb daarom maar
geen bezwaar, laat je zegenen en volg ons!"
[12] En zie, nadat de meisjes dat vernomen hadden, werden zij buitengewoon
vrolijk en volgden de mannen op de voet. En toen zij nu de hoogten geheel bestegen
hadden, wisten de zeven niet hoe zij deze schatten van de liefde onder elkaar zouden
verdelen. Zij vielen neer en smeekten Mij om raad. - En zie, daar kwam Seth
naderbij en zei: "Sta op en verzoek God niet met een meinedig hart, door de Heilige
De Huishouding van God deel 1
136
te vragen hoe jullie een onreine vangst onder elkaar zouden kunnen verdelen, maar
ga naar Adam en berouw daar je geweldige misstap en deel dan de vrouwen, nadat
zij door vader Adam gezegend zijn, aan je broeders uit, opdat jullie gerechtvaardigd
voor God mogen verschijnen; want jullie weten dat God heilig is en dat Zijn land
niet ontwijd mag worden door ongehoorzaamheid en door de geilheid van jullie
ijdele harten!" [13] En zie, na deze terechtwijzing gingen de zeven met de jonge
vrouwen, door Seth geleid, naar de woning van Adam en vonden hem en Eva tot
Mij bidden en zuchten naast Enos ('de prediker van Mijn naam'), die een zoon van
Seth was en aan de zijde van Henoch ('de wil van J ehova'), de zeer vrome zoon van
J ared. Seth meldde onmiddellijk aan vader Adam wat er was gebeurd en verzocht
hem erbarmen te hebben met de nakomelingen van Kan om daardoor de ordening
die door de zeven verstoord was, weer te herstellen.
[14] Adam echter zei: "O mijn lieve zoon Abel-Seth, - ja, jij bent een getrouw
evenbeeld van mijn vrome Abel; jij bent, evenals hij, geheel naar mijn zin vervuld
met liefde en dat verheugt mij zeer! Hij zegende uit liefde de moordenaar en jij
zoekt zegen voor het bloed van mijn vijand! [15] O, wees duizendvoudig gezegend,
jij door God gewekt zaad en zegen met deze zegen het zo zeer ontwijde bloed en
deel het uit aan de kinderen! En als het de Heer behaagt, dan mag ieder een van de
maagden nemen en niet n meer, en dan niet hier in het land van J ehova blijven.
Hij moet dertig dagen lang in de richting trekken van de streek waar de zon
ondergaat en zich daar in de diepe dalen vestigen en hij mag niet eerder tot de
vaderen, die hier wonen, komen dan nadat de zon honderd maal haar kringloop heeft
volbracht; want jij, mijn lieve Abel-Seth, vervuld van J ehovas genade, weet toch
immers hoe heilig dit oord is, waar Zijn heilige naam zo dikwijls door ieders mond
genoemd wordt, waar jouw offeraltaar staat, waar door Enos ook de heilige wil van
de allerhoogste, heilige Vader gepredikt wordt en waar Henoch de heilige wil zeer
nauwgezet vervult. Handel daarom in de heilige naam van J ehova en in mijn naam,
die een heilige naam is, omdat ik deze als eerste ongeboren mens door Gods heilige
hand geschapen, uit Zijn zeer heilige mond ontving!
[16] Laat de liefde je leiden en de genade je eeuwig begeleiden! Amen!"
[17] En zie Enos en Henoch begeleidden vader Seth uit de hut van Adam naar
buiten. En Eva weende van vreugde, omdat zij zag dat Adam zo gelukkig was en
zei: "Adam, wat geeft het mij toch altijd een vreugde als je echt gelukkig bent! Maar
wanneer ik in mijzelf terugblik, dan wordt ik weer treurig als ik ondervind, hoe
groot mijn schuld is en hoeveel boosheid daar reeds uit voortgekomen is; - hoe moet
het er dan wel bij de nakomelingen van Kan uitzien! O God! Wat ben ik voor een
grote zondares!" [18] Maar Adam antwoordde haar troostend: "Geliefde vrouw, jij
mijn tweede ik, je rouw is altijd juist en de Heer welgevallig. Wees daarom rustig
van hart en bedenk dat wij zonder God tot niets in staat zijn; maar met God kunnen
wij alles, dat heeft Henoch ons geleerd. Daarom kunnen wij zonder God ook nooit
volledige rust vinden; daarom ook zullen wij alles aan de Heer offeren. Zie, Hij is
machtig, wijs en vol liefde en Hij zal ook het juiste middel vinden om dat weer recht
te maken, wat door ons krom geworden is. Wees daarom onbezorgd; de liefde van
de Heer zal op zijn tijd alles weer in orde brengen! Amen."
De Huishouding van God deel 1
137
[19] En zie, toen dankte de aartsmoeder Adam en hij zegende haar voor de laatste
maal in Mijn naam en leefde daarna nog tien jaar, - en zij nog dertig.
[20] Seth deed nu wat Adam hem had aangeraden. De zeven begonnen echter te
huilen omdat zij weg moesten gaan. En Seth betreurde dat in zijn hart en viel neer
en smeekte Mij in zijn hart, zeggend: "0 J ehova! Zie de tranen van deze kinderen
branden in mijn gemoed en toch is mijn liefde slechts haat vergeleken met Uw
oneindig erbarmen! Toon mij door de mond van Henoch wat ik moet doen; of laat
mij net als Abel sterven, opdat ik de tranen van de te verbannen kinderen niet zal
zien! 0 J ehova! Verhoor, zoals altijd ook deze keer mijn smeken! Amen."
[21] En zie, Henoch keek op naar de hemel en Ik opende zijn mond en hij begon te
spreken en zei: "Ik heb mijn oor op aarde te luisteren gelegd en heb de liefde van
Seth duidelijk vernomen. Laat het zo zijn, dat de zeven de maagden geven aan hun
dertig broeders die geen vrouw hebben; maar zij moeten nog tien jaar kuis leven,
dan mogen zij blijven; indien niet, dan moeten zij voor Mijn aangezicht vluchten,
zoals Adam hen heeft gezegd! Amen."
[22] En toen de zeven dat vernomen hadden, werden hun harten opgewekt en vrolijk
en zij prezen en loofden God voor zo'n grote genade en brachten de maagden met
blijdschap naar hun broeders, begeleid door Seth, Henoch en Enos.
[23] Maar toen de broeders deze maagden in het oog kregen, schrokken zij en
wisten niet wat daarvan moest komen en zij weigerden hen aan te nemen. Maar
omdat Ik de bereidwilligheid van de zeven bemerkte, sprak Ik door de mond van
Henoch: [24] "Ik heb bij de zeven een onbaatzuchtig hart opgemerkt, dat er
genoegen in had bij hun broeders vreugde te brengen; behoud daarom de meisjes,
die gezegend zijn voor jullie hart; voor ieder vier en voor de twee oudsten ieder vijf;
maar het gebod van de kuisheid moet gehouden worden! Amen."
[25] En zie, Seth, Enos en Henoch zegenden hen en verlieten hen, terwijl zij Mijn
naam prezen en ze gingen heen en vertelden het aan Adam.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val
[1] En toen Adam dat van Seth, Enos en de vrome Henoch vernomen had, was hij
zeer verheugd, omdat hij zag hoe ver Mijn liefde boven de liefde van alle mensen
verheven is. En hij verwonderde zich niet weinig toen hij daardoor gewaar werd dat
Mijn liefde zelfs in de diepte van de vloek naar het gladde addergebroed afgedaald
was, en hij sprak, daarover ten diepste geroerd, de volgende korte rede uit. Deze
toespraak was daarna nog lang beroemd en is tot aan de zondvloed bewaard
gebleven, zij werd echter niet opgetekend, maar verspreidde zich van mond tot
mond. Deze rede luidde als volgt:
[2] "O mijn kinderen! Doe jullie ogen wijd open en omvat de uitgestrekte vlakten
van de aarde, die nu, zover je blik reikt, reeds bijna overal bezaaid zijn met mijn
gezegende kinderen! Blik omlaag in de diepte en overzie al die donkere, uitgestrekte
dalen en zie in de richting van de morgen gindse zeer hoge, steeds brandende berg!
Omvat de hele aarde als je dat kunt en kijk naar mij, de eerste mens van deze aarde,
- ja, wat zeg ik, zie mij als degene die de eerste zou moeten zijn die in de geest aan
De Huishouding van God deel 1
138
al het geschapene als schepsel vooraf ging en sterker straalde dan het centrum van
de zonnen en groter wilde zijn dan God! En God toonde mij de macht van Zijn
heiligheid en ik werd verdoemd en werd in de oneindige diepten van Gods zee van
toorn geworpen en werd daar door de oneindige diepten van de ene toorn in de
andere geslingerd. J a, er konden toen wel eeuwigheden na eeuwigheden verstreken
zijn; maar er was desondanks in de wijde onmetelijkheid geen plekje meer te
vinden, waar ik ergens in dit grote niets een rustpunt zou hebben kunnen vinden.
[3] En toen ik zo van de ene oneindigheid in de andere steeds verder en verder viel,
eeuwig, eeuwig en al maar door, toen begon ik de grootte en de oneindig en eeuwig
voortdurende macht van God in te zien en mijn ijdel streven werd mij duidelijk.
[4] Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wat voor nut heeft dit inzicht nu? Ik ben te ver
verwijderd van God en Hij kan onmogelijk meer iets van mij weten; want in dit
eindeloze niets heerst niets anders dan eeuwige godvergetenheid. Eeuwig ben ik van
toorn naar toorn gevallen, waar eindeloze vuurstromen voortdurend tegen mijn
voorhoofd sloegen en brede vlammentongen aan mijn ingewanden lekten en mij
meer verbrandden dan witgloeiende bronzen platen; nu ben ik zelfs eeuwigheden
diep onder deze stromen van toorn gezonken. Waar is de vertoornde God nu en waar
ben ik? - Hier heerst overal lege, oneindige nacht!'
[5] En zie, toen zulke gedachten van berouw zich in mij afwisselden, ontwaarde ik
opeens een wezen dat op mij leek en dat mij achterna zweefde vanuit de eeuwige
hoogten. Het wezen bereikte mij bliksemsnel, greep mij met machtige hand vast en
keek mij aan met een zachte glimlach en zei: 'Lucifer, jij arme gevallen geest, ken je
Mij?' [6] En ik antwoordde: 'Hoe zou ik jou kunnen herkennen in dit duistere niets,
zonder schepselen?! Kun je mij echter vernietigen en gelijk maken met hetgeen
nooit was, niet is en nooit meer zal zijn, doe dat dan en ik wil je bij voorbaat
danken, zodat je na mijn vernietiging niet zonder dank zult terugkeren naar jouw mij
onbekende hoogten uit dit oord zonder enig wezen!'
[7] En luister, het wezen zei: 'Hoor! Niet vernietigen zal ik je, maar je behouden en
je langs onbekende wegen daarheen terugvoeren vanwaar je vol zondige hoogmoed
bent weggegaan!'
[8] En ik zei: 'Doe wat je kunt, maar denk aan de grootte van Gods toorn! Want ik
was groot en ben teniet gedaan; bedenk daarbij - mocht je op enigerlei wijze groter
zijn dan ik, dat God eeuwig en oneindig is en vol van vlammende woedende toorn!'
[9] En het wezen antwoordde: 'Heb jij dan nooit ook de liefde in God gemeten? -
Zie, ook al zijn de toornvloeden groot, Zijn liefde reikt zelfs nog daar, waar de diepe
stromen van toorn voor eeuwig onder de eindeloze zomen van de oneindigheid
verdroogd zijn en waar een tweede oneindigheid begint!'
[10] Daarop antwoordde ik: 'Zie, toen ik nog een vorst van al het licht was, werd mij
een mat vlammetje getoond. Dit zou ik hebben moeten aanbidden; want het zou de
eeuwige liefde van God zijn. In mijn stralende luister kon ik dat niet geloven en
beschouwde mij ver verheven boven dat matte vlammetje. En zie, toen werd ik
vanuit mijn lichtende verhevenheid door boosheid gegrepen. Ik ontvlamde nog
heviger en wilde met mijn licht het vlammetje geheel en al vernietigen; maar toen
De Huishouding van God deel 1
139
omvatte de goddelijke toorn mij en ik werd hierheen geslingerd in deze eeuwig
duistere leegte, die ik pas na eeuwigheden bereikt heb.'
[11] En zie, toen zag ik opeens het vlammetje boven het hoofd van dit wezen
zweven en het wezen sprak mij weer aan: 'Lucifer, herken je Mij nu?' - En ik
antwoordde: 'J a, Heer, ik herken U; U bent Gods liefde en U reikt verder dan zijn
oneindige vloed van toorn. Zie mij aan in Uw genade en geef mij een vast plekje,
opdat ik rust mag vinden in deze eeuwige leegte!'
[12] En zie, toen rolde er een traan uit het heldere oog van de eeuwige Liefde in de
duistere ruimte van de eeuwigheid en werd tot een groot water. En de Liefde
ademde over het grote water in de diepte en de wateren splitsten zich en uit het
water ontstonden talloze druppels. En het vlammetje boven het hoofd van de
eeuwige Liefde nam op hetzelfde ogenblik in omvang toe en ontstak de druppeltjes
en die werden talloze grote zonnen; uit de zonnen sproeiden in de warmte van de
eeuwige Liefde planeten, en uit deze hun manen.
[13] En zie, vanuit het midden van Gods traan dreef deze aarde op mij toe en de
Liefde zegende haar en ademde op haar en de aarde bloeide als een tuin en was glad,
mooi en vlak; maar er was nog geen levend wezen op te ontwaren. Maar de Liefde
zag de aarde aan en op het vaste land zowel als in de lucht, evenals in de zeen en
andere wateren, wemelde het van allerlei soorten leven.
[14] Zie, dat zag ik allemaal en ik ben door de bijzondere genade van de Heer mij
nu volledig daarvan bewust. - Toen nu de aarde overeenkomstig de eeuwige
ordening geleidelijk aan en volgens de wil van de liefde van God zo bewerkt was,
richtte de Liefde haar ogen omhoog naar God en zei:
[15] 'Laat, Gij heilige machten van de Vader, Ons de mens maken en hem een
levende ziel geven, opdat datgene wat gevallen is een rustpunt moge vinden en zich
zal verdeemoedigen voor U en Mij en voor alle macht van Onze heiligheid!'
[16] Toen donderde het uit de met vuur gevulde eeuwige ruimten en de donder was
de stem van God en alleen de Liefde verstond deze stem. Zij vormde daarop uit fijne
leem ziehier - deze voeten, die mij reeds negenhonderd jaar dragen, mijn handen en
- kortom, zoals ik voor jullie sta, zo vormde de eeuwige Liefde mij!
[17] En alras stond ik daar. Maar nog was ik dood en er was leven noch beweging in
mij te bekennen. Toen boog de eeuwige Liefde zich over deze dode vorm en blies
met de levende adem een levende ziel door de neusgaten in zijn innerlijke organen;
en zie, toen kwam ik tot leven, zoals ik nu ben, de eerste mens van de wijde wereld.
Ik bekeek de grote schepping en ondervond geen vreugde aan haar; ik werd moe van
mijn wonderbaarlijke bestaan en ik kon niet begrijpen hoe, wanneer, als wat,
waarom en vanwaar ik gekomen ben; want mijn met leven bezielde vorm kon de
scheppende eeuwige Liefde niet zien. [18] En zie, toen liet de eeuwige Liefde de
gestalte in zijn eerste slaap verzinken en zei tegen mij: 'Zie hier, jouw rustplaats!
Trek binnen in het hart van deze levende woning; want voor jou heb ik haar goed
toebereid. In haar zul je een dichtbeschreven bord vinden, waarop de wil van God
met grote vurige streken opgetekend zal zijn; daarop moet jij je bezinnen en je eigen
wil wegnemen en daarvoor in de plaats de wil van God opnemen!
De Huishouding van God deel 1
140
[19] Zie, dat is de onbekende weg waarlangs Ik je wil terugvoeren! Kijk nooit naar
jezelf, maar steeds naar de tekst van God; dan zul je met Mij eeuwig leven en vanaf
een troon over de oneindigheid heersen! Maar o wee, als je nog eens valt; dan zal de
Liefde je zelfs nog tot vloek worden en Ik zal de mensen een andere geest geven, die
in de eerste plaats van Mij uit zal gaan, - maar jij zult dan opnieuw dit rustpunt van
eeuwigheid tot eeuwigheid moeten verlaten en jou zal nimmer een andere tijd
gegeven worden dan het eeuwige vuur in de toorn van God en in de vervloeking van
de Liefde! [20] Bedenk daarom wat dat betekent! De toorn van God kan verzacht
worden indien de Liefde tussenbeide komt; maar indien de Liefde zelf een vloek
over jou laat komen, wie zal jou dan wel beschermen tegen de eeuwige woede van
de Godheid en wie zal de middelaar tussen de toorn van God en jou zijn? Ik zeg je;
niets anders dan het gericht en de verdoemenis! Want jij bent een werk van God
vanuit Mij. Waar is echter het wezen dat Gods heerlijkheid aan zou kunnen raken?
Want of een werk zal ontstaan volgens de wil van de vrije macht van de eeuwige
heiligheid van God - want daarom werd aan jou een vrije wil gegeven, opdat jij de
wil van de eeuwige macht van God in je zou kunnen herkennen -, of, als je dat
echter niet wilt, is er niets aan jou gelegen en dan zul je de oneindige macht van
God leren kennen wanneer zij je zal verbannen in de eeuwig brandende nietigheid.
[21] Want bij God is geen enkel wezen van enig belang en er is Hem ook ten
eeuwigen dage niets gelegen aan miljarden van zulke geesten, zoals jij er een bent;
want Hij is bij machte op ieder ogenblik talloze miljarden nog grotere geesten dan
jij te voorschijn te roepen om ze daarna weer voor eeuwig te vernietigen, als zij niet
overeenkomen met Zijn eeuwige heerlijkheid! [22] Bedenk daarom, wat God is en
wat Hij wil en wat jij bent en wat jij met de aan jou verleende vrije wil zult willen,
opdat de grote heerlijkheid van God in jou openbaar zal mogen worden en zodoende
ook in allen die uit jou zijn voortgekomen en in jou en met jou zijn gevallen!
[23] Zie het wijde graf van de aarde en ook dat van alle talloze sterrenwerelden! Ik
neem van jou de grote last af van de met jou gevallen geesten en leg die nu in de
aarde en in alle sterren, en er zal geen stofje nutteloos rondzweven, het zal tot zijn
tijd gekomen is een levend wezen in zich bergen, aan jou gelijk'
[24] En zie, toen nam de Liefde de geest en legde die in de slapende gestalte; en het
beviel de geest goed in mij, want hij zag dat hij welgeborgen was en dat hij van zo'n
grote last die hij zo lang had moeten dragen, bevrijd was; maar nu werd hij in de
levende woning gedragen, die de eeuwige Liefde bereid had.
[25] En toen ik op deze manier n geworden was met de geest, zie, toen wekte de
eeuwige Liefde mij. Ik ontwaakte en stond als een enkel mens in het aangezicht van
de gehele onmetelijke schepping en zag niemand anders dan mijzelf, het gras van de
aarde en haar struiken en bomen en ook de lichtende zon aan het verre, blauwe
uitspansel. Toen werd ik bang. Ik verliet de plek en zocht naar gezelschap en vond
ook niet n wezen dat op mij leek. [26] En toen ik moe werd van het zoeken, viel
ik weer op aarde neer en een zoete slaap overmande mij. En zie, in deze slaap had ik
de volgende droom: in het midden van mijn hart zag ik een oneindig bekoorlijk
wezen en dit wezen in mij sprak tot mij: [27] 'Bekijk mij en zie hoe mooi en
bekoorlijk ik ben en hoe ik een vorm als de jouwe heb en die goed kan overzien!
De Huishouding van God deel 1
141
Ook al was eens mijn gestalte slechts een groot licht dat zijn stralen door de
eindeloze ruimten zond en zichzelf verloor in zo' n bovenmatige grootte, toch kon ik
nooit mijn eigen vorm aanschouwen, maar ik was zelf licht, waarin zich talloze
vormen onthulden. De vormen, waarin ik mij oneindigvoudig vermenigvuldigd zag
en waarin ik mij goed voelde, zijn mij ontnomen; maar daarvoor in de plaats is mij
nu zelf een vorm gegeven en deze vorm is mooier dan al mijn vroegere licht, en ik
heb zo'n welgevallen aan mijzelf in deze vorm, dat ik een grote vreugde aan mijzelf
heb en mijzelf liefheb en ik word door jou bemind, en heb een grote begeerte in mij
tot mijzelf en kan jou naar mij toetrekken wanneer ik wil, en jij moet altijd de
aantrekkingskracht van mijn begeerte volgen!'
[28] En zie, ik had in mij werkelijk een groot welbehagen aan mijzelf. En toen ik zo
in dit behagen steeds vaster en vaster sliep, zag ik een lichte hand dwars door mij
heen grijpen tot in het midden van mijn hart en mijn tweede ik vasthouden. Deze
verzette zich aanvankelijk, maar was spoedig door de machtige vingers van de liefde
van J ehova overmeesterd; want de lichte hand was de hand van de eeuwige Liefde.
[29] Vlug brak de machtige vinger van God een rib van mijn tweede ik, greep in
diens binnenste, haalde een worm uit zijn binnenste en sloot tenslotte weer de plaats
waar de machtige vinger van de Heer zich een weg had gebaand om de zichzelf
beminnende begeerte weg te nemen. Daarna zag mijn tweede ik er echter niet zo
bekoorlijk meer uit als tevoren; zijn vorm was aan de mijne gelijk en ik ondervond
niet meer de aantrekking ervan, maar wij beiden werden door de eeuwige Liefde
aangetrokken. Toen zag ik de geest in een sluimering geraken en in deze sluimering
loste hij zich op en ging in mijn gehele lichaam over en wij werden volkomen n.
[30] Terwijl ik daar nog over droomde, zie, toen werd ik opeens door een zachte
stem gewekt en deze stem was een stem van de Heer die zei: 'Adam, zoon van de
aarde, ontwaak en kijk naar je helpster!' - En ik zag Eva voor mij en had uitermate
veel vreugde; want ik zag mijn tweede ik dat uit mij was getreden en deze vreugde
was de eerste liefde die ik, de eerste ongeboren mens, ondervond en ik zag voor de
eerste maal mijn geliefde vrouw - en mijn liefde was zuiver in de reine schoot van
de eeuwige liefde van God in alle volheid van het eerste leven!
[31] En zie verder, ik leefde drie dagen en drie nachten met zulke zoete gevoelens.
Maar toen ondervond ik opeens een zekere leegte in mij en ik wist niet wat ik
daaruit zou hebben moeten opmaken, of wat er van moest of kon komen!
[32] Om mijn hart ontstond een woestenij en mijn mond werd droog, - en zie, toen
stond opeens de eeuwige Liefde voor mij, die mij vol mildheid en liefdevol aanzag.
Zij beademde en sterkte mij en zei: 'Adam, kijk, je hebt honger en je verlangt naar
eten en drinken en jouw liefde, die 'Eva' zal heten, niet minder. - Kijk naar de
bomen, die Ik nu zal zegenen; eet de vruchten daarvan ter sterking van jullie
lichaam en van jullie zielen. Maar van die boom daar midden in de tuin mogen jullie
niet eten, voor Ik weer zal terugkomen en jullie en de boom zal zegenen; want op de
dag dat je van de boom zult eten, zal ook de dood bij je binnen treden. J e zult
weliswaar in verzoeking komen; maar wees tot drie maal toe standvastig, dan zul je
de worm van de dood, die aan die boom knaagt, te gronde richten. J e zult Eva
De Huishouding van God deel 1
142
zuiveren en jezelf en haar en allen die uit jou voortkwamen en voortkomen, een
volledig vrij, zalig, eeuwig leven in God bezorgen.
[33] Zie, daarom maakte Ik de tijd, opdat jouw beproeving slechts kort zou duren, -
maar dat door strijd verkregen leven duurt eeuwig!
[34] Zie, jij hoeft niet met een vreemde macht te strijden, maar met jezelf; want Ik
heb alles aan jou ondergeschikt gemaakt, maar alleen jezelf kon en mocht Ik niet tot
onderdaan maken, opdat je leven van jezelf zou worden. Daarom, minacht dit
gemakkelijke gebod niet en verhef je boven jezelf, opdat je eeuwig zult mogen
leven! [35] Zie, van oorsprong is de worm het boze in jou en draagt de angel des
doods in zich; bijt daarom niet in de angel van de worm, die ik jou vr Eva uit je
hart heb genomen terwijl je sliep en daaruit vormde Ik Eva, die je liefhebt omdat zij
uit jouw liefde ontstond en haar vlees ontstond uit jouw begeerte en in haar bleef de
wortel van de dood, die jij tot leven moet wekken door je gehoorzaamheid!
[36] Geliefde Adam, zie, Ik, de eeuwige Liefde van God, uit wie al het leven
stroomt, vraag dit van je: bederf voor Mij niet het grote werk dat Ik aan jou
verrichtte! J e weet immers welke lange tijd der tijden er vervlogen is, sinds Ik je
opving tijdens de eeuwige val van het leven naar de dood! Zie, er zouden wel een
miljard aardse jaren verstreken kunnen zijn, als er toen reeds tijd zou hebben
bestaan en Ik schuwde niets om jou, lieve geschapen broeder, te redden; maar omdat
Ik al zoveel deed, doe jij dan nog het weinige en geef in jou aan Mij Mijn geliefde
broeder terug, opdat wij voor eeuwig in God, onze heilige Vader, weer n liefde
mogen worden. Amen'.
[37] En zie, toen verliet de Liefde mij. Ik echter at en dronk en sterkte me - tot
ongehoorzaamheid! 0 kinderen, luister, ik gehoorzaamde de eeuwige Liefde niet!
[38] De aarde kan jullie de grootte van mijn wandaad vertellen; want er bleef niet
een steen op de andere en de oneindigheid was met het grote geweld van Gods toorn
vervuld! [39] Ik verborg me en weende bittere tranen van berouw; en de eeuwige
Liefde versmaadde mijn tranen niet en de tranen van Eva waren aangenaam voor
Haar. O kinderen, luister, de Liefde maakte alles weer goed! - Ik faalde op een
sabbat wederom en weende luid over mijn verdorvenheid. En zie, de Liefde zond
een engel en liet mij uit de tuin der verleiding in een land leiden, dat Seth nog heel
goed kent, in een land om te verbeteren, maar ook een land van treurnis en toen
weer in een land van vreugde. Want toen ik de vloek van Kan wegnam, die door
mijn angel des doods was verdorven omdat hij ontstaan was uit het sap van de appel
die door de worm des doods bezoedeld was, toen gaf de Liefde van de Heer mij
mijn lieve Abel-Seth, - en nu honderd jaar geleden leidde de nieuwe engel van de
eeuwige Liefde van de Heer ons hierheen in het land van de erkenning van God en
Zijn eeuwige waarheid, waar Abel het zwaard plantte en de rode en witte bessen van
de struik plukte! [40] Zie nu, kinderen, wat de onmetelijke Liefde van God allemaal
voor mij en voor jullie tezamen gedaan heeft, nog doet en eeuwig zal doen! Wees
daarom vrolijk als de eeuwige Liefde ook de kinderen van Kan bezoekt; maar
niemand van ons mag daarheen trekken zonder het uitdrukkelijke gebod van de
Heer, want het aardrijk daar bestaat uit de uitwerpselen van de wormen! Daarom, als
de Heer niet vantevoren iemand gezegend heeft, laat hij het dan niet wagen erheen
De Huishouding van God deel 1
143
te gaan! Want al het slechte schuilt nu in de vrouwen van de diepte; daarom
verontreinig je niet met hen! Amen."
Hoofdstuk 41: De benoeming van Henoch tot prediker
[1] En toen nu Adam deze door Mijn bijzondere toelating gekregen rede had
beindigd, werd ter wille van zijn zielenheil zijn innerlijk weer afgesloten. Seth,
Enos en Henoch verwonderden zich buitengewoon. Zij konden de diepere zin van
deze woorden niet begrijpen en vroegen aan Adam wat hij er mee had willen
zeggen. [2] Hij keek hen verbaasd aan en wist nauwelijks dat hij over iets gesproken
had en vroeg daarentegen aan hen, wat hij dan eigenlijk gezegd had.
[3] Seth zei daarop: "O vader, zie, je hebt ons jouw wonderbaarlijke wording vanaf
de aanvang van alle wezenlijkheid onthuld en ons de onbegrijpelijke leiding van de
eeuwige Liefde getoond. Wij begrepen het niet en wilden je om een nadere uitleg
vragen; vergeef ons daarom de misstap van onze nieuwsgierigheid! Wie zou ook
niet stomverbaasd zijn over zulke dingen, die zojuist vanuit jouw mond tot onze
oren doordrongen?!"
[4] Adam kwam overeind en zei opgewonden: "Als jullie wonderbaarlijke zaken
vernomen hebben, denk er dan aan, dat zij van de Heer stammen en niet vanuit mij
voortkomen, en dan weten jullie ook Wie dank en eer toekomt!
[5] Daarom, loof de Heer, omdat Hij de hoogste liefde en wijsheid in alle heiligheid
Zelf is en bedenk dat een mens aan andere mensen niets kan geven dan dat wat hij
tevoren van de liefde van de Heer heeft ontvangen, omdat Hij de enige Gever van
alle goede gaven is! Als ik jullie iets goeds gegeven heb, dan heb niet ik, maar heeft
de Heer je dat gegeven. Ontbreekt het je aan licht, kijk omhoog naar het licht van de
hemel en dan zullen jullie immers heel gemakkelijk erkennen waar het licht der
lichten onophoudelijk uit stroomt; want waar iemand een geschenk gegeven wordt,
daar is ook de grote, heilige Gever niet ver weg. Daarom zoek Hem en jullie zullen
Hem ook wel vinden en begrip voor Zijn genade zal niet achterwege blijven!
[6] Neem dit goed ter harte; want Adam, jullie aller vader, verkondigt je nu, zoals
hij al eerder deed, de ontwikkelingsgang van de schepping (dat betekent de
overgang van het ontstaan van Lucifer tot Adam) uit de neerdalende grote genade
van de eeuwige, boven alles heilige en goede Vader! Daar de heilige Liefdevolle het
Zijne deed, doen jullie dan ook hetgeen van je gevraagd wordt en gehoorzaam in
alle dingen! Amen." [7] En zie, toen bogen zij voor Adam, gingen heen en
bespraken onderweg wat er wel te doen viel. En Henoch, de jongste van hen allen,
die toch al vanwege zijn bijzondere vroomheid een verkondiger van Mijn naam was,
nam het woord en zei tegen zijn vaderen:
[8] "Vaderen! Adam, ons aller aardse vader, heeft woorden vol wijsheid en diepe
zin gesproken. Wij begrepen die niet; want hij sprak en wist niet, dat hij zo
gesproken had. Want als hij als mens gesproken had, zouden wij als mensen hem
dan niet hebben kunnen begrijpen? Maar omdat hij weliswaar op menselijke wijze -
uit naam van God met de tong van de geest over dingen sprak die een getuigenis
De Huishouding van God deel 1
144
waren van de liefde in en uit God, kon ons vleselijke wezen niets begrijpen van al
datgene wat goddelijk en van de geest van de liefde is.
[9] Daar het echter nu gezegd werd vanuit de geest van de liefde volgens J ehova's
heilige raadsbesluit, moest het gezegd worden ter verheerlijking van de meest
heilige naam. Door onze kortzichtigheid begrepen wij het immers niet; maar er is er
En, die het begrijpt en deze Ene is de eeuwige liefde van de Heer; uit Haar is alles
wat bestaat voortgekomen en dus ook onze liefde tot Haar. En zo voel ik dat
iemand, indien hij zijn liefde keer op keer alle delen van zijn wezen zou laten
doorstromen ter eeuwige liefde uit God en in God, dergelijke woorden van wijsheid
zou begrijpen; want de liefde is de wortel van alle wijsheid en er is geen andere
wijsheid dan slechts in de liefde tot de liefde in God.
[10] Vandaar, o vaderen, hebben wij onze wortels uit God; laten wij deze door laten
schieten tot in alle delen van ons leven en mijn ondervinding zegt mij luid en
duidelijk, dat ons uit het genademeer van de eeuwige liefde nog zeer veel en zeer
grote dingen aangeboden zullen worden, die nog groter, dieper en meer verheven
zullen zijn dan hetgeen Adam aan ons vertelde. Uit Adam en Eva zijn wij geboren:
daarom hebben wij veel vlees, maar weinig begrip vanuit het hart. Maar als er eens
mensen uit de reine liefde van God zouden kunnen geboren worden, zal voor hen
ons begrijpen tot speelgoed worden." [11] En zie, deze korte leerrijke woorden
bevielen Seth en Enos zeer goed, zo zelfs, dat Enos zich tot Seth wendde en zei:
"Vader Seth, Henoch heeft een dusdanige rede vol geheime betekenissen
uitgesproken, dat deze mij als een vuurstroom door merg en been ging en mijn hart
huiverde van de geheime wijsheid van de goddelijke liefde in hem.
[12] Luister, vader, zijn innerlijk gevoel is waar, omdat daaruit zijn gehele wezen in
de zuiverste liefde en vol deemoed spreekt; daarom zal hij voortaan voor iedereen
een leraar in de geheime wijsheid van de eeuwige liefde zijn voor al onze broeders
en kinderen. Want ofschoon de Heer ieder de liefde en het begrip van het hart als
zuiver geschenk uit Zichzelf gaf, is het anderzijds toch ook overduidelijk dat niet
ieder van ons een even grote last kan tillen en de een heeft meer kracht in zijn
voeten, de ander in zijn handen, een ander in zijn borst, een ander in zijn rug en
weer een ander in zijn innerlijke organen en de een in dit en de ander in dat. Ook
heeft weliswaar iedereen een menselijk gezicht en toch ziet niet een er net zo uit als
de ander. En daarmee bedoel ik dan ook: Henoch heeft grote macht en kracht in zijn
hart en niemand zal daarin op hem lijken; want men kan niet zoveel liefde hebben
als men wil, maar zoveel als de Heer hem geschonken heeft. Aan iedereen heeft Hij
weliswaar liefde gegeven, maar wat dat betreft zijn zij niet allemaal gelijk; daarom
moet ook het inzicht verschillen, opdat de ene broeder de andere nodig zal hebben,
waardoor dan weer alles in evenwicht gebracht wordt, wat de Heer zo vol wijsheid
verschillend heeft laten ontstaan. [13] En jij, Henoch, die nu mijn woorden wel goed
begrepen zult hebben, zeg mij eens, is het niet zo, of kan of moet of mag het anders
zijn? J ouw hart is sterk en jouw verstand stelt het mijne ver in de schaduw; daarom
spreek en leer ons de juiste weg van de Heer en toon ons allen Zijn onbegrijpelijke
stappen en leer ons hoe de rechtvaardige, meest heilige naam van de Heer naar
De Huishouding van God deel 1
145
behoren te loven en te prijzen, zoals het zich betaamt voor ons kinderen van Zijn
eeuwige liefde en daardoor kinderen van onze oude vader! Amen."
[14] En zie, toen de vrome Henoch zulke waardige en verheven woorden uit de
mond van Enos had vernomen, vroeg hij de beide vaderen: "Past het een zwak kind
eigenlijk wel voor diegenen te prediken van wie hij nog zo veel te leren heeft?"
[15] Maar Seth en Enos gingen daar tegenin en zeiden: "Beste Henoch, weet jij dan
niet wat Adam ons dikwijls geleerd heeft?! De vaderen hebben slechts met de zegen
van de Heer in de lichamen van hun kinderen woningen voor onze jongere broeders
verwekt; maar omdat wij verwekkers van de lichamen zijn en niet eveneens van de
liefde, die een levende geest vanuit de liefde van God is, zijn wij in de liefde immers
niets anders dan louter broeders en zusters onder elkaar en zijn zodoende veel meer
kinderen van een en dezelfde meest heilige Vader in de hemelen van de hoogte, die
een eeuwige woonplaats is van de heiligheid van God, die een ware Vader van ons
allen is. Predik daarom maar verder vanuit jouw liefde en wees ervan verzekerd: wij
zullen met de genade van God de tong van de broeder en die van het kind goed
onderscheiden; want indien iemand de liefde predikt, spreekt hij als een broeder uit
het hart van de eeuwige liefde en zijn woord zal zijn als een opgaande zon, waarvan
het licht met haar warmte de nevelen uit de donkere voren van de aarde verjaagt.
Degene echter die slechts zou prediken vanuit de aan hem verleende wijsheid, diens
leer zou als het licht van de middagzon zijn, waarvan het licht niet meer verwarmt,
maar slechts geweldig en onverdraaglijk brandt en men voor de uiterst felle stralen
graag zou willen vluchten naar de diepste schaduw uit vrees voor zulke brandende
stralen!
[16] Maar jij, Henoch, hebt een grote bron van liefde en niet van de naakte wijsheid
in je; laat daarom jouw goddelijke morgenzon over ons, jouw broeders in God,
opgaan!" [17] En Henoch antwoordde: "Lieve vaderen, als dat zo is, terwijl mijn
gevoel vanuit God het mij ook zegt dat het zo is, dan hebben jullie geheel juist
gesproken; maar n ding heb je vergeten en dat is van groot belang en luidt als
volgt: ieder kan ter ere van God spreken en handelen zoals hijzelf wenst; maar in
Zijn naam prediken mag slechts diegene die het van boven gegeven werd. Mij is het
echter door jullie gegeven, maar nog niet van boven; daarom predik ik alleen voor
jullie. Maar als het mij ook van boven gegeven wordt, pas dan kan en mag ik voor
alle broeders over de grote kracht van de naam van de eeuwige Liefde preken. Maar
wat de betamelijkheid van het prijzen van de grote Naam betreft, weten jullie lieve
vaderen immers toch al welke prijs en welke lof de Heer het aangenaamste is en
jullie weten ook, dat woorden of gebaren of gedachten of zekere ceremonile
gebruiken zo goed als niets voorstellen en dat alleen liefde en gehoorzaamheid het
meest welgevallige offer is dat wij mensen in staat zijn Hem te brengen! - Hij, die
ons aller God en Vader is, weet precies wat Hij met ons wil; laat daarom altijd Zijn
heilige wil geschieden! Amen."
[18] "J a," zei Seth, "lieve Henoch, ook deze toespraak was vol van wijsheid vanuit
de oneindige liefde van de Heer en leek op een mooie morgen, die in jou opgaat en
onze rimpels zacht verlicht. Zie, Henoch, alle waarheid is een licht dat uitgaat van
de zachte vlam van de eeuwige Liefde en dit allermooiste, heerlijkste licht is de
De Huishouding van God deel 1
146
ware ochtendzon van het hart; ja, het is het enige licht en buiten dit licht is er geen
licht en zelfs het licht van de zon is slechts een matte weerschijn van dit heerlijke,
enige licht van de eeuwige Liefde. Zie, dit licht schijnt zo mild in jouw hart; het
verkwikt ons altijd en verwarmt onze harten met grote gedachten, de heilige Vader
waardig. J a, als jij spreekt, komt het mij voor alsof ik geluiden hoor uit een wereld
die eens voor onze verre nakomelingen als een grote stroom van licht uit de eeuwige
morgen van God zal opgaan; - zie, zo zeer verkwikt ons het spreken van jouw hart.
Zwijg daarom niet, maar spreek en laat je hart de vrije loop en toon ons wat ik en
Enos wensen!" [19] En toen Henoch dat gehoord had, keek hij op naar de hemel en
sprak als volgt zachtjes in zijn hart tot Mij: "Heilige Vader, zie genadig op mij, Uw
zwakke kind, neer! Zie, ik zou moeten geven, maar heb niets anders dan mijn liefde
tot U! O Vader, zie, wij zijn allemaal stoffige wormen voor U, Gij almachtige,
eeuwige, heilige Vader! Er is niets goed aan ons dan alleen onze liefde voor U, die
vooraf uit U in ons kwam. Laat ons U door deze liefde in ons, o goede, heilige
Vader, met al onze krachten buitensporig liefhebben! Want hoe kan ik, zwakkeling,
spreken, als mijn liefde tot U mij altijd mijn tong verlamt, - daarom kan ik ook,
zoals U weet, U loven noch prijzen, omdat de liefde tot U mijn tong verlamt.
[20] O Vader, zie daarom genadig op mij, stoffige worm, neer en maak mijn tong
los, indien dat Uw heilige wil is, zodat ik in het aangezicht van mijn vaderen,
broeders en kinderen in staat ben te spreken ter verheerlijking van Uw naam! - U
weet dat Enos, Kenan, Mahalalel en mijn vader J ared altijd de grote heerlijkheid
van Uw allerheiligste naam gepredikt hebben; O laat mij daarom geen onwaardige
zoon van mijn vrome vaderen zijn!" [21] En zie, toen nu Henoch zulk een stil gebed
in zijn liefhebbende hart gesproken had, hetgeen een waarachtig gebed was dat Mij
alleen daarom al aangenaam was en eeuwig aangenaam zal blijven, omdat het een
terecht gebed was, liet Ik meteen een engel naar de aarde afdalen om daar zijn
broeder Henoch te sterken en liet Ik hem zijn tong geheel losmaken. En nadat dit
gebeurd was, zie, toen vermande Henoch zich vanuit zijn liefde en sprak als volgt:
[22] "O lieve vaderen en lievelingen van God, zie, de liefde tot God heeft mij
gedurende korte tijd blind, doof en stom gemaakt; de Heer heeft mij in mijn liefde
aangezien en Zijn onmetelijke liefde heeft mij gesterkt en mijn matte tong los
gemaakt. Zie, dat alles heeft de eeuwige Liefde zojuist gedaan. Nu pas kan en mag
ik spreken; verneem daarom de lofprijzing van de heilige Vader. [23] Zie, de Heer,
die vol liefde is, wil dat de mens Hem uit al zijn krachten liefheeft; want er bestaat
nergens anders een macht of kracht dan alleen in God. En zo is alle kracht in de
mens slechts een kracht van de liefde uit God en deze kracht is ons in ons hart
gelegd, en deze kracht is geen andere dan de Liefde zelf. Omdat wij nu de liefde
hebben, mogen wij die niet houden, maar haar aan Hem offeren, die haar vanuit Zijn
genade op een wonderbaarlijke wijze zo overvloedig in ons hart gelegd heeft.
[24] Zie, wij hebben niets wat wij aan de Heer zouden kunnen geven, dat wij niet
tevoren van Hem ontvangen hebben; en welke vreugde zouden wij Hem
verschaffen, ook al zouden wij in staat zijn Hem de hele aarde, ja de gehele wereld
te geven?! Hij zou tegen ons zeggen: 'Kinderen, daar heb Ik nimmer behoefte aan;
want als Ik plezier zou hebben in werelden, dan kon Ik er op ieder ogenblik talloze
De Huishouding van God deel 1
147
miljarden voor Mijzelf scheppen en Ik zou er voor de eeuwigheid der eeuwigheden
voldoende ruimte voor hebben. Maar Ik heb geen vreugde aan jullie offers, die uit
materie voor Mij gemaakt zijn, wat een huis des doods is; Ik verheug Mij alleen
over een boetvaardig, berouwvol hart, dat Mij liefheeft. Dat is hetgeen geheel van
jullie is als een vrij geschenk van Mij; dat hebben jullie volledig in eigendom. Als je
wilt kun je het aan Mij teruggeven en Ik zal daar intrekken met Mijn genade, en
jullie zullen dan eeuwig met de genade in Mijn eeuwige liefde leven en alle dingen
zullen zo helder worden als een druppel water. Als jullie echter zelf in je hart gaan
wonen en dan de deur voor Mij vergrendelen, zodat Ik niet binnen kan komen
wanneer Ik dat wil, dan zullen jullie al spoedig het levensbrood dat in je is, verteerd
hebben; en omdat Ik als enige Gever van het levensbrood met Mijn leven gevende
gave niet meer binnengelaten word, zal ook weldra de eeuwige dood het
onvermijdelijke gevolg van de eigenliefde en de zelfzucht in je worden!
[25] Want zie', zegt de Heer verder, 'Ik schep geen vreugde in het nemen, maar Mijn
grootste zaligheid bestaat geheel alleen uit altijddurend geven! Wie ontvangen wil,
laat die altijd gewillig nemen als Ik hem geef en laat zijn hart zich vullen met Mijn
genade, opdat eens Mijn volle liefde daarin haar intrek zal nemen; want wiens hart
niet geheel met Mijn liefde vervuld wordt, zal nooit het leven in zich proeven, maar
de dood zal hem geheel en al gevangen nemen. Want nu is het de tijd, dat Ik vooraf
aan ieder de genade geef en dan pas, vanaf de grote tijd der tijden, de liefde uit Mij;
maar daarna zal de liefde de eerste zijn en degene die de liefde niet zal hebben, zal
geen deel hebben aan het licht van de genade, maar dan zal het licht van de wereld
een ieder te gronde richten!' [26] En zie, lieve vaderen en begrijp mijn woorden
goed en luister goed naar wat de Heer nog verder spreekt, Zijn woorden luiden
aldus: 'Luister, kinderen van Mijn erbarmen, Mijn genade is een grote schat en er is
op aarde niets dat daarop lijkt. Mijn genade is een goed licht vanuit Mijn heilige
hoogte, zoals de liefde een goede spijze des levens is. Wie Mijn genade niet
ontvangen heeft, die kan niet geloven dat Ik het ben uit Wie het leven eeuwig
stroomt; maar wie het geloof niet heeft, is gelijk de dieren en zal geoordeeld
worden, waar hij gaat en staat. Maar als er iemand zou zijn die Mij in zijn liefde
mocht erkennen, over hem zullen stromen van genade uitgegoten worden en zo
iemand heeft dan reeds van tevoren een aandeel aan dat, wat eens in de grote tijd der
tijden de mensen van de aarde, die van goede wil zijn, zullen krijgen.
[27] Daarom geloof, opdat jullie eens tot liefde en daardoor tot leven zullen mogen
komen, en bemin Mij in jullie geest en laat al het werk van je handen en je wil
getuigen van het leven in jullie en laat je tong je zeggen dat jullie kinderen van God
zijn. Ik zal de mensen oordelen naar hun geloof; Mijn kinderen echter zal Ik in Mijn
liefde leiden en het licht van Mijn wijsheid zal voor jullie worden tot een eeuwig
lichtbaken van het meest zalige leven in Mij, jullie liefdevolle, heiligste Vader, nu
en in alle eeuwigheden der eeuwigheden! Amen.'
[28] O lieve vaderen, hebben jullie het gehoord, wat de Heer gesproken heeft?" - En
Seth antwoordde: "J a, geliefde Henoch, wij hebben het heel goed gehoord; maar het
vergaat ons niet veel beter dan bij de vertellingen van Adam, want wij allen hebben
weliswaar de genade, maar te weinig liefde!"
De Huishouding van God deel 1
148
Hoofdstuk 42: Kenans gezang over de tien zuilen
[1] En nadat Seth die korte, weinig liefdevolle opmerking had uitgesproken, zie,
toen kwamen deze drie nog Kenan, Mahalalel en J ared tegen en begroetten hen in
alle liefde en dankten Mij voor de genade van het weerzien, en Seth zegende hen
allen in Mijn naam, opdat zij spreken konden en mochten voor het aangezicht van
Mijn liefde en voor het aangezicht van Seth, de tweede stamvader van de (28 sept.
1840) zeer gezegende tak uit Adam, die Ikzelf tenslotte in de grote tijd der tijden
afsloot, toen Ik lichamelijk op aarde was.
[2] En toen deze drie de zegen hadden ontvangen, voerde Kenan als eerste het
woord en zei: "Lieve vaderen en kinderen, hoor en begrijp mijn uiteenzetting goed;
want ik zal jullie deze zo getrouw als ik haar in een nachtelijk visioen heb
ontvangen, weergeven. En dit droomgezicht beeldde tien zuilen uit en deze zuilen
staken boven een groot water uit, dat dikwijls geweldig tegen die zuilen opsloeg. En
op de eerste zuil stond Adam en hij sprak tot de wateren: 'Luister kinderen, God, de
Heer Zebaoth, de machtige, heilige Vader van alle door mij verwekte kinderen, is
een enige God! Zoals Hij mij tot de enige mens van de aarde heeft gemaakt, zo is
Hij vanaf de eeuwigheid een enige God en er is buiten Hem geen andere God meer;
want de oneindigheid is van eeuwigheid tot eeuwigheid geheel vervuld van Zijn eer,
heiligheid en liefde. Daarom geloof, jullie watervloeden, dat de Heer de enige,
grote, eeuwige, almachtige, heilige, rechtvaardige, hoogst wijze, meest liefdevolle,
genadevolle, barmhartige, bovenal goede en boven alles verheven God is en daarom
ons aller Vader. Wees daarom rustig, jullie montere baren en word helder, zodat het
licht van deze enige God je zal doorschijnen tot in de grond van je leven! Amen.'
[3] En zie, toen werden de baren om de zuil van Adam rustig en uit Gods hoogte
straalde een geweldig licht op het spiegelgladde oppervlakte van de wateren neer;
toen begon het oppervlak te schitteren als een zon en uit de diepte van de wateren
rees een eenstemmige lofzang op, die zich als een lichtende wolk losmaakte van de
wateren en steeds helderder stralend opsteeg naar de eeuwige, heilige hoogten van
de almachtige Vader, die de ene en enige God is.
[4] En luister verder, lieve vaderen en kinderen, naar wat ik heb gezien in mijn
nachtelijk gezicht, weliswaar niet met mijn lijfelijke ogen, - met geestelijke ogen
heb ik dat vol verrukking gezien! [5] Niet ver van de zuil van Adam stond er een die
bijna even verheven was. De montere baren durfden hun flikkerende koppen
nauwelijks te verheffen tot die verheven zuil en draaiden vol eerbied zacht
schommelend om deze verheven zuil heen, alsof zij wilden zeggen: 'Kijk, sterfelijk
mens, zie de naam van de Hoogste, die heilig en liefdevol 'J ehova' heet! Nooit mag
deze naam door zondige tongen ijdel uitgesproken worden; want de naam van de
heilige Vader is heilig, zeer heilig, de meest heilige! 0 mensen, 0 kinderen', riepen
de ronddraaiende golven, 'bedenk, O bedenk, aan wie deze naam behoort! Bedenk
dan in je hart, dat het God, ja een God is aan wie deze naam toebehoort!'
[6] En zie, toen ik vol verbazing dat van de zacht schommelende, woelige golven
vernomen had, kon ik pas vervuld van vrees mijn verbaasde blik naar de bovenkant
De Huishouding van God deel 1
149
van de geesteszuil opheffen en ik zag - 0 ik kan niet beschrijven hoe warm en toch
hoe zalig het mij om het hart geworden is! -, ik zag op de glanzende hoogte van de
zuil, jou, dierbare vader, jou, Seth, zag ik staan, met een ernstig gezicht! En jij sprak
tot de zacht kringelende baren wat ik even tevoren vertelde en hetgeen ik van hen
getrouw heb vernomen, en ik was vol geloof en luisterde als had ik van al de
kringelende golven vernomen wat jij hebt gezegd daar op de heilige hoogte tegen de
heilige zuil in het zachte gewieg van de er omheen vloeiende golven; en zoals ik heb
gesproken, zo heb ik het gezien.
[7] En luister nu verder, dierbare vaderen en jullie, ons altijd gehoorzame kinderen,
luister ook! - Zo zag ik verder, niet vet van de zuil van Seth die omgeven was door
lichtende golven, de derde zuil; die was als door een roodachtig licht omgeven, meer
verheven dan al de anderen; en alle baren die sneller en sneller om de andere zuilen
sloegen, stonden hier stil en wasemden, door eerbied en liefde gedrongen, uit hun
zacht trillende rimpels de Heer en eeuwig heilige Vader, een vurig loflied toe.
[8] Ik wilde naspeuren waarheen de weg van die zo vurige dampen wel zou kunnen
voeren, - en zie, mijn ogen, bijna verblind door de glans van verheven gezangen die
zo opstegen uit de rust van de zuivere wateren, aanschouwden op de heilige top van
de derde zuil, door glinsterende wolken omgeven, de derde van jullie, lieve vaderen,
en dat was Enos! [9] Ja jij, vader Enos, jij stond op de derde zuil en sprak met
vlammende woorden tot de stil luisterende baren: 'O luister, al jullie wateren van de
aarde; verneem de woorden uit de hoge en hoor de tonen van de heilige spraak! J e
kunt zes dagen en nachten in vrolijke reeksen stromen en wiegen; maar, als de
zevende dag gekomen is, gezegend met de heilige rust, de sabbat van de Heer, een
heilige dag, luister, dan moet je die ook altijd vieren vanwege de verschuldigde lof
en prijs aan de heilige Vader! Want het is overeenkomstig de eeuwige ordening, dat
alles wat de levende adem uit God ademt en de liefde van de eeuwige, heilige Vader
in zijn liefhebbende, denkende hart ondervindt, de rust en de plechtigheid van de
heilige dag gedenkt; want dat is te allen tijde de meest heilige wil van de heilige
Vader: zes dagen kunnen alle wateren arbeiden, kunnen zij met ruisende teugen
stromen en wiegen; maar de heilige rust moet op de heilige sabbat zweven als
vurige wolken over de zwijgende, luisterende baren, uitnodigend tot het feest!'
[10] En luister, lieve vaderen en volgzame kinderen, dat wat ik jullie hier heb
vermeld, heb ik zo getrouw en precies ontvangen.
[11] En luister nog verder met de wil tot geduld, geliefde vaderen en jullie ook,
kinderen die ons liefhebben, naar wat ik voorts nog met verbijsterd geestesoog voor
wonderen van de goddelijke liefde en de lichtende genade naar eer en geweten heb
gezien! 0 vaderen en kinderen, zoals jullie mij nu vol trillend vuur zien om je mijn
visioen te vertellen, ja waarlijk, zo stond ik daar in mijn visioen als vierde op een
iets minder verheven zuil omgeven door roodachtig licht; evenals de drie eerste
zuilen was deze naar alle denkbare richtingen omspoeld door opgetogen,
kringelende baren. Vol verbazing over een dergeli jke zo plotseling verheven plaats,
die ik daar evenals de vaderen ingenomen heb, bemerkte ik vol treurnis, dat de
golven die langs de zuil stroomden steeds donkerder en stormachtiger werden en op
talrijke plaatsen vol brandende ijver, met rusteloos schuimende koppen die eruit
De Huishouding van God deel 1
150
zagen als rokende bergen, zich hoog boven de zuil waarop ik stond, verhieven. Ik
was vervuld van zorgen en kommer; de golven waren als kinderen die zonder
gehoorzaamheid in hun hart zich vol boosheid beijverden om de zuil van hun vader
en dus ook van hun moeder te doen ineenstorten en deze in zijn val met lasterende
tongen te honen en met stampende voeten, waaraan massa's dodende stof van de
zwartste ondankbaarheid kleeft, na te trappen.
[12] En toen ik dat een tijd lang met bloedend hart had aanschouwd, verhief zich
opeens, de zuil omwervelend, een hevige storm als een orkaan over de schuimende
koppen der golven die als bergen zo hoog waren. En zie, de heftige storm die de zuil
omwervelde hield niet lang aan, en het gewoel van de woedende golven, gedwongen
door de strenge macht van de orkaan kwam tot een zegenende rust, zodat slechts
hier en daar nog een sporadisch, zacht gemurmel van de zich tot volledige rust
gewillig effenende rimpels van de zo grote watervlakte de lichtende schichten van
de uit de goddelijke mond stromende ademtocht, niet onaangenaam onderbrak. En
toen de machtige liefde van de eeuwige, heilige Vader de zegenende rust met zulke
verbazingwekkende middelen getrouw tot stand had gebracht, ontsprong er terstond
aan mijn mond een heerlijke toon. En luister, deze toon klonk als heilige woorden
die uit het liefhebbende hart van de heilige, eeuwige Vader vloeiden vanuit de
hoogten der hoogten uit de oneindige, schitterende sferen van het eeuwige licht der
lichten, en zij goten zich welluidend heel ver uit in overvloedige, glanzende stromen
over de eindeloze luisterende vlakten van de grote wateren, en zoals ik het heb
vernomen geef ik de gewaarwording van de zo heerlijke klank van die goddelijke
stem getrouw weer. De zin en betekenis daarvan sprak zich op de navolgende wijze
heel mooi en wonderlijk uit: [13] 'Luister', zo sprak de heilige stem, 'jullie
vloedstromen die slechts willen woeden, gehoorzaamheid en liefde zijn jullie,
sidderende baren, aan de zuil van Kenan verschuldigd en nog lang zullen jullie de
dode en bestendige spleten van de treurende aarde bevochtigen; doch wee de
schuimende baren die zich in veiligheid willen brengen, als zij zich ooit boven de
lichtende zuil van Kenan mochten verheffen!
[14] Hoe hoog die baren zich ook zouden willen verheffen, Ik zal hen door de
eeuwige kracht van Mijn toorn en brandende gramschap plotseling verharden en
verstijven tot ontoegankelijke bergen tot een tijdelijke als ook een eeuwige
geestelijke kwelling in de brandende poel van Mijn eeuwige vloek!
[15] Doch de geheel rustig gehoorzamende vloed zal spoedig tijdelijk en eeuwig
overgaan in het deinen in het licht van de eeuwige liefde van de door de heilige
Vader der vaderen gezegende, montere, vrolijke vloeden, die toevloeien naar de
zeen van het eeuwige leven vanuit Mijn erbarmen!
[16] Verhef jullie dan steeds boven de heilige, lichtende zuil van Kenan. Dat is de
wil van de eeuwige, heilige Vader der vaderen en rechter van de woedende baren
van de zee des levens in eindeloze gelederen en vurige stromen vanuit God!' - Zie,
geliefde vaderen en ook jullie ons liefhebbende kinderen, zoals ik het heb verteld, zo
getrouwen waarachtig heb ik het ook met mijn innerlijk oog gezien vol
verwondering en vanuit de hoge bestuurd door de eeuwige liefde in God en uit God!
De Huishouding van God deel 1
151
[17] En luister nu verder wat voor wonderen van goddelijke Liefde ik vol verbazing
in de geest heb gezien, als stonden de zo zeldzame dingen concreet voor mijn
duidelijk ziende, wijd open ogen van mijn vleselijke lichaam!
[18] Ik stond nog op de lichtende zuil en keek nu iets verder naar de vijfde zuil; en
luister hoe verbaasd ik was over het nieuw ontstane wonder van de goddelijke liefde
van de eeuwige heilige Vader! [19] De zuil was van de voet tot aan de top in duister
gehuld en de golven die haar met heftige rukken omspoelden, leken zich als in toorn
ontbrand gloeiend erts te pletter te lopen; daar daverde en tolde de dood door de
gloeiende diepten van de woedende wateren en golf na golf verstarde, aangegrepen
door een gloeiende grimmigheid.
[20] Ik keek in de nachten van de gierende diepten des doods en zag er dingen - 0,
luister, 's mensen tong zou eerder verstarren dan de gruwelen van de woedende,
geheel met de dodende toorn doorgloeide golven weer te geven!
[21] Toen ik met mijn geopende geestesoog in het hart van de vleselijke ziel er
voldoende lang naar had gekeken, hief ik met beklemd hart mijn ogen op naar de
top van de duistere zuil en zag daar, o luister, jou, J ared, de zoon van mijn zoon
Mahalalels eerste gezegende liefde, in volle ernst met een naar boven gewend
gelaat om liefde smeken tot de eeuwige, heilige Vader voor de in woede ontstoken
en onderling botsende, wurgende, elkaar vermoordende baren!
[22] En toen jij, mijn J ared, zo smeekte, stortte opeens vanuit de wijd geopende
hemelen een rijkelijke vloed van erbarmende liefde neer op de met de vuurgloed van
de dodende woede verstarde, schuimende golven. O luister, toen bruiste en suisde de
verstarde vlakte van de met de dood gevulde zee opnieuw, toen begonnen de door
de dood reeds versteende baren zich weer vrij te maken van hun bittere verharding
en vloeiden als broeders en zusters, elkaar zacht omgevend en wiegend en
rimpelend, elkaar doordringend en helpend, tevreden in de door de eeuwige liefde
opnieuw doorwarmde armen en harten.
[23] En toen ik dat had gezien, werd er opeens door machtige handen een vlammend
zwaard in de bevende handen van de smekende J ared geslingerd, die dat behendig
opving en het naar goddelijke beschikking zover zwaaide als maar mogelijk was; en
toen dat gebeurd was, kon ik de duidelijk verstaanbare woorden horen:
[24] 'J ij aards, trouweloos tumult der golven, waag het nooit om een als kind van de
eeuwige liefde geschapen wezen te doden; want Ik ben de Heer van het leven zowel
als van de dood! Wie ooit met een toornig hart zijn broeders en zusters doodt, zal
ook heel zeker meteen met de straffen van de dood van geest en ziel worden
bestraft. Daarom zal niemand de ander trappen, noch slaan, noch vloeken, noch
vermoorden, noch doden; want Ik ben de Heer en de machtige God, zowel van het
leven als ook van de tijdelijke en de eeuwige dood!' [25] En hoor en zie, geliefde
vaderen en ook jullie, ons beminnende kinderen, zoals ik het nu getrouwen waar heb
verteld, is het ook gebeurd van teken tot teken, van woord tot woord.
[26] En toen ik dat had vernomen en duidelijk gezien, wendde ik mijn blik meteen
naar de zesde zuil en zag daar, O luister geliefde vaderen en ook jullie, ons
beminnende kinderen, - de bange tong van Kenan is huiverig om voor je vorsende
De Huishouding van God deel 1
152
ogen de verschrikkelijke gruwelen te vertellen, die ik, jullie Kenan moest zien
terwijl het gebeurde en wel bij de zesde zuil.
[27] Ik zag de zuil omstroomd door bloed en afschuwelijk slijk en in plaats van de
anders montere baren die de vorige zuilen omcirkelden, luister, kropen hier niet
voor te stellen afgrijzen - en afschuwwekkend de huiveringwekkendste,
schandaligste draken. [28] En luister, zelfs de zuil, die heerlijke zuil, was als geen
van de anderen van de voet tot aan de top bevuild en bezoedeld met het bloed van de
schande van de schandalige, verschrikkelijke draken! Dikwijls kropen de draken
omhoog zelfs tot aan de top; ook gingen massa na massa omhoog, opdat niemand
het heerlijke merkteken van de goddelijke wil zou kunnen zien.
[29] Zover het geestesoog ook maar kon reiken, kon het echter niets dan drommen
en drommen waarnemen en zien hoe zich deze horden draken elkaar in hun
gruwelijke ijver vermorzelden om daarop weer verenigd te worden tot grotere
draken. Dan kropen zij, zich draaiend en krommend over de anderen, recht op de
met slijk overdekte zuil van Mahalalel af, omstrengelden die tot onderaan de top en
wilden haar daardoor helemaal de goddelijke vorm ontnemen, waardoor de heilige
wil van de eeuwige, heilige Vader bekend gemaakt zou worden aan de vreedzame
baren van de grote wateren van het leven in de eindeloze zeen van de heilige liefde
in het hart van de eeuwige, heilige Vader.
[30] Maar luister, wat er naar waarheid verder is gebeurd! Opeens klonk een
gedreun in de gloeiende hemelen; de zon doofde en ook de maan kon niet meer
zacht het schijnsel van haar trouw schenken, evenmin als de sterren; die vielen in
talloze menigten uit de purper doorgloeide hemel.
[31] En luister, toen dat gebeurde, begonnen ontelbare doden uit alle diepten van het
stinkende slijk te klagen, te jammeren en zeiden: 'O bedek ons, jullie gebroken
sterren, opdat wij het gelaat van Mahalalel nooit zien; want hij is in de naam van de
eeuwige, toornige God als een vurige gesel tot ons gekomen om ons ellendige
draken te slaan, omdat wij zijn hoge en heerlijke zuil omstrengelden!'
[32] En luister, toen dat aan de duistere diepten van de dood was ontstegen, barstten
de hemelen en uit de geopende scheuren werden geweldige stromen goddelijk vuur
over de zuil van Mahalalel gestort.
[33] Maar Mahalalel, verlicht door de geest van de Heer, zei: 'Luister, stinkende
golven in draken-gedaante, de liefde van de Heer is eeuwig en heilig en rein;
daarom zullen ook jullie geen onreinheid bedrijven! [34] De tijd, een heilig vuur uit
de hemel, is aangebroken om jullie stinkende draken met het eeuwige vuur van de
toorn te wassen, als jullie je niet voor die tijd schoonwast tot vreedzame, met liefde
en genade doorlichte, montere golven.' (2 oct. 1840)
[35] Toen nu onder voortdurend bliksemen en begeleid door heftig gedonder, uit de
vurige mond van Mahalalel deze krachtige woorden vloeiden, 0 luister, toen
begonnen de drommen en massa's draken te verzinken en toen zij op een effen
vlakte waren gaan lijken, vloeiden de schandelijke, walgelijke vormen gelijk vonken
spattend erts in de sombere stevige smidse, hier in -, daar door - en ginds ook
schitterend uiteen in aanvankelijk nog troebele, doch geleidelijk aan steeds
helderder wordende golven en vreedzame vloeden.
De Huishouding van God deel 1
153
[36] En luister, aldus was de orde, die heerlijke orde spoedig opnieuw weer hersteld
en na het herstellen van de goddelijke ordening liet ik mijn oog gretig rondgaan in
de eindeloze verten over de witachtige vlakten van de grote, nu geheel rein
geworden wateren en zag dat er nergens meer drommen en massa's zich verdrongen,
en zag dat slechts hier en daar donkerder golven de lichtere benaderden en dan in de
buurt daarvan zelf helderder en helderder, ja tenslotte zelf geheel lichtend werden en
ik zag verder nog, nadat ik mijn onderzoekend oog had afgewend van de eindeloze
verten van de wiegende vlakten van de grote wateren en op de zuil van Mahalalel
had gericht, dat deze, heel lieflijk gereinigd van al de bloedige schande, in een
witachtig licht blonk, omgeven door bevallig kabbelende, stoeiende, lichtende
golven. [37] Luister Mahalalel, jou zag ik toen knielen en de Heer, de heilige
Vader van de lichtende golven danken; en zie, ieder woord dat aan jouw sidderende
lippen ontsprong, dankend de Vader van de eeuwige liefde, vloog naar omhoog als
een stralende zon naar de eeuwige hoogten van de eeuwige, heilige Vader!
[38] En luister, jullie geliefde vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen,
zoals ik het heb gezien en naar waarheid heb gehoord, zo getrouwen waar geef ik
het aan jullie weer! [39] En omdat jullie dat nu gewillig in je harten opgenomen
hebt, hoor mij Kenan nog verder verhalen over het nachtelijke wonder van de grote
liefde en helder stralende genade van de eeuwige heilige Vader!
[40] Nu luister, toen ik dat alles voldoende in het stralende licht van de genade,
uitstromend van de eeuwige hoogten van de heilige God en Vader van de liefde en
alle vreedzame, lichtende golven, had bekeken, stiet mijn oog opeens op een geheel
roodgloeiende zevende zuil; en Henoch, de vrome, eerlijke Henoch stond bijna
zwevend op deze gloeiende zuil. [41] De golven omspoelden met arglistige
bedrijvigheid de hoog in de vlammende luchten opstijgende zuil van Henoch. Maar
mijn geestesogen verbaasden zich niet al te lang over de aanblik van dit zonderlinge
beeld, daar ik spoedig gewaar begon te worden, dat onder de arglistige vloeden,
gedeeltelijk door het slik van de bodem bedekt, zich vreemde, geroofde, gestolen
wateren bevonden op gruwelijke wijze geboeid.
[42] Er waren daar wateren der liefde en wateren der genade, en er waren wateren
van het leven en wateren van het licht en voorts nog wateren van alle denkbare
soorten; en al die talloze wateren - luister! - waren als doorzichtige stenen met
gloeiende banden van de schandelijke, pure eigenliefde vastgemaakt.
[43] En zie, jullie vaderen en kinderen, hoe dat meest liefdeloze roven en stelen
gebeurde; luister, zoals ik het heb gezien, zal ik het aan jullie verkondigen: er
verhieven zich massa's door diefachtige ijver gedreven, bevallig lijkende wolkjes uit
deze zo boosaardige, golvende vlakte van het grote water, waarmee de zuil van
Henoch naar alle denkbare richtingen onoverzienbaar ver omgeven was. Deze
wolkjes vluchtten weg, ver over de grenzen van het gebied van de zuil waartoe zij
behoorden; als zij dan in andere gebieden van de grote wateren heel rustige vlakten
zagen, stortten zij zich, door begerige haast gegrepen, sneller dan de bliksem op de
vreedzame golven, verstoven die tot een vochtige nevel en tilden deze dan op en
dreven hem in allerijl als stormende winden naar de onheilspellende diepten vol
slijk van het gemeen klamme gespuis. Daarin lieten zij deze zo boosaardig geroofde,
De Huishouding van God deel 1
154
heel vreedzame wateren zinken en drukten en persten deze dan met hun gestolen
macht tot harde stenen tezamen en bedekten hen uit schandelijke eigenbaat op de
meest schandelijke wijze toe met het slijk en met de mest van de leugen.
[44] Doch dit arglistige, loze gedoe hield niet lang aan; want spoedig zag ik Henoch
helderder dan de zon oplichten en gloeiend hete stralen ontsproten aan Henochs
hoofd, doorwoelden in machtige stromen in n ogenblik al die slijkerige,
diefachtige diepten van de door roofzucht doorgloeide wateren.
[45] En luister, nauwelijks waren de vlakten van de geniepige wateren door de
zengende stralen uit Henochs hoofd geraakt of de golven van de geniepige wateren
begonnen te gisten, te suizen en te bruisen. De eindeloze vlakten dampten en
rookten en zij gaven door de hitte van de stralen gedwongen, al de voorheen zo
boosaardig gestolen en door eigenliefde en hebzucht in de modderige grond
geketende vreemde wateren onvrijwillig terug. En de vreemde wateren stegen als
vurige wolken in talloze scharen, zich ijverig losmakend van de lagere, donkere en
troebele dampen van de geniepige vloeden, omhoog in de zuiverder, lichtende
luchten. En zie, toen zij aan de diepten van de dood waren ontstegen, kwamen er
bedrijvige winden, die Henochs zuil omgaven en zij droegen heel teder met
wervelende vreugde de weer losgemaakte kinderen terug langs de razende dampen
van de verraderlijke wateren in de liefhebbende, wachtende armen van de wateren,
die door een door de goddelijke genade gegeven gebod waren veredeld. En toen dat
door een wonder van de heilige liefde van boven was gebeurd, strekte Henoch vol
macht opeens zijn handen uit en sprak streng gebiedend, met heftige, donderde
stem: [46] 'J ullie kwaadaardige, diefachtige, rovende golven, verneem daar in de
diepten van de slijkige, duistere gronden de heilige wil van de eeuwige, machtige
God en luister met een kalm oppervlak naar de machtige woorden van het heil, die
je toeroepen: iedere druppel is veelvuldig geteld in het hart van de eeuwige liefde en
ieder is dus het eigendom van zichzelf en van de eeuwige liefde; daarom zal
niemand de gruwelijke prooi van de ander worden. Want wee de dief, de geniepige
rover en moordenaar van het eigendom van andere zuiverder wateren en wezens; ja
wee over al de op boosaardige wijze, slechts zichzelf liefhebbende golven! Hoor dit:
de boosaardigheid van de rovers en moordenaars zal nooit deinen met vrolijke,
rimpelende kringen, maar wel, luister, zal zij zeker door de dodende macht van het
gebod nu meteen of mettertijd als een gestolde dood tot gloeiende stenen van de
eeuwige vloek geboeid in de onderste diepten van de aarde worden geworpen. J e
zult niet roven en stelen!, zo luidt de machtige wil van de eeuwige heilige God.
[47] Onthoud en eerbiedig dat, jullie boosaardige golven!'. En luister, geliefde
vaderen en ook jullie ons liefhebbende kinderen, dat waren de laatste van Henochs
donderende woorden vanaf de stralende zuil als heerlijk, eeuwig teken van de
goddelijke wil! En toen die heerlijke woorden verstierven in verre, zelfs voor het
geestesoog vreemde velden van de duistere vlakten van de golvende gruwel, kon ik
heel duidelijk aan de diepten ontstegen woorden vernemen. Met een toon van
gehoorzaamheid lklonken die woorden op naar de zuil: 'Maak ons rein, lichtende
heraut van de machtige wil van de heilige, eeuwige God, opdat wij, als de andere
wateren, ook welbehagen vinden in het lichtende, heilige oog van de eeuwige,
De Huishouding van God deel 1
155
heilige liefde!' [48] En luister, toen begonnen heel heftige, vurige winden,
ontsprongen aan de glanzende zuil, te waaien en mengden met glanzende overvloed
het vuur van de eeuwige liefde met de golvende baren der luisterende, eindeloze
vlakten op wonderbaarlijke wijze ineen. En de baren en vloeden werden door zo' n
glanzende mildheid gelouterd, o luister, dat zij zo helder leken als de oppervlakte
van de zon en zij loofden en prezen de Heer van de genade, terwijl zij de zuil met
stralende golven omcirkelden. Toen klonken de heilige echo's harmonisch langs de
eindeloze ruimten van de glanzende vloeden. - Luister, zo heb ik het naar waarheid
gezien en het getrouw aan jullie doorgegeven.
[49] En omdat jullie, geliefde vaderen en ook jullie ons liefhebbende kinderen reeds
zo lang geduldig naar mij, Kenan, de geestelijke spreker, vol aandacht hebben
geluisterd, hoor dan nog verder wat voor wonderen van de goddelijke liefde en
genade ik heb gezien en naar waarheid vernomen: op niet zo' n grote afstand
aanschouwde ik een geheel gladde zuil, die er haast uitzag als glinsterend erts;
luister, deze werd door een zandige zee omspoeld! [50] In de verte meende ik en
geloofde ik werkelijk watervloeden te zien; doch hoe meer deze stoffige vloeden
geleidelijk dichter bij mij kwamen, heb ik des te helderder en zuiverder aanschouwd
dat hier geen water meer rondom de zuil golfde, maar wel droog zand dat door de
winden verheven, wervelend, het deinen van de wateren aan het onderzoekende oog
van de spiedende Kenan bedrieglijk voorspiegelde!
[51] Toen ik, mij ergerend, dat met verbazing bekeken had, kon ik ook na lang
kijken nergens enig water ontdekken, al was het maar een druppel. Toen hief ik mijn
ogen ten hemel en smeekte om genade, om hulp en zodoende ook om wijze raad tot
de eeuwige, heilige Vader van de liefde; maar stom bleef de hemel, omvloeid door
een witachtig, hier en daar soms matrood schijnsel en nimmer kwam ook maar het
geringste geluid van de steeds meer en meer droefgeestige heilige, eeuwige hoogte
van de anders zo bereidwillige liefde en genade doorstromende woning van de
eeuwige, heilige Vader. [52] En zie, toen rezen de valse wolken hoger en hoger en
wat makkelijk is te begrijpen, hoe hoger zij stegen, des te dichter zij werden, zodat
zelfs de felste het oog verkwikkende straal niet door de stoffige, golvende massa's
van het bedrieglijke zand heen kon dringen.
[53] Maar luister, gelukkig hield die verduistering niet al te lang aan; want weldra
zag ik met opgewekt gemoed Methusalah op de met duister zand omgeven zuil
staan, bewapend met een tweesnijdend, brandend zwaard. Voor zijn ogen was een
door glinsterend stof bezoedelde linnen band gebonden en zijn oren waren
dichtgestopt met kleverig hars. Maar zie, opeens kwam er, in snelle vlucht en
stralend met een hemelse glans, een machtige adelaar aangevlogen. Deze cirkelde in
steeds kleinere kringen om Methusalahs van waarneming verstoken hoofd, ontdeed
hem van de beschermende band voor zijn ogen en pikte heel zorgvuldig al het
kleverige hars weg van zijn voor geluiden gesloten oren. En toen hij op die wijze
Methusalahs zinnen van de beschermende banden had bevrijd, vloog de machtige,
stralende adelaar als een van verre nog stralende ster op naar de hemelse, heilige
hoogten vanwaar hij was gekomen. Maar de trouwe en oprechte Methusalah greep
De Huishouding van God deel 1
156
het tweesnijdende, brandende zwaard, dat hij met zijn dreigende rechterhand als
zigzaggende bliksemstralen in kringen naar alle denkbare richtingen zwaaide.
[54] En tijdens het bezielde zwaaien van het brandende zwaard spatten lichtende,
vurige tOngen als sproeiende vonken van de door een heftige brand gegrepen
harsbomen, die onder aan de voet van de bergen rijkelijk met dikke stammen
groeien. [55] En luister, de talloze tongen vlogen met de grootst mogelijke snelheid
naar alle denkbare richtingen over de eindeloze, stoffige vlakte en mengden door de
macht van hun vuur het bedrieglijke zand tot een chaotisch ding, waaruit niet
duidelijk op viel te maken wat voor nut zo'n mengsel zou kunnen hebben.
[56] Ik keek vol verwachting toe bij de wonderbaarlijke en langdurige vermenging
van de vlammende tongen met zulke oneindige massa's bedrieglijk zand en toch
wilde niets anders dan slechts heel wit, reeds doorgloeid zand als het lang gewenste
resultaat te voorschijn komen!
[57] Maar zie, te midden van het zo met smart gewenste resultaat verhief
Methusalah zich met verschrikkelijke blik en begon op geweldige wijze de heilige
wil van de eeuwige, heilige Vader tot het geheel doorgloeide zand te prediken. En
de machtige woorden die vurig aan Methusalahs mond ontvloden, goten zich naar
alle denkbare richtingen in brede stromen uit, gelijkend op grote wateren,
angstaanjagend bruisend en ruisend en woedend, zoals de vlammende tongen
voordien en sleurden het zand met zich mee. En het bruisen, ruisen en woeden sprak
duidelijk verstaanbare machtige woorden, ja, woorden van macht en van de eeuwige
grootheid van de heiligheid van God!
[58] Die woorden luidden - luister, jullie vaderen en kinderen! -: 'Nietig stof,
verneem de wil van Gods heiligheid! Een vals, bedrieglijk golven zal je nooit baten;
bekeer je tot vloeibaar, zuiver water en golf als zodanig in eeuwige, lichtende baren;
want niets anders dan alleen de leugen, zal eens geheel te gronde gaan!'
[59] En zie, toen dat door de eindeloze vlakten werd verstaan, loste korreltje na
korreltje op tot zuivere druppels; die versmolten heel vrolijk in lichtende waarheid
en vloeiden tezamen tot een oneindige vlakte van het zuiverste water en waren nu
geheel en al zacht golvend en rimpelend, terwijl ze blij de heilige naam van de
eeuwige God loofden en prezen. Zij wisten het tegen hen getuigende nog aan
Methusalahs zuil vastklevende zand er vanaf en loofden haar toen, haar in lichtende
rijen omgevend, nadat zij met liefdevolle gretigheid vooraf hun krullende,
schitterende, schommelende koppen met het rijkelijk van de zuil stralende licht
hadden getooid. [60] En zie en hoor, jullie waardige vaderen en ook jullie, dierbare
kinderen, zo waar en getrouw ik dat heb gezien en ook met wijd open oren heb
gehoord, zo getrouwen waar heb ik het aan jullie doorgegeven. De waarheid, 0
vaderen en kinderen, de waarheid alleen is waarlijk het lieflijke wezen van de liefde.
Daarom wordt de leugen als geen andere zonde te gronde gericht; want alleen zij is
juist het tegenovergestelde van de eeuwige waarheid van de liefde van de Vader.
[61] En luister nu verder, geliefde vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen,
wat ik, jullie Kenan, met verbaasde ogen nog voor wonderen heb gezien! - Het
kwam mij zo voor, alsof ik samen met de zuil waarop ik stond steeds verder en
verder in de verre gebieden van de andere zuilen geschoven werd; en evenals het
De Huishouding van God deel 1
157
mij eerder overkwam, overkwam het mij nu weer en ik zag vanaf mijn verheven
standplaats de negende zuil! [62] O vaderen en kinderen, daar zag het er heel
vreemd uit! Luister, uit de oneindige diepte van de eeuwige nacht, beklad met
allerlei smerige, zwak schijnende kleuren, rees een zeer schrikwekkende zuil tot een
voor het oog niet meer bereikbare hoogte op. Om de zuil heen was geen wiegen van
wateren, noch enig stuiven van zand, noch een bewegen of streven te zien van iets
wat je wezens zou kunnen noemen; slechts eeuwig durende nacht omgaf geluidloos
deze negende, veelkleurige, eindeloze zuil. Ik dacht in deze ontzettende, eindeloze,
levenloze woestenij: 'Wat moet dat, ja wat kan dat betekenen? Voor wie staat hier
deze oneindige zuil?'
[63] En zo dacht ik lang, zeer lang hierover na; maar ondanks al mijn nutteloze
denken kon niet het geringste vonkje de eeuwige, eindeloze nacht rond de eindeloze,
bonte zuil verhelderen. 0 vaderen en kinderen, toen werd ik bang; want zelfs het
licht van mijn zuil werd geleidelijk aan minder, zo zelfs, dat ik maar nauwelijks kon
zien of mijn voeten nog op haar zwak schijnende top stonden. Toen ik vervuld van
smart dat bemerkte, viel ik neer op mijn knien en begon vanuit het diepst van mijn
gemoed tot de eeuwige, heilige Vader te bidden en te smeken dat Hij mij daar toch
niet te gronde zou laten gaan. [64] En luister, toen ik dat in alle ernst deed, klonk er
opeens een zacht vermanende stem, die zei: 'Kenan, laat je denken met zuivere
liefde in Mij, je Vader en God, verzinken en dan zul je weldra de dingen met heel
andere ogen zien!? - En ik deed meteen wat de heilige stem me zei, zonder ook maar
n ogenblik over die liefdevolle stem na te denken.
[65] En luister, toen ik dat met een van liefde vervuld hart deed, begon de mij
oneindig voorkomende zuil terstond steeds dieper en dieper in de afgrond van de
eeuwige nacht te verzinken. En dat wegzinken was nog niet lang aan de gang of een
ver verwijderd ruisen van zeer grote wateren, niet ongelijk aan het donderend rollen
der sferen, drong tot mijn scherp luisterende oren door. Nog voordat ik mij helemaal
had kunnen omdraaien, luister, 0 vaderen en kinderen, of daar zag ik reeds massa's
schuimende vloeden als werelden zo groot, steil omlaag storten in de duistere,
eindeloze ruimten van de eeuwige nacht die de bonte zuil daarvoor had omgeven.
En luister, dit neerstorten had niet lang geduurd of ik zag de vroegere plaats van de
eeuwige nachten geheel gevuld met nog troebel, doch eindeloos voortkabbelend
water. Ook zag ik het einde van de zuil, die mij eindeloos had toegeschenen, afdalen
uit de eeuwige hoogten van de hemel en neerzinken naar die troebel, golvende
vloeden van de nieuwe wateren. En op de lichtende top stond in lichtende glorie
Lamech, Methusalahs zoontje, als een geschikte lieflijke heraut van de goddelijke,
heilige wil. En toen hij ook mij opmerkte, begon hij weldra de volgende woorden tot
de vloeden te richten: [66] 'O luister, jullie grote wateren! Word niet door begeerten
verteerd; want als jullie in liefde en genade van boven samengaan, is dat een bezit
voor eeuwig en een eindeloze vreugde voor jullie samenzijn. Want op een en
dezelfde plaats kan zich niet meer dan n ding bevinden; zoek daarom niet jezelf te
vernietigen door vreemde begeerten en golf en kringel in je geheel eigen sfeer, tot
lof en roem van de eeuwige, heilige Vader!'
De Huishouding van God deel 1
158
[67] En luister, nadat Lamech zo wijs had gesproken, werden de vloeden zeer snel
helder en begonnen te golven, doorlicht met het eeuwige licht van de goddelijke wil.
En ik, Kenan, heb dat werkelijk zo gezien; en zoals ik het heb gezien en gehoord,
heb ik het getrouwen naar waarheid ook weergegeven. (19 oct. 1840)
[68] En luister, jullie liefdevolle vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen, 0
luister nog gewillig naar het einde van mijn woorden en zie met mij, jullie Kenan, in
de diepte van de goddelijke toorn en de door de vlammen van de toorn heen flauw
schemerende genade voor de trouweloze volkeren van deze aarde!
[69] O luister en zie wat ik heb moeten horen en zien op die donkerste plaats van de
tiende zuil! Luister, alle eerdere zuilen hadden nog meer of minder een eigen licht, -
ja zelfs de negende zuil was door een bontgekleurd, dof geflakker omgeven; maar
deze, naar volgorde, tiende zuil had niet n ook nog zo dof schijnend puntje, ja zij
was zo duister dat ik haar slechts kon voelen, maar niet zien, ondanks de meest
intensieve inspanning van mijn geestelijk gezichtsvermogen en of er nu water, zand
of alleen sombere, lege en nietige ruimte haar omgolfde, omstoof, omgaf, - luister,
dat was allemaal gruwelijk verborgen voor het onderzoekende oog van de dromende
Kenan in die ongelooflijk sombere zwarte nacht die de tiende zuil omhulde.
[70] Ik wachtte en wachtte van moment tot moment en keek met driemaal versterkte
kracht van mijn gezichtsvermogen of er zich een lichtpuntje zou laten ontwaren;
doch al mijn moeite was geheel vergeefs, zelfs mijn tot het uiterste gespannen
gehoor vermocht ook niet het geringste zuchtje van het teerste windje te vernemen!
[71] O luister, toen werd ik bang in deze met de eeuwige dood vervulde sombere
verlatenheid! Ik kon niet bidden, noch de eeuwige Vader van de liefde vragen om
een spoedige bevrijding uit deze nacht van ijselijke dood, want eerst nu bemerkte ik,
dat niet alleen mijn ogen en oren dienst weigerden, maar dat, ja zie en luister, zelfs
mijn tong verlamd was en niet tot spreken in staat.
[72] En toen ik dit zo bitter bij mijzelf moest merken, flitste opeens een felle
bliksemschicht uit de bodemloze diepte van de eeuwige nacht omhoog naar de voor
mij op ijzer lijkende hoogten van de geheel gesloten hemel! [73] Maar zoals anders
steeds de donder op de bliksem pleegt te volgen, was bij deze eindeloze
bliksemstraal niet het geringste spoor van een erna volgende rollende donder. En
zoals het vr de bliksem was, zo was het ook daarna: de dichtste nacht, die zich
uitbreidde van de ene oneindigheid tot aan de andere; en ik, jullie Kenan, begon wel
geweldig naar licht en leven te verlangen; want waarlijk ik zeg jullie, nu had ik toch
wel schoon genoeg van de oneindige nacht van dood! O vaderen en kinderen, die
nacht, o die nacht, die heeft lang geduurd, totdat zich eindelijk een heel klein
sterretje aan de ijzeren hemel vertoonde als een enig, pas laat verschijnend gevolg
van de reeds lang daarvoor in de diepte van de hemel wegsnellende bliksem.
[74] Mijn lange tijd verblinde ogen waren nu onafgewend gericht op dit uiterst
kleine flikkerende puntje. En toen ik mij verbaasde over dat flikkerende lichtje, O
luister, toen opeens klonken er heel duidelijk klanken in mijn reeds geheel doof
geworden oren - het waren geen woorden, noch menselijke stemmen, ook was het
geen bruisen, geen suizen, geen woeden -, O luister, deze tonen leken op het fluiten
van de herders, net als toen zij zo dikwijls volgens het aloude gebruik de schapen
De Huishouding van God deel 1
159
van Abel om zich heen wilden verzamelen, en deze dan met vlugge pas kwamen om
de zorgzame herder met hun hemelwaarts geheven koppen verbaasd aan te zien.
[75] Maar alleen het gefluit heb ik duidelijk vernomen, - van de schapen van Abel
heb ik niets gezien! - Toen mijn reeds geheel verdoofde zintuigen dat hadden
bemerkt, ging als een bliksemstraal zo duidelijk een woord door mijn ziel heen,
luister, n woord en dat woord, ja dat zoete woord sprak: 'J ouw tong, hoor me
Kenan, is nu losgemaakt; bid en vraag nu aan de Vader van het licht, de liefde en het
leven om licht en om liefde en leven voor deze door de dood gebroken zuil!'
[76] Toen wierp ik mij neer en begon ijlings tot de heilige Vader van de liefde en al
het bewegende leven te bidden en te smeken of Hij in Zijn erbarmen een fel
brandend genade vlammetje van boven wilde sturen, zodat mijn ogen de
verschrikkelijke grootte en verste uitgestrektheid van de sombere dood mochten
aanschouwen. En toen ik lang genoeg getrouw en waarachtig tot de heilige Vader
had gesmeekt, riep opeens een heel krachtige stem mij bij mijn naam en zei: 'Sta
direct op en kijk in de grote afgrond van de sombere dood! Hier op de plaats van de
tiende gebroken zuil wordt de echtbreuk aangeduid, waarvan de verbrijzelde
onderste helft, die van de liefde, verstrooid terneer ligt in de diepste afgrond van de
dood, - maar de bovenste helft, die van de genade, hangt aan de ijzeren, eindeloze
boog van de hemel en zal niet eerder naar het puin afdalen, dan nadat de grond van
deze zuil schoon gewassen wordt van de drek van de slang. De grond is de aarde,
een huis vol zonden en de drek van de slang is het zeer prikkelende vlees van alle
vrouwen uit de diepte van Hanoch. Wee de aarde, die nu vet geworden is van het
bloed van de broeders die vanwege het vlees van de ontuchtige vrouwen elkaar
gruwelijk vermoord en de aarde gedrenkt hebben met hun gezegende bloed!
Spoedig zal Ik grote stortvloeden uit de hemel neer laten stromen en al het vlees
doden vanwege het prikkelende vlees van de vrouwen, waardoor al het water hier
om de tiende zuil is verbruikt! O prijk maar, prijk, heerlijk, prikkelend vlees van alle
vrouwen, als meest arglistige kinderen van de draak! O prijk, jij lokkende spijs van
de wormen van de slijkpoel, jij walgelijke stank voor Mijn eer! J ij baadt en wast je
dagelijks in het fijnste water, bereid uit allerlei kruiden en geurstoffen en smeert de
fijnste olin op je huid om daardoor nog prikkelender en nog aantrekkelijker te
worden teneinde de kinderen van de eeuwige heilige Vader te verleiden!
[77] Daarom rust er een eeuwige vloek op je hoofd; dat zeg Ik, J ehova, God de
almachtige, de Eeuwige; Ik zal jullie spoedig, O heel spoedig een bad bereiden
waarin je voor eeuwig naar hartelust kunt baden en smeren! [78] En hoe dat zal
gebeuren, luister Kenan, dat zal Ik je juist nu tonen, zeer duidelijk toegelicht door
het licht van de genade van de eeuwige, heilige Vader; daartoe moet je overeind
komen op je nu ook geheel uitgedoofde zuil en naar beneden in de diepte kijken,
daar zul je zien wat er, luister goed, zeer spoedig zal gaan gebeuren.'
[79] En luister, jullie vaderen en kinderen, ik ben meteen overeind gekomen en keek
met hoogst verbaasde blik neer in de diepte van de dood en zag daar machtige
scharen van onze kinderen de heilige berg verlaten, zich vrolijk naar de dochteren
van de mensen spoedend om zich daarmee in de diepte te verenigen. Zij verwekten
kinderen bij hen, krachtige zonen en bekoorlijke dochteren en toen zag ik de zonen
De Huishouding van God deel 1
160
heersers worden en als zodanig de armzalige, hulpeloze kinderen van de mensen op
gruwelijke wijze doden, slachten en vermoorden! Toen vloeiden er stromen bloed
van de broeders en de kinderen van de mensen; en luister, die stromen onschuldig
vergoten bloed schreeuwden om wraak naar de ijzeren boog van de hemel.
[80] Toen scheurde de hemel zich in het midden in tween en uit de lichtende scheur
daalde een engel in snelle vlucht neer naar de lieveling van Lamech en zei tegen
hem: 'Maak nu, Noach, de ark van de genade in orde, zoals de Heer je allang
getrouw heeft opgedragen en breng jezelf met alles wat de Heer je heeft bevolen in
veiligheid; want kijk, reeds brandt de van vervloekingen zware aarde op talloze
punten, aangestoken door de richtende toorn van de eeuwige God! Het weeklagende
bloed heeft echter, zoals je ziet, de genade van de hemel geweldig ontroerd; daarom
heeft de heilige Vader besloten de aarde van de vloek schoon te wassen en haar
daardoor te bemesten voor een beter geslacht dat spoedig voort zal komen uit jou,
Noach, de enige die Hem nog trouw is gebleven!'
[81] En zie, lieve vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen, toen de
lichtende engel dat snel sprekend tegen de lieveling van Lamech had gezegd, braken
opeens de ijzeren bogen van de hemel open en uit de wijd gapende kloven en vurige
scheuren stortten meteen daarop geweldige stromen dampend water omlaag om als
genade van de eeuwige, heilige Vader het vuur te blussen en in de toekomst de
schuld van de zondige aarde te delgen.
[82] En toen de stortvloeden de dalen van de aarde begonnen op te vullen, zag ik
talloze geslachten uit die dalen omhoog klimmen en weeklagend de hoogten van de
bergen opzoeken. Ik zag de bekoorlijkste vrouwen, dochters van de mensen met het
blankste vlees, zeer angstig met bloedende vingers en handen uitgeput de meest
steile en ontoegankelijke rotspunten beklimmen en op duizelingwekkende hoogten
hun bloedende handen opheffen naar de gapende spleten van de vurige hemel en
met luide stem vol smart om troost en hulp roepen. Doch al hun geroep was
vergeefs en te midden van de vloedstromen, die nu steeds heftiger uit de gapende,
gloeiende spleten langs de ijzeren hemel neerstortten, stieten vurige wervelende
winden met geweld de zwakke kinderen van de mensen van de zo moeizaam
beklommen, rotsige toppen van de bergen neer in de woedende golven, brandend en
verzengd, als klagend voer voor de dood!
[83] En luister, zodra die vurige winden al spoedig hier en daar een beschermende
bergspits op gruwelijke manier hadden ontdaan van het zachtste, blankste en
bekoorlijkste vlees, woedden en riepen zij, afgrijselijk honend: 'Daar, baad je en was
je en smeer jezelf in, schandelijk, lokkend voer van de duivel en zijn helpers, en
maak je heel mooi in de welriekende armen van de eeuwige dood en krijg het loon
voor je rusteloze inspanning waardoor alle geslachten van de aarde zijn gevallen
vanaf Adam als eerste tot aan de laatste bewoner van deze door vervloekingen
zware aarde en ga de dodelijke weg van al het bekoorlijke vlees!'
[84] En luister, dat riepen de woedende, vurige winden keer op keer zodra zij al
gauw de ene en spoedig daarop weer de andere beschermende top van de zo
moeizaam beklommen hoogten en steilten hadden gezuiverd!
De Huishouding van God deel 1
161
[85] Doch luister, dit griezelige doden en vermoorden van het zondige vlees van de
weelderige vrouwen en alle door hun verleidelijke list erg bedrogen en daardoor
gevallen zonen van de aarde en kinderen van de hemel, duurde helemaal niet zo
lang; want spoedig zag ik enorm grote watermassa's helemaal over de hoogste
toppen van de bergen vloeien en golven en was er, buiten mijzelf, geen levend
wezen te zien en ook niets te horen dan slechts de elkaar rondom mijn mat
oplichtende zuil verdringende golven van het nu nieuw gevormde grote water.
[86] Ik was er door de negen voorafgaande gebeurtenissen reeds aan gewend
geraakt om, zodra de wateren de eindeloze diepten van de dood gevuld hadden,
weldra een schitterende zuil te zien die zich helder verhief boven de wiegende
vlakten van de vloedstromen. Toen dan ook, zoals bij de negende, de zuil zich niet
meteen volledig aan het zoekende oog van Kenan vertoonde, duurde het niet lang of
daar was Lamech zelf, uit de hemel gedaald en vol gezag, te zien; maar nu, luister,
wilde geen van de zuilen zich meer laten zien!
[87] Ik wachtte heel lang en verbaasde mij niet weinig, toen ik niet de zuil zag, maar
de ark van de genade, die op vredige golven wegdreef. En toen deze de plaats had
bereikt waar vroeger de donkere zuil zich door mij, blinde ziener, liet aanvoelen, -
luister, toen weken de vliegende golven terug en de ark van de genade bleef staan op
een zeer grote, nu aan het water ontstegen, lieflijk glanzende zuil.
[88] En toen nu de schitterende ark van de genade geheel was bevrijd van al die
golvende stromen en wateren, luister, toen werd op het dak een blinkend venster
geopend waaruit weldra zachtmoedige duiven met montere vleugelslag opstegen en
ver wegvlogen over golven en stromen. [89] Doch de montere duiven vertoefden,
heen en weer vliegend, niet lang boven de vloedstroom; want behalve de zuil van de
ark van de genade was er niets anders te zien dan de ene golf na de andere. En toen
die montere zeilers van het zwerk niets vonden waarop zij na een vlucht van langere
duur zouden kunnen neerstrijken voor de voor hen benodigde rust, vlogen zij weer
snel op de ark van de genade af, zochten ijverig het blinkende venster op en vlogen
daardoor vlug de ark van de genade weer binnen.
[90] En toen daarna dat blinkende venster weer werd gesloten, luister, toen
begonnen meteen zeer hevige, vurige winden eindeloos ver naar alle denkbare
richtingen over de mij eeuwig voorkomende vlakten van de golvende grote wateren
te waaien. Door dit hevige waaien van de vurige winden begonnen nu snel als de
bliksem, machtige massa's wolken uit de golvende vlakten heel indrukwekkend op
te stijgen. Dit machtige woeden van de wind was nog niet lang aan de gang, toen er
zich boven de waterspiegel hier en daar hoog oprijzende toppen van bergen
begonnen te tonen, ja, verschillende daarvan begonnen zelfs onmiddellijk groen te
worden en zagen er spoedig uit als aardige tuintjes.
[91] En luister, toen dat zich aan het vorsende, blijde oog van Kenan voordeed,
blikkerde het venster op het dak van de ark van genade wederom en ging open.
Spoedig daarna stegen in snelle vlucht opnieuw duiven daaruit op en monter vlogen
zij direct naar de al groen geworden toppen van de bergen, cirkelden op een
bekoorlijke wijze in blijde kringen daar omheen en vertoefden wiegend en
schommelend lange tijd op de frisse, reeds uitgegroeide twijgen; doch na daar lang
De Huishouding van God deel 1
162
te hebben vertoefd, verlieten zij deze weer en keerden rijkelijk beladen met
groenende twijgjes rechtstreeks in de wachtende ark van de genade terug.
[92] En nu, luister en zie, toen dat ijlings was geschied, begonnen de vloeden zeer
snel te zakken en bergen en lieflijke velden met vruchtbare aarde stegen snel en
wondermooi uit de zinkende vlakten van de wateren op en werden meteen groen, en
de warme stralen van de zon deed hen opleven tot lieflijke weiden en vlakten en
weelderige tuinen vol vruchten.
[93] En daar op de plaats van de zuil, o luister, rees om de zuil heen steeds hoger en
hoger zo'n wonderschoon land op, tot dat eindelijk de ark van de genade zelf geheel
op de verheven groenende aarde kwam te rusten. Zie, toen blikkerde opnieuw het
venster op het dak van de ark van de genade en daaruit haastte zich in een snelle
boog een grote vlucht montere duiven en deze keerden na langer wachten nimmer
terug naar het open gelaten venster op het dak van de ark van genade.
[94] Toen merkte Noach, de lieveling van Lamech, in de ark van de genade het
dalen van de vloed en begon de poorten te openen en liet daaruit al de bewaarde
geslachten der aarde en geleidelijk aan ook zijn kinderen en vrouwen blij gestemd
weggaan. En toen zij met bevend hart en sidderende voeten de groenende aarde
hadden betreden, wierpen zij zich voor de lichtende, open ark van de genade terneer
en dankten en prezen de Heer als enige erbarmende Redder uit het verdiende gericht
van de toorn van de eeuwige, heilige God.
[95] Toen zij lange tijd zich vol dank en liefde tot de heilige Vader hadden gewend,
kwam er een lichtende engel ijlings aangevlogen en bracht Noach de blijde
boodschap over van de hoog verheven lichtende hemel, die overspannen werd door
een kleurige boog. En luister, - de lichtende engel sprak aldus: [96] 'Luister Noach,
jij enige band met Mijn liefde, uit jou zal Ik eens het zaad van het leven verwekken,
dat zeker oppermachtig de onmetelijke verslonden buit aan de dood zal ontrukken!
Want Ik heb medelijden met het vlees daar onder de nu verharde vloeden van de
zonde; daarom zal Ik eens een machtige Redder zenden en de bevende aarde nooit
meer met zo'n gericht teisteren. De kleurige boog zal te allen tijde de volkeren
verkondigen, dat Ik de aarde nooit zoiets aan zal doen tot aan het einde van de tijd
der tijden wat daarna zal gebeuren, dat weet Ik, de eeuwige Vader, alleen!' 97. En
luister, jullie liefdevolle vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen! Zo heb ik
dit alles gezien en getrouw gehoord en zoals ik het vernomen heb, heb ik het jullie
naar waarheid doorgegeven en verder werd mij niets meer te zien gegeven. En wat
ik heb gezien, moeten jullie wijze vaderen en kinderen vol liefde zelf verklaren;
want voor mij is de zin van zo'n zeldzame droom uit God verborgen."
Hoofdstuk 43: Henoch verklaart de woorden van Adam en Kenan
[1] En zie, toen Kenan klaar was met de vloeiende en sierlijke beschrijving van zijn
visioen, keken allen hem aan en bogen voor hem; want zij waren ten zeerste
verwonderd en wisten niet welke betekenis ze eraan moesten hechten.
[2] Na lange tijd van verbazing gezwegen te hebben, herstelde vader Seth zich
tenslotte en wendde zich met weloverwogen woorden tot de aanwezige kinderen,
De Huishouding van God deel 1
163
terwijl hij dankend zijn ogen naar de hemel ophief en als volgt begon te spreken: "O
Kenan, o kinderen, wat is dat? Wat heeft dat te betekenen en waartoe zal dat
leiden?! [3] De geheimzinnige woorden van aartsvader Adam zijn nog nauwelijks in
ons verklonken; wij hebben nog geen woord daarvan op verstandige wijze in ons
liefdeszwakke hart ontcijferd; ja zelfs Henochs laatste donderpreek zweeft: nog als
een donkere kluwen voor al mijn zintuigen: en nu kom zelfs jij, lieve Kenan, met
een wereld van akelige dingen, waarvan de zin alleen aan God bekend kan zijn; ja,
ik zou zelfs bijna beweren, dat het voor een mens nauwelijks mogelijk zou kunnen
zijn, zijn leven te behouden, als de eeuwige, heilige Vader hem zoveel wijsheid zou
doen toekomen om nog de onbegrijpelijke diepe zin van zulke geheimzinnige,
verheven dingen te begrijpen!
[4] O Kenan, Kenan, waarom moest jij een dergelijk visioen zien en het aan ons
arme, zwakke vaderen en kinderen vertellen, en ons daardoor (12 nov. 1840) in
verwarring brengen - en ons daardoor armer hebt gemaakt dan wij tevoren waren,
omdat wij ons nog niet bekommerden om de in zulke woorden prijsgegeven wegen
en raadsbesluiten van de eeuwige heiligheid van J ehova, waarvan de zin aan geen
engel duidelijk kan zijn, zolang de engel slechts engel is, maar toch nooit gelijk kan
en zal zijn aan Hem, die ons aller lieve, heilige Vader is, die niet te doorgronden is
in ieder van Zijn eeuwige woorden?! [5] 0 kinderen, wat je uit de mond van de lieve
Kenan vernomen hebt, zet dat uit je hoofd en erken liever in alle wroeging en
deemoed van onze liefdeszwakke harten met mij, dat wij met elkaar tot niets in staat
zijn! Ook zal geen van ons allen ooit begeren iets dergelijks te begrijpen, maar wij
laten zulke onbegrijpelijke zaken altijd weer over aan God, want Hij zal heus wel
weten wat Hij er mee wil; ons heeft Hij het beslist slechts als een zuivere steen des
aanstoots gegeven om daarmee ons, arme zwakkelingen, ten eerste te kennen te
geven hoe sterk Hij zelfs in een zonnestofje is, en ten tweede dat wij deemoedig in
onszelf bevestigd zouden vinden dat wij uit onszelf tot niets in staat zijn, maar dat
alleen Hij, onze lieve, heilige Vader, altijd alles in allen is!
[6] O kinderen, denk over de woorden van jullie vader Seth na en behoed je
daardoor voor iedere verzoeking! Amen."
[7] En toen Seth zijn weloverdachte toespraak had beindigd, stapte de zeer vrome
Henoch dadelijk voor de vaderen, boog voor hen en vroeg om toestemming of hij in
hun tegenwoordigheid hieromtrent ook enige woorden zou mogen zeggen en dat des
te meer, omdat hij op heel bijzondere wijze zojuist een innerlijke oproep daartoe had
gekregen. [8] Seth keek hem aan en zei: "O spreek, spreek maar, blijde, vrome zoon
van de eeuwige lente! Ook jouw donderpreken zijn slechts een verkoelende
ochtenddauw tegenover zulke ongehoorde zonnebranden uit Kenans mond. Het zal
ons allen goed doen als je die een beetje zou weten te temperen; daarom spreek je
uit - je zou eigenlijk allang iets hebben moeten zeggen -, spreek! Amen."
[9] En allen stemden met de wens van Seth in en Henoch begon als volgt te spreken:
"O lieve vaderen en alle kinderen van God, luister en versta de uit mijn mond
komende woorden goed!
[10] Als jullie het willen en kunnen, hef dan je blik op naar de onmetelijke hoogten
van de hemel van God, onze allerheiligste, beste Vader en laat dan weer je blik
De Huishouding van God deel 1
164
dalen naar de evenzo onmetelijke diepten van dezelfde machtige God, aan Wiens
heerschappij nooit een einde is! Bedenk, hoeveel er wel in de hoogte en in de diepte
verborgen mag liggen, waarvan geen mens ooit maar iets heeft kunnen dromen!
[11] Kenan alleen was zo gelukkig, voorzover het mij nu bekend is, om een klein
zonnestofje enigszins ontleed in zijn geest te aanschouwen en onze aartsvader Adam
heeft ons eveneens slechts een weinig fijngewreven zonnestof getoond - waarbij je
mijn zogenaamde donderpreek buiten beschouwing moet laten - en dat verwondert
ons reeds in zo hoge en onbegrijpelijke mate! Maar hoe is het dan mogelijk dat wij
in staat zijn werelden en zonnen aan onze zwakke ogen voorbij te zien trekken en
toch nog in leven te blijven?! Wie heeft ooit het wonder in een grashalm gezien, die
zich bescheiden onder onze voetstap buigt?! Welke grootheid en verhevenheid van
God ligt daarin besloten en toch trappen wij met onze onwaardige voeten daarop en
blijven in leven! [12] Gaat het dan met ons in de geest niet bijna net zo als de
kinderen, die ook heel bedroefd naar een hard stuk brood kijken dat hen aangereikt
wordt op een tijdstip waarop zij nog zachte melkspijs verwachten?! Moet men hen
daarom nooit brood geven, omdat men hen aan zachte kost gewend heeft?! Hoe
zouden zij daarmee tot de kracht van een man geraken?!
[13] Zie, net zo vergaat het ons nu ook! Terwijl wij nog kinderen met melktanden
waren, gaf de heilige Vader ons melk te drinken en een zachte kost die aan onze
krachten goed aangepast was; maar nu moeten wij in de geest mannen worden! Zie,
dan deugt die slappe kost niet meer, maar de Vader geeft ons nu brood, opdat wij
krachtige mannen in Zijn genade zullen worden, zodat wij dan niet alleen naar de
dingen kijken, maar ook goed Zijn grote liefde en wijsheid begrijpen en kennen
zullen en uit deze twee Zijn meest heilige wil die daarin ligt!
[14] Als nu aartsvader Adam ons de weg verteld heeft die zijn eens verdwaalde
geest doorliep, in en waardoor ook onze geest verdoold en verward geworden was,
dan steekt daar toch waarachtig niet zo veel onbegrijpelijks in! Want de geest moet
er toch immers eerder zijn dan het lichaam, evenals God er noodzakelijkerwijs
eerder moest zijn dan het een of andere schepsel dat uit Hem voortkwam, omdat Hij
de oergrond van alle dingen is! Want voor wat zou anders dit lichaam, dit
halfvergane gebouw uit leem wel moeten zijn geschapen, indien noodzakelijkerwijs
de reeds lang bestaande geest niet al aanwezig geweest zou zijn, waarvoor toch
eigenlijk door God, onze heilige Vader, deze woning ter beproeving van zijn
vrijheid, gesticht werd! [15] Een hen heeft toch nog nooit een leeg ei gelegd; wij
weten ook maar al te goed dat de inhoud van het ei er eerder moet zijn dan de witte,
harde, goedgesloten schaal! Of kan iemand die enige wijsheid bezit, aannemen dat
de geest pas in het lichaam ontstond en zich daar vormde en ontwikkelde? J a, wie
daartoe in staat zou zijn, moet toch immers nog duizend maal onverstandiger en veel
onwijzer zijn dan iemand die een woning zou willen bouwen voor iemand die er nog
helemaal niet is, omdat hij in de dwaze veronderstelling verkeert, dat als de woning
er maar eenmaal staat, die wel in en uit zichzelf een bewoner zal verwekken!
[16] Waarom dan komt de verwekking vr het ontstaan, waarom de man vr de
vrouw? Hoe komt het dan dat wij de wind van verre horen ruisen, terwijl onze
bomen er nog rustig bij staan? Maar als de wind bij onze bomen aangekomen is, dan
De Huishouding van God deel 1
165
bewegen alle twijgjes. Welnu, moet de wind er dan niet reeds eerder geweest zijn
om naar ons toe te komen en onze bomen tot een levendig bewegen aan te zetten?
De bomen hebben de wind beslist niet verwekt, maar de wind is er vrij overheen
gewaaid en bracht hen toen pas tot levendigheid.
[17] Zou iemand met rede kunnen beweren dat de een of andere vrucht ter wille van
de boom geschapen was, of zou de boom er daarom vroeger geweest moeten zijn,
opdat hij eerst een vrucht voort zou brengen?! Waarom zeggen jullie dan dat God
allerlei zaden in de aarde heeft gelegd, waaruit daarna allerlei soorten gras, planten,
struiken en bomen voortgekomen zijn die de zaadvruchten voortbrachten, waarin de
levende zaden weer opnieuw geboren aanwezig zijn!
[18] Als God echter ons, Zijn kinderen, in al Zijn talloze wonderbaarlijke werken de
eeuwige ordening toont waarin het leven of de kracht altijd ver aan datgene vooraf
moet gaan wat juist daardoor en tenslotte daarvoor ontstaat, hoe zou het ons dan zo
hogelijk kunnen verwonderen dat Adam in staat was ons een hoger inzicht in de
lange geschiedenis van zijn geest te geven en ons daardoor toonde dat en hoe ook
wij daarin vervlochten zijn en waren, en al onze nakomelingen tot aan het einde van
alle tijden meer of minder zullen zijn. Hij toonde ons daarenboven nog, hoe heilig
en groot en toch zo liefdevol, vol genade en barmhartigheid God, ons aller Vader, is
en hoe oneindig lankmoedig en toegevend.
[19] En als wij dat ervaren, waarom zullen wij dan vrezen, terwijl wij heel goed
weten hoe oneindig goed Hij is, die ons dat laat ervaren! J a, wij zullen en moeten
God vrezen - maar niet omdat Hij ons brood geeft, maar wij moeten vrezen, Hem
niet lief te hebben; want degene die n ogenblik zijn liefde tot God verzuimd heeft,
was dood zolang hij buiten Gods liefde was. Daarom moet onze voornaamste
bezigheid zijn God voortdurend lief te hebben, omdat Hij ons naar het getuigenis
van aartsvader Adam reeds lang daarvoor zo innig liefhad, dat wij nu datgene wat
wij als Zijn kinderen zijn, slechts door Zijn oneindige liefde zijn geworden; en
daarom moeten al onze bezigheden erop gericht zijn onze liefde tot God
voortdurend te versterken! [20] Kijk naar de talloze schepselen om ons heen! Zij
bestaan en ontstaan weliswaar ook uit deze almachtige liefde; maar zij kunnen en
mogen deze liefde niet met wederliefde beantwoorden, omdat zij niet rijp zijn voor
en in staat zijn tot liefde, - evenals wij onze jongeren de wederzijdse liefde
onthouden zolang zij daarvoor nog niet rijp zijn.
[21] Maar wij allen zijn rijp geworden voor de liefde; daarom moet ook onze
voornaamste bezigheid zijn, niet aflatend Diegene lief te hebben die ons volkomen
rijp heeft gemaakt om lief te hebben! [22] Wanneer dan een echtgenoot tegen zijn
vrouw zegt dat zij hem moet liefhebben in al haar doen en laten, omdat hij haar van
ganser harte bemint, mag dat dan ook door een deugdzame knaap tegen een onrijp
meisje gezegd worden? J ullie zeggen: 'Bij de heiligheid van God, nee, niet totdat de
boom gezegend is! Wee degene die zich daaraan zou vergrijpen; want eerst moet er
de rijpheid zijn, dan de zegen en pas daarna de liefde!'
[23] O vaderen, volgens de wil van God hebben jullie volledig gelijk, als je het zo
stelt; maar ga eens bij jezelf te rade en beantwoord voor jezelf de vraag of het niet
een nog grover falen zou zijn, wanneer de rijpen en gezegenden net als de kinderen
De Huishouding van God deel 1
166
zouden doen en zouden vluchten, dan wanneer de onrijpe kinderen elkaar zouden
beslapen!
[24] Door Kenan toonde God ons onze volledige rijpheid aan om Hem uit vrije wil
lief te hebben, waarom verbazen wij er ons dan over als waren wij onrijpe kinderen,
terwijl wij ons toch veel meer zouden moeten verbazen dat wij allen tezamen in de
liefde lauw en onbestendig zijn als golvend water, waardoor de genade in ons
versplinterd wordt als de zon op het onrustige oppervlak van het water?!
[25] Ik zeg jullie: Kenans droom zegt ons niets anders dan dat wij God, onze heilige
Vader uit al onze krachten steeds meer lief moeten hebben en vol liefde ieder
liefdeloos moment zouden moeten berouwen, dat ons dood gemaakt heeft zolang
wij zonder liefde geweest zijn; want leven en 'lieven' is een en hetzelfde. Wie leven
heeft, die leeft in de vreugde van zijn welbewuste bestaan en is tevens een vriend
van zijn leven; maar als iemand geen vreugde meer zou beleven aan zijn eigen
leven, zou hij immers ook uit het leven treden zodra hij de lust tot leven zou
verliezen en dan zou hij zichzelf doden, zodat hij dan een zelfmoordenaar zou
worden, net zo als Kan een broedermoordenaar werd. En hij zou bijgevolg
tweevoudig sterven, ten eerste buiten Gods liefde en verder buiten zijn eigen liefde.
[26] Zie, ons leven of onze liefde is in God en God is alleen onze liefde en ons
leven; maar indien wij zwak en lauw worden in onze liefde tot God, wordt ook ons
leven steeds zwakker, zo zelfs, dat wij in deze toestand waarin het leven zwijgt, de
dingen in en om ons tenslotte zouden aanschouwen alsof wij blind en doof zouden
zijn. En wij zouden van alles wat er in en om ons omgaat niets begrijpen en als dan
de heilige Vader ons, die lui en ook traag zijn in de liefde, met Zijn genade komt
wekken, menen wij dat het niet gepast zou zijn in liefde te ontwaken. 0 lieve
vaderen, dat moet ver van ons zijn; want onze God is een heel ernstige God en
uitermate heilig als onze liefdevolle Vader en Hij beleeft geen vreugde aan
plagerijen en verzoekingen; want waarom zou Diegene ons verzoeken die reeds lang
van tevoren al onze haren heeft geteld, zelfs nog voordat die op ons hoofd gegroeid
waren?! Zou Hij niet weten wat wij zullen doen? - O, daaraan heeft Hij geen
behoefte! [27] Maar wij hebben des te meer Zijn genade nodig; genade is echter
geen geplaag noch een verzoeking, maar zij is de zuivere gezegende gave van de
heilige Vader om ons zwak geworden leven hoe langer hoe meer te versterken in
Zijn liefde. 0 vaderen, bekijk nu met de juiste liefde tot God, onze heilige Vader, het
visioen van Kenan en jullie zullen makkelijk inzien, dat God ons daardoor in de
geest niets anders heeft laten zien dan de dodelijke zwakte van onze liefde tot Hem!
Laat ons daarom weer sterk worden in de liefde in en tot Hem, dan zal ons alles
weer duidelijk worden, wat tot dusver duister voor ons gebleven is! Amen."
Hoofdstuk 44: De verklaring van Adam over zijn zwakte
[1] En toen Seth dat had gehoord, begonnen zijn ogen open te gaan, evenals de ogen
van de anderen; want zij begrepen nu allemaal goed wat Henoch ermee had willen
zeggen en zij waren ermee tevreden, omdat zij inzagen dat Henoch zulke dingen, die
voor hen allen zo geheel en al onbegrijpelijk waren, begreep. En met een eenvoudig
De Huishouding van God deel 1
167
hart prezen en loofden zij Mij innig, omdat Ik voor hun heil aan een mens zoveel
wijsheid had verleend en hen dingen uit de hoogte en uit de diepte getoond had, en
omdat ik voor het geestelijk welzijn van diegenen die Mij met ware liefde zochten,
de verborgen zin onthuld had.
[2] (N.B. Vele en veel grotere dingen zijn nu ook al aan jullie gegeven; maar er is
nog niemand echt in zijn hart naar Mij toegekomen om Mij te loven en in ware
liefde te prijzen en om zich bovenmatig te verheugen over die grote nu zo rijkelijk
neerstromende genade. En niemand hunkert heimelijk naar de inwijding van de
knecht die een werktuig van Mijn genade moet zijn voor nauwelijks meer loon dan
Mij in ware liefde te dienen, zoals ieder van jullie zou moeten doen. Ik heb ten
aanschouwe van de wereld voor jullie er slechts n tot dwaas gewekt, opdat jullie
tot grote eer verheven zouden mogen worden voor de engelen en deze ene is Mijn
zwakke, arme knecht (J .Lorber). Hij is een dwaas, die vroegtijdig van het platteland
naar je toe is gekomen en hij verkeerde lange tijd onder jullie en niemand werd
gewaar dat hij voor de wereld een dwaas is. Maar de dwaas zocht Mij en Ik heb Me
door hem laten vinden en heb hem voor jullie ogen opgewekt, opdat hij een lastdier
voor je zou worden en jullie een nieuw brood uit de hemelen zou brengen. Het is
een waarachtig brood, omdat het liefde geeft en liefde eist. Maar als het lastdier zich
op Sion op een drassige weg bevindt, ga dan naar hem toe en neem gretig het brood
uit zijn korf; maar jullie bekommeren je weinig om zijn voeten, terwijl deze voor het
merendeel ter wille van jullie tot aan de enkels in de taaie leem vastzitten! Ik zeg je
echter, indien het brood en het water van het leven je goed smaakt, laat het
goedmoedige lastdier dan niet in de steek! Laat degene die er toe in staat is, zijn
voeten uit de drek bevrijden zonder dat de wereld het merkt; want anders zullen in
de loop van de tijd, als hij bij je zal blijven, zijn voeten uit angst zo zwak worden
dat hij nauwelijks in staat is het brood voor je te dragen, tenzij Ikzelf hem daarvan
bevrijden zal, maar dan zal Ik hem ook leiden waarheen Ik wil. Ik zal hem dan
echter nooit bij jullie laten; want Ik heb weliswaar nog veel kinderen, maar daar zijn
er weinige onder die zich als dwaas zouden laten gebruiken. Want het is beter en
gemakkelijker van het brood te eten wanneer het reeds toebereid is; maar het is
moeilijker om zich uit liefde tegen een gering loon als lastdier voor de ploeg te laten
spannen. Bedenk dat wel en loof en prijs Mij door gehoorzaam te zijn! Wie van
jullie daar iets aan doet, zal nooit een stuiver verliezen en het zal hem te gelegener
tijd tijdelijk en eeuwig vergoed worden; Maar de knecht zal aan degene die het zou
willen doen, zeggen waarin zijn voeten vastzitten. Amen.)
[3] Nadat allen Mij een uur lang geloofd en geprezen hadden, stond Seth weer op,
liet de anderen ook opstaan en zei tegen hen: "Kinderen, onze Henoch heeft met de
zichtbare genade van boven zware lasten van onze gekwelde harten getild en die
met kracht in een onpeilbare diepte van verrukking en zaligheid geslingerd; God,
onze meest heilige, beste Vader, zij daarvoor eeuwig geloofd en geprezen! Maar
omdat ter wille van ons zoiets aan Henoch werd gegeven als gevolg van zijn
uitmuntende deemoed voor God en voor de broeders en wat hij ontvangen heeft,
heeft hij ons allemaal zonder iets weg te laten getrouw weergegeven -, als wij dan
nu met een vrolijk gemoed God, onze heilige Vader, loven en prijzen, dan geloof ik
De Huishouding van God deel 1
168
dat wij derhalve Henoch in onze liefde en vreugde niet moeten vergeten! Want daar
hij een lieveling van God is geworden, zou hij dan ook niet de onze zijn?!
[4] Ofschoon wij wel weten dat hetgeen hij ons zegt allemaal van boven komt,
geloof ik toch, - terwijl wij achting moeten hebben voor de plaats, die ons aller
vader Adam en moeder Eva nu innemen -, dat het nog gepaster zou zijn, de mond
waardoor God Zelf tot onze harten gesproken heeft niet buiten beschouwing te laten.
[5] O kinderen, laten wij toch Henoch in ons midden opnemen en hem de magere
aarde niet meer laten bewerken, opdat zij hem een harde hap oplevert, - maar omdat
God, onze allerheiligste Vader hem in Zijn oneindige liefde genadig tot bewerker
van onze aan liefde schortende harten gemaakt heeft, laten wij dan voor hem de
aarde laten bewerken door onze vele andere zonen en dochters, die weliswaar
allemaal krachtige ledematen, maar daartegenover des te zwakke re harten hebben.
[6] J ij, lieve Henoch, moet dan ook gewillig en dankbaar aannemen wat jouw
vaderen je uit grote dankbaarheid, lof en prijs tot God zouden willen geven, zodat je
alle tijd zult hebben om naar de heilige wil van God al onze harten ijverig te
bewerken. [7] En nu kinderen, volg mij naar mijn woning en laten wij in de naam
van onze heilige Vader de inwendige mens met spijs en drank versterken en
misschien wil onze lieve Henoch ons dan weer wat vertellen over de liefde. Amen."
(26 nov. 1840)
[8] En toen Seth dat zijn kinderen had aanbevolen, gingen zij meteen op weg naar
Seths woning, die in de nabijheid van Adam's woning was opgezet. En toen zij daar
aankwamen, bogen allen voor de woning van Adam en toen pas voor de woning van
Seth en zij bezochten daarna voor korte tijd de aartsvader en aartsmoeder en lieten
zich voor de maaltijd door Adam zegenen, iets wat dagelijks bij de aanwezigen
pleegde te gebeuren, maar voor hen die van verre kwamen, werd een meer algemene
vrije zegen uitgesproken. Nadat zij dat gedaan hadden en zich vol eerbied en warm
van dankbaarheid wilden verwijderen, zie, toen zei Adam ontroerd met een reeds
erg trillende, hartroerende stem: [9] "Lieve kinderen en jij mijn geliefde Abel-Seth!
Ik, jullie vader Adam, heb je nu gezegend en jullie gaan heen om je ledematen met
spijs en drank te versterken, - en dat jullie dat doen is immers terecht en wel gedaan;
maar zie, ik ben al heel oud en zwak geworden evenals moeder Eva, en ik kan niet
meer werken. Al mijn ledematen weigeren dienst; jullie weten dat ik nog altijd
gewerkt heb en niet wilde hebben dat iemand voor mij zou hebben moeten werken,
teneinde daarmee iedereen het goede voorbeeld te geven.
[10] Maar vandaag ging het niet meer. Toen jullie allen niet in staat waren te
werken, werkte ik, je vader, met de genadige hulp van onze grote, heilige Vader
voor jullie allemaal; maar nu ben ik daar niet meer toe in staat!
[11] Kinderen, ik heb honger en dorst; als jullie je verzadigd hebben, gedenk dan
ook je oude vader en moeder met een kleine versterking en geef ook mij wat te eten
en te drinken, en zorg voortaan voor ons! En wat jullie voor ons, je ouders, doen,
doe dat uit liefde, opdat de door jullie aangereikte hap niet hard en bitter zijn zal,
maar je oud en zwak geworden ouders goed zal smaken; want jullie zullen deze
kleine last niet lang meer hoeven te dragen, omdat ik, je zwakke vader, je altijd
zegenend, zeker niet lang meer te midden van je in deze woning zal wonen, maar
De Huishouding van God deel 1
169
deze voor eeuwig zal verlaten en een andere woning betrekken, dezelfde waarin
Abel getrokken is. Zorg daarom met vreugde voor mij, je oude, zwakke vader en
eveneens voor je moeder, zolang wij nog in jullie midden verkeren; want na enkele
jaren, die spoedig verstreken zullen zijn, zullen jullie treurend hem zoeken, die je nu
in zijn onbeholpen zwakte om spijs en drank vraagt, - maar zijn woning zal nooit
ergens op de wijde wereld te vinden zijn. Nu, lieve kinderen, ga in de naam van
God, begeleid door mijn zegen en versterk de inwendige mens; maar vergeet je
oude, zwakke, hongerige vader en eveneens oude, zwakke moeder niet! Amen."
[12] Toen deze rechtschapen kinderen die woorden van Adam hadden gehoord,
werden hun gevoelige harten zo geroerd, dat allen luid gingen wenen en lange tijd
niet in staat waren zich te herstellen. Eindelijk stond Seth op en zei uitermate
ontroerd: [13] "Vader! Kinderen! Zolang de aarde draait en de hemel met zijn
sterren de maan en de zon omspant, is er door de mond van een mens nog nooit zo'n
heilig woord uitgesproken als dat, wat ik, na Adam jullie aller vader, nu zal uiten. Ik
zeg: eer zullen alle sterren uit de hemel vallen en de zon en de maan voor eeuwig
hun licht ontnomen worden; alle zeen, meren en rivieren tot op de laatste druppel
verdrogen en de hele aarde een kale steen worden: ja, dat alles zal eerder gebeuren
dan dat ooit bij ons tevoren de begeerte op zal komen een hap in de mond te steken,
aleer onze vader Adam en onze moeder Eva op ieder moment van de dag toereikend
verzadigd zijn!
[14] 0 vader en moeder, jullie weten immers toch van vroeger hoe zeer ik mij altijd
verheugd heb als je in de dagen toen je nog krachtig was, iets van mij wilden
aannemen; maar hoeveel groter is mijn vreugde nu jullie onze verzorging nodig
hebben, zodat de genadige gelegenheid zich toch nog aan mij voordoet om met de
allergrootste liefde ook maar het allergeringste deel van mijn overgrote schuld te
delgen en, o vader en moeder, aan jullie het kleinste deel van je grote weldaden af te
doen! O vader en moeder, neem het genadig op en verblijf zegenend onder ons tot
aan het einde der tijden! [15] En jullie, Enos en Kenan, rep je naar mijn woning en
haal meteen de beste spijzen en verse dranken en zeg tegen mijn vrouw J eha, jullie
moeder, dat haar vader Adam en haar moeder Eva daarnaar talen en breng haar hier,
opdat ook zij beloven zal wat ik in het aangezicht van God zojuist heilig gezworen
heb! Ga nu en kom meteen terug! Amen, amen, amen.
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen
[1] En zie, nauwelijks was er een tijd van honderd slagen van het hart verstreken of
de beide afgevaardigden met de wenende J eha aan hun zijde, betraden vol eerbied,
voorzien van spijs en drank de woning van Adam. Eerbiedig reikten zij het voedsel
aan Seth, opdat hij, neerknielend voor Adam en Eva, hen als de meest waardige
datgene zou kunnen overhandigen waarnaar zij verlangden, en hij deed dat met de
grootste kinderlijke liefde en de grootste vreugde.
[2] En zie, toen Adam de grote bereidwilligheid en de grote liefde van zijn kinderen
zag, sloeg hij nog voor hij een hap had genomen zijn ogen op naar de hemel en zei:
"O, grote, goede, boven alles heilige Vader, hoe groot toch moet Uw liefde voor ons
De Huishouding van God deel 1
170
zwakke, ongehoorzame mensen zijn als reeds de kleinste vonk van Uw oneindige
liefde mij, oude en zwakke eerste mens op aarde, zo mild en heerlijk uit mijn
nakomelingen en Uw kinderen tegemoet straalt! O Vader, zie vanaf Uw heilige
hoogte met genade neer op Uw zwakke, gevallen zoon, wiens val al zijn
nakomelingen meegesleept heeft en zegen in Uw mildheid ook de lieve gave van
mijn nakomelingen en Uw lieve kinderen, zodat deze mij en mijn trouwe vrouw
sterken mogen in ons voortdurend berouw over onze ongehoorzaamheid tegenover
U, o Gij meest heilige, goede, liefdevolle Vader! Zegen echter ook deze lieve
kinderen van U en laat het in Uw genade gebeuren, dat Uw heilige naam te allen
tijde geprezen, geloofd en verheerlijkt zal mogen worden! Amen."
[3] Toen Adam die woorden had uitgesproken, nam hij de aangeboden spijzen en at
en dronk, samen met Eva, welgemoed en vol dankbaarheid tegenover Mij en
vervuld van vriendelijkheid tegenover zijn kinderen. Maar de kinderen dankten Mij
in stilte in hun hart voor de grote genade dat Ik hen waardig bevonden heb, opdat zij
nu met grote vreugde voor hun ouders mochten zorgen. - Zie, dat waren in Mijn
ogen echt lieve kinderen, waarvan er tegenwoordig op de geheel verdorven aarde
nog maar weinig zijn; 0, dat waren nog eens kinderen naar Mijn hart! Waren er toch
maar veel meer van zulke kinderen, 0, dan was Ik niet zo'n onzichtbare Vader voor
hen als Ik nu helaas voor zo heel velen moet zijn, opdat zij in hun verstokte
verblinding niet geheel te gronde gaan! [4] En toen Adam en Eva in het bijzijn van
hun uit liefde nog steeds wenende kinderen zich hadden verzadigd, stond Adam op
en dankte Mij met een hart vol ontroering en wendde zich, nadat hij zijn
dankzegging beindigd had, tot zijn kinderen en zei met een buitengewoon
vriendelijke stem, die trilde van ontroering: "Gods zegen en mijn zegen moge altijd
met jullie en je nakomelingen zijn. En zolang als de aarde aarde blijft, zal tot aan het
einde van alle tijden jullie nu zo plechtig gezegende geslachtslijn voortbestaan; en
aan hun die ooit rechtstreeks van jullie af zullen stammen, zal mijn oervaderlijke
zegen uit God als onze meest heilige Vader in hun doen en laten goed zichtbaar zijn;
en eens zal mijn zegen over jullie allen zichtbaar worden als een nieuwe opgaande
zon van liefde en genade uit God, de Vader, over alle volkeren der aarde, die dan de
grote heerlijkheid van Gods onmetelijke liefde en zachtmoedigheid zullen zien
neerdalen als een leven van al het leven! Amen. - En ga nu, lieve kinderen en
versterk je en laaf je onder Gods en mijn zegen! Amen."
[5] En Seth stond op en zei: "O, lieve vader en lieflijke moeder! Het zou ongepast
zijn dat, al zouden jullie ook maar een halve dag honger hebben geleden, wij uit
grote liefde voor jullie niet ook het onverdiende ongemak met jullie zouden delen,
want daaraan zijn wij schuldig, omdat wij pas zo laat naar jullie toegekomen zijn;
laat ons daarom uit grote liefde voor jullie en door jullie en met jullie tot God,
vandaag geen spijzen meer tot ons nemen, opdat wij in staat zijn God des te
zuiverder en waardiger te loven en te prijzen in onze zeer gelukkige nuchterheid! O
vader, neem ons kleine, terechte offer in genade aan; en veroorloof dan jouw
nakomeling Henoch om voor jou en ons over de liefde van God te spreken, opdat
zijn mond ook door jouw zegen geheiligd zal mogen worden, zoals die in onze
aanwezigheid door God geheiligd werd door je overleden zoon Abel! O vader,
De Huishouding van God deel 1
171
voldoe genadig aan mijn vrome wens! Amen." [6] Toen Adam dat gehoord had, was
hij tot tranen geroerd en zei: "O kinderen, mogen jullie in het doen van het goede
nooit beperkt worden! Doe altijd dat waar je baat bij hebt; maar doe, wat je ook
doet, niet tot mijn eer, maar altijd ter ere van God, en vergeet je vader niet in zijn
grote nood en gedenk altijd de zwakte van je moeder!
[7] En jij, lieve Henoch, daar je door God middels mijn liefste Abel tot redenaar en
prediker van de liefde gezegend bent, wees daarom ook in je hele nakomelingschap
door mij gezegend en moge eens voor alle volkeren der aarde uit jouw lijn een groot
Prediker opstaan, die met de woorden van het eeuwige leven aan de mensen het rijk
van God zal verkondigen! Amen. - En spreek nu met je gezegende mond! Amen."
[8] Toen Henoch nu zo'n krachtige aanmoediging had gekregen, werd hij
buitengewoon blij en opgewekt en dankte in zijn hart eerst Mij; toen knielde hij
voor Adam neer en kuste zijn voeten en het kleed van Eva en bad daarna innig tot de
oerstamvader om hem zijn zegenende vaderhanden op zijn hoofd te leggen, zodat
pas daardoor zijn zwakke tong waardig geacht mocht worden woorden van liefde te
spreken voor en aan het oor van diegene die eens die woorden uit de mond van de
eeuwige Liefde Zelf had vernomen, ja voor en tot de geheiligde oren waarin Gods
stem zo dikwijls was doorgedrongen.
[9] Adam deed wat Henoch wenste en zei toen tegen hem: "Lieve Henoch! J ouw
vraag was juist gesteld, zodat deze voor God en mij welgevallig is en het is zoals jij
hebt gezegd; maar n ding dat voor jou niet betamelijk was geweest te denken, laat
staan te zeggen, moet ik hier aan toevoegen en dat is: voor en tot wiens oor Gods
heilige stem eens tevergeefs in de allerhoogste liefde sprak!
[10] Zie, lieve Henoch, het is, zoals voor ieder van jullie, mijn plicht ten aanhoren
van iedereen de eigen fouten te bekennen en mij voor God en de aarde te
vernederen; maar wee degenen die de naam van zijn broeder zou kleineren en hem
zijn eer zou ontnemen, die God Zelf hem gegeven heeft! Zo'n eer is dus van God uit
ieders eigendom en niemand heeft het recht zo' n geheiligd eigendom van een ander
met woord of daad aan te tasten; maar iedereen heeft het recht zich voor God en de
aarde te verdeemoedigen, dat wil zeggen voor zijn volwassen broeders, - maar niet
voor hen die nog niet mondig zijn, opdat deze niet hoogmoedig of op een andere
manier onaangenaam getroffen zullen worden.
[11] Laat dit voor jullie allen een goede leer zijn en voor mij een grote
geruststelling, waardoor ik nu pas zelf goed in staat zal zijn Gods woord uit
Henochs gezegende mond goed in mij op te nemen! Want het is wat anders als de
ene broeder tot de andere spreekt over de aarde, de maan, de zon en alle sterren -
want dat zijn wereldse zaken die allemaal omwille van mij en jullie werden
geschapen, dan wanneer een broeder tegen de ander woorden vanuit God spreekt
over zaken die God aangaan; die kan en zal niemand eerder aanhoren, dan dat hij
zich vernederd heeft voor de alles richtende heiligheid van God.
[12] Maar wie zou menen dat de broeder vanuit zichzelf en niet vanuit God spreekt,
als zijn tong gezegend werd die zou in zijn eigendunk het gericht over zichzelf
uitspreken, omdat hij denken zou dat ook hij zo goed was en God immers door
ieders mond zou kunnen en moeten spreken en het zou nu niet bepaald die van
De Huishouding van God deel 1
172
Henoch moeten zijn; maar dat zeg ik je, als jullie aller lijfelijke vader en als de
verwekker van je ziel vanuit God: zo ligt het niet! Kijk naar de bloemen op het veld!
Is niet elke anders van vorm, kleur, geur en in het gebruik en van allen is toch alleen
de roos met haar heerlijke geur en haar voor ieders zwakke ogen versterkende dauw
de edelste, indien van tevoren het hart door de geur verkwikt werd?! En als je naar
de talloze sterren aan de hemel kijkt, zul je bij nauwkeurige beschouwing opmerken
dat er ook niet twee hetzelfde licht hebben; maar n onder al die sterren, die hun
groep niet verlaten en die je 'ster van Abel' noemt, is het die straalt als een heldere
dauwdruppel in de morgenzon! Het is voor God hetzelfde of het nu om een
zonnestofje of om een zon gaat en het is voor Hem hetzelfde om een mug of een
olifant te voeden; want als iemand veel heeft, kan hij daarvan met dezelfde wil en
dezelfde liefde aan groot en klein geven: veel aan degene die veel nodig heeft en een
kleine gave aan degene die maar weinig nodig heeft, en hij kan ook velerlei gaven
uitdelen, aan de een dit en aan de ander dat en zodoende aan iedereen wat anders.
Maar Henoch werd begiftigd met liefde en kreeg een gezegende tong en een zeer
verlicht hart; daarom moet hij ook geven wat hij ontving. En daar Gods liefde zijn
aandeel werd, moet hij nu ook liefde teruggeven, evenals de roos dat wat zij ontving
teruggeeft en niemand twijfelt eraan, dat zij van tevoren van God gekregen heeft
wat zij geeft, omdat het een goede gave is die onze zintuigen goed doet. Wie zou
ooit kunnen twijfelen vanwaar Henochs gave komt, wanneer zijn tong van louter
liefde voor God beeft?! [13] Daarom spreek, Henoch, en sterk ons, je vaderen, met
de overvloed van jouw genade uit God! Amen."
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer
[1] En zie, toen vader Adam zijn rede had beindigd, stond Henoch vol eerbied op
en begon tot de vaderen te spreken. Maar voor hij werkelijk begon, keerde hij zijn
liefhebbende hart in stilte tot Mij en bad Mij om de genade dat het hem nu vergund
zou mogen worden te spreken over Mijn liefde en de heiligheid van Mijn naam,
onuitsprekelijk voor ieders tong, omdat die zo heilig is.
[2] En Ik gaf hem ook meteen waarom hij Mij gebeden had en zijn stem maakte Ik
zo welluidend als zuiver brons, en zo sprak hij een rede uit vol waardigheid en
lieflijkheid, en voor en na hem werden door geen menselijke tong woorden
gesproken die hierop leken, tot aan Mozes en alle profeten die eveneens met
Henochs tong en uit dezelfde geest gesproken hebben. Deze rede luidde als volgt:
[3] "O vaderen! De grote genade van God, onze meest heilige Vader, is onder ons
gekomen als een verkoelend zuchtje, ontvloden aan de verre morgen. J a, de heilige,
eeuwige Vader is onder ons! J ij, aartsvader Adam, zult misschien zeggen: Henoch,
luister, dat kan niet waar zijn; want de Heer heeft tegen mij gezegd: 'Zien zul je Mij
niet meer, maar Ik zal een engel aanstellen die je zal leiden, voeren en beproeven tot
aan de tijd die Mij welgevallig is!' Maar vader Adam, stel dat een van de mannen
een zwakke vrouw zou hebben, die op een zonnige morgen het van liefde verblijde
gezicht van de haar diep beminnende echtgenoot zou hebben verduisterd omdat zij
hem niet in het vertrek wilde volgen, opdat zij de zegen van God zou ontvangen,
De Huishouding van God deel 1
173
waarna de zon op zou gaan en uit God de aarde zegenen met de heldere stralen van
Gods barmhartige liefde! Als dan de echtgenoot deze ongehoorzaamheid aan de
liefde bemerkt, zal hij zeggen: 'Vrouw, wat moet ik met jou beginnen, wanneer jij
Gods genade en kracht in mij verafschuwt en je boven Gods zegen verheven voelt?!
Zie, ten einde te voldoen aan Gods heiligheid in mijn kracht, verlaat ik jou en je zult
niet eerder een zegen ontvangen, dan dat de zon je zeven duizendmaal heeft
aangezien en je steeds badend in tranen van berouw heeft aangetroffen! Dan zal ik
in mijn plaats iemand sturen, opdat hij je uit mijn naam zal zegenen; en als jij een
nieuw mens geworden zult zijn, zal ik terugkomen en je van verre aanzien of je het
waard geworden bent, dat ik je met mijn zegenende kracht zal aanraken. De
herinnering aan mij zal je omringen en op je akker zullen doornen en distels
groeien; maar het zaad waaruit een spruit uit God zou kunnen komen, zal dan niet
meer binnenin je zijn!' [4] Nadat de echtgenoot dat gezegd zou hebben, zou hij zijn
vrouw verlaten. En als dan de vrouw een dergelijke heilige ernst zou bemerken, zou
zij zich op de grond werpen en beginnen te huilen en te weeklagen over haarzelf en
haar onvergeeflijke ongehoorzaamheid tegenover haar echtgenoots heilige kracht uit
God en zij zou zich van treurigheid in het stof van de aarde wentelen. Daar de
echtgenoot nu de grote ernst van het berouw van de vrouw zag, zou hij bij zichzelf
zeggen: 'Zij heeft een geweldig berouw over haar zonde en weet zich geen raad en
weet niet wat ze moet doen tegenover mijn gestrengheid die een bescherming vormt
voor de heilige, vanuit God bij mij horende kracht, en haar gejammer doet de stem
van mijn afgezant verstommen. Daarom zal ik het harde woord in mijn hart breken
en mij alleen door mijn zeer toegevende liefde laten leiden en vr de tijd naar haar
toegaan en haar troosten en ik wil haar aanraken en haar tranen drogen en haar weer
als mijn vrouw aannemen!'
[5] Maar de vrouw, die zich bijna blind heeft gehuild, herkent pas geleidelijk de
grote barmhartigheid van haar echtgenoot, staat tenslotte op en kijkt overgelukkig
en verbaasd naar het gelaat van haar man. De man vermaant haar dan en zegt:
'Vrouw, je bent verbaasd dat ik mijn woord heb gebroken, maar zie, mijn liefde
heeft mij mijn woord doen breken en mijn gestrengheid ontfermde zich over je,
omdat je deze zo gematigd hebt door jouw berouw, en zo ben ik vr de gestelde
tijd tot je gekomen om je weer in mijn hart op te nemen!'
[6] O zie, vader, hoe deze echtgenoot uit grote liefde zijn woord zou breken en zijn
hardheid zou vergeten tengevolge van het grote berouw van zijn vrouw. Zo pleegde
ook God, onze allerheiligste Vader, uit onmetelijk grote liefde reeds heel dikwijls
woordbreuk en hield zich niet aan Zijn gerechte gestrengheid, en Zijn toorn is de
toorn van een duif ten opzichte van de boetvaardigen; maar Zijn liefde is als een
krachtige bron die de wereldzee ononderbroken voedt!
[7] O vaderen en ook jij moeder Eva, sla jullie ogen op en aanschouw de grote
Heilige die onder ons is - ja kijk naar de liefdevolle, zich niet aan Zijn woord
houdende Vader die onder ons, Zijn kinderen, is!
[8] O Vader, mijn rede is ten einde en moge nu Diegene die mij deze woorden ingaf,
spreken; want mijn tong verstomt voor Hem!
[9] O Gij heilige Vader, zegt U Zelf in Uw liefde het grote Amen!"
De Huishouding van God deel 1
174
[10] En zie, zoals Henoch het overbracht, was het ook en Ik sprak voor allen
zichtbaar het grote Amen. En toen zij Mij in 't oog kregen vielen zij allen voor Mij
neer en in het stof aanbaden zij Mij, hun heilige Vader, met grote wroeging in hun
hart. En geen van hen durfde zijn ogen op te slaan; maar Ik riep hen allen bij naam
en gebood hen hun hoofden op te heffen, opdat zij hun heilige Vader mochten
herkennen. En zij keken op en Adam herkende Mij en wilde spreken; maar zijn tong
gehoorzaamde niet aan zijn grote liefde en Ik had medelijden met deze zwakke
kinderen en daarom verbleef Ik een tijdlang te midden van hen. (18 dec.1840)
[11] En zie, zo was het dan, dat niemand het aandurfde en ook door te grote vrees en
liefde geheel niet in staat was, ook maar n woord over zijn lippen te brengen. En
Ik had zo' n medelijden met een dergelijke armoede en grenzeloze schroom, dat Ik
hen moed en kracht inblies, opdat zij in staat zouden zijn de donderende klank van
Mijn stem te verdragen en de hogere zin van dergelijke woorden uit de mond van de
eeuwige liefde goed te begrijpen, die zich als een grote vloed uitstortten uit de
oerbron van al het worden en zijn.
[12] Toen nu al hun zintuigen aldus waren gesterkt en daardoor ook hun ziel en hun
geest, stond Adam op, ondersteund door zijn kinderen en zei vol liefde en
deemoedig vertrouwen: "0 Gij heilige Vader, U die de eeuwige liefde Zelf bent, U
heeft ons, die allen met zonde beladen zijn, genadig mild en vol liefde in Uw grote
barmhartigheid aangezien; daarom waag ik het, arme knecht der zonde in mijn
oneindige nietigheid voor Uw aangezicht, U met bevend hart te bidden en te vragen:
0 heilige Vader! Waar is aan ons nog een levende vezel te vinden, die ook maar
enigszins waardig is om juichend van te kunnen zeggen: omdat ze nog onbedorven
was, bent U er of wilde U naar ons toekomen?!
[13] Maar al onze haren zijn slecht geworden en elke vezel van ons leven nutteloos!
O wilt U ons genadiglijk openbaren wat toch Uw liefde bewogen heeft, zo genadig
tot zo'n diepte af te dalen! [14] O allerheiligste Vader, neem onze door wroeging
ingegeven beden en vragen niet zonder genade aan; maar zoals altijd geschiede ook
ditmaal Uw meest heilige wil!"
[15] En zie, toen Adam dat uit het diepst van zijn hart in Mijn aanwezigheid had
gezegd, vielen allen weer op hun knien en aanbaden Mij in hun voor mensen
onuitsprekelijke liefde; Ik kwam echter dichter bij hen en liet ze, nadat zij hun liefde
voldoende geuit hadden, opstaan en hun ogen en oren openen en Mijn woord
duidelijk horen. [16] En pas toen dat gebeurd was, richtte Ik het volgende woord tot
hun harten, dat zintuiglijk of natuurlijk aldus luidde:
[17] "Kinderen, luister! Aldus spreekt Hij, die jullie een onsterfelijke ziel en een
levende geest uit Zichzelf heeft gegeven, opdat jullie Mijn grote liefde voor jullie
zullen kennen. Ik wil jullie eenmaal het eeuwige leven geven uit jullie liefde tot Mij
en uit Mijn liefde tot jullie, wanneer de grote schuld van de Liefde deze schuld aan
de Heiligheid gedelgd zal hebben in een tijd, die ik daartoe eerst uit Mij zal maken.
Zoals Ik jullie allen gemaakt heb uit Mijn barmhartigheid, zo zal Ik ook deze tijd
bereiden uit Mijn liefde.
[18] Zoals Ik nu een Geest van genade in je midden ben, zal Ik dan een mens onder
de mensen zijn, vervuld met de hoogste liefde. Zo zien jullie nu ook in, dat Ik, je
De Huishouding van God deel 1
175
Vader, als een hoge, eeuwige geest met alle kracht en macht tot je gekomen ben en
jullie weten goed dat Ik het ben, die nu hierover tot je spreekt. Toch zullen je latere
kinderen Mij niet meteen herkennen in de zwakke, arme broeder die onder hen is, en
zij zullen Mij vervolgen en gruwelijk mishandelen en zullen met Mij doen wat Kan
Abel aandeed. Maar het zal moeilijk worden de Heer van het leven te doden; want
Mijn schijnbare dood zal aan al diegenen het eeuwige leven geven die zullen
geloven dat Ik het ben die als een machtige redder onder hen ben gekomen, bekleed
met alle macht van de liefde om de schuld te verzoenen, die jullie
ongehoorzaamheid over je heeft gebracht, zoals ook over de gehele aarde en over
alle sterren - want ook daar zijn kinderen die bij het oerbegin uit jou, Adam, zijn
voortgekomen. Maar die ongehoorzaamheid zal voor de ongelovigen en de
halsstarrigen in hun boosaardige eigenliefde tot een eeuwig gericht en zodoende ook
tot een eeuwige dood worden.
[19] En zo zal Ik zevenmaal komen; maar de zevende maal zal Ik in het vuur van
Mijn heiligheid komen. Wee dan degenen die onzuiver bevonden worden! Deze
zullen voortaan niet meer bestaan, dan in het eeuwige vuur van Mijn toorn!
[20] Zie, in het begin van de wereld was Ik reeds eenmaal hier om alle dingen te
scheppen ter wille van jullie, en jullie ter wille van Mij. In grote watervloeden zal Ik
spoedig terugkomen om de pest van de aarde af te wassen; want de dalen van de
aarde zijn Mij een gruwel geworden vol met vuil slik en vol pest, die uit je
ongehoorzaamheid is ontstaan. Daar zal Ik ter wille van jullie komen, opdat niet de
gehele wereld te gronde gaat en er een geslachtslijn zal bestaan, Wier laatste telg Ik
zal zijn. [21] En Ik zal voor de derde maal verschillende keren komen, zoals nu
ongeteld tot jullie, nu eens zichtbaar, dan weer onzichtbaar in het woord van de
geest om Mijn weg voor te bereiden. En Ik zal als de nood hoog is, voor de vierde
maal in een stoffelijk lichaam komen, in de grote tijd der tijden. En Ik zal meteen
daarop voor de vijfde maal komen in de geest van liefde en wijding voor allen. En
Ik zal voor de zesde maal innerlijk komen tot een ieder, die een waar en ernstig
verlangen naar Mij in zijn hart zal dragen en Ik zal een Leider zijn voor diegenen
die zich vol liefde in hun geloof door Mij naar het eeuwige leven laten trekken.
Maar Ik zal dan ook ver van de wereld zijn; maar wie opgenomen zal worden, die
zal leven en Mijn rijk zal voor eeuwig met hem zijn.
[22] En tenslotte zal Ik nog eenmaal komen, zoals reeds gezegd; doch dit laatste
komen zal een blijvende komst voor allen zijn, op welke manier dan ook!
[23] Luister en begrijp goed: blijf in de liefde; want die zal jullie redder zijn! Bemin
Mij boven alles, - dan zal je leven voor eeuwig zijn; bemin elkander echter ook,
opdat het gericht je kwijtgescholden wordt! Mijn genade en Mijn eerste liefde zij
met jullie tot aan het einde van alle tijden! Amen." - En hun ogen werden gesloten.
Hoofdstuk 47: Over de grootheid en diepgang van Gods woord
[1] Toen zij weer geheel zichzelf geworden waren, stond Adam op en zei tegen de
kleine groep aanwezigen: "Kinderen, hebben jullie het nu met eigen ogen gezien en
met eigen oren gehoord? J a, jullie hebben de Heer der eeuwigheid gezien, de God
De Huishouding van God deel 1
176
van de oneindigheid, ja, onze meest liefdevolle, heilige Vader heb je gezien en Zijn
onuitsprekelijk zoete stem gehoord! J a, Hij is zoals Hij was toen ik Hem zag, en dat
was nog eer Hij gezien werd door een sterfelijk oog, dat nu omhuld is door de
drievoudige nacht van de dood. En Zijn stem is dezelfde onveranderde stem vol
macht en kracht. Door haar oneindig zoete klank verlieten zonnen en werelden
gehoorzaam hun niet-zijn en in onbegrensde eerbied dat en daar werden, wat en
waar zij zijn, ja door die klank werd zelfs de machtigste en grootste geest wat hij nu
is: een onmachtige worm in het stof van de aarde, hier voor je ogen; want ikzelf ben
als een ellendig, slecht, ondankbaar schepsel op zijn plaats gekomen door en vanuit
mijzelf! [2] O kinderen, zie toch hoe buitengewoon goed onze God, ja onze meest
liefdevolle, heilige Vader is! Zie, deze grote geest, wiens plaats ik arm en zeer zwak
stoffelijk mens nu inneem, was geroepen om een broeder van de eeuwige liefde van
de heiligheid van de Vader te zijn; maar de met eigenliefde vervulde
ongehoorzaamheid dreef deze grote, machtige geest hierheen, in deze naamloze
laagheid. Omdat het nu niet meer mogelijk is, dat wij in onze gezamenlijke
nietigheid ooit de Godheid met waardigheid, ook al was het maar een zonnestofje
meer naderbij zouden kunnen komen, wil Hij, teneinde ons dichter naar Zich toe te
trekken, zoals jullie allen nu goed vernomen hebben, Zelf in onze nietigheid afdalen
om daardoor aan deze nietigheid meer te geven dan ooit voor de grootst mogelijke
grootheid van geest te begrijpen zou zijn. - Dat wil zeggen als ik het goed begrepen
heb - : Hij wil voor ons wormen in het stof niet slechts een God, een heilige Vader
zijn, zoals Hij in de eeuwigheid was, maar Hij wil zelfs een sterke Broeder voor ons
worden, teneinde ons, waardelozen, daardoor met Zich in het eeuwige leven te
verenigen!
[3] O kinderen, wie kan zo'n oneindige Liefde begrijpen?! Waar is het hart, dat in
zijn hoogste staat van ontbranding ook maar het oneindig kleinste deel verdragen
zou van een dergelijke Liefde, die in staat is de grote God, de heilige Vader naar ons
toe te trekken, erbarmen te hebben met onze nietigheid en tenslotte vanuit een
dergelijke Liefde Zichzelf met onze nietigheid te bekleden om alles, alles, alles voor
ons te worden?! [4] O kinderen, mijn gevoelens verlammen mijn tong; spreek jij
daarom verder Henoch, jij gezegende spreker Gods, en laat ons de wonderlijke
kracht van je tong horen! Maar luister: begin over de grote Liefde van de heilige
Vader te spreken daar waar ik opgehouden ben! Amen."
[5] En toen Henoch dat verzoek had gehoord, sprak hij zichzelf moed in, stond op,
dankte Mij in alle deemoedige zelfontkenning van zijn zuivere hart, boog tenslotte
voor allen en ging naar Adam, boog voor hem en zei:
[6] "O vader van mijn vaderen! Zie, hier zijn mijn vaderen en jouw kinderen
aanwezig; hoe zou ik bij zo'n bijzondere aanblik het ook maar kunnen wagen te
spreken voor degenen die God uit jou vr mij in het leven riep en die de natuur als
vaderen boven mij geplaatst heeft?! Daartoe zouden zij mij dat toch ook eerst in
liefdevol gedogen moeten toestaan, zodat ik dan in het aangezicht van alle vaderen
en de hoge moeder Eva in alle innerlijke rust het woord van de grote genade van
God goed uit zou kunnen spreken." [7] Toen de vaderen deze deemoedige
bescheidenheid hadden vernomen, stonden zij op, bogen voor Adam en prezen Mij
De Huishouding van God deel 1
177
hardop en dankten Mij, dat Ik Henoch zo'n heel bescheiden, deemoedig hart
gegeven had. En een grote vreugde straalde van al hun gezichten over de heerlijke
Henoch. En in het bijzonder Adam zelf loofde zijn inzicht en deemoed en verzocht
hem nu met de blijde instemming van allen welgemoed over de grote liefde van
God, de eeuwige, heilige Vader met spreken te beginnen.
[8] En toen Henoch dat had gehoord, zie, pas toen begon hij na een innerlijke, stille
aanroep van Mijn genade en erbarmen het volgende te zeggen en sprak:
[9] "O geliefde vaderen! Wat moet, wat kan de trage tong van de zwakke,
begrensde, kleine mens op deze zo heilige plaats uitbrengen en sidderend stamelen,
waar kort tevoren de eeuwige liefde en wijsheid van de heilige Vader zulke voor
eeuwig inhoudsvolle woorden tot onze harten heeft gesproken!
[10] O vaderen, wat betekent ons hoogste woord tegenover Zijn kleinste, dat voor de
eeuwige macht van die heilige liefde toereikend is om met een onmetelijk aantal
grote en kleine dingen de oneindige, eeuwige ruimte van Zijn wil te vullen, terwijl
ons hoogste woord niet eens in staat is om het kleinste zonnestofje uit zijn voor hem
bestemde orde weg te blazen! [11] O vaderen, zie, als wij daar goed over nadenken,
moeten wij dan ook niet het gevoel krijgen als stonden wij op gloeiende kolen en ik,
de spreker, op de brandende stralen van de middagzon op haar hoogtepunt, terwijl
haar stralen boven onze hoofden het harde erts vloeibaar maken?!
[12] Bedenk, het was God, die daar stond als een machtige, eeuwige Geest en Zelf
belangrijke woorden tot ons sprak, en wij begrijpen die niet en zullen ze in der
eeuwigheid niet volledig begrijpen; want daar niets door zichzelf bestaat, hoe zou
het dan mogelijk zijn om het eeuwige, oneindige wezen van God te beseffen en de
eeuwige geest van n woord uit Gods mond te begrijpen, omdat wij allen immers
heel goed weten, hoeveel woorden de eeuwige Liefde en Wijsheid nodig had om
ons en heel het onmetelijke heelal rondom ons, dat voor ons even volkomen als
onbegrijpelijk is, tevoorschijn te roepen!
[13] O vaderen, zie, als men dat bedenkt en over Gods oneindig grote glorie zou
willen spreken, waar zou men dan moeten beginnen en waar eindigen?!
[14] Zouden wij ons dan tot het zonnestofje moeten wenden, dat glinsterend, geheel
onbelangrijk in de stralen van de zon door de lucht van onze kleine woning zweeft,
zonder te weten waarmee wij dan het eerst zouden moeten beginnen?! Of wie weet
wat het laatste is, opdat hij dan een gepast, rechtvaardig lof tot de Heer, de meest
heilige Vader, de oneindige, eeuwige kan aanheffen?! [15] O vaderen, als wij in
onze woning reeds de onmogelijkheid inzien, voor God het eerste het beste
zonnestofje elegant en welgevallig te begroeten en Hem te bedanken voor de kennis
over dat laatste, - waar moeten wij dan beginnen, als wij uit onze woning zouden
stappen en daar op de wijde aarde de eindeloze hoeveelheid stof zouden zien?!
[16] En toch moeten wij toegeven dat wat ons oneindig voorkomt voor God zoveel
als niets betekent, ofschoon de volledige ontsluiering van ook maar n dergelijk
zonnestofje voor ons een eeuwigheid in beslag zou nemen, als wij het met de
oneindige volkomenheid van God zouden willen doorzien.
[17] 0 vaderen, zie dus, zo' n heel klein stofje zoals wij het nu kennen, is reeds te
groot voor ons; hoe groot moet de oneindige veelheid in haar ordening van het
De Huishouding van God deel 1
178
eerste tot het laatste dan wel zijn! - Waar bestaat buiten God een wezen dat daaruit
de eeuwige wijsheid van de heilige Vader zou kunnen begrijpen?!
[18] En omdat het zo is, wat zeggen wij dan over de aarde zelf en over al de talloze
sterren en alles wat zich op de aarde bevindt en wat er wel allemaal in de grote
sterren aanwezig is?! En wat zouden wij over onszelf kunnen zeggen, nu en in onze
staat als allereerste wezens?! En toch is dit alles slechts een eenvoudig woord uit de
mond van God!
[19] O vaderen, bedenk nu eens goed: hoeveel woorden heeft diezelfde eeuwige,
oneindige, heilige Vader, door Wiens almachtige 'Er zij!' de oneindigheid met
oneindigheden werd gevuld, nu voor ons aller ogen, oren en harten gesproken!
[20] O luister, de eeuwigheid zal het in der eeuwigheid niet omvatten en de
oneindigheid is te klein om datgene op te kunnen nemen wat wij, moe van
verrukking, zojuist uit de meest heilige mond vernomen hebben! Wij mensen
kunnen ons dat niet indenken; maar als dit allemaal volgens zo'n volkomen heilig,
allerhoogst besluit in vervulling zal gaan, dan zullen hemel en aarde zelf eindeloos
moeten worden. Het stof wordt tot aarde en de oneindigheid zelf zal eindeloos
uitgebreid moeten worden, voordat wij slechts n zonnestofje zullen begrijpen van
hetgeen .onze heilige Vader van plan is, namelijk om voor ons tot een heilige
Broeder te worden! [21] O vaderen, zie welk een grootheid en diepte er in God
heerst, - en ik, arm wormpje in het stof zou het na zulke woorden wagen deze voor
jullie te verklaren, omdat deze tot onze grote troost toch voor een nieuwe hemel
werden gezegd - en niet voor deze beperkte aarde?! Wij kunnen niets anders doen
dan Hem liefhebben, die altijd heilig, heilig, heilig is en dat voor eeuwig zal zijn.
Alles wat wij graag zullen willen leren kennen bestaat daaruit dat wij in staat mogen
zijn Hem, onze heilige Vader, meer en meer lief te hebben - en laat onze grootste
wijsheid daaruit bestaan, dat wij in staat zullen zijn Hem, die zo geheel en al de
eeuwige liefde Zelf is, boven alles lief te hebben, - en dat wij en alles voor eeuwig
door Hem worden bemint! Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde
[1] En toen nu Henoch op die manier zijn verontschuldigende rede had beindigd,
dankte Hij mij in stilte dat Ik hem zulke zinvolle woorden ingegeven had; daarna
boog hij weer voor Adam en voor al zijn vaderen. Maar Adam en de vaderen
stonden op en spraken een gezamenlijk amen uit en omarmden de anders zeer
schuchtere Henoch - die weinig moed had ten overstaan van iemand iets naar voren
te brengen, maar des te meer moed bezat Mij uit de onbegrensde deemoed van zijn
hart bovenal in stilte lief te hebben en ook met alle kinderlijke liefde zijn vaderen te
gehoorzamen - en zij dankten Mij uit volle liefde en sterk vertrouwen voor de
genade dat Ik zo'n liefdevolle spreker over de liefde onder hen opgewekt had.
[2] Seth dankte vader Adam nog in het bijzonder voor het zegenen van Henochs
tong en vroeg Mij ten aanschouwe van allen, om deze gezegende tong van Henoch
voortdurend tot aan het einde van alle tijden bij al de nakomelingen van deze
hoofdstam van de mensheid te laten bestaan.
De Huishouding van God deel 1
179
[3] En allen zeiden amen; Adam zegende de wens van Seth en zei: "De Heer zal
Zijn grote beloften gestand doen tot aan het einde der tijden; mogen tot aan het
einde van alle tijden (23 dcc. 1840) al onze nakomelingen steeds dierbaarder voor
Hem worden! Amen.
[4] Maar nu, lieve kinderen, ga onder mijn veelvoudige zegen en daardoor in de
meest heilige naam van onze eeuwige, boven alles goede, liefdevolle Vader naar
jullie woningen en laat je lichaam en je ziel en je geest in God rusten! En jij, Abel-
Seth, vergeet je vader niet en breng mij mijn eten en drinken en doe dan onder mijn
drievoudige zegen wat ik je kinderen aanraadde! Maar Henoch zal zolang ik leef in
mijn huis wonen en uit de schaal eten waaruit ik eten zal, en moet daarvoor bereid
zijn altijd mij en al zijn vaderen, broeders en zusters in de liefde van de geest uit
God te dienen! En ga nu en doe wat jullie gehoord hebben! Amen."
[5] Meteen bogen zij allen voor Adam en gingen naar hun nabij gelegen woningen.
Seth deed met hulp van zijn vrouw zijn plicht en Henoch haalde zijn legerstede uit
zijn onaanzienlijke hut en bracht die voor de woning van Adam en tenslotte na het
verrichten van een stille dankzegging in de woning van Adam. Daar was de oude
moeder Eva, zover haar krachten reikten, hem behulpzaam om zijn rustplaats zo
zacht mogelijk te maken. En toen alles aldus goed was gedaan, waren ook Seth en
zijn vrouw, wel voorzien met spijs en drank daar reeds aanwezig en Seth dankte mij
met een ontroerd hart voor de grote genade, die hem boven al zijn oudere broeders
ten deel was gevallen om zijn ouders en de lieve Henoch, die hem voorkwam als
een opgaande morgenster, van spijs en drank te mogen voorzien.
[6] En toen het avondmaal was genuttigd en het dankgebed uitgesproken, zei Adam
nog tegen Seth: "Abel-Seth, je weet dat het morgen de zesde dag van de week is en
dat overmorgen de heilige rustdag van de Heer aanbreekt! Bij het offeren zag ik
graag al mijn kinderen uit jou en hun kinderen en kindskinderen hier verschijnen, en
eveneens voorzover mogelijk ook zovelen van mijn kinderen, die de Heer mij na jou
heeft gegeven! [7] Dat moet hun morgen aangekondigd worden, ook aan diegenen
die hun vrouwen uit de lagere gebieden gehaald hebben. Zij moeten zich reinigen
om deze heilige plaats te betreden, waarboven de eeuwige Geest van alle liefde en
wijsheid in alle waarheid, macht en kracht heeft gezweefd, en moeten zelf uit de
mond van Henoch een nieuwe leer uit God vernemen. Die zal hun harten goed doen,
zoals het ons hart goed deed, toen het met zulke oneindige verwachtingen uit de
onmetelijke liefde van God aangevuld werd. Nu lieve Seth, heb ik je wat mij betreft
voor vandaag en morgen met alles bekend gemaakt; al het overige zal je hart je
openbaren, - en zo moge Gods genade alsmede mijn zegen je begeleiden! Amen."
[8] En voordat Henoch zich te rus te begaf, verscheen hij schuchter voor Adam en
zei: "O vader der vaderen, zou je mij nog willen toestaan dat ik je met een klein
verzoek lastig val; maar vergeef me eerst deze eigenmachtige vraag!"
[9] En Adam, sterk geroerd door zo' n bescheiden, deemoedige hartelijkheid, trok
Henoch aan zijn borst en kuste en liefkoosde hem en zei tenslotte wenend van
vreugde: "O Gij grote, meest heilige, bovenal goede Vader! Wat voor een heerlijke
vrucht hebt U mij in Seth op de zo beweende plaats van Abel gegeven! Abel was
De Huishouding van God deel 1
180
een held in Uwen mijn ogen, maar de vrucht van Seth is druipende honing uit Uw
eeuwige morgen! O heb dank, ja eeuwig dank voor zoveel genade en erbarmen!
[10] Zie toch mijn Eva, hoe goed onze God onze Vader is! Met wat voor schatten
Hij ons verrijkt!" - Eva zei echter: "O Adam, over zoveel genade en liefde kan ik
van overgrote vreugde niets anders doen dan wenen! Wij zijn het niet in het minst
waard; want naast deze zeer grote vreugde ondervind ik ook de grote last die alleen
tengevolge van mijn schuld op de diepten van de aarde drukt. O Kan, Kan, waarom
moest je de aarde tot vloek worden?! O Adam, deze gedachte beneemt mij altijd de
spraak van mijn tong, en nog wordt mijn vreugde door de doornen omwikkeld die in
het paradijs mijn eerste tranen opgenomen hebben! O Adam, laat mij wenen en
bidden!" [11] Maar Adam zei: "O vrouw, wees rustig, laat God nu zorgen en doe
wat van nut is voor je hart! En jij, mijn lieve Henoch, open je liefdevolle hart voor
mij en vertel mij je vrome verlangen! Mijn hart, mijn oog en mijn oor hangen aan je
gezegende lippen; daarom spreek als je wilt, wanneer je wilt en zoals je wilt en mij
zal het altijd goed zijn! Amen."
[12] Nadat hij dat gehoord had, opende Henoch zijn hart en zei met gepaste
openhartigheid: "0 vader van mijn vaderen, zegen mijn legerstede in jouw woning,
opdat ook mijn ziel daar volkomen tot rust mag komen, waar de hoge moeder Eva al
voor de rust van mijn lichaam heeft gezorgd!
[13] Want als het lichaam wil rusten, moet de ziel vrede hebben; anders rust het
lichaam slecht en kan de geest zich intussen niet in de zelfbeschouwing en
gelijkwording met zijn oervorm in God oefenen. Zoals de slaap als rust voor het
lichaam een weldaad van God door de natuur is, zo is de vrede van de ziel die
innerlijke, stille warmte van de eeuwige liefde waaruit de geest dan die stof zal
bereiden, waarmee hij zich volledig zal ontwikkelen om daardoor te eniger tijd
wederom een goed vat ter opname van de liefde en zodoende van het leven vanuit
God te worden. [14] O vader der vaderen, zie, het is geen geringe zaak die mij noopt
mij tot jou te wenden en je om de zegen over mijn legerstede te verzoeken! Want er
is niets in de wereld, dat niet uit het leven zou zijn en weer terugvoerend naar het
leven ons de weg van het heil toont door het oneindige erbarmen van de eeuwige
liefde en de onmetelijke genade. Maar de mensen moeten niet verzuimen om alles
wat uit de liefde van God komt, vooraf te zegenen: de droomgezichten, de nacht, de
legerstede, de rust en alles in haar en met haar. Dan zullen de droombeelden van de
slaap aan de reine mens getrouw de werken van de liefde in de geest tonen en het zal
voor hem gemakkelijk worden zichzelf te doorgronden; maar diegene die geen acht
op de droomgezichten slaat en de zegen van zijn legerstede en daardoor de rust niet
eerbiedigt, die lijkt op een blinde en dove en de liefde en het leven zullen zwijgend
aan hem voorbij trekken.
[15] Maar indien ik niet in staat zou zijn het grote in het kleinste te zien, hoe zou ik
dan daarna in staat zijn in het grote het oneindige te zien en in het oneindige de
eeuwige Liefde en oneindige wijsheid, macht en kracht van Godzelf?!
[16] Vandaar, o vader van mijn vaderen, onthoud mij de zegen van mijn legerstede
niet en geef mijn ziel vrede, opdat zij verheugd in de liefde van God zal mogen
De Huishouding van God deel 1
181
rusten om dan krachtig te getuigen van de grote genade in de geest en alle waarheid
vanuit het eeuwige erbarmen. Amen."
[17] Toen Adam een dergelijk vroom verzoek had gehoord, liet hij zich naar de
legerstede van Henoch leiden en zegende die driemaal. En toen hij het werk van het
zegenen had beindigd en weer op zijn plaats terugkwam, zei hij: " Henoch, het is
geschied volgens de wens van je trouw aan God! Maar zie, als jij een dergelijke
zegen nodig hebt, dan hebben wij die immers allemaal nodig en het zou voor mij
beslist ook niet overbodig zijn; wie zal er echter mijn rustplaats zegenen?"
[18] Henoch antwoordde met alle liefde en eerbied: "O vader van mijn vaderen! De
bergen zijn vol van jouw zegen en je rustplaats is door Hem aanschouwd, die je
reeds had gezegend, nog voordat een menselijk oog omhoog gekeken had naar de
lichte woningen van de grote, heilige Vader. Maar indien de heilige, grote Vader jou
en alles wat Hij je heeft gegeven, gezegend heeft, wat zou het dan voor zin hebben
van mij een zegening te verlangen, terwijl ikzelf nauwelijks een klein deel van jouw
zegen vanuit God vertegenwoordig?!
[19] O, wees in alle rust uit God! Want de aarde zelf is je alleen onder de voeten
geplaatst vanwege de grote overmaat van zegen uit en voor jou; daarom is ook je
rustplaats reeds lang heel goed gezegend en is jou zodoende uit God een rust in
vrijheid en een hogere vrede van je ziel vergund, terwijl mijn ziel slechts een ziel uit
jou is en daardoor slechts een klein deel van de overvloedige zegen vormt, die jou
rechtstreeks uit de hand van de eeuwige liefde van de meest heilige Vader ten deel
viel. Vandaar dat je in volle vrede goed op de plek kunt rusten, die verlicht en keer
op keer gezegend werd door de allerheiligste tegenwoordigheid van God onder ons
allen! Zie, daarom hoef je je geen zorgen te maken over dat waar de Heer reeds lang
voordien, nog voordat een zon de aarde verlichtte, voor gezorgd heeft!
[20] Maar Ik mag jou alleen maar bedanken voor de grote genade, dat je mijn
legerstede gezegend hebt; maar jouw rustplaats met mijn hand te zegenen, 0 vader
van mijn vaderen, dat zou de grootste vermetelheid zijn! Ofwel, hoe moet hij die
niets heeft, aan hem iets geven, die reeds lang tevoren alles van God ontvangen
heeft?! [21] Zie, ik heb niets anders ontvangen dan de liefde en kan dan ook slechts
deze teruggeven, zoals ik haar ontvangen heb! Maar de zegen is alleen aan jou
gegeven en wijzelf zijn jouw zegen; laat daarom je ziel vanuit God in alle vrede
rusten! Amen."
[22] Adam werd door deze rede geheel ontroerd, kuste de mond van Henoch
driemaal en uitte daarna de volgende diepzinnige woorden: "O jij lieve Henoch! Zo
sprak eens mijn zoon Abel ook, toen hij op de vlucht uit het paradijs mij en mijn
zegen op zijn schouders droeg en deze mij in het land Euchip weer getrouw
teruggaf. [23] O Henoch, hoe langer ik je aanhoor, hoe bekender mij de toon van je
woorden klinkt en het is alsof ik de zoete stem van mijn Abel hoor! Hoewel jouw
lichaam niet het lichaam van Abel is, is toch jouw gestalte volkomen gelijk aan die
van Abel en ook zijn de woorden, de liefde, de geest gelijk.
[24] O Gij grote, heilige Vader, de aarde zal nauwelijks tienmaal zo lang door
mensen bewoond worden als ik haar heb bewoond en haar volgens Uw heilige wil
nog lijfelijk zal bewonen; doch al leefde ik tot aan het einde, wat zou er op deze
De Huishouding van God deel 1
182
aarde nog aan te wijzen zijn, dat mijn hart meer zou zegenen dan wanneer U, O
J ehova, mij mijn Abel weer terug zou geven?! Doch ook deze mij onmogelijk te
vervullen schijnende wens is nu op zo'n heerlijke wijze vervuld! O J ehova, ik kan U
niet genoeg bedanken voor die oneindige genade, dat U in Henoch mij mijn Abel en
daarmee alle zegen weer teruggeven hebt aan mij, die U waardig hebt bevonden dat
uit zijn geslachtslijn eens een telg voort zal komen, die als een grote, heilige broeder
voor al mijn kinderen vanuit U zal zijn! O J ehova, neem genadig mijn diepe dank
aan! [25] En jij, moeder Eva, zie, niet voor niets maakte je met vreugde Henochs
legerstede zacht en donzig; want degene die je zeshonderd jaar lang beweende, is
ons in Henoch nu weergegeven! Verheug je daarom met mij; want zie, hij zal nooit
sterven, maar indien hij langer dan wij op aarde zal blijven, dan zal hij weer zoals
hij gekomen is en zoals hij nu is, daarheen terugkeren vanwaar hij gekomen is!
Daarom verheug je met mij, Eva! - En jij, Henoch zeg mij, is het niet zo?"
[26] En Henoch zei: "J a, vader Adam, mijn vlees is uit Eva en mijn ziel uit jou en
mijn geest uit God! Waarom zou ik niet degene kunnen zijn die jij hebt gezegend, of
Abel of jouw gezegend zaad, omdat mijn geest en Abels geest toch een en dezelfde
geest vanuit God zijn! Daarom rust zacht in God in de vrede van je ziel en ook jij,
lieve moeder Eva! Amen."
Hoofdstuk 49: Adams en Henochs ochtendgebed
[1] En toen Henoch dat had gezegd, was Adam blij en Eva zeer verheugd. En
tenslotte zei Adam: "Amen, de Heer, ons aller heilige Vader, zij met ons allen en
dus begeven wij ons nu ter rus te en deze rust zij over al onze kinderen! Amen."
[2] En zo legden deze drie mensen zich ter ruste en sliepen goed tot aan de
verkwikkende morgen, toen een frisse wind hen heel opgewekt en versterkend
wekte. Het tijdstip waarop zij zich neerlegden was volgens jullie rekening het
negende uur en het tijdstip van opstaan was, op dezelfde wijze gerekend, het derde
uur van de morgen. - En toen zij nu aldus gesterkt op hun benen stonden, verrichtte
ieder van hen in zijn hart een stil offer en na deze stille daad stond Adam meteen op
en sprak in de aanwezigheid van Henoch en Eva het volgende korte gebed uit:
[3] "O grote, liefdevolle, meest heilige Vader, in Uw heiligste naam, die beladen is
met macht, kracht en alle heerlijkheid, heb ik voor Uw aangezicht weer een nieuwe
dag bereikt! O Heer, laat mij gedurende deze hele dag zodanig denken en handelen,
dat de laatste herinnering aan het avondrood mij zacht klinkend toe zal fluisteren:
Adam, juich, want je hebt je oog niet afgewend van J ehova's aangezicht en je voeten
zijn niet afgeweken van het spoor van de weg van de eeuwige liefde, en zoals de zon
ongemerkt verlichtend en verwarmend langs het firmament ging, volgde je hart het
stille zweven van de eeuwige geest!
[4] O Vader, U die nog nooit Uw oog en oor van mij afgewend hebt, wend het ook
vandaag en in alle eeuwigheid nimmer van mij af!
[5] O Heer, waar ik vandaag ook mag lopen, laat Uw liefde op de weg waarop ik
voortga iedere steen verbrijzelen, opdat mijn voeten daarover niet zullen uitglijden
De Huishouding van God deel 1
183
en mij ten val brengen of dat door een harde stoot tegen een steen mijn voet niet zal
worden bezeerd en deze mij dan zou hinderen recht van leden Uw weg te vervolgen!
[6] O Heer, tel in de morgen mijn haren en laat niet toe, dat er 's avonds een
ontbreekt en tel ook iedere zweetdruppel, opdat geen van hen 's avonds onrein mag
worden bevonden! [7] O Heer, zegen en versterk mij, zwakkeling, opdat ik, krachtig
door U, vandaag en in het vervolg zolang het U behaagt mijn kinderen, die U mij
heeft gegeven, in Uw allerheiligste naam zal kunnen zegenen!
[8] O heilige Vader, verhoor mijn zwakke bede in naam van al Uw kinderen en alle
schepselen! Amen."
[9] En toen Adam dit oprechte gebed had beindigd, zie, toen wendde hij zich tot de
nog zachtjes biddende Henoch en zei: "Henoch, kijk, ik heb nu hardop voor God en
voor jou gebeden en ik heb een grote kracht verkregen, zodat ik in staat zal zijn
jullie allen waardig en doeltreffend te zegenen; dus valt mijn eerste zegen op jou! -
En daar je nu gezegend bent, sta op en zeg ook jouw gebed hardop voor God en
voor mij, opdat wij, ik en jouw moeder, naar waarde geschat en met bijzondere
vroomheid door jouw zachte morgenrood in je met liefde vervulde hart gesticht
mogen worden. J ij hebt mijn gebed gehoord, waarin ik mijn menselijke en
vaderlijke hartewens uit de innerlijke diepte van mijn hart getrouw bij de Heer naar
voren bracht; maar aangezien jij niet als een vader kunt bidden, maar als een zoon,
laat daarom de stem van de kinderlijke liefde van je hart luid opklinken! Amen."
[10] Toen de lieve, vrome Henoch deze wens van Adam had gehoord, stond hij
meteen op en dankte Mij en Adam innig en vurig voor de ontvangen zegen en begon
tenslotte op verzoek van Adam het navolgende kleine gebed tot Mij te richten:
[11] "O grote God, o heilige Vader, Gij eeuwige Liefde vol onmetelijk erbarmen en
vol heilige genade! Hoewel ik wel weet dat U slechts de woorden in het hart
waardeert en niet naar de klank van de tong luistert en de ademtocht van de longen
niet aanziet en ieder gebaar van het vlees geringschat, zal ik evenwel op het vrome
verzoek van Uw zoon Adam mijn tong aanzetten om U te loven.
[12] O Gij heilige Vader, zie, als een zwak kind strekte ik gisteren mijn vermoeide
ledematen op de gezegende, zachte legerstede en rustte daar door de kracht van Uw
mildheid tot aan de huidige heilige morgen van Uw oneindige genade en stond
zodoende geheel en al vervuld van Uw erbarmen op! [13] Wie is in staat de grootte
van Uw oneindige daden van liefde ten opzichte van mij te doorgronden?! O mocht
ik daar slechts het oneindig kleinste deel van begrijpen!
[14] Wat is de mens ten opzichte van U, dat U aan hem denkt, o Gij, voor wiens
zachtste ademtocht eeuwigheden als lichte sneeuwvlokken voor een heftige storm
wegvluchten!
[15] Hoe groot, hoe oneindig groot moet Uw liefde zijn, dat de zwakke mens nog
bestaan mag voor U, hoewel hij toch vol ondankbaarheid is in zijn vermeende liefde
en deemoed ten opzichte van U, hoewel hij toch in der eeuwigheid niet kan noch zal
weten, wat voor een grote schuldenaar hij tegenover U is en hij ook zijn eindeloze
nietigheid ten opzichte van U nooit in zijn geheel zal kunnen meten!
[16] O heilige Vader, kijk daarom genadig vanaf Uw oneindige hoogte, macht en
kracht op mij evenzeer oneindig zwakke neer en vat mijn hoogst onvolkomen liefde
De Huishouding van God deel 1
184
tot U genadig op; want zie, ook al had ik de volle liefde van al mijn broeders en
vaderen in mij, wat zou zelfs dan mijn liefde voorstellen?
[17] Hele werelden zijn immers slechts een dauwdruppel voor U! O, laat dan mijn
zwakke, onvolkomen liefde tot U alles zijn wat ik U uit dankbaarheid kan geven; o
sterk mij daarin voortdurend door Uw barmhartigheid! Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 50: Henochs ochtendoverdenking
[1] Toen Henoch dat hardop uitgesproken ochtendgebed had beindigd, stond Adam
heel verheugd op en loofde en prees Mijn naam en dankte Mij innig voor de gave
van het gehoor, dat geschikt is om zoiets heerlijks te horen en voor het licht van de
ogen, die zo zeer geschikt zijn om de grote wonderwerken van Mijn erbarmen te
aanschouwen en voor een stem, die in staat is zeer bezonnen woorden van lof te
uiten en al de meer dan onbegrijpelijke en oneindige verhevenheid van de grote,
heilige God, zoveel als voor het kleine menselijke hart maar mogelijk te begrijpen
is, nader te brengen. En zo bedankte hij Mij voor al de overige zintuigen; want hij
zag zeer goed in, dat die gave en de voortdurende instandhouding daarvan een zeer
grote weldaad is uit de vrijgevige hand van Mijn liefde. (9 jan. 1841)
[2] En toen hij deze herhaalde overdenkingen van zijn lof, prijs en dank, die hij
anders ook dagelijks verrichtte, had beindigd, keerde hij zich nogmaals tot Henoch,
die dat intussen ook in stilte in zijn hart had gedaan en zei:
[3] "Henoch, jij uitverkoren tong van Gods eeuwige liefde, zie, ik noemde je 'Abel';
maar ik heb aan jou een onrecht begaan en was ondankbaar tegenover God! Want
kijk, Abel was weliswaar mijn eerste gezegende zoon die God mij had gegeven en
hij was bijgevolg een lieveling van mijn hart en een getrouw werkruig in Gods hand,
mij gegeven om mij te redden; maar jou heeft de Heer nu op mijn latere leeftijd als
een versterkende zalf tot mij gezonden, opdat de wond in mijn hart door Kan
geslagen, in mijn laatste jaren geheeld zou mogen worden. Want als je nu slechts
Abels ziel en geest gehuld in Henochs lichaam zou zijn, dan zou jij zijn wat Abel
was en zou je gelijk zijn aan mijn lieve Seth, die de Heer mij in de plaats van Abel
heeft gegeven; maar jou heeft de Heer vanuit Zijn liefde opgewekt en Hij heeft deze
liefde in J areds zaad gelegd, opdat je een reine vrucht van liefde zou worden om
daarna al je vaderen en broeders de zachte weg van de liefde te wijzen, en ook om
aan te tonen dat de liefde meer is dan al onze wijsheid die ten val kan komen, terwijl
de liefde bergen en rotsen uit het slijk van de zee weet te maken. [4] O Henoch, mijn
lieve Henoch, kom hier aan mijn vaderborst en laat me je beminnen en je
overvloedig zegenen, opdat jouw zegen toereikend is tot aan het eind van alle tijden!
Want je hebt nu mijn reeds zeer hard geworden hart met balsem overgoten, zodat
het nu weer zo week begint te worden als het eens was, toen de Heer voor de eerste
maal mijn lieve helpster naar mij toe leidde; en in mijn gedachten ontvouwt zich een
rozenstruik met veel takken en ik zie bovenaan een knop - 0 Henoch, een knop! -, en
deze nog gesloten knop schittert sterker dan de zon op het middaguur! - Maar niet
verder daarover; - kijk, dat alles heb jij nu bewerkstelligd!
De Huishouding van God deel 1
185
[5] Daarom ben je Abel noch Seth, maar je bent een rein leven van de liefde uit God
door J areds zaad en je hebt een eigen leven, dat de dood nooit ten onder zal krijgen.
Deel daarom aan allen uit van je overvloed, opdat zij ook zullen erkennen dat niet
de wijsheid, maar alleen de liefde het ware eeuwige leven uit God is; want eerst nu
zie ikzelf in, dat ik slechts in de liefde in eeuwigheid niet te vernietigen zal zijn.
Want al onze wijsheid zal en moet voor God teniet gedaan worden; maar de liefde,
die kleine liefde zal eens grootgebracht worden door God, omdat Hijzelf louter
liefde is. [6] O Henoch, als de zon op zal gaan, help mij dan op de goede weg en
spreek, amen."
[7] En toen Adam dat had uitgesproken, drukte hij Henoch nog eenmaal aan zijn
vaderborst, zegende hem nog een keer en droeg hem toen op om te gaan zien of Seth
nog sliep en zijn kinderen in hun hutten, en ook na te gaan hoe de stand van de
sterren was en of de zon reeds haar opgang naderde en hoe het er in de dalen uitzag,
of ze nevelig of zonder nevel waren en uit welke richting de wind kwam, of de
hemel geheel helder of met kleine wolkjes bedekt was en of er veel dauw op het
gras lag. [8] En als hij dat allemaal goed in zich had opgenomen, moest hij weer
terugkeren en hem tegen de tijd van de glorieuze opgang van de ochtendzon
getrouw over alles inlichten.
[9] En zie, Henoch dankte Adam eerbiedig en ging meteen doen wat Adam hem had
opgedragen. [10] Het was volgens jullie tijdrekening na vieren, toen Henoch uit
Adam's geheiligde woning trad. En toen hij aldus buiten kwam, zie, toen
beschouwde hij zijn hart en dacht in stilte:
[11] "O Gij eeuwige, grote, heilige Vader, vol van de onbegrijpelijkste, meest reine,
allerhoogste liefde! Hoe klein is toch de geheiligde woning van Adam, onze
aartsvader, ten opzichte van Uw onmetelijke bouwwerk! Hoe klein en afgezonderd
fonkelen de overigens als werelden zo grote vurige sterren in Uw grote huis en toch
zijn zij oneindig in aantal en ook heeft het huis geen muren, maar allen zweven in
Uw genade en hangen stevig aan Uw liefde, en er is geen andere kracht dan de Uwe
die ze langs de eindeloze kringlopen van verre banen kan leiden.
[12] O Gij heilige Vader, hoe groot, krachtig en goed bent U en hoe heerlijk moet U
in Uw licht zijn als Uw nacht al zo groot, mooi en heerlijk is!
[13] O Gij mijn goede, heilige Vader, maak mijn nauwe borst wijder, opdat ik U
met volle teugen kan beminnen; want alles wat mijn oog nu ziet, is te mooi en te
overweldigend! Hoe heerlijk rijzen de toppen van de hoge ceders omhoog in de
vrije, flauw schemerende, zacht bewegende lucht en bewegen hun takken en twijgen
alsof zij de sterren lieflijk toewenkten! Dan komt er weer een ademtocht van U: zij
bemerken Uw heilige nabijheid en buigen terstond hun omhoog geheven hoofden
naar de aarde. Maar spoedig verheffen zij zich opnieuw, aangetrokken door de
grote, meest heilige macht van Uw liefde en jubelen ruisend in de vrije hoogte U
een onnaspeurbaar, diepzinnig lof toe. 0, hoe groot en verheven moet die loftuiting
zijn, dat ik niet eens in staat ben te vermoeden wat voor een heilig offer door Uw
geschapen natuur aan U, de verheven Schepper, gebracht wordt! Niet aflatend loven
U de aarde, het gras, de planten, struiken, bomen en al die mooie sterren; alleen de
mens kan te midden van zulke heilige offers slapen! [14] O, Gij bovenal goede,
De Huishouding van God deel 1
186
heilige Vader, ik wil nooit ophouden U te loven; en ieder bewegend stofje zal mij
ertoe aansporen, dat ik nooit zal nalaten U steeds meer te loven!
[15] Want U gaf mij immers een hart gevuld met liefde en vroomheid, en daarom
wil ik dan ook altijd blij zijn over Uw zo oneindig grote goedheid en altijd hardop
jubelen voor U, mijn God, dat U zo vol liefde en genade bent ten opzichte van
iedereen die vreugde schept in Uw meest heilige naam.
[16] O blijheid, blijheid, mooiste metgezellin van de liefde, hoe zoet smaak jij voor
het hart dat volgens de wil van de heilige Vader slaat!
[17] O, hoe goed is het om blij te zijn, omdat de meest heilige Vader een grote
lofprijzing, zowel van de oneindigheid als van een dauwdruppel die door de zachte
ademtocht van de morgenzon verwaaid wordt, vol genade aanneemt!
[18] O Vader! Zie genadig neer op mijn zwakke hart en erken het nietige stofje van
mijn loftuiting en laat mijn armzalig getjilp, dat misschien nog zwakker is dan het
zachte gezoem van een door de nacht bedwelmde onbetekenende mug, onder de
machtig weerklinkende dankliederen van Uw zonnen niet teloor gaan!
[19] O Gij mijn grote, heilige, meest liefdevolle Vader, Heer en God, neem mijn
verwarde stamelen genadig op en laat mij nu de wil van aartsvader Adam getrouw
uitvoeren! Amen."
Hoofdstuk 51: Jareds vreugde over zijn zoon Henoch
[1] En zie, zoals Adam hem had geboden, ging Henoch toen al datgene waarop
Adam hem had gewezen, nauwkeurig bekijken. [2] Maar toen hij bij de
nabijgelegen woning van Seth kwam, bleek dat deze nog sliep en hij waagde het niet
hem te wekken, omdat Seth na Adam een zeer gezegende vader voor hem was. En
toen hij vervolgens zijn blik onderzoekend op de met sterren bezaaide hemel richtte
om aan de sterkte van de ochtendschemering het tijdstip van de zonsopgang te
meten, zie, toen kwam J ared naderbij, zegende Henoch en zei tegen zijn zoon:
[3] "Mijn zoon, kijk, ik kon heden van vreugde niet slapen, omdat jij in de ogen van
God zoveel genade gevonden hebt! Want niemand, behalve Seth, zou uit heilige
schroom ooit gewaagd hebben na zonsondergang de geheiligde woning van Adam te
betreden, - en jij mag er nu zelfs in wonen! En dat nog temeer, omdat wij allen
gisteren nog oog - en oorgetuigen waren van de onmetelijke genade, die deze
woonstede vanuit de allerhoogste hoogte van God te beurt gevallen is!
[4] O mijn dierbare zoon, zie, mijn vreugde is zo groot, dat ik maar ten dele aan je
tonen kan hoezeer mijn bovenmate verheugd dankend hart daarover in liefde
ontstak; ja, het gevoel komt in mij op, dat ik iedere boom liefkozend moet omarmen
en zijn bast kussen, ja, de sterren zelf lijken mij vandaag heel dichtbij en ademen
mij louter liefde tegemoet!
[5] O Henoch, zie, ik ben bevangen door vreugde en liefde en mijn tong siddert van
zaligheid, zodat ik niet meer in staat ben met je te praten! Vertel me alleen maar wat
jou reeds zo vroeg uit de geheiligde woning van onze aartsvader gelokt heeft!
[6] Want jij kunt niet naar buiten gedreven zijn door hetgeen mij verhinderde te
slapen! Want wat voor me staat is mijn vreugde en genade, - jij echter bent in de
De Huishouding van God deel 1
187
vreugde en de genade; zie, dus moet je door een hogere wil geleid worden! O
Henoch, mijn dierbare zoon, verzwijg me niet het heiligdom dat in jouw hart gelegd
werd; want wat je in je hart draagt en waarnaar je je richt, is en kan niet gering zijn!
O verberg het niet voor mij, jouw vader!"
[7] Toen de vrome Henoch dat had gehoord, bleef hij staan en zijn vader voor zijn
zegen dankend en hem liefkozend, zei hij het volgende:
[8] "O lieve vader J ared, je kent je zoon immers, al het zijne is toch ook het jouwe,
omdat ik niets heb wat ik niet tevoren van jou ontvangen heb. En mijn liefde is van
jou afkomstig en mijn vreugde is jouw zegen en door mijn ogen kijkt een ziel vanuit
jou en jouw bloed stuwt door mijn aderen en al mijn organen zijn vanuit jou. En zo
heb je ook mij steeds over God en Zijn liefde onderwezen en maakte je mij
opmerkzaam op Zijn genade en zie, daarom is heel mijn doen en laten jouw werk
door de grote genade van boven en alles wat ik doe is je niet onbekend; maar zie,
degene die mij nu uitgezonden heeft is meer dan jij of ik: het is ons aller aartsvader
Adam! Waarom hij mij hierheen heeft gestuurd moet in de eerste plaats alleen hij
weten, omdat hij onder ons allen de eerste op aarde is en omdat wat hij mij
toevertrouwde noch het mijne noch het jouwe, maar het zijne is.
[9] Vandaar, mijn vader, zou je het ook niet eerder mogen vragen, dan tot je het van
diegene vernemen zult van wie het is, opdat die het dan van bovenaf zal geven aan
allen die er behoefte aan hebben. [10] Spoedig zal hij naar buiten komen en dan zul
jij bij zonsopgang ook alles te weten komen!"
[11] En terwijl Henoch nog sprak, zie, toen kwam ook Seth al uit zijn woning en
kreeg beiden in het oog. Hij ging naar hen toe en zegende hen terstond. Zij bogen
vol eerbied en dankbaarheid voor hem. Meteen vroeg Seth aan Henoch waarnaar
ook J ared reeds eerder had genformeerd, maar hij kreeg even weinig uit Henoch als
J ared daarvoor. Seth verwonderde zich erover dat Henoch zo gesloten was en
Henoch antwoordde hem:
[12] "Vader Seth, je bent een gezegende zoon en plaatsvervanger van Abel en je
weet dat je God en Adam tot vader hebt en je staat hen nader dan mij en mijn vader
J ared! Heeft hij je niet al het zijne gegeven, zodat het nu het jouwe is?! Maar als
Adam mij er op uitgestuurd heeft om dat wat hem na aan het hart ligt uit te zoeken,
zie, hoe kun je dan van mij verlangen dat ik het aan jou eerder zou geven dan aan
hem, wiens hart mij dringend verzocht dat voor hem bijeen te brengen, opdat hij dan
in de morgen iets zou hebben om als vader aan jullie allen te geven?!
[13] Zie, alles wat van mij is kun je immers zonder voorbehoud hebben, want het
was reeds lang tevoren van jou, voordat het van mij was; maar Adam heeft iets voor
op ons allen en zodoende moet hij het ook als eerste ontvangen, opdat hij het jou en
ons allemaal weer terug kan geven. Zie, de zon gaat bijna op, de maan snelt bleek
zijn ondergaan tegemoet en de sterren verlaten het grote schouwtoneel van de nacht,
vader Adam staat al voor de open deur van zijn woning en wacht met ongeduld op
me; heb daarom nog een weinig geduld, dan zullen jullie weldra datgene ontvangen
waarvoor ik zo vroeg uitgezonden werd om het bijeen te brengen!"
[14] Na deze woorden liet Henoch zijn vaderen alleen en ging snel naar de woning
van Adam. Hij wierp zich voor de hut op de grond en dankte Mij in het stof om
De Huishouding van God deel 1
188
tenslotte op te staan, omdat Adam hem geroepen had. Eerbiedig trad hij de woning
binnen en deed nauwkeurig verslag van hetgeen hij precies had waargenomen.
[15] En toen Adam het getrouwelijk uit de mond van Henoch had vernomen, stond
hij meteen op en zei eerst tegen Eva: "Eva, mijn trouwe vrouw, rust zacht in Gods
genade tot ik terugkom; Henoch zal mij heen en terugbegeleiden; reeds wachten de
kinderen overal in de bergen met ongeduld op mijn zegen. - En jij, mijn geliefde
Henoch, leid me op de heuvel in de richting van de morgen, zodat mijn zegen niet
later dan de stralen van de ochtendzon tot al de kinderen op de bergen zal komen.
Dat geldt ook voor degenen die als herders de kleine vlakten tussen de bergen
bewonen; dat de Heer hen in de diepte nog een tijd lang moge verschonen van Zijn
strenge oordelen! Laten we nu voortmaken! Amen."
Hoofdstuk 52: Henochs morgenlied
[1] En al spoedig verlieten beiden de woning en repten zich naar de kleine, ronde
heuvel en bestegen deze meteen; want die was slechts tien manshoogten boven de
plaats waar Adam's woonstede stond en was rondom vrij van bomen en de kruinen
van de ceders reikten slechts tot aan de voet van deze boomloze heuvel, waarheen
een weliswaar smalle, maar overigens goed begaanbare weg liep.
[2] En zo kwamen zij volgens jullie tijdrekening zeven minuten voor zonsopgang op
de heuvel aan; daar knielde Adam op de aarde neer, dankte Mij dat hij weer een
nieuwe dag mocht beleven en vroeg Mijn zegen om in staat te zijn in Mijn naam al
zijn kinderen doeltreffend in Mijn liefde en uit Mijn genade te zegenen.
[3] (N.B. Waar jullie tegenwoordig weinig acht meer op slaan en wat de wereld
voor een kinderachtig gedoe houdt, - waardoor ook Ik en Mijn zegen zich verre
moeten houden, omdat dat alles heden ten dage niet langer meer nodig gevonden
wordt!) [4] En zie, toen dit gebeurd was bespeurde hij Mijn ademtocht en zegende al
zijn kinderen voor de zon opging. (13 jan. 1841)
[5] Toen Adam zijn zegen uit Mij aan al zijn kinderen had gegeven en daarbij ook
degenen in de diepte goed bedacht had, braken de eerste stralen van de morgenzon
door langs de wijde horizon en Adam weende van vreugde over de aanblik daarvan,
omdat zijn ogen Mijn genade weer mochten zien stralen over de uitgestrekte vlakten
van de aarde. De door de nacht koud geworden grond in de bergen, waar het altijd
kouder is dan in de dalen, - wat ook heden nog het geval is - begon door Mijn
barmhartige liefde vanuit de zon weer op te warmen. [6] Toen Adam zijn lof had
gezongen en zag dat Henoch zeer verheugd was, gingen zijn gedachten naar hem uit
en hij spoorde hem aan ter gelegenheid van de zonsopgang te spreken, zoals hij
reeds eerder op de morgen meteen na het ochtendgebed bedongen had.
[7] En toen Henoch deze wens had gehoord, zie, daar begon hij dadelijk vanuit de
liefde te spreken en zijn woorden luidden als volgt:
[8] "O vader, je wenst een toespraak van mij, waartoe ik niet in staat ben! Ik zou
voor je de morgenstond moeten bezingen net als Seth, die in dergelijke zaken een
hoogst begaafd spreker is - en ik ben niet te vergelijken met hem in het spreken over
de liefde!
De Huishouding van God deel 1
189
[9] Zie, je zult er begrip voor moe ten hebben, dat ik er niet geschikt voor ben zoals
de hoge Seth; doch wat in mijn hart leeft zal ik zeker geven, in zoverre de
bekwaamheid van mijn zwakke tong reikt. [10] O vader, wat stelt deze doffe,
zwakke, vergankelijke morgen voor ten opzichte van de eeuwige morgen van de
geest uit de oneindige liefde van de eeuwige, heilige Vader! Deze zon met haar
matte schijnsel, wat is haar licht vergeleken met de oneindige glorie van de liefde in
God? Niets anders dan een zwart punt in de stralen van de goddelijke liefde! J a, zij
is het laatste miniem kleine deeltje van een nietig laatste genadevonkje, dat
uitgegaan is van de eeuwige liefde in God, - en toch verwonderen wij ons over haar
vorstelijkheid! Wat zouden wij dan doen, indien wij de eeuwige oerbron van al het
licht in de liefde van de Vader in al haar heerlijkheid zouden kunnen aanschouwen?!
[11] Het zij echter verre van mij, dat ik de zon daarover zou willen berispen, maar ik
zeg dat zij een eerste lerares moet zijn en ons zeggen: 'O jullie zwakke mensen,
waarom kijk je mij, flauw schijnende licht brengster voor de aarde, zo verbaasd aan?
Hetgeen op mijn oppervlak je ogen verblindt, hoe gering is dat ten opzichte van
hetgeen je in je borst bergt! Was mij zo veel gegeven als aan de geringste onder
jullie, waarlijk, mijn licht zou met onverzwakte kracht tot dichtbij de verre pool van
de oneindigheid doordringen; maar daar, waar mijn stralen niet meer aanwezig zijn,
breidt je geestesoog zijn stralen nog met volle kracht uit en ontvangt daarvoor
wederom nieuwere en nog krachtigere uit de eeuwige morgen van de liefde in God!'
[12] O vader, kijk, de zon heeft gelijk, als zij ons met haar eerste straal een
dergelijke leer geeft! Want als wij tot onszelf inkeren en daar de grote, eindeloze
ruimte van onze gedachten beschouwen en de nog grotere van onze gevoelens en
dan pas de allergrootste, die van de liefde tot God, die beslist oneindig moet zijn
omdat het daardoor voor ons pas mogelijk wordt de oneindige, eeuwige God te
bereiken en zodoende lief te hebben, hoe kunnen wij dan het licht van de materie,
omdat het zo'n grote plaats inneemt in ons vleselijke oog, bijna aanbidden en het
voor heerlijk en groot houden, terwijl de eeuwige, grote, heilige Vader Zich door
ons laat beminnen en in de liefde geheel open staat om Zich door ons te laten
omarmen?! [13] Het hart verheugt zich weliswaar door middel van het oog over de
zachte straal van de morgenzon en heel het leger der dieren bejubeld luid de
toegenegen moeder van de dag, en de kelken van de bloemen openen zich om de
eerste milde stralengift van de heldere morgenzegen der mooie zon gretig op te
zuigen, en de verre golfjes van de zee huppelen opgewekt als jonge kinderen en
trekken net als deze het wijde lichtgewaad aan van hun stralenmoeder, - ja, dat is
louter mooi bedachte beeldspraak. Maar als ik bedenk, dat om al dit moois te
ondervinden, er toch steeds een mens bij hoort, wiens hart dan pas tot zulke
beeldspraak in staat is als hij getrouw zijn gemoedsrust ontleend heeft aan Gods
liefde, dan is er daarna de troostrijke gedachte dat er een ware ordening bestaat
krachtens welke al deze ochtend - en andere scnes zo goed als niets zouden
betekenen als ze niet gezien noch ondergaan, noch gevoeld en bijgevolg naar hun
uiterlijk niet begrepen zouden worden door een mens met een levende ziel, waarin
een eeuwige geest van liefde uit God woont.
De Huishouding van God deel 1
190
[14] Daar wij dat heel goed weten, hoe komt het dan dat wij geregeld een lofzang
aanheffen als de zon overeenkomstig Gods wil omhoog gedreven wordt om op de
bepaalde tijd te verschijnen, - en als wij dan onze vrije geest gadeslaan zijn wij
nagenoeg helemaal niet verbaasd, als wij daarin een licht ontwaren dat nooit
ondergaand met een heel wonderbaarlijke vrijheid naar alle kanten straalt, met een
steeds gelijk vermogen tot liefde en kracht in de eindeloze gebieden van genade en
alle liefde van de eeuwige, heilige Vader?!
[15] J a, wij verbazen ons over een dauwdruppel wanneer zijn steeds veranderende
gekleurde stralen en trillend schijnsel ons begerige oog streelt, - intussen letten wij
haast niet op de onmetelijke wonderdruppel des levens van de goddelijke liefde in
ons! Als een fris ochtendwindje aan komt waaien, O dan lachen wij die bekoorlijke
bevalligheid lofzingend toe; maar dat in het aangezicht van de zon van de geest de
meest frisse levenslucht uit Gods eeuwige morgen niet aflatend om ons heen waait
om ons tot een eeuwig vrijer en steeds vrijer leven te leiden, O daarover jubelen wij
weinig! Zo spannen wij ons ook uit alle macht in om de uitgestrekte golvende
zeevlakte te zien en verlustigen ons geweldig aan het loze heen en weer gaan van de
schitterende vloed; maar de grote lichtgolven van de eindeloze zee van de
goddelijke genade gaan heel dikwijls aan ons voorbij zonder een spoor na te laten en
onze vreugde daarover heeft al snel zijn grenzen bereikt! Ook wekt een rood, groen
en blauw glanzende vlindervleugel onze verwondering op; maar een verheven idee
in de borst van een onsterfelijke broeder wordt gemakkelijk als een oppervlakkig
knoeiwerk van de bedrieglijke laakbare verbeeldingskracht verworpen! En zo wordt
niet zelden het nest van een vogel bewonderd en God terecht daarvoor geprezen,
terwijl soms een onschatbaar heerlijk werk van de vrije, onsterfelijke geest met
grote geringschatting wordt veronachtzaamd. [16] O hoe verheven stemt het ruisen
van de cederbomen ons gemoed, wanneer een drieste wind niets ontziend onstuimig
door hun tere twijgen raast; maar het heilige ruisen van de geest der eeuwige liefde
wordt door het door de wind bedwelmde oor, dat in de storm klanktekens zoekt, niet
gehoord en het slaat geen acht op de luide roep van Gods stem in eigen borst!
[17] O vader, omdat ik toch al voor je spreek, laat mij daarom nog verder spreken
vanuit mijn hart, dat inziet, dat het waarachtig onredelijk en buiten alle ordening is,
dat indien iemand een groot en een klein vat heeft en hij doet dan in het grote weinig
en in het kleine waarin niet veel plaats is veel, en het valt er buiten omheen, zodat
het vertrapt wordt, terwijl het grote vat waarin ruimschoots plaats zou zijn, bijna
leeg staat! Ons lichaam met zijn zintuigen is het kleine vat, dat wij steeds geweldig
overladen; op onze geest der liefde als het eindeloze grote vat, letten wij bijna niet
en doen er daarom ook maar heel weinig in! [18] Wij brengen regelmatig ons
brandoffer en geloven de Heer een genoegen te doen, als wij ons voor het brandoffer
in het stof neer werpen; maar dat zijn zuiver zaken die het kleine vat overladen,
terwijl daarbij het grote, het offervat van de reine liefde, waaraan de Heer alleen een
welgevallen heeft, in de geest en in de waarheid slechts heel weinig bedacht wordt!
[19] Maar ik ben de mening toegedaan dat, indien wij dat ene doen als zichtbaar
teken van onze geestelijke blindheid, wij dan de hoofdzaak zeker niet uit het oog
moeten verliezen, omdat slechts door haar alleen het ware, eeuwige leven van de
De Huishouding van God deel 1
191
geest van liefde uit God bepaald is! Want daaraan herinnert ons iedere morgen en
iedere opgaande zon, omdat wij tengevolge van de blindheid van onze geest niet
weten vanwaar zij komt en wat zij is. Daaraan herinnert ons ook de bast die de
boom bekleedt, zodat niemand kan beweren dat de boom er ten behoeve van de bast
is, maar wel is de bast er ten behoeve van de boom, opdat de scheppende krachten
van de boom uit God beschermd en verborgen mogen blijven voor onze vleselijke
nieuwsgierigheid, - maar voor de geest zou dat moeten gelden als een wenk van
God, die dan zou zeggen: [20] 'Zie, Ik heb het leven voor het vlees verborgen, opdat
de dood het niet in het oog zou krijgen en Ik heb Mijn eigendom in jou verhuld,
opdat jij het veilig opgeborgen in je draagt tot aan de tijd van de onthulling! Onder
de bast bruist een machtige bedrijvigheid en handelt en ordent de heilige liefde van
de eeuwige God zeer wijs met liefdevolle ernst; daar ruisen zeer machtige stromen
van het daadwerkelijke leven uit God!'
[21] O vader, zo is alles, alles wat wij met onze vleselijke ogen bezien, niets dan een
dood kleed, waarin ongemerkt het leven bruist dat ons moet aantrekken en wel in de
eerste plaats het onze in ons; en hebben wij dat in de reine liefde tot God gevonden,
pas dan worden de wonderen om ons heen, die wij bijna aanbaden en waarbij wij
ons door de uiterlijke, dode bespiegeling ervan reeds heel dikwijls voor niets mee
hebben laten slepen, levend. [22] Wie zou alleen wel daarom een druppel water
kunnen bewonderen, omdat hij uit water bestaat?! Wat moet men dan doen bij het
zien van de zee of indien er een vruchtbare regen van boven in talloze druppels op
de aarde neervalt en deze vruchtbaar maakt?!
[23] Maar wanneer de geest zijn eigen beeld in de druppel zal aanschouwen, O
vader, dan pas zal deze voor het vat van het leven beginnen te verzamelen en dan zal
hij zich pas echt verwonderen, omdat hij volgens de vroegere zonneleer zowel in
zichzelf als in zijn broeders het grootste wonder zal ontdekken, namelijk de
eeuwige, oneindige liefde van God vol van de grootste deemoed! - O vader, zie, zo
ben ik dan aan het einde gekomen; neem het genadig op en wijs mij zeer genadig
aan wat je verder wilt! Amen."
Hoofdstuk 53: Adams verwondering over de wijsheid van Henoch
[1] En nadat Adam hoogst verrast zulke woorden uit Henochs mond had gehoord,
wreef hij zich over zijn voorhoofd, sloeg zevenmaal op zijn borst en zei tenslotte:
[2] "O liefde, wat ben jij, dat ik niet boos op je kan zijn?! O Henoch, luister, jij bent
een geweldige redenaar; want jij hebt mij duidelijk mijn schuld getoond en je raakt
krachtig die kanten van mij aan, die vanaf Abel tot nu toe voor iedereen een
onaantastbaar heiligdom zijn gebleven. Maar wie kan boos op je worden, omdat je
woorden spreekt die niet op jouw bodem zijn gegroeid, zuivere woorden van de
eeuwige liefde?! [3] Want zoals jij spreekt, kan geen mens spreken, tenzij het hem
van boven gegeven is; en ook zou niemand de kracht hebben mij iets te zeggen,
indien hem niet zo'n grote geest zou zijn gegeven door de eeuwige macht van de
liefde van de heilige Vader.
De Huishouding van God deel 1
192
[4] J ij spreekt echter zonder schroom vanuit de macht van jouw grote liefde tot God
en je deelt uit het grote vat uit en zodoende heb je geen verantwoordelijkheid; want
door jouw liefde wordt iedere schuld verantwoord en zodoende ook de mijne. En ik
kan je niets anders zeggen dan dat je zeker een man naar Gods hart bent; want als jij
spreekt, dan beeft mijn hart als dat van een kind in de duistere stormnacht en als jij
bidt, dan weent mijn hele lichaam. [5] O Henoch, jouw woorden lijken altijd op een
opgaande zon, die men in het begin heel blij in het gelaat kan zien; maar als zij zich
steeds hoger verheft, dan moet ook iedere waarnemer zijn gezicht bedekken, want
het duistere oog van de mens kan nooit zo'n stralenkracht verdragen en daarbij zijn
gezichtsvermogen blijven behouden.
[6] O Henoch, je hebt mij nu zodanig veel gezegd, dat ik het in dit leven op aarde
wel nauwelijks helemaal zal begrijpen en je maakte mij blij en bedroefd, - blij,
omdat jouw engelengeest nog nooit zo helder als nu uit je heeft gestraald, - bedroefd
echter, omdat jouw licht, sterker dan dat van de zon, mij bijzonder duidelijk mijn
onnoembaar grote onvolmaaktheid voor God en Zijn eeuwige heilige ordening
getoond heeft! [7] Maar als ik er weer aan denk, dat jij, beste Henoch, het bent die
ons gisteren op de onverwachte komst van de eeuwige Liefde heeft gewezen, dan
word ik weer vrolijk als ik jou slechts aankijk en bedenk dat jij een lieveling van de
grote, heilige Vader bent, waardoor je dat ook levenslang van mij bent geworden en
dat zal ook zo blijven, zolang ik nog op deze aarde zal wandelen, en tot aan het
einde van alle tijden zal jouw naam net als de mijne blijven voortbestaan.
[8] Henoch, laten wij nu weer in de woning terugkeren, waar Seth zeker al een
ontbijt voor ons heeft bereid; na het ontbijt zullen wij hier en daar de kinderen
bezoeken die aan het werk zijn en hen verblijden met onze aanwezigheid; hierbij
moeten ook aanwezig zijn Eva, Seth en zijn eerste zoon Enos en verder nog Enos'
eerste zoon Kenan de ziener, en verder ook nog Kenans eerste zoon Mahalalel en
ook diens eerste zoon, jouw vader J ared, en jij gaat aan mijn rechterzijde, - en zo
willen wij de morgen nuttig besteden. Op het midden van de dag zullen wij een
versterking tot ons nemen waarbij we vooraf en na afloop hardop een lofrede aan de
Heer zullen uitspreken; de namiddag zullen wij al mediterende weer in mijn woning
doorbrengen en het grote bezoek van gisteren goed overdenken.
[9] Laat jouw mond nooit gesloten zijn; want allen hebben behoefte aan je woorden.
Denk er in het bijzonder aan om met jouw gezegende tong morgen voor je vaderen
en broeders de vrije sabbat te heiligen; en zoals je heden zonder terughoudendheid
gesproken hebt, doe dat ook vandaag, morgen en voortaan altijd! [10] En nu zie,
daar komt Seth ons reeds tegemoet lopen, laten we dus gaan! Amen."
Hoofdstuk 54: Henochs woorden over het ware danken en loven
[1] En dus stonden beiden op, keerden de morgen de rug toe en daalden de berg af,
aan de voet waarvan Seth reeds vol verlangen op hen wachtte. En toen zij daar
aankwamen, wierp Seth zich voor Adam neer; deze gaf hem de ochtendzegen en
beduidde hem van de grond op te staan en hen naar de woning te begeleiden.
De Huishouding van God deel 1
193
[2] Toen zij na korte tijd daar aankwamen, gingen Adam en Henoch meteen naar
binnen, waar moeder Eva hen reeds bezorgd opwachtte. Maar Seth haastte zich
onmiddellijk naar zijn woning en gaf zijn vrouw te kennen het klaargemaakte
ochtendmaal vlug naar de woning van Adam te brengen, - hij en Enos, Kenan,
Mahalalel en de zeer verheugde J ared loofden eerst Mijn naam en begaven zich
vervolgens vol eerbied naar Adam's woning om hem de verschuldigde morgengroet
te brengen en hun (20 jan.1841) dank voor de zegen te betuigen. Toen zij daarop vol
eerbied Adams woonstede betraden en aan hun verplichtingen wilden voldoen,
gebood Adam hen een tijdje te wachten, totdat Henoch het gebed voor het ontbijt,
waarmee hij juist wilde beginnen, zou hebben beindigd. En toen ze deze wens
vernomen hadden, zwegen zij, traden iets terug en terwijl zij hun ogen, oren en hart
op de woorden uit de mond van Henoch gevestigd hadden, begon deze getrouw het
volgende kleine gebed tot Mij te richten. Hij zei:
[3] "Grote, liefdevolle, heilige Vader, leg genadig Uw heilig oor te luisteren aan
mijn zwakke mond en verneem het armzalige gekerm van een bestofte, aardse worm
op de dag van het eeuwige erbarmen van Uw oneindige liefde. Want het heeft U
behaagd onze aartsvader Adam en uit hem de aartsmoeder Eva aan het stof van de
aarde te onttrekken en nadien in beiden de gezegende voortplantingskracht te
leggen. Uit die overvloed zijn wij allen voortgekomen en uit dat zaad van de liefde
nog een talrijk nageslacht. Na ons zullen tot aan het einde van alle tijden talloze
geslachten ons opvolgen, - die U, 0 beste, meest heilige Vader, uit Uw eeuwige
liefde nam, opdat onze ziel door de liefde van Uw geest tot een levend evenbeeld
van U in haar zou mogen worden! 0, heb dank, lof en prijs voor een dergelijke
genade en erbarmen; wij zijn niet in staat de omvang daarvan te vermoeden en te
beseffen dat het Uw wens was zo diep neer te dalen en datgene wat eeuwig niet was,
te gebieden te ontstaan en te bestaan, om in alle vrijheid zichzelf en U te leren
kennen en Uw verhevenheid te zien en zich te verbazen over de werken van Uw
grote macht en heerlijkheid!
[4] Zie, wij zijn hier in tegenwoordigheid van Adam, Uw verheven eersteling en een
goede, verfrissende lafenis voor het lichaam bevindt zich reeds voor ons! 0 heilige,
beste Vader, zegen ons en zegen deze verse lafenis, opdat die ons tot het leven in
Uw liefde en nooit meer tot de dood van Uw toorn mag strekken en laat door Uw
genade ons allen indachtig zijn wat Uw oneindige liefde op deze voorsabbat aan ons
allen en voor ons allen, voor oneindig groots gedaan heeft!
[5] O laten wij goed bedenken, dat het slechts Uw liefde was, die de aartsvader aan
het stof der aarde liet ontstijgen en dat de grote hand van Uw liefde hem tot Uw
evenbeeld vormde en ons allen op zo'n wonderlijke wijze volkomen uit hem liet
voortkomen, zoals hij uit U voortkwam. O, daarom wil ik U mijn leven lang loven,
U danken en prijzen; wil toch mijn onmachtige geroep genadig aanvaarden,
ofschoon het niet waardig is Uw hart te naderen; heel Uw schepping waagt het niet
Uw hart aan te zien! O Heer, zegen ons en deze lafenis; want al ons zijn is voor
eeuwig een zegen vanuit U! Amen."
[6] En toen Henoch dat gebed uitgesproken had, bogen alle vaderen voor Adam en
verrichtten hun plicht, waar reeds eerder over gesproken werd. Adam zegende hen
De Huishouding van God deel 1
194
daarvoor en zei: "Lieve kinderen, blijf een tijdje bij mij, totdat ik, Eva en de lieve,
vrome Henoch ons met de gave Gods gesterkt zullen hebben! Daarna zal ik jullie
terstond mijn wil en hetgeen wij hedenmorgen hebben gezien te kennen geven en
uitleggen; maar ga nu zitten en overdenk Henochs morgenwijding! Amen."
[7] En zie, zij namen plaats en deden in stilte wat Adam hen had aangeraden; en
meteen nadat het ochtendmaal gebruikt was, stond Adam op, sloeg geroerd zijn
ogen naar Mij op en in zijn hart dankte hij Mij, en Eva met Henoch aan haar zijde,
deden hetzelfde.
[8] Nadat Adam zijn dankzegging had beindigd, wendde hij zich tot Henoch en zei:
"Lieve Henoch, zie, spreek nu ook in het aangezicht van al je vaderen duidelijk
verder over hetgeen je voordat we ons laafden begonnen bent, opdat daardoor je
werk voor God en voor ons, jouw vaderen, n geheel zal worden! Amen."
[9] En meteen stond Henoch verheugd op, dankte Adam hem er aan herinnerd te
hebben en begon wederom de volgende weinige, maar niettemin veelbetekenende
woorden tot allen te richten en zei: [10] "O dierbare vaderen, wat zou er
gemakkelijker kunnen zijn, dan voor iedere gave God zonder ophouden de
kinderlijkste dank te betuigen en wel met zo'n luide stem, dat zon, maan en alle
sterren van schaamte daarover zouden willen beven?! Maar wij vragen onszelf af of
de grote Heer er wel mee gediend zou zijn, als wij Hem, verblind door onze
hoogmoed, in zekere zin zouden willen aantonen met wat voor een machtige en
geweldige uitwerking Zijn liefde in onze borst zich onderscheidt!
[11] O vaderen, daaraan heeft de grote, heilige Vader in de hemel geen behoefte;
want Hij weet het allerbeste wat Hij in ons heeft gelegd, want alle werken liggen
open voor Hem! Alleen in onze deemoedige zwakte betekenen wij wat voor Hem,
opdat Hij ons in Zijn liefde aanziet; maar voor de ogen van Zijn heiligheid is onze
kracht een blinde dwaasheid.
[12] Is Hij immers niet Zelf al onze kracht?! Waarom moeten wij ons dan op
datgene beroemen wat niet van ons is, maar van Diegene die het ons vanuit Zijn
grote erbarmen heeft gegeven, opdat wij zelf Zijn eigendom zullen worden!
[13] Indien wij echter steeds met luide, krachtige stem Hem onze lof en onze dank
zouden willen toeroepen, zou dat dan niet klinken alsof wij onszelf voor het
aangezicht van God loofden en dankten, zodat wij met Zijn eigendom in ons voor
Hem stonden te pralen om tenslotte ons er zelf van te overtuigen dat wij in staat
waren vanuit onszelf iets voor Hem te doen?! [14] Zie, maar indien iemand met
grote stem (dat betekent: met verheven woorden) spreekt alsof die uit hemzelf
kwam, dan is deze stem niet de zijne, maar zij is dan een stem van de Heer door die
mens; hoe zouden wij dan in onze blindheid kunnen willen dat niet wij, maar de
Heer Zichzelf zou loven, prijzen en danken, terwijl Hij ons daardoor slechts genadig
aangeeft wat wij in onze zwakte verplicht zijn te doen, opdat wij waardig bevonden
mogen worden voortaan een gerechte sterking van Hem te ontvangen?!
[15] O zie, opdat wij in staat zullen zijn de Heer waardig te loven, prijzen en
danken, doen wij dat in onze zwakte in alle deemoed; dan zal Hij ons in Zijn
erbarmen aanzien en zullen wij altijd door Zijn oneindige liefde opnieuw gesterkt
worden! Amen."
De Huishouding van God deel 1
195
[16] Toen Adam samen met de overigen deze woorden had gehoord, wendde hij
zich terstond tot Henoch en vroeg hem: "Maar lieve Henoch, wat is het toch,
waarover jij zojuist gesproken hebt? Als ik het al niet begrijp, hoe kunnen dan mijn
kinderen het begrijpen, ter wille van wie ik je eigenlijk verzocht heb te spreken?!
Want voorzover ik uit jouw woorden begrijp gaat het erom, dat wij op deze manier
de Heer niet moeten loven, noch prijzen of danken; want een ieder van ons en alles
aan ons is van God en is uit Hem voortgekomen! [17] Als iemand dus de Heer zou
willen loven, prijzen en danken, dan zou hij immers meteen moeten zwijgen, omdat
hij daaraan en daardoor eraan herinnerd wordt, dat de Heer in ons, als zijnde Zijn
werken, Zichzelf zou loven, prijzen en danken!
[18] Zie, alles aan ons is Gods macht en kracht en wij zijn geheel en al Zijn werk en
levende delen uit Hem! Zie, dan zouden dus immers al onze verrichtingen niets dan
een ijdele vermetelheid tegenover God zijn, indien wij zouden denken dat wij het
zelf doen, terwijl toch slechts God het doet, omdat niets aan ons van ons is, maar
enkel en alleen van God is! [19] O Henoch, wat jij zegt, moet je ons nader uitleggen,
anders gaan wij allen aan onze twijfel te gronde!"
[20] Toen Henoch dat misverstand gewaar werd, sloeg hij zich op zijn borst en zei:
"O lieve vaderen, hoe kunnen jullie daarover zo verbaasd zijn?! Niemand is toch in
staat het hout van de boom te eten omdat het te hard is en toch komt de zoete vrucht
voort uit het hout, dat op zich niet te eten is! Maar als wij de vrucht nuttigen, dan
danken wij toch voor de vrucht en niet voor de boom, waaraan de vrucht voor ons
bereid werd! [21] Maar stel je nu voor dat wij het hout van de boom zouden zijn en
er zou aan ons, net als aan deze boom, een vrucht worden gegeven; daar de boom
evenwel is geschapen om vruchten te dragen, - wie moet nu aan de Heer dank
betuigen, de boom of de vrucht?
[22] De vrucht is immers een liefdesgeschenk van de Heer, die de Heer geen dank
kan en mag brengen; dat kan alleen de boom, omdat hij onder een vrije wet staat -
ofschoon uit dezelfde vrucht voortgekomen - en wel daarom, omdat hem verder in
een ononderbroken opeenvolging de kracht van boven is gegeven om een levende
vrucht voort te brengen en uit deze weer talloze soortgelijke!
[23] Wat voor verschil is er nu tussen het planten, als wij een loot van de boom
nemen en die in de aarde planten en er komt een boom uit voort, - of wij nemen de
vrucht, leggen die in de aarde en dat wordt eveneens weer een boom?!
[24] Zie, wij zijn de loten en het zaad is Gods zegen. Als wij dan inzien dat wij niet
de vrucht en het zaad, maar slechts loten en bomen zijn en dat wij graag met de
vrucht en het zaad gezegend willen worden is immers de verheven stem in ons de
gegeven vrucht en het zaad van God, die zelf niet zullen loven, prijzen en danken
omdat zij het zijn waarvoor gedankt moet worden; maar wij zijn gelijk de boom en
de loten, en moeten daarom loven, prijzen en danken in hetgeen wij zijn, echter niet
in hetgeen wij ontvangen, en dan altijd voor datgene wat wij ontvangen opdat wij
volledig vrij mogen worden voor God en daardoor beantwoorden aan Zijn heilig
doel. Amen."
De Huishouding van God deel 1
196
Hoofdstuk 55: Kenans belijdenis
[1] Toen Adam en de overigen deze verklarende toespraak hadden gehoord, zie,
toen waren zij allen hoogst verwonderd dat Henoch in staat was zulke hoogst wijze
woorden te uiten en bij dit alles toch zo'n bescheiden jongeman was, dat wel
niemand zo'n grote wijsheid, die zelfs Adam tot zwijgen dwong, van hem
verwachtte!
[2] En Kenan nam het woord en zei: "0 vader Adam, zie, tot nu toe was ik een
ziener en moest iedere dag voorafgaand aan de sabbat mijn en jouw visioenen en de
waarnemingen aan het firmament in het begin van de nacht en ook die op de aarde
aan je vertellen en uitleggen, opdat jij die dan zegende en aan je kinderen doorgaf!
[3] Maar de Heer heeft nu eigenhandig Henochs tong gezegend en los gemaakt! Zie,
daarom waagt mijn tong het niet meer zich te roeren voor jou en voor de overige
vaderen en kinderen; laat daarom de liefdevolle, wijze Henoch ook deze bezigheid
op zich nemen. Eens hebben wij zijn lichaam met ochtenddauw gewassen, maar nu
hebben wijzelf des te meer behoefte om door hem met de ochtenddauw van zijn
geest gewassen te worden, die rijk is aan druppels van zijn gezegende tong!
[4] O Henoch, was mij met jouw genade van boven; want ik beken en erken: wie
niet met dit water wordt gewassen, zal te gronde gaan en zijn leven zal verwelken
als het gras waarop geen tot leven brengende druppel gevallen is.
[5] De Heer heeft het slechts aan n in zijn geheel gegeven, zodat de anderen het
van hem kunnen nemen, zo vaak zij het willen gebruiken. Want het leven is
weliswaar aan allen gegeven, maar de onsterfelijkheid niet; n slechts draagt die
voor allen in zich. En degene die haar van hem wil nemen, die zal net als hij
onsterfelijk worden; maar degene die haar over het hoofd zal zien, diens leven zal
door de dood genomen worden op een tijdstip dat de grote Heer Zijn sikkel aan het
dorre gras zal leggen. [6] Als wij onze hand op ons hart leggen, dan nemen wij zeer
goed zijn slagen in juist afgemeten tussenpozen waar - op dezelfde manier zal ook
Henoch dat waarnemen -; maar als wij ons kloppend hart vragen: 'Waar ga je heen,
mijn zo onrustig kloppend hart?' dan zullen wij daaruit een dof, verward antwoord
ontvangen, dat akelig genoeg zal luiden: 'Ik klop voortdurend op de ijzeren poort
van de eeuwige dood en wacht in grote angst tot deze opengaat en mij voor eeuwig
zal verzwelgen!'
[7] Maar als wij het aan het op dezelfde manier kloppende hart van Henoch vragen:
'Waar ga jij dan heen, trouw, liefderijk en vroom kloppend hart?', dan zal het ons op
heldere toon antwoorden: 'Luister, broeders, ik klop onophoudelijk op de lichte
poorten van het leven en ben volledig overtuigd van de zoete zekerheid dat deze
spoedig open zullen gaan om mij in de eindeloze volheid van het leven uit God op te
nemen, waarvan nu slechts een klein dauwdruppeltje mij bezielt en verlevendigt!'
[8] O vaderen, broeders en kinderen, dat het zo is, heb ik heel dikwijls in mijn
droomgezichten gezien; maar dat het niet zo zal blijven, dat leert de eigen liefde tot
leven aan iedereen: wij kunnen het niet aan elkaar geven, omdat wij het niet hebben;
maar wij kunnen het nemen van diegene die het heeft. Henoch heeft het van boven
ontvangen; als hij het ons echter wil en ook mag geven, dan is het immers aan ons
om het te nemen. [9] O Henoch, laat daarom je tong vol leven maar gerust spreken,
De Huishouding van God deel 1
197
opdat wij allemaal van onze voetzolen tot aan onze kruin gewassen zullen mogen
worden met de dauw van het leven die rijkelijk uit Gods geestelijke, eeuwige
morgen van het leven van je gezegende tong vloeit; vader Adam, laat daarom
Henoch in mijn plaats optreden en ons de tekenen van het leven aan de hemel als
ook op aarde duiden en goed laten zien! Amen."
[10] En toen Kenan die goede woorden had gesproken, stond Adam op en zei:
"Kenan, jij bent mij voor geweest in mijn wens; moge Henoch daarom in het kort
datgene doen waarnaar jullie allemaal verlangen en waaraan ik een geweldige
behoefte heb! Amen." [11] Henoch stond uit eerbied meteen op en zei: "O vaderen,
luister dan! De sterren volgen hun loop en schitteren nu eens meer, dan weer minder
en ook de winden waaien dan weer vanuit de ene en dan weer vanuit een andere
hoek en volgen ruisend hun weg naar de verten en dragen dikwijls lichte wolkjes,
vaak hele massa's op hun wiekende vleugels voort, en zo valt de dauwen de regen,
en het gras wiegt zachtjes en de bomen zwiepen met trillend loof, en wij weten
daarvan niet de oorzaak en zouden ons hoofd daarover willen breken; maar als
tenslotte de oogst komt, dan zeggen wij: 'De Heer heeft Zijn elementen wijs geleid,
want de oogst is zo goed uitgevallen!' en wij bekommeren ons er dan weinig meer
over waarheen de winden de wolken gedragen hebben.
[12] Zie, dat is ook de beste verklaring! Want wat de Heer doet, is wijs gedaan;
maar wij doen er goed aan, als wij alles zonder zorg aan de Heer overlaten en Zijn
wegen niet willen doorgronden, maar in plaats daarvan liever onszelf en het leven in
ons zoeken. [13] Zie, dat is de beste uitleg waarin alle geheimen verborgen liggen.
Maar onderweg meer daarover! Amen."
Hoofdstuk 56: In de Adamsgrot
[1] Toen Henoch zijn korte toespraak had uitgesproken, zie, toen sprong Seth van
vreugde op, omarmde Henoch en zei: "O vader Adam, wat is het woord van de
liefde toch kort op het lichte pad van haar wijsheid en toch zo duidelijk, krachtig,
vol leven en doeltreffend. [2] Als het trage verstand van de mens moeizaam alle
sterren telt, al twijfelend en moeizaam de paden van de winden naspeurt, naar het
trekken van de wolken staat te kijken, de slapende nevelen in de dalen wil
opschrikken uit hun zegenrijke rust, de dauwdruppels gewichtig doende onderzoekt
en het gras, de planten, de struiken en alle bomen haast dwaas en onzinnig zou
vragen hoe zij mogelijk gedurende de nacht gerust hebben, om eindelijk na al deze
zinloze inlichtingen een evenzo onbelangrijk oordeel te vellen, waaruit men dan
aangaande de komende oogst desnoods al radend en met halve zekerheid meent te
moeten concluderen of deze goed, middelmatig of slecht uit zal vallen, en waarbij
dit alles bovendien altijd nog berust op een langdurig overleg, - dan is immers een
dergelijke uitleg van Henoch puur uit de hemel afkomstig en zij ontslaat ons van al
die verder geheel zin - en waardeloze waarnemingen, waaraan naar mijn inzicht nu
evenveel waarde gehecht kan worden als aan de tijd die honderd jaar geleden reeds
zonder een spoor achter te laten is verstreken.
De Huishouding van God deel 1
198
[3] O lieve Henoch, ga door met de tekenen van het leven in ons uit te leggen en ik
ben ervan overtuigd, dat een dergelijke uitleg van de tekenen oneindig maal nuttiger
zal zijn dan wanneer wij in staat zouden zijn tweegesprekken te voeren met alle
sterren, zonnen en manen, maar niets zouden begrijpen van wat toch de oorzaak van
al onze opwinding is en wat al onze gevoelens en ondervindingen ons zeggen, en op
welke manier de eeuwige liefde zich bijvoorbeeld in ons uit en we haar herkennen,
en door haar het eeuwige leven in onszelf! [4] O kinderen, dat staat oneindig veel
hoger dan al de te oogsten velden en vruchtbomen, waarbij wij ondanks al onze
waarnemingen en verwachtingen gedurende de voorsabbat toch niet in staat zijn ook
maar n appel of welke andere vrucht dan ook voort te brengen en waarbij de Heer
ondanks al onze onnodige zorgen toch slechts datgene doet wat overeenkomt met
Zijn liefde, wijsheid en heiligheid!
[5] O Henoch, spreek en leg maar steeds uit, opdat ons onbuigzaam geworden hout
en onze loten naar de woorden van Kenan spoedig zegenrijke vruchten van het
eeuwige, onvergankelijke leven zullen mogen dragen! Amen."
[6] En daarop verhief Adam zich en zei: "Amen, wees gezegend, mijn geliefde
Abel-Seth en laat vooral Henochs levende tong gezegend zijn en laten al mijn
kinderen die een goed en vroom hart hebben, gezegend zijn!
[7] Maar laten wij nu gaan en al onze werkende kinderen bezoeken en hen de
morgen te houden sabbat aankondigen, en datgene wat zij dan verwachten kunnen
van de in zo hoge mate gezegende tong van onze lieve, wijze en vrome Henoch!
[8] Moge de Heer al onze schreden voor ongemak behoeden! Amen."
[9] Hierna stonden allen op en met Eva aan de zijde van Seth en Adam naast
Henoch, traden zij welgemoed de woning uit. De kinderen bogen allemaal voor de
oude woonstee van hun vader en lieten hem toen aan Henochs zijde vooropgaan;
hierna volgden Seth met Eva en daarna tenslotte de overige aanwezige kinderen van
de hoofdstam. [10] Toen zij nu de richting van de morgen insloegen en reeds een
tamelijke grote afstand hadden afgelegd, kwamen zij aan bij een grot, waaruit een
zeer zuivere bron vloeide en deze grot was bekend onder de naam 'Adamsrust' en de
bron onder de naam 'Eva's tranen beekje'. Daar placht Adam altijd uit te rusten; en
zo werden er ook ditmaal besprekingen gehouden.
[11] De grot was zeer ruim, zo ruim zelfs, dat daar gemakkelijk twintigduizend
mensen ondergebracht konden worden; maar het belangrijkste van deze grot was de
volgende zeldzaamheid. Hij had namelijk ten eerste een hoogte van honderd
manslengten en was eigenlijk meer een tunnel door een berg dan een echte grot.
Deze doorgang was daarom zo bijzonder beroemd, omdat hij in de richting van de
morgen uit een groot groen en geel, kegelvormig bergkristal bestond. In het midden
daarvan bevond zich een hoog opspuitende bron, waarin het licht van de zon door
verschillend gekleurde kristallen prisma's in duizenden kleurschakeringen
weerkaatst werd. [12] Hoewel het licht, zij het minder sterk, ook op verschillende
andere punten doordrong en deze tamelijk lange tunnel prachtig mooi verlichtte,
was echter het reeds vermelde middelpunt met de sproeiende bron toch het
wonderlijk bekoorlijke en heerlijkste deel van deze doorgang, hetgeen alles wat
jullie tot nu toe bekend is hemelsbreed overtrof.
De Huishouding van God deel 1
199
[13] Zie, daarom was deze doorgaande grot een lievelingspiek van Adam en het
was, uitgezonderd de kinderen van de hoofdstam, zelden aan anderen toegestaan
door deze grot te gaan, - evenwel niet uit een soort afgunst, maar slechts uit vrees,
dat een licht ontvlambaar gemoed tot het aanbidden van zo'n wonderoord vervoerd
zou worden. [14] Toen nu deze hoofdgroep zich in het midden van de grot bevond,
waar om het brede, ronde gouden waterbekken heen een aantal goedgevormde,
veelkleurige blokken van edel kristal lagen, waarvan n 'de gouden vaderstoel'
heette, ging Adam een poosje zitten en dus mochten ook al de overigen zijn
voorbeeld volgen; alleen Henoch bleef naast Adam staan.
[15] Toen Adam dat merkte, zei hij tegen hem: "Lieve Henoch, waarom doe je niet
wat ik en de anderen doen? Kijk, aan mijn rechterzijde is een echt geriefelijk blok
van groen kristal; ga daarop zitten en rust samen met mij en de overigen wat uit!"
[16] En Henoch deed meteen wat Adam wenste, maar zei: "O vader Adam, kijk,
omdat je me toestaat op de steen van Seth uit te rusten, kan ik dat wel doen, omdat
jouw woord hoger staat dan het woord van al de overige vaderen; maar indien ik
zonder jouw verlof daarop was gaan zitten, zie, dan was ik' zeer vermetel geweest
en zou ik het zeker verdiend hebben door Seth en al de andere vaderen met toornige
blikken aangekeken te worden! 0 lieve vaderen, vergeef me dat ik dit durf te doen;
want ik wil steeds gehoorzaam handelen ten opzichte van alle vaderen en er zal
nooit iets door mij worden gedaan, dat ooit tot gevolg zou kunnen hebben dat ik
jullie liefde niet waard ben! Amen."
[17] En Seth stond op en zei, terwijl hij zich naar Henoch wendde: "O mijn geliefde,
al te deemoedige, bescheiden Henoch, weet je dan niet dat je allang het mooie
middelpunt van onze liefde geworden bent? Kijk, kijk, je zou zeker voor jezelf een
zitplaats in mijn hoofd kunnen maken; want in onze harten heb je dat reeds lang
gedaan, - en het hoofd is niet voortreffelijker dan het hart!
[18] Daar wij je reeds lang onze liefde en ons leven tot woonstee gaven, waarom
zouden wij ons dan bekommeren om een koude steen waarop je gaat zitten? Wees
daarover maar volledig gerustgesteld! Maar zie, ik en zeker ook alle anderen houden
zich met wat anders bezig: kijk nu eens naar deze heerlijke plek! Lieve Henoch, laat
hier je gezegende tong ongehinderd de vrije loop! Amen."
[19] Toen Adam en de overigen deze vrome wens van Seth gehoord hadden, zie,
toen werd Henoch meteen van alle kanten bestormd om vanuit zijn hart iets
liefdevols en verhevens over deze tunnel te zeggen.
[20] En de zo zachtaardige, gehoorzame Henoch liet zich, net als anders, ook
ditmaal niet voor de tweede keer vragen, maar stond direct op, boog voor de
vaderen en begon de hierna volgende gedenkwaardige woorden tot hen te richten:
[21] "O lieve vaderen, op deze rustplaats van Adam word ik uitgenodigd te spreken,
zonder te weten wat ik eigenlijk zal zeggen en waarover ik zal spreken! O lieve
vaderen, tot nu toe was het nog altijd de gewoonte dat, indien iemand iets van de
ander te weten wilde komen, hij de drager van het geheim toch op zijn minst met
een vraag lastig viel, waardoor hij de ander te kennen gaf dat hij van zijn kant iets
nog niet wist.
[22] Maar ik moet nu spreken zonder dat mij iets bepaalds gevraagd werd!
De Huishouding van God deel 1
200
[23] Het zij zo; want dan is mijn tong vrij en kan datgene uitspreken wat mijn oog in
gloeiende tekens in mijn hart zeer duidelijk gegrift ziet staan! En deze tekens zijn
levende pennenstreken van de eeuwige liefde en de zich over alles erbarmende
genade van de eeuwige, heilige Vader in mij; en daarom wil ik nu eens van hieruit
spreken en een onsterfelijk gesprek voeren vanuit mijn en jullie God, vanuit mijn
heilige Vader, die vol is van liefde en vanuit jullie heilige Vader, die vol is van
liefde, genade en algehele erbarming! [24] O lieve vaderen, deze grot is een getrouw
beeld van het menselijke hart, zoals het zich tot God verhoudt! Waarheen wij onze
ogen ook richten, wij kunnen geen enkel punt ontdekken waardoor geen schijnsel
komt, behalve de bodem die ons draagt.
[25] Kijk eens omhoog naar de door duizend kleurige lichtjes helder verlichte top
van het bergkristal; dan zien wij hoe heerlijk juist dit mooie licht deze levendige,
hoog opspringende bron wondermooi belicht en tot leven wekt!
[26] Wie zou in staat zijn om de pracht te beschrijven die duizendvoudig veranderd
in n ogenblik en reeds het oog van de kijker verrast omdat iedere neervallende
druppel op een ster lijkt, die stoutmoedig hemelwaarts streeft en dan, als straf voor
zijn vermetelheid, nog nagloeiend weer terug wordt geslingerd.
[27] J a, als wij onze ogen naar de morgen keren, dan schijnt uit de brede gang ons
een groen licht tegemoet; kijken wij in de richting vanwaar wij zijn gekomen, dan
schijnt uit de gang ons een geel en tenslotte een geheel bloedrood licht tegemoet; en
zo verrast steeds weer een ander licht ons oog, waarheen wij ons ook maar wenden!
[28] Wanneer wij dan verzadigd zijn van verwondering, zeggen wij door de grote
heerlijkheid ten diepste geroerd: 'O grote God, wat een verheven schoonheid en een
boven alles uitstijgende heerlijkheid heeft al hetgeen U gemaakt hebt, Heer! Wij
eerbiedigen Uw werken en U zegent ons daarvoor met een louter zalig genoegen, -
want voor ons hebt U ze immers gemaakt en daarom verheugen wij ons daarover in
hoge mate en willen U daarvoor altijd loven, prijzen en danken dat U zulke heerlijke
dingen gemaakt hebt voor ons, die U in Uw grote erbarmen waardig hebt bevonden
Uw kinderen te noemen.' [29] O lieve vaderen, dat wij zoiets doen is terecht en
redelijk; maar indien wij slechts een weinig in ons hart willen inkeren en daaraan
vragen of de grote Bouwmeester van deze verheven dingen uit Zijn oneindige liefde
en wijsheid, juist deze verheven wonderlijke dingen alleen tot vermaak van onze
zinnen gemaakt heeft, of dat Hij hierin misschien andere dingen voor ons verborgen
heeft, die wij vervolgens moeten zoeken en vinden ter ware verheerlijking van Zijn
heilige naam, - O vaderen, dat is een andere vraag!
[30] Zie, slechts n zon laat haar witte stralen vallen over de kam van de berg, die
uit edel bergkristal bestaat; maar wat voor een uitwerking heeft dat ene licht van de
zon in deze grot!
[31] O laten wij eens omhoog kijken! Wie zou die talloze vormen kunnen overzien,
die bij iedere rusteloze oogopslag reeds tot het oneindige verveelvoudigd wordt, - en
toch is dat allemaal de werking van een en hetzelfde licht! [32] O vaderen, zie, de
Heer heeft hier voor ons wel een heel groot gedenkteken geplaatst!
[33] Wij, in ons aardse bestaan, zijn deze grot, met een ingang vanuit de avond en
een uitgang in de richting van de eeuwige morgen. In het midden zijn wij zoals wij
De Huishouding van God deel 1
201
zijn in de volheid van het aardse leven en gaan vanuit de avond als kinderen de
genade en erbarming binnen en zien niets anders dan alleen maar het middelpunt
van het leven voor ons, zonder te bedenken dat deze levensgrot niet gesloten is,
maar dat er wel degelijk voor ons allen een tegenoverliggende uitgang in de richting
van de morgen wordt opengehouden.
[34] O lieve vaderen, het lieflijke vlammetje van de eeuwige liefde is ook een
eenvoudig licht! Het gezichtsvermogen van onze ziel is deze verheven top. Deze
bron komt overeen met onze geest, die voortdurend omhoog streeft naar het licht,
maar die aanhoudend teruggewezen wordt met de lering:
[35] 'Waarom streef jij, onmachtige, naar omhoog?! Daar is geen weg voor jou,
maar blijf of keer terug in het gouden bekken van je deemoedig gehoorzamende
liefde! Bekijk daar jezelf in de beproevende misleiding van het licht van je ziel en
wees altijd bereid het beekje in de richting van de morgen te volgen; pas daar zullen
de machtige stralen van de genadezon je omvatten en je in de volste vrijheid van je
leven als vurige wolkjes daarheen optrekken, vanwaar je gekomen bent!'
[36] O lieve vaderen! Daar wij reeds eerder in de woning over de tekenen
nadachten, kan ook deze uitleg daartoe gerekend worden! Amen."
Hoofdstuk 57: Adams vrijwillige bekentenis
[1] En toen Henoch deze diepgelovige woorden had beindigd, stond Seth nogmaals
op en zei: "J a waarlijk, het is zo, zoals jij, Henoch, nu zo bijzonder heerlijk en
getrouw uit een verheven bron tot ons hebt gesproken!
[2] Want ik merk het heel goed aan mezelf, omdat ik in mijn wijsheid steeds
sprongsgewijs omhoog ga; en wanneer deze ijdele kracht mij op beperkte hoogte
aan mijn eigen zwakheid heeft overgelaten, 0, dan val ik altijd als deze druppel in
het bekken van mijn aangeboren nietigheid terug. Daar word ik dan onmiddellijk
weer door de onbeduidendheid en de alledaagsheid verzwolgen en verdeemoedigd
en tenslotte door de natuurlijke gang van zaken meegetrokken om machteloos pas
weer langzamer-' (27 jan. 1841) hand de grote wet begin te beseffen, die de Heer zo
bijzonder wijs en liefdevol in mijn hele wezen heeft gelegd, namelijk dat diegene
aan wie de Heer beslist geen vleugels heeft gegeven om te vliegen, in weldadige en
doelgerichte rust heel deemoedig thuis moet blijven en daar rustig en dankbaar moet
afwachten tot het de eeuwige Erbarming behaagt ook dat bescheiden druppeltje, dat
ikzelf altijd zou moeten zijn, door het beekje op te laten nemen en het te laten
stromen in de richting van de morgen, waar de genade van de Heer eeuwig straalt en
alwaar de oneindige liefde van de eeuwige, heilige Vader dan het bescheiden
druppeltje zeker niet te gronde zal laten gaan.
[3] O Henoch, zeg me of het niet zo is en of ik je goed begrepen heb! Want ik
geloof dat het zo is en geloof ook dat niemand het anders kan hebben begrepen.
[4] Toon ons allen daarom in het kort aan of het al dan niet zo is!"
[5] En zie, Henoch raakte in vervoering over Seth, ging naar hem toe, omarmde hem
en zei: "O lieve vader Seth, wees toch getroost, want jij hebt de stem van de
eeuwige Liefde goed begrepen, zoals die zich over mijn van zwakte bevende tong
De Huishouding van God deel 1
202
als de stralen van een opgaande zon heeft uitgegoten! [6] Want wat ik spreek, is niet
van mij, maar is alleen van de eeuwige Liefde van de allerbeste, heilige Vader,
waarvoor mijn hele wezen Hem ook eeuwig zal loven, prijzen en danken; en er zal
zich verder niets aan mij, buiten mij en in mij bevinden, wat niet gewijd zou zijn aan
liefde, lof, prijs en dank tot onze zo buitengewoon goede, heilige en liefdevolle
Vader, door Wie wij en alle dingen bestaan vanuit Zijn grote erbarming.
[7] En daarom is het ook zo, dat de mens uit zichzelf niets kan doen en ook niet zal
doen, ook al voelt hij zich gevleid en bespeurt hij in zijn geprangde borst een
weldadig aandoend bewustzijn van een hoger leven, maar net als het druppeltje
moet hij zichzelf geheel aan de Heer overgeven en Deze zal hem stellig zo
opvoeden en leiden, zoals het met Zijn eeuwige liefde en ordening het beste
overeenkomt en voor de mens zeker en voor eeuwig het allerbeste zal zijn! Amen."
[8] "J a, zo is het!", zeiden Adam en al zijn aanwezige kinderen van de hoofdstam.
En Adam sprak verder en zei: "Want alles wat op de aarde groeit, gedijt zeer goed
en het voegt zich allemaal heel zacht en bescheiden naar de eeuwige ordening van
de boven alles machtige God. Wij zien immers dagelijks hoe de zonnestraal met
grote kracht het gras uit de donkere schoot van de aarde trekt en eveneens de
planten, struiken en alle bomen, we zien hoe de zo tedere straal van de zon uit de
vochtige diepten en uit de zee heel vriendelijk de wolkjes met een gedempt licht
vervult, aan het firmament tot zich trekt en ze tenslotte verheerlijkt en met glans
omstraalt, zodat zij overeenkomstig het licht zelf door onze grove zintuigen
helemaal niet meer waargenomen kunnen worden, ofschoon zij voor het oog van de
geest voor eeuwig onvergankelijk zijn. En hoewel het slechts een overeenkomstig
aards beeld is, heeft het toch de volle gelijkenis met de hoge ordening van de mens,
aan wie zintuigen en een ziel gegeven zijn, opdat daarin volgens de eeuwige
ordening de edele vrucht gedijt tot het eeuwige leven in God, zoals de verwekking
uit de ziel door de macht van de liefde uit God en Zijn ordening gedijt tot een
nieuwe, onsterfelijke vrucht. [9] O kinderen, zie, de Heer heeft ons een spreker
gegeven en heeft hem de ogen geopend en door hem ons gehoor versterkt, opdat wij
nu reeds heel goed zullen gaan begrijpen wat de heilige Vader voor plannen met ons
heeft! En aangezien wij hier zeer goed en met grote vreugde de wijze zin van mijn
lievelingsplaats hebben vernomen, laat ons daarom verder wandelen; want de aarde
draagt nog vele ongeziene schatten in zich en laat haar daarom ons tot een
weideplaats van meer geestelijk voedsel worden! Amen."
[10] En zie, toen dankte het gezelschap van de eerste mensen op aarde Mij in stilte,
stond vervolgens op en wandelde in de richting van de morgen naar de uitgang.
Daar kwam het gezelschap door een kleine versmalling in het zeer heldere daglicht,
waar het zich een tijdje ophield en vol verbazing naar de loop van het murmelende,
heldere beekje keek. En het zag verder naar beneden ijle nevelsliertjes uit het beekje
kwiek naar de vrije ruimten van het licht opstijgen en het zag ook hoe deze, door de
warmte verheerlijkt, aan het oog werden onttrokken. En allen begrepen dit
schouwspel van de natuur nu goed en met een gevoel van welbehagen herkenden zij
zichzelf daarin en loofden Mij daarvoor in het diepst van hun hart en jubelden
uitbundig, en gingen tenslotte verder over een tamelijk brede hoogvlakte, waarop
De Huishouding van God deel 1
203
vele families huisden; en toen die reeds van verre de sneeuwwitte aartsvaderen in
het oog kregen, snelden zij in groepjes over de veel gebruikte weg naar boven op
hen af en lieten zich door Adam zegenen en prezen toen Mijn naam, zodat de klank
van hun zuivere stemmen over de verre bergen weerklonk, en Adam nodigde alle
daar wonende kinderen uit voor de volgende dag van rust, de sabbat, waarop weer
een verschuldigd offer voor Mij zou ontstoken worden!
[11] En zie, zo gingen de vaderen met jubelend hart nog veel verder naar beneden
tot waar een naar de hemel reikende, sneeuwwitte rots hen ineens de weg afsneed.
Daar gingen zij weer op de grond zitten, omringd door duizenden van hun kinderen,
die zich allemaal ijverig bezig hielden allerlei verfrissingen naar hun hoofdstam
vaderen te brengen, waarbij ieder zich gelukkig prees als zijn hartelijke gaven toch
maar zegenend aangeraakt werden. [12] Zie, op deze rustplaats keek Adam omhoog
naar de hoge en verre top van deze ten hemel reikende rots en bleef lange tijd stom
en geheel in zichzelf gekeerd, en niemand durfde hem te vragen wat hij daar wel
zag. En weldra verstomde het luide gejubel van de kinderen voor enige tijd; want
allen zagen de tranen in de ogen van de vader.
[13] En er kwamen allerlei gedachten bij hen op, wat er toch wel aan de hand was
en niemand buiten Henoch werd gewaar wat er in de ziel van Adam omging.
[14] Tenslotte lieten zijn ogen de steile flanken van de steenberg los en stil overzag
hij de toegesnelde scharen van zijn kinderen en eindelijk zei hij vol ontroering:
[15] "O, dat is allemaal mijn eigen schuld! 0 grote, heilige, rechtvaardige God,
waarom liet U mijn schuld tot zo'n berg aangroeien?! Ik leef nog steeds en de berg
reikt al bijna tot in de hemel; hoe hoog zal hij tot aan het einde aller tijden dan wel
worden! [16] Hier ben ik nu op de voorsabbat, omringd door duizend kinderen,
rustend aan de voet van mijn schuld; en zo zal ook eens de laatste mens hier
eenzaam, beroofd van alle levende schepselen en kinderen, boete doende voor mijn
schuld, treurend omhoogkijken naar de eeuwige tinnen van de schitterende werelden
in de oneindigheid van God en zal hij er met een groot verlangen op wachten dat de
berg zich op hem stort, zodat deze hem zal verpletteren en onder zijn puin de laatste
druppel van mijn grote schuld begraven!
[17] O kinderen, zie, daar boven waar het nog steeds rookt en brandt, daar ben ik
ontstaan en heb ik gezondigd voor het aangezicht van God en de aarde!
[18] Daar was ik nog volmaakt en heer van alle schepselen die ik overzag vanaf het
middelpunt van de aarde tot bovenaan op die hoge, laatste wereld der werelden, die
geen geest met zijn hoogste gedachten ooit zal bereiken!
[19] En wat heeft die schuld van mij gemaakt?! Wat ben ik geworden in de nacht
van mijn zonde?! Niets anders dan een ellendige worm in het stof van de aarde, die
nauwelijks meer in staat is het beetje ellendig leven in hem mee te slepen!
[20] O kinderen, wie van jullie van de laatste, verste ster daarboven tot aan de
laatste, verste ster in de diepte zou kunnen vallen, zie, die zou nauwelijks de sprong
van een tsjirpende sprinkhaan gemaakt hebben in vergelijking met de val vanaf mijn
hoogte tot in deze nameloze diepte! [21] Ik werd reeds in het begin van mijn aardse
bestaan daar boven geplaatst tot grote deemoedig makende zelfkennis en ik
De Huishouding van God deel 1
204
herkende mijzelf en viel daarna nog dieper, - ja tot hier moest ik vallen en mijn
voeten vielen nog dieper door Kan!
[22] O die nameloze val! Ik, die buiten God mijns gelijke niet had, moet nu aan mijn
kinderen om onderricht en brood vragen!
[23] Maar het is nu eenmaal zo; het zij zo in naam van Degene aan wie het behaagde
van mij te maken, wat ik nu ten aanschouwe van ieder ben! Amen."
[24] En toen Adam die droevige alleenspraak had beindigd, zie, toen begon hij te
huilen en zijn trieste toestand maakte, op Henoch na, allen treurig die aanwezig
waren. En Eva onderging twee keer zo erg de last die Adam bedroefde; maar zij
trachtte haar tranen te verbergen om Adam's hart, door ook te huilen, niet nog
triester te maken, - en zo duurde deze mistroostige toestand bijna een uur lang. Maar
toen trad Seth naderbij, droogde de tranen op het gezicht van zijn vader en zei:
[25] "O vader, ween niet over hetgeen de Heer met je deed; als je een slechte vader
zou zijn, hoe konden wij je dan als onze vader liefhebben?
[26] Wij hebben echter nooit iets slechts bij je ontdekt, maar alles wat wij bij je
gevonden hebben en wat wij van je ontvangen hebben was goed, is goed en zal goed
blijven; daarom geven wij je allen tezamen altijd en met de meeste bereidwilligheid
onze liefde en hoogachting als een waarachtig kinderlijk dankoffer. Wees daarom,
lieve vader, getroost en heb geen verdriet over de alwijze leiding van de almachtige,
zeer liefdevolle en heilige Vader!
[27] Want je leerde ons immers zelf, dat alles wat de Heer doet, welgedaan is; als
Hij dat nu echter voor ons gedaan heeft, hoe wilde, zou en kon het dan anders dan
welgedaan zijn?! En daarom is het immers onnodig je er zorgen over te maken als
de wegen van de Heer door een lieflijk wijs, machtig beschikken anders lopen dan
wij in onze oneindige beperktheid ten opzichte van God wel zouden willen!
[28] O vader, en indien ooit aan jou een volmacht was gegeven, waarbij zelfs zon,
maan en alle sterren je gehoorzamen moesten, dan was die toch nog steeds slechts
verleend door de Heer van alle macht en kracht en was dus geen volmacht uit jezelf,
maar zij was een volmacht uit God.
[29] Maar hetgeen van de Heer is, kan Hij volgens Zijn lieflijk wijze ordening ook
weer terugnemen; en zo doet de Heer dan overeenkomstig Zijn liefde en wijsheid
toch immers datgene wat het allerbeste en meest doelmatige is voor ons, die zich
vanwege Zijn grote erbarmen Zijn kinderen mogen noemen.
[30] Maar indien Hij ons aller Vader is, hoe zal Hij dan krachtens Zijn oneindige
liefde en de daaruit voortkomende onbegrensde erbarming ooit Zijn kinderen
kunnen vergeten?! [31] O vader, verwijder daarom de rimpels van je voorhoofd en
laat je hart vrolijk zijn en sta Henoch toe, zodra de kinderen zich weer verwijderd
hebben, enig schijnsel van zijn morgenrood over al de dingen hier te werpen, opdat
die door zijn van leven tintelende tong verklaard en verlicht, en voorts tot
weideplaatsen voor onze geest gemaakt kunnen worden!
[32] O vader, wees daarom weer welgemoed! Amen."
[33] En zie, toen Seth deze zeer leerrijke en troostende woorden had beindigd, keek
Adam hem met een opgewekt gemoed aan en wenkte Henoch, opdat hij aan Seths
wens en die van de overige hoofdstamkinderen zou mogen voldoen, - maar pas dan,
De Huishouding van God deel 1
205
wanneer de overigen zich verwijderd zouden hebben, tot op n na, die zwart haar
had en niet tot hun stam behoorde, maar pas heden uit de diepte omhoog was
gekomen en zich vervuld met weetgierigheid onder Adam's kinderen had gevoegd.
De grote vrees voor Lamech had hem ertoe aangezet om als sterfelijke naar de
onsterfelijken van de bergen te vluchten. [34] En nadat deze wenk aan Henoch was
gegeven, stonden, zoals het bij dergelijke gelegenheden reeds van oudsher gebruik
was, Enos, Kenan en Mahalalel meteen op en gaven de kinderen te verstaan, dat zij
de volgende sabbat voor zonsopgang op de bekende plaats voor Adam's woonstede
moesten verschijnen en hun gaven meebrengen, maar dat zij zich nu een korte tijd
moesten verwijderen, want zo luidde de wens van de vader vanwege een korte rust
voor zijn hart; als er echter een teken gegeven werd, dan mochten allen zich weer
om hem verzamelen en de vader tot aan de kinderen van de middag begeleiden, om
zich dan van daaruit weer naar hun geboorteplaats te begeven.
[35] En nadat deze drie hun taak goed hadden volbracht en naar hun plaatsen waren
teruggekeerd en volgens Adam's wil de zwartharige man hadden meegenomen,
stond als eerste Adam op en vroeg aan de vreemdeling:
[36] "Wat heeft je hierheen gebracht, toen je je aan de dood wilde onttrekken?
Antwoord - of verdwijn uit de ogen van de vader der vaderen der aarde; want in
jouw aderen stroomt een dodelijk bloed en op jouw voorhoofd is Kans merkteken
van de moord op Abel nog duidelijk te zien. Spreek daarom, als je in staat bent te
spreken of als je tong een of andere taal machtig is! Amen."
[37] De vreemdeling wierp zich terstond voor Adam op de grond neer en stamelde
volkomen bevreesd enige gebroken klanken, waaruit niemand wijs kon worden dan
alleen Henoch. [38] Maar Seth zei tegen Adam: "O vader, zie, je terechte
voortvarendheid doet deze zoon van de aarde sterven; trek daarom genadig en vol
zegen je gerechtigheid terug en zeg dat de levende Henoch hem weer tot leven wekt,
opdat hij dan in staat is jouw redelijke gerechtigheid te bevredigen! Amen."
[39] En Adam willigde hetgeen Seths hart wenste in en zei tegen Henoch: "Zie hier
een dode uit de diepte; wek hem weer tot leven en maak zijn tong los, opdat hij wat
hem op het hart ligt aan ons allen bekend moge maken! Amen."
[40] Meteen daarop stond Henoch op en zijn tong vormde de volgende zinnen: "0
vaderen, waarom noemen jullie deze man een dode zoon van de aarde, hij leeft toch
net als wij en is maar een arm mens uit de diepte! Als een ziek dier zich tot voor
onze woning zou begeven, dan zouden wij het niet verjagen, maar het goed
verplegen, totdat het genezen zou zijn: en nu een arm, verloren mens uit de diepte
onder grote moeilijkheden zijn toevlucht tot ons heeft genomen, laten wij hem voor
onze aangezichten zich in het stof wentelen als een worm!
[41] Wij hebben allen toch gezien, dat hij levend naar ons toegekomen is en wij
weten allemaal heel goed dat ieder leven evenals het bestaan daarvan, nergens
anders dan aan God zijn oorsprong kan ontlenen. [42] O lieve vaderen, laat deze
man daarom weer opstaan, opdat hij op deze hoogten de grote God moge leren
kennen; want de liefde van de grote, eeuwige, heilige Vader reikt zeker verder dan
onze grootste gedachte ooit maar in het minst in staat is te omvatten.
De Huishouding van God deel 1
206
[43] Waarom zou deze oneindige Liefde dan ook niet de kinderen van de diepte
beroeren?! En heeft Zij een van hen naar ons toe getrokken, dan is het niet aan ons
zulke armoede af te wijzen, maar haar aan te nemen, als ware zij daar boven, waar
het nog rookt en brandt, gegroeid, - daar waar wij nog menigmaal uit dwaasheid
onze blik heen richten en menen dat de rots onze schuld zou zijn of wij die van de
rots! [44] 0, het maakt oneindig weinig uit, hoe ver en hoe hoog zo'n rots is
geworden, omdat het toch alleen maar een steen is, terwijl wij onsterfelijke kinderen
van God zullen blijven en hij vergankelijk is, zoals wij voor eeuwig onvergankelijk
zijn; maar alles ligt aan onze liefde, die geen schepsel en het allerminst een arme
broeder uit de diepte uit zal sluiten. Want wij zijn slechts kinderen van de Liefde en
daarin kinderen van God. Laat ons daarom daar ook naar handelen, teneinde datgene
waar en waardig te zijn, wat wij zouden moeten zijn! Amen."
Hoofdstuk 58: Asmahal, de vreemdeling
[1] En zie, na dit gesprek boog Enos zich op verzoek van Adam voorover en tilde de
zwartharige man op en verzocht daarop Adam's en Seths toestemming om voordat
zij van dit punt zouden vertrokken, enige woorden te mogen spreken over hetgeen
hem na aan het hart lag.
[2] En van alle kanten stemde men ermee in, dat hij zou spreken over wat hij wilde.
[3] En zie, toen boog Enos, dankte voor de toestemming en begon de volgende
gedenkwaardige woorden tot allen te richten, die luidden als volgt:
[4] "Vaderen en kinderen! Er kwam zo juist een verheven gedachte in mij op en
deze heeft zich als een blijvend licht van een hevige bliksemstraal in mijn sterk
bewogen ziel vastgezet: ik heb eens gedroomd - dat was toen ik mij een keer voor
zonsopgang versliep, wat mij op een licht verwijt kwam te staan -, dat wij, net als
nu, ons hier bevonden en wij bekeken deze wonderbaarlijke omgeving en beleefden
heel veel plezier aan onze kinderen, die wij toen ook voor een op handen zijnd
sabbatsoffer uitnodigden. En ziedaar, juist toen wij zo opgetogen waren, kwam er
een helder lichtende gestalte in ons midden en wij waren allen hevig ontsteld
vanwege haar sterke licht! Maar de gedaante liet ons niet te lang in onze verbijsterde
toestand verkeren, maar onthulde zich weldra voor onze door het licht verblinde
ogen. [5] O vaderen en kinderen, deze onthulde gedaante was Abel en hij nam een
op hem gelijkend mens met zich mee voor het aangezicht van de aartsvaderen en zei
met zeer zachte stem:
[6] 'Luister vader! Behalve aan mij is door Kan niemand anders iets ergs
aangedaan, behalve dat mijn lichaam voor jullie verloren ging. Zie, ik heb Kan van
ganser harte alles vergeven en heb dat des te gemakkelijker kunnen doen, omdat ik
nooit wrok tegen hem koesterde! En toen hij op een later tijdstip voor zijn zoon
Hanoch vluchtte en in de richting van de middag aan de oever van een van de
allergrootste wateren van de aarde aankwam en hij daar samen met de zeer weinigen
van de zijnen, die waren gered, versmachtte van hitte, honger, dorst en vrees, kwam
ik met toestemming van de eeuwige, heilige Vader uit vrije wil naar hem toe,
openbaarde me aan hem, vond hem in tranen van diep berouw, wat mij tot in mijn
De Huishouding van God deel 1
207
diepste wezen aangreep, en leerde hem toen een waterdichte korf te vlechten en
leidde hem en de zijnen vervolgens over de baren naar een ver, vruchtbaar en veilig
land. [7] En ik deed hetzelfde nog met sommige van zijn nakomelingen uit Hanoch,
die van een betere gezindheid waren.
[8] Maar nooit waagde ik het ook maar een enkele uit Hanoch, de grote stad van
Kan, naar jou, o vader te brengen; want ik kende jouw rechtvaardige toorn over
Kan zeer goed. Maar ik wist ook wat de Heer tegen Kan had gezegd, toen die vol
bitter berouw over de wijde aarde vluchtte en Hij hem verzekerde: diegene die Kan
doodslaat, zal zevenmaal gewroken worden!
[9] Maar nu breng ik je eveneens volgens de wil van J ehova, een God zoekende
vluchteling uit de diepte; geef hem daarom wat hij zoekt en neem hem in alle
vaderlijke liefde op; want ook in zijn aderen stroomt uw bloed!
[10] Wek hem met je zegen op en de Heer zal jouw kinderen opwekken, opdat zij
dan op wonderbaarlijke wijze Zijn naam aan de kinderen van de diepte zullen
kunnen prediken tot mogelijke redding van de aarde!'
[11] O vaderen en kinderen! En nu zie ik te midden van ons dezelfde mens die ik
toen zag, en ik zag ook zo-even de lichtende Abel deze plaats verlaten en waarlijk
Henoch zag het ook, vandaar dat hij er het zwijgen toe deed. En zo heb ik geuit wat
mij op het hart lag; - denk en doe ermee wat jullie het beste voorkomt! Amen"
[12] En Henoch betuigde onmiddellijk zijn instemming met hetgeen Enos had
gesproken door te zeggen: "J a, zo was en is het!"
[13] En zie, toen Adam dat had vernomen, verwonderde het hem in hoge mate en hij
vroeg verlangend: "Waar heeft Abel gestaan?"
[14] Tegelijkertijd wezen Enos en Henoch hem een en dezelfde plaats aan en door
het gelijktijdig aanwijzen van de plaats waar Abel zijn trouwen liefde voor Adam
had bekend, geloofde Adam vast dat zij zich niet vergist hadden.
[15] Daarna liet hij zich nog heimelijk door ieder van hen de gedaante van Abel
omschrijven; en omdat de beschrijvingen ook op dit punt overeenstemden en zeer
goed zijn gedaante beschreven, bleef er bij Adam geen twijfel over om de volledige
echtheid van het aanschouwde onmiddellijk aan te nemen.
[16] En op deze wijze overtuigd, riep Adam nu vol vreugde uit: "O Abel, wat jij mij
brengt neem ik op, al was het Kan zelf! [17] Breng hem daarom naar mij toe, die
zwakke beschermeling van Abel, opdat ik hem kan zegenen en in ons midden
opnemen. Ik zal hem in mij de eerste ongeboren mens op aarde tonen, die
rechtstreeks uit de almachtige hand van de eeuwige Liefde is voortgekomen en ook
de moeder van alle mensen, die uit mij voortkwam. Tenslotte zal ik hem Diegene
tonen, van wiens grootte, macht, heiligheid en liefde alle eeuwigheden en
oneindigheden, die vol wezens zijn, getrouw getuigen, zoals wij allen dat doen,
omdat ons een eeuwige geest gegeven werd uit en door God Zelf!"
[18] Hierna brachten zij de zwartharige man naar hem toe en Adam raakte hem aan
en zegende hem driemaal en vroeg hem zijn naam. Deze zei echter: "O grote,
verheven eersteling van God, van de grote Koning van de aarde, wijze vader van
alle vaderen der aarde, vergeef mij arme vluchteling uit de diepte, ik die aan de hand
van een stralende gestalte aan Lamechs dodelijke handen ontrukt, hierheen werd
De Huishouding van God deel 1
208
gevoerd! Zie, ik heb geen naam, want ik was maar een werkende slaaf en die hebben
geen naam in de diepte, maar worden aldaar net als de dieren geroepen met zinledig,
ongearticuleerd geschreeuw. Zij mogen de taal alleen begrijpen, maar niet spreken;
wie daar ooit een zinnige klank over zijn lippen zou brengen, zou dat vanwege zijn
praat lust op slag met de meest onmenselijke dood moeten bekopen!
[19] Wees daarom niet boos dat ik arme slaaf u niet geven kan wat u van mij
verlangt; want zie, in de diepte gaat het er heel onmenselijk toe en er is daar
niemand meer, die zeker van zijn leven is. Want waarheen iemand ook zou proberen
te vluchten, hij wordt meteen door Lamechs gerechtsdienaren en krijgsknechten
ingehaald en daar waar hij wordt gevangen, wordt hij ook zonder genade en
erbarmen op de gruwelijkste wijze gedood!
[20] O grote vader der vaderen der aarde! Daar beneden gaat het zodanig toe, dat
geen menselijke tong de daar gepleegde gruwelen zou kunnen vertellen. Het
onmenselijke doden van de arbeidende stomme slaven is toch nog het allerminst;
want dat kan nog met een woord aangeduid worden. Maar er worden daar ook niet
te benoemen gruwelen bedreven, - doch ik zou het nooit wagen zulke dingen aan u
vertellen, opdat de hoogten daardoor niet ontheiligd zouden worden! Amen."
[21] Toen Adam met zijn kinderen een dergelijk verhaal van de naamloze had
gehoord, ontstelde hij in hoge mate en hij wilde reeds een vloek over de diepte
uitspreken, maar de naamloze viel hem in de rede voor hij het Zware, grimmige
woord uit kon spreken en zei: [22] "O, houd dit zwaarbeladen woord in, goede vader
der vaderen der aarde; want luister! Die daar beneden staan niet op uw vloek te
wachten; want zij hebben vloeken in overvloed. Lamech is toereikend voor de
gehele aarde; want als de grote Koning van boven de sterren zijn bitterste vloek over
de aarde zou willen bulderen, dan hoefde hij slechts nog een Lamech naar de aarde
te sturen, en u, o vader van de aarde, kunt ervan verzekerd zijn dat alvorens de zon
honderd maal op - en ondergegaan zou zijn, de aarde buiten Lamech door geen
levend wezen meer lastig gevallen zou worden!
[23] Daarom, o vader der vaderen der aarde waarover u wel een vloek zou willen
uitspreken, o luister, zegen liever de met vloeken zwaar beladen diepten der
gruwelen; want als u de vloeken over de duistere bodem van de gruwelen nog zou
vermeerderen, dan wee, wee over de arme stomme arbeiders van de diepte!
[24] Als bruisende stormen roept hun rijkelijk vergoten bloed toch al omhoog naar
de sterren om wraak; en als u daar bovenop ook nog de diepte zou willen
vervloeken, dan zouden spoedig bloedige golven de heilige toppen van de bergen
omspoelen! [25] O vader der vaderen der aarde, zegen, o zegen diegenen die u met
recht zou willen vervloeken! Amen."
[26] En zie, toen Adam deze smeekbede had gehoord, werd hij ontroerd, prees de
naamloze jongeling en vroeg hem: "Luister, arme zoon uit het bloed van Kan! In de
diepte mocht je niet spreken, vanwaar heeft je tong dan een buigzaamheid
verkregen, nagenoeg gelijk aan die van Kenan?
[27] Want jij spreekt alsof je reeds van oudsher te midden van ons een gewijde
zanger Gods bent geweest; en je woorden zijn goed gekozen en zij bevatten steeds
de juiste betekenis. Zeg mij eens eerlijk, waar heb je dat vandaan!"
De Huishouding van God deel 1
209
[28] En zie, de naamloze hernam meteen het woord en antwoordde: "O vader der
vaderen der aarde! U vraagt daarnaar, omdat u zich verbaast over mijn losgemaakte
tong. Mijn jeugdige hart verheugt zich om ten overstaan van u, als vader van de
wijste leraar, daarvan gewag te maken!
[29] O zie en luister: de leraar die me zo heel wijs leerde te spreken, was hij die me
trouw hier voor u, vader der vaderen, heeft gebracht! U kent hem en hebt hem reeds
eerder gekend dan hen die u getrouw luisterend en afwachtend hier omgeven: het
was Abel, uw stralende zoon, die door hogere liefde bezield mijn haperende tong los
maakte, opdat ik in staat zou zijn in voor u welgevallige vormen de zeer zeldzaam
voorkomende waarheid te spreken, evenals voor al uw van genade en zegen
vervulde nakomelingen. [30] O vader der vaderen der aarde, nu weet u alles wat u
voordien vreemd mocht klinken; o laat daarom mij, de arme vreemdeling die aan de
diepte is ontvlucht hier op de heilige hoogten blijven om in uw midden die machtige
Heerser vol gerechtigheid en vol goedheid te zoeken, waarvan al de sterren, de maan
en de zon zo wonderbaarlijk getuigen!
[31] O vader der vaderen der aarde, spreek liefdevol het amen!"
[32] Toen Adam deze woorden had gehoord, werd hij dermate ontroerd, dat hij geen
woord kon uiten en zijn ogen zwommen in tranen van vreugde en medelijden.
[33] Eindelijk overwon Adam zichzelf en hevig aangedaan zei hij tegen de
naamloze: "Luister, beste vreemdeling uit de diepte der gruwelen, indien het er met
jou zo voorstaat als je mij met je tong bevestigend hebt medegedeeld, zodat ik er
nooit aan kan twijfelen, dat het niet zo zou zijn als jij hebt verklaard en God je reeds
daardoor op wonderbaarlijke wijze een zeer grote genade heeft betoond, is het
immers wel gevoeglijk dat wij, Zijn kinderen, ten opzichte van jou niet anders
kunnen handelen dan ons aller grote, heilige Vader in Zijn oneindig erbarmen ten
opzichte van jou gehandeld heeft; en zo zal gebeuren waarnaar je hart verlangt.
[34] Zie hier aan mijn rechterzijde de eveneens zeer jonge Henoch! Zie, hij is nu een
gezegende spreker van God; hij zal vanaf nu je leraar worden in God, onze
liefdevolle Vader en Heer van de oneindigheid!
[35] En daar je nog geen naam hebt, wil ik je een naam geven en zul je in het
vervolg 'Asmahal' heten, dat is 'een getrouwe vreemdeling, die God zoekt'! Want
hier moet ieder ding zijn naam en iedere handeling een woord hebben en elke
hoedanigheid en innerlijke eigenschap moet goed worden aangeduid en hoe,
wanneer, waar, waarom, waardoor iets is en gebeurt moet zeer precies worden
uitgebeeld; vandaar dat een mens al helemaal niet zonder naam rond kan lopen.
[36] Maar iedere naam moet precies overeenstemmen met diegene die hem ontving;
wie een naam gekregen heeft moet getrouw daarnaar leven, anders is hij een
leugenaar, daar hij niet handelt zoals zijn naam dat aangeeft. En aangezien je nu een
naam hebt, doorgrond die dan eerst en handel getrouw daarnaar, anders zul je een
leugenaar in het aangezicht van God en al Zijn kinderen worden, en jij zult tot
schande strekken voor elk stofje, dat altijd met zijn naam overeenstemt.
[37] En zo zegen ik je nog eens en zeg je: Asmahal! Ik, Adam, de eerste mens die
op deze aarde ontsproot uit de hand van God, de eeuwige, heilige, liefdevolle Vader,
zegen je net als mijn kinderen, opdat je een getrouwe drager van je naam mag zijn!
De Huishouding van God deel 1
210
[38] En daarom reik ik je mijn hand en hef je omhoog tot mijn kinderen.
[39] En nu, kinderen, volg mijn voorbeeld en word een vader voor hem en jij, lieve
Henoch, word zijn broeder en leermeester!
[40] Maar jij, J ared, zult in plaats van Henoch, die immers een inwoner van mijn
woonstede is geworden, voor altijd verantwoordelijk voor hem zijn!
[41] De Heer opene je hart en alle zintuigen van je ziel tot het eeuwige leven van je
geest in God! Amen."
[42] Daarop viel Asmahal meteen neer voor de voeten van Adam, kuste deze en
dankte hardop voor de grote genade, die hem ten deel gevallen was door hem gelijk
te stellen met Mijn kinderen; want hij begon terstond de werking van de zegen in
zich te bespeuren, - vandaar dat hij ook begon te juichen en zei:
[43] "Asmahal, wat een heerlijke naam, die ik nog onwaardig ben te dragen; maar
ik ben van mening dat een naam, bij het begin gegeven, aan de getrouwe ontvanger
wettelijk de plicht oplegt deze heilige rechter (een groot, levend gebod) te volgen, in
zoverre het inzicht steeds het pad mag wijzen. En zou iemand als drager van de
verbindende naam, de zeer ver weg gelegen banen van de zon en de sterren moeten
volgen, dan moet hij dat blij en getrouw doen, omdat hij zo'n grote genade
ontvangen heeft, - en zou zelfs de genadige eis van de heilige naam nog hoger
gesteld zijn! O vader en vaderen der vaderen der aarde, voor degene die dikwijls
genoopt werd met de dood te worstelen, o luister, voor hem is het volgen van de
weg van het eeuwige leven werkelijk geen bezwaar; en indien men al strijdend in
het duistere slijk van de gruwel der zonde zich ellendig een weg moest banen naar
het spaarzame licht en een nog kariger leven, dat vaak door de duisterste twijfel
reeds in de tedere kiem gesmoord werd, - O luister, hoe gemakkelijk is het dan om
levend de lichtende weg naar het leven te volgen! [44] O heerlijke naam 'Asmahal',
mooiste ster, die mij leidt naar omhoog naar de eeuwige, heilige hoogten van licht
en van leven; o luister, niet voor niets zal de vreemdeling nu zulke genade, zo'n
heilig geschenk dragen, amen, amen, hierop zeg ik amen!"
Hoofdstuk 59: Over de deemoed
[1] En toen Asmahal uitgesproken was, stond Adam andermaal geheel ontroerd op
en zei: "Henoch, zie, nu is de beurt weer aan jou! Na dit alles is het gepast om
woorden van boven te vernemen, om dan verder volkomen overeenkomstig de wil
van de Heer te kunnen handelen. Want zie, ik heb reeds gedaan wat ik uit liefde
meende te moeten doen; maar onze liefde is niet altijd rein en vandaar ook niet altijd
zeker en daarom is het gevolg van haar handeling niet heilig. Daarom is het nu zeker
wel tijd om de levende stem uit jou, beste Henoch, duidelijk aan ons allen te laten
horen. [2] Spreek dus, en toon ons de juiste wegen van je beschermeling! Amen."
[3] Toen Adam aldus gesproken had, zie, toen stonden allen op en bogen voor
Adam en bedankten hem voor hetgeen hij dringend aangeraden had. Maar vooral
Seth danste bijna van vreugde; want hij was de grootste aanhanger en vereerder van
Henochs woord en zodoende kon hij nog voor Henoch met spreken begon, het niet
nalaten om hem enige opbeurende woorden toe te roepen en hij zei:
De Huishouding van God deel 1
211
[4] "O lieve Henoch, zie, hetgeen mijn hart reeds lang geweldig naar verlangde, is
door de goede en rechtvaardige ordening van mijn en jouw vader nu bewerkstelligd!
O, ik verheug me mateloos de heilige wil in deze zaak te vernemen! Want het is
waar, dikwijls doen wij iets wat ons goeddunkt; maar of het wel goed en terecht is
omdat het ons als zodanig voorkomt, dat is een geheel andere vraag!
[5] En dat is nu ook juist hetgeen jij ons zult tonen! En daarom, begin te spreken
vanuit je leven uit God in jou! Amen."
[6] En hierna stond Henoch op en begon de volgende woorden tot allen te richten,
nadat hij zich in zijn hart van tevoren tot Mij had gewend. In stilte zei hij:
[7] "O Gij heilige, liefdevolle, grote Vader, Heer en God, geef mij, de allerzwakste,
Uw genade, opdat ik in staat zal zijn in alle liefde en deemoed Uw wil getrouw aan
de vaderen te openbaren en hun uit U in overvloed dat te geven, waarnaar hun hart
smacht.
[8] O allerheiligste Vader, maar alleen Uw wil geschiede voor eeuwig! Amen."
[9] En zie, daarop wekte Ik Henoch volledig op en hij zei het volgende: "O lieve
vaderen, dat jullie zoiets wensen is immers terecht en volkomen redelijk - want
Gods liefde gaat boven alles en alle dingen zijn aan Zijn wil ondergeschikt -; maar
dat jullie in mijn zwakheid, op mij een beroep doen om datgene aan je te openbaren
wat alle eeuwigheden in eeuwigheid niet zullen omvatten en begrijpen, zie, lieve
vaderen, dat is voor jullie waardigheid als vader niet terecht en redelijk!
[10] Geloven jullie dan dat de Heer zo onnozel is, dat Hij de ene mens minder acht
dan de andere, wanneer zowel de een als de ander volgens Zijn wil zou handelen?!
O vaderen, dat is een geweldige vergissing, z is het niet! [11] Kijk omhoog naar de
heldere ruimten van de oneindigheid! Wie van ons kan zeggen, dat hij niet in staat
zou zijn de brede stromen van het licht en alle dingen die daardoor omgeven zijn, te
aanschouwen?! Wiens oor hoort zelfs niet een zacht zuchtje waaien door het dorre
loof! Of is er wel een onder ons aan wie niet alle zintuigen in de meest bruikbare
staat zouden zijn gegeven en ook een levend voelend hart?!
[12] Indien ons dat alles zonder onderscheid eigen is, hetgeen allemaal van de Heer
afkomstig is, waarom zal iemand dan meer of minder van de Heer zijn, indien hij
van Hem is uitgegaan en weer tot Hem zou willen inkeren?! 0 vaderen, zie, welk
kind zou er wel naar jullie toe willen komen om heilige raad te halen, dat je niet zou
willen aanhoren en dat je niet zou geven wat het nodig heeft?
[13] Daar jullie als gevallen mensen zelfs ten opzichte van vreemden reeds
barmhartig zijn, hoeveel temeer zl dan de allerbeste, heilige Vader voor jullie doen
wat nuttig voor je is, en je graag datgene geven waarvoor Hij iedereen bekwaam
heeft gemaakt! [14] Geloof daarom niet dat ik een uitverkoren orgaan van Gods
levende stem ben; o nee, dat ben ik niet, jullie zijn dat veel meer! Wend je slechts
tot Hem en je zult ervan verzekerd worden wat de wil van de Heer is! Amen."
[15] Hierna zweeg Henoch, in zichzelf en daardoor ook tot Mij gekeerd. En van
Adam tot J ared en Asmahal wist niemand wat hij uit deze korte toespraak van
Henoch op moest maken; en daarom vroeg de een aan de ander:
De Huishouding van God deel 1
212
[16] "Wat heeft dat te betekenen? Wat wil Henoch daarmee zeggen: wij zouden, net
als hij, in staat zijn een woord des levens uit Gods hoogte te spreken?! Neen, wie
kan dat begrijpen; wij begrijpen het in ieder geval niet!"
[17] En op deze wijze ging het van mond tot mond en zij waren allen hoogst
verbaasd over Henochs dit keer droge, bondige kortheid; het viel zelf Seth in hoge
mate op dat Henoch hen allen deze keer zo kort had afgescheept.
[18] "Want", zei Seth, "wat baat het ons als wij op onszelf zijn aangewezen, daar wij
immers zonder Henoch weten waartoe wij in staat zijn, en wij ook weten in hoeverre
de Heer in Zijn liefde voor ons allen toegankelijk is en hoeveel wij van oudsher door
Zijn stem vernomen hebben! Want dit is iets dat bij de liefde hoort, zoals de
wijsheid bij de genade hoort. [19] Maar hoe kan iemand de Heer van tevoren
liefhebben en vanuit Hem spreken, voordat hij noodzakelijkerwijs eerst de liefde en
het woord van de Heer ontvangen heeft?! Maar wie van ons kan zich daarop
beroemen, behalve Henoch?! Alsof ik mijzelf niet zou kennen!
[20] Weliswaar bezitten wij allen de genade Gods kinderen te zijn en onder alle
schepselen bezitten wij onbetwistbaar ook de voortreffelijke mogelijkheid om als
mens, mens te zijn en hebben als zodanig allen dezelfde zintuigen en gebruiken die
op een en dezelfde manier; maar laat nu ieder zichzelf afvragen of met al dit
samengaan van zintuigen en genade ook wel iedereen een en hetzelfde meteen op
gelijke wijze bevredigt! [21] Hieruit wordt immers duidelijk, dat nooit aan iedereen
evenveel genade, om maar te zwijgen over evenveel liefde, ten deel valt; en dat
wordt nog des te begrijpelijker als men uit lange ervaring weet, hoe onbestendig de
liefde met ieder voorwerp dat zij aanpakt, te werk gaat en wat daartoe voor
zelfinkeer en grote opoffering vereist wordt om in wat voor opzicht ook, standvastig
in de liefde te worden.
[22] Ofschoon ik daarmee niet wil en kan zeggen dat wij daardoor volstrekt niet in
staat zouden zijn steeds vaster en vaster in de liefde tot de Heer te worden. - Maar
het is nu eenmaal zeker dat aan ons alleen de genade gegeven wordt, in plaats van
de liefde; maar door de genade krijgen wij alleen de gave om de liefde te verwerven
en haar dan pas in ons op te nemen; maar door het slechts te wensen zal zij ons nooit
ten deel vallen, al is dit verlangen nog zo vurig. Kort en goed, als het de Heer
behaagt iemand zo overvloedig liefde te schenken als aan Henoch, dan is dat een
zaak van erbarmen van de Heer en Hij zal niemand om raad vragen als Hij iemand
daarmee wil vervullen. Maar luister allemaal: dat is beslist geen regel en wij kunnen
wensen wat we ook maar willen, maar daarbij is de Heer de enige Heer en doet en
handelt volgens Zijn onnaspeurbare wijsheid, wij echter zijn slechts getuige van
hetgeen Hij voor onze ogen en ten behoeve van ons doet.
[23] En jij, mijn beste Henoch, begrijp mijn woorden goed en spreek
dienovereenkomstig! Want jouw grote bescheidenheid is mij welbekend en je
deemoed heeft je zo dierbaar voor mij gemaakt; daarom hoef je voortaan niet meer
al te bescheiden te worden en ons steeds je grote deemoed te tonen als het om een
dienst gaat die je aan God en aan ons, je vaderen, verschuldigd bent. Want dat je dat
allemaal bent, zie, dat weten wij allen reeds lang, de Heer weet het echter nog
oneindig veel beter dan wij, vandaar dat Hij je dan ook de liefde duurzaam
De Huishouding van God deel 1
213
verleende; en jij hoeft ons daaromtrent geen nieuwe bewijzen meer te leveren, maar
dat wij je tot leraar en spreker beriepen, is immers alleen gebeurd op grond van die
deugden. En daarom kun je voor ons spreken zonder enige vrees, zoals je reeds zo
vaak voor ons allen gedaan hebt, [24] behalve dan, dat datgene wat je eerder zei, je
door de Heer geboden was te zeggen, dan kon je wel niet anders spreken en deed je
er goed aan dat je zo hebt gesproken!
[25] Maar wanneer ik bedenk dat jij gesproken hebt om ons op te wekken ons te
wenden tot de stem van het leven uit God in ons, zie, zou God dan niet net zoveel
kunnen als jij en zou Hij onze harten niet heel goed op datgene kunnen wijzen waar
jij ons op gewezen hebt?! [26] Maar omdat jij op deze wijze reeds begonnen bent te
spreken uit God, is het niet voldoende ons enkel domweg te verwijzen naar Hem,
van Wie ieder van ons heus wel weet, dat alle dingen zijn, - maar, omdat n ten
gunste van allen door de Heer zeer bijzonder toebedeeld werd, moet hij vanuit deze
overvloed ook naar recht en redelijkheid diegenen die in een of ander opzicht
minder bedeeld zijn, bijspringen; pas daardoor zullen wij waarachtig aan de Heer
tonen dat wij waarlijk Zijn kinderen zijn!
[27] Zie, daarom hebben de bescheidenheid en de deemoed hun wijze en nuttige
grenzen en moeten die ook hebben!
[28] Vat het maar eens volgens de natuur op: indien wij, toen onze vader ons de
zwakte van zijn lichaam te kennen gaf, uit overdreven deemoed geaarzeld zouden
hebben om datgene waar hij in zijn natuur naar verlangde, in te willigen, o, zou dan
onze overdreven deemoed hem wel gebaat hebben, indien geen van ons het gedurfd
zou hebben hem spijs en drank aan te reiken?! [29] De ware deemoed moet daarom,
indien zij de Heer waarachtig welgevallig wil zijn, nooit buiten het gebied van de
liefdadigheid treden, en daarom zijn wij verplicht elkaar met hulp bij te springen als
wij ook maar te kennen geven, dat wij voor wat dan ook elkaar nodig hebben; maar
wat de aanwijzing ten opzichte van de Heer betreft is het rechtvaardig en billijk dat
de sterkere de zwakkere moed in spreekt en hem niet los laat, totdat de andere zegt:
'Zie, nu heeft de Heer ook mij gewekt!'
[30] Henoch, nog kan geen van ons je dat zeggen, want wij allen zijn niets voor
God; daarom verban het nodeloze uit jezelf en denk in de volheid van je liefde aan
datgene waaraan wij in deze toestand behoefte hebben, zodat wij volledig in staat
zullen zijn door liefde gerechtvaardigd voor God te verschijnen!
[31] Talm dus niet en bevredig onze liefde in God! Amen."
Hoofdstuk 60: Henochs terechte geslotenheid
[1] En zie, nadat Seth aldus had gesproken stond Adam op en zei: "Het woord van
Henoch was een hard woord en Seths woord was een gevoelig woord!
[2] Mocht het zijn, dat jullie beiden met recht gesproken hebben, maar dat de een
vanuit de hoogte sprak, hard en onbegrijpelijk en de ander echter gevoelig en
begrijpelijk, dan draagt er wat mij betreft niemand schuld; maar het is wel zo: men
geve de kinderen geen kost, waartegen hun tanden niet opgewassen zijn! En zo is,
De Huishouding van God deel 1
214
Henoch, deze keer jouw kost te hard; daarom is het aan jou om de aangereikte kost
weker te maken, zodat wij deze tot ons voordeel zullen kunnen verteren! Amen."
[3] Hierna stond Henoch weer op en begon de navolgende zeer gedenkwaardige
woorden aan allen te richten, zeggende:
[4] "O dierbare, hooggeachte vaderen! Hetgeen vader Seth zo welgemeend voor
mijn aangezicht ingetogen en vol waardigheid heeft gesproken, is waar,
rechtvaardig en billijk en toont helder en duidelijk, dat hij van mens tot mens heeft
gesproken; want dat is dus ook de wil van boven en derhalve heeft iedereen het
recht van de liefde in menselijke zaken bij te springen en dat des te meer in tijden
van nood en van verlangen. En iemand zou nauwelijks waard zijn een mens te zijn,
indien slechts de een of andere onbeduidende reden hem er van af zou houden te
doen en te zeggen wat recht doet aan plicht en liefde. [5] Maar, lieve hooggeachte
vaderen, zeg of vraag jezelf af wat er gedaan zou moeten worden in het geval dat
aartsvader Adam, om niet zelf te moeten spreken, mij omtrent de een of andere
vraag van de kinderen een kort, hard en zeer beslist antwoord voor hen zou hebben
gegeven. De kinderen echter, zouden het antwoord niet hebben begrepen en ik, als
de overbrenger, had het ook zelf niet grondig begrepen, maar slechts zoveel als de
aartsvader mij uitgelegd zou hebben, weliswaar onder voorwaarde van het gebod,
voorlopig over de verklaring niet te reppen, opdat de harten van de kinderen wat
betreft het denken niet al te traag zouden blijven, maar steeds meer gewekt zouden
worden. Maar indien dan de kinderen vanwege het ietwat duistere antwoord mij
zouden aanvallen en mij zouden verplichten begrijpelijker en duidelijker te spreken,
- 0 vaderen, oordeel zelf: wiens wens staat hier hoger, die van de aartsvader - of die
van de op een ongelegen. tijdstip weetgierige kinderen.
[6] O vaderen, jullie kunnen er niet omheen het volledig met mij eens te zijn dat ik
door mijn terechte zwijgzaamheid het gebod van de aartsvader tot aan de tijd dat het
hem beviel goed opvolgde, op dezelfde manier als waarop ik dat vandaag voor
zonsopgang bij mijn lijfelijke vader J ared deed, omdat het woord van de aartsvader
hoger staat dan al het begerige verlangen van al zijn kinderen! En als ik er het
zwijgen toe deed, verrichtte ik dan niet mijn rechtmatige, verheven plicht?!
[7] Hoe kan het dan, terwijl jullie goed weten dat als ik spreek, ik niet uit mijzelf,
maar uit de Heer spreek, dat jullie mij dan verwijten uit mijzelf te hebben
gesproken, terwijl je toch nog gisteren het sprekendste bewijs kreeg hoe zichtbaar
duidelijk de Heer mijn zwakke tong begeleid heeft?!
[8] Maar omdat jullie het niet aan mij, maar door mij aan de Heer hebben gevraagd
en jullie dus niet van mijn stem, maar van die van de Heer raad kregen, vraag jezelf
dan af, wie het verwijt treft! [9] Kan ik meer doen dan de wil van de Heer of kan ik
maar zoveel geven als ikzelf heb ontvangen ?!
[10] En ook als ik het volledig zou hebben ontvangen, maar de wil van de Heer zou
mij bepaalde beperkingen opgelegd hebben om je voorlopig maar zoveel te zeggen
als ik zojuist ook precies gedaan heb, omdat in Zijn wijsheid de Heer Zelf
opzettelijk een dergelijke handelwijze van mij verlangd heeft, - en omdat ik de Heer
in alle vrees en liefde gehoorzaam, o lieve vaderen, zeg en oordeel zelf of ik niet
goed handel als ik de wil van de Heer voor hoger houd dan alle nutteloze verlangens
De Huishouding van God deel 1
215
van de mensen, die met elkaar ten opzichte van Hem niets zijn en zonder Hem ook
niets kunnen, met Hem echter alles!
[11] O vaderen, zie, voor mij is het verwijt even overbodig als voor een boom, die
geen andere vruchten kan voortbrengen dan die welke de Heer in hem gelegd heeft -
of ze nu zoet of bitter smaken -; maar wat de Heer betreft, zeg me, waar bevindt zich
het wezen dat niet eeuwig ieder van Zijn woorden zou kunnen goedkeuren, waarvan
het nog eeuwigheden zal duren eer ze volledig begrepen worden.
[12] Als jullie mij echter uit de Heer vragen, geloof dan ook dat ik uit de Heer
spreek; maar twijfelt iemand in zijn hart, dan zijn immers vraag en antwoord zonder
meer nutteloos omdat hij geen geloof heeft en zijn eigen hart wantrouwt.
[13] Hoe kan echter iemand door zijn broeder vast in de liefde worden, als zijn hart
aan de Heer twijfelt?! Vertrouw daarom het woord van de Heer, opdat jullie vast in
de liefde mogen worden! [14] De zoon is weliswaar niet boven de vader gesteld;
maar wanneer de Heer met de zoon spreekt, dan is de zoon van de Heer en mag de
vader niet bezorgd zijn over de stem van de Heer in de zoon.
[15] Ik, Asmahal en Abel hebben jullie toch immers de wil van de Heer
meegedeeld, hetgeen voor ons allen een wonder is; waarom dan nog een vraag?!
Maar handelen in liefde en in het geloof aan de Heer is hier op zijn plaats; en wat
daar boven uit gaat, laat dat voor eeuwig aan de Heer over! Amen."
Hoofdstuk 61: Het goddelijke woord in het mensenhart
[1] En toen Henoch deze woorden had beindigd, stond Seth meteen weer op en zei:
"0, wat zijn wij en wat kunnen wij? Niets!
[2] Toegegeven, als wij als mensen met elkaar spreken, dan komt ons dat wijs voor;
maar nu is het mij duidelijk geworden dat al onze wijsheid voor God louter
dwaasheid is, die Hem zeker niet kan bevallen.
[3] Luister, was mijn eerdere rede er niet een die slechts aan het edelste hart van een
mens kon ontspruiten?! Wat is zij nu? Niets dan ijdele dwaasheid; en daardoor lijk
ik op een verbijsterd mens, die met zijn gedachten over de hele wereld verstrooid, in
zijn woning naar zijn huis vraagt! [4] Maar, waarom, waarom konden wij onze
ijdele dwaasheid niet eerder helder inzien en gaven wij ons zo ontzettend bloot voor
de Heer? Het komt doordat wij allen tezamen blind zijn, anders zou het immers
onmogelijk zijn dat wij daarover onze Henoch met een totaal onnodige vraag voor
niets zouden hebben kunnen verontrusten. Wij hebben toch immers zelf zonder
meer de wonderbaarlijkste beschikking afkomstig van boven door Abel, Henoch,
Enos, Kenan en tenslotte op wonderbaarlijke wijze door Asmahal naar waarheid
bevestigd gekregen - en voordien wilden wij de woorden van Henoch liever
wantrouwen dan onze eigen blindheid in te zien! Welk een absurde dwaasheid! Was
zij toch maar nooit door ons begaan; want hoe onbetamelijk is het nu, je als vader
voor je kinderen te moeten schamen!
[5] Maar het is nu eenmaal niet anders en laat het daarom aan de Heer opgedragen
worden! [6] Maar in mijn hart denk ik: de liefdevolle, heilige Vader zal in Zijn grote
mildheid mij en ons allen onze bezorgde vreesachtigheid ten goede aanrekenen, en
De Huishouding van God deel 1
216
ons in Zijn liefde raad geven en niet in Zijn wijsheid, ten opzichte waarvan wij zo
buitengewoon nietig zijn, en Hij zal ons aanzien als slapende kinderen die dromen
dat zij wakker zijn, of tenminste met gesloten ogen van mening zijn dat als zij niets
zien, ook de ontwaakten niets kunnen zien!
[7] O Henoch, ga je gang en schud ons wakker; eens zal toch de tijd komen, dat ook
wij zullen zien wat jij ziet en wij allemaal door jou, nu en mettertijd!
[8] In de toekomst zal het zo zijn, dat de Heer de kinderen tot leraren van hun
ouders zal opwekken en de ouders een kinderlijk hart zal geven. En eens zullen er
na ons nog kinderen komen die in hun onmacht grotere dingen zullen verrichten dan
wij met al onze kracht. En zo zal altijd de wil van de Heer geschieden!
[9] En jij, Henoch, sta op en zeg mij, of ik zo goed heb gesproken en verkwik
daardoor de harten van ons allen! Amen."
[10] Hierna keek Henoch alle vaderen met een vriendelijke liefdevolle glimlach aan
en zei: "O lieve vaderen, vergeef me mijn menigmaal schijnbare hardheid; want niet
ik, jullie zoon Henoch roer mijn tong om woorden te vormen die je kunt begrijpen,
maar de Heer bestuurt haar zoals het Hem bevalt. Maar het werktuig kan er niets aan
doen als de Heer het naar Zijn welgevallen gebruikt! En als ik dan over dingen
spreek waarvan de zin verborgen ligt als de kiem in een zaadkorrel, dan leert de
gang van zaken en hier de goedgeordende natuur ons immers reeds, dat ook de kiem
uit de zaadkorrel niet meteen een rijpe vrucht voortbrengt zodra die in de aarde
gelegd word, - maar de korrel om de kiem moet eerst vergaan en verrotten; dan pas
komt het leven vrij en groeit geleidelijk op onder menige storm, onder zonneschijn
en regen tot een zegenrijke, duizendvoudige vrucht.
[11] Zie, precies zo is het ook met ieder woord van de Heer! Zoals het is gegeven
zal het geen vrucht voortbrengen, - maar als het in het aardrijk van onze harten
wordt gelegd, dan wordt het veilig omhuld door zijn harde schil daarin gelegd.
Wanneer deze harde schil dan door onze liefde oplost en in ons hart verteerd wordt,
zie, dan zal de levende kiem of het levende begrijpen van hoe te handelen door het
licht van de zon van de geest voor de dag komen en onder menige stormachtige
beproevingen, liefdesregen van boven en genadelicht van de heilige, liefdevolle
Vader goed gedij end rijpen tot de onschatbare vrucht van alle leven en van alle
liefde in de wijsheid van God, onze Vader! [12] O vaderen, zie zo is het volgens de
wil van de Heer; en zo moeten wij ook ieder woord van Hem opvatten! En pas zo
kunnen wij de Heer laten zien dat wij zijn waarachtige kinderen zijn, die het woord
van hun Vader begrijpen en Zijn stem steeds goed herkennen. Amen."
Hoofdstuk 62: De patriarchen brengen begrip op voor Henochs woorden
[1] Zie, dat waren juiste woorden, en toch waren zij niet geheel duidelijk voor de
vaderen en daarom vroeg Adam aan al zijn om hem heen staande kinderen:
[2] "Kinderen, hebben jullie allen nu de woorden van Henoch goed begrepen?"
[3] Seth antwoordde: "O vader, hoe zouden wij dat in zijn geheel kunnen begrijpen,
daar het zaad pas sinds kort gelegd werd?! Wij hebben weliswaar de schaal met de
kiem en de steen met het leven ontvangen; maar de ontbinding van de materie, opdat
De Huishouding van God deel 1
217
het leven zal worden, is daar nog niet op gevolgd. Maar ik heb het vaste vertrouwen,
dat de tijd van de Heer zeker het hare zal doen en onze harten zal omvormen tot een
nieuw paradijs! Amen." [4] En Adam vroeg verder aan Enos of hij het begreep.
Deze antwoordde: "0 vader, eens zag ik een hoop vormeloze, plompe stenen liggen;
ze hadden allemaal dezelfde kleur. Spoedig daarop viel er een vruchtbare regen uit
de hemel en deze regen viel ook op die hoop stenen; deze zogen begerig iedere
druppel in zich op omdat de zon de stenen van tevoren door en door verwarmd had.
Zij dampten, verrukt lijkend door een dergelijke afkoeling, zelfs zo sterk dat ik
vanwege de geweldige dampvorming niet in staat was ze te zien. Gedurende de
regen stak nu ook een kleine storm op; deze verdreef de dampen boven de stenen en
ik kon ze weer zien. Maar wat waren ze veranderd!
[5] De ene kleur was tot duizenden kleuren geworden en het binnengedrongen water
had ze volledig doorzichtig gemaakt en sommige vielen uiteen tot een witte brij; en
daardoor was ik maar al te goed in staat hun meest uiteenlopende bestanddelen
duidelijk te zien. [6] Zo geloof ik ook nu een dergelijke hoop stenen, die door de
genadestralen van boven zeer sterk verwarmd schijnen te zijn, voor me en in me te
ontwaren en nog is er heel weinig onderscheid daartussen; maar ik geloof nu ook
vast dat als de regen komen zal, door stormen begeleid, dan met mijn stenen
hetzelfde gebeuren zal als met die welke ik eerder heb gezien. De doorzichtige
stenen zullen lijken op volledige begrippen en de uiteengevallen op ontbinding,
waaruit een nieuw leven uit de aarde van mijn hart zal ontkiemen, net als ginds uit
de witte brij meteen weelderig, jong gras opkwam. Amen."
[7] En daarna werd Kenan hetzelfde gevraagd; zijn antwoord luidde: "O vader,
onlangs zag ik op een zwoele, hete dag, dat de verder weg gelegen
berglandschappen hoe langer hoe meer begonnen te vervagen en het hielp niet dat ik
mij extra inspande om te zien; kortweg, zij verdwenen tenslotte geheel en al en het
licht van de zon was niet in staat het steeds nader oprukken van een dergelijk
verderf tegen te gaan. En zo werden door een dergelijk nevelige onding onze naaste,
steile, hoge naburen verslonden; de aarde boezemde me vrees in en daarom vluchtte
ik mijn woning binnen.
[8] 's Nachts kwam er een onweersbui. Bliksemflitsen en gedonder wedijverden uit
al hun macht. De ene storm verdreef de andere. Windstoten raasden mijn woning
voorbij en een stortregen, waarvan de gloeiende stromen op de toppen van de
bergen uiteen spatten, stroomde uit de hemel neer om zich vervolgens donderend en
schuimend door de diepe troggen en dalen in zee te storten. [9] O vader, toen werd
iedereen in huis gegrepen door een grote, bedwelmende angst en vreesde God!
[10] Ik bad. Het onweer trok weg. Tegen de morgen werd het rustig; toen verliet ik
enige tijd voor zonsopgang mijn woonstede en keek verbaasd en dankbaar in de
verte. O, het was een zeer heldere morgen en mijn oog ontdekte daar dingen in
vroeger onvermoede verten en zag die in een vriendelijk aandoend bestaan treden.
[11] En daarom heb ik ook nu het vaste geloof, dat na deze voor mijn hart
stormachtige nacht, een tegelijk rustige en boven alles heldere morgen in en door de
liefde tot God, ons aller liefdevolle, heilige Vader, op zal gaan. Amen."
De Huishouding van God deel 1
218
[12] Nu gold de vraag Mahalalel, of en hoe hij de woorden van Henoch wel
begrepen mocht hebben.
[13] En hij antwoordde op zijn korte manier: "O vader, onlangs op een morgen nam
ik mij voor om zo lang het ging naar de zon te kijken, teneinde daarin misschien net
als in de volle maan, iets te ontdekken. Maar ik ondervond alras de straf voor mijn
dwaasheid, want al gauw waren mijn ogen niet meer in staat de grote, brandende
hevigheid van het licht nog langer te verdragen; zie, toen wendde ik mijn ogen af
van de zon en bemerkte met grote angst, dat ze niet meer in staat waren nog iets te
zien; ja ik raakte zelfs het contact met mijzelf kwijt en wel zodanig dat ik de aarde
en mijzelf slechts kon voelen, maar niet meer zien.
[14] 'En ik verkeerde de gehele dag in die toestand en merkte 's avonds nauwelijks,
hoe de nacht zich allengs over de aarde begon te spreiden.
[15] Mijn kinderen geleidden mij mijn woning in; daar bad ik tot de goede, heilige
Vader, dat Hij mij het licht van mijn ogen, dat ik door mijn grote dwaasheid
verloren had, genadiglijk weer terug zou geven. Daarop sliep ik in en de nacht
schonk rijkelijk dauw over mijn oogleden en verkoelende luchten waaiden over mijn
verhitte ogen en koelden de zonnebrand in mijn gezichtsvermogen. De nacht
verstreek en - aan de goede, heilige Vader dank en eer! - voor mij stond weer een
rustige, heldere, reine en frisse morgen. Mijn gezichtsvermogen werd gesterkt,
echter niet meer tot een nieuwe dwaasheid, maar tot het aanschouwen van de
vlakten der aarde vol bloemen en tot het waarnemen van het zich in talloze vormen
en de heldere figuren vrij ontwikkelende leven nadat dat eerst ontbonden was.
[16] En daarom heb ook ik het vaste geloof: al is nu ook mijn geestesoog tengevolge
van het te grote genadelicht uit de heilige hoogten van God verblind, dan zal een
stille nacht van rust voor mijn hart en de verkoelende dauw van de liefde,
ondersteund door een krachtig, lieflijk waaien uit de hoogte van de goede, heilige
Vader, ook weldra op de grote morgen van de Geest over de landouwen van mijn
hart een wonderbaar leven uit de ontbinding van mijn koude gedachten en gevoelens
laten ontstaan. Amen." [17] En toen kwam ook de beurt aan J ared en die gaf het
volgende antwoord: "O vaderen! Wat moet ik nu voor een antwoord geven? Henoch
is weliswaar in de eerste plaats uit mij voortgekomen, zoals de zon uit de aarde
achter de bergen schijnt voort te komen; maar al spoedig stijgt zij hoog uit boven de
vlakten der aarde en bestraalt dan indrukwekkend de eindeloze ruimte en dan baadt
de gehele aarde zich schitterend in de overweldigende stralen van haar licht; en zij
wekt al het leven op tot een vrolijke activiteit en tot een talrijke, wonderbaarlijke
ontplooiing uit het afsterven van de nacht!
[18] Daarom leef ik dan ook in de vaste overtuiging: Henoch werd net als de zon tot
een onmetelijke hoogte boven mij uit verheven en nu wordt mijn gehele wezen door
zijn grote licht verblind. Maar het heilige licht hoeft slechts net als het licht van de
zon te werken en het zal tot een zegen worden voor mijn nacht; want evenals het
licht het leven bewerkstelligt en de levende kiem uit de ontbinding te voorschijn
trekt, vormt en hem dan op wonderlijke wijze leidt, zal ik zeker, niet minder dan een
plant zijnde, in de stille rust van mijn deemoed door de Heer worden bedacht. O
De Huishouding van God deel 1
219
vader, daarvan ben ik zeker! De Heer geeft aan eenieder hetgeen Hem welgevallig
is! Amen."
Hoofdstuk 63: Asmahal spreekt over het goddelijke woord
[1] "En nu", zei Adam verder, "daar op Henoch na allen geantwoord hebben en
Henoch vanzelfsprekend reeds lang het levende antwoord zelf is, laat ons tot slot
nog eens zien hoe Asmahal dat alles opgevat heeft; en zijn antwoord zal het laatste
en zekere bewijs vormen dat hij volgens de wil Van J ehova waardig opgenomen zal
mogen worden in ons vaderlijke midden.
[2] En zeg ons nu, Asmahal, hoe jij het hebt opgevat en toon ons hoe je de voor jou
bestemde leraar hebt begrepen; spreek daarom naar beste weten! Amen."
[3] En zie, meteen begon Asmahal het volgende, zeer gedenkwaardige antwoord te
geven en wel zo getrouw als het hem door Mij ingegeven werd:
[4] "Geliefde vaderen der vaderen der aarde, het was voor jullie, kinderen van de
zeer verheven, hoogst heilige Vader te moeilijk om het zo wonderbaarlijke woord
van Henoch te begrijpen en het volledig te doorgronden vanuit de innerlijke diepte
van de wortel des levens! O vaderen der vaderen der aarde, hoe zou ik, nietige worm
in het stof, jullie uitleggen, - ja aantonen, hoe ver het oneindige zich met het eindige
zou kunnen verenigen, de dood met het leven, de nacht met het licht, de aarde met
de zon, hoe het tijdelijke met het eeuwige en hoe de schepselen met God!
[5] O vaderen der vaderen der aarde, wanneer ik dat zou kunnen, waarlijk, dan zou
de aarde niet alleen overdag spaarzaam worden verlicht door slechts n enkele zon;
o luister, met ieder woord, met ieder geluid van de tong zouden dan legers zonnen
ontstaan, die allen de aarde heel monter omcirkelden!
[6] O vaderen der vaderen der aarde, ik bedoel, de macht van zulke woorden en
eveneens het uiteindelijk begrijpen daarvan staat hoger, oneindig veel hoger dan dat
ik, een aan de dood en de nacht nog maar nauwelijks ontrukte slaaf, het grootste der
wonderen, een wonder der wonderen, reeds door het woord zou kunnen onthullen!
[7] Ik heb heel vaak zeer wijze daden door dieren zien doen; die dingen waren
werkelijk zo verbazingwekkend, dat mensen die ondanks vlijtige inspanning niet tot
stand zouden kunnen brengen; maar woorden om dat te benoemen wat zij deden, o
luister, - woorden, dit wonder der wonderen, kon mijn luisterend oor nooit van de
tongen van de meest wijze dieren horen!
[8] Toen dacht ik: de wijste daad kan nooit het leven aan het leven van het leven
bekend maken! Want dikwijls zag ik spinnen midden in het meest gedurfde web
sterven, - ja zelfs in de grote paleizen van de machtige steden der diepte hield de
dood al vaak een heel ijselijk oogstfeest!
[9] J a zelfs mensen kunnen aan andere mensen zonder het gebruik van woorden
moeilijk meer van het leven tonen dan een steen kan aan een andere steen!
[10] Doch woorden, 0 luister, de woorden stammen af van het leven, die tonen ons
wederom het leven! En kon het leven oorspronkelijk zich anders dan enkel en alleen
maar in het Woord bevinden?! [11] In het Woord is leven; het Woord is het leven en
God is het Woord en het leven. Het leven vindt zichzelf slechts in het Woord en het
De Huishouding van God deel 1
220
Woord moet immers, eeuwig van God zichzelf verwekkend en zich als leven van
leven vindend, heel krachtig hebben gesproken en ook alles zo uit zichzelf vormend,
oneindig hebben geschapen!
[12] O vaderen der vaderen der aarde, wanneer ik nu door Henoch de zeer machtige
heerschappij van het Woord ondervind en door het Woord alles in mij wordt
omgevormd, o, dan vraag ik niet meer naar leven! Voorwaar, dat heb ik toch immers
reeds in het Woord gevonden; en voor wie deze getuigenis van het leven niet
voldoende is, o vaderen, die zal waarschijnlijk nooit een andere vinden! Amen."
Hoofdstuk 64: Henoch spreekt over het wezen van het woord
[1] Toen Adam en de overige vaderen dat uit Asmahals mond hadden vernomen,
zie, toen werden zij allen, uitgezonderd Henoch, door een grote verbazing getroffen
en zij wisten niet wat zij hieruit op moesten maken.
[2] Henoch zag al gauw in welke verlegenheid de vaderen verkeerden, zodat hij
medelijden met hen kreeg en begon, zonder er toe genodigd te zijn de navolgende
verklarende woorden tot hen te richten, hetgeen hen allen verheugde, zeggen de:
[3] "Vergeef me, lieve vaderen, dat ik nu vrij en zonder ertoe uitgenodigd te zijn
begin te spreken, - maar nu moet ik wel; want nu hebben jullie allemaal een helder
licht van boven nodig en luister dus: wat mijn tong jullie nu zal verkondigen, zal een
woord van leven zijn, een woord uit de hoogte en een woord uit de diepte, - dat van
boven vol licht en dat uit de diepte vol leven; want boven is God het Licht van alle
lichten en in Zijn diepte het Leven van alle leven.
[4] Zie, men moet het zo opvatten: wanneer we een blik omhoog werpen en weer
terug naar de aarde en dat weliswaar geheel ongedwongen, dan zullen wij in de
hoogte alles vol van licht zien en op de aarde alles vervuld van allerlei
bedrijvigheid. Er liggen talloze levensvatbare zaadkorrels in de voren van de aarde
verborgen, evenals talloze eicellen van de dierenwereld in hun warme nesten, alsook
in de organen van de dieren en deze kijken daar met verlangen uit naar de warmte
en de verrijzenis in het licht. [5] Maar waarlijk, zolang niet al die voren van de aarde
en al de organen van de dieren volledig worden doorwarmd, zal uit de kiem van al
deze gevangenissen geen leven verschijnen om zich vrij te verheffen naar de vrije
ruimten, die vol van licht zijn!
[6] Zien wij niet 's zomers en 's winters hetzelfde licht de aarde beschijnen - en toch
niet dezelfde warmte de voren van de aarde verwarmen?! Maar als nu het licht de
warmte zou brengen, zie, dan zou het immers altijd warm moeten zijn onder
dezelfde stralen van de zon; maar dat dat niet zo is, leert ons de ijzige, dikwijls bar
koude winter. [7] Nu kunnen wij weliswaar de vraag stellen: wat en waar is dan de
warmte, daar zij niet afhankelijk is van het licht en het licht bijgevolg geen drager
van de warmte is?
[8] Zie, de warmte is zelf het verborgen, slapende leven in de diepte en kan zichzelf
niet vrijmaken; maar wanneer het licht lang genoeg over de vlakten van de aarde
geschenen heeft, zie, dan wekt het de warmte uit haar slaap. Deze doorbreekt dan de
ijzige greep en treedt vrij en werkzaam te voorschijn, verbindt zich met het licht en
De Huishouding van God deel 1
221
vormt dan een wezen, dat zijn wortelen nog in de oerschoot van het leven uitbreidt
en daarin zijn voedsel zoekt, maar zijn aan het licht verwante deel vrijstaand boven
de aarde verheft om zijn eenmaal opgewekte leven voortdurend wakker te houden;
en wat bij de planten het opwekkende is, is dat ook bij de dieren, zowel bij het ene
als bij het andere geslacht en alles wordt door het licht aangetrokken en door de
warmte in beweging gebracht. [9] Maar dat alles is slechts een natuurverschijnsel en
de verschillend geaarde bedrijvigheid uit zich alleen als leven bij wezens die de
drager van een hoger leven zijn.
[10] Wanneer we echter zien dat gelijk geaarde wezens elkaar aantrekken en elkaar
vinden, en ongelijk geaarde elkaar afstoten en elkaar schuwen, dan leren wij daaruit
dat in hen niet eenzelfde warmte en eenzelfde licht heerst dat hen in beweging zet en
aantrekt. Maar dan hebben wij te maken met gestolen licht en met gestolen warmte
waardoor al het onkruid. en ongedierte in beweging gezet en aangetrokken wordt;
toch kan een hoger, vrij leven dit alles waarnemen!
[11] Nu kan men zich afvragen: hoe kan een hoger, vrij leven dat en waarom? O
vaderen, daar ligt de voornaamste te ontwarren knoop!
[12] Luister daarom: zoals de vorm van alle dingen in hun grote verscheidenheid
een uitdrukking is van de natuurlijke warmte in relatie tot het licht en zich slechts
volgens haar vermogen tot opname van meer of minder licht of meer of minder
warmte onderscheidt, zo is ook de spraak van de mens een ontwikkelde vorm van de
geestelijke warmte, die de goddelijke liefde in het hart is, en van het geestelijke
licht, dat de goddelijke genade in de mens is.
[13] Hoe zouden wij verstandige woorden kunnen uiten, als die ons niet als eeuwige
vormen van de geest gegeven zouden zijn?! Maar aangezien wij alle dingen
benoemen kunnen, zeg me, wie leert ons dat?
[14] Alleen God kon dat, omdat alleen Hij de eeuwige, zuivere belichaming van alle
vormen is, omdat Hij het leven en het licht ofwel de liefde en de wijsheid Zelf is, en
als de eeuwige onscheidbare relatie van beiden de oervorm van alle vormen is ofwel
het oerwezen van alle wezens of derhalve het eeuwige woord Zelf is!
[15] Wanneer dus iemand buiten zich het woord gevonden heeft en het begrepen en
aangenomen heeft, dan heeft hij immers geen ding, maar een geestelijk leven in
volkomen toestand gevonden, omdat ieder woord een vorm is, ontstaan uit
geestelijke warmte en geestelijk licht. Waarom dan die verwondering over de
woorden van onze Asmahal?! [16] Of lijken wij met betrekking tot zulke vragen
niet op vissen die in het water verkerend dat niet kunnen zien en wij, omgeven door
lucht, de lucht niet kunnen zien, indien wij te midden van het volle leven vanuit God
ons heel onthutst verbazen over de ware gevoelswaarneming van Asmahal?!
[17] O vaderen, alles heeft zijn reden! Zie, het leven hebben wij weliswaar zelf
onverwoestbaar in het eigen woord, maar dit leven lijkt nog op dat wat in de
zaadkorrel besloten ligt! Keren wij ons hart naar de wereld, dan is het winter bij ons
en het te kort durende genadelicht is niet in staat de geestelijke warmte in ons vrij te
maken; maar indien wij voortdurend ons hart naar boven tot de Heer wenden, dan
zal het langdurige, ja voortdurende genadelicht spoedig de geestelijke levenswarmte
De Huishouding van God deel 1
222
in ons vrij maken en wij zelf zullen ons dan verheffen als levende vorm of levend
woord tot het eeuwige bewustzijn in het licht van de Heer.
[18] Wie dat echter niet doet, is een rover en een dief en zal zich tot onkruid,
ongedierte en tot een afschuwelijk mismaakte levensvorm ontwikkelen net als
diegenen in de diepte. [19] Wie dus het woord heeft, heeft ook voor eeuwig het
leven; maar naargelang het woord is, zal ook het leven zijn!
[20] Dat is wat Asmahal inzag. Amen."
Hoofdstuk 65: Adams terugblik op zijn leven
[1] Nadat Henoch dit grote licht gebracht had, stonden allen op en dankten Mij in
stilte in hun hart voor deze gave door Henoch. En Adam verlangde naar een kleine
versterking voor zijn lichaam, die hem dan ook meteen overhandigd werd; en toen
hij zich had versterkt met wat honing, melk en brood, dankte hij Mij voor deze gave
en sprak daarna tot zijn kinderen:
[2] "Kinderen! Alhier verloor ik eens alles door mijn eigen schuld - en waarlijk,
duizend maal meer dan ik toen verloor, heeft de Heer, onze meest liefdevolle,
genadige, heilige Vader mij hier nu weer laten vinden!
[3] O paradijs, mooie tuin, lichte plek, waar ik nog in Gods hand schitterde als een
opgaande zon en in alle volheid van het leven machtiger was dan alle werelden
tezamen, toen was ik jouw overmoedige bewoner en jij mijn zwakke draagster!
[4] Eens viel ik en jij, schone begoocheling, was niet in staat mij op te helpen! Door
de val van de machtige werd je ineen gedrukt en je donzige bodem werd
samengeperst als een verse wollige pluis, die een windvlaag aan de boom ontrukt en
haar vervolgens op de grond laat vallen, opdat zij vertrapt zal worden onder onze
voeten. [5] Door mijn gedwongen vlucht ben je zonder last weliswaar opgerezen tot
de ijdele hoogten van je zwakheid, want er drukt geen machtige voet meer op je;
maar er is ook niet veel om je op te beroemen, behalve de ijdele herinnering, dat je
eens mijn zwakke draagster was.
[6] Maar de Heer zag in Zijn erbarmen dat jouw grond te los was voor de tot vallen
geneigde zware mens; daarom zette Hij stenen onder mijn voeten, opdat hun
stevigheid mij zou bewaren voor een toekomstige val.
[7] De goede bodem, waarop nu mijn voeten rusten, heeft mij nu reeds ongeveer
negenhonderd jaar voor een nieuwe val behoed, waartoe jij gedurende dertig jaar
niet eens in staat was! Deze goede bodem maakte nu ook, of was de
verdeemoedigende oorzaak, dat ik nu jouw stevige drager geworden ben, terwijl jij
eens de mijne was. Want nu heb ik jou door de grote genade van boven oneindig
veel heerlijker in mijzelf opgericht en ben ik ervan verzekerd dat je in mij in
eeuwigheid niet ten val zult komen; en mocht het al mogelijk zijn dat je in mij zou
vallen, dan zul je mij niet buigen en terneerdrukken, maar ik zal wel in staat zijn je
met de genade van boven op te richten, opdat je een vaste inwoner kunt blijven van
diegene aan wiens haren de Heer meer gelegen is dan aan de gehele aarde, die
voorheen je wankelende draagster was!
De Huishouding van God deel 1
223
[8] 0 kinderen, vol treurnis kwam ik hier aan, want ik moest mijn verlies bewenen,
zoals ik dat vroeger al duizendmaal beweend heb; maar dit keer was het de laatste
zucht en de laatste traan die jouw kale wand heeft bevochtigd, Van nu af aan zal ik
je nooit meer betreden, jij oude, holle notendop van een uitgebrand leven, maar mijn
voet zal nu juichend lopen op eigen bodem, omdat de vrucht van het eeuwige leven
daarop tot rijpheid gedijd is! [9] O kinderen, ik voel me buitengewoon goed en jij,
mijn Henoch, zult daarvoor mijn eeuwige zegen hebben!
[10] Kinderen heeft een van jullie nog enige twijfel, bewaar die dan voor de
namiddag in mijn woning; en laat nu alle kinderen naderbij komen, opdat ik hen
zegen en hun zeg dat zij, als zij dat willen, zich zoals altijd morgen voor zonsopgang
naar de geheiligde plek van het brandoffer kunnen begeven! Amen."
[11] En zie nadat nu Adam zijn woorden van lof, smaad, dank, prijs, afscheid en
regelen had beindigd, voldeden zijn kinderen meteen aan zijn wil. Toen snelden
allen jubelend naderbij, werden door Adam gezegend en daarna plechtig
uitgenodigd om op tijd op de sabbat te komen. Hierna werden de kinderen in vrede
en onder lof aan Mij weer weggezonden.
[12] Daarna zei Adam: "Welnu, mijn kinderen, laat ons in de richting van de middag
trekken en daar hetzelfde doen als wij hier deden! [13] De Heer zij met jou, Henoch,
en met ons allen en met Asmahal en met al onze hier en overal wonende kinderen!
[14] Moge de Heer ons leiden en de harten van alle kinderen op onze zegenende
aankomst en Zijn grote erbarmen en genade voorbereiden, opdat zij morgen met
goed voorbereide en bezonnen harten verschijnen mogen ter verheerlijking van Zijn
naam en ter verlevendiging van hun ziel en voor het wekken van hun nog slapende
geest! [15] En laat ons nu blijmoedig naar de middag wandelen. Laten Henoch en
Asmahal mijn leidsmannen zijn, en de overigen volgen mij op dezelfde wijze als
hiervoor. Doch laten wij langs een schaduwrijke bosweg trekken omdat de stralen
van de zon reeds flink sterk zijn geworden, zodat onze ledematen niet vermoeid
zullen raken voordat de voorziene rust is aangebroken, na de trouw vervulde plicht;
onderweg moet iedereen zwijgend doorlopen en er goed op letten waar hij zijn
voeten zet, opdat zijn oprechtheid geen schade op zal lopen.
[16] O Heer, Gij goede, heilige Vader, wend Uw milde blik niet van ons allen af!
Amen."
Hoofdstuk 66: Asmahal en de tijger
[1] En nu liepen de vaderen rustig voort over een schaduwrijke weg onder
cederbomen en palmen in de richting van de middag en waren tijdens deze reis, die
ongeveer een uur gaans duurde, goed gehumeurd en loofden en prezen Mij in hun
harten; want zij hadden volop te zien, omdat de natuur geheel doorzichtig voor hun
door Mijn woord gesterkte ogen was geworden.
[2] (N.B. Ongeveer op de wijze van aanschouwelijk voorstellen zoals jullie op het
gebied van de geheimen der natuur* (* Geheimen der natuur, Uitg. De Ster en ten
dele in Himmelsgaben, Lorber Verlag.) iets werd gegeven!) [3] En toen zij
De Huishouding van God deel 1
224
halverwege waren, zie, toen bleef Asmahal plotseling staan, durfde niet ook nog
maar n stap te verzetten of verder te gaan en hij sidderde over zijn gehele lichaam.
[4] Henoch vroeg hem meteen: "Asmahal, wat is er met je, dat je jonge ledematen
je hun dienst weigeren? Wijs ons gerust aan of je gevaar ziet, of dat een ander euvel
zich voorgedaan heeft; want zie, wij lopen op de weg des Heren en de Heer is met
ons, zoals wij met Hem zijn! Deel ons daarom getrouw mede wat zo sterk
belemmerend op je inwerkt! Amen." [5] Toen ontspande Asmahal zich en zei nog
steeds zeer benauwd: "O vaderen der vaderen der aarde en ook jij, wijze Henoch!
Kijk, daar een klein stukje voor ons zie je een machtige, grimmige tijger! Reeds
ontbloot hij begerig zijn tanden en spant zijn dodelijke klauwen tot een krachtige
sprong om mij te grijpen en aan stukken te scheuren, om mijn bloed te drinken en
mijn vlees te eten! Wam de wachter van de heilige hoogten is nimmer te kalmeren
in zijn verschrikkelijke razernij; ja van een dergelijke waakzame, nooit aflatende
grimmigheid vindt men op aarde zijns gelijke niet!
[6] O vaderen der vaderen der aarde, wijk terug, opdat ook jullie niet met mij te
gronde gaan en laat mij als reddend offer door deze machtige tijger grijpen, opdat
jullie heilige leven in God zo gespaard mag worden! O red, red jezelf, waardige,
machtige vaderen!" [7] En zie, toen zagen de vaderen een eindje verderop wat
Asmahal zo erg bang maakte.
[8] Adam zei echter tegen Henoch: "Luister Henoch! Ga daar naartoe en breng de
grimmige wachter hierheen, zodat de angstige Asmahal vertrouwd kan raken met
Gods kracht in de mens, waardoor deze tot heer over de natuur gesteld werd en alle
schepselen hem moeten gehoorzamen! Amen."
[9] En meteen ging Henoch naar de tijger; deze wierp zich ogenblikkelijk voor
Henoch neer, terwijl hij over zijn hele lichaam sidderde.
[10] En Henoch zei met luide stem tegen de tijger: "Sta op, woedend dier met je
sterke spieren! Ga naar Asmahal en buig je krachtige nek voor jouw heer, opdat hij
door jou behoedzaam gedragen zal worden aan mijn en Adam's zijde en wel naar de
middag, dan rust, - vervolgens naar de avond, dan rust, - dan naar middernacht, dan
rust, - en dan tenslotte naar Adam's woning en dan volledige rust, jouw loon en je
uiteindelijke bestemming! Amen." [11] En zie, meteen stond de machtige tijger op
in al zijn kolossale grootte, ging heel deemoedig aan Henochs zijde naar Asmahal
toe en deed wat hem bevolen was.
[12] (N.B. Deze soort reusachtige tijgers bevinden zich heden ten dage nog slechts
in enige oerwouden, in het midden van het Afrikaanse hooggebergte, alsmede
hoogst zeldzaam, in dat van Azi.)
[13] Toen Asmahal dat zag werd hij geheel stom van verwondering en kon niet
spreken en nauwelijks op de been blijven; want nu werd voor zijn ogen onthuld,
hetgeen zijn moeder hem eens vertelde, wat zij in een droom gezien had. Want zijn
moeder was op haar manier godvruchtig en moest haar vroomheid samen met haar
echtgenoot op de meest schandelijke wijze met de dood bekopen, omdat zij
geweigerd had Lamech als de allerhoogste god te aanbidden, nadat zij tevoren de
grote genade ondervonden had door Lamechs minste wapenknechten gewelddadig
gedurende een hele nacht op de meest geile en meest onnatuurlijke manier beslapen
De Huishouding van God deel 1
225
te worden. [14] En daar ook haar echtgenoot een dergelijke dankzegging boos
weigerde, werden ook bij hem in levende lijve de darmen met ijzeren haken uit zijn
buik gerukt.
[15] Vanwaar Lamech dergelijke werktuigen opeens verkreeg, zal ter gelegener tijd
bekendgemaakt worden.
[16] En zie, daar Asmahal zich nu vermande, zei hij vol warmte: "O machtige
vaderen der vaderen der aarde, niet jullie lijfelijke grootte en kracht was in staat zo'n
reusachtig, verscheurend dier te temmen; waarlijk niet, slechts een God, ja een
machtige God is het, die iets dergelijks door je geheiligde harten kan doen! Hem zij
dank, Hem zij lof, Hem zij prijs en eer, ja een heilige eer zij de machtige,
allerheiligste Vader van zulke grote, verheven, machtige kinderen! Amen."
[17] En Adam loofde hem vanwege zijn juiste erkennen van de liefde tot God en
omdat hij alleen Mij eerde. [18] Henoch tilde hem nu op de nek van het dier en het
droeg zijn heer behoedzaam en vol zorg aan Henochs zijde.
[19] En zo ging de stoet verder over de geurige, beschaduwde weg en geen
hindernis vormde meer een belemmering voor de stoet. Toen zongen de vogeltjes
heel opgewekt, zich op de takken wiegend en ze zongen profeterend voor de mensen
een mooi klinkend liedje, - een liedje van de Mens der mensen, dat zongen de
opgewekte vogeltjes voor Hem.
Hoofdstuk 67: Het bezoek van de vaderen aan de kinderen van de middag
[1] En zo kwamen zij behouden bij de kinderen van de middag aan, die, toen zij de
komenden gewaar werden, meteen alles in de steek lieten en heen snelden om de
aartsvaderen te ontvangen en deze met waardigheid te begroeten.
[2] Maar toen de talrijke kinderen de bereden tijger in het oog kregen, werden zij
gegrepen door een grote vrees; want zij kenden de wrede volharding van dit dier en
hadden die ondervonden bij een gelegenheid, toen enige jongelieden zich
opmaakten om een reis naar Hanoch, waarover zij hadden horen spreken, te
ondernemen. [3] Het dier mocht hun weliswaar geen kwaad doen, maar alleen hun
door zijn grimmigheid uitstralende gedaante en van woede ontstoken beweging,
doen terugschrikken en zo weerhouden van hun dwaasheid; maar het dier leerde hun
toch zijn spierkracht kennen doordat het een os, dat wil zeggen een uit het
struikgewas naderbij gesnelde reuzen-oeros, voor hun ogen verwoed aanviel en deze
onmiddellijk met huid en haar verslond.
[4] Deze scne dwong de weinige reislustigen ook terstond om te keren en ontnam
hun geheel en al de verdere lust tot reizen en dat des te meer, toen de aanvoerder
van de kleine schare door de tijger zelfs met een duchtige zwiep van zijn staart
krachtig bediend werd. [5] Vandaar dat deze kinderen tengevolge van een dergelijke
les ook bijzonder veel respect voor dit dier hadden en zich er niet weinig over
verwonderden dat zij Asmahal op de nek van het dier zagen zitten en zich geheel
op zijn gemak liet dragen.
[6] Omdat Adam echter meteen hun vrees opmerkte, zei hij tegen Henoch: "Zie, de
kinderen vrezen de geweldige drager van Asmahal, ga ernaartoe en sterk hen in de
De Huishouding van God deel 1
226
naam van de Heer, opdat hun vrees van hen afgenomen wordt en zij ons zullen
kunnen naderen om mijn zegen te ontvangen. Amen."
[7] En onmiddellijk liep Henoch naar de schuwe kinderen en sprak hen met de
volgende woorden aan: "Luister allemaal, kinderen van Adam, kinderen vol
wijsheid! Wat is het dat je doet terugdeinzen bij de aanblik van een machtig, maar
toch zeer gehoorzaam dier? [8] Waarom hebben jullie je van Seths wijsheid
afgekeerd - en hebben angst voor datgene wat jullie moet gehoorzamen?!
[9] Het komt, omdat je eens zelf uit het gebied van de gehoorzaamheid, die de
grondslag is van alle wijsheid, bent getreden en daarna teruggewezen werd door de
macht van de onbuigzame gehoorzaamheid van een dergelijk dier, anders is het
nauwelijks voor te stellen vanwaar je vrees afkomstig zou zijn!"
[10] De kinderen antwoordden: "Luister, Henoch, eerste zoon van J ared, het is zoals
jij zegt: vijf jongelingen waren heimelijk en tegen onze wil ongehoorzaam, - want
hun oog had een begerige blik op Hanoch geworpen; maar hun voeten werden
onmiddellijk door een dergelijk dier naar het gebied van de grondslagen der
wijsheid terugverwezen.
[11] Omdat zij ons naderhand mededeelden, welke grote kracht en wreedheid zij bij
een dergelijk dier ondervonden, zijn wij daarvoor bevreesd!"
[12] En Henoch antwoordde hen: "O, alsof ik niet wist wat jullie harten reeds lang
beklemt! J ullie mogen de hemel danken dat het slechts je kinderen waren, waarin
een slecht zaadje, door jezelf geplant, wortel wilde schieten, anders was deze tijger
een kwade verrader voor je geworden en degene die het dier op zijn nek draagt, had
je wijsheid tot een grote zotheid gemaakt! [13] Ga nu echter onverschrokken naar
aartsvader Adam toe, opdat die jullie zal geven waaraan je nu boven alles behoefte
hebt; vat dus moed in naam van de Heer en volg mij zonder angst! Amen."
[14] En terstond begaf de ene groep na de andere zich naar Adam en zij vielen voor
hem neer en Adam zegende hen. [15] Toen allen de zegen hadden ontvangen, kreeg
Enos de opdracht hun duidelijk te maken dat zij op moesten staan.
[16] Toen dat naar oud gebruik was gebeurd, brachten zij onmiddellijk brood, melk
en honing en gaven dat aan Adam en al zijn zonen. En die namen alles aan en
loofden Mij voor dergelijke gaven aan de kinderen. Vervolgens lieten zij hen dertig
schreden terugtreden, opdat Henoch nu weer over het grondgebied van de middag
enige woorden uit de diepte van het leven in God zou spreken.
[17] Maar juist toen deze kinderen van de middag zich wilden terugtrekken, begon
de tijger zo geweldig te brullen, dat de grond onder hun voeten trilde en al de
kinderen van de middag van angst op de grond vielen en vol vrees om hulp
begonnen te roepen.
[18] Adam zelf wendde zich tot Henoch en vroeg wat dat moest betekenen.
[19] Ook Seth en de overigen deden dat, omdat buiten Henoch en Asmahal
niemand een dergelijk gedrag van de tijger begreep; want Henoch begreep het uit
Mij, zijn leerling echter uit Henoch, vandaar dat hij dan ook zonder enige angst
rustig op de nek van de geweldig brullende tijger zat.
[20] Henoch wendde zich vol eerbied tot Adam en zei: "O vader, als je wilt, raak
dan de tong van het dier aan en het zal je meedelen, waarom het zo geweldig brult!"
De Huishouding van God deel 1
227
[21] Adam zei: "Henoch, is mijn vinger dan machtiger dan de jouwe?"
[22] Maar Henoch antwoordde: "Vader, jouw vinger is uit God, de mijne slechts uit
u; daarin schuilt de macht van jouw vinger ter verheerlijking van J ehova's naam!"
[23] Adam raakte de tong van het dier aan en meteen liet het luid klinkend de
volgende verstaanbare woorden horen, die aldus luidden: "Adam, groot einde en
begin van de hele schepping uit de hand van God! Zie, degenen die je liet
terugtreden, gehoorzaamden blindelings; maar hun wil zondigt in deze blindheid!
Wek daarom eerst de trouw in hun hart op en maak hun wil nederig; kijk dan pas
welke vruchten de middag je zal brengen. Maar als je in de geest maaltijd wilt
houden, wijs je kinderen dan niet terug; want als ik een maal houd, laat ik mijn
kinderen niet achteruit gaan - en ik ben slechts een tijger! Amen; luister: Amen."
Hoofdstuk 68: Adams woorden tot de zijnen en de kinderen van de middag
[1] Toen Adam dat gehoord had, werd hij buitengewoon blij en zei: "0 kinderen!
Laten allen zich met mij verheugen, want ik heb waarlijk de werkelijkheid van het
paradijs gevonden! Negenhonderd jaar van doofheid zijn er reeds verstreken, waarin
ik het dierengeslacht niet meer heb verstaan; maar nu heb ik de weldadig aandoende
scherpzinnigheid van het dier weer kunnen begrijpen en hierover verheug ik mij
mateloos! [2] O gelukkige, onsterfelijke Henoch! Groot is jouw licht en groot is de
liefde in je! De Heer zij eeuwige lof, dank, prijs en roem daarvoor dat Hij ons door
jou zo'n grote barmhartigheid bewezen heeft!
[3] Wat waren wij allen zonder haar? Niets dan halfverstandelijk bewegende
machines, die tenslotte hun eigen waan zouden hebben verbruikt en de heer van de
natuur zou een armzalige slaaf, zo nietig als een mug, zijn geworden, die bij het zien
van een boomkikvors, door grote vrees gedreven, gevlucht zou zijn als een lam bij
het zien van een verscheurende wolf. En wel, omdat hij niet wist wat in deze of gene
woont en het allerminst, dat zijn eigen ziel een laatste en volledig gevormde
onsterfelijke ziel is, ja een ziel waarin alle zielen van de schepselen verenigd zijn!
En omdat hij, voor driekwart dood zijnde, dat vanuit zichzelf onmogelijk te weten
kon komen, hoe zou hij dan wel zijn innerlijke leven, zijn liefde, zijn geest en de
zuiver goddelijke afkomst daarvan hebben kunnen begrijpen?!
[4] O Henoch, o kinderen! Het wondermooie, duidelijk hoorbare, luide woord van
de tijger zal jullie volledig hebben geschokt en de beschuldigde kinderen van dit
middaggewest nog meer; maar mij heeft het verheugd. Want eens stond ik niet
alleen aan het hoofd van dit geslacht, maar van alle schepselen, van de grootsten tot
de kleinsten, van de sterksten tot de zwaksten; ja, alle elementen vielen onder mijn
woord en zon, maan en sterren waren niet doof voor mijn woord en verlangen!
[5] Toch kan het mij weinig schelen dat ik dat niet meer kan en ik wil er ook niet
meer over treuren of de Heer erom vragen dat hij mij dat alles weer zou willen
geven; want alles komt er op neer dat wij goed leren begrijpen de Heer boven alles
te beminnen. Want daarin is alle leven verborgen, zoals in de vroegere macht en
wonderlijke vermogens alle verzoeking en met haar de val verborgen lag.
De Huishouding van God deel 1
228
[6] Een heer zijn, betekent groot, wijs en machtig zijn; maar wanneer het de mens,
die deemoedig zou moeten zijn, ten deel valt een heer te zijn, waarlijk, dan komt dat
de deemoed duur te staan! Maar heeft de mens zijn heerschappij aan de voeten van
de Heer neergelegd en in plaats daarvan de liefde verkozen en heeft hij zich
daardoor klein gemaakt voor de Heer, luister, dan wordt de deemoed gemakkelijk
voor deze kleine!
[7] Wat moet degene die door zijn deemoed en liefde zich tot eigendom van de Heer
heeft gemaakt, Hem nog geven?! Maar zijn wij eenmaal in de liefde 's Heren
eigendom geworden, wie heeft er dan nog behoefte aan macht?! [8] Gaat dan niet de
kracht van de Heer zondermeer boven alles uit?! Zijn wij echter in de liefde van de
Heer, dan zullen wij ook in de macht en de sterkte van de Heer zijn! En zo zal de
zwakste in de Heer in alles sterker zijn dan degene die vanuit zichzelf de krachtigste
is, en alle elementen zullen zich dan ook naar zijn wil schikken!
[9] Wat baatte mij destijds een dergelijke macht van God? Abels zwakheid in de
Heer woog tegen al mijn macht op! O Heer! Zie, nu vraag ik U niet meer om macht
en kracht, maar om zwakheid vraag ik U, opdat ik in de deemoedige vernietiging
van mijzelf in staat ben U boven alles lief te hebben; want heb ik alleen U in mijn
hart omvat, O Heer, dan is voor mij de gehele wereld en al haar macht en kracht als
een verdampte dauwdruppel, die eens was en nu niet meer is.
[10] O, kinderen! Zie, dat is het, waarom het woord van het dier mij opgewekt
gemaakt heeft; niet omdat ik gedacht zou hebben, dat de Heer mij mijn vroegere
macht en wereldse heerlijkheid weer had verleend, 0 neen, maar omdat ik in mijn
deemoedige zwakte een nieuw eigendom van de liefde van de Heer geworden ben!
Want mijn zwakheid aarzelde de tong van het dier aan te raken; maar het machtige
woord van de Heer sterkte mijn vingertoppen en die maakte de tong van het dier los
om woorden van wijsheid te spreken. 0 kinderen, dat is oneindig veel meer dan de
aard van de hele schepping te begrijpen; het eerste is alleen maar menselijk, maar
het tweede is zuiver goddelijk en niets kan daarmee vergeleken worden!
[11] En nu, kinderen, luister! Tenslotte nog een woord tot jullie gericht. Laat alle
kinderen naderbij treden en eerst een woord van mij aanhoren, dan een woord van
Seth en tenslotte een woord van Henoch, opdat de wijze vermaning van het dier
volledig tot zijn recht komt; daarna zullen Enos en Kenan jullie de dag van morgen
afkondigen en zodra vandaag de zon naar de avond neigt, zullen zij van al het werk
uitrusten. [12] Maar voor we deze streek zullen verlaten, moet ook Asmahal vanaf
zijn drager iets zeggen over dit gebied in vergelijking met de diepte, opdat de
kinderen een levend getuigenis over hun dwaasheid gegeven wordt; dan een kleine
versterking en vervolgens de zegen en het vertrek! Amen."
[13] En meteen naderde Henoch de schare, sprak haar moed in en de kinderen van
de middag traden naderbij en wachtten met grote vrees en beven wat er over hen
heen zou komen. [14] Toen allen een ordelijke, naar leeftijd ingedeelde plaats
hadden ingenomen, ging Adam voor hen staan en begon de navolgende
gedenkwaardige woorden tot hen te richten:
[15] "Kinderen die de streek bewonen waarboven, vanuit mijn woning gezien, de
zon op het midden van de dag staat, zeg mij, de stamvader van alle stamvaderen, of
De Huishouding van God deel 1
229
je het woord goed hebt begrepen, dat een ongeveinsd woord was uit de mond van de
onbedorven natuur van anders sprakeloze dieren!"
[16] En de kinderen beaamden dat en bekenden hun schuld onder een stortvloed van
tranen van berouw. En Adam sprak verder:
[17] "Het komt jullie ten goede, dat jullie je euveldaad berouwen; want de Heer
maakt ernst met zijn volk! En jullie zouden passend berecht zijn geworden en je
schouders zouden met onheil worden beladen als jullie datgene niet berouwd hadden
waarvan dit dier je zojuist afgehouden heeft.
[18] Menen jullie dat je ongehoorzaamheid ophield ongehoorzaamheid te zijn en je
zonden een zonde omdat jullie teruggekomen zijn? Geen sprake van, zeg ik je; want
niet de vrees voor de Heer en nog minder de liefde tot Hem hield jullie ervan af om
je zondige voornemen uit te voeren, neen, de angst voor de kracht van dit tegen
jullie getuigende dier hield je ervan af!
[19] En zodoende werden jullie tot je grote schande door middel van dit dier door de
Heer berecht; want de Heer heeft je je heerlijkheid ontnomen en vulde daarvoor in
de plaats je hart met grote angst en vrees voor datgene dat voor jullie zou moeten
vluchten en wiens heer je zou moeten zijn!
[20] Zie toch eens, hoe deze ongehoorzaamheid jullie tot slaven heeft gemaakt!
[21] Waarlijk, als jullie je misdaad niet hevig berouwd hadden, dan zou dit dier je
tot een wrede rechter zijn geworden! [22] Maar het is niet genoeg dat jullie je daad
berouwen vanwege de grote schande waarmee de Heer je geslagen heeft, of dat
jullie je daad berouwen omdat de Heer een groot deel van Zijn genade aan je heeft
onttrokken en je aan de grenssteen van Zijn erbarmen geplaatst heeft, of omdat de
Heer dit dier, jullie rechter, je tot getuige gesteld heeft en het nu op wonderbaarlijke
wijze heeft opgewekt om als aanklager tegen jullie te spreken. Maar: als jullie je
daad of je voornemen waarachtig willen berouwen, dank dan de Heer met een blij
hart dat Hij je nog behouden heeft in het gericht en ween daarover dat je voor
slechts een ogenblik Zijn zo oneindige, heilige Vaderliefde hebt kunnen vergeten,
terwijl toch dagelijks de zon vanaf de hoge hemel jullie luid toeroept: 'Kinderen,
jullie goede, heilige Vader heeft mij voor je geschapen; erken Zijn grote liefde!' - en
de maan roept jullie toe: 'Kinderen, luister, ter wille van jullie schiep je liefdevolle,
goede, heilige Vader mij tot een trouwe wachter en een constante begeleider van de
aarde, opdat ik voor jullie een voortdurende getuige van Zijn oneindige liefde zou
zijn!' En alle sterren roepen jullie toe: 'O kinderen, ons aantal is groot en eindeloos;
wij zijn voor het merendeel de zonnen van verre werelden, die allen gedeeltelijk met
je wezen overeenkomen, zowel voor ieder atoom afzonderlijk, als in de
verveelvoudiging daarvan tot in het oneindige! Zie, voor jullie zijn wij gemaakt,
voor jullie is de gehele oneindigheid gemaakt! O zie en onderken, hoe machtig,
groot, liefde vol, goed en heilig jullie Vader is!'
[23] En de gehele aarde roept jullie toe: 'O kinderen, luister, ik en alles wat ik draag,
is voor jullie! Als een tedere moeder moet ik je door eindeloze ruimten dragen, je
dagelijks aan mijn steeds toegankelijke borsten laten zuigen, moet ik mij wenden en
keren, opdat het dag en nacht voor je zal worden, opdat je, als kinderen spelend, na
jullie werk rust hebben! O kinderen, wie zou in staat zijn de talrijke werken te tellen
De Huishouding van God deel 1
230
die ik ter wille van jullie in en buiten mij moet verrichten! Zie, zo heeft uit grote
liefde, die boven alles uitgaat, je goede, heilige Vader dat allemaal voor je beschikt!'
[24] O kinderen, vraag het aan het water, - het zal je hetzelfde zeggen; vraag het aan
de dalen, de bergen, zij zullen je hetzelfde zeggen; vraag het aan al het gras, de
planten, de struiken, de bomen, vraag het aan alle dieren, - jullie zullen overal een
en hetzelfde woord vernemen; ja, iedere dauwdruppel zal je hardop verkondigen en
ieder zonnestofje zal je toe fluisteren, dat God J ehova en Heer de goede, liefdevolle,
heilige Vader van ons allemaal is en ons ter volledige vorming heeft gesteld onder
louter liefdevolle, weldoende wonderen van Zijn vaderhart, opdat wij ons op deze
wijze in de liefde tot Hem zouden bekwamen om steeds grotere en nog grotere
weldaden en zaligheden te ontvangen en tenslotte zelfs de meest onuitsprekelijke:
het eeuwige leven in Zijn schoot!
[25] O kinderen, zie, zie hoe goed onze heilige Vader is; hoe konden jullie Hem ook
maar n ogenblik vergeten en dat nog vanwege zo'n onbelangrijke zaak! [26] En
nu, als je je ongehoorzaamheid waarachtig wilt berouwen, daar is het, zoek daarin
en herken de ware reden van je berouw; want al het andere is ijdel en heeft geen nut!
[27] Wij allen zijn aan de eeuwige liefde ontsproten en zijn daarom de kinderen van
een en dezelfde Vader, die in Zijn eeuwige glorie en Zijn oneindige heiligheid en in
Zijn liefde bij ons woont en wij bij Hem. Daarom moet ook aan Zijn liefde ons alles
gelegen zijn. Want alleen in en door de liefde zijn wij Zijn kinderen; alleen door de
liefde kunnen wij Hem als God en Heer waardig prijzen; door de liefde kunnen wij
Hem leren kennen; in de liefde kunnen wij Hem naderen en allen zo, door en in de
liefde, leven en het eeuwige leven vinden en behouden.
[28] God is in Zijn heiligheid niet toegankelijk, in Zijn wijsheid ondoorgrondelijk,
in Zijn genade onmetelijk, in Zijn macht boven alles vreselijk, in Zijn kracht voor
eeuwig onoverwinnelijk. Zijn licht is het licht van alle lichten en Zijn vuur het vuur
van alle vuren. En zodoende is Hij in alles een onaantastbare en ook zeer onkenbare
God, die ons niet wil en ons eeuwig van Zich afstoot; maar juist deze God is ook de
allerhoogste liefde Zelf. Deze liefde verzacht Zijn goddelijkheid zozeer dat Hij ons
wil; en als wij van Hem houden, dan stort Hij door de liefde Zich vanuit al Zijn
goddelijkheid in ons uit en maakt ons tot Zijn kinderen, en maakt Zich dan aan ons
kenbaar als de beste, meest liefdevolle, heilige Vader in alles waarnaar wij maar in
staat zijn te kijken, om Hem steeds meer lief te hebben, om vreugde in Hem te
scheppen en zelfs Hem tenslotte in het vrije, eeuwige leven als zodanig volledig te
zien. [29] Bedenk daarom goed, kinderen, wie en wat God is, - en wie en wat onze
heilige Vader is en handel getrouw daarnaar! Amen."
Hoofdstuk 69: Seths troostende woorden
[1] En zie, toen de kinderen zulke woorden uit de mond van Adam hadden gehoord,
sloegen zij zich op de borst en weenden bittere tranen van berouw, zodat zij
nauwelijks te kalmeren waren. Want zij zagen nu wel in wat zij verloren hadden;
maar zij zagen geen uitweg om het verlorene weer terug te krijgen en zij waanden
zich reeds volledig veroordeeld. [2] Toen Adam nu hun diepe berouw zag, zei hij
De Huishouding van God deel 1
231
tegen Seth: "Luister, mijn geliefde zoon, sta op, doe je mond open en verhef hun
harten vol vrede en liefde tot J ehova! Amen."
[3] En onmiddellijk stond Seth op en begon de hier volgende zeer gedenkwaardige
woorden tot hen te spreken: "Luister, kinderen, die hier voor onze ogen en oren
terechte tranen van berouw wenen! Onze God en heilige Vader is weliswaar een
zeer rechtvaardige God, maar ook een met alle liefde vervulde Vader vol van
erbarmen. Bedenk, dat wij geen handeling kunnen uitvoeren, waar God zich als God
zorgen over maakt en Hem tegen zou kunnen staan; want wat is er in de grond van
de zaak voor een verschil tussen het vernietigen van een zonnestofje of van een
wereld?! [4] Met betrekking tot God is zowel het ene als het andere een volkomen
niets, - zoals ook wij allen tezamen niets zijn tegenover Hem. Hoe echter kon of
wilde het niets iets aandoen aan het niets, dat ten opzichte van God iets belangrijks
zou kunnen voorstellen,
[5] Evenals het ons ook niet raakt wat die bijna geheel onzichtbare diertjes doen
onder een rottend minuscuul blaadje dat door een zacht briesje van het mos
weggevoerd werd en met een daaraan hangend dauwdruppeltje in zee viel! Toch
staat deze vergelijking in bijna geen vergelijk met hoe oneindig veel minder een
hele wereld, met ons erbij, voorstelt ten opzichte van God. En zo zijn wij en al ons
doen en laten zo goed als helemaal niets tegenover God.
[6] Maar luister! J uist deze God heeft iets, dat Hem zeer ter harte gaat en dit ene is
nu juist Zijn eigen, eeuwige liefde zelf, waardoor wij - en alle dingen ten behoeve
van ons - ontstaan zijn. Door en in deze liefde is God onze Vader en zijn wij Zijn
kinderen. In deze liefde bekommert Hij Zich met evenveel zorgvuldigheid om zowel
het minst beduidende alsook om het allergrootste; en zo maakt ook in Zijn zorgende
liefde voor alle dingen Zijn onmiskenbare goddelijkheid en vaderlijke liefde zich
bekend. [7] Vandaar dat het Gods liefde ook niet onverschillig laat of wij zus of zo
handelen. Als wij weliswaar de Liefde op zich beschouwen, dan is het daar zo mee
gesteld, dat zij blind is voor alle handelingen van haar kinderen, net als een tedere
moeder dat is ten opzichte van haar zuigeling; maar God zou zonder liefde geen
God zijn en de Liefde zou zonder God geen Liefde zijn. En zo zijn God en Zijn
liefde n wezen en is God machtig in Zijn liefde en de Liefde heilig door God. En
deze aldus enige God is alles tezamen genomen onze meest liefdevolle, heilige
Vader, zoals wij Zijn kinderen zijn, volkomen naar Zijn evenbeeld, omdat ook wij
een hart en daarin een geest van de liefde hebben, evenals in ons gehele wezen een
levende ziel met een volledig verstand woont en ook het verstand op zich gelijk is
aan het wezen van God en de liefde van de geest in het hart met haar vrije wil gelijk
is aan de liefde in God. En wanneer uit de ziel en uit de geest door de vrije wil het
wezen n geheel wordt, dan gelijken ook wij in alles volkomen op God en zijn
bijgevolg eerst dan Zijn kinderen.
[8] Zoals evenwel God voor ons alleen in de liefde God is en ons aller liefdevolle,
heilige Vader, zo kunnen ook wij slechts in de liefde Zijn kinderen worden. De
vereniging van God met Zijn liefde is echter gelijk aan de gehoorzaamheid. Als wij
nu in ons lichtzinnige verstand de bewust waargenomen dringende verzoeken van de
geest gehoorzamen en zodoende het licht met de liefde verenigen, dan worden wij
De Huishouding van God deel 1
232
daardoor kinderen van de liefde vol wijsheid, vol van het eeuwige leven en God
welgevallig. [9] Dus, lieve kinderen, zie: omdat jullie vanuit je lichtzinnige verstand
ontrouw geworden zijn aan je innerlijke liefde uit God in je, werden jullie
ongehoorzaam in je ziel als je heiligdom, en dus ook aan de liefde in God. J e liefde
heeft zich toen teruggetrokken; jullie leefden alleen in je ziel, strevend naar
uiterlijke expansie (indien het mogelijk zou zijn tot in het oneindige). Oordeel nu
zelf en zeg me wat vaster is: een zich naar alle kanten uitbreidende nevel, zelfs
wanneer zijn vluchtige grootte hele werelddelen omhult, of een klein, rond, op een
dauwdruppel lijkend doorzichtig steentje! Zie, daarin ligt de reden van je angst en
de grond van je blindheid!
[10] Is dat steentje niet zodanig vast, dat niemand in staat is het te verbrijzelen en
weerstaat het niet iedere storm, iedere druk, iedere slag?! J a, jullie zagen weliswaar
de tijger een machtige stier in n ogenblik in kleine stukken scheuren; maar
waarlijk, als deze tijger op een steentje nauwelijks groter dan een ei zou hebben
gebeten, dan zou het met zijn ergste wapen gebeurd zijn! En als hij het in zijn geheel
zou hebben ingeslikt, dan zou hij zijn dood verslonden hebben en gedurende zijn
ontbinding zou het steentje ongeschonden gebleven zijn! [11] Zie kinderen, dat
steentje lijkt op de mens in zijn gehoorzaamheid, maar de nevel op de zuivere, op
het uiterlijk gerichte verstandsmens! Gebeurt het niet zo, dat wanneer de wind de
nevelen bijeendrijft zich daaruit waterdruppels vormen en wanneer verscheidene en
vele van die druppels tezamen vloeien, zij tenslotte een meer vormen?! Indien in de
diepte het grote gewicht van de watermassa een zeer grote druk uitoefent, dan
grijpen onder invloed van zo'n druk uiteindelijk zijn deeltjes ineen en vormen een
doorzichtige steen, die dan een vaste stralende steen, gelijk een diamant, is en een
groot symbool van de terugkerende gehoorzaamheid door het ware berouw.
[12] Zie, jullie zijn door je ongehoorzaamheid tot een nevel geworden! Maar er
kwamen allerlei winden en duwden en verontrustten je van alle kanten. J ullie
ondervonden de druk en huilden tranen van smart. Zie, dat is de regen! Maar het is
niet genoeg dat je net als de enkele druppel tot water werd, maar jullie moesten een
meer vormen in je berouw. Dat zijn jullie nu geworden. Dat drukt je nu weliswaar
meer dan vroeger in de diepte van je leven; maar luister en kijk en begrijp het goed:
juist door deze huidige, laatste druk heeft je tweevoudige leven net als de
waterdeeltjes zich weer aaneengesloten en heeft zich een nieuwe steen des levens
van de ware wijsheid in je gevormd. Wees daarom blij en vol goede moed; want wij
zijn niet gekomen om jullie te verderven, maar opdat jullie een nieuw leven in de
ware liefde tot God, ons aller, meest heilige Vader, zullen krijgen. Amen."
[13] (N.B. Luister, dat is de zogenaamde steen der wijzen, die de wereld nooit in
staat is te vinden, noch ooit zal vinden!)
Hoofdstuk 70: Henoch predikt over de liefde
[1] Toen nu de kinderen zulke lieflijke, wijze woorden uit de mond van Seth hadden
vernomen, hieven zij hun hoofden op, keken omhoog en dankten Mij en prezen Mij
uit volle borst dat Ik Seth gewekt had en door zijn mond hun zo'n wonderbaarlijke,
De Huishouding van God deel 1
233
heilzame troost verkondigen liet. [2] Adam, die eveneens ontroerd was, zei: "Van
mij hebben jullie een onderrichtend woord ontvangen en van Seth een gepast woord
van troost; bereid je dan nu voor en open wijd je harten om ook een woord des
levens uit de mond van Henoch te ontvangen! Door mij zijn jullie een bemeste
akker geworden die Seth los heeft gemaakt met zijn tong; maar het levende zaad ligt
nog niet in de voren van je bereidwillig gemaakte hart. Henoch is van boven af als
zaaier aangesteld; ontvang van hem het zaad des levens! Amen."
[3] En Henoch stond meteen op, wendde zich in zijn hart tot Mij en smeekte Mij in
zijn liefde, die onbeschrijfelijk groot was, om erbarming en genade, opdat Ik hem
zou vervullen met woorden van het leven, zodat zij die in Mijn naam hadden
getreurd en gehuild omdat zij door hun ijdele onderneming ontrouw waren
geworden, weer opgewekt zouden mogen worden.
[4] En onmiddellijk wekte Ik Henochs hart helemaal op; hij bemerkte meteen dat
een helder licht in zijn hart opvlamde en zag voor de eerste keer een fel vurig schrift
in zijn ziel en daaraan herkende hij, dat het een levend woord uit Mij was. Hij
dankte Mij innig, opende eindelijk zijn mond en begon de volgende, uiterst
gedenkwaardige woorden tot allen te richten:
[5] "O vaderen en jullie kinderen van de middag! Luister allen naar wat de Heer,
onze God en heilige Vader, zegt!" [6] En zie, toen de vaderen een dergelijke
dubbele aanhef hadden gehoord, verbaasde het hen een beetje dat zij er nu ook,
samen met deze kinderen van de middag, bij betrokken zouden worden.
[7] Maar Henoch zei: "O vaderen, moeten jullie dan van het leven worden
uitgesloten wanneer deze kinderen van de middag het leven ontvangen?! Want nu
spreek niet ik, maar Hij, die het Leven heeft en Leven geeft door ieder woord dat uit
Zijn oneindige Liefde stamt, spreekt met mijn mond!"
[8] Seth stond onmiddellijk op en zei vlug: "0 Henoch, dat zij verre van ons allen!
Luister, wij weten heel goed waaraan het ons geweldig mankeert; spreek dus verder
en geef het ons, opdat ook wij tot het leven mogen geraken! Amen."
[9] En zo begon Henoch nu de wezenlijke woorden te spreken: "Het is waar, de
akker is gemest en de voren zijn in de grond getrokken; maar het zaad ontbreekt nog
in de groeven. Vanwaar zullen wij echter het zaad nemen om het ter ontkieming in
de voren te leggen, opdat daaruit een levende vrucht zal gedijen?
[10] O vaderen en kinderen van de middag! Het zaad is de liefde; de liefde is het
leven en het leven is het Woord. Maar het Woord heeft in alle eeuwigheid in God
gewoond. God Zelf was in het Woord, zoals het Woord was in Hem. Alle dingen en
wijzelf zijn ontstaan uit dit Woord en dit Woord kan niemand uitspreken dan God
alleen. Maar dit Woord is de eigenlijke naam van God en niemand kan deze Naam
uitspreken en deze Naam is de oneindige liefde van de meest heilige Vader en wij
moeten deze liefde in ons herkennen en dan met deze liefde uit alle kracht en macht
Diegene beminnen aan Wiens liefde wij en al het andere het overheerlijke bestaan te
danken hebben.
[11] Maar het eeuwige leven is datgene wat wij als zodanig herkennen in de liefde
tot God, dat wil zeggen: dat wij de liefde leren kennen door onze liefde tot God,
onze meest heilige Vader, en het eeuwige leven in haar beseffen.
De Huishouding van God deel 1
234
[12] Wanneer wij onze lijfelijke ogen beschouwen en gewaarworden welke grote
afstanden wij met ze kunnen bereiken, dan is het toch duidelijk dat ons zo'n licht
niet gegeven werd om stil te staan, maar om te lopen en bezig te zijn. Maar wie zou
er aan kunnen twijfelen dat iemand het aanschouwde doel zou kunnen bereiken,
terwijl hij daartoe ook nog voorzien is van twee voeten die hem bij het aanschouwde
doel kunnen brengen?! [13] Aangezien ons echter het zien door innerlijk voelen net
zo goed is gegeven als onze ogen en onze voeten en wij door middel van dit zien de
liefde in ons waarnemen, hebben wij immers ook evenals de voeten van ons lichaam
de vrije wil, waardoor wij dit doel van alle leven krachtdadig nastreven en ons
gehele wezen naar de liefde toe kunnen brengen om dat wezen dan geheel door haar
te laten omvatten, opdat dat door en door levend wordt.
[14] En hebben wij dat volbracht, waarom zou dat eeuwige leven dan niet van ons
zijn, zoals het licht van de lichamelijke ogen van ons is?! Of denk je dat dit leven
een begoocheling is? Dan vraag ik: zijn alle dingen die wij zien dat dan voor ons, en
omgekeerd?! [15] Maar indien wij reeds de bast niet voor een begoocheling kunnen
houden, wie zou het dan nog in zijn hoofd kunnen halen om het hout en de
binnenste kern van het leven voor een begoocheling te houden?!
[16] Of menen jullie dat de Heer alleen maar levende machines om gras en vlees te
eten heeft geschapen om Zich misschien daarmee te vermaken?! 0 waarlijk, Zijn
allerhoogste wijsheid zal toch wel tot een hoger vermaak in staat zijn dan dat zij
genoopt zou zijn voor Zichzelf grasetende machines te scheppen, om dan
vergenoegd te kunnen gadeslaan hoe deze het gras en nog andere dingen in
stinkende mest omzetten! O schande van het ongeloof!
[17] Of denken jullie in de grote bekrompenheid van je denkbeelden, dat indien je
iets maakt en een aan beperkingen gebonden werk voortbrengt - zowel in tijd als in
ruimte -, ook God, de Oneindige, evenals jullie tot beperkte denkbeelden in staat
zou zijn?! O, wat een onhebbelijkheid tegenover de heiligheid van God!
[18] O toon mij het schepsel dat jullie geheel zouden kunnen vernietigen! Toon mij
iets dat het oneindige niet in zich zou bevatten! Deel in je geest het kleinste stofje en
toon me dan de laatste deeltjes waarop geen verdere deling zou kunnen worden
toegepast, - of toon mij een zaadkorrel die niet in staat zou zijn zich tot in het
oneindige te vermenigvuldigen! [19] Omdat deze nietige dingen ons reeds de
oneindigheid van de goddelijke denkbeelden tonen, hoe dwaas en bovenal blind zou
het zijn om alleen maar te denken dat God met dat wezen dat Hij met het levende
gevoel van het eeuwige leven in de liefde tot Hem heel goed bedeeld heeft, een in de
tijd beperkt denkbeeld zou hebben verbonden, - Hij, de Oneindige, de boven alles
Verhevene, de Heilige, Eeuwige vol van liefde en alle leven!
[20] O vaderen en jullie kinderen van de middag, hoor deze woorden aan; zij komen
uit de heilige hoogte van de liefdevolste Vader!
[21] Wij hebben geen enkel gebod buiten dat van het eeuwige leven en dat is de
liefde en het luidt: 'J e zult Mij, je God en heilige Vader liefhebben uit en met al de
liefde die Ik je in eeuwigheid gaf tot eeuwig leven en als eeuwig Leven! Als je Mij
liefhebt, verbind je je weer met Mij en aan je leven zal nooit een einde komen; maar
laat je dat na, dan scheid je je van het leven. J e leven zal daarna weliswaar niet
De Huishouding van God deel 1
235
ophouden; ook zal Ik daarom voor eeuwig niet ophouden voor jou een richtende
God te zijn. En zul je ook, als je van Mijn leven gescheiden bent, door de eeuwige
ruimten van de diepten van Mijn toorn vallen, waarlijk, buiten Mij zal jouw eeuwige
val niet zijn! Mij, je God, zul je nooit kwijt raken; maar je liefdevolle, beste, heilige
Vader en met Hem een eeuwig, vrij, gelukzalig leven, zie, dat zul je verliezen!'
[22] 0 vaderen en jullie kinderen van de middag! Dit ene gebod hebben wij; dat is
ieder kind reeds diep in zijn hart geschreven. Dit gebod is het levende zaad dat je
allemaal in je harten moet zaaien, indien je wilt leven als kinderen van een heilige
Vader, die God is, heilig, heilig, heilig van eeuwigheid tot eeuwigheid.
[23] J ullie vaderen hebben weliswaar veel gesproken over gehoorzaamheid en
hebben daardoor de harten van deze kinderen zeer goed losgewoeld; ik zeg echter,
wie liefheeft, kan het goed zonder de gehoorzaamheid stellen. Is de gehoorzaamheid
dan niet de geestelijke weg naar de liefde, die het doel van al het leven is?! Maar
heeft iemand op deze weg het doel bereikt, zeg me, waarom zou hij daarna die weg
nog bewandelen?! [24] Dus, indien iemand nog ver van het doel is verwijderd, doet
hij er goed aan dat hij zolang voortgaat, tot hij dat doel bereikt heeft; maar heeft hij
het bereikt, dan moet hij het met al zijn krachten omarmen en het vasthouden, dat
wil zeggen: laat hem God boven alles liefhebben, dan heeft hij alles gekregen. Hij
heeft de Vader van het leven voor eeuwig gevonden en aan zijn vrijheid zal
voortaan geen einde komen.
[25] En daarom, vaderen en kinderen, neem nu dit kostbare zaad van het leven met
je mee! God Zelf heeft het mij voor je gegeven. O liefde! J ij bent dit levende zaad;
doe dan de harten van de zwakken en de doden weer herleven! Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 71: Sethlahems verlangen naar de ware wijsheid
[1] En luister, deze woorden hadden bijna allen met stomheid geslagen; want zij
begrepen de rede van Henoch nu heel goed en dachten bij zichzelf alleen maar na
over al de dwalingen waarmee zij allen tot nu toe zo zeer behept waren. En ook de
ogen van hun kinderen gingen wijd open; zij herkenden zichzelf en Mij hoe langer
hoe meer door de in hen ontwakende liefde. En pas nu begrepen de
hoofdstamkinderen, van Adam tot J ared, de woorden die Henoch in de grot had
gesproken en ze doorgrondden volledig de zin van de grot. En Adam dacht veel na
over de opgang van de zon en begreep deze. Seth stond echter op, richtte zijn blik
naar de hemel en dankte Mij voor dit grote geschenk; en allen die aanwezig waren,
volgden zijn voorbeeld en in hun hart loofden en prezen ze Mij in hoge mate.
[2] En van de kinderen van de middag, uit de lijn van Seth en Enos, stapte op
Henoch af, boog diep voor hem en zei: "Henoch, zie, in naam van allen sta ik hier
voor je; mijn naam is Sethlahem (dat betekent: 'Een met wijsheid hoogst begaafde
zoon van Seth').
[3] Ten eerste wil ik door jou de hoogst verschuldigde dank betuigen aan de heilige
Gever van een dergelijke grote genade. Want jij bent de Heer het meest nabij en je
hebt Zijn levende woord; daarom is het wel het meest gevoeglijk dat jij de
gebrekkigheid van onze zwakke dank voor zo'n grote weldaad tegenover de Heer
De Huishouding van God deel 1
236
aanvult. Daar ik de wijsheid gekregen heb van de Heer, deed ik wat deze mij leerde
en kon ook niet meer doen omdat mijn wijsheid hetgeen ik deed, toereikend vond.
Maar wat jij ons leerde toen je sprak over het leven, is meer dan alle wijsheid van
alle mensen samen; het is de wortel van al het leven en de eeuwige grond van alle
wijsheid, - ja, het is God, die jij hier verkondigt! En zie, mijn wijsheid reikt niet
zover om Hem de juiste dank te betuigen; doe jij in mijn plaats wat gepast is! Het
andere echter waarom ik jou wilde spreken, is, dat jij me zou willen toestaan bij jou
in de leer te gaan, opdat jij mij de weg zou kunnen leren die je zelf bent gegaan en
waarbij je zo diepgaand het leven uit God ten deel gevallen is. [4] O Henoch, neem
mij deze dubbele vraag niet kwalijk; want mijn wijsheid zegt me dat jij een ware
ziener Gods bent. Want de liefde van de Allerhoogste heeft je hart gevuld en je tong
werd aangeraakt door het vuur dat zeer machtig aan de vinger van God ontspringt.
O, toon nu aan Sethlahem, hoe en wanneer je dat ten deel viel! Amen."
[5] Onmiddellijk stond Henoch op en zei: "Luister Sethlahem, waartoe die roem?!
Heb je dan de wijsheid ontvangen om met haar naar buiten te treden om datgene te
roemen wat niet het roemen waard is, en weet je niet Hem te roemen aan wie alleen
toch alle roem toekomt?! Of meen je dat het leven zich ook laat leren, zoals een
dergelijke wijsheid die je met een koud hart hebt geleerd, opdat je een meester in de
wijsheid zou worden?! [6] O Sethlahem, Sethlahem, zie toe, dat je niet verstikt in
jouw ijdele weetgierigheid!
[7] Hier zie je een vijgenboom en daar een boom vol met reeds half rijpe pruimen!
Wat denk je, als nu de pruimenboom op school ging bij de vijgenboom om van hem
de kunst te leren in plaats van pruimen ook vijgen aan zijn takken te dragen net als
de vijgenboom, - zal iets dergelijks wel ooit naar behoren kunnen gebeuren?
[8] Zeker, indien je wijsheid ergens tot enig nut strekt, moet zij je ogenblikkelijk
overtuigend duidelijk maken dat zoiets in der eeuwigheid niet mogelijk zal zijn!
[9] Maar als iemand enten met zaden van een vijgenboom neemt, dan de
pruimenboom aan alle kanten snoeit, de stompjes van de takken splijt en vervolgens
de enten er insteekt en ze zorgvuldig met aarde en hars omwindt, zal al spoedig het
sap van de pruimenboom in de vijgenenten omgevormd worden tot het leven van de
vijgenboom. En zo zullen dan na niet al te lange tijd op de zo veranderde
pruimenboom edele vijgen te voorschijn komen.
[10] Allang leerde je wijsheid je dat te doen; hoe kan het dan, dat zij je niet ook
geleerd heeft de Heer met al je krachten lief te hebben, opdat jij als vrucht in plaats
van pruimen ook vijgen van het leven voortgebracht zou hebben?!
[11] Maar ik zeg je Sethlahem, zie, Adam heeft jullie gesnoeid, zoals al je kinderen
en broeders, Seth heeft jullie gespleten en door mij heeft de Heer nu de enten van
het eeuwige leven in je gestoken; zoek nu door je wederzijdse werken der liefde
verse aarde en hars en bevestig het leven goed in jullie door het geloof, dan zul je
ook al spoedig datgene vinden wat je nu vruchteloos bij mij tracht te leren!
[12] Ga nu en doe, dan zul je leven! Amen."
[13] Toen Sethlahem die woorden had gehoord, sloeg hij zich op zijn borst en zei:
"O Henoch, ik erken de grote waarheid in je woorden, maar jij hebt makkelijk
praten omdat jij haar al hebt; want de Heer heeft haar uit Zichzelf voor niets aan jou
De Huishouding van God deel 1
237
gegeven, zonder dat je daarvoor hetzelfde hoefde te doen wat je mij nu opgedragen
hebt te doen! O zie, in geborgenheid is het goed rusten en zonder onderpand is het
goed nemen; alleen zo is het niet bij mij! Al heel lang werk ik en worstel ik niet
aflatend voor datgene wat jou zonder moeite ten deel gevallen is; maar het is
tevergeefs! Voor mij is de hemel met stenen versperd en het zou gemakkelijker zijn
om in de aarde een gat te graven dat zou kunnen reiken tot waar geen aarde meer is,
dan ook maar een enkel dauwdruppeltje leven van de liefde van boven op te vangen.
[14] Het is echt zo, - ga maar naar de eerbiedwaardige vaderen, opdat zij voor jou
over mij getuigen! Zijn zij door hun stand niet allemaal hoger dan jij en daardoor
natuurlijk ook de Heer meer nabij dan jij dat bent? Maar waarom blijft de Heer verre
van hen en wandelt met jou, hand in hand?
[15] O Henoch, indien dit alles in jou niet als een vrije, geenszins verdiende zaak
van boven door de heilige Vader aan jou gegeven was, waarlijk, dan zou je tot op dit
ogenblik spreken zo als ik, klagend over de geweldige zielendorst en -honger!
[16] Of denk je dat ik niet zou weten dat geen enkele boom iets aan een andere leren
kan? Wel, daarvoor zou ik jouw woorden kunnen ontberen; maar als wij aan
kinderen datgene moeten leren waaraan zij behoefte hebben - zoals: lopen, spreken,
werken -, om hen daarmee het spoor van de allerhoogste God begrijpelijk te kunnen
tonen, zeg mij, zijn wij dan meer ten opzichte van God, dan onze kinderen zijn ten
opzichte van ons?! Ik geloof, dat wij oneindig maal minder zijn ten opzichte van
Hem! Hoe zou en kon dan de weg anders dan via de weg van het onderricht aan ons
worden getoond, zoals het bij alle kinderen het geval is?!
[17] O Henoch, jij dacht makkelijk van mij af te komen, door mij op de
broederliefde en de liefde van God te wijzen; maar het zal niet zo gemakkelijk gaan
als je denkt om van mij af te komen! Ik wil dat alles eerst wel eens van tevoren bij
jou zien, voordat ik het zal aannemen! [18] Maar in je korte afschepen schijnt nu
juist niet de hoogste graad van naastenliefde opgesloten te liggen; wanneer echter de
naastenliefde een nevenstraal van de liefde tot God is, dan weet ik niet waar ik jouw
Godsliefde voor moet houden!
[19] Pas maar op, dat je misschien niet spoedig zelf alleen je allernaaste wordt!
[20] Is het juist, dat door iemands woorden een ander gergerd wordt?! Zie, hoezeer
ook mij je eerste woorden stichtten, zozeer heeft mij je huidige woord ook gergerd!
Want ik weet wel dat jij een ziener van God bent en dat je het levende woord hebt -
als ik dat niet zou weten, zou ik nooit naar je toe komen om een dergelijk heiligdom
in jou te prijzen! -; maar omdat je mij daarover berispte, vraag ik me toch af: wie
heeft je opgedragen, zoiets op je te nemen en mij daarover te berispen?
[21] O zie, het is niet aardig, de hongerige, dorstige en wenende broeder in God zo
kort af te wijzen! [22] Geduld komt op de eerste plaats en deemoed is de ziel van de
liefde! Henoch, ik weet dat je in beiden een meester bent; waarom wijs je me terecht
en schijn je je hart voor mij gesloten te hebben? Ik heb je toch geen leed
toegebracht! Keer daarom om en wees voor mij een broeder in God in plaats van
een koude, droge wegwijzer! Amen."
[23] Nadat Henoch dit glimlachend en met de grootste gelatenheid van Sethlahem
gehoord had, stond hij weer op en antwoordde als volgt:
De Huishouding van God deel 1
238
[24] "Sethlahem, kijk, als het zo zou zijn als je blijkens je woorden meent, waarlijk,
dan had je mij allang wenend aan je voeten gezien, maar zo is het niet!
[25] Opdat je echter vanwege mijn niet begrepen woorden niet ten onrechte
gergerd je woning betreden zult, kalmeer daarom je hart en luister wat ik je te
zeggen heb: Sethlahem, kijk in de blauwe verte en zeg me van het gras, de planten,
bomen en struiken van welke soort en klasse ze zijn; zijn ze net als hier, of zijn ze
anders, [26] wat voor gesteente, wat voor aarde en wat voor bronnen; zijn ze net als
hier, of zijn ze anders! Door welke levende wezens is dat verre land bewoond? Zijn
daar misschien ook mensen? En wat is het dat zij nu aan het doen zijn?
[27] Luister, Sethlahem, uit je zwijgen maak ik op dat je dat niet weet! Maar nu
vraag ik je: wat is de geschiktste manier om aan dergelijke kennis te komen?
[28] Stel het geval dat ikzelf daar reeds geweest zou zijn en daar alles zelf had
bekeken. Maar het zou zo beschikt zijn dat de vaderen mij in jouw aanwezigheid
daarover zouden uithoren en ik hun de blauwe verte zou onthullen. Als jij dat echter
horen zou en niets zou weten omtrent het hoe, waarvandaan en waardoor, zei je dan
tegen mij: 'Luister, wat jij me nu verteld hebt, bevalt mij bijzonder goed! Ook ik zou
graag over de verre streken willen spreken zoals jij; zie, ik wil daarom bij jou in de
leer gaan, opdat ik van jou leer daarover te spreken!' Waarop ik jou dan weer zou
antwoorden: 'Luister, zoiets laat zich door een innerlijke zienswijze niet leren aan
degene die naar een innerlijke overtuiging streeft, - en wat een moeizame weg tot
zuivere kennis zou dat zijn en hoe onvruchtbaar!
[29] Maar kijk, daar over deze berg leidt de kortste weg daarheen! Neem de moeite
om daarheen te gaan en wees ervan verzekerd dat je in drie dagen weer hier bent en
dat je net als ik gesprekken vol waarheid daarover zult kunnen voeren, terwijl je
anders in geen jaren zou kunnen leren om dergelijke gesprekken uit innerlijke
levenskracht te voeren!' [30] Nu zou je echter weer bij mij komen en zou je mij
vanwege zo'n korte, maar goede raad vol waarheid, van een gebrek aan liefde willen
beschuldigen! Ga bij jezelf na hoe zich een dergelijke beschuldiging van
liefdeloosheid verhoudt tot een raad waarmee je zeker in drie dagen datgene kunt
bereiken wat duizenden jaren je anders wel nauwelijks zouden kunnen geven?!
[31] Zie, daar heb je met al je wijsheid een flinke slag in de lucht geslagen!
[32] De weg is je getoond. Heb je de moed niet die alleen te bewandelen, kom dan
en vraag me of ik je als broeder met alle liefde begeleiden zal of niet; maar ik geloof
dat je daarin moeilijk een grond tot klagen zult vinden!
[33] Maar als ik volgens jouw dwaas verlangen zou willen handelen, zie, dan moest
ik je wel eerder vijandig gezind zijn om in staat te zijn, in mijn verdorvenheid jou,
mijn lieve, arme broeder in God en Adam, te bedriegen! [34] Zie, het weten zal je
ten eeuwige dage niet van nut zijn voor het leven; maar als je naar waarheid zult
handelen, zul je de getuigenis van de waarheid vinden en het zal het getuigenis van
de liefde zijn - en de liefde het eeuwige leven in God! Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 72: De wijsheid van Sethlahem en de wijsheid van Asmahal
De Huishouding van God deel 1
239
[1] En toen Sethlahem die woorden had gehoord, viel hij voor Henoch neer en zei:
"0 Henoch, jouw grote wijsheid heeft mij vernietigd, zodat het mij nu voorkomt
alsof ik nooit heb bestaan; maar ik merk dat ik nu in mijn ondergang meer begrijp
dan tevoren in mijn wijsheid. Neem daarom mijn dank aan voor zo'n geduld met mij
van jouw zijde en omdat je niet boos werd over mijn grote dwaasheid die mij zo
brutaal liet worden, dat ik het waagde voor jouw door liefde verlichte gelaat te
treden en met je te twisten, jij die een levend werktuig in de hand van de almachtige,
heilige Vader bent! [2] Zie, mijn ogen heb je weliswaar blind gemaakt en ik zie nog
niet in wat het juiste is; maar ik neem nu een ander licht in mij waar, dat mij een
nieuw pad toont, weliswaar nog flauw verlicht, maar een pad dat mij in een ogenblik
verder zal voeren dan het vruchteloze licht van mijn ogen mij in vele, ja reeds zeer
vele jaren ooit heeft gebracht.
[3] O Henoch, mocht mijn voet ergens op dit nieuwe pad een zeer mulle plek
aantreffen, laat me dan bij je komen, opdat je me kunt tonen of ik de juiste weg
bewandel. [4] O Henoch, roep me, wanneer je mij in mijn blindheid een vergissing
zult zien maken! Amen."
[5] En Henoch antwoordde hem: "O Sethlahem! Zie, je hebt zo'n redelijke wil en je
bent zo vol goede ijver, dat je daarvoor lof toekomt; maar n ding is nog op je aan
te merken en dat is, dat je datgene wat alleen God, ons aller heilige Vader, aan zijn
kinderen geven kan, bij mij zoekt, die eveneens slechts een zwak mens is, en je
zodoende het werktuig in plaats van de Meester prijst!
[6] Denk je dan, dat je beter van mij iets af kunt smeken dan van de oneindige liefde
en het erbarmen van de eeuwige, heilige Vader?! O Sethlahem, laat je nooit in
verwarring brengen door de verborgen dwaasheid van je hart en wend je niet eerder
tot de mensen, dan voordat je je vol liefde en berouw in je diepste oergrond tot God
gewend hebt! En mocht je gedurende langere tijd niet verhoord worden, bedenk dan
in de eerste plaats, dat zelfs de meest goede mensen ten opzichte van God louter
boos en liefdeloos zijn en dat God je toch allang alles zal geven, voordat zelfs de
meest medelijdende mens je ook maar n blik waardig keurt.
[7] Wat ons betreft, wij zijn immers toch al op bevel van God, onze heilige, goede
Vader bij jullie gekomen en zullen op grond van Zijn liefde in ons, onze ogen
nimmer van je afwenden. Hef daarom je hart omhoog en bemin de heilige Vader
met al je krachten, dan zul je leven; want een dergelijke liefde zal je in n ogenblik
meer leren dan alle goede en wijze mensen in vele honderden jaren. Zie, nu heb je
alles wat je voorlopig nodig hebt; handel en wandel in de liefde tot God! Amen."
[8] Na deze woorden boog Sethlahem voor de vaderen en trad dankbaar terug en
voelde veel vreugde in zich opkomen en prees Mij daarvoor in zijn hart.
[9] Hierna keerde Henoch zich nog tot Adam en zei: "Lieve vader, wees niet boos,
dat ik je hier langer ophield dan je voor mij voorzien had; maar zie, de Heer richt
Zijn gaven van liefde niet naar onze tijdrekening, maar wanneer Hij het geven wil,
dan geeft Hij het en altijd zij Hem, de grote, heilige Gever, onze volste dank, prijs,
lof en eer! Amen." [10] En Adam antwoordde: "0 beste Henoch, wees onbezorgd;
wij allen weten toch immers dat wat de Heer doet, altijd welgedaan is! Amen."
De Huishouding van God deel 1
240
[11] En Seth stemde daar meteen hardop mee in en voegde daar tenslotte nog aan
toe: "En altijd op precies het juiste moment! Amen."
[12] Nogmaals stond Adam op en zei, terwijl hij zich tot Henoch wendde: "Henoch,
nu laten wij meteen Asmahal beginnen, ten eerste, omdat hij aan de beurt is en ten
tweede, opdat hij ons daarmee zijn opvatting over het fraaie tafereel dat deze
omgeving biedt laat weten en tenslotte ons zegt hoe hij dit alles heeft ervaren.
Daarna zullen wij ons onmiddellijk gereedmaken om verder te reizen en we zullen
nog een korte uitnodiging aan de kinderen van de avond en die van middernacht uit
laten gaan, om ons tenslotte op weg naar huis te begeven. Amen."
[13] En Henoch verzocht Asmahal om aan zijn deel te beginnen.
[14] En zie, terstond stapte het dier met zijn berijder naar voren. Maar de kinderen
van de middag spraken over verschillende dingen nogal luid met elkaar; het dier
brulde meteen driemaal achtereen zo hard, dat een geweldige angst hen allen
aangreep en hun stemmen in het diepste stilzwijgen verzonken. [15] Nadat de orde
hersteld was, verstomde het dier ogenblikkelijk en Asmahal begon met een
welluidende stem de volgende, zeer merkwaardige woorden uit te spreken:
[16] "O zeer waardige vaderen der vaderen der aarde! Wat moet en wat zou ik, die
de duistere diepte van de dood sinds kort ternauwernood ontvloden ben, op deze zo
heilige hoogten nu zeggen, terwijl alles - vol wonderen, vol genade, vol leven - het
krachtigste woord op mijn bevende tong doet verstarren?! [17] Het heerlijke tafereel
van deze omgeving, o waarlijk, wie niet in staat is om heilige woorden van leven
vanuit zichzelf uit te spreken, o hoe moet hij vormen zoals deze, zo wonderbaarlijk
heerlijk en mooi, met de stotterende tong ontledend, beschrijven?!
[18] O vaderen der vaderen der aarde, ik heb het nog amper gewaagd mijn ogen
geheel te openen, opdat mij de mogelijkheid ten deel zou vallen de wonderen van de
heilige hoogten te aanschouwen; nu zou ik arme, ik blinde, ik dode deze moeten
vertolken voor jullie die vol genade, vol leven, vol macht en vol sterkte de dingen
met de zeldzaamste vormen wel reeds lang vanuit innerlijke kracht hebben
doorschouwd?! [19] Wat stellen deze grasrijke vlakten, omringd door hemelwaarts
oprijzende rotswanden en rotstoppen voor, wanneer hun zeer grote betekenis
verborgen moet blijven?! Zou niet een verfoeilijk steentje voor mij en voor iedereen
die daarvan de grondslag zou begrijpen, oneindig maal hoger in de heilige rangorde
staan dan alle gebergten en hoogten der aarde en deze met hen?!
[20] Hoe makkelijk is het te zeggen: 'Men hoeft het immers maar te zien, dat ginds
in de morgen een dampende, naar de hemel reikende koning der bergen zich heel
stoutmoedig verheft als moest hij de aarde beheersen!' O zeker, het oog van de
dieren kan dat ook zien! Maar als ik mij afvraag: 'Versta jij, Asmahal, zo'n machtig
bouwsel?', dan klinkt het in de nacht van mijn hart: 'Hoe moeten de doden de doden
begrijpen?! J ouw leven is slechts de schijn en de begoocheling van je zintuigen! De
buigzame tong is alles wat je onderscheidt van de dieren!'
[21] O vaderen, toen ik me dat bewust werd, laat het zich denken hoe geheel
onmogelijk de vormen van de heilige hoogten voor mij te doorvorsen zijn!
[22] Ook zie ik daar tussen de morgen en middernacht een berg, nog heerlijker
stralend dan de zon aan de hemel zelf, omdat zij haar stralen slechts in n kleur aan
De Huishouding van God deel 1
241
ons geeft en deze berg in machtige stromen, de zon beschamend, het licht van alle
sterren en bloemen uitbuit, - maar als ik mij afvraag: 'Hoe en vanwaar en waarom?',
o dan roepen het gras en alle stenen, in duidelijk te begrijpen tekens, mij in het oor:
'O dwaas, waarom denk je toch zo moeizaam na over de wonderen van het licht?! Is
het licht dat stroomt uit God dan te aanschouwen?!
[23] O jij dwaas, zie, om slechts licht te geven, schiep eens de almacht van de
Schepper de zon en nimmer om deze te aanschouwen; en als je de vaardigheid om
rijpelijk na te denken ontvangen hebt, denk dan niet na over het denken, want dat
komt overeen met de dwaasheid de zon te willen zien.
[24] Gedachten zijn lichten van de ziel, die de onvaste warboel van het lichamelijke
leven verlichten, maar het is niet zo, dat jij ze enkel en alleen slechts daartoe zou
moeten benutten en gebruiken! Hoe zou je de buiten je ontstane wonderen
begrijpen, zolang je jezelf, als het meest nabije wonder, moet ontwijken?!'
[25] O zie, waardige vaderen der vaderen der aarde, 0 wanneer men dan door nood
gedwongen zoiets van de stomme natuur te weten komt, dan is het slecht rusten op
de hoogten van het licht!
[26] Ik werd niet hierheen ontboden om mijn licht te laten schijnen, neen, slechts
om verlicht te worden werd ik door de schitterende Abel hier bij je gebracht! Laat
mij daarom nu jullie woorden vol licht en vol leven horen; het is nog lang geen tijd
voor mij om te spreken! O wie zou er ook nog woorden kunnen vinden die heiliger
zouden klinken dan die vol kracht en vol leven van boven van de tong van Henoch
vloeien, waarvan n woord belangrijker is dan de zware last van de aarde van pool
tot pool! Want waar het gesproken woord zich niet alleen maar als een welluidende
klank rijkelijk laat horen, maar ook met goed gevolg en zegenend het leven
overvloedig uit de dodelijke verborgen diepten in de mensen vrijmaakt, - O luister
naar mij, arme: een dergelijk woord is toch belangrijker en groter dan alles wat het
oog mogelijk vermag te zien en te waarderen naar de materile betekenis ervan!
[27] En daarom, waardige vaderen der vaderen der aarde, laat mij arme, mij dode nu
zwijgen; want het is niet gepast als dode te spreken tegen diegene wiens borst een
leven uit God in het zuiverste licht herbergt, van waaruit ieder woord met gezegende
tong het leven uitstrooit, zoals de zon haar trillende licht.
[28] Derhalve laat mij, o vaderen der vaderen der aarde, mijn nietige, slechts
galmende woord beindigen; want de tijd is voor iets beters gemaakt dan voor
nietszeggend gekeuvel! [29] Al is de omgeving ook mooi als weerkaatsing van het
leven, - mooier is het echter naar het leven te streven! O waarlijk, zoals ik het
onderga, is een druppel leven, in de nauwste ruimte opgesloten, voor diegene die het
getrouw heeft gevonden mooier dan wanneer hij met zijn scherpste blik naar buiten
in de eindeloze ruimten vol zonnen en dood zou turen!
[30] O Henoch, mijn meest wijze leraar door de genade en de liefde van boven,
neem mij mijn nutteloos gepraat niet kwalijk en houd de dode zijn blindheid ten
goede! Luister, de dode en blinde ben ik! Amen."
Hoofdstuk 73: De hongerige tijger
De Huishouding van God deel 1
242
[1] Nadat Asmahal zijn woorden had beindigd, stond Adam op en was vol lof
over Asmahal omdat hij zoveel deemoed aan de dag gelegd had, waaraan meer
wijsheid ten grondslag lag dan aan de woorden van Sethlahem en al zijn kinderen;
daarop wendde hij zich weer tot Enos en Kenan en beduidde hen de kinderen van de
middag voor de komende sabbat uit te nodigen, "opdat zij nog voor zonsopgang
zullen verschijnen voor het ochtend brandoffer, dat wij J ehova moeten, willen en
zullen brengen!"
[2] En direct bekommerden die twee zich om hun aangelegenheden. Hierna brachten
de kinderen verfrissing en versterking voor de hoofdstamvaderen en deze namen die
aan, aten en dronken en gaven ook Asmahal te eten en te drinken.
[3] Maar toen het dier de hoofdstamvaderen zag eten en drinken, werd het onrustig,
sperde zijn muil wijd open en begon met zijn staart om zich heen te slaan.
[4] En Adam zei tegen Henoch: "Henoch, kijk dat dier toch eens; wat zou dat te
betekenen hebben? Kalmeer het, anders zou het niet goed zijn met hem verder te
reizen! Amen" [5] Henoch stond meteen op en zei: "Denken jullie dan dat zulke
dieren van de lucht leven of gras eten?! 0 neen, dat alles is tegen de voor hen
gestelde ordening! Het wil wat voedsel; breng daarom drie levende, onreine dieren,
opdat het zich verzadigen kan!"
[6] Er werd terstond voor drie bokken gezorgd. Henoch zei nu tegen Asmahal:
"Kijk, voer voor jouw lastdier! Stijg af en breng het hem als voedsel en ten teken dat
jij je onzuiverheid uit de diepte aan de wachter brengt om te verslinden!"
[7] En Asmahal deed voor het aangezicht der vaderen onmiddellijk hetgeen
Henoch hem had aangeraden.
[8] Maar toen Asmahal het dier de drie bokken voorhield, raakte het die niet aan,
maar sloeg met zijn staart van zich af en begon geweldig te brullen.
[9] Allen werden bang op Henoch na, die nog niets had genuttigd van de aangereikte
verfrissingen, maar daarvoor in de plaats zich in stilte aan Mijn liefde laafde,
hetgeen hem zeer versterkte. [10] Adam sprak Henoch nog eens aan: "O Henoch,
zie toe, dat je ons niet op een dwaalspoor brengt; want het dier slaat het door jou
gevraagde voedsel af! Raad ons wat te doen, als je wilt; want ik maak mij zorgen
over Asmahal! Hoe huiveringwekkend is zijn verzet en hoe donderend zijn gebrul;
het gaat zo verwoed tekeer alsof het ons allemaal wil verslinden! Geef ons daarom
raad en hulp, als je wilt en kunt!"
[11] Henoch liep onmiddellijk naar het dier toe en sprak het als volgt aan: "Kalmeer,
want ik begrijp jouw manier van doen heel goed; opdat evenwel ook die daar het
zullen begrijpen, laat daarom je brede en lange tong losgemaakt zijn! En laat dan nu
horen wat je op je hart hebt en wat je tot zo'n afschrikwekkende manier van doen
noopt!" [12] En vrijmoedig stapte het dier meteen te midden van de vaderen en liet
goed verstaanbaar de volgende woorden uit zijn ver opengesperde muil klinken:
[13] "Luister, jullie hardhorende mensen die ziende blind zijn! Het is waar, in elk
haar voel ik honger omdat ik drie dagen lang niet naar voedsel heb kunnen jagen en
daarom zal ik in mijn nood ook het mij gegeven onzuivere voer wel verorberen;
maar voorheen was mij dat niet mogelijk, totdat het mij mogelijk gemaakt werd
jullie allen, op n na, erop te wijzen, in welke hoge mate onredelijk en onjuist het is
De Huishouding van God deel 1
243
Gods gaven in de mond te steken, voordat je daarvoor tot de heilige Gever om de
zegen hebt gebeden en Hem daarna in alle deemoed en liefde voor zo'n groot dubbel
geschenk hebt bedankt. [14] Weten jullie verblinde dwazen dan niet, dat er op aarde
geen zuiver gras meer groeit dat geschikt zou zijn om de onsterfelijken tot voeding
te dienen, opdat zij niet verloren zullen gaan?!
[15] Moet het dan niet jullie vurigste wens zijn dat de grote, heilige Gever het altijd
voor je zal reinigen en iedere kost zal zegenen tot het welzijn van je leven?!
[16] O schaam je, jullie die zulke nabije getuigen van de alomtegenwoordigheid van
de Allerhoogste zijn! J ullie zijn geroepen om van Hem te getuigen en kunnen Hem
vergeten, waar je je Hem het allerbeste zou moeten herinneren!
[17] O, hoe ondankbaar is jullie vrijheid vol leven en je liefde tot Hem belijden
jullie slechts met woorden, zodat zelfs ik als een verscheurend dier met terecht
misnoegen vervuld wordt, als ik een dergelijk vergrijp bij de kinderen van God moet
aanzien! J ullie zouden de diepte wel willen vervloeken; maar in je eigen diepte
steekt zoveel ondankbaarheid, dat zelfs jullie lichamelijk het grootste onheil in de
diepte zullen brengen, als jullie je niet meer om de dankbaarheid en de ware liefde
in je harten zult bekommeren! [18] Ik zou de onzuiverheid van Asmahal moeten
verslinden; maar ik zeg en raad jullie: leg veeleer de onzuiverheid van je
ondankbare harten op de bokken, opdat ik niet slechts een drager van Asmahal,
maar veelmeer de drager van jullie grote ondankbaarheid zal worden!
[19] Nu, Asmahal, breng me de bokken en doe wat de vaderen je hebben
aangeraden en belast de bokken met de vloek, opdat de berouwvolle vaderen
gereinigd deze plaats mogen verlaten en jij en ik met hen; het zij zo!"
Hoofdstuk 74: Het wezen van de waarheid en de liefde
[1] Nadat de vaderen zo'n wonder van het woord uit de muil van het dier hadden
gehoord, zie, toen schrokken zij geweldig en sloegen zich op de borst, hadden spijt
van hun fout en beloofden Mij in hun hart, de gehele dag niets meer tot zich te
nemen, spijs noch drank. Ongeveer een halfuur lang baden zij in stilte tot Mij om
vergeving en behalve Henoch waagde het niemand om zijn ogen op te slaan.
[2] En juist die tijd gebruikte het dier, iets terzijde, voor zijn maaltijd. Toen het dier
klaar was met de drie bokken, kwam het meteen terug, sprong naar een nabij
stromende, frisse bron en koelde daar zijn tanden en zijn tong, opdat zijn razernij
afgekoeld en zijn bloeddorst verzacht zou worden. [3] Daarna ging het weer naar
Asmahal toe en bood hem als het ware zijn verdere diensten aan.
[4] Henoch, de vaderen aankijkend, vroeg zacht aan Adam of hij nog wat nodig had
of dat men zich gereed zou maken voor het vertrek.
[5] Maar Adam antwoordde hem met een nog sidderende oude mannen stem: "O
Henoch, zie, de angst heeft mijn ledematen zo verlamd, dat ik niet in staat ben op te
staan en zoals je ziet, ook moeder Eva niet, en wij moeten en zullen voortgaan in de
richting van de avond! Maar wat moeten wij doen, opdat wij in staat zijn verder te
gaan? [6] En zie, Henoch, met de overigen gaat het ook niet veel beter dan met mij!
Geef ons daarom raad vanuit je liefde tot God wat er gedaan moet worden; want
De Huishouding van God deel 1
244
waarlijk, ik onderga diep het vergrijp van onze laksheid, maar even diep de zwakte
van mijn ledematen!
[7] O waarheid, o waarheid, hoe vreselijk machtig ben je! Dit dier is een getrouw
beeld van je meedogenloosheid. J ij ontziet geen mens, ook al zou hij de eerste of de
laatste bewoner van de aarde zijn! Voor jou is iedere leeftijd gelijk. J ij treft de
vaderen tezamen met zijn kinderen en ontziet hun zwakke moeders niet. Onze
hoofden druk je tegen de grond en onze ledematen verlam je, zodat ze onbruikbaar
zijn. Waar bestaat er buiten God nog een wezen dat de gehele last van jouw zwaarte
zou kunnen dragen?! [8] O zachte, tedere, heilige liefde! Als je niet arm in arm zou
wandelen met de waarheid als J ehova's meest heilige, levende zegen, o dan is het
erkennen van de op zichzelf staande waarheid waarlijk de dood voor de mens!
[9] O kinderen, zoek in het vervolg geen op zichzelf staande waarheid meer, maar
enkel en alleen de liefde! En zoveel waarheid als die met zich mee zal dragen,
zoveel zal ook goed zijn voor de mens en zal hem helpen te leven.
[10] Diegene aan wie de Heer meer waarheid dan liefde zal geven, zal zij tenslotte
platdrukken, of de Heer Zelf zou drager van het grote gewicht van de waarheid
moeten worden. [11] Leer daarom ook in de toekomst aan al jullie kinderen in de
liefde de waarheid; maar leer je broeders in de waarheid de liefde!
[12] En nu, Henoch, doe wat je kunt, en denk, hoor en zie wat de waarheid op zich
ons allen heeft aangedaan! O Henoch, verenig jouw bede met de mijne, opdat de
avond ons hier niet aan zal treffen! Amen."
[13] Henoch wendde zich in zijn hart tot Mij en liet de volgende stille zucht aan zijn
borst ontsnappen: "O Gij grote, heilige, meest liefdevolle Vader van alle mensen en
boven alles machtige Schepper, God van het oneindige en eeuwige en allerheiligste!
Zie vanaf Uw onmetelijke hoogte van genade op ons arme, zwakke wormen in het
stof genadig neer en kijk naar onze grenzeloze zwakte vanuit de oneindige
overvloed van Uw liefde waarnaar wij hier smachten in het aangezicht van Uw
vaderlijke mildheid, geslagen door de grote macht van Uw waarheid!
[14] O laat ons van de harde bodem van de aarde opstaan met opnieuw gesterkte
ledematen en vol goede moed en leid ons volgens Uw heilige wil daarheen, waar het
aan Uw genade en Uw welgevallen niet ontbreekt, en laat niet toe dat de vaderen
iets overkomt, maar geef dat wij allen voortdurend in Uw liefde en genade mogen
wandelen! [15] O heilige Vader, verhoor mijn stille smeken en zuchten! Amen."
[16] Nadat hij dat vol liefde en levendig vertrouwen in stilte uitgesproken had,
hoorde hij in zichzelf al spoedig een machtig liefelijk, heilig woord, dat tegen hem
zei: [17] "Luister, Henoch! Ik heb je zuchten duidelijk gehoord en heb je bede
verhoord! Ga naar je vaderen toe, troost hen met de volle zegen uit Mijn grote
erbarmen en verzeker hen van Mijn belofte, grijp hen dan onder de armen en zij
zullen allen door een grote kracht worden versterkt, zich als jongelingen verheffen
en zij zullen volgens Mijn wil opgewekt de nog te volgen weg afleggen!
[18] Laat het dier echter de woning van Adam niet betreden, noch het erf en de
vloer, maar laat, als de reis volbracht is, het weer in vrede wegtrekken naar het oord
van zijn bestemming. [19] Ga nu en volbreng wat je bevolen werd en leid de
vreemdeling Asmahal op tot Mijn eer, amen; luister in alle liefde, amen."
De Huishouding van God deel 1
245
Hoofdstuk 75: De oorzaak van de vrees
[1] En terstond dankte Henoch Mij voor zo'n groot stuk brood uit het Ware
Vaderhuis, begaf zich te midden Van de zwakke vaderen en begon de volgende
troostende woorden uit Mij tot hen te richten:
[2] "O lieve vaderen, een klein, ietwat uitzonderlijk wonder heeft de heilige Vader
en Heer van alle macht genadiglijk toegelaten om ons uit de slaap van de laksheid,
die we ons hadden aangewend, te wekken: Hij maakte de anders voor eeuwig
stomme tong van een dier los en liet een klein vonkje van de eeuwige waarheid
glijden over de snuit, die niet gewend is te spreken. Wij hoorden dat veelzeggende
vonkje en waren daarover zozeer ontsteld alsof wij in het onverbiddelijke aangezicht
van de eeuwige vernietiging vol kwelling gestaan hadden!
[3] O, die ijdele vrees en halve vertwijfeling! Zeg mij, lieve vaderen, wat kan de
oprecht liefhebbende dan wel vrezen?!
[4] Is dan niet de ware, onbaatzuchtige liefde tot God de beschermende hand van de
heilige Vader, die op onze borst is gelegd en welks macht de hele oneindigheid in
haar diepste grondvesten vol eerbied en gehoorzaamheid doet beven?!
[5] Draagt dan niet dezelfde vinger van God, wiens hele hand ons welbeschermd
bewaart, het hele onmetelijke gewelf van de oneindigheid met al de talloze sterren,
de zon en de maan, - en wij worden bijna roerloos van zwakte over een ongewone
kleinigheid. Terwijl wij verreweg meer recht zouden hebben om zwak en volslagen
moedeloos te worden als wij een beetje over onszelf na zouden denken, hoe dit
ongehoorde wonder van het spraakvermogen ons doorlopend dermate eigen is, dat
wij zodanig kunnen praten dat er bijna geen zichtbaar ding meer is, dat wij niet meer
dan duizend namen zouden kunnen geven?! [6] O zie, dat verwondert ons niet en
wij worden ook helemaal niet zwak als wij met elkaar een woord wisselen!
[7] Wanneer echter de oneindig veel grotere wonderen ons niet zwak maken wat
betreft ons vermogen om iets onder woorden te brengen, o wat dwaas is het dan om
vervolgens door het getjilp van een krekel in onmacht te vallen! Luister, daaruit
komt nog veel meer slaafse vrees naar voren dan de eigenlijke levende liefde.
[8] Maar kan een door en door levend mens wel voor de dood huiveren, of zwak
wordend ervoor terugschrikken?! [9] Waarlijk, als de levende beeft voor de dood,
draagt hij nog geweldig veel sporen van de dood in zich!
[10] Werd de mens dan niet in de grote wereldruimten gezet als heer over alle
schepselen?! Wat is er van hem geworden, dat hij voor het gezoem van een stekelige
vlieg terugschrikt, als zou God hem reeds voor de helft geoordeeld hebben?
[11] O lieve vaderen, ik ken de oorzaak daarvan; het is heus niet, zoals jullie menen,
de eerste zondeval van de vader en de moeder - want deze was een gevolg daarvan -,
maar het is zo dat de mens in zijn vrijheid zich begint te verbeelden dat hij groot en
machtig is en dan in deze dwaze eigenwaan zich zo ver verliest, dat hij meent dat
aan elk van zijn haren zonnen en werelden hangen. Wanneer de meest liefdevolle,
heilige Vader dan het dwaas slapende en dromende kind wekt door een verkoelende
De Huishouding van God deel 1
246
druppel volliefde, erbarmen en genade, dan slaat die mens plotseling zijn ogen op,
erkent zijn zwakte en nietigheid en huilt, omdat het slechts een zwak kind is.
[12] Wanneer het dan zijn sterke Vader in het oog krijgt, verheugt het zich, loopt in
alle liefde op hem toe, liefkoost de sterke Vader en vraagt om brood; en waar zijn de
vader en de moeder die dan hun lieveling van zich af zouden kunnen stoten?!
[13] Wanneer het kind echter weerspannig is, dan weet zijn vader het te straffen,
zodat het volgzamer zal worden; maar wanneer het kind zich nooit geheel zou laten
wekken, zal dan zijn vader niet elk middel beproeven om het weer tot leven te
wekken?! [14] En heeft dat kind weer zijn ogen geopend en de bezorgde vader
toegelachen, zal zijn vader zich dan over hem niet meer verheugen dan over
honderd die wakker zijn?!
[15] O lieve vaderen! Zie, hoe ongegrond jullie vrees en jullie zwakte is! Ontwaak
in de liefde en zie hoe de grote, lieve, heilige Vader verlangend en bekommerd van
liefde je terzijde staat en met ongeduld wacht op het moment dat jullie je ogen vol
liefde naar Hem op zouden willen slaan!
[16] O ontwaak! Wij hebben geen Vader die ver weg is, maar een Vader dichtbij
ons vol liefde, zachtmoedigheid en geduld!
[17] Hoewel jullie nu nog lusteloos zijn van de slaap en door dromen uitgeput, -
word toch klaar wakker en jullie zullen gesterkt worden, zodat je als jonge herten
van vreugde rond zult springen! O, ontwaak dus in de liefde tot de Vader! Amen!"
Hoofdstuk 76: De vreugde van de stamvaderen over de Heer
[1] Nadat hij deze woorden had beindigd, dankte Henoch Mij wederom in stilte en
stak toen zijn handen uit, greep de vaderen onder de armen en wel in volgorde van
afstamming. En zie, vrolijk en monter en geheel van nieuwe aardse krachten
vervuld, stonden de vaderen meteen van de grond op en dankten Mij uitbundig voor
zo'n genade en prezen hardop Mijn naam. J a, de grote vreugde eiste zelfs hun voeten
op, zodat zij samen met Adam en Eva begonnen te huppelen; en Seth was vanwege
zijn overmatige vreugde nagenoeg uitgelaten en huppelde zo hoog als hij maar kon.
[2] Maar nu gebeurde het dat hij door zijn gehuppel viel en zijn rechterknie een
weinig bezeerde en meteen niet meer kon huppelen. En onmiddellijk was hij
bedroefd; want hij zag dat voor een straf aan en wendde zich direct tot Mij en zei in
zijn hart: [3] "O Heer en ons aller goede, meest heilige Vader! Zie genadig op mij,
arm en gebrekkig zwak mens neer; zie, ik was veel te blij in Uw naam en ben door
de onmatigheid van mijn vreugde gevallen!
[4] O heilige, meest liefdevolle, goede Vader! Help mij op, - want voortaan wil ik
mij nooit meer met mijn voeten, maar des te meer in mijn hart verheugen en U ook
liever meer met mijn tong loven en prijzen, en ik wil mijn voeten gebruiken volgens
Uw wil en mijn handen volgens Uw welbehagen; maar alleen voor deze keer, O
heilige, goede, meest liefdevolle Vader, neem de pijn weg uit mijn knie! O, verhoor
mijn bede! Amen."
[5] En terstond hoorde hij een luide stem die tot zijn hart sprak: "Luister Seth!
Verheug je altijd over Mijn naam; verheug je over je Vader en verheug je over alles
De Huishouding van God deel 1
247
wat je ook maar tot Mij verheft! Maar laat daarbij lichamelijke inspanningen
achterwege, die dienen tot niets, maar verheug je in de stilte van je hart! Verheug je
gedurende je leven over het gevonden leven en trek niet wat aan de dood eigen is
mee in de vreugde des levens, dan zul je nooit schade ondervinden, niet aan je
lichaam en nog veel minder aan het leven van je geest vanuit zowel jouw als vanuit
Mijn liefde tegelijk! [6] Neem hier goede nota van en laat dat zo diep als maar
mogelijk is in je leven meespelen, dan zal er nooit een einde komen aan jouw
vreugde; en sta nu op en wandel blij in Mijn naam! Amen."
[7] Toen Seth dat helder en duidelijk in zichzelf had gehoord, begon hij van vreugde
te huilen en dankte Mij hardop voor zo'n onverwachte genade.
[8] Nu merkten de overigen, dat er iets bijzonders met Seth gebeurd was en op
Henoch na verwonderden allen zich over de plotselinge rust van Seth en zijn innig
blijde stemming. [9] Seth merkte dat en verzocht hen hem in zijn vreugde over het
gevonden leven uit God nu niet te willen storen; vanavond zouden zij het van
bovenaf toch in zichzelf ervaren.
[10] Nu wendde Adam zich tot de kinderen, dankte Mij, zegende hen allemaal,
zegende de kinderen van de middag en zegende de omgeving en zei toen:
[11] "En nu kinderen, dank de Heer en maak je klaar voor de reis in de richting van
de avond en wel in de bekende opstelling: Asmahal tussen mij en Henoch in op het
dier van de waarheid! Amen."
Hoofdstuk 77: Het vertrek van de patriarchen naar de kinderen van de avond
[1] En meteen stelden zij zich op zoals Adam verlangde en gingen op reis naar de
kinderen die in de avond woonden.
[2] En elk van hen offerde zijn hart aan Mij en loofde Mij in stilte, zowel diegenen
die vertrokken alsook de achterblijvende kinderen van de middag.
[3] En de achterblijvende kinderen van de middag bogen voor de hoofdstamouders
en dankten hen voor zo'n blijde boodschap en prezen Mijn naam en loofden Mijn
liefde uitbundig en werden met vreugde vervuld over Mijn grote erbarmen.
[4] En zie, onder zulke goede omstandigheden scheidden hier de eerste mensen der
aarde van hun kinderen. [5] De weg van de middag tot aan de avond was een zeer
indrukwekkende - dat wil zeggen, alleen vanuit menselijk oogpunt bezien! -; zij was
bij uitstek datgene wat jullie met de uitdrukking 'romantisch' aangeven.
[6] Vanwege de grote, heden ten dage nergens meer aan te treffen zeldzaamheid, wil
Ik jullie haar wat nader onder ogen brengen; let dus op en beeld het in je hart uit!
[7] De streek waardoor de weg naar de avond leidde, heeft er zo uitgezien: stel je
zeven in n lijn opgestelde kegels van een grijsblauwe kleur voor, elk van hen
zevenduizend voet hoog en onderaan met een doorsnee van een zevende mijl! Denk
je dan in, dat de ene kegel bij de andere aansloot, alsof iemand dergelijke kegels
zodanig naast elkaar had willen zetten dat zij elkaar aan de voet zouden aanraken!
[8] Zoals de zeven kegels in n front naast elkaar staan, zo - stel je dat voor! - staan
er achter iedere kegel nog tien, in steeds afnemende afmetingen en met
verschillende kleuren. Uit de top van iedere kegel ontspringt een fontein van zuiver
De Huishouding van God deel 1
248
water. Voor het hoofdfront op een afstand van ongeveer honderd klafter* (* 1
klafter =1,90 mtr), loopt een rechte weg, die zo'n duizend voet hoger dan de voet
van de kegels over een kaarsrechte bergrug loopt waarvan de noordzijde begroeid is
met de mooiste palmen, populieren en platanen; maar aan de zuidzijde is er buiten
de genoemde groepen stenen kegels met hun als sterke winden ruisende watervallen,
niets anders te zien dan een kale, hier en daar met kort gras en mos begroeide
steenachtige bodem.
[9] Welnu, dat is dan een korte beschrijving van de weg van de middag in de
richting van de avond! Denk je dan nog de onbeschrijfelijke uitwerking in die door
de stralen van de zon wordt voortgebracht, wanneer deze in de talloze waterbogen
breken en bovendien ook nog door de openingen tussen de kegels de bontste
kleurenpracht van de erachter staande rijen kleinere kegels heen schemert. Dan
hebben jullie kort samengevat alles waardoor je je een tamelijk duidelijk beeld kunt
vormen van dit gedeelte van de weg in de richting van de avond.
[10] Ook deze weg was een lievelingsweg van Adam. Hij wandelde hier graag, in
het bijzonder op zeer warme dagen, omdat er steeds koele winden waaiden en
bovendien wekte deze aanblik bij hem ook steeds grote zielsverrukkingen uit
vroegere tijden. Wanneer hij dan daarvandaan terugkeerde, sprak hij met zijn
kinderen in zeer verheven woorden over Mijn liefde, genade, wijsheid, erbarmen,
heiligheid, grootte en macht; en vandaar dan ook, dat hij deze weg 'De beschouwing
over de zeven machten uit de eeuwigheid van de grote God J ehova' noemde.
[11] Toen nu de vaderen bij deze weg aankwamen en geleidelijk aan tot bij de
middelste kegel liepen, liet Adam de tocht enige tijd onderbreken om zich een
weinig aan het indrukwekkende natuurtafereel te kunnen wijden.
[12] En meteen gingen alle kinderen zitten en verlustigden zich in het machtige
gebeuren van de luid razende dode natuur.
[13] Na een korte pauze, waarin er veel over Mij werd nagedacht, wendde Adam
zich tot Asmahal en vroeg hem: "Asmahal, vertel ons eens wat je van dit
schouwspel vindt en hoe dit je bevalt!"
[14] Asmahal keerde zich vol eerbied tot Adam en zei: "O vader der vaderen der
aarde! J e vraagt hier aan de zwakke, terwijl er aan de sterksten al te groots en te veel
wordt aangeboden; maar als ik de hoge en steile, met water bevloeide, spitse zuilen
uit lichtblauw gesteente bekijk, gevormd door de machtige vinger van de eeuwige
God, dan denk ik in mijn hart: voor de grote is het grote niet groot en voor de kleine
heeft het grote geen nut! Wat moeten bergen dan wel voor een betekenis hebben
voor een mug?! Wat voor nut hebben de vingers van onze handen voor een vlieg?!
[15] En als ik dit machtige schouwspel hier bekijk, 0 vader der vaderen der aarde,
dan bespeur ik heel duidelijk dat alleen het grote de groten kan dienen; maar de
vlieg moet genoegen nemen met een zoemend paar luchtige vleugels!
[16] Vaderen, grote en machtige kinderen van de Hoogste! Dergelijke grote en
heerlijke dingen zijn door de machtige vinger van de Godheid voor je gevormd, -
jullie kunnen ze gebruiken, begrijpen en roemen; voor mij zijn de oneffenheden op
de rug van een vlieg zo groot als bergen.
De Huishouding van God deel 1
249
[17] O vaderen der vaderen der aarde, hetgeen ik nu gezegd heb is alles wat ik in
staat ben te zeggen; O leer mij het anders te zien en indien mogelijk zulke
grootsheid der dingen geestelijk te begrijpen! Amen."
[18] Toen Adam dergelijke deemoedige bescheidenheid had vernomen, verheugde
hij zich daarover en zei, zich tot de overigen wendend:
[19] "O lieve kinderen, luister! Asmahal komt mij voor als een sinds lange tijd
braakliggend veld, dat weliswaar gedurende het braak liggen geen vruchten
gedragen heeft - want het was slechts een braak liggend veld -, maar wanneer goed
zaad op zijn aarde gezaaid wordt en vervolgens diep wordt ondergewerkt, is het
verheugend hoe zo'n akker in korte tijd honderdvoudige vrucht voortbrengt.
[20] Dat lijkt mij het geval te zijn bij Asmahal; want hij is nog maar enkele uren in
ons midden, maar met uitzondering van onszelf, zou hij zeer wel in staat zijn alle
andere kinderen op de hoogte te beschamen!
[21] Luister, lieve kinderen! Indien de armen uit de diepte samen ook maar
enigszins de vruchtbaarheid van Asmahal benaderen, waarlijk, dan zou het eeuwig
zonde en jammer zijn dat wij hen niet te hulp zouden komen!
[22] Daarom zullen wij met Gods machtige bijstand ons heden in mijn woning
beraden wat er in dit opzicht te doen valt.
[23] De Heer moge ons echter behoeden voor enig eigenmachtig optreden! Amen."
Hoofdstuk 78: Asmahals woorden van dank
[1] Toen Asmahal dat uit de mond van Adam had gehoord, werd hij tot tranen toe
geroerd en zei met ten hemel geslagen ogen:
[2] "O, als het toch mogelijk zou zijn om die arme, arme gedode broeders te redden,
o waarlijk, dan zou ik als nietige vlieg een machtige gier willen worden en in snelle
vlucht omlaag de diepten in willen schieten om daar alle arme, dode broeders die
verstoken zijn van licht en leven op te nemen en hen allen snel, nog sneller dan een
gedachte kan gaan, hierheen te dragen. Zij zullen zich dan met mij verbazen als ze
zien hoe direct en verheven op de heilige hoogten de machtige kinderen des Heren
al die wonderbaarlijke dingen aan de zwakke en dode mens heel wijs leren en
onthullen, en hen in machtige uit heilige woorden opgebouwde vormen de woonstee
van het leven in de mens tonen - en, machtiger nog dan alles, de machtigste,
allerheiligste Schepper van werelden en zonnen als Vader der mensen!
[3] O, als dat eens mogelijk zou kunnen zijn!
[4] O vaderen der vaderen der aarde, ook al aanschouwt dikwijls het oog bij het
verwonderd kijken in de eindeloze ruimten van de schitterende schepping nimmer
het nietige stofje, maar wanneer dit zo nietige stofje, door de wind gedragen,
eenmaal in het oog van de kijker is gevallen, begint de grote in het smartelijke oog
te wrijven en probeert zich te ontdoen van hetgeen hem hinderend en brandend het
zien belemmert! En dan roept niet zelden de ene broeder tegen de andere:
[5] 'O kom en zoek mij dat nietige, lastige ding in mijn oog!' En heeft zijn broeder
het gezien, begraven in het tranende oog van de broeder, dan roept hij: 'O broeder!
De nietige vijand van jouw gezichtsvermogen berokkent je geen schade meer; hij
De Huishouding van God deel 1
250
ligt nu in de zegevierende vloed van je tranen begraven! Medelijdende tranen zullen
je tot je vreugdevolle blijdschap spoedig van deze gevreesde, nietige vijand
bevrijden; want nu het stofje zelf n geworden is met je tranen, zal het nooit meer
je zien belemmeren en je verhinderen de lichtende verten van de eeuwige schepping
te aanschouwen!'
[6] O vaderen der vaderen der aarde, jullie kijken met heilige ogen uit in de
eindeloze velden van de eeuwige lichten; maar beneden, daar beneden in de duistere
diepte van 's mensen ellende, daar wervelt niet zelden een razende orkaan het
vijandige stof op tot deze heilige hoogte om je het zien te belemmeren!
[7] Wanneer het jullie leed berokkent, o laat het dan door een bekommerde traan
aangrijpen en duld het, tot het zelf in dankbare tranen verandert! [8] O vergeef mij
arme en zwakke! En al kan ook de vlieg niet brullen zoals tijgers en leeuwen, toch
laat zij haar zachte gezoem horen en zegt: 'O vaderen der vaderen der aarde, ook ik
ben door de machtige hand van jullie heilige Vader gevormd; gunnen jullie groten
mij zwakke daarom ook een medelijdende blik!' Luister! Amen, o amen."
[9] Zeer verheugd over Asmahals mooie woorden, zei Adam: "Ik heb je terechte
zuchten duidelijk verstaan en ken het slechte stof van de diepte, deze vijand van al
het innerlijke schouwen, zeer goed; maar alvorens wij tot het een of andere heilzame
werk overgaan, moet eerst de wil van onze grote Heer nauwgezet worden
onderzocht. Want door ons zal nooit iets ondernomen worden zonder de goed
gekende wil van boven; dus nog slechts een korte tijd en heden nog zal bepaald
worden wat de grote Heer boven alle sterren besloten heeft te doen in de diepten der
gruwelen en dat zal zeker het beste zijn. En hoe het ook mag uitvallen, voor of
tegen, zo geschiede altijd met de meeste nauwgezetheid Zijn meest heilige wil!
Amen." [10] En direct daarna stond Seth op en zei tegen Adam: "Lieve vader! Moet
ook Henoch ons hier niet een korte uitleg over deze prachtige omgeving geven, net
als in jouw grot?! Zie, ik verlang zeer daarnaar! Hoe dikwijls heb ik daar al over
nagedacht, maar kon toch nooit iets anders opbrengen dan wat mijn ogen zagen en
mijn oren hoorden, namelijk deze ten hemel rijzende, gelijkvormige stenen spitsen
met hun merkwaardige waterstralen, die als talloze parelen ruisend over de steile
wanden naar de aarde omlaag storten en door dit harmonische ruisen het oor op een
wonderlijke wijze tot verrukking brengen.
[11] Vind het daarom goed dat Henoch aan ons allen de ware betekenis bekend zou
willen maken. Amen." [12] Adam vond het verzoek van Seth zeer passend en
redelijk en zei: "O Seth, je bent me voor geweest! Want dat was allang mijn eigen
wens; laat het daarom geschieden zoals je het gewenst hebt! En jij, lieve Henoch,
doe dat en reik je dorstende vaderen een koele, versterkende dronk van jouw liefde,
zoals ik en Seth dat wensen! Amen."
[13] En zie, dadelijk stond Henoch op en begon de hier volgende zeer
gedenkwaardige woorden tot de vaderen te richten:
[14] "O vaderen! In de schoot van Gods wijde oneindigheid zullen nog wel grotere
en wonderlijker natuurtaferelen te vinden zijn en ontelbare malen meer verheven
dan deze zevenmaal tien watersproeiende stenen spitsen die amper enige duizenden
manslengten boven de grond uitsteken, hetgeen toch zeer zeker niet zoveel is als de
De Huishouding van God deel 1
251
verhouding van een bladluis tot ons; en toch is het zo gesteld dat op zijn manier een
dergelijk diertje groter is dan deze hele watersproeiende steengroepering!
[15] Maar het is zo, dat een dergelijk buitengewoon lijkend tafereel een stilzwijgend
woord uit de wijsheid van de meest liefdevolle, heilige Vader predikt, daarom is dan
ook slechts de zin ervan verheven, maar niet het stomme, levenloze middel, - zoals
ook geen mond meer verheven is dan een andere, omdat hij woorden van de grootste
verhevenheid gesproken heeft; want het verhevene schuilt niet in de mond, maar in
het woord. [16] Zo is het ook bij dit tafereel. Het is niet om wat het laat zien, zodat
wij door de innerlijke overeenkomst van de geest de zeven geesten of de zeven
machten van God daarin herkennen en dat ieder van hen geheel gevuld is met het
levende water van de genade, dat voortdurend over het magere aardrijk van onze
ziel neerregent en desondanks niet veel meer vruchten oplevert dan het voortdurend
bewaterde aardrijk om de voeten van deze stenen kegels, - noch omdat de erachter
staande tien kegels de heilige plichten van de liefde voorstellen, die steeds hetzelfde
zijn omdat de zeven geesten eigenlijk slechts n geest zijn, hetgeen wordt
bevestigd door dezelfde hoogte, dezelfde kleur, dezelfde vorm, dezelfde massa,
dezelfde richting, hetzelfde water en hetzelfde harmonische ruisen, - maar alleen de
kennis en het begrijpen daarvan in onszelf is verheven en waardig! Aan het tafereel
is weinig gelegen!
[17] 'Los het wonder in je hart eerst op; waarlijk, dan pas zul je met Mij
overeenstemmen' zegt de Heer, 'en zeggen: O Heer, wie slechts n druppel van Uw
liefde heeft geproefd, die krijgt een afkeer van de aarde en jubelt luid over God in
eigen hart!' Amen."
Hoofdstuk 79: Adams zwakheid
[1] Nadat Henoch deze woorden uitgesproken had, boog hij vol eerbied voor alle
vaderen en dankte Mij vervolgens in zijn hart voor de grote genade, waardoor het
hem nu wederom gegeven was om vanuit Mij zoveel louter goede en ware dingen
aan de vaderen te verkondigen.
[2] Nu stond Adam op en zei: "Amen!" en vervolgde met te zeggen: "Mijn zeer
geliefde Henoch, deze keer zie ik heel duidelijk dat de woorden die jij nu hebt
gesproken, niet in je lichaam zijn ontstaan, maar de Heer, ons aller almachtige
Schepper en meest heilige Vader, heeft ze van tevoren getrouw in je hart gelegd!
[3] Want waarlijk, lieve kinderen, welk mens zou zoiets vanuit zichzelf kunnen
bedenken en wie had deze steenformatie in al haar wonderlijkheid zo duidelijk en
begrijpelijk kunnen onthullen, zoals jij door de macht en het grote erbarmen van de
allerhoogste God?! [4] Het is wel de eerste keer dat ik je zo volledig begrepen heb
en dat, om het zo maar eens te zeggen, vanuit zijn diepste wortels.
[5] Maar een ding staat mij nog niet onmiskenbaar en duidelijk voor ogen en dat ene
is: dat ik me nog steeds niet goed kan voorstellen op welke manier jij het heilige
woord dat je dan spreekt, in je ontvangt en het hoort en het dan meteen uitspreekt,
zodat het klinkt als was het van jou, terwijl toch de eindeloos diepe betekenis juist
heel opmerkelijk het stelligste tegendeel biedt, ja, zo'n stellig tegendeel als een
De Huishouding van God deel 1
252
volkomen rustige watervlakte waarop niet de geringste oneffenheid te ontdekken
valt. [6] O Henoch, niet nu, maar op een ander uur waarop het meer gelegen komt
en het de Heer welgevallig is, toon en ontvouw het aan ons allen, opdat wij daardoor
een innerlijke norm krijgen waarnaar wij in staat zijn te beoordelen, hoe en wanneer
iemand van ons in staat zal zijn in zijn hart het heilige woord voor zichzelf of voor
ons allen te vernemen.
[7] Ik zeg het je nog eens: niet nu, maar te gelegener tijd! Wij allen danken nu de
Heer, dat Hij ons waardig heeft bevonden voor zo'n belangrijke leer en daarna
willen we ons opstellen om de reis te vervolgen en wel in de reeds bekende volgorde
in de naam van J ehova! Amen."
[8] En allen deden in de innerlijke diepte van hun hart zoals Adam het bevolen had.
[9] Toen zij gereed waren met Mij hun dank te brengen, stonden zij op en maakten
zich reisvaardig.
[10] Maar voor zij zich in beweging zetten, zei Adam tegen Seth: "Luister, mijn
geliefde Abel-Seth, ik heb honger - mijn ledematen, die bezig zijn moe te worden,
zeggen me dat -; maar je kent de gelofte van de huidige dag, die ik met jullie allen
de Heer heb gedaan toen de kaken van het dier ons allen tezamen deden huiveren.
[11] Wat valt hier aan te doen? Ik zou het Henoch wel willen vragen; maar waarlijk,
hier op deze plek is het de eerste keer in mijn leven dat ik geen moed heb een kind
te vragen dat bovendien nog een kind van nakomelingen is! -, hoe ik mijn moeheid,
zonder mijn gelofte te breken, het hoofd zal bieden!
[12] Ga naar hem toe en vraag hem zachtjes om zijn raad! Amen."
[13] Terstond ging Seth naar Henoch en zei: "Luister, Henoch, onze vader Adam is
door een hevige moeheid in al zijn ledematen bevangen! Hij verlangt geweldig naar
een maal, - maar zijn gelofte gebiedt hem de hele dag door niets te eten. Vertel me,
indien je dat mogelijk is: op welke andere manier zou de aartsvader zijn moeheid
kwijt kunnen raken? [14] O beste Henoch, doe wat in je vermogen ligt! Want
ofschoon ook ik tot leven gekomen ben, voel ik toch in de eerste plaats een leven
van zwakte in mij en niet een van sterkte; daarom zou ik voor de aartsvader een zeer
zwakke steunpilaar worden!
[15] Maar jij hebt het in overvloed; geef daarom raad of help! Amen."
[16] Henoch begaf zich ogenblikkelijk naar Adam en zei: "O vader laat je niet door
de verzoeking overmannen! Het is de Heer Zelf, die dat op je af laat komen om de
innerlijke sterkte van je verbond te beproeven.
[17] Toen jij nog niet bestond, kon de Heer je toch in het leven roepen, opdat je een
vrij mens en een vrije geest zou worden, volkomen naar Zijn evenbeeld. [18] J e bent
nu allang een vrije waarnemer en ontvanger van het onnoemelijk uitstromen van
Zijn oneindige liefde, erbarmen en genade; hoe kun je je dan door kleinmoedigheid
laten verschalken en voor de gebrekkige materie van je vlees beven, wanneer het
voortschrijdende stervensproces je vermaant dat niet het lichaam, dit steeds meer
verouderende omhulsel van het innerlijke leven, maar de geest van de liefde, die het
eigenste, innerlijke leven is, tot leven in God bestemd is?!
[19] Laat toch het lichaam vermoeid raken; en wanneer het tot in de zetel van het
leven zwak zal worden, wordt dat des te lichter en zal zich des te eerder overvloedig
De Huishouding van God deel 1
253
in de gehele ziel uitstorten en zal hierdoor ook op de beste wijze iedere vezel van
het lichaam voor een toekomstig eeuwig leven voeden.
[20] Want de geest zal dan het leven van het lichaam in zich opnemen en dan zal de
dood niets anders hebben om te wurgen dan zichzelf, wat weer het lege vlees zelf is.
[21] O vader, bouw in je zwakte op J ehova's kracht, dan zul je jubelen over de
teruggekregen kracht in de macht van je leven en zeggen:
[22] 'O Heer, goede, meest heilige Vader! Ik was niet en U hebt mij in het bestaan
geroepen; en ik bestond in al de moedige volheid van krachtin het blijde, lichte
leven vanuit U. Het behaagde U, mij met menige zwakheid te beproeven; ik
herkende door Uw genade de nieuwe beproeving en bracht U in mijn afgematte staat
een offer van kinderlijke liefde. U hebt nu mijn vermoeidheid weer aangezien en ik
leef nu juichend een nieuw, verbazingwekkend zalig leven in U, o J ehova! Aan U
zij in eeuwigheid alle roem, prijs, eer, lof en dank!'
[23] O lieve, ons aller achting waardige vader Adam! Geloof mij, de zwakke
Henoch: er zal geen uur voorbij zijn, of je ledematen zullen krachtiger worden dan
die van de sterkste tijger; maar je moet vasthouden aan het verbond! Want de Heer
veracht altijd de trouweloze wankelmoedigheid van het hart.
[24] Maar laat je voorshands tot aan de avond door mij geleiden en je onder je arm
vastpakken en je zult de volslagen wonderbaarlijke leiding van de Heer spoedig
volledig erkennen! Amen."
Hoofdstuk 80: De gulden regel van de profetenscholen
[1] Nadat Adam deze troostende woorden van Henoch had gehoord, kwam er
dadelijk blijdschap in zijn hart en hij verdroeg zijn toenemende uitputting met grote
berusting en liet zich door Henoch verder begeleiden.
[2] En zo kwam de stoet, ofschoon enigszins moeizaam, desalniettemin toch
tamelijk snel vooruit. Op de hele, bijna een half uur durende weg werd geen woord
gewisseld; maar in stilte bad iedereen in zijn hart tot Mij voor sterking en het
behoud van Adam. Vooral Henoch was vol onwankelbaar vertrouwen en in zijn
liefde voor Mij voelde hij heel goed aan dat Ik zijn onverzettelijke vertrouwen in
Mijn erbarmen en genade wis en zeker niet te schande zou maken.
[3] Maar hoewel de overigen ook inzagen dat voor Mij niets onmogelijk is,
twijfelden zij toch aan Mijn wil, omdat zij in hun hart nog niet de voortreffelijke
vrije kunst geleerd hadden om op de onwrikbare wegen van de zuivere liefde te
rekenen en op Mijn eeuwige, boven alles onuitsprekelijke trouw te rekenen, - een
kunst die Mijn goede Henoch reeds zeer goed beheerste, vandaar dat hij er dan ook
altijd volkomen zeker van was dat onvermijdelijk ook zou volgen hetgeen hij in zijn
terechte liefde van Mij verwachtte.
[4] Vandaar dat hij ook nooit treurig was en niemand iets verweet als hem iets
onaangenaams overkwam. Want voortdurend rustte zijn oog op Mijn hart en
zodoende bespeurde hij in de verborgen leiding van Mijn liefde zeer goed hoe deze
door ieder, nog zo vreemd schijnend middel de kinderen altijd zo volmaakt wist te
leiden als voor het verkrijgen van het eeuwige leven het beste was. J a, hij ging in
De Huishouding van God deel 1
254
zijn liefde voor Mij zo ver, dat hij er zelfs op rekende en met de grootste zekerheid
vaststelde, hoe, wanneer, waar en waartoe iets te voorschijn zou komen en met
welke afloop. En zodoende was hij in zekere zin ook de eerste profeet op aarde en
grondvester van de tot aan Mijn nederdaling als mens in stand gehouden
zogenaamde profetenscholen, die alleen maar daaruit bestonden dat hun leerlingen
nagenoeg reeds vanaf hun geboorte in Mijn liefde werden opgevoed. De wereld
werd aan hen afgeschilderd als een vaste grond voor Mijn liefde, als een
schoolgebouw, waarin alle mensen uit eigen beweging door een korte afzondering
van Mij in hun innerlijke leven een groot verlangen naar Mij moeten krijgen. De
bekoring van de buitenwereld is er slechts vanwege de verzoeking, opdat de mensen
zich uit zichzelf op Mijn liefde zullen richten. En zodra iemand geen genoegen meer
aan de wereld zal beleven, maar slechts aan het steeds groeiende verlangen naar Mij,
dan zullen terstond zijn innerlijk oog en oor ontsloten worden en hij zal, hoewel nog
in zijn sterfelijke en evenzeer tot verleiding verlokkende lichaam, dadelijk weer de
heilige Vader horen en nu en dan te zien krijgen.
[5] De geest van de eeuwige liefde zal hem dan vervullen; hij zal de toekomst, het
heden en het verleden overal zien en de naderbij komende dood van zijn lichaam zal
hem met een onuitsprekelijk zalige vreugde vervullen, omdat hij dan pas glashelder
zal beginnen in te zien dat de dood van het lichaam geen dood, maar een volledig
ontwaken tot het eeuwige leven is. [6] Dat en nog veel meer wat met Mijn liefde in
nauw verband staat was de eigenlijke essentie van de profetenschool, waarvan, zoals
reeds opgemerkt, Henoch volgens Mijn wil de stichter was.
[7] Zijn uit Mij ontvangen gulden regel was steeds de grondslag en het innerlijke
fundament van alle profetenscholen en luidde:
[8] J e bent niet in staat te geloven dat er een God bestaat, als je Hem niet reeds
tevoren uit alle kracht van een kinderlijke hart hebt liefgehad. Wie zegt: 'Ik geloof
aan een God!' maar Hem niet kan liefhebben, die is een dode leugenaar en heeft het
leven niet; want God is het eeuwige leven Zelf, - Zijn liefde is dit leven. Hoe kan
iemand het leven anders begrijpen dan door het leven zelf?! Omdat alleen de liefde
het leven is, zoals het in God eeuwig is uit Hemzelf en evenzo in de mens door
Gods erbarmen, hoe kan de mens dan zeggen dat hij aan een God zou geloven,
terwijl hij die in zijn liefdeloze toestand toch duizendvoudig verloochent; dat is geen
leven, maar slechts een zekere beweeglijkheid van de door God geschapen natuur,
die tot het opnemen van het leven van liefde uit God dient.
[9] Het bewegende lichaam is nog geen mens, maar is slechts gemaakt om tot drager
van een mens te dienen krachtens de daarin ingeblazen levende ziel; maar neemt
deze belichaamde ziel het leven der liefde uit God niet in zich op, dan is zij dood,
ondanks alle beweeglijkheid en bruikbaarheid van haar zintuigen.
[10] Dat was dus de gulden regel. Dat daarnaast en daaruit in de loop van de tijd nog
andere zijn ontstaan, is even natuurlijk als het natuurlijk is dat uit de oorspronkelijke
liefde, die zich bij de volkeren hoe langer hoe meer alleen in het geloof verloor, de
tien geboden en alle profeten voortkwamen en uit dezen uiteindelijk weer door Mij
de zuivere liefde tot Mij omstond en daaruit de liefde tot de naaste.
De Huishouding van God deel 1
255
[11] Zo was ook de strenge, de wereld verzakende levenswijze tot aan de tijd van de
ontvangen levensgeest der liefde uit deze regel voortgekomen, waarbij dan vanaf die
tijd het verdere aardse bestaan zich naar de innerlijke vrijheid plooide, met als
gevolg dat dan ook iedere profeet daarnaar leefde, wandelde en handelde.
[12] Zo was het dus met de profetenscholen gesteld, die, zoals reeds opgemerkt, in
Henoch hun grondlegger vonden en deze was met vader Adam nu ook al gelukkig
bij de kinderen van de avond aangekomen.
[13] Maar wat waren zij allen verbaasd toen de eerder zo moe geworden Adam aan
Henochs zijde opeens weer over al zijn kracht beschikte!
[14] Adam was buiten zichzelf van vreugde en dankte Mij onder vele vreugdetranen
voor deze plotselinge sterking en zei tenslotte tegen Henoch en alle overigen:
[15] "O Henoch! o kinderen! Wat is onze God toch een bovenmate heerlijke God!
Hoe goed, hoe liefdevol en vol erbarmen! Hij, die geen lijden kent, evenmin een
onvolkomenheid, Hij, de heilige, oneindige, eeuwige, bovenal machtige God, kan
uit Zijn eindeloze volkomenheid toch onvolkomen wezens scheppen. Niet omdat Hij
niet in staat zou zijn hen volmaakt te scheppen - laat zoiets te denken altijd verre
van ons zijn -, maar juist om, krachtens Zijn eindeloze wijsheid bij de onvolkomen
geschapenen, uit heel Zijn innerlijke diepte van genade en liefde, Zijn vaderlijke
liefde steeds hoe langer hoe meer aan te laten groeien van eeuwigheid tot
eeuwigheid om hen daarmee te tonen dat Hij de enige waarachtige Vader van alle
mensen en geesten is. [16] O Henoch, o kinderen, pas nu zie ik dat volkomen in!
Hoe zou ik dan, indien ik niet uitgeput geraakt was, de onuitsprekelijke weldaad van
de sterking ooit hebben kunnen ervaren?!
[17] De heilige Vader liet me echt zwak en vermoeid worden om mij daardoor des
te ontvankelijker voor Zijn onuitsprekelijke liefde te maken! O, de meest goede
Vader, hoe goed moet Hij wel tegenover diegenen zijn die niet ten opzichte van
Hem hebben gezondigd, indien Hij reeds tegenover mij, terwijl ik toch een grote
zondaar ben omdat ik voor Zijn aangezicht gezondigd heb, zo bovenmate goed,
genadig en barmhartig is! [18] O juich, jullie armen; want je bent arm om des te
meer te ontvangen! J uich, jullie zwakken; want je bent zwak om des te meer kracht
te verkrijgen! J uich, jullie treurenden; want je bent treurig om des te meer vreugden
te ontvangen! J uich, jullie hongerenden en dorstigen; want je bent hongerig en
dorstig om des te meer verzadigd te geraken! J uich, zelfs jullie blinde geesten; zie,
de Heer heeft de nacht gemaakt opdat zij behoefte krijgen aan de dag! Wie zou er
ooit overdag behoefte hebben ondervonden aan de dag, indien de Here de nacht niet
voor de dag gesteld zou hebben! O dood, als je niet dood zou zijn, zou jij ook
moeten juichen; want vanwege jezelf ben je niet uit de eeuwige ordening
voortgekomen! Wie weet, liet de Heer je daarom ontstaan, opdat misschien eens uit
jou het allerhoogste leven ontstaan zal!
[19] Waarlijk, waarlijk, waar de Heer geeft, daar geeft Hij als Vader
overeenkomstig zijn oneindige liefde; maar overgelukkig is diegene van wie de
Heer iets zal nemen, want die zal het oneindigvoudig weer terugkrijgen uit de hand
van de eeuwige Vader!
De Huishouding van God deel 1
256
[20] O Henoch, o kinderen! Ik, jullie vader Adam, ben overgelukkig omdat de Heer
mij nu zo'n grote genade heeft laten ervaren, die groter is dan mijn hele leven!
[21] J ij, lieve Henoch, wees in hoge mate gezegend; jouw zaad zal niet uitsterven tot
aan het einde van alle tijden en je naam zal aan het einde der tijden de volkeren zo
nabij komen, alsof je te midden van hen was! In de verre toekomst zullen sprekers
van de Heer jouw liefde tot de Vader roemen en zich naar je richten.
[22] Zo als nu heb je nog nooit laten merken, hoe zeer je de heilige Vader toegedaan
bent; want ik ben daardoor gesterkt geworden, omdat jij zo onmetelijk vast met onze
Vader bent verbonden!
[23] Aan U, mijn grote God, Heer en Vader, zij alle prijs, alle roem, alle eer, alle
dank en alle lof; want U alleen bent waardig die van ons te ontvangen!
[24] Kinderen, looft allen de Heer, want Hij is welwillend, liefdevol en bovenal
genadig en barmhartig! [25] Henoch, zie, het onuitsprekelijke gevoel van
dankbaarheid in mij tegenover God verlamt bijna mijn tong, zodat ik nauwelijks
meer kan spreken! Daarom, daar wij reeds bij de kinderen van de avond
aangekomen zijn, tref met Asmahal maatregelen om hen te laten weten dat wij hier
met ongeduld op hen wachten en dat zij zich hierheen begeven moeten om de zegen
en de heilige aankondiging van de sabbat op de dag van morgen te ontvangen; al het
andere zullen zij pas hier ervaren en zien! Amen."
Hoofdstuk 81: De patriarchen bij de kinderen van de avond
[1] Toen de rede beindigd was en de laatste wens door Adam uitgesproken, door
hem gezegend en bovendien nog door Mij aan Henoch aangekondigd was, boog
Henoch meteen voor de vaderen en deed Asmahal vanaf zijn drager, Henoch
navolgend, dat ook.
[2] Vervolgens snelden die twee naar de kinderen van de avond en verkondigden
daar met luide stem de aanwezigheid van de met ongeduld op hen wachtende
aartsvader Adam aan de grens van het gebied van de avond. Toen de kinderen dat
gehoord hadden, verzamelden zij zich meteen, namen allerlei vruchten en andere
etenswaren met zich mee en haastten zich toen vol eerbied met Henoch en
Asmahal naar de aartsvader Adam. Toen een groot aantal van hen in de nabijheid
van Adam aankwam, vielen zij op de grond. Zij durfden niet eerder op te staan, dan
nadat Adam door Kenan hen herhaalde malen te verstaan had gegeven dat zij zich
nu eindelijk uit hun overdreven eerbiedige houding voor de vaderen zouden
verheffen en Adam's zegen ontvangen ter rechtvaardiging van hun aanwezigheid,
om daarna met wijd open oren het heilige woord van de uitnodiging tot het offer -
en brandfeest op de heilige sabbat van de volgende morgen te vernemen.
[3] Nu pas verhieven zij zich vol angst en vrees en gedroegen zich alsof in het
verborgene een menigte wormpjes aan hun geweten knaagde, die onder het vrije
licht van de zon helemaal niet konden wegkomen.
[4] Adam verbaasde zich over deze aanblik; ook Seth en de overige kinderen op
Henoch en Asmahal na, konden dit raadselachtige verschijnsel niet goed verklaren
en tenslotte wisten ze niet meer wat ze ervan moesten denken.
De Huishouding van God deel 1
257
[5] Adam stond meteen op, riep Henoch en Asmahal bij zich en vroeg natuurlijk
voornamelijk aan Henoch - maar ook Asmahal had in het gegeven geval de vrijheid
te antwoorden -: "Henoch, wat is er met de kinderen aan de hand? Het komt mij
voor alsof hun harten volstrekt niet vrij zijn, maar bedrukt en gebonden door allerlei
waanzin! [6] O beste Henoch en ook jij oprechte Asmahal, zeg of vraag op zijn
minst jezelf af, hoe het zit met dit verschijnsel!
[7] Ik van mijn kant beweer, dat er hier slecht zaad tussen het tarwe schuilt; en als
dat zo is, mogen wij niet eerder deze plaats verlaten dan nadat het zuivere koren
weer van het kaf en het onkruid gescheiden is om dan in onze vaderlijke strenge
liefde veilig te worden bewaard. [8] Het komt me ook zo vreemd voor, dat het dier
deze kinderen voortdurend zijn achterste toekeert en hen ook niet n blik waardig
keurt, terwijl het toch de kinderen van de middag met wijd opengesperde ogen
verschrikkelijk levendig aangaapte!
[9] O Henoch! Maak dat wij zo gauw mogelijk helderheid verkrijgen en dat wij
daardoor weer in de gewenste ordening terecht komen! Amen."
[10] Henoch stond op en zei: "Luister, Adam, en luister allemaal, vaderen, deze
kinderen zijn door een te grote vernedering van onze kant helemaal moedeloos
geworden; deze vernedering heeft hen van hun liefde voor ons beroofd en vulde
daarvoor in de plaats hun hart met een onderdanige vrees.
[11] Wij zijn nu niet meer het voorwerp van hun liefde en kinderlijke hoogachting,
maar een voorwerp van verschrikking en heimelijke verachting geworden. Als de
grote vrees voor onze innerlijke geestkracht en onze geestelijke macht uit de liefde
van de Heer hen er niet van afhield, waarlijk, dan zouden zij in staat zijn met ons
allen hetzelfde te doen wat Kans eigenliefde Abel aandeed! [12] O vader Adam,
daarin ligt dit vreemde verschijnsel begraven en goed verborgen, waarvan niemand
anders dan wijzelf de meeste schuld dragen tegenover hen en tegenover de Heer;
daarom is het nu zeer zeker aan ons om deze fout weer goed te maken!
[13] Het dier nam daarom zo'n houding aan, om ons erop te wijzen dat de schuld in
ons midden woont, vandaar dat het ons aanziet en zijn achterste de kinderen
toegekeerd houdt; daardoor laat het ons weten dat zij door ons verontreinigd
werden. [14] In je hart vragen jullie nu aan mij: 'Wanneer en hoe verontreinigden
wij deze kinderen? En als het gebeurd is zonder dat wij het eigenlijk wilden, hoe
kan deze fout weer goed te maken zijn?'
[15] O vaderen, de eerste helft van de vraag, hoe en wanneer werden zij
verontreinigd, is zeer makkelijk te beantwoorden, maar de tweede des te moeilijker!
[16] O vader Adam! Zie, het schuilt daarin dat je door je vroegere veel te bange en
daardoor te strenge gerechtigheid, die meer uit vrees dan uit liefde voor en tot de
Heer voortkwam, zo'n onderscheid tussen de kinderen gemaakt hebt. J e hebt de een
verwezen naar de morgen, waar zij overgelukkig zijn, en je hebt de andere
veroordeeld tot de middag, opdat zij zich steeds de mindere zouden voelen ten
opzichte van de lievelingen van de morgen. J e hebt deze kinderen tot de avond
veroordeeld, omdat zij je voorkwamen als zijnde traag van geest, omdat zij zich 's
morgens dikwijls door slaap lieten overmannen, en tenslotte heb je de laatsten heel
hard veroordeeld tot de middernacht, omdat zij het in menig gebruik niet met je eens
De Huishouding van God deel 1
258
waren. [17] O zie, lieve vader Adam, indien je toentertijd reeds door de liefde van
de eeuwige, heilige Vader verlevendigd was, zoals nu, dan waren je oordelen zeker
heel anders uitgevallen! Maar de naakte gerechtigheid, ook al is zij met alle stralen
van de wijsheid omgeven, is drukkend en hard, wanneer op de achtergrond - ook al
is hij enigszins verborgen - niet een weldoende zachte liefdesstraal alle zevenmaal
tien water omhoog spuitende stenen pieken van de vruchteloze wijsheid omgeeft.
[18] Zie, juist zoals het uit de hoogte zwaar neervallende water het gras niet doet
herleven, maar het slechts vernietigt en doodt, en onder zijn hevige neerslag niets
dan harde, schoongespoelde stenen te vinden zijn, zo is het ook met de naakte
gerechtigheid, vallend uit de onmetelijke hoogte van de wijsheid. Zij doodt en
vernietigt het innerlijke leven. En als het leven eenmaal lijkt op een dode, door het
harde gekletter van het water uitgewassen steen, dan zal het zeer moeilijk worden
om op zo' n steen het een of andere levende plantje te laten groeien!
[19] Want de zware, aanhoudende druk van het gerechtigheids- en wijsheidswater
heeft het vroegere zachte en rulle aardrijk tot harde stenen gemaakt en vervolgens de
doodgemaakte steen uitgehold. Wat zal er nu van die steen terechtkomen?
[20] Waarlijk, als hij niet van tevoren door een overvloed aan liefdesvuur weer tot
losse aarde omgevormd is, zal ieder op hem uitgezaaid zaadje verdorren en tenslotte
geheel afsterven! [21] Het is echter niet goed wandelen over stenen en over stenen
springen is gevaarlijk. Hij die op een steen valt, valt hard en slaat te pletter; maar hij
op wie een steen valt wordt erdoor verbrijzeld. Vandaar dat de tweede helft van de
vraag moeilijk te beantwoorden is.
[22] Ikzelf ben van mening: als deze steenkinderen en -broeders en -zusters langs de
weg van de liefde, die sterker is dan alles, niet weker en losser te maken zijn, dan
zal een nog grotere hoeveelheid water van zelfs de wijste gerechtigheid heel weinig
meer kunnen uitrichten. [23] Laten wij daarom van onze eeuwig heilige, meest
liefdevolle Vader Zelf leren hoe Hij al Zijn levende wezens leidt: de vogels in de
lucht, groot en klein, zijn niet gekluisterd aan de morgen, noch aan de avond, noch
aan de middag en middernacht; de dieren in de wouden zwerven daarin naar alle
richtingen; zelfs de vissen in het water en het kruipende gedierte hebben geen muren
opgetrokken om hun bewegingen te belemmeren en om tussen te wonen.
[24] De Heer heeft ons zelfs geen gebod gegeven de kinderen van Kan te
vervloeken; waarom doen wij dat dan onze kinderen, broeders en zusters aan en
verbannen hen naar omgevingen waar zij onvrij zijn en stenen worden?!
[25] O vader, maak die nutteloze banden der gerechtigheid en strengheid los en
verbind hen met de almachtige band van de heilige liefde, dan zal de wijsheid van
de liefde hen tot een vrije wegwijzer worden; en zij allen zullen zichzelf dan heel
spoedig, door deze nieuwe stralen verlicht, als kinderen van een en dezelfde heilige
Vader herkennen en zullen zich zelfs juichend tegen je vaderhart aanvlijen en je met
van grote liefde doorgloeide armen omhelzen en je een lieve vader noemen!
[26] O vaderen! In een dauwdruppeltje liefde schuilt meer kracht en heilige macht
dan in een hele wereld vol van de wijste gerechtigheid, indien deze niet op de liefde
stoelt! Laat daarom de machtige winden van liefde waaien, opdat deze starre
ijsklompen zullen ontdooien om weer tot bevruchtende dauwdruppels te worden en
De Huishouding van God deel 1
259
laat zelfs de stenen door het machtige vuur van de liefde uiteen vallen, opdat ons
zaad niet tevergeefs in haar voren gelegd zal worden! Amen."
Hoofdstuk 82: Seth verwijt Henoch zijn woorden van waarheid
[1] Toen Adam dat bij monde van Henoch had gehoord, huiverde hij in zijn hart;
want de toespeling op Kans uit zwarte eigenliefde begane broedermoord reet bij
hem een oude wond open, zodat hij daarna niet meer in staat was om ook maar een
woord over zijn trillende lippen te krijgen en dus zweeg hij bevend.
[2] Meteen stapte Seth op Henoch af en zei: "Henoch, dat had je nu niet moeten
doen, de oude vader Adam zo'n vreselijke angst aan te jagen en hem treurig maken
door die enigszins onbezonnen toespeling op Kans misdaad; je zou hem dit zeker
op een geheel andere, onopvallender manier hebben kunnen duidelijk maken! Kijk,
dit is de eerste keer dat ik me gedwongen voel je iets te verwijten; leg een volgende
maal bij zulke gelegenheden je woorden op de weegschaal der redelijkheid, opdat
zij de vader mogen vertroosten, maar niet bedroeven! J ijzelf bent het, die ons altijd
liefde en zachtmoedigheid leerde; maar volg eerst zelf precies op wat je ons leerde, -
pas dan zal je leer de volle zegen, kracht en macht over onze harten winnen! Amen."
[3] Henoch dankte Mij echter in stilte in zijn hart voor het woord, dat hij tot Adam
gesproken had en was hoogst verbaasd over de terechtwijzing, - hij sprak niet tegen,
maar wendde zich dadelijk weer tot Mij en vroeg Mij hem uit te leggen wat uit
Seths korte woorden op te maken viel. [4] "O heilige, liefdevolle Vader, U die alle
duisternis der wereld in het helderste licht doorschouwt", zo begon Henoch in zijn
hart tot Mij te bidden en te vragen, "U weet, dat ik Uw heilige woord zonder
toevoeging en zonder weglating getrouw aan Adam verkondigde! Hoe kan het dan,
dat de zo waardige vader Seth het zo anders heeft opgevat?
[5] Ik kon toch onmogelijk anders spreken dan hetgeen Uw oneindige liefde mij
ingegeven had! [6] Ook was Seth zojuist getuige, hoe U, 0 J ehova, Adam van zijn
matheid bevrijd hebt en iedere vezel van zijn leven gesterkt!
[7] O heilige Vader, Gij vol van liefde en erbarmen, toon mijn onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid ten opzichte van Uw heilige wil de oorzaak daarvan aan en hoe de
zaak bij Seth weer volledig goedgemaakt zou kunnen worden! Ik, Uw arme, zwakke
Henoch, beloof U in mijn U boven alles liefhebbende hart plechtig, dat zelfs niet
n haar op mijn hoofd zich zal bewegen zonder Uw heilige wil! Amen."
[8] Onmiddellijk zag Henoch een vlammend schrift in zijn hart en er stond
geschreven: "0 Henoch, waarom ben je daar bezorgd over?! Het hart begrijpt nog
niet alles, wanneer het gehele hart niet volledig gevuld is met de eeuwige liefde;
maar wanneer dat gebeurt, dan zal ook Seth de stenen en al het gras, planten,
struiken en bomen heel duidelijk verneembare woorden met elkaar horen wisselen.
[9] Maar zwijg voorlopig en laat je leerling het woord voor je voeren! Amen."
[10] Daar Seth echter na deze vermanende woorden Henoch geen aanstalten zag
maken om te gaan spreken, begon hij onmiddellijk zichzelf af te vragen wat de
reden zou kunnen zijn dat nu alles als het ware verstomd was; maar ook zijn eigen
De Huishouding van God deel 1
260
hart bleef stom. En daarom was Seth gedwongen zich weer tot Henoch te wenden en
hem te vragen waarom hij niets tegen zijn vroegere protest ingebracht had.
[11] Vol hoogachting en liefde zei Henoch: "0 waardige vader Seth! Heeft een kind
wel het recht zich tegen de vermaning van een vader te verzetten?! J e hebt mij
weliswaar het woord van God verweten, dat ik heb moeten uitspreken; maar als je
namens de Heer met mij spreekt, kan en mag ik vrijuit tot je spreken en je vragen en
antwoorden! Als je echter als vader op de toon van een leraar met mij spreekt, zie,
dan is het mijn kinderlijke plicht je onvoorwaardelijk te gehoorzamen, te zwijgen en
me in mijn eigen hart onmiddellijk met de liefde van J ehova te verenigen. Kijk vol
verwachting, maar zonder vrees naar de spreker die door het dier wordt gedragen;
want het is nu de wil van de Heer, dat hij voorlopig tegenover jullie mijn plaats zal
innemen! Vraag hem, en hij zal je het meest passende antwoord geven in naam van
Degene die hem daartoe heeft geroepen!Amen."
[12] Deze terughoudendheid van Henoch deed de rechtschapen Seth geheel
verstomd staan. Maar daarvoor in de plaats maakte zij Adam's tong weer los en hij
zei tegen Seth: "Maar geliefde zoon! J ij, die mij tot troost door J ehova in plaats van
Abel werd gegeven, zeg me eens, wat kan toch je hart zo verblind hebben?
[13] J e was in staat tegenover de spreker Gods het heilige woord van de Heer te
bekritiseren - en toch had je nauwelijks tien ogenblikken eerder je ervan overtuigd
hoe wonderbaarlijk mij dat gesterkt had! [14] Het woord uit de mond van Henoch,
dat van de Heer uitging en de kinderen betrof, heeft bij mij een nieuw wonder
veroorzaakt, dat belangrijker is dan Kan en Abel!
[15] Het is waar, Henochs woorden over de eigenliefde van Kan en de
overeenkomstige verstening van deze kinderen, door mijn schuld, hebben mij
ernstig gekwetst; maar dat het mij zodanig gekwetst heeft was nu juist zo
noodzakelijk, want anders zou immers de oude nog steeds brandende wond
onmogelijk ooit geheel en al geheeld kunnen worden, zoals nu het geval is! Want
waar de Heer verwondt, daar geneest Hij op wonderbaarlijke wijze; maar waar
mensen elkaar schade berokkenen, - waarlijk, als de Heer geen erbarmen met hen
heeft, zoals nu met mij, dan zullen zij in eeuwigheid de wederzijds toegebrachte
schade niet weer goed kunnen maken!
[16] Ik heb in het paradijs tegenover mijn trouwe vrouw gezondigd en de
eerstgeborene werd mij tot een grote wond, - en tot nu toe was ik niet bij machte
deze wond te genezen! Reeds driehonderd jaar geleden heb ik de kinderen streng
afgezonderd en ik zie nu pas in dat ik daardoor gif in mijn oude wond gestrooid heb.
[17] De Heer nam nu het gif bij mij weg en genas mijn oude wond door Henochs
wonderbaarlijke woorden. Waarom heb je je dan aan de liefde vergrepen, nog
voordat je hun wonderlijke betekenis in je hart herkend en doorzien hebt?
[18] O Seth, o Seth, zie toe dat de Heer niet datgene weer uit je hart wegneemt wat
Hij je reeds op zo'n heerlijke wijze gegeven heeft! Laat iedereen een volgende maal
eerst naar mijn stem luisteren en diegene die ik ter ondersteuning tot mij roep, laat
hem komen en mij helpen! Alleen bij gelegenheden zoals deze, waarbij de Heer zo
duidelijk met ons optrekt, is het helemaal niet nodig dat wij elkaar ongevraagd
helpen, daar toch de allerbeste mensenhulp in het niet valt bij de ware,
De Huishouding van God deel 1
261
onuitsprekelijke hulp van de Heer door Zijn almachtige woord, dat niet is zoals een
menselijk woord, maar dat altijd een volbrachte daad is voor alle eeuwigheden der
eeuwigheden. [19] En dus, lieve Seth, beken je vergissing voor de Heer; val neer en
bid de Heer om genade en erbarmen, opdat Hij je weer aan zal zien! Amen."
Hoofdstuk 83: Henochs woorden over Seths vergissing
[1] Seth begreep heel goed Henochs woorden over het stilzwijgen van de kinderen
van de avond en de verontschuldigende woorden van Adam en zei tenslotte:
[2] "O vader, o Henoch, nu is me alles duidelijk; jullie beiden, jij, geliefde vader, en
jij, geliefde zoon, zullen mij mijn door angst ontstane vergissing wel willen
vergeven; maar zal de Heer dat ook doen, tegen wiens allerheiligste woord ik me in
de eigenlijke zin van het woord heb gekant? Hoe kan ik daar vergeving voor
krijgen? [3] Het was reeds licht geworden in mijn ziel en ik bespeurde al duidelijk
dat er een nieuw, waar leven in mijn hart ontstond; nu echter zie ik maar al te
duidelijk weer nacht en dood in mijn binnenste!
[4] Waarlijk, de kinderen van de avond en van de middernacht zullen beginnen te
spreken alsof zij uit het midden van de zon voortgekomen waren; maar ik zal
stommer zijn dan een steen in het diepst van de zee, omdat ik mijn tong gebruikt heb
om tegen te spreken, daar waar ik haar tot eeuwige dank had moeten benutten! Niet
eens het levende woord van boven zal Henoch nog tot mij spreken, maar dat moet
Asmahal doen! O grote God, hoe geweldig groot moet mijn zonde voor U wel zijn,
dat zelfs U als Heer van al het leven vanwege mijn hardnekkigheid Henoch gebood
niets tegen mij te zeggen, maar alleen Asmahal moest mij over al mijn
vergissingen onderrichten! [5] O wee mij, als de Heer mij niet meer aan zou willen
zien in Zijn erbarmen! Wie zal me dan redden uit de nacht van de dood?
[6] O Heer, laat in ieder geval Uw Asmahal woorden vol jeugdige kracht uit de
volheid van het leven tot ons richten en bij uitstek tot mij, daar wij vol dofheid zijn
en dode opvattingen hebben; maar laat daarom de zo zeer gezegende tong van
Henoch niet voor ons verstommen en heel in het bijzonder niet voor mij, opdat
niemand door mij iets zou kunnen verliezen.
[7] O Heer, God en Vader, heb erbarmen met mij, arme dwaas vol blindheid, en
wees mij genadig! Amen." [8] Hierna stond Henoch op Mijn bevel meteen op en
sprak uit Mij de volgende krachtige taal tegen Seth en ook tegen alle anderen:
[9] "O lieve vader Seth, zie, waar is de mens die als hij door een dwaling is
gegrepen, zichzelf midden in die dwaling zou kunnen helpen?! Als hij spreekt, dan
spreekt hij als in een droom; als hij handelt, dan handelt hij als een blinde; als hij
loopt, dan loopt hij alsof hij geen botten in zijn voeten had; als hij zou willen staan,
dan valt hij om als iemand die duizelig is; wil hij weer opstaan, dan ziet hij geen
kans zijn voeten recht te zetten; en wil hij zien en horen, dan ziet en hoort hij de
schaduw in plaats van de zaak zelf en het holle geluid in plaats van het levende
woord. [10] Zie, zo was het en zo is het nog met jou! J e hebt de schaduw van het
leven en van de ware liefde slechts in de middag in jezelf waargenomen; daarmee
tevreden, wilde je wel de eeuwige liefde tegemoet treden omdat je heimelijk bij
De Huishouding van God deel 1
262
jezelf dacht dat nu ieder woord van jou reeds van boven zou moeten komen. De
Heer liet het alleen daarom toe dat je zou vallen, opdat je nu goed zult begrijpen dat
het moeilijker is het allerhoogste goed van J ehova's eeuwige liefde te bemachtigen,
dan in driemaal zeven dagen de hele oogst binnen te halen!
[11] Zie, je vergiste je, toen je mij het woord des Heren hebt verweten! Waarom
vergiste je je? Omdat je meende dat het dringende verzoek van jouw hart reeds
geheel zuiver van boven afkomstig zou zijn en je onbetwistbaar het recht gaf de
wijsheid van God Zelf terecht af te wijzen, omdat die wijsheid je in het leven van je
hart waarover een schaduw was gevallen, niet duidelijk was en deze je daarom
onterecht en dodelijk voorkwam.
[12] Nu maakte je weer een fout omdat je ten eerste Adam en mij meer
vergevingsgezindheid toevertrouwt dan de eeuwige liefde van J ehova Zelf, wiens
meest eigen kinderen wij toch allemaal zonder uitzondering zijn of we nu goed zijn
of vol ongehoorzaamheid zitten, en ten tweede schijn je te menen dat alles slechts
hoofdzakelijk van mijn woorden afhangt, zonder te bedenken dat ook het door een
steen gesproken woord van de Heer, hetzelfde heilige, levende woord is.
[13] Vraag daarom niet om mijn tong, maar om het levende woord; sla geen acht op
het werktuig, maar op de genade die van de Heer komt door wat voor een werktuig
dan ook, hetzij door Henoch of door Asmahal; dan zul je volkomen
gerechtvaardigd leven in de eeuwige liefde van J ehova, die altijd het beste weet en
ziet welk werktuig voor deze of gene het meeste deugt. Indien het echter de Heer
welgevallig is ook door Asmahal te spreken, zeg me, zullen dan die woorden van
de Heer in mindere mate woorden van de Heer zijn?!
[14] O vader Seth, zie, het is de wil van de Heer, dat iedereen voortdurend in zijn
eigen hart naar het eeuwige leven van zijn ziel en zijn geest zal streven; maar daarbij
moet toch niemand zich laten verleiden en van mening zijn dat men in een paar uur
ook reeds alles bereikt heeft! [15] Maar heeft iemand zich al iets van de Heer eigen
gemaakt, laat hij daarmee dan doen gelijk kinderen, als zij een verborgen schat
vinden en die zelfs voor de ogen van hun ouders verbergen uit angst dat hij weer
van hen afgenomen zou kunnen worden!
[16] Laat niemand een te grote begeerte hebben een werktuig van de Heer te
worden, maar laat iedereen volharden in alle heilige stilte en grote deemoed en
verborgen liefde! Want er schuilt geen dankbaarheid in en het is zeer zeker geen
verdienste als iemand door de Heer wordt geroepen om als een werktuig te dienen -
want de Heer is in staat ook zonder werktuigen Zijn grote werken te verrichten -;
maar alles berust daarop, dat wij niet een Heer zoeken om Hem onze onbeduidende
belangen op te dringen om daarmee aan te tonen dat wij ook wat zouden zijn of
zouden kunnen, maar dat wij allemaal een en dezelfde heilige Vader zoeken, opdat
Hij ons vol genade als kinderen van het eeuwige leven op wil nemen door de
genadige en liefdevolle opwekking van onze slapende geest en door de verlichting
van onze door de wereld verduisterde ziel.
[17] Maar wie de Heer heeft geroepen om voor zijn broeders van Zijn oneindige
liefde te getuigen, laat die getuigen, maar steeds in de allergrootste deemoed van
De Huishouding van God deel 1
263
zijn eigen hart, daarbij steeds indachtig dat men slechts een volkomen nutteloze
dienaar is, die maar al te gemakkelijk door de Heer ontbeerd kan worden!
[18] Wee degene die daardoor zou gaan geloven dat hij meer is dan zijn broeders of
dat de Heer hem nodig heeft, zo'n boosdoener zal zijn eigen gericht niet ontlopen!
[19] Als wij echter dienen, laten wij dan elkaar in alle liefde als broeders en
kinderen van een en dezelfde Vader dienen, en laat onze allerhoogste wijsheid
daaruit bestaan de heilige Vader boven alles lief te hebben. Laat niemand de ander
een leer opdringen, als ware hij daartoe geroepen zoals een hond geroepen is om te
blaffen en een haan om te kraaien! Wanneer echter iemand door de Heer is
geroepen, laat hij daaraan gehoor geven, maar wel in de allergrootste liefde en
deemoed; want pas daardoor zal hij getuigen dat zijn leer waarachtig is uit God, als
de eeuwige oerbron van alle liefde en al het leven.
[20] Laat degene die predikt minder zijn dan al zijn broeders, dan zal hij getuigen
dat hij een waarachtig dienaar van de liefde is! [21] Degene die uit de mond van een
broeder het woord des Heren verneemt, laat hem de Heer voor die onuitsprekelijke
genade danken; maar laat de prediker bij zichzelf bedenken dat hij de minst
waardige is en laat hem ieder van zijn broeders voor beter houden dan zichzelf, dan
zal hij zijn hart behoeden voor hoogmoed, die de vader van de dood is, dan zal hij
voor de Heer een stil huis zijn en alleen dat is Hem welgevallig!
[22] O vader Seth, zie, dat is het wat de Vader van ons wil en eist! Laten wij in alle
liefde en deemoed ernaar streven Hem welgevallig te zijn, dan zullen wij leven en
ons nooit door de schaduw van het leven laten misleiden! Amen."
Hoofdstuk 84: Adam richt wijze woorden tot Seth
[1] Toen nu Seth en alle anderen deze woorden van Henoch hadden vernomen,
stond Seth weer op en begon als volgt te spreken:
[2] "O het is waar, ja, maar al te waar, wat de Heer door jou, lieve Henoch, vooral
aan mij heeft laten verkondigen, want een dergelijke vermaning heb ik hard nodig!
[3] O vader Adam, o kinderen, dank de Heer in mijn plaats; want ik ben het niet
waard en ik ben te slecht, dat ik het zou durven wagen met mijn tong, die nog maar
kort geleden het heilige woord van de Heer lasterde, de Heer van alle leven en alle
liefde een onzuivere lof op te dragen! [4] Laat Asmahal tot me prediken; want ik
ben het niet meer waard Henochs woord te vernemen!
[5] J a zelfs Asmahals woord is te heilig voor een dode! Laat het dier tot me
prediken, opdat ik door zijn huiveringwekkende stem uit de dood tot leven gewekt
moge worden!
[6] O vader Adam, noem me nooit je zoon; want jij bent uit God, ik echter uit een
overvloed van alle weerspannigheid! Zie, ik wil slechts je knecht zijn, ja jullie aller
knecht wil ik zijn, jullie dienen als een slaaf uit de diepte en stom zijn als een steen
om daardoor de Heer genoegdoening te geven, omdat ik me in duisternis gedompeld
heb, terwijl de Heer in woord en daad zoveel licht over mij uitgestort heeft!
[7] J ullie waardigen, dank God van mij, de arme, zwakke en dode Seth! Amen."
De Huishouding van God deel 1
264
[8] Nu stond Adam op en sprak een kort, wijs woord tot Seth en dit woord genas de
zieke zodanig dat hij weer vol liefde en vertrouwen ten opzichte van Mij werd en
keer op keer Mijn naam prees. [9] De woorden van Adam luidden als volgt: "Seth,
Seth, je neemt teveel op je waar de Heer je niet toe verplicht heeft! Let op, als de
Heer je beproeft en je dan nog zwakker wordt dan je nu al bent en je in je zwakheid
ten val komt, - zeg me, wie zal je dan overeind helpen?
[10] God misschien, die je dwaas genoeg genoegdoening wilde geven, terwijl Hij
toch oneindig en veel te heilig is en jij slechts een eindig stofje van de aarde voor
Hem bent?! [11] Wie is in staat God genoegdoening te geven?! Wie kan rein en
volmaakt tot Hem bidden en zonder zonde Hem danken, Hem loven en prijzen en
tot Hem met een smetteloze ziel bidden als een kind tot zijn vader?!
[12] Wat hebben we dan wat wij niet voorheen van Hem gekregen hebben?! Wat
kunnen wij Hem geven dat Hij ons tevoren niet gegeven heeft en wat kunnen wij
doen wat Hij in het verleden niet allang voor ons gedaan heeft?!
[13] Maak daarom voor jezelf geen onnodig gebod, maar let slechts op dat ene, dat
je Hem in alle deemoed van je hart hoe langer hoe meer liefhebt en al je broeders en
mij tien keer meer dan jezelf! Laat al het andere maar aan de Heer over; Hij weet het
allerbeste welke last je in staat bent te dragen!
[14] Maar als het al te zwaar voor je is om dat ene gebod in de daad om te zetten,
hoe wil je het dan met zo vele klaarspelen?!
[15] Weet je dan niet, dat aan iedere wet de vloek, de zonde, het gericht en de dood
kleeft?! [16] Zoek daarom niet het gebod, indien je wilt leven! Het is gemakkelijker
wetten te geven, dan ze te gehoorzamen.
[17] Wat is meer: vrij te zijn in de liefde door de liefde, of onder het harde juk van
de gehoorzaamheid te smachten naar de vrijheid van de liefde, die moeilijk te
verwerven is en eeuwig zal zijn, terwijl het tevergeefs reikhalzende hart lang zal
moeten bloeden onder de harde slagen van de verzoeking?
[18] Zie, hoe de kinderen van de avond slechts door een licht gebod te gronde
gericht zijn; hoe zwaar zal het zijn hen te helpen, omdat hun hart door de te
langdurende last misschien verhard is! [19] Wij zullen de Heer altijd danken en Zijn
naam loven, omdat Hij ons een vrij hart voor een vrije liefde gaf en wij zullen Hem
ook altijd vragen ons voor ieder gebod te bewaren, opdat wij alleen als vrije
kinderen in Zijn eeuwige liefde mogen leven.
[20] O Seth, er zullen eens tijden komen, dat onze verre nazaten onder bergen van
wetten zullen leven en zij zullen als een gloeiende steen diep in de aarde tevergeefs
naar vrijheid smachten! En jullie broeders zullen diegenen die slecht luisteren in
stenen holen stoppen en hen van alle vrijheid beroven. Dan zullen er zoveel zonden
zijn als het zand in de zee en het gras op aarde!
[21] Zie daarom van je dwaasheid af en doe wat je kunt en wat de Heer welgevallig
is; laat al het andere aan de Heer over, dan zul je leven! Amen.
[22] Ontvang mijn zegen en wandel weer vrij en rechtvaardig voor God, voor mij en
voor al onze kinderen! Amen."
De Huishouding van God deel 1
265
Hoofdstuk 85: Asmahals woorden over de wet
[1] Toen Seth die woorden had gehoord, zag hij meteen de bekrompen dwaasheid
van zijn handelen volkomen in, werd weer een vrij mens en loofde en prees Mij
uitbundig in zijn weer levende hart en verheugde zich zeer over de woorden van
Asmahal, die nu op verzoek van Henoch dadelijk begon te spreken en wel over het
stilzwijgen van de kinderen van de avond. Wat hij zei, sprak hij uit Mij door de
geest van Abel in bondige en vloeiende woorden, als een beekje dat rustig over
kleine kiezelsteentjes en zandbankjes voort ruist en verder borrelt om zich dan
lachend uit te laten stromen in de rivier, die haar lieveling met open armen opneemt
om het dan op haar brede schouders naar de zee van rust verder te dragen.
[2] Dat was de zo zeer beroemd geworden rede van Asmahal en deze luidde als
volgt: [3] "O vaderen der vaderen der aarde! Wenend beschouwt mijn oog de
smachtende schare heerlijke kinderen van de vaderen der aarde; ze liggen zo
zwijgend en zo dood als stenen op de bodem van zeen en andere grote wateren.
[4] Geboden, - O harde en loodzware geboden! O mensen, jullie harde en liefdeloze
mensen, waarheen zullen jullie je broeders leiden door al die nutteloze geboden,
[5] waarvan elk gebod onontkoombaar een eindeloze menigte van geheel nieuwe
geboden tot zich moet trekken en hen maken tot wat er van de onschuldige kinderen
werd!
[6] O vraag het jezelf af, vaderen der vaderen der aarde, hoeveel geboden heeft de
eeuwige, meest barmhartige Heer in Zijn wijsheid jullie allen te houden gegeven!
[7] Ik weet het en moet het je zeggen: geen enkele - dan slechts de eeuwige vrijheid
te kennen in al de eindeloze liefde van de eeuwige, heilige Vader!
[8] Zijn wij dan geschapen om loodzware lasten van al die geboden te dragen?! Is
God dan een zwak geworden God, dat Hij de mensen geboden moet geven om hen
met harde teugel in het gareel te houden?!
[9] O vaderen, hoe dwaas zou het zijn zoiets van een almachtige, eeuwige,
eindeloze, heilige God te denken, wiens lichtste ademtocht al die talloze werelden
en eindeloze scharen geesten teloor kan laten gaan!
[10] Een zo eindeloos machtige God zou de mensen moeten bedwingen met niet te
dragen lasten van dode geboden, met keiharde regels, die tenslotte zelfs Hij met al
Zijn kracht niet in staat is te verzachten en dat ook nooit zou mogen doen; want als
Hij een van deze geestelijke kooien van het leven zou losmaken, zou Hij dan niet
moeten vrezen, aan het eind door Zijn schepselen gevangen genomen te worden om
dan Zelf mee te maken wat het is een slaaf te zijn van die schepselen, die met z'n
allen ten opzichte van Hem nog geen zonnestofje uitmaken!
[11] O vaderen der vaderen der aarde, je kunt je niets dwazers voorstellen! De
Vader, de eeuwige, heilige Vader vol liefde, de machtige, vrije, oneindige God zou
wezens scheppen om hen daarna op de meest wrede wijze onder de harde druk van
de als werelden zo zware geboden te doden?!
[12] O waarlijk, het zou voor mij veel gemakkelijker te begrijpen zijn dat ik en mijn
wrede drager n enkel wezen vol nacht en vol licht in het midden van de aarde
zouden zijn, dan dat onze God, onze machtige, eeuwige, vrije en heilige God ook
maar n wezen zou kunnen laten ontstaan om het door geboden te onderdrukken en
De Huishouding van God deel 1
266
te dwingen zich vrij te bewegen, wat toch een nog grotere onmogelijkheid zou zijn
dan wanneer de meest vrije, heilige Vader en Schepper Zichzelf door ijzeren
ketenen gebonden tot een slaaf der slaven in de diepte van Lamech zou maken!
[13] O vaderen der vaderen der aarde, hoe is het dan mogelijk, dat jullie, als enige
kinderen van de eeuwige, heilige Vader, die vol liefde is, van Zijn wijste,
heerlijkste, meest vrije ordening niets afweten? J ullie prediken tegen elkaar over de
liefde tot de Vader - en kennen van dit eeuwige, heilige grondelement, wat ik nu
duidelijk inzie, niets anders en niet meer dan dat je het met lege schallende woorden
meent te kunnen noemen! [14] O luister, de liefde, de machtige, heilige liefde van
de eeuwige Vader is immers niets anders dan de eeuwige, meest vrije ordening in
God! Volgens deze eeuwige, heilige ordening en hiermee in volkomen
overeenstemming zijn immers uit Hem alle eindeloze scharen geesten, de werelden
en jullie, Zijn enige kinderen, even vrij als Hijzelf voortgekomen.
[15] Maar om je te leren, dat je je, zoals Hij, volledig vrij zult voelen, gaf Hij als
Vader uit het diepste van Zijn liefde aan jullie kinderen - ik zou het nooit een gebod
willen noemen slechts een zeer wijze, welwillende raad, je aan niets te verbinden en
niets aan te raken, dat belemmerend voor je vrijheid zou kunnen worden; maar
jullie, in het volste bewustzijn van goddelijke vrijheid en volheid van kracht, wilden
geen acht slaan op de raad van je liefhebbende Vader en grepen naar alles wat je
nog zeer onbestendige vrijheid en leven wel moest belemmeren. Die daad was in
strijd met de eeuwige ordening van de liefde; nu moest de heilige Vader de
eindeloze schepping omvormen om je opnieuw in de vrijheid van het leven te
stellen.
[16] Nu zijn jullie in deze zo liefderijke positie als kinderen van de heilige Vaders
geplaatst, jullie zijn vrij en vol leven en genade van boven; hoe kunnen jullie dan zo
verblind zijn de kinderen van diezelfde heilige Vader zonder enige reden naar de
verschillende oorden te verbannen onder de dwang van een duister gebod, dat hen
niet tot leven brengt noch vreugde geeft, maar hen naar lichaam en geest doodt?!
[17] Maak daarom de verroeste banden van de dode wet los van hun gemartelde
voeten en laat hen de aarde opbouwen zoals het hen bevalt alleen de duistere diepten
zullen zij mijden - dan zullen zij leven, God loven en prijzen en beminnen en je
respecteren als redelijke vaderen en machtige kinderen van de Heer, luister amen,
luister amen, luister amen!"
Hoofdstuk 86: De gedachten van de patriarchen over Asmahals woorden
[1] Nadat Asmahal zijn toespraak voltooid had, trad een tamelijk lange stilte in
onder de vaderen; zelfs Henoch had zich in een lange bespiegeling over de liefde
verloren en dacht bij zichzelf na of er dan toch ergens een mogelijkheid zou kunnen
zijn, zich in de liefde te vergissen. [2] "Want", zei hij bij zichzelf, "Asmahal heeft
maar al te zeer gelijk in al wat hij heeft gesproken! Maar de aangrijpende liefde, de
machtige liefde, die het hart met zoet, onoverwinnelijk geweld tot de eeuwige,
heilige Vader omhoog trekt, zodat degene die er volledig door gegrepen is er niet
meer omheen kan en niet in staat is zich van haar te ontdoen, - zou - nee, nee, het is
De Huishouding van God deel 1
267
mij niet mogelijk het te voelen en te denken! -, zou deze almachtige liefde dan niet
de een of andere eeuwige wet in de Heer Zelf zijn, waaruit, waarnaar en waardoor
Hij alles schept, ordent en voortdurend onderhoudt?!
[3] En toch zei Asmahal op zo'n verhelderende wijze, dat juist de liefde de hoogste
vrijheid is, zowel in God, als in al Zijn kinderen!
[4] Het is overigens in ieder geval wis en zeker dat ieder leven door een ermee
overeenkomende graad van vrijheid is bepaald en dat deze vrijheid steeds gelijke
tred houdt met de liefde; waar dus de hoogste liefde heerst, is ook het volle leven en
daardoor ook de volste vrijheid!
[5] Maar hoe staat het vervolgens met de vaststelling van de ordening krachtens
welke ieder wezen de hem gegeven vorm moet behouden en zich niet naar vrije
willekeur kan veranderen? De Schepper, onze heilige God en Vader, heeft het aldus
ingesteld dat is en zal voor eeuwig waar zijn! -; maar moet datgene wat bij de
schepselen en de kinderen de onveranderlijke vorm bepaalt, bij de Heer niet een
door Hemzelf vastgestelde wet zijn, die Hij tot op het laatste oneindig kleine puntje
in acht moet nemen, indien door Zijn oneindige liefde de schepselen zodanig zullen
blijven als Hij hen uit Zijn eeuwige ordening vastgesteld heeft?
[6] Dit is een wet! Wie kan deze nu weer ontkennen en ervan beweren, dat het geen
wet zou zijn, maar de tot niets verplichtende, meest ongebonden vrijheid?!
[7] O Asmahal, Asmahal! Wie kan jouw woorden doorgronden en leven?!
[8] O vaderen, arme vaderen, jullie hebben mij als leraar gekozen! Zolang ik kon
liefhebben, kon ik spreken door de onbegrijpelijke genade van de Heer; maar de
woorden van Asmahal tonen mij nu al te duidelijk dat ik mijn woorden, die de
eeuwige liefde mij inblies voor mij en voor de vaderen, nog nooit ook maar in de
geringste mate heb begrepen. De vrije, zoete liefde is nu een dubbel ding geworden;
zij is de hoogste vrijheid, maar tegelijkertijd ook de meest onveranderlijke, vaste
wet der wetten, waardoor alles in het leven bepaald is. In vrijheid kan ik liefhebben
en leven, - onder de wet moet ik liefhebben en leven of de eeuwige dood sterven!
Maar hoe zijn vrijheid, de volle, ongebonden vrijheid en anderzijds de meest
onveranderlijke wet onder n noemer te brengen?!
[9] Wie kan mij nu met zekerheid zeggen, of mijn liefde vrijheid is of wet? Omdat
ik liefheb en leef, is zij de vrijheid; maar omdat de liefde mij naar zich toe trekt en
mij onuitsprekelijk goed bevalt, is zij een eeuwig richtende wet, waardoor ik, die
door de onweerstaanbare aantrekking tot God in mijn hart moet liefhebben, dood, ja
voor eeuwig dood ben en het noodzakelijkerwijs ook moet zijn!
[10] O heilige Vader, zie, de woorden van Asmahal hebben mij neergeslagen en ik
kan mijzelf niet meer helpen; als U mij en de vaderen niet helpt en ons weer opricht,
zijn wij allen voor eeuwig verloren! [11] Nu pas zie ik in, dat de mens tot helemaal
niets in staat is. Als U, o heilige Vader hem niet voortdurend leidt, houdt hij op te
bestaan en is, alsof hij er nooit geweest zou zijn, vol eeuwige vernietiging! 0 Vader,
lieve, heilige Vader, red ons van deze ondergang waarin de onmogelijk te begrijpen
woorden van Asmahal ons allen gestort hebben! Amen."
[12] Toen zijn grote verbazing over de woorden van Asmahal wat afnam, stond
Seth op en vroeg aan vader Adam: " Luister, geliefde vader, de inleiding van
De Huishouding van God deel 1
268
Henoch heeft mij op menige dwaalweg helder bijgelicht! Onderweg sliep ik in de
geest in. J ij wekte mij uit mijn onnatuurlijke droom en wat mij zeer goed bekwam,
was, dat je me zegende; maar wat kan er en wat moet er van ons terecht komen?
[13] Asmahal heeft woorden uitgesproken waarvan de zin onmogelijk ooit door
een natuurlijk mens van vlees en bloed begrepen kan worden! Heeft hij die echter
niet geheel begrepen, dan lijkt hij op een steen, die in zichzelf vol is met dood en
duisternis.
[14] Aan Henoch durf ik het nauwelijks te vragen! Als het jou niet zo vergaat als het
mij vergaat en je licht ziet in deze woorden, deel mij dat dan getrouw mee, opdat
niet vanwege mijn grote onbegrip hemel en aarde nog voordat wij onze
geboortestreek zullen hebben betreden, te gronde gaan! Amen."
[15] Adam keek Seth geheel uit het veld geslagen aan en wist niet wat hij om zijn
eer te redden, als vader tegen zijn zoon daarover zou moeten zeggen. Eerst na enige
bezinning kwam hij ertoe hem te beduiden geduldig te wachten tot een meer gelegen
tijdstip; want nu moest hij aan wat anders denken.
[16] Maar Enos trok J ared aan zijn mouwen zei hem aan zijn oor, zonder dat beiden
waren opgestaan: "Luister, J ared, jij bent de wijze onderwijzer van je zoon en je
hebt hem duidelijk ingeprent God in zijn hart lief te hebben en ook dat de liefde tot
God gelijk staat met de liefde van mens tot mens en inniger is dan de liefde van de
man tot zijn vrouwen tot zijn kinderen. Kijk, hij ziet nu de grote verlegenheid
waarin wij ons allemaal bevinden; waarom laat hij ons dan nu in de steek?
[17] Het komt mij voor, alsof Asmahal hem alle moed ontnomen heeft! Ga naar
hem toe en zeg tegen hem dat hij ons nu niet in de steek mag laten; nu is het immers
van het grootste belang om ons, zijn vaderen, door zijn gezegende mond uit de
grootste van alle verlegenheden te redden. Ga en maak hem dat duidelijk, als je wilt!
Amen." [18] Maar J ared krabde zich achter zijn oor en merkte eindelijk op: "Zie,
vader Enos, als een straal van de zon mij steekt, dan verlaat ik die plaats en vlucht
naar de verkoelende schaduw! Indien nu de felle straal een gat in de grond zou
branden, waarlijk, ik zou er mij weinig om bekommeren; want ik heb immers een
goede schaduwplek gevonden! Ik moet toch wel buiten al mijn zinnen zijn, indien ik
mijn schaduwplek zou verlaten eer de zon ondergegaan is!
[19] Laten wij daarom het hen ook uit laten maken en laten zij over het gehele
firmament een tent spannen, als zij de zon te heet vinden; laat toch de onderwijzer
met zijn leerling klaarkomen, als hij een goede leermeester is! En zal de leerling
boven zijn leermeester uitsteken?
[20] Wanneer echter de scholier over dingen spreekt die niet begrepen worden door
het hart van de leraar, dan is het immers ongehoord dat men diegene tot leerling
aanneemt die de leermeester en alle vaderen aan innerlijke wijsheid zo zeer overtreft
dat die daarop niet eens n woordje weten te antwoorden! Vandaar dat ik getroost
op mijn schaduwplek blijf en mij vergenoeg met de lichtstralen die door de
ritselende bladeren flitsen, en laat degene die wel heel bijzondere begeerte heeft om
volslagen blind te worden maar met zijn gezicht in de zon staren!
De Huishouding van God deel 1
269
[21] Zie, vader Enos, daarom wil ik niet wat jij wilt; want mijn ogen zijn mij liever
dan alle begrip over zaken die men eigenlijk toch nooit geheel kan begrijpen en ik
zeg daarom onverrichter zake uit aller naam Amen."
[22] Ook tussen Kenan en Mahalalel ontspon zich een gedempt gesprek met de
volgende inhoud: [23] Mahalalel: "Wat vindt jij, Kenan, zullen wij vandaag nog
thuis komen? De kinderen van de avond liggen allemaal stom als stenen op de
goede aarde en ons gaat het na Asmahals werkelijk buitengewone woorden ook
geen haar beter; ook heb ik het idee dat zelfs de goede Henoch zich in een nu juist
niet zo geringe verlegenheid zou kunnen bevinden!"
[24] Kenan: "Als je wat weet, zeg het dan; en weet je niets, doe dan zo als ik, die
ook niets weet! Zo veel is zeker, dat Asmahal meer weet dan ik en jij! Maar wat
heeft het voor zin om voor de doven te prediken en iets aan de blinden te laten
zien?! J ij kent mijn droom; die was zeker geen eenvoudige! Ik heb hem zo
gewetensvol en getrouw verteld als ik hem gedroomd heb. Seth en alle anderen
wisten mij tenslotte net zo veel te zeggen als ik mijzelf, namelijk niets! Toen dacht
ik: van tevoren wist ik niets, nu weet ik ook niets en ik zal voortaan ook niets weten.
En zie, daar ben ik mee tevreden!"
[25] Mahalalel: "Als jij als goede redenaar dat van jezelf zegt, terwijl toch jouw
taal helemaal op die van Asmahal lijkt, wat zal ik, die, zoals jezelf het beste weet,
een harde tong heb, dan wel moeten zeggen?! Maar bij dit algemene stilzwijgen
begint nu mijn onverschilligheid mij een beetje te verlaten; want als er niet spoedig
een oplossing van boven komt, vader, ik zeg je, dan zullen wij hier in de avond
zeker de avond beleven en waarschijnlijk ook middernacht, welke op zijn minst in
geestelijke opzicht helemaal niet zo ver van ons verwijderd schijnt te zijn!"
[26] Kenan: "Laten wij de zaak laten rusten! Indien het hier werkelijk tot een
overnachting komt, zal daardoor de aarde niet wormstekig en de vaste grond niet tot
water worden. De Heer weet het beste waarom Hij voor onze bezige tongen een
kleine rustdag heeft ingelast! Ik zeg altijd maar: het is beter te handelen dan steeds
te praten en te leren. Ik luister weliswaar zeer graag naar mooie toespraken en
lessen, - maar eerlijk waar: op deze reis gebeurt er teveel van het goede; men kan
het niet meer verwerken en Asmahals woord is als een steen in mijn maag, luister,
die zal nog enige rust nodig hebben om te verteren! Laten wij het daarom laten zoals
het is en zwijgen! Amen."
Hoofdstuk 87: Eva berispt Seth
[1] Seth merkte dat de kinderen onder elkaar aan het praten waren en dacht bij
zichzelf: "Waarlijk, ze zijn allemaal door twijfel aangegrepen en ze weten zich geen
raad en kunnen zichzelf niet helpen! O, hoe graag zou ik jullie willen helpen, als het
mij gegeven was! Dat Henoch toch zo lang over deze zaak blijft zwijgen!
[2] In stilte lijdt de arme moeder Eva zeker weer geweldig mee en moet misschien
heimelijk in haar hart wel om onze gezamenlijke dwaasheid huilen!
[3] Hoe zou het zijn, als ik mij heel tersluiks tot haar zou wenden om te vragen hoe
het met haar gaat?!
De Huishouding van God deel 1
270
[4] Wie weet of zij, die in stilte lijdt, niet het een of ander lichtend vonkje in haar
hart bergt, dat een beslissende, heerlijke dienst zou kunnen verlenen, indien het in
onze duisternis licht zou kunnen geven?! [5] Daarom niet gedraald; want er kan
zeker niet meer misgaan dan nu al het geval is, waarbij wij naar mijn mening allen
in het duister zitten en zweten, en er ook niet n verkoelend dauwdruppeltje uit de
aarde noch uit de gloeiende hemel op onze smachtende zielen valt!"
[6] En zie, Seth sprak moeder Eva dus aan en zei: "Geliefde moeder, je schijnt
treurig te zijn! O zeg me, of een mogelijk stil verdriet aan je hart knaagt!
[7] Zie, Asmahals mond heeft ons allen met een drievoudige duisternis geslagen en
zoals je ziet, kunnen wij onszelf niet helpen! Maar wat de Heer krom maakt, dat zal
Hij wel weer op een Hem welgevallige tijd rechttrekken! Daarom, indien jij onder
zorgen gebukt gaat, breng dan je hart tot rust in de liefde van de Heer! Maar heb je
enig lichtpuntje betreffende deze zaak die ons allen terneer drukt, berg dat dan niet
te diep in je hart op; want ook het geringste vonkje verkwikt het naar licht dorstende
oog van een verdwaalde wandelaar in een zwaar bewolkte, pikzwarte nacht!
[8] O moeder, ik, je geliefde zoon Seth is het die met je spreekt; open oog en hart en
laat hem met enkele woorden je verdriet vernemen en, als het mogelijk zou zijn,
misschien ook een verlichtend vonkje van boven! Amen." [9] Dadelijk antwoordde
Eva Seth tamelijk ernstig: "Lieve zoon, door God mij gegeven in plaats van Abel,
zie, aan de stilte van mijn wezen kun je altijd wel merken dat de in zichzelf
gekeerde moeder van alle levende mensen op aarde nu juist niet veel redenen zou
hebben om haar hart van vreugde te laten opspringen, vooral niet als zij moet
merken dat zelfs haar lieveling haar meer sluw dan met een oprecht hart benadert!
[10] Seth, mijn beminde zoon, waarom vroeg J e mij naar mijn gezondheidstoestand,
terwijl toch alleen het vonkje je na aan het hart lag? [11] Denk je nu heus dat goed
bedoelde sluwheid een van de deugden der wijsheid is?
[12] O Seth, daarin vergis je je toch erg! Zie, rechtlijnige openheid - het hart op de
tong en de tong in het hart -, dat is de grond van alle wijsheid! Waar je van houdt,
wens dat, wat je tegenstaat, ontvlucht dat, opdat je met een oprecht hart zowel in
stilte als ten overstaan van de hele wereld van God kunt houden; dan zal het nooit
avond en middernacht in je hart worden! [13] Zie, aan jou is wijsheid gegeven;
waarom bewandelde je niet steeds het rechte pad?
[14] Kunstige zinswendingen, hoogdravende woorden zijn altijd luide verkondigers
van eigen zwakte, waarmee men graag de ander wil tonen dat men nog
buitengewoon sterk is, terwijl juist de oprechte mens al van verre ziet dat degene die
zich sterk wil maken zich in allerlei bochten wringt; daarom lieve Seth, keer je af
van je gekronkel en bewandel voor God en voor de kinderen het rechte pad; dan zal
het je niet aan licht ontbreken! [15] Bedenk, wanneer je een cirkel maakt, dan is het
verst verwijderde punt op de omtrek ook dat, wat het dichtst bij het uitgangspunt en
het begin komt; maar luister, je moet geen slak nemen om je de cirkel te leren
trekken - anders zul je nooit aankomen op het punt vanwaar je bent uitgegaan!
[16] Begrijp je oude moeder goed en wees rustig in je hart en in God! Amen."
[17] Toen Seth dat van Eva had gehoord, werd het hem angstig en bang te moede
omdat hij bij zichzelf dacht: "Wat is het hier vanavond raar! Ieder woord is een
De Huishouding van God deel 1
271
vergissing, ieder medelijden op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats;
iedere beter schijnende gedachte die zich in mijn hart nog duidelijk uit, is niets
anders dan de onregelmatige vlucht van een nachtvlinder die zolang om de vlam
cirkelt, tot de heldere vlam hem van zijn luchtige vleugels heeft beroofd!
[18] Mijn wil is een dood willen en lijkt volkomen op die in een droom, waardoor
ook juist alleen dat wordt bewerkstelligd wat men onvoorwaardelijk moet willen en
wat een vreemde onnaspeurlijke macht je heimelijk dwingt te willen en te doen.
Mijn liefde tot God komt mij voor als beminde ik de lucht en het water. Ik hoor het
ruisen van de wind, maar er blaast zelfs nog geen vleugje zachtjes door mijn haar. Ik
heb honger en dorst, maar wil eten noch drinken. Ik ben slaperig - en kan niet
inslapen. Ik ben moe en mijn ledematen schuwen iedere rust. Ik bid tot God, maar
mijn hart ligt als een steen onbeweeglijk op de grond. Ik kijk omhoog naar de
lichtende hoogten, - zij zijn bedekt met de zwaarste wolkenmassa's. J a, alles in me
en buiten me komt mij zo heel vreemd voor! Ik ben, als was ik niets; en alles wat ik
bekijk, schijnt slechts voor de helft te bestaan, of het is alsof het niet bestond, of
alsof het spoedig zal vergaan.
[19] O Heer en Vader, trek Uw handen niet van ons af en wek ons weer en laat niet
toe dat wij op de weg van het leven zouden inslapen tijdens de lichte uren van de
dag! Drijf ons weg, verdrijf ons uit deze omgeving en hef het dwaze door ons
gemaakte onderscheid der streken op! Het is waar, dat in de natuurlijke avond net zo
goed als in de morgen de beste mensen kunnen en ook zullen wonen!
[20] Wijzelf hebben deze omgeving met vuil bezoedeld - en de middernacht nog
meer. Nu hebben wij zelf deze streek betreden en het vuil valt nu op onze eigen
borst en verstikt ons bijna geheel en al. 0 God, Heer en Vader, wij zijn tot niets meer
in staat; help ons allen uit deze grote nood en laat ons vanwege onze grote
dwaasheid niet te gronde gaan! Amen."
Hoofdstuk 88: Henochs legt Asmahals woorden uit
[1] Spoedig daarop werd Henoch wederom gewekt en begon uit Mij de volgende
wonderbaarlijke woorden tot alle vaderen te richten:
[2] "Luister, lieve vaderen! De Heer, God J ehova, ons aller meest liefdevolle, meest
heilige Vader heeft in Zijn grote erbarmen de droefenis in onze verdeemoedigde
harten aangezien en heeft ons genade verleend voor onze dwaasheid, waaraan wij
reeds bijna driehonderd jaar hardnekkig vasthielden. Hij wil ons weer verheffen uit
het slijk van onze nood; maar van tevoren is het nodig dat ieder van ons het dwaze
onderscheid tussen de streken uit zijn hart verbant en vervolgens ook metterdaad!
[3] Luister, de Heer, God J ehova, onze meest liefdevolle, meest heilige Vader heeft
het behaagd Asmahal op te wekken, opdat hij ons allen de dwaasheid van de wet
zou tonen, indien deze niet ten nauwste samenhangt met de goddelijke ordening!
Wij bevonden ons allen buiten de ordening en konden daardoor ook niets van dat
alles begrijpen; want aan de ene kant waren wij verstrikt in de ijzeren noodzaak van
de wet en waren we dood in ieder woord, elke gedachte, elke wil en dus ook in
iedere daad, - aan de andere kant hadden wij sterk voelbaar in onze harten de
De Huishouding van God deel 1
272
behoefte aan de ware vrijheid van het leven, zonder welke het leven geen leven zou
zijn en ook nooit zou kunnen worden. [4] Wij waren een dubbel ding; wij waren
dood en levend. Wij waren aan de ene kant de waarheid onbegrijpelijk nabij, aan de
andere kant er weer onbegrijpelijk ver vanaf; want de wet en de vrijheid hebben
voor het begrip van ons hart een onoverkomelijke kloof gevormd, waar we niet
overheen konden springen, niet van de wet naar de vrijheid noch omgekeerd en we
waren dus door onze eigen nood gedwongen Godzelf te zien vervagen, hetzij
gebonden door een wet hetzij in een vernietigende, absolute vrijheid en we waren
daarom links en rechts dood! (21 mei 1841)
[5] Ik heb het in mijzelf ervaren en kon ondanks de stille inspanning van mijn ziel
water en vuur onmogelijk in n vat brengen en daar vermengen! 'Want', dacht ik,
'de wet van de ordening is toch een wet die God in acht moet nemen, zolang Hij
duurzame wezens om en in Zich wil zien en beleven; maar hoe kan hij die wetten in
acht moet nemen, vrij zijn?'
[6] Verder dacht ik: 'Wie is echter in staat God tot iets te dwingen? Doet Hij iets,
dan doet Hij dat immers volgens Zijn uiterst vrije, heilige wil en kan dat meteen
weer vernietigen en ieder werk volkomen te niet doen!'
[7] Dan dacht ik: 'Waarop berust dan vervolgens de voortdurende instandhouding?'
[8] Daar meldde zich de Liefde en zei: 'Ik ben de grond van alle instandhouding!' en
verder zei zij niets!
[9] Voorts bedacht ik weer: 'Wanneer U de grond van alle instandhouding bent,
voorwaar, dan bent U immers Uzelf tot een eeuwige wet, - hoe kunt U dan vrij zijn?'
[10] En zoals ik dacht, zo dacht vader Adam ook. En vader Seth dacht weliswaar
niet zo, maar hij ondervond de onoverkomelijke lege kloof in zijn gemoed en zocht
en vond; maar bij gebrek aan deugdelijk gereedschap kon hij met hetgeen hij vond
geen brug over de grote kloof bouwen. En ook de andere vaderen dachten tezamen
met meer of minder grote lauwheid daarover na en brachten niets anders voort dan
een geduldig afwachten van de gang van zaken en ze wilden graag de schuld van
zich af schuiven; maar daarop wilde het niet lichter en warmer worden in hun
verdoolde gemoed. [11] Moeder Eva toonde vader Seth wel. een groot licht, - maar
het felle schijnsel in de nacht verblindt de zwakke ogen nog meer dan voordien de
nacht zelf; en zo werd ieders onderneming door de daarop volgende drievoudige
duisternis terecht gewezen.
[12] Maar er is geen wijzere leraar dan de nood zelf. In onze nood wendden wij ons
allemaal tot de heilige, liefdevolle Vader en Hij heeft de nood van Zijn kinderen
gezien en kwam tot hen met Zijn genade. Wij zijn die kinderen; Hij is onder ons en
beleert ons Zelf! [13] En Zijn woorden zijn een luide roep vol liefde en wijsheid;
want de heilige, meest liefdevolle Vader spreekt aldus:
[14] 'Luister, kinderen van Mijn liefde, en begrijp het goed in jullie harten; Ik ben
een enige, eeuwige God, Schepper van alle dingen uit Mij, en Vader van Mijn liefde
en van al degenen die vanuit haar zijn. [15] Ik ben eeuwig vrij en ongebonden en
Mijn liefde is de zaligheid van Mijn eeuwige vrijheid.
[16] Alle schepselen zijn geen noodzakelijkheid, maar alleen het voor de schepselen
zichtbare teken van Mijn allerhoogste, volkomen vrije macht en de daaruit
De Huishouding van God deel 1
273
voortkomende zaligheid aller zaligheden. Wat zou of kon Mij dwingen zo of anders
te handelen?! [17] Wat jullie 'wet' noemen, is bij Mij de hoogste vrijheid in alle
zaligheid van Mijn liefde; maar wat jullie 'vrijheid' noemen, is slechts Mijn vrije
macht. Leef daarom uit de liefde, leef uit de eeuwige liefde in Mij, dan leven jullie
waarachtig vrij! En de vrijheid van het leven zal je pas volledig leren dat de wet van
de liefde de meest eigenlijke en allerhoogste vrijheid is en dat de wet en de vrijheid
zijn als een cirkel die overal zichzelf tegenkomt en zich vrij maakt door de ordening
waarin hij zich eeuwig opbouwt in oneindige volmaaktheid!
[18] Daarom heb lief, dan is de wet je ondergeschikte en ben je net zo volkomen vrij
als Ik, jullie Vader! Amen."
Hoofdstuk 89: Werken van wijsheid en werken van liefde
[1] En Adam stond op, vouwde zijn handen, sloeg zijn ogen op naar de hemel en
terwijl hij zijn hart volledig tot Mij verhief, zei hij zeer ontroerd: "O Vader, grote,
heilige Vader, o Gij eeuwige liefde! Hoe kan, hoe zal ik U danken?!
[2] Wij bestonden niet, - U liet ons ontstaan, opdat wij ons zeer verheugen over ons
zalige bestaan in Uw oneindige liefde, erbarming en genade! U hebt ons zodanig
geschapen dat wij reeds in lichamelijke toestand net als U tot bijna iedere denkbare
genieting in staat zijn, want wij kunnen horen, zien, ruiken, proeven, tasten,
waarnemen en voelen, ja wij kunnen zelfs met grote kracht liefhebben - U bovenal
en onze kinderen als ons eigen leven.
[3] Wij kunnen gaan, staan, liggen, zitten en wij kunnen ons wenden naar believen
en duizend keer onze ledematen buigen en ons hoofd en onze ogen naar alle kanten
bewegen; en onze tong hebt U gezegend, opdat zij een levende spraak der liefde uit
U zou spreken tot wederzijds begrip! O, wie is in staat U naar waarde en
redelijkheid te danken; want niet te meten zijn Uw grote daden van liefde ten
opzichte van ons, oneindig kleine begunstigden! [4] O, hoe volslagen niets zouden
wij uit onszelf zijn; dat wij iets zijn, zijn wij immers slechts door Uw daden van
liefde, en ons leven is Uw liefde en al ons weten is Uw genade!
[5] O Vader, hoogst goede, grote, heilige Vader! Ons verdeemoedigde hart, nu
boordevol kinderlijke liefde tot U, zie dat genadig aan en neem het aan als de beste
dank die wij in staat zijn U te brengen; want wanneer onze tong iets voort moet
brengen dat U volkomen waardig is, dan is hij in hoge mate afhankelijk van Uw
zegen. En brengt hij dan iets voort, dan is dat niet meer ons, maar altijd alleen Uw
werk; Uw woord en werk is immers voor U toch eeuwig de grootste lof, hetzij op
zichzelf of door onze tong! [6] Daarom hebben wij niets dat U ons geheel in
eigendom gaf, behalve de liefde en de zonde.
[7] O Vader! Als ik de liefde niet zou hebben, wat zou ik dan anders hebben dan
zonde en dood? Zou ik U ook in de zonde kunnen loven en in de dood prijzen?!
[8] Daarom gaf U mij de liefde, opdat niet alleen zonde en dood mijn werk zouden
zijn, maar ook de liefde en haar levende werken, zodat deze werken uit de liefde
geheel en al mijn werk zouden zijn maar uit Uw genade en erbarming geheel en al
alleen Uw werk! [9] O heilige Vader, toen ik slechts de wijsheid bezat, kon ik geen
De Huishouding van God deel 1
274
ander werk verrichten dan dat van de zonde en was gedwongen U met mijn zonden
te loven en te prijzen! U nam destijds de onreine loftuiting aan als was het zuiver uit
Uwen daardoor ook uit mijn liefde, terwijl het toch slechts een onrein werk van de
zonde was!
[10] Ik scheidde de kinderen door het rechtvaardig schijnende oordeel van de mij
door U ingegeven wijsheid. En aangezien ik geloofde dat die wijsheid mijn eigen
wijsheid was, was mijn werk een zonde; en zodoende loofde ik U in mijn zonde en
zou daaraan te gronde zijn gegaan. Nu echter gaf U mij de liefde en niet meer
wijsheid dan zoveel als de liefde daarvan kan bevatten, opdat ik niet meer
verstrooien, maar verzamelen zou. In de verstrooiing schuilt de dood, slechts in het
verzamelen woont het leven, laat mij daarom nu weer in liefde en door liefde allen
verzamelen die ik door mijn slecht toegepaste wijsheid heb verstrooid.
[11] Ik dank, loof en prijs U, heilige Vader, dat U ons Henoch en de vreemdeling
gegeven hebt, opdat zij ons eerst blind maakten in de wijsheid, zodat wij pas daarna
in het toenemende duister in staat waren het vuur van de liefde uit U op te nemen;
want in het vuur van de liefde uit U, heerst alleen het samengebundelde leven, zoals
in de wijsheid de dood der zonde heerst door de verstrooiing! O laat nu dit vuur tot
een geweldige brand in ons worden, opdat het al onze dwaasheid zal verteren en al
onze slechte werken verslinden!
[12] Laat ons allen elkaar in Uw liefde en erbarming terugvinden en in Uw
erbarming en genade bijeenkomen, en laat ons morgen op Uw heilige sabbat een
nieuw feest der liefde vieren, waarin wij U, o heilige Vader, een meer welgevallige
dank-, lof- en prijsdienst geloven, en in alle liefde hopen, te brengen - dan eertijds in
al onze vermeende wijsheid en onbillijke gerechtigheid.
[13] O boven alles goede, heilige Vader, laat onze uitnodiging de eerste stap zijn die
ons allen weer tot U zal voeren voor nu en voor eeuwig! Amen.
[14] En jullie, Henoch, Asmahal, Seth en Kenan, ga naar de kinderen en wek hen
op in de ware liefde tot elkaar en nodig hen uit voor morgen tot het samenbundelen
van het leven en doe met hen wat de liefde je gebiedt; wat je ook doet, doe dat in
naam van J ehova voor nu en voor eeuwig! Amen."
Hoofdstuk 90: De verlossende macht van de liefde
[1] En onmiddellijk stonden degenen die daarvoor waren aangewezen op en gingen
naar de nog steeds met hun gezicht op de grond liggende kinderen en brachten hen
Adam's liefderijke gebod over, want dat was een gebod van de vrijheid oftewel een
dat hetgeen gevangen was weer vrijmaakt, omdat het een gebod der liefde is.
[2] Nadat zij hun opdracht hadden uitgevoerd, stonden de kinderen meteen op en
loofden en prezen Mij, dat Ik Adam's hart week gemaakt had; als dat niet gebeurd
zou zijn, zouden zij Adam niet meer hebben aangekeken en indien zij nog langer
door de avond terneergedrukt zouden zijn geweest, zouden zij zeker hebben moeten
versmachten.
[3] Toen Henoch hun uit hun vrome hart voortkomende ernstige en naar waarheid
dankbare stemming ten opzichte van Mij en ook ten opzichte van de aartsvaderen
De Huishouding van God deel 1
275
had opgemerkt, verzonk hij terstond in de geest van Mijn getrouwe liefde en richtte
uit Mij de volgende woorden tot de nu ontwaakte kinderen van de avond:
[4] "Luister, lieve broeders en zusters in God, onze God die een machtige Heer is
over alle dingen en ons aller meest liefdevolle, heilige Vader, en ook in Adam, die
de geschapen eersteling is vanuit Gods almachtige, eeuwige liefde en ons aller
lijfelijke vader:
[5] Het lijkt nu of het gebod dat jullie met ijzeren banden in de lichtzwakke en
trieste avond afgezonderd hield, er nooit is geweest. De grote warmte van Gods
eeuwige liefde heeft de ijzeren banden doen smelten, zoals de hoogzomer het vaste
ijs op de hoge bergen doet smelten en die liefde gaf je nu een ander gebod, de wet
dat jullie vrij zullen zijn, volkomen vrij, evenals ik en alle vaderen volkomen vrij
zijn in de levende liefde tot God, die Zelf de eeuwige, allerhoogste en aller reinste
liefde is en die volstrekt in en voor Zich het leven van alle leven Zelf is.
[6] Pas als je Hem meer dan jezelf, je ouders en je kinderen en alles wat de aarde
draagt en geeft zult beminnen, zul je in jezelf onderkennen wat het betekent: vrij te
zijn in de liefde tot God! [7] Dan zal God jullie opwekken. Zoals je tot op heden vol
angst en verdriet was onder de loodzware last van het gebod der wijsheid en je nu
vervuld bent met vreugde over de vrijheid, omdat wij je in opdracht van Adam uit
de lange slaap van de blinde eerbied wekten, - zullen jullie dan, en wel in een
onuitsprekelijk hogere mate, jubelen, wanneer op grond van je grote liefde tot God,
Hij jezelf in de geest en onder aanschouwing van de hoogste waarheid uit Zich zal
opwekken tot het eeuwige leven van de ziel die met de geest is verenigd.
[8] Waarlijk, wie van jullie vandaag begint, zal zich reeds morgen over een
verheven en gezegend hart kunnen verheugen! Maar bij diegene die in de liefde
talmt en zich meer met zijn verstand zal bezig houden, zal ook God talmen en Hij
zal in plaats van zegen, aan het verstand harde stenen te kauwen geven, die het van
de zwakke tanden eerder zullen winnen dan dat deze de niet fijn te kauwen,
bikkelharde wijsheidsstenen meester zullen worden!
[9] Maar laat ieder zich afvragen wat gemakkelijker is: God lief te hebben zoals Hij
ons aller meest liefdevolle, heilige Vader is, of God te erkennen zoals Hij eeuwig
God is in de eeuwige macht, kracht, heerlijkheid, wijsheid, heiligheid, orde en liefde
van Zijn oneindige geest!
[10] Wanneer je echter je broeder dwingt de geheimen van zijn hart aan jou te
onthullen, zie, dan verbergt jouw broeder zijn hart voor jouw onderzoek en krijg je
niets anders van hem te horen dan een berisping die je terechtwijzend vermaant je
dwaze begeren in toom te houden en je niet te bekommeren om de geheimen van het
hart van je broeder, maar alleen om zijn liefde, of het jou liefheeft zoals jij het
liefhebt; maar wanneer je je geen zorgen maakt om datgene wat alleen van je
broeder is, maar hem daarvoor in de plaats tien keer meer liefhebt dan jezelf, - zie,
als je broeder dat in zijn hart zal merken, zal hij de deur van zijn hart voor je open
doen en zal je over alles inlichten wat je van nut kan zijn en je hogelijk zal
verheugen of je toch op zijn allerminst vol vertrouwen tot je broeder kan maken!
[11] Zie, lieve broeders, precies zo is het bij God! Wie is er ooit toe in staat geweest
God te dwingen om Zich aan iemand te vertonen of zich te onthullen?! En indien
De Huishouding van God deel 1
276
Hij dat zou doen, wie zou het dan kunnen bevatten en in leven blijven?! Indien je
echter God boven alles liefhebt, zal Hij je steeds meer en meer van eeuwigheid tot
eeuwigheid met alle wijsheid en met het allerhoogste begrip sturen en leiden steeds
volgens de bekwaamheid en de grootte van de liefde die je voor Hem in je hart
koestert! [12] O lieve broeders, vors niet en maak je niet bezorgd over je verstand,
maar bemin God, ons aller meest liefdevolle, heilige Vader, boven alles vanuit al je
krachten, dan zullen jullie in n ogenblik meer ontvangen dan je verstand in zijn
grootste scherpte in duizenden jaren in staat is hoogst onvolkomen te ontraadselen!
[13] Liefde is de wortel van alle wijsheid; daarom bemin, indien je werkelijk wijs
wilt worden! Maar als je liefhebt, bemin dan vanwege de liefde en nooit vanwege de
wijsheid, dan zul je werkelijk wijs zijn!
[14] J ullie in de avond zijn nu vrij; maar de liefde zal je pas volkomen vrij maken in
je hart. Kom morgen, kom in alle liefde naar het nieuwe feest van de sabbat in de
ware, vrij liefde tot God! Amen!"
Hoofdstuk 91: Seth herkent de vreemdeling Asmahal
[1] Nadat Henoch uitgesproken was, boog hij voor zijn begeleiders en groette nog
eenmaal de kinderen van de avond; Seth, Kenan en Asmahal zeiden het 'Amen'. En
Seth sprak nog enige woorden met de bevrijde kinderen van de avond, die aldus
luidden:
[2] "Kinderen, je weet dat ik het was die jullie driehonderd jaar geleden het gebod
van Adam overbracht! J ullie zijn daarover bedroefd geworden en in je verdriet heb
je geen troost gevonden en hebt daarom de slaap tot je vriend gemaakt.
[3] Het gebod was terneerdrukkend en je verdroeg de druk door tijdens de lange
nacht van je hart te slapen. Nu ben ik dan weer naar jullie toe gekomen te midden
van degenen die God in de geest heeft gewekt, opdat zij Zijn hoogste genade,
hetgeen de volslagen liefde is, ontvangen konden, teneinde Zijn heilige en levende
woord vol kracht en macht te verkondigen. Daarom is het niet Adam, die je heeft
vrij gemaakt noch ik, maar louter en alleen het heilige woord van de grote God uit
de mond van Henoch en van Asmahal, die voor je ogen door het sterke dier wordt
gedragen en hij is, naar eigen zeggen, door God op een wonderbaarlijke wijze vanuit
de diepte, waarover je hebt gehoord dat zij vol verwerpelijke boosheid is, naar ons
toe gestuurd. Ik ben echter van mening dat hij uit den hoge komt; want de woorden
die hij sprak kan niemand bedenken die werkelijk uit de diepte afkomstig is.
[4] Wijsheid is niet thuis in de diepte waar men steeds zwijgt en liefde nog veel
minder. [5] Maar hij legde ons de wet uit en wees ons op onze grote dwaasheid
tegenover God, alsof hij een heer van de wet was. Hij kwam om ons de wijsheid te
leren en maakte ons reeds in n uur allemaal zo beschaamd dat zelfs Henoch
daardoor geweldig onthutst was! (27 mei 1841)
[6] Heb je niet zojuist zijn woord gehoord of op zijn minst zijn zeer luide stem?!
Zeg me, kan iemand uit de diepte op deze manier spreken, of heeft, zolang de aarde
een mensengeslacht draagt, ooit iemand uit de mond van welk mens ook zulke
woorden vernomen?!
De Huishouding van God deel 1
277
[7] Luister, ik spreek niet om ook maar wat te zeggen of de tijd met praten te
verkorten, maar om jullie je vrijheid in Gods liefde in alle volheid te tonen, dwingt
een machtig gevoel mij mijn tong hierover te roeren! Deze schijnbare vreemdeling,
zo bescheiden in zijn manier van doen en zo overduidelijk in zijn woord, zal zich op
een andere keer door een ander dier laten dragen en een volk op aarde zal degene
die op het dier zit uit alle boetvaardigheid van het hart toeroepen: 'Hosanna God in
den hoge; geloofd zij Hij, die komt in de naam van de Heer, zittend op de rug van
het veulen van een pakezelin!'
[8] Kinderen en ook jij, beste Henoch en jij Kenan, als je me kunt tegenspreken, doe
dat dan; maar zijn jullie bezield door hetzelfde gevoel, dan zal het de moeite lonen
aan de welbespraakte vreemdeling de allergrootste aandacht te besteden en hem een
hoogst deemoedig hart toe te keren! Want degene die zo verbazingwekkend over
God spreekt, moet of uit de hoogste hoogte van God stammen, of hij is - -
[9] Kortom, ik wil, kan en mag mij niet verder uitspreken!
[10] J a, ja, waarlijk, waarlijk, het heil is in de volheid van alle leven nader tot ons
gekomen dan wij in staat waren te vermoeden! [11] Indien iemand wil en gelooft,
laat hij zich dan tot Asmahal wenden! Mijn gevoel zegt het me: wie niet door Hem
vrij wordt, zoals wij allen vrij geworden zijn door Zijn machtige woord na een korte
strijd met de in ons wonende duisternis, die zal eeuwig niet vrij worden!
[12] O Asmahal, Gij dierbare, verheven vreemdeling, die zo moedig op het dier zit
en ons, wormen in het stof, in alle zachtmoedigheid en deemoed aanhoort als mocht
U van ons leren, terwijl ieder goed woord uit onze mond reeds lang voordien in U in
de hoogste reinheid gegroeid is, voordat het door onze tongen werd verontreinigd,
maak ons vrij en eeuwig levend in U! [13] O verlaat ons niet en wees voor eeuwig
onze leidsman en de ware bevrijder van onze harten! Amen, amen, amen."
[14] Nadat Seth zijn woorden uitgesproken had, begaf Asmahal zich terstond te
midden van het drietal en zei tegen hen:
[15] "Luister, Seth, en jij, Kenan, en ook jij, mijn lieflijke, waardevolle Henoch!
Hetgeen jij, o Seth hebt ondervonden en waarover je je hart hebt uitgestort voor
Kenan en Henoch en alle kinderen van de avond, die het nog niet hebben begrepen,
moet je voor Adam en alle overige vaderen nog verzwijgen; zij mogen niet weten
noch vermoeden wie onder de dekmantel van Asmahal schuilt!
[16] Daarom moeten jullie zwijgen als je Mij nog langer tot begeleider wenst te
hebben; ook moeten jullie Mij naar buiten toe niet anders kennen en noemen dan
alleen de uit de diepte gekomen vreemdeling, die Adam 'Asmahal' noemde, niet
vermoedend dat het J ehova Zelf is, die op de plek die jullie 'morgen' noemen,
onherkenbaar naar je toe is gekomen om jullie Zelf metterdaad op de weg, die
slechts aan Mij bekend is, naar de liefde en het eeuwige leven te leiden!
[17] Indien Ik het gewild had, dan had Henoch Mij allang herkend en was Seth hem
nooit voor geweest; maar wie, zoals Seth een zware beproeving ondergaan moest en
in zijn bezorgdheid en liefde denkt dat Ik geheel vreemd voor hem ben en nog veraf
- voorwaar, die ben ik het meest nabij en ook degenen die zoals Henoch Mij
liefhebben!
De Huishouding van God deel 1
278
[18] Ik ben - degene die Seth aankondigde; maar nu moeten jullie over Mij zwijgen!
Maar je kunt in stilte bij Mij komen en de hoogste zegen van Mij ontvangen!
Daarom, als jullie je tong kunnen bedwingen, wil Ik nog lang als een zichtbare
leidsman onder je vertoeven; maar als je me door een enkel woordje verraadt, ja,
dan word Ik gedwongen jullie meteen te verlaten! Luister amen, luister amen, luister
amen, dat zegt Asmahal, amen, luister amen, luister amen!"
Hoofdstuk 92: Het getuigenis van Asmahal
[1] Maar toen het drietal uit Asmahals mond een dergelijk getuigenis over Hemzelf
ontvangen had, werden zij bevreesd en bang en zij wisten niet wat zij nu moesten
beginnen. Moesten zij terstond voor Asmahal neervallen en Hem aanbidden? Maar
dan zou Hij immers worden verraden omdat de andere vaderen dat zouden merken!
[2] Of moesten zij dat getuigenis wel geloven? Want ze dachten als volgt: "Geloven
wij het getuigenis, dan zitten wij voor Adam en de overigen in de klem; want onze
eerbied en mateloze liefde voor Asmahal zal aan de vaderen zeker verraden dat er
achter Asmahal beslist iets ongewoons schuilen moet omdat wij Hem
buitengewoon hoogachten en geheel van liefde vervuld zijn toegedaan en dat
noodzakelijkerwijze ook moeten zijn. Maar geloven wij het getuigenis niet, wat zijn
wij dan in de ogen van Asmahal? Blijkbaar niets anders dan leugenaars ten
aanschouwe van iedereen en bedriegers van onze vaderen, broeders en kinderen, - of
wij zijn niet meer in staat ook maar n woord over onze lippen te brengen, indien
wij in de waarheid willen blijven! Want als we ook maar n woord over God
spreken, die te midden van ons is, die wij echter ongelovig in ons hart verloochenen,
dan zijn wij - zoals gezegd - leugenaars en bedriegers omdat wij de anderen
ongetwijfeld zouden willen laten geloven dat er iets zou zijn waar onze ogen ook
geen enkele schaduw van bespeuren! [3] Maar gedragen wij ons heel gewoon alsof
Asmahal nog een leerling van Henoch zou zijn, hoe zal het ons dan vergaan? Aan
de ene kant zullen wij het onszelf altijd moeten verwijten en zeggen: 'De Heer, onze
grote God, onze liefdevolle Vader, is bij ons op school!
[4] Wat zal Hij wel van ons, wormen in het stof, kunnen leren, terwijl toch ieder
zinnig woord uit onze mond van tevoren vanuit Hem in ons moet komen, voordat
wij in staat zijn het uit te spreken?' Aan de andere kant, indien wij dat onder de
dekmantel van de geheimhouding toch doen, dan zijn onze ouders, broeders en
kinderen drievoudig bedrogen: eenmaal door ieder woord van ons, omdat wij in ons
hart noodgedwongen anders handelen en anders denken moeten; voor de tweede
maal omdat wij voor de schijn voor hen over een andere God, die niet bestaat en
nergens is, moeten prediken en Hem aanbidden en hen volgens hun wil ook moeten
aanmoedigen, de ware, levende God, die onder en te midden van ons is, in het
openbaar te verloochenen; [5] en voor de derde maal, omdat zij door een onechte
liefde voor een God die nergens bestaat, van al het beloofde onmogelijk ooit iets
zullen en kunnen ontvangen omdat het ontvangen in de geest immers altijd afhangt
van de liefde in de geest en in de waarheid.
De Huishouding van God deel 1
279
[6] Of zal onze toezegging niet zijn alsof wij in een stikdonkere nacht tegen iemand
zouden zeggen: 'Luister, broeder, als je honger hebt, ga dan honderd passen verder;
daar zul je al spoedig een zwaar beladen vijgenboom aantreffen, die je met zijn
vruchten ruimschoots zal verzadigen!', terwijl wij toch maar al te goed zouden
weten, dat op de aangeraden plek nooit een vijgenboom gestaan heeft, niet staat en
ook nooit zal staan, omdat op die plek niets anders is dan een wijd gapende afgrond
van een onmetelijke diepte, terwijl wij intussen de echte, zeer zwaar beladen
vijgenboom achter onze rug verbergen!"
[7] Na deze overwegingen werden zij uit- en inwendig stom en wisten geen raad
meer en konden niet meer heen of terug, niet meer in of uit, niet meer op of af.
[8] Daarop opende Asmahal meteen Zijn mond en zei tegen het drietal: "Waarom
die twijfel in jullie harten? Bega je een ontecht door Mijn wil te doen? Hoe kun je
denken dat Ik je zoiets zou hebben bevolen? Waarom ondervragen jullie nu je hart
en niet Mij, terwijl Ik in jullie midden ben, als je ergens aan twijfelt?! Of ben je van
mening dat alleen die weg de juiste is, die je zwakke oog als zodanig herkent?
[9] Hebben jullie niet zelf gezegd dat Mijn wegen ondoorgrondelijk zijn en Mijn
raad onnaspeurbaar is; hoe kun je dan nog twijfelen en louter dwaze dingen in je
hart bedenken?! [10] Of is je liefde tot je vaderen, broeders en kinderen groter dan
de Mijne, die alle dingen, hen en jullie in het bestaan riep tot eeuwige voltooiing van
het leven in Mij en uit Mij?!
[11] Als je nu gelooft dat Ik het ben, jullie aller Schepper en heilige Vader, in het
lichaam van Asmahal, hoe kun je dan nog vragen of het wel goed en zuiver zal zijn
wat Ik je aanraad te doen?! [12] Ben Ik dan niet meer dan Adam, die Ik heb gemaakt
en al zijn kinderen, die Ik uit hem heb verwekt?!
[13] Wees daarom onbezorgd en volg Mijn ondoorgrondelijke raad, dan zul je het
juiste doen: want jullie woord zal uit Mij zijn en je leer, die tot Mij is gericht, zal
een leer zijn voor jullie en jullie kinderen, en jullie vaderen zullen daar vreugde aan
beleven en het uitjubelen.
[14] Maar nu moet ook Ik Adam's wil nog vervullen! Amen."
Hoofdstuk 93: Adams nieuwsgierigheid
[1] Nadat Asmahal het drietal terechtgewezen had, spoorde Hij Seth aan, de
kinderen van de avond naderbij te roepen en wel in het bijzonder de oudsten, opdat
zij naar de wil van Adam ook van Hem een woord over de vrijlating zouden
vernemen. [2] Nauwelijks had Seth dat gehoord of hij was reeds als een wervelwind
te midden van de kinderen en deelde hen met grote levendigheid Asmahals zeer
zegen brengende voornemen mee en beduidde hen dat zij zeer goed op moesten
letten omdat zij nog nooit dergelijke woorden hadden horen zeggen, zoals Hij die
daar op het dier zit, die spoedig zal spreken.
[3] "Want Hij is - - - luister - Hij is kort gezegd, kinderen, - Hij overtreft ons allen
verreweg in liefde en wijsheid, - en ieder woord van Hem - is belangrijker dan de
hele - - - dat wil zeggen - dan alle woorden van ons!"
De Huishouding van God deel 1
280
[4] En weldra naderden de oudsten Asmahal en waren vol aandacht en vurig
verlangen naar Asmahals woorden.
[5] Maar toen zij die met Adam op honderd pas afstand achter de rug van de vier
hoofdstamkinderen stonden, merkten dat er iets ongewoons te gebeuren stond omdat
de kinderen van de avond zich om het viertal begonnen te verdringen, zei Adam:
[6] "Luister, hoe zou het zijn als ook wij daar eens heen gingen om des te
gemakkelijker te zien en te horen waarover Asmahal zoal zal spreken; want ook al
hebben wij zijn laatste rede niet helemaal tot op de kern begrepen, toch was deze vol
wijsheid! [7] Het is waarachtig zeer verwonderlijk hoe ver dit jongmens uit de
diepte het, door het aanhoren van onze liefdevolle, wijze woorden in de korte tijd
van nauwelijks een halve dag heeft gebracht; wie weet hoe ver hij het zal brengen
wanneer hij langere tijd bij Henoch en te midden van ons zal zijn en ook getuige zal
zijn van en deelnemen aan het heilige feest van J ehova's sabbat!
[8] En daarom zullen wij ons ook daarheen begeven; laten wij daarom gaan! Amen."
[9] Toen de kinderen van de avond zagen dat de aartsvader met Eva en de overigen
naderbij gekomen waren, maakten zij dadelijk plaats, zodat hij gemakkelijk bij
Asmahal en bij Seth, Kenan en Henoch kon komen.
[10] Toen Adam zich nu geheel te midden van de zijnen bevond, vroeg hij meteen
wat er nu stond te gebeuren en of Asmahal ook al iets had gezegd.
[11] Seth begroette hem en zei: "Luister, lieve vader! Asmahal heeft nog niet tot de
kinderen gesproken, maar Hij heeft voordien alleen met ons gepraat; maar nu zal Hij
overeenkomstig jouw wil ook een woord tot de kinderen richten. Want omdat Hij
met ons mee moest gaan, moet hij volgens jouw wil immers datgene doen wat wij
allen reeds gedaan hebben, - niet waar, vader?"
[12] Adam, vervuld van vrome nieuwsgierigheid, kon niet laten aan Seth te vragen
wat Asmahal voordien dan wel tegen hen had gezegd. [13] Deze vraag bracht de
arme Seth in een volkomen sprakeloze verlegenheid: "Want", dacht hij, "zeg ik het,
dan word ik een verrader; zeg ik iets anders, dan word ik een leugenaar; en zeg ik
niets, dan word ik een ongehoorzame zoon en sta ik daar te kijk als iemand die mokt
of zijn vragende vader geen antwoord waardig keurt!
[14] Ik zal echter Adam meedelen dat ik hem een andere keer zal antwoorden omdat
tijd zeer kostbaar is en om Asmahal nu niet op te houden bij Zijn nu volgende,
zeker onovertroffen woorden tot de kinderen!"
[15] In alle zachtmoedigheid zei Seth dat ook tegen Adam; maar die wilde daar geen
genoegen mee nemen en zei tegen Seth:
[16] "Luister, mijn beste Abel-Seth, ik bemerk dat je voor mij iets verborgen houdt!
In je hart staat iets anders! Waarom bloos je op mijn goed bedoelde vraag en word
je verlegen en tien tellen lang sprakeloos?
[17] Ik, Adam, je vader, zeg je: Asmahal zal niet eerder zijn mond opendoen dan
dat jij me een getrouw antwoord hebt gegeven! [18] Luister, je bent aan God en aan
mij trouw verschuldigd; spreek daarom zonder dralen en verontschuldiging! Amen."
[19] Seth was buiten zichzelf van angst en kon geen woord uitbrengen.
[20] Onmiddellijk stapte Henoch op hen af en zei tegen Adam: "Vader, lieve vader,
heb je ons niet zelf geleerd dat de rechte weg de kortste is? Is Asmahal niet in ons
De Huishouding van God deel 1
281
midden? Waarom moet Seth in Zijn plaats antwoorden, terwijl hij toch mogelijk
eerder iets zou hebben vergeten van hetgeen Asmahal tegen ons gezegd heeft, - dan
de hei - - - Spreker, dat wil zeggen, dan Asmahal Zelf?! Wend je daarom tot de
Maker van al - - dat wil zeggen tot Asmahal Zelf en wees er van verzekerd dat wij
ieder woord van Hem als volkomen waar zullen kunnen bevestigen! Amen."
[21] Maar Adam vroeg ook aan Henoch: "Ook jij bevalt me niet; want je spreekt
niet zo vrij als anders! Vertel me wat Seth het spreken belet! Vertel me wat
Asmahal tegen jullie heeft gesproken; want jouw geheugen is klaarblijkelijk beter
dan dat van Seth. Spreek jij daarom in zijn plaats en ik ben daarmee tevreden!
Amen." [22] Henoch antwoordde: "Vader, luister en begrijp me goed! Ieder recht op
deze aarde heeft zijn grenzen evenals de aarde zelf, en dus ook het recht van de
vader over zijn kinderen, grenzen heeft.
[23] Als je van Seth en mij een antwoord verlangt, heb je er dan wel diep over
nagedacht of het gebod dat Seths en mijn tong voor het ogenblik bindt, niet hoger
staat dan de ietwat ongelegen eis van jou?
[24] En zo is het ook met deze zaak gesteld! Wij hebben van God een gebod
gekregen daarover te zwijgen tot aan de tijd die Hem welgevallig is; daarom moet je
ons ook niet verder dwingen Gods gebod voor jou en voor God te overtreden!
[25] Laat voor alles je goed bedoelde nieuwsgierigheid in zoverre bevredigd zijn,
dat jij, o vader, mag weten en ook moet weten, dat J ehova ons nader is dan je ook
maar kunt vermoeden! Dwing ons daarom niet voor Gods aangezicht te zondigen,
maar luister zelf - dat wil zeggen: als je wilt weten wat Asmahal tegen ons
gesproken heeft, wend je dan, zoals reeds gezegd, alleen tot Hem; want Hij heeft -
dat wil zeggen, Hij heeft van God voorzover ik weet geen gebod gekregen tegen jou
te zwijgen. [26] Hij is geheel vrij, - maar met ons is dat anders; verschoon ons
gedurende die tijd van je vragen! Amen."
[27] Bij deze woorden kreeg Adam een heel vreemd gevoel, hij had hetzelfde
gevoel als in de tijd van zijn naaktheid, toen hij zich na zijn zonde in de grot verborg
en Mijn stem hoorde, die vroeg: "Adam! Waar ben je.. "
[28] Hij was op een dergelijke verandering niet voorbereid; daarom werd hij ook
heel treurig en wist zich geen raad en wist niet wat te doen. Sprakeloos liet hij zich
op de grond zakken en weende en treurde in zijn hart: [29] "Mijn grote God en
Heer, Schepper van alle dingen en heilige Vader van alle geesten en mensen! Hebt
U mij dan geschapen om me te kwellen vanaf het begin tot op dit uur?
[30] O, hoezeer zou ik me dan in Uw liefde moeten vergissen! Waarom moest ik
zelfbewust levend worden om voor U als een eeuwige afkoeling van Uw grote
moedwilligheid te worden? Waren dode stenen daar dan niet goed genoeg voor?
[31] U hebt mij in het leven geroepen met alle zintuigen en U ademde mij allerlei
begeerten in en U gaf mij daartegen weer geboden, opdat die mij te gronde zouden
richten en U mij dan zou kunnen verdoemen! [32] O Heer, als U ergens liefde en
erbarmen hebt, doe dan nu met mij, wat U na mijn zonde wilde doen en vernietig
mij voor eeuwig! Maak mij zo, alsof ik nooit bestaan zou hebben; want het is
oneindig veel beter eeuwig niet te bestaan dan te bestaan als een vrij, zichzelf
bewust wezen onder de eeuwige druk van Uw onoverwinnelijke macht en U als
De Huishouding van God deel 1
282
speelgoed te dienen, ja tot een smadelijke speelbal van Uw eeuwig onmetelijke
moedwilligheid, waar U alleen maar genoegen in schept.
[33] Een God bent U en een almachtige Heerser; maar een Vader bent U nooit!
[34] Zeg me, als U wilt en kunt, of ik als vader ten opzichte van mijn kinderen ooit
zo met opzet heb gehandeld! Heb ik hen ooit geleerd voor U de stomme te spelen?!
Waarom bindt U hun tongen en sluit hun harten voor mij?
[35] Wie of wat ben ik dan, dat U mij kwelt? Vernietig me en bedrijf Uw lust met
stenen en andere dingen! [36] Bent U een heilige God - hoe kunt U mij dan
onheilige begeerte tegenover Uw heiligheid inblazen?!
[37] Ben ik Uw werk, vernietig me dan; en ben ik het niet, laat me dan zoals ik ben!
Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 94: Adams verzoek aan Henoch
[1] Nadat er een eind gekomen was aan Adam's ergerlijke gedachten en de storm
van zijn nieuwsgierigheid zich hoe langer hoe meer had neergelegd, stond hij weer
op en gebood Henoch bij hem te komen en vroeg hem het volgende:
[2] "Henoch, vertel je tot in het diepst van zijn hart gekwetste vader toch tenminste
zoveel, of het door Asmahal aan jullie gerichte woord van groot gewicht was of
niet! Was het een woord van licht en liefde, of was het een woord uit het diepst van
alle duisternis en alle gruwelen?
[3] En als de Heer het waarachtig heeft verboden mij dat mee te delen, zeg mij dan
uit de Heer, waarom de Heer dat voor mij verborgen heeft, maar aan jullie onthuld!
[4] Henoch, onthoud mij dat niet; wees oprecht tegenover mij, want ik was toch
tegenover jullie allen slechts open, goed en oprecht en heb jullie nooit iets
onthouden! [5] De Heer weet het en moet het ook weten, hoe open mijn gedrag
tegenover jullie altijd was! Alles wat je ook maar zou kunnen helpen, deelde ik met
jullie, ofschoon ik als vader eerder het recht zou hebben gehad er geheimen voor
jullie op na te houden dan jullie voor mij, je vader!
[6] J ullie hebben je harten nu voor mij gesloten. Het kan heel goed zijn dat de Heer
jullie heeft geboden je aldus ten opzichte van mij te gedragen en ook dat Hij ons
meer nabij is dan ik in staat ben te vermoeden, - en dat Asmahal van de Heer geen
gebod heeft voor mij te zwijgen, wil ik heel graag toegeven; maar ligt het wel in de
ordening, dat de kinderen de vader naar een vreemdeling verwijzen van wie hij dan
moet horen wat zijn kinderen niet tegen hem mogen zeggen?
[7] Zie, beste Henoch en denk er diep over na, dan zul je ontdekken hoe moeilijk
zo'n dwaas gebod zich op het eerste gezicht laat rijmen met de liefde en de wijsheid
van God! Want als een en hetzelfde, voor jullie tongen verboden, woord aan
Asmahal wel zou zijn toegestaan, dan kan immers aan het woord zondermeer niets
of toch niet veel gelegen zijn, en het ligt minder aan het woord zelf, waarvoor
eigenlijk geen verbod geldt, omdat Asmahal het vrij mag uitspreken, maar alles ligt
aan de gebonden tongen. [8] Waarom is voor een en hetzelfde woord jou tong
gebonden - en die van Asmahal vrij?
De Huishouding van God deel 1
283
[9] Wie kan zoiets van de Heer denken, dat Hij de harten van de kinderen voor hun
vaderen zou sluiten en die van de vreemdelingen zou openen, zodat daardoor tussen
vader en kind een ongeneeslijk wantrouwen gewekt en gevoed zou worden?!
[10] Zie, als God zoiets zou doen, zou Hij een veroorzaker van het kwaad zijn, maar
in geen geval een veroorzaker van alle gerechtigheid, genade, liefde en alle
erbarmen! [11] Wees daarom op je hoede en onderzoek goed of dit gebod een telg is
van een goede of van een kwade geest!
[12] Is het van God, dan wee ons allen; want dan zijn wij allen tezamen niets anders
dan een ijdel speeltuig van een ergens vrij heersende, ondoorgrondelijke macht, die
uit tijdverdrijf wezens uit zich oproept om hen gedurende een tijdje voor zijn
vermaak te pijnigen en hen van de zoetheden des levens laat proeven tussen twee
oneindigheden in, namelijk vanaf de geboorte tot aan de dood, die ons allen nog te
wachten staat; dan begint opnieuw de eindeloze lijn van de eeuwige vernietiging en
wij worden dan allen, na geweldig door en door gepijnigd te zijn, weer datgene wat
wij voor de geboorte waren, namelijk een oneindig niets!
[13] Maar is een dergelijk gebod van een kwade geest afkomstig, dan tweevoudig
wee over ons; want ten eerste moeten wij verschrikkelijk ver van God verwijderd
zijn door wat voor een ons onbewuste schuld ook, tengevolge waarvan wij dan aan
Zijn toorn zouden zijn overgelaten ten prooi aan een eeuwig wrekend vuur, - of de
slechte macht zou de arm der liefde van de Vader hebben verlamd, zodat Hij dan
niet meer in staat zou zijn ons te helpen en te redden van de dood of misschien van
iets dat nog veel erger is!
[14] Henoch, denk goed na over hetgeen ik je zeg en geef me het verlangde
antwoord! J a, geef mij mijn vrede weer, als dat jou mogelijk is; want kijk, ik ben
bedroefd tot op de bodem van mijn leven! Het is nacht geworden rondom mijn ziel;
en door het kreupelhout van de dood laat zich nergens ook maar n sterretje zien!
[15] Henoch, toen ik uitgeput was, mocht je mij spijzen uit de hemel aanreiken; doe
dat nu daarom des te meer, want mij kwelt een grenzeloze honger en dorst! Luister
en handel zo! Amen."
Hoofdstuk 95: Adam wordt terechtgewezen
[1] Toen Henoch de vraag en de woorden van Adam had gehoord, stond hij
onmiddellijk op en zei hij uit Mij de volgende woorden tegen Adam:
[2] "In de naam van de grote God, die met ons is op alle wegen, zichtbaar en
onzichtbaar - zichtbaar voor allen die Hem waarachtig liefhebben en onzichtbaar
voor de wijzen en voor allen die meer naar de wijsheid dan naar de ware liefde
streven -, dus in naam van onze grote, almachtige God en bovenal van onze meest
liefdevolle Vader zeg ik je, geliefde en zeer geachte vader, dat je op een ontstellende
wijze van de weg des Heren afgeweken bent!
[3] Zie, ik wil, kan en moet je nu zeggen dat jij je in jouw aartsvaderlijke wijsheid
geweldig vergist hebt omdat je de Heer in je hart beschuldigd hebt als zou Hij een
lichtzinnig spel met ons hebben bedreven en zou Hij ons alleen maar hebben
geschapen om tot een slechts Hem plezierend speelgoed te dienen!
De Huishouding van God deel 1
284
[4] O vader, als je ook maar zou kunnen vermoeden hoe groot, ja hoe oneindig groot
je vergissing is, zou je niet uit boosheid, maar uit berouw de Heer willen bidden om
je voor eeuwig te vernietigen; want je zou jezelf tengevolge van een dergelijke
grove aantijging moeten verdoemen en moeten wensen dat alle bergen zich op je
zullen storten om je te verbergen voor het aangezicht van Diegene die jou en ons
allemaal nog nooit zo ontzettend nabij was en Wiens liefde nog nooit zo
onuitsprekelijk werkzaam was als juist nu, nu je Hem het verst van je verwijderd
denkt en daarom tegen Hem van leer trekt alsof jij Zijn heer zou zijn.
[5] Meen je dan, vader, dat de Heer evenals wij onstandvastig en wispelturig is als
een aan spinrag hangend verdord blad, en dat Hij met Zijn werken zou doen wat de
kleine kinderen met hun speelgoed plegen te doen als zij het beu zijn geworden?! O
vader, wat voor een gedachten over God heb je in je hart laten opstijgen?!
[6] Zie, als de Heer zo zou zijn, als waarvan jij Hem beschuldigt, zou Hij dan niet
allang ons allen vanwege jou op een ellendige manier hebben omgebracht?! Maar
omdat Hij helemaal niet zo is als jij zeer valselijk in je hart over Hem getuigt, maar
daarentegen vol van de meest eindeloze liefde, lankmoedigheid, zachtmoedigheid,
ja zelfs vanuit Zijn gehele allerheiligste goddelijke wezen buitengewoon deemoedig
en juist daardoor vol genade en barmhartigheid is ten opzichte van ons, zijn wij
allen nog in leven en zullen op deze aarde zelfs nog een langere tijd voortleven en
zullen in Zijn liefde en erbarmen het leven voor eeuwig verkrijgen en behouden!
Want Hij heeft ons vanuit Zich gemaakt tot levende vaten, waarin Hij door Zijn
voortdurende liefdevolle zorg een volkomen op Hem gelijkend, voor eeuwig
onsterfelijk, vrij wezen geestelijk vervolmaken zal en tot rijping brengen.
[7] Zie, lieve vader, je hebt het in je wijsheid fijn beraamd om van mij de verboden
vrucht te plukken; maar geloof me, de meest verfijnde wijsheid is ten opzichte van
de bescheiden liefde een grove valstrik, die weliswaar ook uit de fijne draden van de
liefde in elkaar gedraaid is, maar de draden zijn niet meer vrij en daardoor niet zo
innig met elkaar verbonden en ook niet meer zo soepel en in staat zich ook in de
kleinste ruimte te bewegen.
[8] De valstrik van de wijsheid deugt er slechts voor om zware, ruwe kluiten zonder
enige orde voor een korte tijd aan elkaar te hechten; maar de tere draden van de
liefde omwinden het meest innerlijke tere leven en nemen zodoende heel
gemakkelijk de zachtste trillingen van de schouwende ziel waar!
[9] Daar zit Hij op het grimmige dier; Die heeft tegen mij en tegen Kenan en Seth
gesproken! Of aan al hetgeen gezegd is iets van belang kleeft, zal niet ik, maar Hij
daar op het dier je getrouw verkondigen; bovendien zal Hij de reden aangeven
waarom mijn tong voor jou door God geheel gebonden is geworden.
[10] Kom tot rust, wees geduldig en berustend in je hart, dan zul je terstond een van
Gods grootste wonderen aanschouwen! Amen, luister, " amen. [11] Toen Adam dat
onverwachte antwoord uit Henochs mond had gehoord, riep hij luid en zei:
[12] "Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij geschapen en nu zo geheel en al
verlaten?
[13] Toentertijd, toen ik, door U verworpen, gedurende eeuwigheden ben gevallen,
kwam U, eeuwige liefde, tot mij, arme, en begeleidde mij, bouwde uit Uw woord
De Huishouding van God deel 1
285
voor mij de aarde en plaatste mij, zoals ik nu nog gedeeltelijk ben, daarop; maar nu
roep ik in mijn hart tot U of U mij zou willen vernietigen of redden, maar U wilt
mijn stem niet horen en laat mij versmachten van honger en dorst en verbiedt zelfs
mijn kinderen mij datgene aan te reiken, waarnaar ik zo zeer verlang!
[14] O mijn God, mijn God! Waarom bent U zo hard geworden tegen mij?
[15] Luister, kinderen, ik zeg jullie: doe wat je goeddunkt en Asmahal mag tot de
kinderen spreken zoals hem goeddunkt; hij zal evenwel mijn door mijn kinderen
niet gestilde honger en dorst niet lenigen! Want van nu af aan zal de maag van mijn
geest mijn hele leven lang honger en dorst lijden; en ik wil geen kruimel en geen
slok meer uit vreemde hand slikken, maar dat wat mij mijn eigen innerlijke grond
aan zal dragen, wil ik verteren, maar niemand zal ik daarvan mee laten delen! Mijn
nieuwsgierigheid zal in het moeras van mijn schuld aan God verstikken en late
tranen van berouw zullen het door het vuur van mijn blinde naijver verdorde leven
drenken! En als ik er niet langer meer zal zijn, moge God in de nacht van de wereld
mijn kleed aantrekken om mij te redden en mijn van gif druipende wond te genezen,
die de slang uit mijn eigen hart met haar scherpe tanden in mijn vlees heeft gemaakt
en die tot de dood leidt van alle mensen die deze aarde betreden!
[16] Kinderen, onthoud dit; want voortaan zullen jullie van mij weinig meer krijgen
om te onthouden! Laat de wil van Heer voor eeuwig met mij zijn en met jullie,
amen; ook ik zeg tegen je: luister ernaar! Amen."
Hoofdstuk 96: Asmahals spreekt over het woord Gods
[1] Toen Adam uitgesproken was en niets meer had en ook niets meer wist waarover
hij wilde of kon spreken, dankten de kinderen hem voor deze laatste mededeling;
want allen, op Henoch na, dachten dat Adam nu niets meer zou zeggen. Kort hierna
maakte Henoch de kinderen opmerkzaam op de rede van Asmahal en allen richtten
al hun aandacht op Hem en Seth zei:
[2] "O Heer, verleen mij nu honderd harten en zevenhonderd oren, opdat niets
verloren gaat van hetgeen U - ahum, O ja! - uit U uit Asmahals mond zal vloeien
als ware het geheel uit Uw mond! O Heer en God en Vader vervuld van de hoogste
liefde en alle erbarming, kijk mij gedurende U - ahum, o ja - de woorden van
Asmahal dikwijls aan, opdat de ernstige en milde blik van Uw oog de dwaling van
mijn onreine hart verlichten zal?! Amen."
[3] Na deze aanroep van Seth deed Adam toch weer zijn mond open en zei: "Seth, ik
merk en ik zie uit jouw enigszins verlegen uitroep zeer goed in, dat aan de komende
woorden van Asmahal jou meer gelegen is dan aan alle woorden van Henoch, die
toch ook uit God waren, en aan al mijn woorden, waardoor je toch in de eerste
plaats het wezen van God leerde kennen als de Schepper van alle dingen en ook als
een liefdevolle Vader voor diegenen van mijn nakomelingen die Hem bovenal
liefhebben; want nog nooit heb ik je, zoals nu, de Heer horen aanroepen om honderd
harten en zevenhonderd oren om onze woorden op te kunnen nemen!
[4] Maar ik wil je niet meer vragen wat de oorzaak is; daarom mag Asmahal
beginnen en maken dat wij spoedig bij hen aankomen die in de middernacht wonen!
De Huishouding van God deel 1
286
Amen." [5] En onmiddellijk stond Asmahal op en begon Zijn door groot geduld en
berusting beproefde woorden tot allen te richten, zeggende:
[6] "Luister allemaal en begrijp het goed, kinderen in de avond en vaderen en Adam
niet minder: wanneer de tarwekorrel in de aarde gelegd wordt, dan vergaat hij en uit
zijn verval ontstaat een nieuw gewas en dat brengt het honderdvoudige van de
vergane korrel voort. En zo is het ook met ieder woord uit Gods mond.
[7] Het hart is de aarde, de liefde is de mest en Gods liefde is de vruchtbare regen;
het daarop volgende licht der genade is de warme zonneschijn. Deze vier dingen
tezamen bewerken in de eerste plaats dat de graankorrel vergaat. Deze toestand is
gelijk aan de nacht of aan de vruchteloze winter. In deze toestand weet de mens
niets, begrijpt niets en ziet niets en het gevoel van de vernietiging is zijn begeleider;
maar wanneer dan de lente of de morgen komt, beginnen uit de vergane vrucht
worteltjes in de aarde te groeien en waar zij zich in liefde tot een bundel
samenvoegen, verheft zich vol leven een nieuwe stam en deze bouwt onvervaard
een nieuwe woning voor de toekomstige rijping van een honderdvoudig leven.
[8] Kijk naar de halm, waaraan de door vruchten en leven zwaar geworden aren
vrolijk wiegen, en zie uit hoeveel duizenden en duizenden buisjes deze bestaat,
waardoor de aar louter voedsel uit de schoot der aarde opzuigt! Kijk naar de lange,
hangende bladeren aan de halm en zie hoe mooi en hoe buitengewoon doelmatig zij
zijn gevormd en voorzien zijn van talloze kleine, spitse uiteinden om hierdoor de
spijs van de hemel op te nemen, opdat daardoor de spijs uit de aarde zelf levend zal
mogen worden! Kijk naar de bruinachtige ringen aan de halm, die gemaakt zijn
opdat, naar mate het leven van de nieuwe vrucht zich hoe langer hoe meer
opgeheven en vrijgemaakt heeft uit het slijk van de dood van de aarde, ten eerste het
zuivere leven gevrijwaard zal worden voor achteruitgang veroorzaakt door het diepe
slik, en ten tweede dat de aan de aarde ontnomen voeding zal worden verfijnd en
veredeld en zich om tot leven te komen, volkomen zal vermengen met de enige
leven gevende spijs uit de hemelen! Kijk naar de vele lange, spitsvormige blaadjes
van het kaf, hoe zij zich allemaal zorgvuldig naar het licht wenden om de zuivere
genadespijs van Gods zon begerig in zich op te zuigen, opdat de in nieuwe hulsjes
ingesloten vrucht des levens door geen andere spijs meer gevoed zal kunnen worden
dan alleen door die van de genade uit de zon! Kijk naar de weldra daarop volgende,
zich vlijtig wiegende bloesem, die rijkelijk voorzien is van het uit de hoogste
hemelen aangereikte manna, dat als een fijne dauw te beschouwen is en de vrucht
het eigenlijke zich voortplantende eeuwige leven geeft! Zie hoe dan, wanneer zich
dat allemaal heeft voorgedaan, alles van de halm dat aan de aarde ontnomen is,
begint te verwelken en in zekere zin afsterft; maar hoe meer het aardse afsterft, des
te meer bestendigt en bevrijdt het leven zich uit de eveneens stervende aar en uit zijn
stervende hulzen! [9] Wanneer dan de vrucht rijp is geworden, gaan jullie erheen of
sturen je kinderen uit, opdat zij zullen oogsten en de levende vrucht in je woningen
en voorraadkamers zullen brengen.
[10] Zie, zo doet de Heer het ook! J ullie zijn het graan; je lichaam is de halm, je ziel
is de gereinigde spijs uit de aarde, je geest is de spijs uit de hemel en Mijn levende
woord is het manna uit de allerhoogste hemel, dat je pas het ware, eeuwige leven
De Huishouding van God deel 1
287
brengt, als je dat aanneemt zoals de aren en de bloesem aan de verwelkende stam
van de wereld dat aannemen. Doch, zoals gezegd, het woord wordt tweemaal in je
gezaaid en wel ten eerste levend in het aardrijk van je hart tot een beproevende en je
louterende ontbinding. Dit woord vindt ieder reeds ten dele in zichzelf en ten dele
hoort hij het van gewekte leraren en sprekers. Maar wanneer dit zaad vergaan is en
de ontbinding nieuwe wortels gemaakt heeft om een nieuw leven te voeden, dan
komt het andere, levende woord zoals nu van boven over de aren van je nieuwe
leven en maakt dat geheel rijp en vrij voor het eeuwige leven. Word daarom als het
graan, dan zullen jullie al heel spoedig erkennen, dat alleen Hij het leven heeft en
geeft die zich te midden van jullie bevindt! Luister om te leven! Amen."
Hoofdstuk 97: Adams bekentenis
[1] Na deze woorden van Asmahal stond Adam meteen weer op en kon zich niet
houden aan zijn uitgesproken gelofte levenslang te zullen zwijgen, die hij toch al
reeds tevoren tegenover Seth verbrak, maar terstond begon hij de volgende
woorden, als een soort zelfbekentenis, te spreken:
[2] "Luister allemaal, kinderen uit de rechte lijn en uit de zijlijn: ik heb reeds
negenhonderd twintig stenen neergelegd, ieder jaar n, zo vaak als na de winter de
eerste bloemetjes de naakte aarde begonnen te tooien.
[3] Tot nu toe was het voortdurend min of meer nacht in mij en al mijn vermeende
licht was geen daglicht, maar slechts het bedrieglijke, vluchtige schijnsel van de
maan, dat nauwelijks toereikend is om de uiterlijke vorm van een voorwerp te zien;
maar wat de kleur betreft, die een verkwikkende weerschijn van de goddelijke
waarheden en de diepste geheimen van het innerlijke leven is, daarvan is en blijft er
slechts n trouw, namelijk alleen de gele kleur van de dood, - alle andere zijn
vernietigd en omgevormd, zodat ze daarna zijn alsof ze helemaal niet bestonden.
[4] Wie zou kunnen tellen wat mij allemaal in mijn met gering resultaat doorleefde
lange nacht opgevallen is, over hoe veel ik heb nagedacht en dikwijls ook
vruchteloos geweend, hoe vaak ik tot mijn God en jullie God gebeden en gezucht
heb?! J ullie gaf ik licht; maar ik bleef zelf voortdurend in het bedrieglijke schijnsel
van de niet uit te bannen nacht in mijn eigen hart begraven. Ik was niet in staat
steeds in het licht te blijven. De woorden van Henoch en alle anderen over de goede
en ware neigingen waren gelijk de nachtelijke bliksem, wiens felle licht wel voor
een ogenblik de vlakten van de aarde verlicht, maar meteen daarop de verbaasde
blik van de zoeker met de dikste, ondoordringbare duisternis straft. En waarlijk,
lieve kinderen, mij verging het na iedere toespraak geen haar beter! Want ik begreep
net datgene wat er gezegd werd; maar als ik daarvan uitgaande het van voren naar
achteren en van achteren naar voren begon te overdenken en te onderzoeken, dan
bleek de zwakke schemering niet meer toereikend te zijn en werd voor mij de verre
boom slechts datgene wat mijn verbeelding er uit op wilde maken, - maar tot een
blijvende waarheid kwam het voor mij niet! En het licht van de nachtelijke bliksem
was al niet beter. Ik geloofde dikwijls de zaak te moeten aanpakken; maar eer ik
mijzelf kon herstellen, vanwege het plotselinge, sterke licht, moest ik weldra weer
De Huishouding van God deel 1
288
inzien dat niet alleen het voorwerp waarnaar mijn hand wilde grijpen, maar ook de
vruchteloos uitgestrekte hand van mijn gezichtsvermogen in de meest
ondoordringbare nacht verdwenen was. [5] Waarlijk, zelfs de gisteren volkomen
onverwachte, genadevolle verschijning van de Heer was, ofschoon deze begeleid
werd door het meest uitzonderlijke liefdes - en genadelicht, voor mij niet veel beter
dan een buitengewoon felle bliksemschicht in de duistere nacht!
[6] Zolang de Heer te midden van ons verbleef, meende ik alles te begrijpen; maar
toen Hij weer uit het gezicht verdween, werd ik ook meteen genoodzaakt Henoch
om een verklaring van J ehova's ondoorgrondelijk diepzinnige woorden te
verzoeken.
[7] Henoch heeft dat gedaan en wel uit de Heer Zelf; maar voor mijn nacht was zijn
vonkje te zwak en ik begreep - om de waarheid te zeggen zowel erna als ervoor
niets meer dan slechts de woorden waaruit deze mooie, heerlijke toespraak bestond.
[8] O kinderen, luister en verheug je met mij; deze lange nacht is bij mij nu ten
einde! [9] Het is geen maneschijn, geen bliksemlicht meer, dat nu voor eeuwig
allerhelderst door mij heen schijnt, nee, - maar J ehova's zon, de eeuwige dag van het
eeuwige leven is in mij opgegaan!
[10] O Asmahal! Asmahal! Wie woorden spreekt zoals U, die even levend zijn als
God Zelf, waarlijk, die is geen vreemdeling, maar is geheel thuis in het hart van
ieder mens! [11] Asmahal, vergeef mij, zwakke tegenover U, dat ik het nog durf te
wagen in Uw aanwezigheid mijn stem te laten klinken!
[12] Uw woord is geen ingegeven woord, maar het is Uw eigen woord! Nu is mij
alles duidelijk, waarom de kinderen voor mij moesten zwijgen!
[13] Mijn God en mijn Heer! Laat ook ik zwijgen, opdat U ons niet zult verlaten!
Uw heilige wil geschiede! Amen."
Hoofdstuk 98: Het zwijgen van de liefde
[1] Na deze bekentenis van Adam stond ook Seth terstond op en wilde met spreken
beginnen; maar Asmahal gaf hem een teken, dat hij moest zwijgen en voegde er
aan toe:
[2] "Seth, weet je dan niet dat de ware liefde stom is en de wijsheid slechts dan het
woord voert, wanneer zij wordt uitgenodigd te spreken om anderen te helpen?!
[3] Heb jij liefde, zwijg dan met je mond en spreek alleen in je hart; en heb je
wijsheid, laat dan eerst iemand je daarover vragen stellen en als dat gebeurt, spreek
dan met weinig woorden en spreek vanuit je hart, en niet vanuit je verstand, over
datgene wat de vrager helpt! [4] Het is echter onvergelijkelijk veel beter te zwijgen,
je oor dicht te houden en ook je oog te sluiten, dan onophoudelijk door te draven en
te borrelen als een waterval en je oor te luisteren te leggen op de hoeken van alle
straten en je oog als een zwaluw heen en weer te laten schieten.
[5] 'Voor de mond drie zaken, voor het oor zeven en voor het oog tien!' is immers
jullie wijze regel; waarom dus overvloedig spreken, - in plaats van zeven voor het
oor duizend, en voor het oog ontelbaar?!
De Huishouding van God deel 1
289
[6] Maar Ik weet, Seth, wat je wilde zeggen; houd het voor je en je zult zien dat
morgen de zon zoals gewoonlijk op de vastgestelde tijd op zal gaan!
[7] En laat alle overigen hetzelfde doen! Niemand zal de ander een woord
opdringen, maar wie iets wil weten, laat die zich wenden tot iemand met een
bezonnen hart, dat wil zeggen een hart dat altijd de stem van de eeuwige liefde in
zich hoort en het woord des levens uit God goed begrijpt op het moment dat het
nodig is iets mee te delen. Wanneer dan een dergelijk woord, zeldzaam als het goud
van de aarde, wordt uitgesproken, is het tijd het oor en het oog van het hart te
openen; hoor dat en begrijp het goed! [8] En nu, kinderen die daar wonen, waar
Adam staande voor zijn woning de ondergang van de zon ziet, sta op, wees vrij en
trouwen heb een oprecht hart voor God, voor je vaderen en voor al je broeders!
Ontvang de zegen van Adam; doe vandaag en morgen hetgeen je volgens Gods wil
is gevraagd en word kinderen van de opgang en de liefde, maar geen kinderen van
de ondergang en van de nacht des doods!
[9] Laat het gebied dat jullie bewonen voortaan gelijk staan met dat van de morgen,
de middag en de middernacht; want in de toekomst zullen alleen de gebieden van
het hart worden aangezien en de gebieden van de aarde zullen geheel buiten
beschouwing worden gelaten! Amen."
[10] Toen Adam dat van Asmahal had vernomen, naderde hij Hem met de
allergrootste innerlijke eerbied en vroeg Hem:
[11] "O Asmahal, zal het mij niet als een zonde worden aangerekend, als ik na Uw
hoogst zegenvolle woord nog mijn nietszeggende zegen uit zou spreken over de
kinderen, die U met Uw levende woord hebt aangeraakt?
[12] Waarlijk, nu komt mij mijn te geven zegen voor, als wilde ik water naar de zee
dragen om deze daardoor te vergroten en te laten toenemen!
[13] O Asmahal, wees mij genadig en heb erbarmen! Amen."
[14] Asmahal antwoordde Adam: "Luister Adam, als je er zo over denkt, doe dan
uit Mijn naam zoals je goeddunkt en wees er van verzekerd, dat daardoor de zee
geen leed aangedaan zal worden; maar weet, dat iedere gave de gever meer baat dan
de ontvanger! [15] Als je de zee hebt laten toenemen met n druppel, dan heb je
jouw hart verkwikkend ontlast en de zee zal je dankbaar zijn ook voor die ene
druppel! Want Ik zeg je, je kent noch de druppel noch de zee; maar indien het goede
gebruik het verlangt, doe dan in je hart wat je verplicht bent en bekommer je niet om
de zee! Hij die de druppels van de zee heeft geteld, zal jouw druppel niet buiten
beschouwing laten!
[16] Zegen daarom in ieder geval maar je kinderen en Ik zal dan Mijn zegen niet
terugnemen! Amen." [17] En Adam gaf meteen gevolg aan de heilige wil van
Asmahal en werd vol vreugde.
Hoofdstuk 99: Goddelijke en menselijke wetten
[1] Hierna brachten de kinderen weldra verfrissingen en versterkingen voor het
lichaam, die uit allerlei fruit en oud en nieuw brood bestonden. Maar Adam wilde er
niet van eten, omdat zijn gehemelte nog door de in de middag gedane gelofte was
De Huishouding van God deel 1
290
gebonden en daarom raakte hij alles slechts zegenend aan; hetzelfde deden ook alle
overigen. [2] Maar omdat de honger hen allen reeds tamelijk sterk had aangegrepen,
zodat zij - Henoch niet uitgezonderd - met zichtbare begeerte en heimelijke eetlust
de vruchten en het brood aanzagen en het hen enige zelfoverwinning kostte zichzelf
te verloochenen en de gelofte niet te breken, vroeg Asmahal aan Adam:
[3] "Luister Adam! Wie heeft jou en je kinderen opgedragen te vasten? Waarom eet
je niets van de vruchten terwijl je toch honger hebt en waarom eten je kinderen niet
als zij honger hebben?
[4] Heeft J ehova jullie dat aangeraden? Welke dienst denk je God te bewijzen als je
om jezelf te straffen vast en tegen je eigen natuur ingaat? Vertel me eens en
overweeg het van tevoren bij jezelf of het God kan behagen, als een mens die het
nog nooit zo ver in zelfverloochening heeft gebracht om ook maar n van Gods
geboden getrouwen voor alle tijden in acht te nemen, zich uiteindelijk, omdat hij te
zwak was om zich aan een makkelijk goddelijk gebod te houden, daar bovenop nog
een eigen, veel zwaarder gebod oplegt. Het in acht nemen daarvan wordt dan
tenslotte voor hem onmogelijker dan honderd goddelijke geboden, die toch altijd
met de natuur van het schepsel ten nauwste samenhangen, omdat God zijn
schepselen nooit meer te dragen zal geven en ook ooit kan geven dan hun natuur in
staat is te dragen, omdat Hij het allerbeste inziet waartoe Hij uit Zich een schepsel in
het vrije bestaan riep en liet zijn! Luister, beslist niet omdat het schepsel door
lichtzinnige veronachtzaming van de goddelijke ordening om het weer goed te
maken zichzelf wetten voor zou schrijven die het uit eigenliefde al veel eerder
berouwt, nog voordat de tot overtreding uitnodigende verzoeking erbij gekomen is.
Maar Hij riep dat schepsel in het vrije bestaan, opdat het zal leven volgens de
goddelijke ordening en zal eten en drinken volgens de dwingende behoefte van zijn
lichaam en God zal erkennen en Hem bovenal liefhebben en zijn medemensen als
kinderen en broeders lief zal hebben als zichzelf, en vanwege de liefde zeg Ik, de
vreemden tienmaal meer dan zichzelf en dan de kinderen van zijn eigen vlees.
[5] Zie, dat is alles wat God van jou en van jullie vergt en Hij geeft je geen ander
gebod dan dat van de liefde, waaraan alle lof, alle prijs en alle dankbaarheid ten
grondslag ligt, welke grondslag op zichzelf beschouwd alleen de ware erkenning
van God en daardoor ook van het eeuwige leven zelf is.
[6] Maar als je je bindt, terwijl God je verlost om eeuwig vrij te zijn, ben je dan
geen dwaas dat je je best doet het werk der verlossing van de eeuwige Liefde te
bemoeilijken en dat je jezelf door je eigen dwaasheid misvormt, in plaats van je in
Mijn liefde, erbarmen en genade waarlijk vrij te maken?! Verlos jezelf daarom van
de band van je dwaasheid en eet en drink, opdat God je kan helpen met datgene wat
in je is en tegen Zijn ordening indruist! [7] Daarom zeg Ik: wee in de toekomst de
geloftemakers! Zij zullen een dubbel gericht ondergaan: het ene uit Mij en het
andere uit henzelf vanwege Mijn gebod, dat zij niet gehouden hebben en omdat zij
Mijn ordening weerstreefden, wilden zij om Mij te behagen, door een nog grotere
dwaasheid de eerdere dwaasheid weer goed maken. Luister, aldus spreekt de Heer
en aldus spreek Ik met de mond en de tong van de Heer:
De Huishouding van God deel 1
291
[8] Indien je Mij een Mij welgevallige gelofte wil doen, beloof dan in je hart dat je
niet zondigt en dat je geen andere gelofte meer aflegt dan: in het vervolg niet meer
te zondigen. [9] Wie van jullie kan echter zeggen: 'Luister, Mijn God en Heer, voor
U zal ik niet meer zondigen!'
[10] Zie, zoiets vermag je niet over jezelf te zeggen, omdat je vrij bent; hoe wil je
het dan wel aanleggen als je jezelf tegen Mijn wil een ondraaglijk juk op de
schouders legt, dat je terneer drukt en stom maakt ten opzichte van de goddelijke
wet van de liefde en alle levensvrijheid in haar en buiten haar?!
[11] Luister, eet en drink daarom en bedenk in je hart dat God aan jouw dwaze
dienstbaarheid geen vreugde ondervindt, maar alleen aan je liefde en vrijheid!
Luister, Adam, dat spreekt de Heer uit Zijn mond met Zijn eigen tong; eerbiedig dat
en wees vrij! Amen." [12] Na deze woorden vol genade greep Adam, terwijl hij
hardop dankte, loofde en prees, meteen naar de vruchten en het brood en at en dronk
en beduidde de anderen hetzelfde te doen. En allen aten en dronken en hun lichaam
werd gesterkt en ook hun geest, waarvoor ze dankbaar waren.
[13] En toen zij zich door Mijn zegen hadden versterkt, stonden zij op en dankten
Mij in hun hart en waren vol vreugde. En Adam zei:
[14] "O mijn grote God en Heer, ik wil U graag 'Vader' noemen! Het vroegere grote,
mooie paradijs was rijk aan alle vreugden van het leven; maar deze hielpen mij niet.
Omdat ik rijk was, heb ik mij van U verwijderd; U nam mij mijn rijkdom af en
begiftigde mij daarvoor in de plaats met allerlei armoede. O Heer, pas nu dank ik U
daarvoor en zeg hardop:
[15] Indien U, mijn God, mij duizend paradijzen zou hebben gegeven, waarlijk, dan
zou ik ellendiger zijn dan een worm in het stof; want ieder woord van U is immers
meer waard dan duizend aarden met elk tienduizend paradijzen!
[16] O Heer, Uw woord en Uw heilige wil is het ware paradijs van het leven! 0
Heer, laat mij eeuwig in dit paradijs zijn! Amen."
[17] Na deze dankzegging van Adam begonnen echter Enos, Mahalalel, J ared en
ook moeder Eva bij zichzelf te denken: "Hoe komt het toch, dat Adam voor het eerst
zijn gelofte verbrak en at en dronk? En als hij nu spreekt, dan spreekt hij alsof God
in levende lijve voor hem stond!" [18] Adam werd verlicht en hij zei: "Verwondert
jullie dat, vraag dan bij jezelf: 'Waarom verwondert ons dan ons eigen leven niet?'
En het antwoord zal zijn: 'Omdat God ons nu nader is en altijd zal zijn dan ons eigen
leven; want nu leven wij allen in Hem!' Hoor dat! Amen, amen, amen."
Hoofdstuk 100: Jareds gedachten over het wezen van Asmahal
[1] Hierna ging Seth naar Adam toe en vroeg hem of er nu hier nog iets te doen viel
of dat men zich gereed zou maken voor het vertrek. [2] Hierop antwoordde Adam:
"Seth, je weet toch wie er in ons midden is! Zodra het Hem goeddunkt, zullen wij
gaan; tot dan wachten wij met alle liefde en geduld! Amen."
[3] Nu kwam ook J ared naar Henoch toe en vroeg hem heimelijk: "Luister, mijn
geliefde zoon, alles komt mij nu zo vreemd voor! Deze Asmahal, die jouw leerling
zal zijn en in mijn woning zal wonen, heeft naar mijn begrip zo veel wijsheid en
De Huishouding van God deel 1
292
kennis over alle dingen, dat zijn woorden de jouwe verreweg overtreffen!
Daaromtrent wil ik je geen verwijt maken - want jouw woorden zijn immers
woorden van boven en geen woord ervan is ijdel en ieder woord toont volkomen de
bedoeling aan zowel lichamelijk als geestelijk, en van alles wat je zegt bevinden
zich in het hart van ieder mens levende overeenkomstige vormen -; maar ongeacht
al dit goede en ware en zonder er ook maar de geringste afbreuk aan te doen, is er
toch een groot verschil tussen jouwen Asmahals taal!
[4] Aan het volgende merkte ik het verschil wel heel duidelijk: bij jouw betoog
ontdek ik altijd helder in mijzelf, dat jouw woord een waar licht is. Wie daarnaar
handelt, kan en moet tot leven komen. Ook gelijkt jouw altijd milde woord op de
morgenschemering, die toch ook de zekerste verkondigster van de komende dag is,
zoals jouw woord de verkondiger van leven is, dat zeker hierop volgt.
[5] Maar bij Asmahals uiteenzetting merk ik, dat die het leven reeds in overvloed
schenkt; en zo zijn en werken zijn woorden als een volbrachte daad!
[6] Hij spreekt woorden van de hoogste wijsheid; wie zou in staat zijn die langs de
gewone weg begrijpelijk op te vatten? Maar uit zijn mond worden zij voor iemand
alsof men reeds vanaf de eeuwigheid met hen was opgegroeid.
[7] Het kan echter ook helemaal niet bij iemand opkomen om daarover een nadere
uitleg te vragen; in het kort, men wordt ter plaatse een met het woord en dus worden
woord en leven een. [8] Maar het enige zeldzame en onbegrijpelijke daarbij is, dat
nu juist deze leerling uit de diepte daartoe in staat is, terwijl hij toch nog geen
werkelijk onderricht van je ontvangen heeft!
[9] Volgens zijn zeggen is hij een slavenkind en mocht zelf nooit een woord zeggen
op straffe van de meest huiveringwekkende dood.
[10] Zijn ouders werden op de meest onmenselijke manier ter wereld gedood. Hij
vluchtte naar ons toe en betrad hedenmorgen voor de ogen van ons allen de
gezegende bodem van de geheiligde hoogten, zonder naam en vol boze gedachten.
Voor Adam hielp jij hem overeind, Adam erkende hem, zegende hem en gaf hem
een naam, hij gaf hem aan mij en jou over, omdat hij vanuit het meest levendige
verlangen van zijn hart zei, dat hij God wilde zoeken en vinden.
[11] Maar amper mocht hij zijn mond opendoen of reeds was ieder woord zo
afgemeten goed en waar, dat er voor ons tenslotte niets anders overbleef dan ons
over elk van zijn woorden te verbazen!
[12] Zo menig woord van Adam, Seth en bijna alle anderen kon jij verbeteren; maar
Asmahals woorden waren steeds boven alle verbeteringen verheven.
[13] Henoch, het komt mij voor, dat deze zaak niet helemaal in orde is!
[14] Het is in alle ernst hoogst merkwaardig, hoe overtuigend en snel deze mens met
onze gelofte afrekende! [15] Daarna aten en dronken wij zonder dat, zoals anders,
ons geweten ons ook maar in het geringste plaagde; en nu heeft hij het al zo ver
gebracht, dat zelfs Adam hem schijnt aan te hangen, evenals Seth en Kenan!
[16] Het merkwaardigste daarbij is, dat hij ten eerste - tenminste voorzover ik weet -
nog helemaal niets gegeten heeft en ten tweede, dat hij in zekere zin met n slag
alle vroeger zo onaantastbare wetten van Adam vernietigd heeft en dat nog wel
zonder de geringste tegenspraak van Adam!
De Huishouding van God deel 1
293
[17] Als ik dat gedaan zou hebben, voorwaar, ik zou gedurende een jaar zelfs niet
naar Adam's onderkomen hebben mogen kijken!
[18] Maar Asmahal hoeft zijn mond maar open te doen en meteen is ieder woord,
zoals ik al zei, zoveel als een volbrachte daad!
[19] Henoch, dit zeg ik je: wie dat met elkaar kan rijmen moet meer begrijpen dan
wij beiden en zeker ook meer dan wij allen tezamen.
[20] Indien jij licht over deze zaak kunt werpen, laat dan je vader naast je niet in het
duister; maar vergaat het je op dit punt niet beter dan mij, dan zal het wel moeilijk
worden om hierover ooit een helder inzicht te krijgen!
[21] Maar weet je mij iets te zeggen, zeg het me dan in drie woorden, maar . wel zo
dat Asmahal en de anderen het niet merken! Amen."
Hoofdstuk 101: Henoch spreekt met J ared over Asmahal
[1] Hierop antwoordde Henoch vader J ared: "Luister, vader! J ouw opmerkingen
snijden wel enig hout; in alles heb je gelijk! Toen Asmahal vanmorgen voor ons in
het stof lag, had ook ik eerder verwacht, dat alle stenen door de middagzon tot water
zouden smelten dan dat deze mens uit de diepte voor onze ogen zulke wonderen zou
verrichten; maar de Heer heeft er nu vooral Zijn welbehagen aan om het
onaanzienlijke omhoog te laten komen, het grote daarentegen onder te laten gaan!
[2] Daarom laat Hij de zon ondergaan en op haar plaats aan de hemel duizenden en
nog eens duizenden schitterende sterretjes verschijnen; maar hoeveel verhevener en
oneindig maal heerlijker is de sterrenhemel dan de zonnige hemel! Wat wekken de
heerlijke sterren al flonkerend een blijmoedig leven op in hun bevende schijnsel en
hoe gevarieerd is hun licht! [3] Bekijk daarentegen de hemel overdag! Is de
helderste dag niet meteen ook de eentonigste?! Wie is dan in staat omhoog te
kijken?! Overal straft de zon hem met brandend schel licht.
[4] Indien geen vluchtige, weinig zeggende, nieuwe wolkenformaties de hemel
overdag verlevendigden en vele gevederde bewoners van de lucht hem opgewekt
doorkruisten, - voorwaar, wij zouden onze ogen hoogst zelden naar de hemel boven
de aarde richten! [5] Zie, zo werkt de Heer voortdurend! Het grote stelt Hij niet op
prijs en Hij verheft het kleine en onaanzienlijke tot Zijn liefde. De grote olifant heeft
een bijna eeuwigdurend leven. Hij loopt traag in het rond, alsof hijzelf een kleine,
dood lijkende aardmassa is. Maar kijk daarentegen naar een mierenhoop; hoe bont
wervelt daar het leven door elkaar!
[6] En uit duizend van dergelijke onbeduidende verschijningen laat de natuur toch
immers reeds duidelijk zien, waar de Heer het meest actief is en waar Hij bij
voorkeur levendig heerst en handelt. Het is bij de mensen net zo. De geringsten en
onaanzienlijksten richt Hij op en door de zwakken der aarde toont Hij aan de groten
en sterken der aarde Zijn oneindig grote macht en voor eeuwig onoverwinnelijke
sterkte.
[7] Was het ook bij mij niet zo, dat ik nu al bijna twee dagen lang overeenkomstig
Zijn liefde tot de vaderen moest spreken, terwijl ik toch de geringste en de zwakste
De Huishouding van God deel 1
294
van allemaal ben?! Onaanzienlijker en zwakker daarentegen dan ik ooit was en ooit
zal zijn en zal kunnen worden, kwam Asmahal vanuit de diepte tot ons!
[8] Zijn ijver was bovenmate groot, Zijn liefde zonder grenzen; wat Hij bij ons
zocht, had Hij reeds in Zijn oneindige ijver volledig met Zich meegebracht, zodat
het nu betamelijk is dat wij van Zijn grote overvloed eerder iets kunnen ontvangen
dan dat wij in staat zouden zijn Hem met ons gebrek aan ijver te verrijken.
[9] Wees daarom, goede vader, nu onbezorgd en volkomen rustig; door wat volgt
zal ons nog menig raadsel van en over Asmahal worden onthuld als hij eerst maar
eens in onze woning zal zijn! Verheug je daarop, vader J ared; luister, dat zullen
dagen van leven en van de grootste zaligheid worden! Amen."
[10] Volkomen tevreden antwoordde J ared: "Met al je antwoorden heb je gelijk; zo
moet het wel zijn! Want als het niet zo zou zijn, hoe kon Asmahal anders zulke
daadkrachtige woorden uiten?!
[11] Maar luister, als hij bij mij intrekt en in mijn woonstee zal wonen en jij
waarschijnlijk ook weer, dan zullen wij nog veel van hem te weten komen!
[12] Ik verheug mij daar ten zeerste op. Ik moet het je openlijk zeggen, of het juist is
of niet, maar kennelijk omhelst mijn gevoel Asmahal nu al inniger dan jou! Wat
echter mettertijd uit mijn voorliefde tot Asmahal wordt, kan ik je nu nog niet
precies voorspellen; want zeer veel hangt er nog van af, of hij verder zichzelf trouw
blijven zal. Maar je mag je daar niets van aan trekken; want je zult tengevolge
daarvan bij mij, je vader, niets tekortkomen! [13] Maar wees nu stil; want hij schijnt
ons gefluister op te merken! Zie, hij zet het dier aan en dat draagt hem recht op ons
af; houd je daarom stil, beste Henoch, stil! Amen."
Hoofdstuk 102: Tegenstellingen tussen God en de mensen
[1] Nauwelijks had J ared zijn laatste woord uitgesproken of Asmahal was reeds bij
hen gekomen; daarvoor had Hij Zich onderhouden met vele kinderen van de avond,
die Hij over menig ding ondervroeg en die Hij ook weer onderrichtte.
[2] Beiden waren aanvankelijk een beetje verbluft, maar herstelden zich spoedig en
Henoch vroeg aan Asmahal: "Allerliefste Asmahal, wat moet er nu gebeuren, -
zullen we nog wat blijven of zullen wij ons opmaken om verder te reizen?"
[3] Asmahal zei evenwel: "Ik ben niet naar jullie toe gekomen om jouw vraag op te
lossen, maar Ik kwam hierheen, omdat Ik in jullie beiden een grote liefde voor Mij
heb ontdekt! [4] J ared, wees blij dat Ik bij je intrek, en jij, Henoch, verheug je
eveneens dat je Mijn liefde zo.hoog aanslaat! Want waar Ik Mijn intrek neem, daar
zal de dood nooit zijn oogstfeest houden; wee echter de woning waar ik niet intrek!
Daar zal geen eind komen aan het gejammer en de dood zal wonen in alle kamers
van zo'n huis waar Ik niet binnen wil gaan.
[5] Waarlijk, Ik zeg je, J ared, wie Mij tot zijn gast heeft, die heeft alles; maar wie
Mij heeft afgewezen, die heeft alles verloren.
[6] Indien de vanmorgen uit de diepte vol deemoed tot je gekomen mens jullie ook
wat vreemd voorkomt en je zijn wezen ook niet geheel helder kunt rijmen, bedenk
dan dat ook God het niet kan en wil rijmen, hoe de mensen als Zijn schepselen in
De Huishouding van God deel 1
295
staat zijn zichzelf hoger te achten dan zoals God van eeuwigheid her Zichzelf geheel
en al levend ervaart! [7] Zie, de mensen veroordelen elkaar, terwijl God toch
dagelijks overal Zijn zon op laat gaan en over de gehele aarde Zijn regen laat vallen!
[8] De mensen maken onderscheid en vinden dat niet allen hun wijsheid waard zijn;
God echter, de grote leermeester van alle zonnen, geesten, aarden en alle mensen,
verafschuwt het niet en vindt het niet beneden Zijn waardigheid om voor wormen in
het stof en voor bromvliegen alsmede voor al het andere gedierte, hoe klein en
onaanzienlijk ook, de meest wijze leermeester te zijn! De mensen houden hun
woningen voor heilig en laten hun eigen kinderen en broeders zich voor hen in het
stof werpen, terwijl God zelfs het eenvoudigste dier op aarde vrij en zonder al dat
plat op hun gezicht neervallen, laat rondwandelen. [9] De mensen vervloeken
degenen en bestraffen hen streng die tegen de wil van die mensen in, het een of
andere vergrijp hebben gepleegd; God echter zegent zelfs de stenen en heeft het
grootste erbarmen met iedere dwalende en vervloekt niet en bezit het grootste
geduld en de grootste zachtmoedigheid en is bovenal terughoudend met Zijn gericht.
[10] Wanneer mensen zich tot God wenden, dan doen zij alsof zijzelf goden zouden
zijn. Wee degene die hen daarin van de wijs zou brengen of die niet de grootste
achting' voor hen zou hebben, wanneer zij zogenaamde godsdienstoefeningen
verrichten! In het bijzonder wanneer zij hun offer brengen, zijn zij het meest
kwaadaardig en zelfs zozeer, dat, indien er iemand zou komen en die viel niet
meteen voor hen en voor het brandoffer neer in het stof, hij onmiddellijk verbannen,
zo niet half gedood zou worden; hij zou in ieder geval worden vervloekt.
[11] Maar als God naar de mensen toekomt, dan komt Hij als een dienaar in alle
deemoedige nederigheid en geeft dan te kennen dat al deze zogenaamde erediensten
Hem niet bevallen!
[12] Zie, als mensen bepaalde godsdienstoefeningen verrichten, dan moet alles
neervallen en van louter eerbied sidderen; maar wanneer zij iedere dag weer zien
hoe God voor hun ogen voor hen de meest wonderlijke werken verricht, dan valt
voor de ware, grote eredienst die God Zelf verricht, geen mens neer in het stof,
hetgeen God ook niet verlangt en ook eeuwig nooit zal verlangen!
[13] Zie, J ared, niet alleen jou komen veel dingen ongerijmd voor, ook voor God
zijn er een massa ongerijmde daden van de zijde van de mensen. Wees daarom niet
bezorgd om Mij, maar wees blij en vol goede moed; want jij hebt het leven in je
opgenomen! Amen."
Hoofdstuk 103: Asmahals uitnodiging om verder te reizen
[1] Nadat Asmahal deze woorden des levens tot J ared en Henoch uitgesproken had,
verwijderde Hij Zich weer en ging naar Adam en zei tegen hem:
[2] "Adam, als je meent dat er hier niets meer nodig is, dan zijn wij klaar; laat de
kinderen naar huis gaan, - wij echter kunnen ons verder in de richting van
middernacht begeven! Amen."
[3] Adam schrok ervan - want de aanroep 'Adam' klonk net als destijds, toen Adam
na de zonde zich voor Mij probeerde te verbergen - en hij kon niet tot zichzelf
De Huishouding van God deel 1
296
komen en durfde ook niets anders dan na een kleine pauze met een paar woorden te
antwoordden: "Heer, Uw heilige wil geschiede!"
[4] "'Adam", zei Asmahal verder, "waarom aarzel je? Waarom ben je bang voor
Hem die je boven alles lief moet hebben? Heb je iets verloren? Zou dat dan niet
weer terug te vinden zijn?!
[5] Of geloof je soms nog iets te verliezen? Wat moet jij dan nog verliezen wat je
niet toch al reeds heel lang geleden zou hebben verloren?! [6] Zie, maar Ik zeg je:
indien iemand alles verloren heeft, heeft hij afgerekend met alles wat hij heeft
ontvangen en hij kan nu niets meer verliezen; maar wie niets meer heeft wat hij zou
kunnen verliezen en toch nog leeft na dat verlies, die leeft immers blijkbaar opdat
hij weer zal gaan vergaren, omdat hij alles wat hij voordien bezat kwijt geraakt is.
[7] Bovendien zeg Ik je: in de verre toekomst zullen jouw nakomelingen die het
eeuwige leven willen verwerven, niet alleen al het wereldse, maar ook het leven
moeten verliezen! [8] J ij leeft reeds meer dan negenhonderd jaar; maar jouw
nakomelingschap zal het nauwelijks toegestaan zijn het twintigste deel van jouw
leeftijd in een lichaam te leven. Bedenk, wat de latere mensen vanwege jou allemaal
zullen moeten verliezen opdat hun eeuwige leven mag worden gered, en zij zullen
niet verschrikt mogen worden voor hun naam als zij die door Mij zullen horen
uitspreken! J ij bent heel erg geschrokken, terwijl je nu toch voortdurend verzamelt
en niets meer hebt te verliezen, maar alleen te winnen, en je hebt al oneindig veel
gewonnen; want het grootste gewin staat nu voor je!
[9] Herken Hem, dan zul je voor eeuwig zonder vrees zijn, hier en eens voor eeuwig
in de vrede van de eeuwige liefde! Amen." [10] Nu herstelde Adam zich, begreep de
zin van deze woorden en zei: "Luister, mijn nu boven alles geliefde Asmahal, U
ziet mijn hart en kent mijn vrees! Mijn schrik is immers een schrik uit liefde! Uw
liefde heeft mij zwak gemaakt, zodat ik daarop niet in staat was U te antwoorden
zoals ik wel wilde; U weet toch zondermeer hoe het komt dat de overgelukkige geen
macht meer heeft over zijn woorden!
[11] O Asmahal, daarom geschiede voor altijd alleen maar Uw wil! Indien U wilt
dan kunnen en willen wij immers graag vertrekken en aldus zal het geschieden!"
[12] Hierop zei Asmahal: "Laat Mij dus onbekend blijven en zorg dat iedereen die
Mij niet kent zich meteen opmaakt om verder te reizen! Maar laat Mij tijdens de reis
jullie geheel alleen volgen, daarvoor kom jij dan met Eva en vooraan Henoch met
J ared; zo zal de stoet door het dichte bos trekken tot aan de lager liggende gebieden
van middernacht! Amen."
Hoofdstuk 104: Asmahal neemt Abedam als reisgezel
[1] Dadelijk riep Adam Henoch en J ared bij zich en maakte hen bekend met de wil
van Asmahal. En zij gingen heen en groetten de kinderen en nodigden hen nog
eenmaal uit om op de sabbat te verschijnen; vervolgens gaven ze hen te verstaan dat
zij weer naar huis konden gaan en zich daar blijmoedig aan hun bezigheden konden
wijden.
De Huishouding van God deel 1
297
[2] En onmiddellijk kwamen de kinderen en de oudsten, die voordien de vaderen
omgaven en ieder hardop gesproken woord hadden gehoord, dan ook overeind.
[3] En uit het midden van de oudsten vroeg aan Henoch: "Beste jonge zoon van je
vader J ared, die een kleinzoon is van degene die bij je is en die een zoon is van mijn
broer, vertel mij eens, als je wilt en mag, wie eigenlijk die stevig op de tijger
gezeten jongeling is en waar hij vandaan is gekomen!
[4] Want zijn manier van doen is vreemd en zijn heldere, welluidende woord is
uiterst machtig en bovendien ligt in de toon van ieder woord van hem zo'n stellige
beslistheid, dat men er niet, ja onmogelijk omheen kan te geloven dat hij daarmee
bergen stuk zou kunnen breken en met n ademtocht de zee evenzo in beweging
zou kunnen zetten als duizend tegelijkertijd woedende allerheftigste wereldstormen.
[5] Zie, daarom zou ik graag iets over zijn herkomst en zijn wezenlijke aard willen
vernemen, - maar, zoals gezegd, indien jij het wilt en mag, en alleen dan! Amen."
[6] Henoch antwoordde: "Luister, vader Abedam, ik zou het wel willen als ik het
mocht; maar heb nog een tijdje geduld en in je steeds toenemende liefde voor God
zal het je spoedig duidelijk worden hoe het met de jongeling op de tijger gesteld is!
[7] Zijn naam is je bekend en zoek vooreerst niet verder! Op precies het juiste
moment zal je eigen liefde tot God je alles bekend maken; daarom voor nu en alle
tijden zij God met jullie allen! Amen."
[8] Abedam dankte Henoch met een zeer ontroerd hart en zei: "Henoch, ik dank je!
Ik ben volkomen tevreden; want wat ik wilde weten, heb je me nu voldoende
meegedeeld; want meer te weten dan alleen waar de schat ligt en waar en hoe die te
vinden is, zou slechts een begeerte der luiheid zijn. Het zoeken is immers zaak van
het eigen leven. Daarom bedank ik je; want je hebt nu mijn hart zo verkwikt als
nooit tevoren! Daarom aan jou nog een keer mijn hartelijkste dank daarvoor en God
dank ik heel mijn leven lang! Amen."
[9] Hierna groetten zij de kinderen en de oudsten nog eens en keerden daarheen
terug waar de vaderen al met verlangen op hen wachtten.
[10] Toen zij daar aankwamen zegende Adam de kinderen nog eens, waarna zij zich
opstelden voor de reis. Toen zij nu geheel in de juiste volgorde stonden, kwam
Asmahal nog een keer naar Adam toe en zei:
[11] "Adam, als het je juist en aangenaam lijkt, laat Mij dan hier uit de kinderen er
n meenemen om Mij gezelschap te houden! Amen."
[12] Ontroerd zei Adam: "O Asmahal, hoe kunt U mij dat vragen?! Is niet iedereen
en alles en ook ik vol vreugde ondergeschikt aan Uw wil?!
[13] Daarom geschiede te allen tijde tot onze allergrootste vreugde Uw wil! Daarom
ook nu alleen Uw wil! Amen."
[14] En Asmahal riep hardop: "Abedam! Abedam! Abedam! Als je wilt mag je ons
volgen en Mijn reisgezel zijn; want Ik heb jouw hart en je nieren onderzocht en Ik
heb gevonden dat in jou geen valsheid schuilt. Daarom moet je met ons meegaan,
maar wees zonder zorgen en Ik zal je dan helpen de schat te zoeken en je die ook
zeker laten vinden - en luister, spoedig, echt spoedig, echt zeer spoedig!
[15] Want Ik zal je vandaag doden, opdat Ik je morgen op kan wekken tot het
eeuwige leven! Amen."
De Huishouding van God deel 1
298
[16] Toen Abedam deze roep had gehoord, kwam hij toegesneld en zei: "Ik zal U
volgen waarheen U wilt! Dood mij duizend maal, want des te vaker U mij doodt,
des te meer leven zult U mij zeker ook weer teruggeven!
[17] O Gij, die daar op de sterke tijger zit, vergeef mij als ik U zeg hoe ik mij voel!
Ik geloof dat de grote schat aan Uw zijde zonder moeite te vinden zal zijn!
[18] Het komt mij voor alsof men iedere andere schat gemakkelijk zou kunnen
ontberen als men U heeft! En het komt mij ook voor, dat wie U gevonden heeft
gemakkelijk het verdere zoeken op kan geven, omdat hij de eigenlijke schat en de
dood en de opwekking tot het eeuwige leven al gevonden heeft!
[19] O Asmahal, laat de arme Abedam niet alleen nu, maar voor altijd bij U zijn;
maar niet dat hij Uw metgezel zou zijn, maar U de zijne tot eeuwig leven! Amen.
[20] O laat mij U steeds volgen! Uw wil geschiede, amen!"
[21] En dadelijk sloot Abedam, die zielsblij was, zich bij Asmahal aan en volgde
volledig gesterkt de stoet van de vaderen aan Asmahals machtige zijde.
Hoofdstuk 105: Jared vraagt naar het wezen van Asmahal
[1] De stoet trok nu het bos in en alles was stil; alleen J ared kon niet zwijgen en
vroeg aan Henoch: "Luister, mijn zoon, hebben wij een gebod om onderweg te
zwijgen?" [2] Waarop Henoch antwoordde: "Ik kan mij geen andere herinneren dan
alleen de raad dat men altijd in stilte moet gaan; alleen vat ik het gaan dan op als de
levensweg, maar niet het gaan met de voeten!"
[3] En J ared antwoordde: "Als het zo is, dan heeft onze tong, net als onze voeten
onderweg geen keten die ons hindert en kunnen wij toch naar hartelust spreken; en
maak mij, je vader, nu bekend met wat er met Asmahal aan de hand is! Is hij een
belichaamde engel, met alle macht toegerust, of is hij - halt, niet verder! kort en
goed, zeg me hoe jij erover denkt! Amen."
[4] Henoch antwoordde kort: "Lieve vader, ik zeg je: Hij is - halt, niet verder! - en
nu is Hij voorshands een mens zoals wij, maar vervuld van goddelijke kracht en
macht - halt, ook hier niet verder! - Amen; begrijp dit! Amen."
[5] En weer begon J ared: "Mijn lieve zoon Henoch, het zou goed zijn als ik het
begreep! Maar dat is nu juist waarom ik het jou vraag, omdat ik het niet begrijp en
toch boven alles graag zou willen weten wat er eigenlijk met Asmahal gaande is!
Want zie, ik was na jouw eerdere woorden geheel gerustgesteld en was met alles
tevreden; maar nadat Asmahal naar ons toekwam en aan het slot van zijn woorden
in zekere zin liet doorschemeren dat, wanneer iemand hem in zijn eigen woning
opgenomen heeft of indien hij in iemands woning intrekt, deze reden heeft zich
hoogst gelukkig te voelen - want waar hij intrekt, daar is ook het eeuwige leven
ingetrokken -!? [6] Zie, zo in deze trant heeft hij zich in het bijzonder - zoals ik
gemerkt heb - tot mij gericht! Zeg me nu echter, beste Henoch, of besef bij jezelf,
dat je toch wel niet helemaal wijs moet zijn om een dergelijk woord niet dadelijk op
een wezen van hogere orde te betrekken?!
[7] Welk mens zou zoiets ook maar vergelijkenderwijze van zichzelf, ja juist van
zichzelf verklaren, net alsof hij God in eigen persoon zou zijn?
De Huishouding van God deel 1
299
[8] Maar Asmahal betrekt dat, zonder dat hij het op God betrekt, direct alleen op
zichzelf! Kan een mens ook zoiets doen, zonder te vrezen dat de aarde uit toorn en
de grootste verachting en om zich te wreken, de misdadiger voor eeuwig in haar
grote vuurbuik verslinden zou?! [9] Zie, jij bent beslist het meest verlicht van ons
allemaal; maar durf je iets dergelijks van jezelf te beweren?
[10] Zeker, je zou eerder je mond met modder volstoppen, dan dat je met je tong een
dergelijk vergrijp zou willen bedrijven!
[11] Wie is dus degene die van zichzelf kan zeggen: 'Ik ben het leven!', of: 'Waar Ik
intrek, daar heeft het leven, ja het eeuwige leven zijn intrek genomen!'?
[12] Henoch, ik zeg je, wie dat van zichzelf verklaart en de aarde wordt niet boos op
hem en de machtige tijger onder hem wordt als een lam, die is en moet immers
vrijwel God zijn in zijn zichzelf bewuste kracht en macht, zoals ik in mijn
vreesachtigheid slechts een mens ben; anders zou de gehele aarde zelf niets dan een
samengestelde leugen zijn, indien zij in staat was een mens te dragen die zich op
zo'n manier voor God uit zou geven en toch niets anders zou zijn dan een zwak
mens net zoals wij, - nochtans getuigt Asmahals levend makende woord reeds meer
dan voldoende van het tegendeel.
[13] Nu, als je kunt en wilt, weerleg dan mijn verklaring; maar ik geloof dat je
zoiets wel heel goed uit je hoofd zult laten! Maar omdat ik het uit je eigen mond wil
horen, zou ik nu graag in het kort jouw mening vernemen en spreek dus! Amen."
[14] En Henoch antwoordde: "Lieve vader, wanneer het zo is als jij gelooft en zoals
het ook niet anders kan zijn blijkens jouw uitleg, die op goede gronden stoelt, dan is
immers elk woord achteraf van mij volkomen overbodig! Of moet ik uit Asmahal
dat maken wat Hij niet is, of maken dat Hij diegene zou zijn die Hij toch al is? Zie,
zoiets zou geen enkel nut hebben!
[15] Ik meen echter, waarom zou iemand die God geestelijk en waarachtig in zijn
hart liefheeft, zich erom bekommeren of Asmahal God is of dat God met Hem is?!
[16] Maar laat iedereen zich erom bekommeren dat God met hemzelf is door de
ware, reine liefde tot Hem! [17] Maar als je God bemint, - wees er dan van
verzekerd dat Asmahal niet boos op je wordt! En heb je Asmahal lief zoals je God
liefhebt, dan zal God in Zijn liefde je daarom niet vergeten; wees ook daarvan
volkomen verzekerd, - dat begrijp je toch? Amen."
Hoofdstuk 106: Over wat zich afspeelde tussen Kenan en Mahalalel
[1] De erachter lopende Kenan en Mahalalel hadden het gesprek tussen J ared en
Henoch gehoord; en als gevolg daarvan begon ook Mahalalel aan Kenan vragen te
stellen: [2] "Mijn oor en mijn oog zijn getroffen omdat ik het grootse hoor en me
verbaas over het wonderbaarlijke; maar vanwaar dat grootse, vanwaar dat
wonderbaarlijke te midden van ons? (15 juni 1841)
[3] Luister, vader Kenan, hoe komt het toch dat ik mij zo wonderlijk ga voelen?
Deze eentonige, weinig betreden bosweg is het zeker niet! Was het nu nog Adam's
grot of de witte, dampende berg in de morgen, of de zeven waterspuiters tussen de
middag en de avond, of een ander buitengewoon natuurverschijnsel; maar van dat
De Huishouding van God deel 1
300
alles is hier geen spoor! [4] Onze omgekeerde volgorde is het ook niet; want het is
toch hetzelfde, of ik bij jou of jij bij mij loopt, of Henoch achter of voor, of met
J ared of met Adam loopt, of - neen, het komt mij voor dat het toch een verschil
maakt! - of Asmahal achteraan of voorop gaat en met wie hij gaat!
[5] Want hier schijnt een zekere vaderlijke rangorde aan ten grondslag te liggen. Dat
Adam en moeder Eva achter ons allen lopen, begrijp ik wel; maar wat het betekent
dat Asmahal en Abedam helemaal achteraan lopen, nog achter Adam, kijk, vader
Kenan, daar kan ik helemaal geen hoogte van krijgen!
[6] J ared en Henoch voor ons hebben met elkaar wonderbaarlijk over Asmahal
gesproken, zoveel heb ik er wel van begrepen; wat zij eigenlijk met elkaar
besproken hebben, heb ik ten eerste niet helder en duidelijk kunnen horen en wat ik
nog gehoord heb, kon ik niet begrijpen! Maar zoveel is zeker, dat ik wat groots
gehoord en in mijzelf iets wonderbaarlijk geschouwd heb na de spaarzaam
vernomen woorden uit de mond van degenen die vlug voor ons uitlopen!
[7] Ik verzoek je mij, als het je mogelijk is, een beetje te helpen in mijn onkunde in
deze mij zo bijzonder wonderbaarlijk schijnende zaak; doch alleen als je dat graag
wilt, vader Kenan. Amen." [8] Kenan antwoordde zijn zoon Mahalalel en zei het
volgende: "Luister, beste zoon, aan het indrukwekkende begin van jouw tot mij
gerichte woorden dacht ik: de hemel mag weten wat voor volkomen ongehoords er
allemaal tevoorschijn zal komen!
[9] Maar ik zie dat je nog steeds de oude Mahalalel bent die altijd begint met zijn
mond te openen" alsof hij zonnen als erwten uit wilde spuwen; maar tenslotte
komen er niet eens erwten tevoorschijn, maar heel gewoon speeksel! Wat moet dat
met die verkeerde ordening, als die je niets kan schelen? Waarom daarover dan
woorden gesproken? Als Asmahal nu vooraan zou lopen, wat zou Hij dan
naderhand zijn? Dan zou het je misschien indrukwekkend voorkomen dat Hij niet
achteraan liep, nietwaar?! [10] Nu vergezelt Abedam Hem; is dat dan meer dan dat
jij naast mij loopt?! J e zei toch zelf, jezelf verheffend, dat het je om het even zou
zijn of jij naast mij of ik naast jou voortloop! Kijk, jij wilt iets en je weet aan het
eind niet wat het is dat je wilt!
[11] Wat hebben dan de Adamsgrot en de witte berg en de zeven waterspuiters in de
avond voor je betekend, dat je daarmee je nietszeggende woorden wilde sieren?
[12] J e zegt dat je zo'n wonderbaarlijk gevoel hebt nadat je de twee die voor ons
lopen zonder het te horen en daardoor ook zonder het te begrijpen met elkaar - zeg
maar - slechts hebt zien spreken; wat is het dan dat je zo buitengewoon wonderlijk
voorkwam aan het slechts aanschouwde gesprek van onze voorgangers?
[13] Zie, beste zoon, als je iets graag wilt, overleg dan eerst precies bij jezelf wat het
is dat je zou willen, en heb je dan een duidelijke wens, vraag dan pas naar wat je zou
willen weten! [14] Als er nu misschien iets aan Asmahal is dat je opvalt, dan vraag
ik weer aan jou: heb je tijdens Zijn wonderlijke woorden uit God je oren soms aan
iemand anders geleend, zodat je nu naar het schijnt van de hoofdzaak niets lijkt te
weten en mij nu daarvoor in de plaats als reden voor je grote verwondering louter
nietszeggende dingen vertelt?
De Huishouding van God deel 1
301
[15] O zoon, je zit er ver naast! Overdenk daarom eerst de hoofdzaken bij jezelf en
word het met jezelf eens, - kom dan bij mij en open voor mij je hart door je mond!
Amen." [16] Maar Mahalalel merkte heel goed dat aan de woorden van Kenan de
kern ontbrak en dat deze boeteprediking niets anders dan een slimme vaderlijke
uitvlucht was en hij ging er vol eerbied tegenin door tegen Kenan te zeggen:
[17] "Luister lieve vader! Het komt mij voor, dat wij in onze woorden niets voor
elkaar onderdoen! De grote vraag is, wie van ons beiden nu een groter gat in de
lucht heeft geslagen. [18] Kijk, er is me geen woord uit de mond van Asmahal
ontgaan, maar ik wilde er geen gewag van maken omdat ik er vanuit ging dat zoiets
een onnodige tijdverspilling zou zijn, wat je als voorvader van J ared en Henoch toch
ongetwijfeld ook van mij zult aannemen!
[19] J e zegt nu dat ik mijn kinderen slechts zou hebben zien praten; kijk, daarmee
heb je alleen maar iets voor mij willen verbergen wat jezelf net zo goed als ik, met
je beide eigen oren woord voor woord gehoord hebt! Hoe had ik tegen je kunnen
zeggen dat die woorden in mij iets wonderbaarlijks deden gewaarworden als dat niet
zo zou zijn, - anders zou ik immers voor jou en voor God als een schandelijke
leugenaar moeten staan?! [20] Maar zie, jouw woorden zeggen mij nog iets wat je
zeker niet van plan was mij te zeggen en dat is dat jouw tong voor mij gebonden is
en je mij voorlopig niets mag zeggen over hetgeen ik zou willen weten! Daarom
was het ook niet nodig dat je het zo uitgebreid tegenover mij ontkende, hetgeen
zinlozer is dan mijn vraag; zou je mij alleen de goddelijke binding van je tong
hebben getoond, dan zou je immers op geen stukken na zo veel moeite hebben
hoeven doen met zo veel nutteloze woorden. Zie, ik was voor jou immers steeds een
buitengewoon gehoorzame zoon; waarom heb je mij dan nu miskend?
[21] Vader, houd zonder zorgen voor je, waar je over moet zwijgen tot de tijd daar
is; maar houd mij nu niet voor een leugenaar en evenmin voor een volslagen blinde
zoeker naar goddelijke zaken! Want alleen mijn lichaam heb je verwekt; mijn geest
is echter net als de jouwe uit God. Daarom geloof ik dat ook een vader zich niet
vergrijpen mag aan het goddelijke in zijn kinderen. Want het is immers al genoeg
dat de geest toch al door de last van het lichaam geplaagd wordt en deel heeft aan
diens gebreken; maar als de vader het lichaam van zijn kinderen tuchtigt, heeft de
geest zijn aandeel reeds uit de hand van de verwekker ontvangen. Meer is niet
nodig. Wanneer dan de goddelijke geest van het kind zich wendt tot de goddelijke
geest van zijn verwekker, dan moeten die twee goddelijke broeders elkaar niet lastig
vallen, maar elkaar alleen in alle liefde als broeders in God herkennen en elkaar,
liefderijk ondersteunend, hand in hand en hart aan hart naar de poort leiden
waardoor het eeuwige leven van alle genade, erbarming en liefde voor eeuwig
onoverwinnelijk stroomt.
[22] O vader, geloof maar niet dat ik je daarmee nu een je nog onbekende leer bij
zou willen brengen! O neen, maar ik moest mij nu in zoverre voor jou
rechtvaardigen dat wij beiden ten opzichte van elkaar en voor God oprecht weer
kunnen voortgaan; en daarom deed ik dat meer ter wille van jou dan van mij.
[23] Ik ken jouw hart. In mijn ogen is het even rein als de zon; maar nu zag ik stof in
je mond en op je tong, en ik kon het onmogelijk laten om je als een ware zoon in
De Huishouding van God deel 1
302
alle liefde een dienst te bewijzen en je mond en je tong van het verderfelijke stof te
reinigen. [24] Want zie, ik dacht als volgt: 'Vader, jouw tong is door de grote,
eeuwige hand van Gods liefde getooid met een verheven band! Wat moet dat stof
daarbij? Weg met datgene wat de dood in zich heeft!
[25] Nietwaar vader, nu zul je niet boos zijn op je zoon en zijn woorden niet
beschouwen alsof zij een halve leugen zijn, maar je zult inzien dat Mahalalel niet
op een dwaze wijze een band los zal willen maken, luister goed, waarmee God je
tong getooid heeft. [26] Daarom moet je niet boos op mij zijn, maar verder mijn
lieve vader in God zijn! Amen."
[27] Kenan werd door deze woorden tot tranen toe geroerd en zei tenslotte tegen
zijn zoon: "Mahalalel, mijn geliefde zoon, ik heb je onrecht aangedaan toen ik je
eerste woorden ontkrachtte en deze naar buiten toe geheel teniet wilde doen, terwijl
ik innerlijk maar al te zeer van hun ware diepgang overtuigd was!
[28] J ij hebt een echt licht, dat groter is dan het mijne. Wat ik voor jou moet
verbergen zul jij nog eerder vinden dan dat ik het zelf geheel zal kunnen
doorgronden; wees daarom voor eeuwig mijn lieve zoon en mijn meest geliefde
broeder, amen, luister, voor eeuwig als broeder in God! Amen."
Hoofdstuk 107: Over de listigheid
[1] Nu voelden na het tweegesprek tussen Kenan en Mahalalel, waar dat tussen
J ared en Henoch aan vooraf gegaan was, ook Seth en Enos een dringende behoefte
enige woorden met elkaar te wisselen; en deze behoefte ontwaakte het eerst in Seth
en kwam pas daarna bij Enos op en wel door het volgende:
[2] Seth zou zeer graag hebben geweten welke vermoedens Enos omtrent Asmahal
koesterde; maar Seth had ook nog een andere reden om aan Enos vragen over
Asmahal te stellen en deze reden was niets anders dan een soort angst om voor de
tijd door Enos ondervraagd te worden.
[3] Want hij dacht bij zichzelf als volgt: "Als ik het er op aan laat komen dat mijn
zoon begint met het stellen van vragen, wat moet ik hem dan als antwoord geven?
[4] Maar begin ik als eerste te vragen, dan moet hij immers antwoorden, waarbij ik
dan enige tijd rustig en zonder zorgen al de beslist niet onbelangrijke vermoedens
van mijn zoon kan aanhoren en het zal dan zeker niet bij hem opkomen om mij
daarover met nog een vraag lastig te vallen, - en op deze zeer onschuldige en meest
eenvoudige manier van de wereld heb ik mij ontdaan van iedere kans om mezelf te
verraden; zo zal ik het dus doen. Amen."
[5] En dus vroeg Seth nu aan Enos: "Luister, mijn lieve zoon Enos, wanneer
degenen die voor ons uit lopen en als het ware de leiders zijn, met elkaar over
Asmahal spreken, waarom zouden wij dan niet datgene doen waartegen, voorzover
ik weet, de anderen geen verbod is opgelegd?! En daarom zou ik van jou bijzonder
graag iets over Asmahal vernemen!
[6] Hoe denk je over hem en wel vanaf zijn eerste optreden in ons midden? Want zo
bescheiden als zijn eerste optreden te midden van ons was, zo bijzonder is nu de
uitwerking van elk van zijn woorden, - hetgeen jouw rustige geest zeker niet zal zijn
De Huishouding van God deel 1
303
ontgaan. [7] Zie, daarom zou ik dan ook graag je oordeel over hem vernemen;
spreek dus! Amen."
[8] Zie, Seths listigheid was weliswaar gerechtvaardigd omdat slechts de grote
liefde tot Mij hem slim gemaakt had, - maar listigheid is op zichzelf beschouwd iets
dat niet goed is, omdat het een tweeslachtig wezen is en tegen de ordening van de
liefde, zoniet ronduit tegen de liefde zelf ingaat. Als tweeslachtig wezen is het
echter in lichamelijk opzicht gelijk een tweeledige natuur in een mens die door de
natuur is verknipt, zodat hij deels man en deels vrouw is. Maar wie kan met zo'n
man-vrouw echtelijke omgang hebben, of welke meisje zou door zo'n vrouw-man,
wiens organen niet deugen voor het verwekken noch voor het ontvangen, bevrucht
kunnen worden?!
[9] Maar als een dergelijk mens toch ook zijn welgeschapen medemens liefheeft en
deze hem wederkerig, dan is hij niet in conflict met de liefde; maar in de ordening
van de liefde, die alleen vruchtdragend is, bevindt hij zich niet, - en zijn geestelijke
zuster, de listigheid, evenmin. Want door haar wordt niemand tot leven bevrucht,
noch kan zij ook maar iets voor zichzelf bewerken dat bevruchtend voor het leven
is, daar zij altijd, hoewel in zekere zin schadeloos en onschuldig, toch alleen maar
bedrog is, waardoor de teleurgestelde toch steeds meer of minder gergerd wordt
omdat hij dan al spoedig aan zichzelf en aan de sluwerik vraagt: "Waarom moest ik
dan, al was het voor een goed doel, door een list beetgenomen worden en waarom
gebruikte mijn broeder voor mijn bestwil een list? Is het goede dan niet goed, zodat
het nodig was om door een list goed te worden? Of ben of was ik dan zelf
boosaardig, zodat ik eerst door list voor het goede gewonnen moest worden?"
[10] Maar als de list openstaat voor de boosaardige, dan moet zij toch
onvermijdelijk zelf een kwaad zijn; want was zij goed dan was de boosheid van haar
geweken! [11] Zie, dit was ook de manier waarop Seth Enos benaderde, omdat hij
dacht het heel goed te doen, maar daardoor raakte hij dusdanig verstrikt dat, als
Asmahal niet tussenbeide was gekomen, Seth voor zijn eigen zoon in een heel
verderfelijk licht zou zijn komen te staan, - wat dan ook dadelijk uit het heel
onschuldige antwoord van Enos duidelijk naar voren zal komen, want hij zei:
[12] "Vader, waarom vraag je aan mij, wat ik gevoeglijk aan jou zou hebben willen
en moeten vragen?! Waarlijk, dat lag mij reeds lang op de tong en ik kon nauwelijks
mijn tong in toom houden en was al geheel bereid je met een vraag over Asmahal
lastig te vallen; alleen, je was me voor.
[13] Daar de nacht evenwel in dit opzicht aan mijn zijde heerst, van waaruit ik niet,
zoals jij, ook maar n ster kan laten schijnen over datgene wat Asmahal betreft
waarover jij toch naar mijn weten en gevoel in de dag of op zijn minst in de
ochtendschemering verkeert, kun jij mij wel vanuit jouw dag verlichten!
[14] J ij zegt het immers zelf: al het licht komt van boven. Hoe moet ik je dan nu van
onderaf naar boven toe verlichten?!
[15] Of moet ik met jou een leeg, waardeloos babbeltje houden over iets dat voor
mij voor het grootste deel nog volkomen vreemd en onverklaarbaar is?!
De Huishouding van God deel 1
304
[16] Zie, vader, daar het de moeite waard is om over Asmahal te spreken, ben ik zo
vrij de vraag om te keren; en wees jij daarom zo goed, mij, je zoon, die ten opzichte
van jou arm en behoeftig is, datgene mee te delen wat je van mij verwachtte!
[17] Het was toch immers van oudsher gebruikelijk dat de kinderen in buitengewone
dingen door de ouderen onderricht werden en daarom ben ik nu door een kleine
vaderlijke verleiding van jouw kant helemaal niet van plan de heilige, oude orde te
verbreken en ben vol plezierige verwachting van jou, lieve vader, in dit opzicht de
meest bevredigende opheldering in alle kinderlijke dankbaarheid te ontvangen.
[18] O vader, onthoud mij dat niet en geef mij een helder licht! Amen."
Hoofdstuk 108: Seth komt in verlegenheid tengevolge van de wedervraag van
Enos
[1] Toen Seth in plaats van het vurig verlangde antwoord een wedervraag kreeg,
kwam hij in grote verlegenheid en kon gedurende lange tijd geen woord meer over
zijn lippen brengen. [2] Dat viel Enos op, zodat hij toen vroeg: "Beste vader Seth, jij
die een volkomen evenbeeld van Adam bent, zoals Adam een evenbeeld van God is,
zeg mij toch tenminste waarom je nu zwijgt over hetgeen ik je gevraagd heb! Was
het dan niet terecht dat ik dat deed, omdat ik toch niets wist wat ik je ten antwoord
zou hebben kunnen geven?
[3] Sinds mensenheugenis werd toch immers al gezegd, dat vragen als zodanig vrij
staat en het antwoord daarop dan slechts een willekeurige verklaring van de vraag
is! [4] Maar wie kan verplicht zijn te antwoorden of aan dat wat in de vraag
verlangd wordt te voldoen, als hij absoluut niets heeft waarmee hij het willekeurige
duister van de vraag kan verlichten?!
[5] J e hebt mij datgene gevraagd waarover het mij nog lang niet gegeven was je te
antwoorden en daarom moest ik je het antwoord schuldig blijven. Dus toen ik je nu
vanuit mijn nachtelijk duister datgene vroeg waarover ik je met een juist antwoord
zou hebben moeten dienen, heb ik immers jou, lieve vader, ook geen onafwendbare
dwang opgelegd om mij te antwoorden, maar je moet me slechts aantonen of het
niet terecht was dat ik je voorbeeld volgde!
[6] Het is immers reeds lang onder ons het gebruik, dat de rechten van de vader
overgaan op zijn zonen en die van de moeder op haar dochters, omdat de grote,
heilige Schepper dat reeds in de natuur van alle dingen gelegd heeft; als ik me dus
nu in dit dwingende geval van zo'n gerechtvaardigd recht bediend heb, zeg me,
beste vader, kun je daarom wel boos op mij zijn?! [7] Of is het tegen de ordening in,
als het de zoon juist daarin aan licht ontbreekt, waarover zijn vader hem bevraagt?!
Kan ik er iets aan doen dat ik geen helder antwoord op je vraag geven kan?! En faal
ik, wanneer ik, als jouw zoon, aan mijn vader om raad vraag?!
[8] Zie, ik geloof dat hierin geen fout schuilt, maar wel een rechtmatige handeling
tegenover jou en Adam en tegenover God, en dat niet verborgen, maar openlijk; en
daarom kun je mij wel, als je wilt, waardig achten een terechtwijzend, zij het dan
niet verklarend antwoord te geven! Amen."
De Huishouding van God deel 1
305
[9] Seth zei: "Beste Enos, wacht toch nog even; ik heb toch immers geen tong zoals
die van Henoch of Kenan, dat ik zo snel een juist antwoord klaar zou kunnen
hebben! Heb slechts een beetje geduld, - dan zal het wel tot iets leiden; hetzij nacht,
hetzij licht, dat zul je wel zien.
[10] J e hoeft mij daarom toch niet je rechten voor te houden, die ik net zo goed ken
als jij, - ook niet alle gebruiken, die altijd rechtvaardig en gangbaar waren en dat tot
aan het einde van alle tijden bij de volmaakte mensen steeds zullen blijven; want ik
heb je dit vroeger immers allemaal geleerd! Maar wat het antwoord op je uit mijn
mond genomen vraag betreft, dat is minder gemakkelijk dan je misschien denkt,
want daar komt wel enig nadenken aan te pas, tot men het juiste in het kort
samengevat heeft. Heb daarom nog een poosje geduld en zoals gezegd, dan zal dat
zeker tot iets leiden, hetzij nacht, hetzij licht, dat zul je wel merken! Amen."
[11] Bij zichzelf dacht Seth nu echter: "O, welke dwaasheid heb ik nu weer begaan!
Waarom vroeg ik het dan ook, omdat ik listig wilde zijn, aan mijn eigen zoon en
wekte daardoor een behoefte in hem, die op zichzelf heel goed is; maar wat heeft dat
voor nut, wanneer ik die behoefte niet bevredigen mag. [12] Wat kan, wat zal ik
hem ten antwoord geven na dit korte en maar al te spoedig aflopende uitstel?
[13] Niets zeggen is nu volslagen onmogelijk; want dat zou immers tegen al het
goddelijke recht van de vurige verwachting op de vervulling van een belofte
indruisen.
[14] De waarheid mag ik niet spreken - en een onwaarheid nog veel minder!
[15] O Asmahal, Asmahal, nu pas begrijp ik helemaal, hoe veel onheil zelfs zo'n
gemakkelijke wet brengt, hoeveel temeer dan wel bij zwaarder wegende of zelfs
meer wetten!
[16] O Asmahal, als je mij nu niet opnieuw helpt, dan ga ik eens te meer te gronde!
O laat mij niet in de zwarte nacht van alle verderf verzinken! Amen!"
Hoofdstuk 109: De rustpauze van de vaderen onder de broodboom
[1] Onder het voeren van dergelijke gesprekken hadden de vaderen nu ook de halve
weg afgelegd en Adam wenste hier een weinig uit te rusten; want het was volgens
jullie tijdrekening elf uur geworden, een tijd waarop de zon reeds hete stralen naar
de aarde begon te zenden.
[2] En daarom was een kleine pauze in de zeer koele schaduw van een grote
bahaniaboom met vele stammen voor de oude Adam in lichamelijk opzicht zeer
gewenst en was dit de juiste plaats, en wel ten eerste om weer op krachten te komen,
ten tweede vanwege de koelte en ten derde vanwege een aan alle vaderen
welbekende, zeer frisse en rijkelijk stromende waterbron, waaraan Adam reeds van
oudsher een bijzonder versterkende kracht toeschreef.
[3] Hier gingen de vaderen zitten en loofden en prezen Mij van ganser harte, en
degenen die Mij reeds hadden herkend verheugden zich bovenmatig, - alleen bij
Seth was dat niet helemaal het geval; want zijn belofte aan Enos liet hem geen
moment met rust en drukte hem zwaar op zijn hart!
De Huishouding van God deel 1
306
[4] Al spoedig merkte Adam, dat Seth iets dwars zat en hij vroeg hem: "Luister,
mijn geliefde zoon en vertel me wat je van de wijs brengt.
[5] Want zie, je haalt adem als iemand die rekent, waar geen getallen zijn of niets is
wat hij zou kunnen tellen! Wat is er? Doe voor mij je mond open en je hart voor
Diegene die onder ons is! Amen." [6] Seth werd nog meer verlegen omdat Enos zich
naast hem bevond en hij kon dan ook geen woord uitbrengen.
[7] En pas nu bemoeide Asmahal zich ermee en hielp op deze manier de arme Seth
uit zijn moeilijke situatie met de volgende woorden:
[8] "Als iemand hoe dan ook gevangen wordt door woord of daad, omdat hij niet zo
vlot is als een ander die hem heeft gevangen, dan ligt de schuld van het gevangen
nemen niet bij de gevangene, maar bij degene die hem vangt.
[9] Want als een wolf handig een trage ezel vangt, wiens benen van nature
langzamer zijn dan die van de makkelijk springende wolf, wie kan dan de ezel de
schuld geven dat hij zich door de wolf heeft laten vangen en verwonden, daar de
veel sneller lopende wolf toch klaarblijkelijk de enige schuldige aan de vangst is
omdat hij op een onrechtmatige plaats zijn vang - en hardloopbekwaamheden
uitgeoefend heeft, terwijl hij zich toch alleen maar met herten, reen, gemzen en
andere snelvoetigen in de wouden zou moeten meten!
[10] Maar wanneer een wolf zich voor zijn eigen vermaak laat vangen door een ezel
en deze dan in zijn domheid de kop van de wolf met zijn harde hoef verbrijzelt,
waarlijk, dan draagt de wolf die werd verwond omdat hij zichzelf wilde vermaken
door zich gevangen te geven, immers zelf de schuld dat de domheid van de ezel hem
te gronde gericht heeft! Seth, herken je dit beeld?
[11] Hoe bevalt je de wolf en hoe bevalt je de ezel? Maar beschik je uit jezelf over
wijsheid en heb je wijsheid tegenover je, wat heeft dan je voeten zo verstrikt dat je
in je listig berekende voorpret niet ook kon inschatten wat de ezel zal doen wanneer
de wolf, die zich nalatig toont, binnen zijn bereik komt? [12] Zie, niet de wet, zoals
jij neerslachtig dacht, maar alleen de dwaasheid bestraft zichzelf op deze manier!
[13] Wie gaf je de opdracht de nog blinde Enos naar datgene te vragen wat je
voorshands door God verboden werd om over te spreken?
[14] Zie, in de list schuilt geen vonkje wijsheid; met de bescheiden schranderheid is
het anders gesteld en geheel anders met de sluwheid. De schranderheid vervolgt
haar weg met zekerheid, terwijl de list zich niet zeiden aan de domheid moet
overgeven. [15] Voor deze keer word je daarom geholpen, omdat je het uit liefde
deed; maar zie in het vervolg toe, dat jouw ezel met zijn hoef niet te dicht bij je
hoofd komt, - anders kon het je vergaan zoals de wolf!
[16] En jij Enos, wacht tot morgen op het antwoord en jij zult het als laatste te horen
krijgen, omdat je je voor je vader rechtvaardigde en je zijn hart met angst vervulde;
wacht daarom tot morgen! Amen."
Hoofdstuk 110: De wonderlijke macht van Asmahal
De Huishouding van God deel 1
307
[1] Na deze woorden stapte Asmahal van het dier af en zei tegen hem: "Hhra,
verwijder je; want je dienst is ten einde en jij met hem!" (Dat betekent namelijk dat
vreemde woord.) En het dier verdween in n ogenblik!
[2] Alle vaderen waren daarover ontsteld; zelfs Henoch bleef daar niet onverschillig
onder en Abedam wist niet of hij waakte of droomde, omdat zij het dier niet zagen
wegspringen, maar het zuiver in het niet zagen verdwijnen.
[3] Asmahal trad nu echter terzijde en liet het aan de vaderen over er rustig over na
te denken - in het bijzonder degenen die nog niet wisten, wie zich eigenlijk achter
Asmahal verborg. [4] Terstond trok J ared Henoch aan zijn mouwen zei zachtjes
tegen hem: "Henoch, wat vind je daar nu van? Waar is dat dier gebleven?
[5] In de grond is het niet, opzij ook niet en ook niet in de lucht! Het was sneller dan
in n ogenblik aan onze ogen onttrokken en heeft ook niet maar het geringste spoor
van zijn bestaan achtergelaten, - en dat alles door n woord uit Asmahals mond!
[6] Neen, beste zoon, wie dit hier ook maar enigszins begrijpt, die - ja gewis en
driemaal waar! - die weet meer dan jij en ik!
[7] Zie, als je zoon Methusalah en diens nauwelijks iets meer dan veertig jaar oude
zoon Lamech zoiets ook zouden hebben gezien, dan zou Methusalah zeker uit zijn
onverschilligheid gewekt en Lamechs te grote levendigheid getemperd zijn!
[8] Ik heb hen nog willen meenemen! Weliswaar was mij niet bekend hoe Adam
daartegenover stond; ook zou je vrouw haar innemende helper hebben moeten
missen, omdat jij toch al bij Adam verlangd werd en daardoor onze
gemeenschappelijke woning niet kon beheren. [9] Lamech zou wel mee hebben
willen gaan; maar vader Adam mag hem niet vanwege zijn voortdurende onrust en
allerlei onnozel geklets, wat mij overigens helemaal niet zo zinloos voorkomt.
[10] Kort en goed, - ik bedoel, het zou goed zijn als zij nu ook hier aanwezig waren!
[11] J a, dat is me wat! Ik weet helemaal niet wat me overkomt; ook ik praat nu, naar
mij voorkomt, van alles door elkaar!
[12] Wat denk je, zal het juist zijn, dat ik die twee heimelijk opgedragen heb ons bij
middernacht tegemoet te komen?
[13] O, misschien had ik hen beter hiernaartoe kunnen laten komen met de een of
andere verfrissing voor Adam! O Henoch, het komt mij nu allemaal zo vreemd
voor! Ik smeek je, zeg toch iets om me gerust te stellen! Amen."
[14] Henoch liefkoosde ondertussen zijn vader en zei: "Mijn lieve vader, wat heb je
toch een goed hart! Geloof me, zo'n hart laat de grote, heilige Vader nooit lang
verhongeren; en het komt mij voor, dat Hij ons reeds een plezier gedaan heeft!
[15] Zie, daar waar de weg naar middernacht verder gaat, spoeden zich reeds onze
twee kinderen naar ons toe en kijk, kijk, Asmahal gaat alleen hen opgewekt
tegemoet! [16] O vader J ared, nu is alles verwezenlijkt; mijn liefde tot God en tot
jou is buiten haar perken getreden en laat mij daarom nu de Heer liefhebben en laat
mijn mond voor Hem en voor jou zwijgen! Amen."
Hoofdstuk 111: Asmahal brengt Methusalah en Lamech naar het gezelschap
De Huishouding van God deel 1
308
[1] En evenzeer verbaasden zich ook alle anderen en wisten niet wat ze ervan
moesten denken. Maar toen Adam Henochs beide nakomelingen, door Asmahal
begeleid, op het gezelschap af zag komen, vroeg hij aan Henoch:
[2] "Wie liet die beiden hiernaartoe komen, terwijl ik niet wilde dat zij met ons mee
zouden gaan, omdat de ene te onverschillig en de andere te onbetrouwbaar is en
geen ernst kent?" [3] Henoch antwoordde: "Zie, vader Adam, dat was een daad van
vaderliefde van J ared uit mijn naam, maar in hoofdzaak echter van Hem die, in hun
midden lopend, hen naar ons toebrengt!
[4] Als je Hem echter kent, hoe durf je dan te vragen wat de Heer doet?!
[5] O verheug je met mij, dat de grote God - - zo' n grote vreugde heeft aan dat wat
gering is voor de wereld en het kleine met welbehagen aanziet en vlug diegene te
hulp snelt die zwak is in onze ogen! [6] O geloofd zij daarom voor eeuwig onze
grote, meer dan heilige God en Vader! Amen."
[7] Adam werd tot tranen toe geroerd en dankte, loofde en prees Mij uit het diepst
van zijn nu geheel vertederde hart. [8] Asmahal bracht intussen zijn
beschermelingen naar de vaderen toe en richtte de volgende woorden tot hen allen:
[9] "Luister allemaal, die in lichaam en geest en in liefde en geloof hier aanwezig
zijn, maar vooral zullen degenen het aanhoren die onderscheid maken tussen deze
en gene, en zeggen: 'Dat is mijn lieveling; want hij gehoorzaamt altijd aan mijn
hartenwens. Zijn leven is waarachtig uit mij, omdat het volkomen in verhouding is
tot mijn wil!' Maar over de ander zeggen jullie: 'Dit kind of deze mens wil en kan ik
niet liefhebben, omdat het of hij zich niet gevoegd heeft naar het verlangen van mijn
hart en mijn wil hem vreemd is, en hij niet precies acht slaat op datgene wat mij
welgevallig is! Wens ik rust, dan springt hij op en neer; wil ik een tocht maken, dan
loopt hij mij voor de voeten; maar moet hij spreken, dan zwijgt hij, en wanneer hij
moet zwijgen, dan spreekt hij; wanneer hij zou moeten lopen, dan gaat hij liggen; en
wanneer hij zou moeten waken, dan slaapt hij in en komt daarna op de proppen met
louter gebazel over zijn dromen!' En volgens deze maatstaf veroordelen jullie ook
diegenen wier gezicht je niet aanstaat en verbannen ze daarom uit jullie harten,
omdat ze niet beantwoorden aan je eigenliefde. Zie toch in, hoe onjuist jullie
oordelen zijn! [10] Maar als God een mens liet ontstaan, liet Hij hem dan ontstaan
tot een vloek of tot een zegen?
[11] Heeft God ooit een onderscheid tussen mensen en mensen geopenbaard,
behalve dan tussen de biologische geslachten? Of heeft Hij jullie daarover ooit een
of ander gebod laten afkondigen waarmee te kennen gegeven werd: de kinderen en
de mensen die zich niet zo ontwikkelen als het jullie eigenliefde aanstaat, die
moeten jullie verachten en alleen diegenen liefhebben en achten die geen andere wil
hebben, dan alleen die, die in jullie harten heerst?!
[12] O zie, als jullie zonder een gebod daartoe zo handelen, hoe kun je dan de
slavernij in de diepte vervloeken, die een onordelijkheid van het duister is, uit jullie
ontstaan, en intussen je eigen kinderen tot slaven maken?! [13] 'Ben Ik', zo spreekt
de Heer, 'dan niet ook Vader van je kinderen, evengoed als Ik die van jullie ben?!
De Huishouding van God deel 1
309
[14] Heb Ik dientengevolge dan helemaal geen eigen recht, ook de kinderen een
eigen vrije wil te geven?! En heb Ik dat gedaan, waarover jullie je ergeren, ben Ik
dan ook nog verschuldigd jullie rekenschap af te leggen?!
[15] Daar jullie ouderen reeds aan je kinderen geen rekenschap aflegt over wat je
wilt, hoe kun je dan wel zoiets van Mij verlangen. Ik, die jullie allen toch met
dezelfde liefde omring, maar dan niet zoals jullie: de een meer en de andere minder
of ook wel helemaal niet?! [16] Wijs Mij een plekje aan op het oppervlak van de
aarde waar nog nooit een druppel regen of een straaltje zonneschijn gevallen is en
waar de ene druppel minder nat geweest zou zijn dan een andere!
[17] Waarlijk, dit zeg Ik je: er bestaat geen hardere dienstbaarheid dan die van de
onbuigzame eigenzinnigheid, waarbij alleen met de eigenliefde rekening gehouden
wordt en waarbij alle anderen zo moeten zijn, dat zij zich overgeven aan de wil van
een enkeling!' [18] Maar daar de heilige, eeuwige, meest wijze en liefdevolle Vader
iedereen een eigen vrije wil heeft gegeven, evenzeer als een eigen hart, is het dan
niet onredelijk als de oudere nooit ofte nimmer rekening houden wil met de vrije
levens uitingen van zijn volwassen zoon?!
[19] Ik zeg je, hoewel het voor de zoon beter is zijn leven lang zijn vader te
gehoorzamen en hem in niets te weerstreven, is het bijzonder verstandig van de
vader als hij zijn zoon vanaf zijn geboorte in zo'n richting leidt, dat deze voortaan in
staat is zelfstandig en vrij te handelen en daarna als vrij mens uit eigen liefdesdrang
weer naar zijn vader terugkeert en tegen hem zegt:
[20] 'O vader, zie, uw zoon is gekomen en wil u op handen dragen!'
[21] Zeg Me, is dat niet meer waard dan dat je tegen je kinderen moet zeggen: 'Kom
hier en leid me!' en je zoon komt dan en voldoet aan je verlangen, maar zou niet
hebben durven komen als je hem niet geroepen had?!
[22] O zie, hoe veel onderscheid jullie nog onder elkaar maken en hoe weinig jullie
nog lijken op Hem die zo graag jullie tot Zijn eeuwige kinderen wenst te maken!
[23] Kijk eens naar de bladeren van deze grote boom, die jullie allemaal beschermen
tegen de scherpe stralen van de zon en ga eens bij jezelf na, welk blad meer waard is
dan het andere! [24] J e zult zeggen: 'Of ze nu onderaan of bovenaan zitten, dat
maakt niets uit; maar als de bladeren een goedsmakende spijs zouden zijn, dan
zouden de grotere meer waard zijn dan de kleine!'
[25] Zo heb je dat dus ingeschat; maar wat was het in jullie dat die schatting
maakte? Als je er eerlijk voor uitkomt, kun je dan iets anders zeggen dan: 'Onze
eigenliefde, die veel wil genieten!', zonder ook maar in het minst rekening te houden
met de Schepper, of Deze misschien in de kleinste blaadjes een gewichtiger
bestemming gelegd heeft dan in de grote, die jullie buiken meer bevallen?!
[26] Als je een ladder maakt, waarom maak je dan de onderste sporten dikker dan de
bovenste? [27] Ik zeg je - wat je reeds bekend is -, dat de onderste sporten niet
doelmatiger zijn dan de bovenste, ofschoon deze zwakker zijn dan de onderste en
van deze naar boven toe gezien, ver verwijderd zijn; maar als je dan je ladder tegen
de boom zet, komen dan niet juist de dunste sporten in aanraking met de vrucht?!
[28] O waarlijk, Ik zeg jullie: zo zal ook Ik een ladder maken uit mensen en wel een
ladder die Ik tegen de boom des levens zal plaatsen en die vanaf de aardbodem tot in
De Huishouding van God deel 1
310
de hemel van alle leven reikt! Gelukkig zullen die sporten zijn die Ik voor de
bovenste zal nemen; want die alleen zullen het leven bereiken, terwijl de stevige
sporten zullen wachten onder alle last, op wat er aan leven in de diepte omlaag
geworpen wordt! [29] Begrijp dit goed en leid je kinderen nooit volgens je
eigenliefde, maar volgens de goddelijke vrijheid en liefde! Amen."
Hoofdstuk 112: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling
[1] Toen Adam deze woorden had vernomen en alle andere vaderen met hem,
werden zij haast allemaal door een huivering overvallen en wel zo erg, dat niemand
een woord durfde te zeggen en daarom trad er dan ook een langdurig stilzwijgen
onder hen op. [2] De twee die pas aangekomen waren, begrepen niets van hetgeen
Asmahal tot de vaderen had gezegd en zij dachten bij zichzelf:
[3] de vaderen zijn beslist ontstemd en wel ten eerste vanwege ons ongelegen
verschijnen en ten tweede vanwege de woorden van de hun onbekende begeleider,
waaruit zij zo ongeveer konden opmaken dat hij deze ten gunste van hen tot de
vaderen gericht had. [4] En meteen vroeg Lamech heel zacht aan Methusalah:
"Vader, wat moeten wij nu doen? Zullen wij er weer heimelijk vandoor gaan en de
vaderen, die onzentwege in stilte boos schijnen te zijn, verlaten of zullen wij blijven
en geduldig de verwijten verdragen?
[5] En wie is toch wel dat jonge mens die ons zo vol liefde tegemoet kwam en ons
daarna zo moedig hierheen naar de vaderen begeleidde?!
[6] Zijn woord moet van grote betekenis zijn omdat de vaderen hem met zo'n uiterst
grote opmerkzaamheid aangehoord hebben en nu niet durven te antwoorden, althans
zo komt het mij voor!
[7] O vader, ga bij jezelf te rade en deel het mij dan mee, als je wilt! Amen."
[8] Maar Methusalah scheepte zijn zoon kort af, door te zeggen: "Beste zoon, denk
er eens over na of we door wat voor nieuwe wending dan ook aan de zaak te geven,
deze beter kunnen en willen maken! [9] Blijven we, omdat niemand ons wegstuurt,
dan zullen de vaderen blijven wat ze zijn, namelijk onze vaders - en wij beiden
blijven hun kinderen! Verlaten we hen echter zonder dat ze ons dat bevolen hebben,
dan wordt daardoor niet opgeheven dat ze onze vaders zijn en wij zullen hen
daardoor noch onze gehoorzaamheid noch onze liefderijke achting tonen, daar zij
dan of om het ene of om het andere boos op ons zouden kunnen zijn omdat zij onze
vaders zijn, die ons al met al toch meer beminnen dan verachten.
[10] Ik ga steeds van hetzelfde standpunt uit als mijn vader Henoch en dat luidt als
volgt: 'Bemin degene die boos op je wordt, dan zul je hem spoedig als vriend
hebben!' [11] Zie, wij doen evenzo en de vaderen zullen zeker niet ontevreden over
ons zijn; wees daarvan verzekerd!
[12] Maar, wat de jonge, uiterst vriendelijke mens betreft, is het ook mij een raadsel
vanwaar hij komt, wie hij is, hoe hij in het gezelschap van de vaderen opgenomen
werd en wat hij eigenlijk te midden van hen doet!
[13] Dat hij wijzer is dan ik en jij, heeft hij nu reeds door zijn woorden getoond; en
dat in zijn woord een zeer vreemde kracht schuilen moet, tonen ons de schijnbaar of
De Huishouding van God deel 1
311
werkelijk met stomheid geslagen vaderen immers voldoende. En voorlopig hoeven
wij ook niets meer te weten; en daarom kunnen wij rustig zijn en geduldig
afwachten en zien en luisteren naar wat komen gaat! Amen."
[14] Direct daarop stapte Asmahal op hen beiden toe en zei: "Luister, waar Ik ben,
is het goed en daar hoeft niemand zich zorgen te maken of bang te zijn; blijf
daarom, omdat Ik blijf! Want wie daar blijft waar Ik verblijf, die is goed geborgen
en heeft een blijvende plaats gevonden bij Diegene voor wie iedereen die zijn hart
op de juiste plaats heeft, gerechtvaardigd is! [15] Wat jullie nu nog niet inzien, dat
zullen jullie in het leven begrijpen, wanneer jullie Mij zullen herkennen!
[16] Maar verheug je, dat jullie niet ver van Mij weg zijn; luister ernaar en begrijp
het! Amen."
Hoofdstuk 113: Henochs woorden tot Methusalah en Lamech
[1] Toen de beiden die woorden van Asmahal hadden gehoord, begonnen zij zich
geweldig te verwonderen. En nadat Asmahal zich een weinig van hen verwijderd
had, zei Lamech tegen Methusalah:
[2] "Vader, wat vind jij van de korte toespraak van deze jongeling? Naar het mij
voorkomt schijnt hij heimelijk veel met zichzelf op te hebben; dat dat zo is, wordt
voldoende getoond wanneer hij zegt: 'Waar ik ben, is het goed!' Waarom zegt hij
niet: 'Waar Adam en de kinderen Gods zijn, is het goed te zijn?'
[3] Zie, dat en nog heel wat meer is voor mij volslagen onverklaarbaar! Zeg me
daarom toch eens, als je kunt en wilt, hoe dit allemaal op jou overkomt en waar jij
deze jongeman voor houdt en wat je van hem denkt! Amen."
[4] Toen kwam Henoch naderbij en richtte zich tot hen als volgt: "Luister, mijn
kinderen en begrijp dit goed: als ik hier een steen in mijn hand neem en die
vasthoud en er komt iemand bij mij die me vraagt: 'Vriend, wat houd je daar in je
hand?', dan laat ik hem zien dat het een steen is en als hij mij vervolgens vraagt:
'Wat doe je met die steen?', zal ik hem dan niet als antwoord geven: 'Wat vraag je
me nu? Als ik een steen opraap en vasthoud, hoe kan die jou dan tot een steen des
aanstoots worden?!
[5] Waarom bekommer jij je om dingen waar je geen last van hebt?! Als dat wat ik
draag mij bevalt, dan heb je toch niets om angstige vragen over te stellen?!'
[6] Kan iemand echter een harde steen in zijn hand tot stof verpulveren? Dat zal
iedereen toch zeker wel nalaten! [7] Is het niet verstandiger om de steen in zijn hand
te dragen, dan er op de weg over te vallen en zich te bezeren?! Wie is hij nochtans
die zijn eigen leven zou willen ontvluchten?!
[8] Als hij evenwel het leven heeft, waarom doet hij dan alsof hij het nooit zou
hebben ontvangen en handelt in alle dingen als een blinde?!
[9] Wat weet de mens?! Is hetgeen hij weet dan niet uit God?! Waarom denkt hij
dan vervolgens alsof hij wilde denken naast God als iemand die genoeg heeft aan
zichzelf en geen raad van God nodig heeft?! Omdat hij dan met raden begint, raadt
hij net zo lang door totdat hij zichzelf te gronde heeft geraden!
De Huishouding van God deel 1
312
[10] Zo vragen en raden jullie ook! Maar wanneer ik je zou zeggen: 'Ik, Henoch,
ben jullie vader!', - wat vind je dan van deze uitspraak? [11] Zou je mij kunnen
verwijten, dat ik, omdat ik dit tegen jullie over mijzelf beken, erg zelfingenomen
ben?! Ben ik dan niet dat wat mijn mond over mij bekend maakt?!
[12] Wat zal er wel gebeuren als blinden beginnen te oordelen?! Wie overdag al
niets ziet, hoe kan die willen dat de nacht voor hem tot een licht zal worden?
[13] Als jullie al niet in staat zijn de woorden van Asmahal te begrijpen, hoe
onzeker zal dan je oordeel over Asmahal Zelf wel zijn?!
[14] Indien ik je zou vragen: 'Wat is dan het groeien van een roos en wat is de roos
zelf?!' dan zouden jullie verstommen! [15] Hoe kunnen jullie je dan afvragen wat er
met Asmahal aan de hand is? Ik zeg je: wacht tot morgen en alles zal jullie
duidelijk worden. Klamp je nu vast aan Asmahal en let met bijzonder grote
aandacht op al zijn woorden! Amen. Begrijp het en neem het in je op! Amen."
Hoofdstuk 114: Het ongeduld van Lamech. Het antwoord van Methusalah
[1] En nadat Henoch die beiden bovendien nog aanraadde zeer bijzondere aandacht
voor ieder woord uit Asmahals mond te hebben, ging hij weer naar vader J ared en
wachtte daar op het teken om de reis naar middernacht voort te zetten. Dit werd
echter nog niet zo spoedig werd gegeven, want de dag was heet en de rust in de
koelte onder het brede en dichte gebladerte van de bahahania (ook wel bahania)
beviel de oude vaderen maar al te goed.
[2] Maar die beiden konden geen rust vinden, - en Lamech in het bijzonder was een
rustverstoorder en begon al spoedig weer te spreken en zei: [3] "Luister, vader
Methusalah, wat was dat nu weer?! Wat heeft vader Henoch, aan wie we toch niet
om een verklaring gevraagd hebben, met deze woorden willen zeggen?
[4] Het gaat er hier allemaal zo gespannen toe; ieder woord is een preek en de vader
spreekt zo met zijn zoon alsof de zoon zijn woorden niet waard zou zijn, en aan de
zoon schijnt het woord van zijn vader dikwijls geheel te ontgaan of op zijn minst
schijnt hij het niet te begrijpen. Zie, dat is bij ons beiden nu al het geval: vader
Henoch heeft gesproken en althans ik heb er ontzettend weinig van begrepen,
behalve dat wij ons stevig aan Asmahal vast moeten houden en dat het ons morgen
allemaal duidelijk zal worden. [5] Maar wat hij over die steen heeft gezegd en over
leven en raad en oordeel, dat alles, vader, is voor mij alsof ik niets gehoord heb.
[6] Heb jij, vader, er iets van begrepen, vertel het me dan; als het jou evenwel net zo
vergaat als mij, dan blijft er voor ons dus niets anders over dan heel rustig het
voorbeeld van de grootvaders te volgen en in de naam van de grote God heel
geduldig tot de dag van morgen te wachten; dan zal wel blijken wat voor
lichtbrengende vruchten er allemaal voor ons te voorschijn zullen komen. Dus
vader, als je soms iets weet! Amen."
[7] En Methusalah antwoordde zijn zoon: "Mijn lieve zoon, wie jou op elk van je
vragen een antwoord zou moeten geven, die zou daartoe ook met tien tongen en
evenveel longen voorzien moeten zijn; want jouw leven is niets dan n grote,
uitgestrekte vraag, - en er groeit op aarde nu nog geen boom die dermate groot en
De Huishouding van God deel 1
313
sterk zou zijn dat daaraan een zodanige vrucht tot rijpheid zou kunnen komen die
een toereikend groot antwoord zou bevatten voor jouw vraag!
[8] Wat moet ik zeggen?! Heb je dan ten eerste Asmahals woord niet gehoord en
daarna in mijn plaats dat van vader Henoch?!
[9] Denk er nu in stilte eens over na en als het de wil van de grote Heer is, dan zal
het langzamerhand helderder, steeds helderder bij je worden! Wat stelt al onze hulp,
wat stelt ons licht voor, als dit alles niet van boven gegeven wordt?!
[10] Alle menselijke hulp dient tot niets en het menselijke licht is niets anders dan
klinkklare duisternis. Wanneer mensen elkaar helpen, dan beschadigt de ene de
andere slechts; en als hij de andere wil verlichten, dan verduistert hij de andere
alleen maar! [11] Zie, reinig daarom maar in stilte en met vlijt het heilige
liefdesvlammetje in je hart, dan zul je spoedig om kunnen gaan met alle onbekende
verlichtende inzichten; want een goddelijk vonkje is meer waard dan de hele hemel
vol zonnen, manen en sterren van de mooiste en helderste soort!
[12] Wees daarom rustig en stil tot aan de veelbelovende dag van morgen! Amen:
luister, amen."
Hoofdstuk 115: De slang in de boom
[1] Na deze woorden verstomde ieders tong en iedereen dacht meer of minder na
over de gebeurtenissen van deze dag en loofde en prees God in zijn hart voor zulke
grote bewijzen van genade. En zij die Asmahal reeds hadden herkend, hielden
ononderbroken hart, oog en oor op Hem gericht. Asmahal sprak intussen zachtjes
met Abedam; van hetgeen werd besproken kon niemand iets verstaan.
[2] Na een tamelijk lange poos gaf Eva een luide gil en wilde vluchten; want bij het
wat langer aanschouwen van de mooi in elkaar verstrengelde takken en twijgen van
de boom ontdekte zij precies boven haar hoofd een bijzonder grote reuzenslang.
[3] Toen ook de vaderen die al spoedig in het oog kregen, sprongen ook zij ijlings
op en wilden met Eva voor het ongedierte vluchten.
[4] Maar Asmahal versperde hen de weg en gebood allen te blijven en hun plaatsen
niet eerder te verlaten dan nadat Hij hen dat zou laten weten.
[5] En allen begaven zich weer naar hun vroegere plaats en hadden weinig vrees
meer voor het ondier, terwijl zij rustig wachtten op wat er zou gaan volgen.
[6] Asmahal trad naderbij daar de slang zich heen en weer en op en neer slingerde
en wrong, en sprak haar aldus aan: "Dier van de toorn en de nacht! Wat zoek je hier,
jij vervloekte?" [7] De slang siste ten antwoord: "Degene die mij eeuwig vervolgt,
zodat ik Hem te gronde kan richten!"
[8] En Asmahal vroeg verder: "Wie is Degene die jij van een eeuwige
achtervolging beschuldigt en die jou te gronde wil richten?"
[9] En de slang: "Hij is God van eeuwigheid her en Schepper van alle dingen die Hij
mij heeft gegeven en Hij werd zwak, omdat Hij mijn heerlijkheid zag die groter was
dan de Zijne, waarop Hij ontbrandde in het heftigste vuur van Zijn toorn, mij
vervloekte, mij mijn heerlijkheid ontnam en daarmede de schandelijke wormen op
aarde tooide, opdat zij aan Zijn beeltenis gelijk zouden worden; mij daarentegen
De Huishouding van God deel 1
314
begiftigde Hij met de eeuwige vloek en gaf mij deze allerschandelijkste gestalte van
een worm!" [10] En Asmahal werd zichtbaar vertoornd en donderde de slang de
volgende woorden toe: "O satan! Hoe immens groot is jouw leugen en hoe
onbegrensd jouw boosheid!
[11] Wanneer heb Ik jou vervloekt en vervolgd?! Toen je eigenmachtig en uit eigen
boosaardigheid door de eeuwigheden heen voor Mij vluchtte en in het onaantastbare
gebied van Gods oneindige heiligheid kwam, waarin je voor alle eeuwigheden zou
worden vernietigd, wie strekte toen Zijn lange en machtige arm uit, nam je in alle
liefde op en verplaatste je hiernaartoe en wilde je volledig aan Zich gelijkmaken?!
[12] Maar je hoogmoed kon ook daar de allerhoogste liefde van de eeuwige,
almachtige, oneindig heilige, grote God versmaden! J e verliet op schandelijke wijze
het door Mij voor jou geschapen huis en wilde Mijn werk vernietigen, jij ellendige
leugenaar, en Mij, je God en Schepper, te schande maken, jij boze satan!
[13] Kijk daar! Adam, een huis voor jou, leeft nog zonder jou en zal eeuwig leven
en al zijn nakomelingen ook; maar van nu af aan zal jouw zaad vervloekt zijn! Ik zal
van nu af aan tussen jouw zaad en dat van de vrouw een onverzoenlijke vijandschap
plaatsen en dat zal jou in de afgrond te gronde richten; een vrouw zal jouw kop
vertrappen en je beet in haar hiel zal haar niet vernietigen!
[14] En wijk nu terug en verdwijn! Amen."
[15] En meteen verdween het boze ondier.
Hoofdstuk 116: Asmahals woorden over Gods macht in de mensen
[1] Dit was teveel voor alle vaderen, zij wisten zich geen raad en wisten niet wat ze
moesten doen. Degenen die wisten wie er achter Asmahal schuil ging, waren vol
lof, dank, prijs, ware liefde en met een gebed van hoogste achting in hun hart; van
degenen die dat tot nu toe nog niet wisten, gingen nu op een drastische wijze de
ogen open en zij wisten niet wat zij moesten doen. Moesten zij uit louter eerbied
vergaan, moesten zij bidden of op hun ogen vertrouwen, moesten zij de zaak voor
mogelijk houden of betwijfelen? Moesten zij het aan de vaderen vragen of aan
Asmahal Zelf 'Wie bent U, dat U over zo'n machtig woord beschikt en vanuit Uzelf
spreekt wat er moet gebeuren, - en als U het hebt uitgesproken de daad ook reeds
volbracht is.?'. [2] Wat moesten zij doen? - En toen zij het aldus overdachten,
werden zij allen door een heimelijke vrees gegrepen; want dit tweede voorbeeld van
een zo plotseling teniet doen had in hen heel zonderlinge gedachten opgeroepen.
[3] Maar toen dat vruchteloze wikken en wegen een tijdlang voortduurde, trad
Asmahal te midden van hen die nog niet wisten wat zij aan Asmahal hadden en
zei het volgende: "Luister, jullie met je wanordelijke bespiegelingen over Mij, wat
heb je voor gedachten?
[4] Hebben Adam, Seth en Henoch je niet dikwijls genoeg door krachtige woorden
getoond wat de mens in naam van God allemaal teweegbrengen kan?! Maar jullie,
altijd geestelijk doof en blind, konden niet bemerken wat het wilde zeggen en welke
kracht ieder mens in naam van de enige God J ehova ten deel kan vallen wanneer hij
De Huishouding van God deel 1
315
zonder twijfel handelt en onwankelbaar is in de liefde en daardoor vol van
vertrouwen.
[5] In plaats van daar je aandacht op te richten, vroegen jullie aan elkaar: 'Wie is die
Asmahal en wat is er met hem aan de hand, dat hij zoiets bewerkstelligen kan?'
[6] 0 jullie blinden en doven! Waarom werd je dan een geestelijk en een lichamelijk
gehoor en gezichtsvermogen gegeven? Misschien om alleen maar naar het gras en
andere objecten op aarde en in het uitspansel te kijken?! En het gehoor, om alleen
maar het gezang van de vogels en ander gezoem, gebrul, lawaai uit alle gebieden
van de wereld te kunnen horen? Of werd dit allemaal niet veeleer aan je gegeven,
opdat je het altijd naar binnen richten zou, dat wil zeggen dat je altijd eerst op moet
merken wat er in je omgaat, en dat wat je buiten je ziet en hoort in jezelf terug moet
voeren tot aan de wortel van al het zijn?!
[7] Ligt de grond van alle dingen niet levend in jezelf?! Indien iemand een ding tot
in de grond of tot aan de hoofdwortel genaderd is en omvat dan dat ding met de door
liefde en geloof op God steunende kracht, wat voor hindernis moet zich dan nog
voordoen, dat iets niet zo gebeuren zou, zoals de oprechte mens het zich in zijn
innerlijk heeft gedacht en in God vast heeft gewild?!
[8] Wie is er echter in staat iets te volbrengen? Wanneer hij er evenwel toe in staat
is, dan kan hij dat alleen maar door God; want buiten en zonder God is geen daad
mogelijk! [9] Doe dat dan en vraag niet vooraf wie en wat Asmahal is, dan zul je
Asmahal, ieder voor zich en voor allen, in jezelf vinden, omdat je weet waar
Asmahal overeenkomstig voor staat! Amen."
Hoofdstuk 117: Adams vraag aan Asmahal
[1] Na deze woorden stond Adam op en riep Asmahal bij zich. Toen Asmahal
Zich terstond bij Adam vervoegde, vroeg deze Hem:
[2] "O Gij, wiens naam mijn tong niet durft uitspreken, O Asmahal, U zult toch
niet boos zijn op mij, zwak mens, als ik nu met een vraag bij U zou willen komen,
waarvan de beantwoording een hele berg lasten van mijn hart af zou wentelen?"
[3] En Asmahal antwoordde: "Adam, als je Asmahal kent, waarom wil je Hem
dan datgene vragen wat je bedrukt? Weet je dan niet dat Degene die het middelpunt
van de aarde heeft gemaakt en het grote gewelf van de oneindige hemel strak heeft
gespannen, zoals een spin haar net, ook de Schepper van je hart is en altijd heel
goed weet wat daarin plaatsvindt?! [4] Vraag er toch niet om, als je Mij kent; ken je
me evenwel nog niet, hoe kun je dan denken dat Ik in staat zou zijn de steen van
jouw hart af te wentelen of zelfs een berg, en waarom niet de hele aarde zelf?
[5] Leg datgene wat je in je hart dwars zit met liefde en geloof getrouw aan de
Asmahal binnenin je voor, en de Asmahal die nu voor je staat, zal je door de
innerlijke Asmahal het meest getrouwe, levende antwoord geven dat je waarachtig
tot het leven brengen zal, terwijl ieder van buiten komend antwoord je zou kunnen
doden in plaats van je te doen leven. Want wat er ook van buitenaf, waarvandaan
dan ook, bij de mens binnenkomt, is voor hem van nature en in zijn soort van
De Huishouding van God deel 1
316
dodelijke aard; het leven komt altijd van binnenuit, zoals ook God Zelf eeuwig en
oneindig vanuit Zijn eigen middelpunt van liefde werkt!
[6] Doe daarom wat Ik je heb aangeraden en je zult datgene verkrijgen waarnaar je
hart dorst! Amen."
[7] En Adam deed zoals hem was aangeraden. En spoedig lichtte zijn gezicht in
opperste vreugde op, want nu werd iedere twijfel omtrent Asmahal weggenomen;
en dus zong hij lof ter ere van God en prees Hem in zijn hart, zodat daarna alles om
hem heen met een bovenaardse glans omgeven werd! [8] Dat merkten alle kinderen
om hem heen op en zij kwamen naderbij en vroegen aan de aartsvader wat er nu
weer gebeurd zou zijn, omdat alles om hem heen zo glansde.
[9] Maar Adam wees naar Asmahal en zei: "O kinderen, vraag het niet aan mij;
daar staat de grote Leraar en de onnaspeurlijke Meester in alle dingen! Zoek het niet
buiten je, maar in je; want dat leert Degene die voor eeuwig het eeuwige Leven Zelf
is! [10] Werkelijkheid, waarheid en leven zijn alleen maar binnenin de mens, ook
alleen daar moeten zij gezocht worden en zijn ze ook te vinden; alles daarentegen
wat van buitenaf in de mens binnengaat is slechts schijn, maar geen werkelijkheid,
en is van nature dodelijk.
[11] Indien iemand van buitenaf een leer ontvangt en hij wil er voor het leven profijt
van hebben, moet hij dan niet zijn wil van tevoren laten doden en dan met een wil
die het zwijgen opgelegd is, afwachten wat voor een vrucht uit het zaad van die leer
op zal groeien?! [12] Maar hij die zich wendt tot het levende leven in zichzelf en
daardoor tot Hem die heilig, heilig, heilig is, eeuwig oprecht en getrouw vol liefde,
erbarming en genade is, die zal het ontvangen zoals ik het nu ontvangen heb, en
over de een of andere zaak waatvan de onzekerheid hem eertijds het hart met zware
stenen belastte, zal hij aan geen twijfel meer onderhevig zijn. Vraag daarom niet,
maar doe zoals ik het gedaan heb, dan zullen jullie alles waar je behoefte aan hebt
levend in jezelf vinden! Amen."
[13] En na deze woorden wendden zij zich allemaal naar Asmahal, zagen Hem aan,
maar zeiden geen woord, maar ieder dacht daarbij nog aan zijn vragen vol twijfel
omtrent Asmahal met uitzondering van Henoch, Abedam, Methusalah en zijn zoon
Lamech. Want de eerste twee wisten maar al te goed wat Adam's woorden
betekenden omdat zij dat uit Mij wisten; de twee jongsten wisten eigenlijk nog
helemaal niets, maar bij hen volgde de ene verwondering op de andere. Het zou nu
juist helemaal naar hun wens zijn geweest, nog meer van dergelijke taferelen te
zien; ja, hun vrolijke verwondering was zo groot, dat zij daardoor bijna geheel
vergaten nog verder navraag te doen over Mij, hetgeen voorlopig ook heel goed
voor hen was. [14] Maar Seth, Enos, Kenan, Mahalalel en J ared verdiepten zich
nog steeds meer en meer in het vraagstuk aangaande Asmahal; en zie, geen
verlevendigend antwoord kwam bij hen op en omdat zij daaruit de onvruchtbaarheid
van hun inspanning gewaar werden, wendde de een na de ander zich weer tot Adam
en vroeg:
[15] "Vader! Zie, bij mij komt er niets van terecht als ik jouw raad opvolg! Ligt dat
aan de raad of aan ons?
[16] Is de raad onvolledig of hebben wij die verkeerd opgevat?
De Huishouding van God deel 1
317
[17] Want vroeger was er toch tenminste een schemering, nu is het echter
stikdonkere nacht! Wat nu te doen? Antwoord ons, goede vader! Amen."
[18] Adam gaf hen met liefdevolle ernst te verstaan: "Zei ik jullie dan niet hoe je het
zou hebben moeten doen?! Waar was jullie geest toen ik sprak?
[19] Daar voor je staat Asmahal! Is dan alleen het denken op zich al toereikend?!
Wat is de gedachte zonder de volledige liefde, zonder het volledige vertrouwen en
zonder een volledig geloof? Niets dan een leeg vertoon, waarin net zo veel leven
schuilt als in een gefantaseerde honderd jaar oude sneeuwvlok op een gloeiende
steen in je dromen! [20] Doe daarom datgene wat je doet volledig, indien je wilt dat
het vruchten afwerpt! Maar zoals gezegd, daar staat Asmahal; begrijp het toch,
kinderen; Asmahal is in jullie midden! Amen."
[21] En de vijf wendden zich onmiddellijk tot Asmahal. Maar Die zei: "Zou Ik
jullie iets anders leren dan Adam, die het van Mij heeft ontvangen?! Dat zij verre
van Mij, maar handel ernaar, dan zullen ook jullie daar aankomen waar Adam
aangekomen is; want ieder van jullie is tot het leven geroepen.
[22] Maar wanneer jullie niet het juiste doen, dan is al het vragen naar leven
vergeefs; want de levende antwoordt de dode niet, maar alleen diegenen die het
leven in hun hart hebben! Amen. Begrijp het, amen!"
Hoofdstuk 118: Het doel van het aardse leven
[1] Toen die vijf dat uit Asmahals mond hadden gehoord, stond Seth te midden van
hen op en zei: "Kinderen, dat is de wortel van het leven en het enig zekere kenmerk
ervan in ons dat wij dat leven waarlijk in ons bezitten en derhalve niet meer naar de
geest dood zijn, indien wij volgens Asmahals heilige woord, heel duidelijk de
Levende in ons lerend en troostend waarnemen.
[2] Waarlijk, een steen of een ander dood voorwerp is daar in eeuwigheid niet toe in
staat! Of kan de dode zich aan de dode openbaren?!
[3] Hoe kan de ene met begrijpelijke woorden onderricht geven en de andere dode
dat aanhoren en begrijpen en zich er uiteindelijk naar richten?!
[4] Ook al wilde de levende woorden aan een dode verspillen, wat voor nut zullen
die voor hem hebben, omdat hij ze immers toch onmogelijk horen kan?!
[5] Wij leven weliswaar in een stoffelijk lichaam. Maar dit leven is alleen aan ons
gegeven als een wekker, opdat daardoor de eeuwig levende liefde voor God in ons
hart gewekt zal mogen worden; want ofschoon zulke liefde aan ons allen is gegeven,
is zij echter toch alleen maar aan ons gegeven als een slapende bruid, die wij vooraf
in ons door de onschatbare genade van het uiterlijke leven moeten wekken, opdat zij
dan als het eigenlijke, ware leven in ons, eerst van het Leven van alle leven zal leren
te leven in alle vrijheid, macht en kracht, ons uiterlijke leven in zich op zal nemen
en wij dan met en in haar, zoals zij in God, een en hetzelfde eeuwige leven worden.
[6] In het uiterlijke leven kunnen wij volgens de bestaande vormen denken en wel
van beeld tot beeld en van de ene zaak en handeling naar de andere. Maar al dit
denken is niet ons werk; want de Heer heeft immers ons woonhuis zo ingericht dat
daarin van alles te vinden is. Wat er zich in bevindt, bespeuren wij immers duidelijk
De Huishouding van God deel 1
318
door onze gedachten! Maar is dat alleen maar voor het huis of voor het leven van de
geest aan ons gegeven?
[7] Zie, dat is een heel andere vraag! Maar ik denk dat de gedachten zijn als
zoekenden die voortdurend zoeken en die gewoonlijk niets vinden wanneer zij zich
te ver verwijderen van de plaats waar het leven verborgen rust.
[8] De juiste gedachten moeten niet opvliegen als een gier, maar moeten net als een
grasmus onder de groene bladeren van de planten het glinsterende wormpje zoeken;
en daar waar de groene schaduw van het gras het donkerst wordt of waar het meest
vaste vertrouwen is, daar zal het wormpje zich zeker ophouden en ook te vinden
zijn. [9] O Asmahal, zie, zo heb ik het opgevat! Als ik zo geloof, dan zal ik toch
wel het leven vinden en mijn kinderen met mij? Als het Uw wil is, laat U het mij
toch in ieder geval weten! Amen."
[10] Meteen daarop vroeg Asmahal aan Seth: "Luister, Seth! Als jij nu goed
gesproken hebt, zeg Me dan waar die woorden vandaan kwamen! Maar als je
gelooft daarbij op een dwaalweg te zijn, waartoe pijnig je dan vergeefs je longen en
je tong zolang?" [11] Waarop Seth antwoordde: "O Asmahal, wie is er dan in staat
om zonder U ook maar n woord over zijn lippen te brengen?!
[12] U bent ook in staat om uit stenen en uit verscheurende dieren woorden des
levens te verkondigen; waarom zou U dat dan niet door mijn mond doen, die U
daartoe hebt geschapen?
[13] Maar ik bedoel, het is niet een en hetzelfde, te spreken en ook reeds ten volle te
begrijpen wat men heeft gezegd, want U gaf ons allen toch op weg van de middag
naar de avond liefdevol voldoende te verstaan, hoe weinig wij allen van datgene
begrepen hadden wat wij elkaar reeds gedurende lange tijd hadden voorgehouden.
[14] Vandaar dat ik nu dan ook geloof uit U de volle waarheid gesproken te hebben;
maar of ik die ook volkomen begrijp, O Asmahal, dat zult U toch zeker het
allerbeste weten! Wees daarom genadig en laat het me weten in Uw liefde en
erbarmen! Amen."
[15] En Asmahal antwoordde Seth als volgt: "Luister Seth! J ouw woord is een
waar woord; want het is een woord uit Mij. Iedereen echter met een deemoedig hart
die spreekt uit naam van Mijn wil en dat niet doet uit wat voor tijdelijke
beweegredenen of zelfzuchtige interesse ook, maar alleen uit liefde tot Mij en
daaruit tot zijn broeder, - waarlijk, niet n klank zal er over zijn lippen komen, die
niet uit Mij zal zijn! Maar diegene die weliswaar ook uit Mijn naam spreekt, maar
daarbij zijn oog verheft boven dat van zijn broeder en zijn hart hebzuchtig laat
verzinken in de voren van de aarde, - waarlijk, die is als een giftige heester, omdat
hij evenals deze het goddelijke liefdeslicht en zijn alles levendmakende warmte
binnenin zich omzet in wat verderfelijk en dodelijk is, in plaats van in het
ontluikende en het eeuwig levend makende!
[16] Maar als je reeds je slapende bruid gewekt hebt, omdat je in staat was zo te
spreken, dan rest jou toch immers niets anders meer dan er naar te handelen. Handel
er dus naar, dan zul je een worden met jezelf en zodoende ook met Mij, en dat geldt
ook voor allen die net als jij zullen handelen! Amen. Begrijp dat, amen!"
De Huishouding van God deel 1
319
Hoofdstuk 119: Jareds zorgen over het onthaal van Asmahal
[1] Nadat Seth die woorden had vernomen, begon hij dadelijk in zichzelf te keren en
zichzelf daardoor hoe langer hoe meer te leren kennen. En alles wat hij tijdens dit
zelfgesprek tegenkwam was een stille dank in zijn hart, die hij echter niet hardop
uitte, wel wetende dat Ik ook het stille hart beluisteren kan en niet de minste
beweging daarvan Mij onbekend blijft.
[2] Enige anderen wilden ook nog over alle mogelijke zaken beginnen te vragen;
maar Adam stond meteen op en zei: "Kinderen, luister in naam van J ehova: wie nog
iets op zijn hart heeft die houdt dat voor zich en neemt het stilzwijgend mee naar
huis; want op het juiste moment zal iedereen van boven een helder licht voor de
onverlichte kamertjes van zijn hart ontvangen! Maar denk er nu aan dat wij nog niet
in middernacht zijn en nog veel minder thuis, - vandaar dat het nu voor ons allen
noodzakelijk is dat wij ons weer in de aangegeven nieuwe opstelling op weg
begeven om het grote aantal middernachtelijke kinderen aan de sabbat van morgen
te herinneren en hen ook uit te nodigen voor het belangrijkste, levende feest van
deze geheiligde dag, die God Zelf tot een rustdag heeft gemaakt en deze gesteld
heeft als een gedenkdag, opdat wij ons herinneren zullen dat de Heer, onze grote,
heilige God J ehova ons aller Schepper, Bewaarder, Leider en meest liefdevolle
Vader is en ons bovenmate genadig en barmhartig gezind is!
[3] Dus laten wij, zoals reeds gezegd, nu allen opstaan in de naam van Diegene die
in ons midden wandelt! Amen." [4] En allen stonden op, verlieten de schaduwrijke
boom en leidden in de door Asmahal bepaalde opstelling hun schreden naar
middernacht over een dichtbebladerde bosweg.
[5] Op weg daarheen kon J ared aan de zijde van zijn zoon Henoch zich niet
inhouden om hem over het een en ander te vragen. De eerste vragen waren er vooral
op gericht op wat voor manier Asmahal thuis het beste kon worden onthaald,
[6] welke vruchten hij bijvoorbeeld het liefste at en wat voor brood en welke
dranken, - alleen melk of melk met pure honing of sap uit zoete bessen geperst; of
op welke wijze hij mogelijk het liefste zou willen slapen, waarop hij het liefste zou
willen liggen en hoe vroeg hij bijvoorbeeld graag zou willen opstaan.
[7] Al deze vragen beantwoordde Henoch evenwel zeer kort: "Vader, je maakt je
zorgen voor niets! Asmahal zal ons niet verhelen wat hij van ons wil; waar je wel
verzekerd van kunt zijn is, dat wij allen reeds, tot nu toe gerekend, meer van Hem
ontvangen hebben dan wij van onze kant ooit in staat zullen zijn Hem door alle
eeuwige tijden heen ook maar een zonnestofje groot te vergelden!
[8] Daarom, vader, maak je geen vergeefse zorgen over dingen; want wij hebben
slechts behoefte aan een ding en dat is de ware liefde tot God, ons aller
onuitsprekelijk liefdevolle Vader! [9] Zie, vader! Ik geloof zeker dat Asmahal bij
ons thuis voorlopig hoogst tevreden zal zijn met onze kost, - Hij zei immers reeds in
het begin, nog voor Adam Hem een naam gegeven had, wat Hem had bewogen
vanuit de diepte naar onze hoogte te komen!
[10] De getrouwe vreemdeling (voor ons), God zoekende (dat wil zeggen: onze
liefde tot God)! Wanneer dat de betekenis van Zijn naam is, zie, lieve vader, dan is
De Huishouding van God deel 1
320
jouw zorg om kost, drank, slaapgelegenheid en onderdak wel een uitzonderlijk
nutteloze! Laten wij daarom wat beters doen en God in ons hart loven en laten wij
Hem daar vol genade Zijn intocht laten houden; want ons hart heeft meer behoefte
aan Asmahal dan onze woning! Amen."
[11] En J ared antwoordde Henoch: "Beste zoon, je hebt in alles gelijk en ik kan daar
niets tegen inbrengen; maar je spreekt nu net zo over Asmahal als anders over God
Zelf, zozeer zelfs, dat ik nu helemaal niet meer weet over wie je het nu eigenlijk
hebt, over God of over Asmahal. Daarom verzoek ik je: verklaar je daarover toch
iets nader en zeg me waarom je dat doet!
[12] Want zie je, als je zegt dat wij God liever in onze harten moeten laten
intrekken, dan is dat wel begrijpelijk; maar als je dan daarna zegt: 'Want ons hart
heeft meer behoefte aan Asmahal dan onze woning!', zie, dat is vervolgens
onbegrijpelijk! Want wat moet Asmahal dan in ons hart, indien hij geen God is en
begrijpelijkerwijze ook onmogelijk ooit zijn kan, omdat hij slechts als mens en wel
geheel en al als mens in ons midden voortgaat?!
[13] En al is zijn leer ook groot en alles overtreffend en bovenmate daadkrachtig,
toch kan zij ook zo klinken uit iedere mensen mond die daartoe door God geroepen
zou worden; als je dat zou willen kun je me daaromtrent wel inlichten, opdat ik aan
jouw zijde niet op een dwaalweg verkeer, struikel, val en daardoor geheel te gronde
zal gaan! Amen." [14] Maar Henoch zei tegen J ared alleen datgene wat Adam
tevoren had bevolen en J ared hield tevreden gesteld zijn mond.
Hoofdstuk 120: De gesprekken van de patriarchen over Asmahal
[1] Maar ook Enos liet Seth geen rust en vroeg hem: "Vader Seth! Ik heb heel goed
opgemerkt en ook veel gehoord van dat wat je voorheen met het hoogst
merkwaardige jongmens Asmahal hebt besproken; maar hoe buitengewoon
verheven en bovenal veelzeggend zijn woorden ook steeds zijn, toch moet ik
bekennen dat hij menigmaal zichzelf schijnt te vergeten en dat hij erg met zichzelf
ingenomen is, en wel zodanig na een daad, zoals bijvoorbeeld bij de vernietiging
van de grote leugenslang, dat hij meteen begint te spreken alsof hij in het geheel
geen mens zou zijn, maar onverholen God Zelf. En nu spreekt hij al steevast vanuit
zichzelf en betrekt zijn woord slechts hoogst zelden op God; en al betrekt hij het af
en toe op God, dan smelten en vloeien hij en God zo nauw samen, dat men tenslotte
niet meer kan weten over wie of in welk verband er iets gesproken wordt.
[2] Of er spreekt een mens namens God en is daarom volledig vervuld met Gods
geest en alle macht en kracht die daaruit voortvloeit, of anders - voorwaar - ik
tenminste kan mij niets anders indenken - - God en - Asmahal zouden nu juist een
en dezelfde moeten zijn!
[3] Zie, door dergelijke beslist geen onbelangrijke zaken word ik zeer bewogen en
daarom om hiervoor genoemde reden gedwongen, jou, vader, met deze vragen te
laten weten wat mij dwars zit en waaraan het mij nu het meest ontbreekt! Geef mij
een antwoord over wat er met Asmahal aan de hand is, voorzover je wilt en kunt en
De Huishouding van God deel 1
321
ook in zoverre je het voor mij nodig en bevorderlijk en met de heilige wil van God
verenigbaar acht! Amen."
[4] En Seth antwoordde zijn zoon: "Enos, je hebt gelijk en ook je vragen zijn terecht
en er kan op de gehele aarde geen meer gerechtvaardigde vraag zijn en ook geen
vraag die dringender zou kunnen zijn dan deze; ook is er geen rechtvaardiger mens
dan iemand die ernstig naar God vraagt en voor wiens ogen Gods daden ook niet
ongemerkt voorbij trekken; maar beter en meer verheven dan dit alles is: uit zuivere
liefde iedere wet in acht te nemen die vanuit Gods eeuwige ordening aan iemand is
opgelegd! [5] Zie, wat Asmahal betreft, bindt een dergelijke wet mijn tong
tegenover jou; wees daarom voorlopig tevreden met deze verontschuldiging maar
geloof vast dat nog voordat de zon de morgen weer begroeten zal, je Asmahal van
aangezicht tot aangezicht zult leren kennen!
[6] Verheug je daarover; want Asmahal is verheven! Amen."
[7] En zo was ook Enos tevreden gesteld en, in zichzelf gekeerd, zweeg hij.
[8] Ook Mahalalel kon geen rust vinden, maar wendde zich tot Kenan en vroeg
hem: "Luister vader! J e weet, dat wij toch het een en ander beleefd en doorleefd
hebben op ons reeds tamelijk lange levenspad; maar kun je je wel ooit een tijd
herinneren dat op het woord van een mens, zonder enig toedoen met zijn handen,
iets ogenblikkelijk plaatsvond?
[9] Nu zul je misschien tegen me zeggen: 'Zoon, kijk, nu bazel je! Heeft niet juist
vandaag nog onze Henoch de tijger voor Asmahal aan banden gelegd en heeft niet
Adam door het aanraken van zijn tong woorden aan de muil van de tijger ontlokt?
[10] Of: sinds wanneer zijn niet alle dieren aan onze onwankelbare wil
ondergeschikt geweest en al het gras, alle planten, struiken en bomen, ja ingeval van
nood zelfs de elementen?' En daarop zeg ik: O vader! Dat is allemaal wel vast en
zeker waar en er kan tegen het ene noch tegen het andere ook maar in het geringste
iets ingebracht worden, - maar zonder onze handen of vaak ook onze voeten kon
nooit door ons iets worden bewerkstelligd; en als er dan al iets teweeggebracht
werd, dan was er toch nog altijd enige tijd voor nodig, alvorens onze wil, niet zelden
ondersteund door onze handen en voeten, door de stomme natuur werd voltrokken.
Is dat niet tot op een zonnestofje waar?
[11] Welnu, hoe zit dat nu allemaal bij Asmahal! Wat is er door zijn woord in n
ogenblik van de machtige tijger geworden en waarheen heeft zijn woord sneller dan
een gedachte de slang geslingerd, haar geheel vernietigend?
[12] Wie heeft er ooit Adam zodanig iets voorgehouden dat hij zich daarna volledig
naar die woorden richtte? Wie niet met vragen naar hem toekwam, kon altijd
onverrichter zake weer naar huis gaan; zelfs Henochs woord scheen hem meer te
bevallen vanwege de diepgang en tederheid, maar minder als een wijs richtsnoer om
het ware leven te dienen. Maar wanneer nu Asmahal ergens over spreekt, iets regelt
en beveelt, dan wijkt Adam daar dan ook geen haarbreed meer vanaf en
gehoorzaamt hem blindelings in alles, evenals de overige kinderen en moeder Eva!
[13] Vader, zeg me na dit alles toch, wat je voor jezelf van deze Asmahal vindt!
De Huishouding van God deel 1
322
[14] Ik houd hem zonder mankeren voor meer dan een mens alleen, omdat zijn
verrichtingen al hetgeen menselijk is verreweg overtreffen; het komt er nu alleen op
aan, voor wie en voor wat jij hem aanziet! Amen."
[15] En Kenans korte antwoord aan zijn zoon luidde: "Mijn zoon, je hebt in alles
gelijk! Dat het zo is, heeft wel iedereen gezien: maar blijf volgens de wil van Adam
tot morgen op zijn laatst bij je eigen mening, want je zult toch zeker niet samen met
mij aan Adam ongehoorzaam willen zijn! [16] Houd je steeds in je hart alleen maar
met Asmahal bezig en je zult Hem spoedig onthuld voor je zien staan; want
voorwaar, Hij is je nader gekomen dan je voor mogelijk houdt!
[17] Daarom geloof, wees standvastig in je vertrouwen en in je liefde! Amen."
Hoofdstuk 121: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling
Asmahal
[1] Ook de praatgrage Lamech vroeg aan zijn vader Methusalah: "Luister, vader, nu
onze vaderen monter en onopvallend met elkaar in gesprek zijn, terwijl aartsvader
Adam ons allen dat in zekere zin heeft verboden, wat meen je, - moeten alleen wij
dat gebod voor onschendbaar houden of de vaderen ook?
[2] Trouwens, wanneer ik het enigszins goed begrepen heb, denk ik dat Adam
daarbij geen onderscheid heeft gemaakt. Maar indien desondanks de vaderen toch
met elkaar praten, en zij onderkennen ieder gebod toch beter dan wij, dan ben ik van
mening dat ook wij daarom, zonder dat het kwaad kan, in stilte een paar woorden
met elkaar kunnen wisselen en wel in het bijzonder over Asmahal.
[3] Want kijk, mijn hart begint ongeduldig te worden om mij over deze Asmahal
uit te spreken; ja, voorwaar, het komt mij nu helemaal zo voor alsof ik zonder
ophouden over hem zou moeten spreken!
[4] Ik zeg je, vader, deze jongeman begint zich buitengewoon sterk aan mijn
gedachten op te dringen! J a, het komt mij voor, dat ik hem steeds minder
doorgronden kan! Van zijn gezicht ziet men het helemaal niet af dat hij iets
bijzonders zou zijn; maar wanneer hij begint te spreken en zijn woord dan sneller
dan de bliksem in de daad wordt omgezet, dan moet iedereen toch zeker een heel
vreemd gevoel krijgen!
[5] Ik moet je zeggen dat ik hem nu al zo lief heb gekregen, dat het mij nu al zo
voorkomt alsof mijn hart met het zijne zou zijn vergroeid!
[6] Zie je, daarom zou ik graag voortdurend over deze lieve, jonge Asmahal praten!
[7] Zie toch, hoe eenvoudig en hoe buitengewoon deemoedig bescheiden hij achter
ons met de oude, maar toch nog zeer monter schijnende Abedam voort loopt! En
zie, hoe wonderbaarlijk moeiteloos hij zich voortbeweegt; ja menigmaal komt het
mij waarlijk voor alsof hij de grond helemaal niet aanraakt met zijn voeten!
[8] O Asmahal, jij buitengewoon vriendelijke, lieve vreemdeling, hoe
onuitsprekelijk lief ben je me geworden!
[9] Mocht je toch ook aan mijn zijde zo voortlopen als nu aan Abedams zijde; hoe
onuitsprekelijk gelukkig zou ik dan zijn!
De Huishouding van God deel 1
323
[10] O vader, vergeef me als ik je enigszins lastig gevallen heb met mijn mond!
Maar wat kan ik daaraan doen?! Zeg je niet altijd zelf: 'Indien het in het hart brandt,
dan kookt het in het vat der liefde en in de mond begint het over te lopen!' Zie, dat is
nu ook bij mij het geval!
[11] Maar als je ook iets wilt zeggen, spreek je dan maar uit, - ik zal heel graag naar
je luisteren; maar je moet alleen over Asmahal praten! Amen."
[12] En Methusalah vatte moed en zei het volgende tegen zijn zoon: "Mijn geliefde
zoon Lamech, luister, ofschoon het weliswaar volgens de orde is dat een vader zijn
zoon onderwijst omdat hij ziet dat de onervaren zoon iets onbezonnens of iets heel
aanmatigends doet, of de zoon komt met vragen bij zijn vader om iets uit diens
voorraadkamer met ervaringen te halen, dat hem van dienst kan zijn,
[13] zeg me dan eens en begrijp het zelf goed, wat er wel aan te doen zou zijn, als de
zoon naar zijn vader komt en hem vraagt of hij hem iets uit zijn voorraadkamer met
ervaringen zou willen geven en de vader moet dan tegen zijn zoon zeggen: 'Beste
zoon, kijk, op dit punt zijn onze kamers even oud en heeft de ene nergens ook maar
het allergeringste voordeel boven de andere, omdat heden onze ogen tegelijk voor
de eerste keer en ook precies op dezelfde tijd een en dezelfde Asmahal hebben
aanschouwd!
[14] Zie je, wat jij over deze hoogst merkwaardige jongeman weet te zeggen,
precies hetzelfde weet ook ik; alleen is mijn tong niet zo lenig als de jouwe om de
innerlijke gevoelens over Asmahal meteen in goed begrijpelijke woorden om te
zetten en die dan in stromen over mijn lippen te laten vloeien.' [15] Opdat je echter
je vader niet geheel en al voor niets zult hebben uitgenodigd om over Asmahal te
spreken, zie, daarom is mij juist nu een goede gedachte ingevallen en die luidt zo:
[16] God heeft weliswaar voor de mens twee ogen gemaakt die tot het aanschouwen
van dingen buiten hemzelf moeten dienen, maar desondanks ziet hij met twee ogen
niet meer dan met n; nochtans verlichten wederzijds beiden elkaar het kijken. Ook
heeft Hij voor hem twee oren gemaakt om de stem van de buitenwereld te horen en
toch is niemand in staat met deze twee oren meer te horen dan met n, maar het ene
ondersteunt ook hier het andere. Zo staat het ook met de reukzin. Het ene helpt het
andere. Maar God heeft de mens slechts n smaakzintuig en slechts n
gevoelszintuig gegeven, opdat hij elk daarvan goed onderscheidend zal proeven en
zal voelen. Zie, ieder van deze twee laatste zintuigen is op zichzelf onafhankelijk!
Zo is het ook met de mens gesteld. Het gadeslaan hebben wij gemeenschappelijk en
ook het horen en eveneens de fijnere waarneming of de aard van de indruk die de
dingen op ons maken; maar wat dan de beoordeling van een ding betreft en de
gevoelsindruk, daarin heeft iedereen zijn eigen domein, waarnaar zich dan ook de
beoordeling en de daaruit ontstane gewaarwording vormt en vestigt.
[17] Zie, precies zo is het ook met ons tween gesteld! Wij hebben beiden hetzelfde
gezien, beiden hetzelfde gehoord en zeker ook beiden geheel hetzelfde bij Asmahal
waargenomen en wij lijken op dit punt op de planten en het gras, de struiken en de
bomen, omdat zij allen ook hetzelfde licht, dezelfde warmte en dezelfde regen in
zich opnemen. Maar hoe ziet het er daarna met de innerlijke verwerking en met het
product uit?
De Huishouding van God deel 1
324
[18] Zie, beste zoon, er heerst daarna een geweldig verschil! Evenzo staat het ook
met onze innerlijke opvatting, beoordeling en gewaarwording; zij kan juist, maar
ook onjuist zijn, op tijd, maar ook zeer dikwijls op het verkeerde moment. Maar
waarom zullen wij het voortijdig voor onszelf verprutsen doordat wij ons willen
volproppen met onze voorbarige oordelen en de daaruit voortkomende onjuiste
gevoelens?! [19] Daarom is het immers voorshands altijd beter dat wij deze nieuwe
aanplant in ons eerst tot volle wasdom laten komen en dan pas, zodra wij de volle
rijpheid in ons ontwaren, zien of de vruchten anderen ook goed zullen smaken en
hun tot nut zullen zijn!
[20] Wie over iets spreekt dat in hem nog niet tot rijpheid is gekomen, is een dwaas;
want ieder woord is een leer, soms over dit en soms over dat. Wat voor heil zal een
onrijpe leraar of spreker stichten, of wie zal hij wel voeden met zijn onrijpe
vruchten?! Of welke zegen zal hij verspreiden met zijn onrijpe planten, waarvan
hijzelf nog volstrekt niet weet en ook niet kan weten of ze zuiver of onzuiver zijn,
misschien zijn zij wel helemaal vol met dodelijk gif?! [21] Zie, zo is het ook met
ons gesteld! Het zaadje Asmahal heeft in ons nog nauwelijks enige zwakke
worteltjes gedreven; wij kennen noch het blad noch de bloesem, en de vrucht wel
het allerminst: en toch zouden wij elkaar wel iets kunnen leren!
[22] O zoon, bedenk eens wat dat voor een leer op zou leveren! Laat daarom
iedereen onderricht geven over wat hij ziet en hoort en ergens waarneemt, dat hier
of daar iets wel of niet is, en dan heeft hij genoeg gedaan; al het andere kan hij laten
staan tot aan de tijd van rijpheid, omdat God hem dan, als in zijn hart een edele
vrucht tot rijpheid is gegroeid, wel op zal roepen om die aan de broeders uit te
delen. En is die vrucht onedel, dan zal God ook het beste weten waarvoor zij deugt;
want van God uit zijn alle dingen goed. En daarom willen ook wij eerst de rijpheid
afwachten en dan pas spreken! Amen."
Hoofdstuk 122: Asmahal vertelt een gelijkenis
[1] Na deze woorden van Methusalah tot zijn zoon Lamech stond Asmahal opeens
in hun midden en begon de volgende woorden tot hen te richtten:
[2] "Vrienden, luister en neem goed in je op wat Ik nu over jullie woordenwisseling
zal zeggen: kijk, neem eens aan dat er ergens een mens zou zijn die allerlei wijsheid
en de veelvoudige werking daarvan goed begreep. In zijn omgeving waren echter
mensen die allen weliswaar voortdurend naar wijsheid streefden en ook naar alle
uitwerkingen daarvan, maar niet in staat waren iets zinnigs voort te brengen omdat
de wortel van alle wijsheid voor hen nog geheel vreemd is en wel omdat zij hun
ogen laten bedekken met allerlei takken van de wereldboom en hun oren laten
dichtstoppen met gladde stenen, zodat zij dan noch tot zien noch tot horen in staat
zijn. [3] Als nu deze onder hen: verkerende mens vanuit zijn ware wijsheid
wonderlijke dingen tot stand zou brengen, zullen dan degenen die de wijze
omringen zich niet spoedig onderling beginnen af te vragen: 'Maar hoe kan hij iets
teweegbrengen wat voor ons mensen volslagen onmogelijk is om ook maar in het
minst te begrijpen; - om iets dergelijks zelf te doen, daarvan kan zonder dat nooit
De Huishouding van God deel 1
325
sprake zijn! -? Wie is deze mens? Is hij van beneden of van boven? Vanwaar heeft
hij zulke macht? Niet n woord is zinloos, maar elk woord is een volbrachte daad.
Het is alsof hij uit zijn eigen macht spreekt en schijnt bij dat alles zeer met zichzelf
ingenomen te zijn. Wat is er met die mens aan de hand, hoewel hij weliswaar niet
anders is dan ieder van ons, maar als hij handelt, dan handelt hij toch louter alsof
alle kracht en macht van God volkomen aan hem ondergeschikt is?'
[4] En na dergelijke vragen weet dan niemand meer wat hij van zichzelf en wat hij
van de wijze moet denken; moet hij hem vrezen of liefhebben, moet hij voor hem
vluchten of hem volgen?
[5] Onder hen zijn er dan sommigen vol vrees, anderen vol liefde, weer anderen vol
nieuwsgierigheid en nog weer anderen vol twijfel en weer anderen vol verlangen en
begeerte om ook zoiets te doen, - maar niet om aan hem gelijk te worden in liefde en
ware deemoed, wat uitsluitend de ware wortel van alle wijsheid is.
[6] Maar wat denken jullie? Als deze wijze er dan enigen uit zijn niet-wijze
omgeving zou willen kiezen, - wie zullen het dan wel zijn die naar zijn machtige
uitverkiezing voor zijn school zouden verlangen?
[7] Ik zeg het je: zeker niet degenen die het aan moed ontbreekt; de sensatiezoekers
ook niet; en ook niet degenen die vragen: 'Wat, wie en vanwaar is hij aan wie zulke
dingen op zijn woord gelukken?; en ook niet die vol twijfel zijn en nergens vastheid
hebben, noch in hun voeten, noch in hun handen, noch in hun hoofd, noch in hun
hart, noch in al hun organen en gewrichten; en ook niet de blinden en doven van
geest: maar enkel en alleen slechts diegenen die vol liefde en deemoed zijn ten
opzichte van God en zelfs ten opzichte van hun broeders!
[8] Zie, dat gebeurt allemaal voor je ogen en jullie beseffen het niet! [9] Maar Ik zeg
jullie als degene die Ik ben, die voor je staat: gelukkig zijn jullie, omdat Ik te
midden van jullie wandel als de enige wijze ten overstaan van heel de wereld!
[10] J ij, Methusalah, trek de liefde van je zoon tot je, en jij, Lamech, neem het
geduld van je vader over, dan zul je de vreemdeling weldra met heel andere ogen
bezien! Amen. Begrijp me goed, amen."
Hoofdstuk 123: Bij de 'Verdorde hand der aarde'
[1] Gedurende de woorden van Asmahal bereikten de vaderen een grote rotswand
die tengevolge van de meest uiteenlopende groeven de wonderlijkste vormen
vertoonde, zodanig dat de vaderen hem daarom reeds lange tijd geleden de naam
'Verdorde hand der aarde' gaven. Deze wand scheidde de kinderen van middernacht
van de vaderen en men kon van hier uit langs natuurlijke weg onmogelijk in het
middernachtelijke gebied komen. Wie dat van hieruit wilde bereiken, moest zich een
lange omweg getroosten; want dan moest hij het hele avondlijke gebied doorkruisen
en van daaruit over een cirkelvormige lange bergrug trekken die zich dan na een
wijde boog vanuit het noordoosten met de middernachtelijke streek verbond.
[2] Maar ten eerste was deze weg voor de vaderen te ver en verder was zoiets, daar
zij reeds bij de wand aangekomen waren, op dit moment zo goed als onmogelijk;
De Huishouding van God deel 1
326
want dan zouden zij zich eerst weer naar de avond moeten begeven en van daar pas
over de lang uitgestrekte bergrug.
[3] Maar de vaderen waren nu eenmaal bij de wand aangekomen en konden geen
stap meer verzetten; daarom begon nu, te beginnen bij Adam, de ene aan de andere
te vragen wat er wel aan te doen zou zijn om de kinderen van middernacht ten eerste
over de aanstaande sabbat te verwittigen en ten tweede hen de vrijheid, die reeds in
de avond tot stand was gebracht, terug te geven en hen op deze manier weer te
bevrijden van het harde juk van een uitermate zwaar drukkende wet.
[4] Goede raad was nu wat duur voor de vaderen; want deze keer hielp ook het naar
beneden roepen en stenen gooien niets. Want er begon juist een hevige wind te
waaien, zoals gewoonlijk op hoge bergen rondom het midden van de dag pleegt te
gebeuren tengevolge van de ommekeer van de zonnestralen en de daardoor
veroorzaakte te sterke beademing van de aarde en dientengevolge hielp dus roepen
niets. En het gooien van stenen moest als blijk van de aanwezigheid van de vaderen
om dezelfde reden achterwege blijven; want waar zou dat goed voor zijn geweest als
daarna tot de daardoor opmerkzaam gemaakte kinderen geen verstaanbaar woord
gericht kon worden?!
[5] En zo stonden de vaderen daar en waren er niet veel beter aan toe dan de
zogenaamde 'Verdorde hand der aarde' zelf en niemand wist de ander te raden noch
te helpen, en niemand kon zich in deze verlegenheid ook gemakkelijk herinneren
hoe nabij Diegene was voor wie alle dingen bijzonder gemakkelijk mogelijk zijn;
zelfs Henoch kon tijdelijk niet voldoende tot bezinning komen.
[6] Na een korte poos vroeg Abedam in stilte aan Asmahal: "Heer, U, die boven
iedere door een menselijke tong gevormde en uitgesproken naam oneindig ver
verheven en heilig, boven alles heilig bent, zo ik, allerzwakste worm voor U in het
stof van alle stof, nadat U het mij vol genade toegestaan hebt, iets kan doen, O
beveel het me dan genadiglijk; want op een woord van U ben ik volkomen bereid
vanaf deze ten naaste bij vijfhonderd manslengten hoge wand naar de kinderen van
middernacht omlaag te springen en hen dan alles mondeling over te brengen wat de
vaderen ook maar aan hen te melden en te verkondigen hebben.
[7] Want zie, onuitsprekelijke, eeuwige liefde, mijn God en mijn Alles, Uw woord
draagt de gehele oneindige schepping in al haar grootte en oneindige gewicht; hoe
zou dat mij dan te gronde kunnen laten gaan, terwijl ik toch slechts een allergeringst
stofje ten opzichte van de aarde zelf ben?!
[8] Daarom slechts n woord van U en ik ben volkomen bereid het uit te voeren!
En ook al zou het mij mijn leven kosten, dan ben ik in mijn hart er geheel van
overtuigd dat het oneindig maal beter is met Uw woord naar het lichaam te sterven,
ja een duizendvoudige dood te ondergaan, dan zonder dat nu duizendvoudig te
leven! [9] Maar, Heer, niet mijn, maar altijd en eeuwig slechts Uw meest heilige wil
geschiede! Amen." [10] Nadat Asmahal zo'n verheven liefdesverklaring van de
zijde van Abedam vernomen had, zag Hij hem heel liefdevol aan en richtte hardop
de volgende woorden tot hem:
[11] "Abedam! Waarlijk, Ik zeg je: er is op aarde geen tweede die wat betreft geloof
en liefde ook maar op jou lijkt! Henoch is groot in liefde en deemoed en heeft daarin
De Huishouding van God deel 1
327
reeds hier de onsterfelijkheid gevonden; maar hij die door de dood het leven
verwerft, is groter dan degene die het verwerft door het leven zelf, - hij die zijn
leven laat voor het welzijn van zijn broeders en vaderen, is groter dan degene die
slechts door levende woorden uit Mij streeft het op te wekken. Want het is
gemakkelijker anderen te onderwijzen, dan voor anderen zijn leven te laten.
[12] Waarlijk, waarlijk Ik zeg je Abedam: wie ooit in Mijn naam en op Mijn woord
de dood van zijn lichaam vinden zal, die heeft met grote kracht als held het eeuwige
leven naar zich toe getrokken en is volkomen n met Mij geworden!
[13] Maar, Mijn lieve, sterke Abedam, zie, de tijd om in Mijn naam of door Mijn
woord de lichamelijke dood te sterven, is nog niet aangebroken en daarom zal je
onwankelbare wil je als een volledig volbracht werk aangerekend worden; want
jijzelf hebt het in je hart als vanuit jezelf in geloof, vertrouwen en alle liefde tot Mij
zo goed als volledig volbracht. En daarom heb je Mij dan ook reeds helemaal
gevonden en zul je van nu af aan voor eeuwig nimmermeer van Mijn zijde wijken!
[14] Maar zie nu ook, lieve Abedam, dat Ik immers nog andere middelen heb om de
zwakke vaderen uit de nood te bevrijden en Ik kan daarom het in de daad omzetten
van je offer gemakkelijk ontberen! Wees gezegend, Abedam, dat je Mij getrouw in
je hart een dergelijk offer hebt gebracht! Ik zeg je, jij hebt Abel overtroffen, die
werd slechts eenmaal gedood, terwijl jij in Mijn naam duizend doden niet schuwde;
daarom zul je duizendvoudig in Mij leven!
[15] Opdat je echter ook een woord van Mij zult ontvangen om overeenkomstig
jouw wil iets in Mijn naam te doen, moet je naar Henoch gaan en hem verzoeken bij
Me te komen; want Ik heb hem iets te zeggen dat noodzakelijk is voor alle vaderen.
Want als hij Mij liefheeft, moet hij immers voor alles naar Mij toe komen, opdat Ik
hem dan pas volledig op kan nemen en hij dan n zal worden in de liefde tot Mij en
alle leven dat daaruit voortvloeit, zodat hij pas daardoor een held zal worden zoals
jij, om dan in het aangezicht van de vaderen Mijn wil te voltrekken. Amen."
[16] En Abedam ging naar Henoch toe en deelde hem de wil van Asmahal mee.
[17] En Henoch begaf zich onmiddellijk naar Asmahal en zei: "O Heer, zie mij,
allerzwakste, aan en iedere vezel van mijn machteloze wezen zij aan Uw wil, mijn
God en mijn Heer en mijn meest heilige eeuwige Vader, voor eeuwig onderdanig!
Amen." [18] En Asmahal greep Henochs rechterhand en zei toen hardop tegen
hem: "Henoch! Hij die uit het niets jouw hand heeft geschapen, sterkt haar nu in het
aangezicht van de vaderen. Ga nu naar de 'Verdorde aardhand' toe en verlevendig
deze dode hand, opdat zij een gemakkelijke brug voor ons zal worden en tot een
geffend pad naar diegenen die onze hulp het meest nodig hebben; want niet voor de
gezonden, maar omwille van de zieken ben Ik in jullie midden! Amen."
[19] En Henoch ging dadelijk naar de rotswand toe en gebood hem te wijken en tot
een geffend pad te worden voor degenen die daar beneden smachtten en het meest
hulp behoefden.
[20] En zie, onmiddellijk stortte de wand ineen en het geffende pad was klaar!
[21] Toen werden alle vaderen door een diepe en eerbiedige schroom voor
Asmahals oneindige macht gegrepen. Maar Asmahal bracht hen weer tot leven en
De Huishouding van God deel 1
328
meteen begonnen zij in hun harten God te prijzen en zij loofden Zijn naam vanwege
zo'n grote wonderdaad en reisden toen getroost verder.
Hoofdstuk 124: Adam vraag naar de kinderen van middernacht
[1] De vaderen bereikten nu zeer spoedig het uitgestrekte woongebied van de
middernacht. Volgens de traditie werd dit door Adam en vervolgens door alle
kinderen van de hoofdstam gezegend, waarna allen gingen zitten voor een korte
rust. [2] Maar toen zij daar reeds bijna een half uur hadden gerust, zie, toen
begonnen allen zich hogelijk te verwonderen dat gedurende deze tijd ook niet n
kind uit middernacht zich vertoond had. En weldra riep Adam Henoch bij zich en
vroeg hem naar de oorzaak, zeggende:
[3] "Henoch, jij, die voor ons aller ogen zo door Asmahal werd gesterkt dat de
'Verdorde aardhand' zich wel moest buigen voor de ademtocht van jouw woord, zie,
er zijn hier geen kinderen! Waar zijn ze naartoe?
[4] Heeft de ineen stortende rotswand hen misschien begraven en zodoende allen
tezamen gedood? Of zeg me, indien je dat mogelijk is, waarheen zijn zij getrokken
of wat zou er met hen allen gebeurd kunnen zijn?
[5] Want zie, de omgeving ziet er werkelijk uit alsof een smadelijke dood pas
kortgeleden een algemeen oogstfeest onder hen gehouden heeft!
[6] Ik zou Asmahal (de Heer) wel daarnaar willen vragen; maar waarachtig,
daartoe ontbreekt mij, evenals menig ander, geheel en al de moed. Want als ik
bedenk wie er achter Asmahal verscholen is en ook wat en wie ik ben, dan
weigeren mijn tong en mijn longen onmiddellijk dienst en ben ik nauwelijks meer in
staat nog een woord te uiten. Bovendien zegt mijn hart mij ook nog: 'Wat wil je dan
aan de alwetende God vragen alsof er Hem iets niet bekend zou zijn wat er
heimelijk in jezelf omgaat?! Heeft Hij niet van eeuwigheid af aan je gedachten voor
je geordend, allang voordat Hij je vanuit Zijn oneindige liefde en erbarming vormde
tot een tot denken in staat zijnd wezen?! [7] Zie, beste Henoch, daarom kan ik niet
datgene doen wat ik toch zo erg graag zou willen doen! Doe jij daarom hetgeen ik
niet meer kan! Weet jijzelf vanuit Asmahal iets, stel mij en alle overigen daarmee
dan gerust; maar ziet het er in jouw hart net zo uit als in het mijne, wend je dan maar
dadelijk tot Asmahal, - die ons allemaal zeker allergenadigst en vol erbarmen uit
deze grote verlegenheid en van deze angst zal verlossen! Amen."
[8] Nadat Henoch dat van Adam vernomen had, boog hij voor hem en wilde zich
naar Asmahal reppen om Hem te verwittigen van hetgeen Adam zo na aan het hart
lag, want die mensenloze omgeving kwam ook hem uitermate zonderling voor.
Maar hij had nog nauwelijks zijn eerste schrede gezet of Asmahal was hen beiden
al voor en stond, klaar om te spreken, reeds tussen hen in en begon de volgende
woorden tot hen te richten, zeggende:
[9] "O Adam! Geloof je dan in je hart, waarin jouw zeer verzwakte geest woont, dat
de Heer op een koning uit de diepte of op jou lijkt, zodat er dan vele wezens nodig
zouden zijn om Hem te benaderen?! Zie, Ik heb geen bewakers en ook geen
deurwachters nodig en ook geen in volgorde gerangschikte, eerstgeboren
De Huishouding van God deel 1
329
hoofdstamkinderen, via welke iemand pas aan Mij voorgesteld moet worden; ook
eis ik niet dat iemand eerst wel een uur lang plat op zijn gezicht voor Mij moet
liggen, opdat hij daardoor waardig mocht worden dan voor Mij, zijn God en
Schepper, overeind te komen; maar alles wat Ik in liefde verlang, is een getrouw, tot
Mij gekeerd liefdevol en deemoedig, door berouw gelouterd hart en met zo' n hart
hoeft geen mens een omweg voor Mij te maken, omdat Ik zondermeer voor hem
toch altijd al zijn Allernaaste ben en moet zijn! En als het niet zo zou zijn, wie zou
er dan wel in staat zijn ook maar een flits van een ogenblik lang zijn leven te
behouden, omdat immers alle leven het allernaast en allernauwst uit Mij voortkomt
en ook in eeuwigheid nooit ergens anders vandaan kan komen!
[10] Maar als je bang bent om de alwetende God iets te vragen, hoe kan het dan dat
de Alwetende er vervolgens niet tegen opziet jullie ter wille van jezelf zoveel vragen
te stellen, opdat je zult ontwaken?!
[11] Maar Ik denk dat ingeval van onwetendheid de onwetende meer reden heeft
zich met vragen tot de Alwetende te wenden, dan de Alwetende tot de onwetende.
[12] Wanneer Ik jullie, die geen antwoord weten, dus vragen stel, dan zou het ook
niet misplaatst zijn als je Mij vragen stelt over datgene wat je niet weet, maar toch
heel graag zou willen weten! [13] Zie Adam, jouw moeilijkheden zijn Mij zeer goed
bekend! J e vraagt naar de kinderen van middernacht en zou erg graag willen weten
wat er van hen is geworden; op dit moment zeg Ik het je echter niet, maar je moet
hen zoeken en laten zoeken. En als je dan niemand gevonden hebt, kom dan pas bij
Mij en vraag het aan Mij en Ik zal je dan naar de kinderen leiden; want dat wat
verloren is moet eerst gezocht worden! Amen."
Hoofdstuk 125: Adam laat de kinderen van middernacht zoeken
[1] Adam overwoog deze machtige woorden heel goed in zijn hart, en dat was
vervuld van berouwen innigheid toen hij Mij bedankte. Nadien riep hij meteen alle
andere aanwezigen bij zich, uitgezonderd Seth en Henoch en natuurlijk Asmahal,
en zei tegen hen: [2] "Luister al mijn kinderen die door God aan mij zijn gegeven
naar lichaam en ziel, maar ieder met een vrije geest uit God! Wij zijn hier gekomen
met het vurige verlangen om een nieuw, vrij leven te brengen aan deze kinderen die
door de hoge, diepe, huiveringwekkend doorkliefde en zich wijd uitstrekkende
'Verdorde aardhand' wreed van ons waren gescheiden, zodat wij daarlangs niet naar
hen, maar zij ook niet naar ons toe konden komen. Wanneer wij dan af en toe door
de rotsspleten naar beneden keken in de diepe vlakten, dan ontdekten wij niet zelden
dat deze wemelden van kinderen en nog eens kinderen; en als het windstil was kon
Kenans luide stem hen zelfs bekend maken met mijn wil, zodat de oudsten, de lange
omweg niet schuwend, met hun offergaven bestaande uit vruchten nog voor de
sabbat aankwamen en dan voor mijn woning zuchtten, in de hoop dat zij slechts n
ogenblik mij te zien mochten krijgen.
[3] Maar nu ben ikzelf en nog Iemand Anders op een wonderbaarlijke wijze naar
hen toegekomen en zie, - ook niet het geringste spoor van hun aanwezigheid is
ergens te ontdekken!
De Huishouding van God deel 1
330
[4] Vanuit God is het daarom nu mijn wil dat jullie allen van hieruit onmiddellijk
naar alle richtingen gaan en hen een uur lang gaan zoeken. En als je iemand
gevonden hebt, breng hem dan dadelijk hier, opdat hij inlichtingen geven kan over
al de overigen! En heb je niemand gevonden, keer dan vervolgens meteen na het tot
zoeken bestemde uur hierheen terug, opdat wij allen dan een hogere aanwijzing van
de Ene ontvangen mogen wat er te doen valt en er verder moet worden ondernomen!
[5] En nu, haast je en doe wat je te verstaan is gegeven! J ehova's en mijn zegen zij
met jullie allen! Amen."
[6] En dadelijk snelden de ontbodenen ijlings naar alle richtingen en vonden overal
een menigte lege woonhutten met allerlei achtergelaten gereedschap, ook een
menigte loslopende huisdieren en allerlei reeds geoogste en verzamelde vruchten,
maar met dat al geen enkel menselijk oog, laat staan een mens! En toen de zoekers
na ruim een halfuur zoeken niemand konden vinden, begonnen zij naar alle
richtingen luidkeels te roepen en deze of gene wiens naam men kende, bij zijn naam
te roepen. Maar alles was vergeefse moeite; want zij hoorden niets anders dan de
verre tegen de rotswanden weerkaatsende echo van hun eigen geroep en het snel
verklinken en wegsterven daarvan beneden in de diepe, duistere kloven van het
gebergte. [7] Enigen van hen bestegen zelfs een nabijgelegen heuvel om van daaruit
mogelijk ergens een talmende vluchteling te ontdekken. Maar ook dat was geheel en
al vergeefse moeite; want het lukte hun vlijtig spiedende oog niet ook maar een
glimp van een talmend vluchtende broeder op te vangen en ook hun oren konden bij
de meest grote inspanning niets anders horen dan alleen het eentonige, gedempte
geraas van de zich door de diepe dalen neerstortende bergbeken.
[8] En zo verliep het korte uur van hun zoeken en onverrichter zake keerden de
kinderen treurig naar huis, ofwel daarheen waar Adam met smart op hen wachtte,
terug. [9] Toen zij de rustplaats naderden, monsterde Adam de naderbij komenden
zorgvuldig om mogelijk in hun midden een gevondene te ontwaren; maar aan de
steeds dichterbij komenden kon ook steeds beter worden herkend dat zij de enigen
waren die terugkeerden.
[10] Toen werd Adam treurig en begon hardop te wenen en te klagen.
Hoofdstuk 126: Asmahal stuurt Henoch erop uit
[1] En toen de uitgezonden zoekenden onverricht er zake weer waren teruggekeerd
en vertelden hoe zij overal niets dan lege woningen met enige huisraad, met
huisdieren en bijna alle voorraden aan veldvruchten hadden aangetroffen, maar
nergens een spoor van een mens, sloeg Adam zijn handen boven zijn hoofd ineen en
zei luid: [2] "Rechtvaardige, grote, verheven God! Waar hebt U hen heengeleid?
Heeft de aarde hen verslonden, of wat is er met deze kinderen van mij gebeurd?
[3] Zijn zij nog ergens? Of zijn zij totaal uitgeroeid? O God, vol van liefde en
erbarmen, heb medelijden met mij, de zwakke oergrijsaard van de aarde!
[4] Als U hen hebt gedood, kunt U maar beter ook mijn hart doden, opdat het niet al
wegkwijnend deze onverdraaglijk treurige last torsen moet, waaronder het toch al
moet bezwijken, als mij geen licht wordt geschonken over diegenen die door mijn
De Huishouding van God deel 1
331
grote dwaasheid afgescheiden en hierheen gedreven zijn naar dit middernachtelijke
gebied, waarin zij klaarblijkelijk te gronde zijn gegaan!
[5] O Asmahal, Asmahal! Waar bent U, Gij machtige? Kom, o kom; want mijn
geest, die ikzelf vanuit U ben, heeft nog nooit zo naar U, o heilige, verlangd als nu!
[6] O talm niet, maar kom meteen tot mij, zwakke oergrijsaard van Uw uitgestrekte
aarde en sta mij bij in mijn grote angst en zeer grote treurigheid! Amen."
[7] En zie, direct stond Asmahal voor Adam en vroeg hem ernstig: "Adam, jij
blinde, wat wil je dat Ik voor jou doen zal?"
[8] En Adam antwoordde: "O Heer, indien ik blind ben, laat mij diegenen mogen
zien en aanschouwen die op de een of andere manier verloren zijn gegaan!"
[9] En Asmahal antwoordde Adam: "Zie, je hebt je kinderen erop uitgestuurd om
hun broeders te zoeken en zij vonden niemand! Nu wil ik Henoch uitzenden en we
zullen zien of ook hij met lege handen terug zal keren; en als dat zo is, zal Ikzelf als
de laatste boodschapper uitgaan en alle schapen bijeen roepen, en je kunt ervan
verzekerd zijn dat de schapen de stem van de ware herder zullen herkennen en naar
Hem toe snellen en dan vol vreugde om Hem heen dartelen!
[10] En jij, Henoch, haast je nu en roep met luider stem: 'Broeders, luister! J ullie
vader Adam is naar je toegekomen, opdat hij je net als mij vrij zal maken van ieder
juk en je ook een nieuwe machtige brug zal tonen, waarover je langs de kortste weg
naar zijn geheiligde vaderland zult kunnen komen om daar morgen al de heilige,
vrije sabbat van de Heer mee te vieren!'
[11] Laat deze roep driemaal uitgaan! Wie daarna zal verschijnen, breng die
hierheen en op degene die niet zal verschijnen, zal Ik dan pas Mijn stem beproeven
en we zullen dan tellen en zien of er nog iemand zal ontbreken; en dat zal dan tot
een teken zijn waardoor in de laatste tijd van de komende grote droefenis degenen
die zich verlaat hebben zullen worden uitgenodigd in het grote Vaderhuis, waar zij
thuis horen! [12] En nu haast je en handel zoals Ik je heb aangeraden! Amen."
Hoofdstuk 127: De drie zonen van Adam geven gehoor aan Henochs roep
[1] En Henoch ging ijlings op weg en deed wat Asmahal hem had aangeraden.
[2] Toen hij voor de eerste maal riep, verscheen al spoedig een oude zoon van
Adam, die ergens uit een verborgen plekje in de aarde tevoorschijn kroop, en hij
vroeg: "Henoch, zoon van J ared, als ik je goed heb begrepen, dan zal ik je ook
volgen!" [3] En Henoch antwoordde hem: "Zo wil het degene die verlangend op jou
en al je kinderen wacht en je hebt het dan ook goed begrepen!
[4] Maar ik moet nog tweemaal roepen en daarbij zul je je heel goed van de
onmiskenbaarheid van de eerste roep kunnen overtuigen!"
[5] En dus riep Henoch voor de tweede maal. Ook na deze roep verscheen slechts
n oude zoon van Adam en vroeg aan Henoch hetzelfde als de eerste en hij kreeg
een gelijkluidend antwoord, net als de eerste.
[6] En spoedig daarna uitte Henoch de derde roep. Maar ook op deze laatste en
meest luide roep verscheen ook maar n oude zoon van Adam en stelde dezelfde
vraag aan Henoch net als de beide eersten.
De Huishouding van God deel 1
332
[7] Maar Henoch antwoordde hem: "Volg mijn roep en je zult je er spoedig van
kunnen overtuigen vanwaar de roep en de stem tot je oren zijn doorgedrongen!
[8] De stem is weliswaar de stem van Henoch; maar de roep komt van boven!
[9] En vraag nu niet verder, maar volg mij snel en vertel mij ook niet waar jullie
kinderen en vrouwen zijn; want na mij zal dadelijk een andere Roepende komen,
wiens stem al je kinderen en vrouwen als de enig ware zullen herkennen.
[10] Hoewel ook mijn roep een ware roep van boven was, was het echter toch een
vreemde stem die hen riep; daarom hebben ook slechts weinigen daaraan gehoor
gegeven. Maar wanneer er n roep en een en dezelfde stem van de grote Roepende
zal weerklinken dan zal de stem van deze ware roep in de diepten der aarde
doordringen; en er zullen nergens meer doden of levenden zijn die niet dadelijk de
ware stem van de enig ware Roepende als volledig waar zullen herkennen en ook
niemand zal Hem vragen, zoals jullie mij vroegen, maar iedereen zal hoe dan ook
Zijn stem volgen. [11] En laten wij ons nu haasten, want jullie vader ziet verlangend
naar je uit! Amen."
Hoofdstuk 128: Adams vreugde over zijn kinderen Jura, Bhusin en Ohorion
[1] En dus snelden deze vier vlug naar de bekende plaats. En toen Adam Henoch
met de drie oude kinderen naderbij zag komen, begon zijn gezicht iets op te
vrolijken; en ook begon hij Mij te loven en te prijzen en Mij bovenal te danken dat
zijn oog toch nog eenmaal door Mij waardig bevonden was om zijn, na Kan en
Abel, oudste kinderen: J ura, Bhusin en Ohorion te zien. [2] En terwijl Adam in zijn
hart dankbaar zuchtte, waren de vier ook al bij hem aangekomen. En Henoch boog
voor Adam, maar de drie anderen vielen voor Adam neer, zoals zij dat van oudsher
gewend waren. Maar Adam ontbood meteen Seth en zei:
[3] "Seth, mijn zoon, ziehier je oudste broers en nu mijn oudste kinderen! Help hen
op van de aarde en breng ze hierheen aan mijn hart en zeg ook meteen tegen hen:
'De oude vader Adam is geen gebieder meer, maar is nu alleen maar een vader
wiens armen zelfs in staat zouden zijn, Kan liefkozend tegen zijn borst te drukken,
laat staan zijn oudste kinderen en deelgenoten in barre tijden!'
[4] Zeg hen ook dat niet alleen het verloren paradijs weergevonden is, maar
oneindig maal meer, grootser en onuitsprekelijk verhevener en heerlijker! En nu, ga
en handel! Amen." [5] En Seth ging meteen naar hen toe en richtte hen liefdevol op
en bracht het woord van Adam over, waarop de drie oude kinderen van vreugde
begonnen te wenen. En J ura zei tegen Seth: "0 mijn geliefde broer! Wat ben ik
onuitsprekelijk gelukkig, evenals als wij alledrie, dat wij jou en onze zo innig
geliefde vader nog een keer mogen zien!
[6] Kijk eens, lieve broer, hoe oud en uitgeput wij zijn geworden sinds de lange tijd
van onze verdiende verbanning!
[7] O Gij grote J ehova, dank, ja eeuwige dank alleen aan U; want U hebt het beslist
zo teweeggebracht en het hart van onze innig geliefde vader vermurwd, zodat wij
hier nu weer in zijn genade opgenomen worden. [8] Daarom, eeuwige dank en prijs
De Huishouding van God deel 1
333
aan U, O J ehova! En ook dank aan jou, lieve broer! Breng ons nu naar onze oude
vader toe!"
[9] En Seth leidde hen daarheen en Adam zegende hen en drukte hen toen aan zijn
hart en zei helemaal ontroerd: "O mijn kinderen, hoe gelukkig is jullie vader Adam
nu! [10] O Asmahal! Waar is degene die U zou kunnen prijzen; want Uw goedheid
is oneindig en Uw grote liefde duurt eeuwig voort!"
[11] Toen Adam enigszins van zijn liefde was bijgekomen, kwam Asmahal
dadelijk naar hem toe en zei: "Adam! Kom je er nu achter wat meer waard is: de wet
of de liefde?" [12] Maar van ontroering kon Adam niets anders zeggen dan: "O Gij,
wiens naam mijn tong niet meer durft uit te spreken, Gij zijt meer, ja oneindig maal
meer dan alle eeuwigheden bij machte zijn te begrijpen! Daarvoor zij aan U alleen
mijn dank, lof, roem, prijs en al mijn eeuwig U aanbiddende liefde! Amen."
Hoofdstuk 129: Asmahals rede over het wezen van Jehova
[1] Na deze woorden van Adam ging Asmahal direct naar het drietal toe en sprak
als volgt tegen hen: "Luister, jullie drien, - J ura, Bhusin en Ohorion!
[2] Wie is er zo kleinmoedig als een vlieg en vol vrees als een duif en angstig als
een veldmuis, waardoor hij bij de meest voorzichtige toenadering op - en wegvliegt
en bij het geringste geruis in de struiken van het woud vlucht en als er ergens een
paar steensplinters in het dal neerkomen, zich vol angst verstopt in de spleten van de
aarde?! [3] Denk je dan dat J ehova dadelijk klaar staat om Zijn kinderen te doden
als Hij ergens een paar stenen over elkaar laat vallen?!
[4] Als Hij vreugde zou beleven aan het doden, zou Hij dat reeds van eeuwigheid af
aan hebben gehad; en zou Hij op deze manier een vriend van de dood zijn, waarlijk,
je kunt ervan verzekerd zijn, dan zou Hij ook heel beslist niet alleen geen aarde,
geen maan, geen zon en geen sterren met al hun grote scheppingswonderen
geschapen hebben, maar ook niet eens een zonnestofje!
[5] Maar omdat J ehova - zoals je aan alles wat je omringt kunt zien - dat niet is,
maar juist het meest volslagen tegendeel daarvan en dus de grootste vriend van het
leven, ja nog meer, dat Hij geheel alleen het meest eeuwige en in wezen het leven
Zelf is, want alles wat door Zijn adem leeft, leeft vanuit Hem - daarom is Hij ook de
eeuwige liefde Zelf en trekt daarom eeuwig al Zijn werken alleen maar naar Zich
toe en alle schepselen hebben hun wijze ordening, maar de kinderen zijn vrij in hun
doen en laten en zijn door niets gebonden, behalve dat zij leven moeten en wel
omdat J ehova een vriend van het leven, maar niet van de dood is -, daarom
behoeven vooral Zijn kinderen niet bevreesd te zijn snel gedood te worden, in het
bijzonder niet diegenen die zoals jullie, de uitermate goede, grote, heilige J ehova
getrouw liefhebben en alle hoop op Hem hebben gevestigd! [6] Wees daarom nu vol
goede moed en koester geen dwaze vrees meer; want zou J ehova je hebben willen
doden, hoe had je dan zo oud kunnen worden als je nu al bent?!
[7] Maar eens zal er nog een tijd komen waarop jullie nakomelingen tot aan het
einde van hun lichamelijke proefleven op aarde nooit meer zoveel jaren zullen tellen
als jullie, en er zullen nog velen onder hen zijn die J ehova nog veel meer zullen
De Huishouding van God deel 1
334
liefhebben dan jullie nu. J a, in die tijden zullen door J ehova zelfs zuigelingen aan de
moederborst van hun ouders worden weggenomen en deze ouders zullen daarover
zeer treuren en in hun droefheid toch J ehova's lof zingen en Hem alles offeren en
daarbij niet zoals jullie denken dat J ehova iemand is die plezier heeft in doden!
[8] Zie, dat was een grove fout van jullie; scherp in de toekomst je vertrouwen en
laat je liefde tot J ehova groeien, dan zullen jullie met vaste voet over brandend
wereldpuin lopen! Want machtig is de arm van J ehova, en aan degenen die Hij
vastgrijpt en leidt, zullen te gronde gaande werelden niet bij machte zijn enig kwaad
te doen, evenmin als de macht die Hij tot een bestemde tijd prijsgaf om haar eigen
vrijheid te beproeven, en dat is de welbekende macht van de slang.
[9] Blijf nu hier een korte tijd in vrede wachten tot Ik terugkom; want nu vertrek Ik
als laatste bode om jullie kinderen te halen en hen allemaal hiernaartoe te brengen,
opdat ook zij zullen ervaren en erkennen, hoe buitengewoon goed en vol van liefde
de door jullie zo dwaas gevreesde J ehova is!
[10] J a, Gods grimmige toorn is vreselijk! Dat is een eeuwig vuur dat nimmer dooft;
maar God heeft desalniettemin toch al Zijn macht in de liefde gelegd en in geen
geval in Zijn grimmige toorn die voor eeuwig ondergeschikt is aan de eeuwige
liefde en die alleen is het eeuwige, meest vrije leven in Hem!
[11] Overdenk dat ondertussen, tot ik terugkom! Amen."
Hoofdstuk 130: Asmahals Vaderroep tot de kinderen van middernacht heeft
succes
[1] En terstond verliet Asmahal het gehele gezelschap en snelde heen als een
vurige bliksemstraal.
[2] En toen Hij uit het oog was verdwenen begon iedereen in zichzelf de grote God
te prijzen. De drie oudste kinderen richtten het woord tot Adam en vroegen hem:
[3] "O goede, achtenswaardige vader! Zie, de woorden van deze jonge mens die
zojuist zo snel wegging hebben ons enerzijds buitengewoon goed gedaan; anderzijds
was toch weer hun onbegrijpelijke verhevenheid als een uitslaande brand die in staat
zou zijn de gehele aarde in vuur en vlam te zetten! O vertel ons, wie is deze mens en
waar komt hij vandaan; want dergelijke woorden zijn nog nooit tot onze oren
doorgedrongen. Eerlijk waar, deze mens kan onmogelijk van deze aarde zijn!
[4] Als het mogelijk zou zijn, O vader, laat ons dan niet in het ongewisse! Uw wil
geschiede! Amen." [5] En Adam antwoordde: "O kinderen, denk na; Hij heeft het je
al zo goed als Zelf gezegd! Voor de rest, wacht op Hem! Amen."
[6] En alle drie dankten Adam en begonnen daarna alles te overdenken, maar zij
konden niets passends vinden waarmee zij hun harten tevreden konden stellen. De
ene hield het op de engel die na de vlucht in het land Euehip aan Abel het
vlammende zwaard overhandigde, de andere hield het op de geest van Abel zelf en
de derde twijfelde welke mening hij zou onderschrijven. En zo was er een grote
stilte ingetreden onder allen die hier bijeen waren, - deels omdat iedereen in
voldoende mate met zichzelf bezig was en deels in afwachting om misschien iets
van Asmahals roep op te kunnen vangen door zeer ingespannen te luisteren. Maar
De Huishouding van God deel 1
335
daarop wachten was ijdel en geheel vergeefs; want Asmahal wist wel wat Hij deed
en ook hoe, en het was voor Hem niet nodig om als een balkende ezel te
schreeuwen, want Hij hoefde Zijn machtige woord alleen maar in de harten van
degenen die zich uit angst hadden verstopt, te laten weerklinken. En zij die zich
hadden verborgen hoorden deze heerlijke roep heel goed in zichzelf, zodat er niet
n achterbleef, maar allen, groot en klein, oud en jong haastten zich naar de grote
innerlijke roepstem en ieder van hen herkende Hem als Diegene die hen tevoren in
stilte in hun harten had geroepen. [7] In drie minuten was Asmahal omringd door
zevenmaal honderdduizend mensen, die Hij meteen met Zijn hand zichtbaar
zegende en vervolgens hen allen onmiddellijk naar Adam bracht.
[8] Toen Adam met de overige kinderen die grote, onafzienbare volksscharen
naderbij zag komen met Asmahal aan het hoofd, werd hij geheel met stomheid
geslagen en kon geen woord meer over zijn lippen krijgen. (9 aug. 1841)
[9] Zelfs Henoch kwam deze buitengewone expeditie zo overweldigend
wonderbaarlijk voor, dat hij zichzelf helemaal niet meer kon beheersen. Daarna zei
hij bij zichzelf: "Zijn er dan zoveel kinderen in de middernacht?!
[10] Wanneer meer dan drievierde deel daarvan niet pas geschapen werd, dan weet
ik in alle ernst tenslotte niet waar ik aan toe ben; want ik droom, of ik moet er
honderd voor n aanzien! Want hier bevinden zich net zoveel mensen als er zand in
de zee en gras op het oppervlak van de aarde is!
[11] O Asmahal, wie kan U in eeuwigheid ooit begrijpen?! In elk van Uw woorden
bent U oneindig en Uw ademtocht beweegt werelden, zoals de mijne een
onuitsprekelijk kleine hoeveelheid zonnestofjes beweegt over het oppervlak van
mijn onmachtige hand. U kijkt de zon en alle lichtende sterren aan en zij sidderen
van onbegrijpelijk verheven eerbied en stralen dankbaar op de kleine aarde de
heerlijke, hoewel slechts doffe weerschijn van de oneindige mildheid van Uw oog.
En Uw oren horen - zoals de mijne een naderende donder horen reeds de begeerten
en meest bescheiden wensen van die wazig waarneembare wezens, die misschien
pas bij toekomstige nieuwe scheppingen uit U voort zullen komen. En het
ademzuchtje van het totaal onzichtbare, kleinste straaldiertje in een meest ver
verwijderd universum wordt door U net zo waargenomen als mijn oor nauwelijks
het razen van een orkaan verneemt. Maar wat een verschil is er in het horen zelf!
Voor U is alles de zuiverste harmonie, - voor mij is alles een verwarde chaos!
[12] Voor U is ieder klaterend geluid van een ergens opborrelende bron een tot in de
essentie begrijpelijk woord. U verstaat het zachte wuiven van het gras en de klacht
van een vallend blad gaat niet onbegrepen aan Uw oor voorbij.
[13] U hoort de grote lofzang van de ruisende wind en die van de woedende zee
blijft U niet vreemd; en toch let U op het wormpje in het stof alsof U niets anders
hoorde dan alleen maar het meest zwakke geklaag van het bestofte wormpje!
[14] O Asmahal, Gij grote, verheven, heilige, meest liefdevolle, boven alles meest
machtige God en Heer! Een eindige geest zal U nooit begrijpen en iedereen die U
zal willen doorgronden, zal zich verliezen in de eeuwige nacht van Uw macht! J a,
reeds een dauwdruppel zal hem in zijn talloze, bodemloze diepten verzwelgen en de
De Huishouding van God deel 1
336
verslondene zal zich nimmer meer terugvinden in de eindeloze oceaan van een
dauwdruppeltje en zijn talloze wonderen!
[15] Daarom wil ik mijn leven lang niets meer onderzoeken, maar U, 0 mijn God,
alleen nog maar beminnen en bij iedere groei in wijsheid in alle liefde en deemoed
mijn nietigheid bekennen en zeggen: 'Tot daar en in geen geval verder!' Want iedere
hartklop moet ondergeschikt zijn aan Uw wil; want wie is levend vergeleken bij U,
omdat U alleen het leven Zelf bent?!
[16] Ik leef slechts voor zover ik U liefhebbend beleef; daarom bestaat er voor mij
niets levends dan alleen U! Of zijn niet alle dingen voor mij als waren zij dood?! Of
leeft voor U de dode steen niet meer dan voor mij de meest beweeglijke vogel?!
Want de steen is niet sprakeloos voor U; maar wat betekent het opgewekte gesjirp
van een krekel voor mij?! [17] Daarom is voor de levende alles levend en voor de
dode alles dood! Laat dat genoeg zijn! Amen."
Hoofdstuk 131: Adams vreugde en dank. De vraag van de weetgierige Jura aan
Asmahal
[1] En nadat Henoch dit opmerkelijke zelfgesprek beindigd had, was Asmahal
met Zijn geweldige vangst ook bij het met stomme verwondering geslagen
gezelschap aangekomen.
[2] Toen hij nu, op zo'n dertig passen van Adam verwijderd, pal voor de wachtenden
was aangekomen, gebood hij de grote schare te gaan zitten en ging vervolgens naar
Adam, die zich nog niet van zijn sprakeloosheid had hersteld, en zei tegen hem:
[3] "Adam, word wakker en zie wat de stem van de ware Roepende vermag en tel en
controleer dan of niemand ontbreekt, - maar zegen hen allen vooraf, amen."
[4] Adam stond op en zei met een geheel door wroeging verteerd hart: "Asmahal,
laat mij alleen dat laatste in Uw naam doen! Want wat U, o Heer, geteld hebt,
daarvan is de maat zeker altijd meer dan vol; want U bent immers altijd eeuwig en
oneindig, en wat U doet is immers ook steeds welgedaan!
[5] Ik en al mijn door U aan mij geschonken kinderen kunnen nu niets anders doen
dan U loven en prijzen! O Heer, neem onze harten als warme woorden vol dank en
liefde voor U, genadig op en doe met ons allen naar Uw welgevallen! Amen."
[6] En Asmahal riep J ura, Bhusin en Ohorion bij zich en zei tegen hen: "Luister!
J ullie vader is reeds bijna twee uur hier bij je en nog niemand heeft hem een
versterking gebracht; zend daarom boden naar huis en laat een voldoende
hoeveelheid van allerlei vruchten, brood, melk en honing halen, zodat er genoeg is
voor allen die hier aanwezig zijn! Ga nu en handel! Amen." [7] J ura liet meteen zijn
twee broers gaan; maar hij bleef nog even bij Asmahal en vroeg Hem:
[8] "Machtige jongeling! Kun je mij niet zeggen wie je bent en vanwaar je komt? Is
Adam ook jouw vader? Of is er soms op deze wijde aarde een nog machtiger
hoofdstamvader dan onze vader Adam, aan wiens woord eens ook de zon en de
maan gehoorzaamden?
De Huishouding van God deel 1
337
[9] Maar omdat hij eens voor J ehova ten val kwam, is zijn macht ook gevallen en
zijn wij allen nu dienaren van de zwakte en zijn nooit meer in staat om ons uit onze
onmacht te verheffen.
[10] Maar jij bent bekleed met macht zoals Adam dat was voor zijn val voor J ehova;
daarom kun je mij wel zeggen wat ik je vraag, - maar alleen als je het wilt! Amen."
[11] En Asmahal antwoordde: "J ura, je bent een goed mens en je vraag is billijk;
maar denk er bij jezelf over na, welk nut het voor jou zal hebben als je dat weet of
als je het voorlopig niet weet! [12] Een onwaarheid uit Mijn mond is onmogelijk en
voor de waarheid ben je in je hart nog niet rijp, zonder die rijpheid zou zij je doden;
heb daarom geduld tot je rijp bent en bemin en vrees God, dan zul je in je hart een
antwoord krijgen ten aanzien van Degene die je dit nu aanraadt!
[13] Maar weet dat Ik in geen van jouw vragen pas en daarom is elk vermoeden van
je onjuist; maar word rijp, dan zul je een groot licht zien, hetwelk een licht is van
alle lichten! [14] Ga jij nu ook en doe net als je broers! Amen."
[15] En J ura ging en liet met de anderen op bevel van Asmahal rijkelijk spijs en
drank brengen.
[16] Toen nu de kinderen van middernacht, rijkelijk met dat alles beladen,
terugkwamen en dat voor Adam en de overige kinderen neerlegden, ging Asmahal
erheen, zegende alles en gebood allen ervan te eten en Zelf ging Hij bij de laatste
mand zitten en at voor de eerste keer met hen mee.
[17] Maar Adam zei nu: "O Asmahal! Hoe kunt U nu bij de laatste mand gaan
zitten, - U komt toch de eerste plaats toe, voor alle anderen!"
[18] Asmahal antwoordde: "Adam! Waar is de eerste plaats en waar is de laatste?!
- De deemoed komt toch op de eerste plaats! Weet je dan niet, dat waar de Eerste is
gaan zitten ook Zijn plaats aan Hem gelijk is?! - Maak je daarom geen zorgen over
Mijn plaats, maar geniet nu zonder zorgen! Amen."
Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheiden-
heid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahal. Het ware gebed
[1] En Adam stelde zich tevreden met dit antwoord en alle kinderen met hem. En zo
begon, na gedane innerlijke, geestelijk ware dankzegging een ieder naar behoefte en
smaak te eten en te drinken.
[2] Nu deed zich het geval voor dat Abedam, J ura, Bhusin en Ohorion niet durfden
deel te nemen aan de maaltijd en ook Methusalah met zijn zoon Lamech durfden
niet, en Adam noch iemand anders van de hoofdstamkinderen nodigden hen daartoe
uit. Al spoedig wendde Asmahal Zich tot hen en vroeg hen:
[3] "Waarom eten en drinken jullie dan niet met ons mee?"
[4] Zij antwoordden: "O machtige Asmahal, hoe kunnen wij het wagen daaraan
deel te nemen?! Zie, waar de oerstamvader eet, welke vermetelheid zou dat
onzerzijds zijn met hem in de mand te grijpen en mee te eten en uit de beker te
drinken, die de verheven mond van de hoge vader heeft beroerd!
[5] Het is voor ons immers zondermeer al de grootste zaligheid, vreugde en
bevrediging, dat wij mogen toezien hoe de verheven vaderen zich onbekommerd
De Huishouding van God deel 1
338
versterken. Daarom, O Asmahal, maak je geen zorgen om ons; want wij hebben nu
immers een grote portie van hetgeen ons boven matig versterkt! Maar ontvang onze
liefde en dank voor je weldoende bezorgdheid om ons! Amen." [6] En Abedam
voegde er tenslotte nog aan toe: "En, O grote, almachtige Asmahal, onder ons
gezegd, in mijn allergrootste eerbied en liefde vol voorgevoelens ten opzichte van
U: in Uw nabijheid en nu in Uw niet te begrijpen tegenwoordigheid, wie zal, wie
kan daar verhongeren?! U bent toch Zelf de eeuwige verzadiging voor alle dingen!
[7] O Asmahal, U hebt mij reeds voor de hele eeuwigheid verzadigd; en wie zich
voortaan aan U zal verzadigen, zal in alle eeuwigheid geen honger en dorst meer
hebben! Daarvoor alleen aan U dank en liefde! Amen."
[8] Toen Asmahal deze verontschuldiging had gehoord, sprak hij tot het viertal:
"J ullie hebben juist gesproken en de zin van je woorden heeft Mijn hart goed
gesmaakt; ieder van jullie woorden was terecht en jouw uiteenzetting, Abedam, is
waar tot in eeuwigheid: maar, Mijn lieve vrienden, nu zijn jullie nog op de aarde en
je hebt een lichaam dat aan de aarde toebehoort; daarom is het ook nodig om je met
mate met spijs en drank te versterken! [9] Of Adam hier nu ook eet en drinkt, wat
voor een onderscheid is er dan tussen Adam en Mij?!
[10] Wanneer Ik nu tegen jullie zeg: 'Kom hier en eet!', wie zal jullie dan van de
maaltijd weren, als Ik je daartoe uitnodig?!
[11] Kom daarom hier en ga naast Mij zitten en eet en drink zonder schroom; want
dadelijk zullen de eersten de laatsten zijn en de laatsten zullen de eersten zijn!
Amen." [12] En toen het viertal deze woorden had gehoord, bogen zij voor de
vaderen, prezen God en gingen tenslotte vol vreugde en zaligheid naast Asmahal
zitten en aten en dronken.
[13] Samen met Adam verheugden zich ook alle stamvaderen; behalve J ared,
Mahalalel en Enos, want zij waren zo aangedaan door de edele daad van Asmahal,
dat zij niet bij machte waren zich nu te verheugen. Zij wisten niet of zij iets aten of
dronken; wie er had gesproken en wat, dat hoorden zij ook niet; en dat het viertal
mee at, zagen zij niet; want deze grote daad van Asmahal had, zoals nog geen
vroegere, hen zo te zeggen volslagen stom gemaakt, - in welke verstomming zij lang
bleven.
[14] Henoch weende van vreugde en overweldigend grote liefde voor Asmahal en
kon zich tenslotte niet meer inhouden; hij stond op en snelde naar Asmahal toe om
daarna voor Asmahal zijn in vervoering gebrachte hart uit te storten.
[15] Toen Asmahal merkte - wat voor Hem nu eenmaal niet moeilijk was -, wat
Henoch bewoog, kwam Hij de met liefde vervulde tegemoet en zei:
[16] "Waarlijk, Mijn geliefde Henoch, wie zoals jij tot Mij zal komen, die zal het
ook beleven dat Ik dadelijk op zal staan en hem meer dan halverwege tegemoet zal
komen! [17] Waarlijk, Ik zeg je: nu heb je het leven gevonden en alle dood is uit je
geweken! J ouw ogen zullen de dag des doods nimmer aanschouwen; ja, jouw liefde
heeft zelfs je vlees overwonnen en het heeft zich met onsterfelijkheid gevuld, en
zoals je nu bent en leeft zul je voortaan ook zijn en eeuwig leven!
De Huishouding van God deel 1
339
[18] Zie, diegenen die uit jou voort zullen komen, zullen het zijn die Ik zal
behouden tot aan het einde van alle tijden en voor jouw stam zal eens de grote
belofte in volledige vervulling gaan! Amen."
[19] En toen Henoch deze woorden had gehoord, brak zijn hart en wel zodanig dat
hij niet in staat was ook maar enig geluid over zijn lippen te krijgen.
[20] Asmahal sterkte hem en zei: "Geliefde Henoch, wees kalm en de volle vrede
zij met jouw geest! Ik weet wat je Mij nu wilt zeggen.
[21] Waarlijk Ik zeg je: wie zo bidt en dankt zoals jij nu met de gehele
boetvaardigheid van je hart, die is het die in de geest en in alle waarheid bidt.
[22] Wie nog kan bidden en danken met zijn mond, in diens lichaam klopt nog een
hart waarvan_ de vezels nog overal aan de takken van de wereldboom hangen, en
als er dan een wind komt die aan de takken van de bomen van de wereld rukt, wordt
ook het hart meegetrokken. [23] Maar een hart als het jouwe heeft zijn thuis volledig
gevonden en wanneer de winden komen is het rustig en bekommert zich niet om de
wereld; maar het is juist daarom ook vrij om de Heer boven alles lief te hebben en al
het andere alleen uit de Heer!
[24] Wie op zo'n manier liefheeft, die bemint op de juiste wijze en de Heer zal voor
altijd met hem zijn! Amen."
Hoofdstuk 133: Asmahals belofte aan Henoch
[1] Na deze woorden kwam Henochs tong weer los, en wel zodanig dat hij zonder
moeite de navolgende woorden tot allen begon te richten: [2] "O lieve vaderen en
ook jullie, mijn geliefde kinderen, zie mij aan en verwonder je in hoge mate over
mij, zwakke, die nu sterk is geworden in de Heer die mijn God en jullie God is, mijn
allerliefdevolste Vader en jullie meest liefdevolle Vader, mijn alles en jullie alles, ja
mijn vrije, eeuwige leven zo goed als dat van jullie! Zie mij aan en verbaas je over
mij; want ik heb een zodanige genade gevonden in de ogen van God, die mijn enige,
grootste liefde is, dat Hij mijn stam heeft gezegend voor de grote belofte tot aan het
einde aller tijden! J a nog eenmaal roep ik: zie mij aan en verwonder je in hoge mate
over mij, want ik werd nu bestendig gemaakt en aangedaan met een onsterfelijk
lichaam, zodat zelfs mijn vlees in eeuwigheid nooit zal vergaan!
[3] O vaderen en kinderen! Dat heeft de Heer nu in aanwezigheid van jullie allen
aan mij gedaan. J ullie weten allemaal dat wij voor iedere dag een steen neerlegden
en ook een wanneer de maan vol was; en als een jaar verstreken was, dan droegen
wij de dag - en de maanstenen op een hoop bijeen en richtten daardoor voor ieder
jaar een blijvend gedenkteken op. Zie, dit hier is meer dan een dag, een maan, een
jaar; veroorloof mij daarom hier op de plaats waar ik nu sta, op de meest waardige
wijze een groot gedenkteken op te richten voor de Heer, die ons in de persoon van
Asmahal zo heerlijk, wonderbaarlijk en liefdevol heeft bezocht, die nu in ons
midden is en tot aan het einde aller tijden bij ons zal blijven; ja voor alle
eeuwigheid! Reeds nagenoeg het derde deel van de dag gaat Hij, ons zo
buitengewoon liefdevol leidend, te midden van ons met ons mee en nog is het
niemand ingevallen Hem daarvoor groter lof te betuigen dan de lof die wij onderling
De Huishouding van God deel 1
340
aan elkaar betuigen. O vaderen en kinderen, wij nodigen alle kinderen uit voor de
offerande die wij de Heer op de sabbat van morgen willen brengen! Zie, zie, de Heer
liet niet op Zich wachten en kwam vandaag naar ons toe en was gisteren bij ons en
is nu in ons midden! Maar wat is meer, - de Heer of de sabbat?!
[4] Waar de Heer is, daar is met Hem ook de sabbat! O vaderen en kinderen, daarom
wil ik nu hier voor Hem, die te midden van ons is, een altaar bouwen en daarop voor
Hem een offer aansteken; want alleen Hem komt alle liefde, alle dank, alle prijs, alle
lof, ieder offer en onze aanbidding toe!
[5] Kinderen, ga en breng mij vlakke en schone stenen en help me hier een altaar te
bouwen en haal dan voor mij een brandoffer; laat het een zeven maanden oud lam
zijn en zuiver cederhout om te branden! Ga en doe het vlug!
[6] Gij, mijn boven alles geliefde, heilige Asmahal, zult het toch genadig als een U
welgevallig offer aannemen en het in Uw oneindige liefde door de vingers zien, dat
ik gedreven door mijn liefde tot U, dit nu doe?
[7] Wat zijn hemel en aarde tegenover U en wat is de armzalige sabbat?! Waar U
woont en aanwezig bent is toch immers de gehele eeuwigheid en de hele
oneindigheid aanwezig, ja de meest oneindige heerlijkheid, de heiligheid van alle
hemelen, zonnen en werelden!
[8] U hebt ons weliswaar verboden U eerder in het openbaar bekend te maken dan
wanneer het U zou behagen, maar mijn al te grote, machtige liefde tot U, die uit U
in mijn hart kwam, gebood mij dat nu onvermijdelijk te doen. Want zij riep:
[9] 'Zie, Henoch, met dit gemakkelijke gebod beproefde de Heer slechts de kracht
van je liefde! Zolang de liefde nog gematigd is, ben je wel in staat een dergelijk
gebod te houden; maar is zij eenmaal in de hoogste graad ontbrand, dan gaat zij alle
perken te buiten, maakt zich bekend en loopt in alle haast het voorwerp van haar
liefde in de armen.' - En U, die zo innig en nu door mij en ons allen boven alles
wordt bemind, U die het Zelf bent, zult toch immers mij mijn fout vergeven,
namelijk die waar ik niets aan kan doen omdat de liefde mij zo machtig heeft
aangegrepen dat ik er niet omheen kon U voor het volk hardop mijn liefde te
bekennen! [10] O Asmahal! Ontvang genadig van mij en van ons allen hetgeen wij
U brengen willen en wijd en zegen het altaar, dan zal het voor alle tijden der tijden
gezegend en gewijd zijn! Amen."
[11] Na deze woorden van Henoch stond Asmahal nog eens op en sprak de
volgende woorden tot alle vaderen en kinderen:
[12] "Luister, zo is het; Henoch bewandelt de juiste weg! Wie aldus wandelt, zoekt
de kortste weg om bij het voorwerp van zijn liefde te komen. Waarlijk, degene die
niet zo wandelt, zal moeilijk tot Mij geraken en Ik zal hem niet tegemoetkomen!
Maar wanneer iemand de liefde heeft en deze zijn hart in haar macht heeft, zal hij
dan niet de dagen tellen die nodig zijn om bij het voorwerp van zijn liefde te komen,
of zal hij niet ieder ogenblik voor geheiligd houden om meteen op het voorwerp dat
zijn liefde opgewekt heeft, toe te snellen?!
[13] Zie, waar is de sabbat van de beken en de rivieren? Is hij niet in de zee zelf? En
eerder is er geen rust en geen sabbat. Maar heeft een beek de zee bereikt of heeft de
zee zich tot haar uitgestrekt, zal dan de beek, wanneer zij de zee bereikt heeft, niet
De Huishouding van God deel 1
341
meteen tot rust komen?! Of zal zij, indien de zee haar tegemoet kwam, daar tot de
volgende morgen mee wachten?!
[14] Dus zeg Ik hier: Ik kwam naar jullie toe; behalve Henoch, kwam niemand Mij
tegemoet. Ik gaf je een gebod; uit vrees Mij te verliezen heb je het gehouden, zonder
te bedenken dat de ware, reine liefde nooit iets heeft te verliezen en wel het
allerminst bij Mij. [15] J ullie hebben het verschil tussen Mij en jezelf slechts vaag
herkend; maar Henoch heeft Mij herkend. Daarom zegen Ik het offer van je hart en
wijd het altaar dat je voor Mij opricht, geliefde Henoch! Zie, op deze plek zal eens
je geslacht worden gered van de vloedgolven der zonde en een nakomeling van jou
zal dit altaar weer oprichten en Mij daarop een dankoffer brengen! En wees daarom
gezegend voor alle tijden! Amen."
Hoofdstuk 134: Asmahals gelijkenis over de liefde
[1] Na deze woorden van Asmahal, die ook door Enos, Mahalalel en J ared zeer
goed werden begrepen, stond ook Adam samen met alle overigen op en wilde zich
naar Asmahal reppen, gedeeltelijk uit een grote eerbied die de overhand had,
gedeeltelijk echter uit de met eerbied steeds verbonden liefde, die in het bijzonder in
de tegenwoordigheid van de Eerbiedwaardige zelden afwezig is. Maar Asmahal
beduidde hun op hun plaats te blijven en zei het volgende: [2] "Luister. Ik zal jullie
een gelijkenis vertellen; deze moet je beoordelen! En zij luidt als volgt:
[3] Wanneer de zon op een goede aardbodem schijnt, dan vormen zich diepe, wijde
spleten in die aarde om de straal van de zon dieper en intenser in zich op te kunnen
nemen en om zodoende door en door te worden verwarmd; maar zand barst nooit uit
elkaar en laat zich slechts aan zijn oppervlakte verwarmen. En is de bestraling van
zijn oppervlak geweken, dan is het ook met de spaarzaam opgezogen warmte
gedaan. Zo is het ook met de steen: die laat zich weliswaar zeer sterk opwarmen;
maar komen er dan koude winden, dan laat hij spoedig alle warmte los en wordt
kouder dan de winden zelf. [4] Zo gaat het ook als er regen uit de hemel valt: zolang
het regent is ook alles vochtig; maar heeft het opgehouden te regenen en komen de
zuiverende en drogende winden weer terug, dan worden zand en stenen direct weer
droog en alleen de goede grond behoudt de leven brengende vochtigheid van de
regen en drenkt daarmee de plantenwereld.
[5] O onderzoek jezelf en kijk daar of het met jullie harten niet net zo is gesteld als
met het zand en met de stenen!
[6] Omdat jullie Mij nu aan Mijn daden en woorden en uit Henochs getuigenis
herkend hebben, ben je ook verwarmd en daarom vervuld met achting en liefde tot
Mij; maar wanneer Ik weer onzichtbaar voor je word, zeg Me, zal het dan met jullie
ook zo gaan als met de goede aarde?!
[7] Ik ben nu al zo vele uren in jullie midden; maar wie van jullie heeft voor Mij
gedaan wat Henoch gedaan heeft?
[8] J a, je hebt in hoge mate eerbied voor Mij, maar ook de rotstoppen van de bergen
zuigen weliswaar de eerste en de laatste zonnestraal op, omdat zij het licht
opslorpen, - maar voegt zich daar dan ook de warmte bij, dan hullen de bergen zich
De Huishouding van God deel 1
342
onmiddellijk in dichte en sombere nevelen en wolken, opdat hun eeuwige sneeuwen
hun eeuwige ijs maar niet zal smelten en vergaan. Zo lijkt jullie liefde ook op de
liefde van de kalveren voor de volle uier van de moederkoe, waar zij naartoe
springen en dan met hun koppen net zolang tegen de uier duwen als daarin nog melk
valt te bespeuren; maar willen de spenen helemaal geen melk meer geven, dan
verlaat het kalf meteen de koe en is er bij het kalf niets meer te zien wat op liefde
lijkt. [9] J e hebt nu gezien hoe Henoch door Mij opgenomen werd; jullie zouden ook
zo opgenomen willen zijn. Maar Ik vraag je: heb je Mij ook zo opgenomen als
Henoch? - Zie, Henoch, heeft Mij reeds vanaf het begin uit zuivere liefde
opgenomen; hebben jullie dat ook gedaan?
[10] J a, toen je Mijn werken gezien hebt, heb je Mij pas opgenomen! Denk je soms
uit liefde?! 0 zie, zoiets doet de ware liefde niet, maar wel het in je binnenste
verborgen eigenbelang! Omdat Ik in je midden ben, ontwaar je het grote voordeel
van hetgeen zich allemaal door Mij liet bewerkstelligen, en Mijn oneindige macht
verwekte de grote achting in je en het daarmee verbonden voordeel wekte de liefde
tot Mij. [11] Toen Ik evenwel vanuit de diepte en als een nederig mens tot jullie
kwam, lieten jullie Mij voor je in het stof liggen!
[12] Zeg Me, wie heeft Mij daar in alle liefde opgenomen en had geen gewin voor
ogen?! [13] J e hebt weliswaar de oproep aan de kinderen laten uitgaan om morgen
de sabbat in J ehova's naam te vieren; maar denk je soms dat uit liefde voor J ehova
gedaan te hebben? O, daarin vergissen jullie je geweldig; dat heb je slechts gedaan
uit slaafse angst en de daaruit voortvloeiende hoogachting voor J ehova's oneindige
macht, en daarenboven ook nog uit vreesachtige en daardoor ook uit plichtmatige
dankbaarheid, voor het grootste deel afgedwongen door Gods grootheid!
[14] Waar is dan de zuivere liefde, die vrij boven dit alles uit, door niets anders dan
de liefde zelf genoopt, God boven alles in zichzelf en zodoende ook in ieder van
Gods werken getrouwen integer bemint?! [15] J ullie zouden weliswaar tegen Mij
willen zeggen: 'Heer, wij geloven toch dat U het bent, de enig ware, heilige, grote,
eeuwige, machtige God, vol van erbarmende en genadige liefde!
[16] Maar Ik zeg je: wie niet met de zuivere liefde van zijn hart gelooft, diens geloof
stelt niets voor en heeft voor Mij geen enkele waarde! J ullie mogen dan talloze
malen 'J ehova!' roepen en zeggen: 'Grote, verheven, machtige, heilige, barmhartige
God, Heer, Schepper van alle dingen, lieve Vader!' enzovoort, - maar waarlijk, Ik
zeg je, het is veel beter voor je, je lippen, tanden, tong, kaken, keel en longen te
sparen; want al dat ledige, vrome geblaat zal nooit tot Mijn oren doordringen!
[17] Voor wie niet net als Henoch bij Mij komt en spreekt, is dat allemaal
tevergeefs; Ik zal hem in eeuwigheid niet aankijken! En indien hij dan zal bidden,
zal zijn gebed bij oren van ijzer aankomen en alle hemelen zullen voor hem zolang
met metalen grendels gesloten blijven, totdat de laatste druppel eigenbelang, in wat
voor opzicht dan ook, uit zijn hart zal zijn verdwenen.
[18] Wie mij dus liefheeft, moet Mij beminnen als een reine bruid haar reine
bruidegom, daar dan niets dan alleen de harten elkaar aantrekken; alles wat
daaronder of daarboven uitgaat is voor de vrije liefde een last, waardoor zij zich dan
ook nimmer tot aan Mijn hart kan verheffen. Want wat beneden de liefde is, trekt
De Huishouding van God deel 1
343
het hart neer in de modderige diepte; maar hetgeen boven de liefde uitgaat, drukt
haar tegen de grond en bezwaart het hart zo zeer, dat het te zwak en te krachteloos
wordt om zich ooit weer te kunnen verheffen.
[19] De liefde dient dus zo zuiver te zijn, dat ze, door niets gedwongen, zich vrij
verheft en met de in haar samengebalde kracht het vrij verkozen voorwerp uitkiest,
het omarmt en het voor eeuwig niet meer laat ontsnappen.
[20] God erkennen is het ontwaken van de liefde, maar niet het liefhebben van God
Zelf; God liefhebben wil zeggen, dat men volledig in Hem leeft.
[21] Het erkennen alleen zal nooit iemand doen herleven en de heilige poorten van
de eeuwige liefde en daardoor van het eeuwige leven voor hem openen, maar - let
hier goed op en begrijp het goed! - alleen de zuivere liefde tot God en in God zonder
daaronder en daarboven en dus zonder het minste spoort je eigenbelang dan alleen
de zuivere liefde zelf, kan dat.
[22] Onderzoek hierna eerst jullie harten en sta dan pas op en kom bij Mij! Amen."
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord
[1] Toen Asmahal deze woorden met grote nadruk tot de aanwezigen had gericht,
werden zij allen door een grote angst gegrepen en niemand was in staat met enig
opbeurend woord van troost de anderen bij te staan; want de voor iedereen nu
onmiskenbare waarheid maakte hier elke troostende uitvlucht zo goed als geheel
onmogelijk, vandaar dat er dan ook een diepe stilte intrad, waarin iedereen bij zijn
hart te rade ging en ondertussen naarstig zocht naar een troostende reden ter
verontschuldiging. Maar het verarmde hart was niet bij machte datgene te
verschaffen waaraan het zelf het grootste gebrek had.
[2] Na een tamelijk lange poos stond Adam tenslotte op en zei op een weliswaar
zacht klinkende, maar toch hoogst ernstige toon:
[3] "Asmahal! Wie U ook mag zijn - hetzij een mens of de allerhoogste, heilige
God, zie, werkelijk waar, het slaat zoals altijd weer op mij! - zie, op het zware pad
van de goddelijke wil ben ik eens gevallen en kan mij nu niet meer verheffen! Ik
wilde steeds het rechte pad bewandelen en probeerde zoveel mogelijk ook iedere
steen des aanstoots te vermijden; maar niet ik heb deze oneffen aarde vol stenen
gemaakt, maar zij is een werk van God. Indien ik nu ondanks alle opmerkzaamheid
als eersteling hier en daar ergens tegen aangestoten ben, zeg me dan, zal of kan ieder
aanstoten mij alleen als een dodelijke last aangerekend worden?! En indien mijn
hart van zand of van steen is geworden, is er dan geen middel om dat voor altijd
weer in goede aarde om te zetten?
[4] En ben ik dan al zo'n uitgemaakte misdadiger, - vertel me, is er voor zulke
mensen geen erbarmen meer in Gods hart?
[5] Want volgens Uw vermanende woorden is het voor niemand behalve voor
Henoch meer mogelijk het er voor God levend vanaf te brengen!
[6] Hoe moet men dan God liefhebben zonder van tevoren een denkbeeld over Hem
te vormen, hoe ongemeen groot Hij altijd is, ja hoe oneindig groot het onderscheid
zelfs ook is tussen Hem en Zijn meest volmaakte schepselen?!
De Huishouding van God deel 1
344
[7] Zie, U verlangt het onmogelijke van ons! Al ziet U in Uw volkomenheid ook
deze onmogelijkheid niet in, dan kunt U toch tegenover mij datgene niet ontkennen
wat ik nu in mijzelf maar al te helder en overduidelijk waarneem!
[8] Wanneer U dan nu zo'n grote vordering, hetzij in naam van God hetzij als God
de Allerhoogste Zelf, aan mij en al mijn nakomelingen oplegt, zeg mij, is het dan
onbillijk U te verzoeken ons met die eis ook de middelen aan de hand te doen en in
ons hart te leggen, waardoor het ons allen mogelijk wordt om onomstotelijk aan Uw
eisen te voldoen?
[9] Dat het ons allen niet aan goede wil ontbreekt, zult U hopelijk zowel uit mijn
woorden als uit mijn hart duidelijk op kunnen maken! Neem, o machtige Asmahal,
deze door de nood gedrongen uitbarsting van mijn hart niet ongenadig op; wie altijd
machtig is kan zichzelf helpen indien hem iets dwars zit, - maar voor de onmachtige
worm in het stof blijft niets anders over dan zich stervend te krommen wanneer hij
door de hoef van het machtige paard getrapt en voor de helft verpletterd wordt!
[10] O overweeg deze woorden en bedenk wel wat het betekent een onmachtig
schepsel te zijn dat zichzelf voelt aan de onzichtbare zijde van een oneindige en
boven alles uitrijzende machtige Schepper!
[11] Zie, dat is een ondenkbare, een onuitsprekelijke verhouding: een onmacht die
vrij zou moeten zijn onder een vrije, oneindige, eeuwige Macht!
[12] Help ons daarom, als het ooit nog mogelijk is om ons te helpen, in plaats van
ons, toch al diep vertrapten, nog meer te trappen! Het zou beter zijn ons geheel te
vernietigen dan ons hoe langer hoe meer te kwellen! Amen."
Hoofdstuk 136: Asmahal wijst Adam terecht
[1] Na deze woorden werd Asmahal een weinig verstoord en wendde zich met de
volgende ernstige, maar toch ook buitengewoon liefderijke woorden tot Adam en
tegelijkertijd tot allen, zeggende:
[2] "O Adam! Adam! J e dwaasheid is groot en sterk geworden! - Met name vraag Ik
je hart, omdat je de vader bent van al deze kinderen en de vele anderen die de aarde
bewonen, zeg het Mij in je hart: wat zou jij dan met een van je kinderen doen die bij
een grote en zeer belangrijke les over vrijwillig begane, geweldig grote misstappen
tegen je wijze voorschriften in zou willen gaan - zij het ook met zeer
waarschijnlijkheid vrijpostige woorden : [3] 'Waarom verlang je iets van mij, wat ik
niet kan doen! Is het verkeerd wat ik doe? Wat kan ik daar aan doen? Ben ik niet uit
jou en heb jij me niet zo' n ellendig leven vol fouten gegeven?!
[4] Wanneer ik nu faal, is dat toch immers alleen maar jouw fout omdat ik zo en niet
anders en niet volmaakter uit jou voortgekomen ben! Wees daarom tevreden met
mij zoals ik ben en verlang niet het onmogelijke van mij! Maar wil je me met alle
geweld anders dan ik ben, dan kun je me toch immers vernietigen en dan iets anders
en beters scheppen - of wanneer een tweede schepping misschien onuitvoerbaar
voor je mocht zijn, kun je deze ook geheel achterwege laten; want ik zal je voor een
dergelijk ellendig gegeven bestaan nooit in der eeuwigheid bedanken!
De Huishouding van God deel 1
345
[5] Laat datgene wat niets was, eeuwig niets blijven; want het is beter in eeuwigheid
niet te bestaan dan naast jou een ellendig, beperkt bestaan te moeten leiden!
Waarom wil je me nu verbeteren, nu ik toch al eenmaal ben, die ik ben?! Indien je
me beter had geschapen, dan zou ik ook beter zijn! Maar daar ik nu eenmaal zo ben,
- is het dan niet jouw schuld dat ik zo ben?! Verbeter daarom eerst jezelf en zie dan
wat je van mijn verbetering kunt en wilt terechtbrengen!'
[6] Adam, zeg me nu hoe het met je liefhebbende vaderhart gesteld zou zijn bij een
dergelijke tegenspraak van een van je kinderen en daarenboven nog een van je
allereerste stamkinderen! [7] J ij hebt de berouwvolle Kan vervloekt. Vertel me, wat
zou jij met zo' n kind beginnen dat niet alleen zijn broers lichaam doodt, maar jou
zelfs vervloekt en je geest wil doden?! Zeg het, zeg het Adam, wat je zou willen
doen met zo'n onverbeterlijk kind!
[8] Kijk, nu ben je zo stil als een muis die een kat bespeurt, en toch wilde je
hiervoor als eerste kind van de hoofdstam tot op een haar na dezelfde tegenwerping
tegen Mij uiten! [9] Voor jou zijn God en mens om het even! Waarom zou je je ook
druk maken over wie er nu met je spreekt, hetzij een God, je Vader, of een mens
zoals jij; want jij hebt jezelf immers niet geschapen, maar dat deed een voor jou
onzichtbare, volkomen onbekende God! Als Hij je dan zo ellendig en tot zonden
geneigd heeft gemaakt, dan moet Hij Zich ook maar tevreden stellen met jou zoals
je bent, daar Hij je niet volmaakter gemaakt heeft en Hij moet van het verprutste
werk niet verlangen meer volkomen te zijn dan het schandalig genoeg uit de hand
van de slecht gehumeurde Schepper is voortgekomen!
[10] Zie en let eens op je hart, of het niet zo in zichzelf mort!
[11] J ij houdt Mij het moeilijk te bewandelen pad van de goddelijke wil over de
oneffen geschapen aarde voor en getuigt van jouw goede wil getrouw te wandelen,
als dat maar mogelijk zou zijn. Alle schuld van jouw val heb je op Mijn schouders
geladen en Ik moet gefaald hebben en jij eigenlijk niet in het minst, omdat Ik jou zo
en niet anders geschapen heb! Moest je nu anders worden, dan moest er ook een
middel zijn waardoor het voor je mogelijk zou worden overeenkomstig de
goddelijke wil te handelen!
[12] Zie, dat is alweer zo'n uitlating waaraan de bijzonder met liefderijke zorg
vervulde, heilige Vader zeker geen vreugde kan beleven!
[13] J e roept om erbarmen. Maar wat kan Ik dan nog meer doen, dan dat Ik als Mens
en Vader bij jullie kom en je uit Mijn eigen mond de ware liefde en de ware
wijsheid leer en je voor je toekomstige volkomen vervolmaking met eigen hand leid
over de onder je voeten gelegde aarde, die je als beproeving is gegeven?! Ben Ik dan
niet Zelf het grootste erbarmen, de grootste liefde en het meest onfeilbare middel?!
[14] Of moest Ik naar jouw wens uit jullie soms bezielde, dat wil zeggen bewegende
machines maken?!
[15] O jij blinde dwaas! Als je het ook maar enigermate in zou willen zien, dan
moest je eigen grote volmaaktheid je toch reeds opgevallen zijn, waardoor je zo ver
boven alle andere wezens verheven bent dat je uit vrije wil verkeerd kunt handelen,
maar ook uit vrije wil foutloos kunt wandelen en handelen zoals Henoch! En jij
werpt Mij voor de voeten, als knoeiwerk uit Mij voortgekomen te zijn?!
De Huishouding van God deel 1
346
[16] Zie, zie Adam, hoezeer je weer hebt overdreven!
[17] J e zegt dat Ik het onmogelijke van je verlang. Kijk dan hier, kijk naar Henoch,
kijk naar het zestal aan Mijn zijde, ja kijk naar heel die grote volksmassa en vraag
hun allen of de zaken zo liggen!
[18] Maar Ik zeg je: jij bent het zelf die naar eigen willekeur een of andere
oneindige god zoekt, eert en aan wil grijpen die voor zichzelf het volkomen
onmogelijke mogelijk wil maken, de hele eeuwigheid op zijn eigen nek wil laden en
een god wil zoeken die voor jou zo goed als niets voorstelt; maar de Vader die nu
vervuld van de allergrootste liefde met je praat, wil je miskennen, verachten en
ontvluchten!
[19] Waarlijk, naast een god zoals jij je die voorstelt en die je iedere sabbat door
aanbidding vereert, zou een geschapen bestaan zonder twijfel niet alleen het meest
ellendige bestaan zijn, oneindig jammerlijker dan dat van een vertrapte worm in het
gloeiende zand, - maar Ik zeg je, het zou ook voor jouw droomgod volslagen
onmogelijk zijn; want zo'n onvolkomen god zou niet alleen niet in staat zijn
knoeiwerk te leveren, maar het zou hem waarlijk nog slechter afgaan dan jou, want
je bent uit jezelf nog niet in staat om ook maar n atoom te scheppen!
[20] Toen Ik jullie een standje gaf over je dwaze zoeken en onzinnige streven naar
een god die nergens te vinden is en je wees op de enig bestaande liefde van de
Vader die Ikzelf van eeuwigheid tot eeuwigheid was, ben en voor eeuwig zal zijn,
zeg Me, heb Ik toen als Vader een onbillijke en onmogelijke eis aan jullie, kinderen,
gesteld?! [21] Zie, de kleinste kinderen vervullen reeds stipt deze onuitsprekelijk
gemakkelijke eis, omdat zij hun vader boven alles liefhebben, zonder scherpzinnig
een verantwoording van het vaderhart te verlangen waarom zij hem moeten
liefhebben, maar zij beminnen hem omdat hij hun vader is! Vertel Me eens, Adam,
Mijn zoon, heb jij ooit meer van je kinderen geist?!
[22] Wanneer Ik nu als enig ware, liefdevolle Vader niets meer van jou en van jullie
verlang en je afhoud van al datgene wat je leven ook maar in het geringste verzwaart
en geleidelijk aan de onvermijdelijke dood naar zich toetrekt - wat de op de eigen
wil berustende steeds toenemende blindheid is, die, omdat hij bij alle oneindige
ideen onmogelijk ooit tot een doel leiden kan, tenslotte verbolgen ontbrandt en de
Schepper als een gemene, humeurige knoeier afschildert en zichzelf zodoende
steeds meer verduistert en doodt -, ben Ik dan wel zo, als jij Mij in jezelf gevonden
hebt?! [23] Leer daarom de Vader beter kennen en erken hoe weinig Hij van je
verlangt en hoe gemakkelijk daaraan is te voldoen; sta daarna op en kom naar Mij
toe en zeg Me of Ik een onbillijke God en Vader ben! Maar breng voor het moment
je hart op orde en kom tot betere gedachten; want Ik ben geen Vader die Kan
vervloekt! Begrijp dat goed! Amen."
Hoofdstuk 137: Adams bekering en belijdenis
[1] Na deze woorden, die bij Adam aankwamen alsof men de aarde in de
onmetelijke vuurzee van de zon had ondergedompeld, was Adam - zoals jullie
plegen te zeggen - niet alleen als was geworden, maar als een fijne, goed gezuiverde
De Huishouding van God deel 1
347
olie, hetgeen een kostelijke balsem is voor iedere soort wonden, vandaar dan ook dat
hij al spoedig aan Asmahal toestemming verzocht om nu in aanwezigheid van alle
kinderen een nieuwe belijdenis af te mogen leggen, - hetgeen hem, als lichamelijke
oerstamvader, graag zowel door Asmahal als door alle kinderen zonder aarzeling
van ganser harte toegestaan werd. En dus stond hij ook meteen op en begon de
hierna volgende belijdenis in goed gekozen woorden uit te spreken:
[2] "O hoge, verheven, boven alles machtige, heilige, liefdevolle Heer, Vader, God
J ehova, U die nu in de mens Asmahal voor ons zichtbaar tegenwoordig bent, zie, ik
was het die U de naam Asmahal' gaf en U, als een wijze, zogenaamde naamloze
was er blij mee dat U uit mijn mond een naam ontving, een naam van de kinderen
Gods, die gedurende lange tijd dwaselijk droomden dat alleen zij dat waren!
Destijds was U min of meer een vreemdeling voor ons omdat ons aan U nagenoeg
niets anders opviel dan alleen Uw steeds onbegrijpelijk goed geordende woorden,
die U ons, blinden, weliswaar voorgaf van de geest van mijn zoon Abel te hebben
geleerd; maar ik zie het nu zo: [3] Uit de nacht komt de dag voort en de nacht
verlangt naar de dag zoals de dag verlangt naar de nacht. Wie is er echter toe in staat
om 's nachts in daglicht te wandelen?! Wel kan iedereen midden overdag zijn ogen
dicht doen en dan is voor hem, midden overdag, de nacht intenser dan het donkerste
gedeelte van de werkelijke nacht zelf!
[4] Dat was bij mij en bij vrijwel ons allemaal het geval; daarom zagen wij ook
niets, hoorden niets, merkten niets en hebben van dat alles ook niets begrepen. In
een dergelijke algemene blindheid gaven wij U een voorlopige naam, die wel het
allerbeste bij ons allen gepast zou hebben als we niet blind en doof geweest waren;
want hoe zou Uzelf Diegene kunnen zoeken die U toch van eeuwigheid her was,
bent en eeuwig zult zijn?!
[5] Omdat U over Uzelf verklaarde dat U uit de diepte afkomstig was, begrepen wij
geen van allen wat er bedoeld werd met Lamechs diepte! [6] Door Uw genade -
waarvoor onze eeuwigdurende dank! - heb ik en hopelijk wij allemaal nu pas de
huiveringwekkende nacht en de slijkpoel in onszelf heel goed herkend! Omdat U
over Uzelf verklaarde dat Abel U naar ons toe geleid had en Uw tong los had
gemaakt, - hoe zouden de doven een dergelijke profetie hebben kunnen begrijpen?!
[7] Nu pas, nu U in ons ook het oor van ons hart hebt geopend, begrijpen wij en zien
wij in, hoe ontzettend blind en doof wij destijds, dat wil zeggen vandaag op deze
mooie ochtend nog waren, toen het woord van Uw onmeetbare Vaderlijke liefde
onbegrepen aan ons hart klopte en als het woord van een vreemdeling klonk, terwijl
het van U uit meer dan zonneklaar tot ons gericht was.
[8] Maar wat betekent het helderste morgenlicht van de dag voor de blinde en wat
betekent het hevigste gedonder voor de dove?! Waarlijk, nu pas onderken ik - en
zoals gezegd, ook wij allemaal -, dat degene die zowel blind als doof is, zo goed als
heel erg dood is! Indien zijn huid geen gevoel zou hebben, zou hij geheel en al op
een steen lijken, tegen wiens harde voorzijde de winden onopgemerkt botsen en die,
indien hij wederom op iets van zijn soort of op zachte grond of in het water valt, niet
merkt en niet onderscheidt waarop hij gevallen is en die ook door niets omgevormd
kan worden dan alleen door de onverbiddelijke, onmetelijke macht van het vuur!
De Huishouding van God deel 1
348
[9] Zo waren ook wij niets anders dan dode stenen, neergevallen op een ondergrond
van allerlei drogredenen en illusies. U hebt ons nu uit al deze niet aangevoelde
bedrieglijke gronden bijeengeraapt en ons in het grote vuur van Uw onmetelijke
Vaderliefde gelegd. En zie, wij stenen werden op deze heilige grond omgevormd,
kwamen weer volledig tot leven, werden weer ziende en horend en goed van begrip!
En zodoende onderkennen wij nu dat Abel, dat wil zeggen Abels wijze van geloven
in tegenstelling tot onze povere eerbied voor God en onze geringe liefde tot God, U
uit onze eigen sprakeloze diepte naar ons doden heeft geleid en in ons de tong heeft
losgemaakt, die niet meer bij machte was U in de geest van waarheid en eeuwige
liefde 'Vader' te noemen! [10] O hoe oneindig blind, doof, gevoelloos en dood
moeten wij allen toch zijn geweest, dat niemand van ons ook maar in staat was te
vermoeden dat de zon van alle zonnen, het vuur van alle vuren, de liefde van alle
liefde, ja het leven van al het levende en de macht en de kracht van alle machten en
krachten naar ons toe, in ons midden kwam!
[11] O kinderen, luister nu: Hij, die wij verblind als wij waren, nog steeds
'Asmahal' noemden, is en heet 'J ehova, God, de eeuwige van eeuwigheid her' en
van nu af aan is Hij voor ons 'Emmanul' en voor diegenen wier harten vervuld zijn
van liefde, 'Abba, lieve heilige Vader'!
[12] O Gij Emmanul, zie, ik ben het niet waard dat er met mij gebeurt wat er met
Henoch gebeurde, want hij is vanuit zijn diepste wezen vervuld met alle liefde tot
U! Doch sta mij n ding vol genade toe en dat ene is: dat ook ik en wij allemaal tot
aan het einde van ons aardse leven met al onze krachten in staat mogen zijn U steeds
meer en oneindig meer lief te hebben en dan allen tezamen voor eeuwig, levend
geworden door Uw liefde in ons, U te mogen en te kunnen toeroepen: Abba, Abba,
Abba! [13] O Emmanul! Neem mijn belijdenis genadig aan en wees en blijf voor
ons Abba, voor nu en in alle eeuwigheden der eeuwigheden! Amen."
Hoofdstuk 138: Emmanuls woorden over Zijn komen bij de mensen
[1] En Emmanul antwoordde Adam en daarmee ook al zijn kinderen en zei: "Zie
Adam, nu heb je goed gesproken en dat wat je hebt gezegd, is de levende waarheid!
Denk er aan dat Ik hedenmorgen bij je kwam en, zoals jij en jullie allen aan Adam's
zijde weten, Mij uitgaf voor een stomme slaaf uit Lamechs diepte, die met Abels
hulp is ontvlucht; indien in de geest van de waarheid en van alle liefde de zaak zich
niet anders verhield, zou Ik dan nu niet een baarlijke leugenaar zijn, net als de worm
van de aarde, die een vader en vorst van alle leugen en bedrog is?!
[2] Maar jij was, zoals je nu zelf getrouw bekende, blind, doof en zonder gevoelens;
daarom ontwaarde je ook niets van de dingen die de eeuwige goddelijke ordening
betreffen. Zie, indien Ik als Emmanuel bij je gekomen zou zijn, hoe zou het er dan
nu met je leven voorstaan?! [3] Daarom kwam Ik in naar jullie toe in de gedaante
waarin jullie innerlijk zelf verkeerden, zodat je als koude Asmahallen, door Mij
verwarmd, Abba Emmanuel hebt kunnen vinden!
[4] Wel was Ik gisteravond bij je en heb je een grote belofte gedaan. J e herkende
Mij echter slechts als in een droom; want je hart was ingesloten door zand en droog
De Huishouding van God deel 1
349
gesteente. En de volgende morgen reeds bleef er in jou van Mij nauwelijks iets
anders over dan de naakte, koude herinnering. Ik bereidde Henoch voor om jullie tot
tolk te dienen. Doch je bewonderde slechts zijn woorden; maar je dode hart begreep
deze niet. Weliswaar zocht je allemaal, maar toch wilde iedereen voor de ander een
wijze leidsman zijn om hem aan te kunnen tonen wat voor een grote wijsheid er in
ieders hart woont. [5] Toen je nu 's morgens meende alles volledig te hebben
begrepen, kwam Ik als een heldere ster naar je toe om je, terwijl Ik voor je in het
stof kroop, erop te wijzen dat jullie harten ook zo diep in het zand begraven waren;
maar de schitterende ster trok van de morgen naar de middag, van de middag naar
de avond en van de avond hiernaartoe, - en in je hart hield je Mij heimelijk nog
steeds voor een leugenaar en slechts weinigen waren bij machte de schitterende
straal van de ster geheel te aanschouwen.
[6] Een tijger moest Mij voor jullie ogen dragen en daardoor jezelf aan je hart
ontrukken! [7] Zie hoe helder de ster oplichtte, en jullie waren niet in staat de
zachte, klare stralen op te merken!
[8] In de streek van de zeven stenen, waarvan de toppen waterbeken over de aarde
laten neerstromen, leerde de zachtaardigheid je de deemoed. Maar je was nog doof
en blind en het oplichten van de ster was vergeefs.
[9] In de avond schoten er helderder stralen uit de ster. Het bliksemde en donderde
geweldig en slechts weinige doden stonden op en bevrijdden zich uit de bedorven
massa. Maar de gistingswarmte van het bedorven slijk werd door de overigen
betreurd, zodat er een hevig getwist ontstond. En de ene wijsgerige opvatting sneed
tegen de andere om de voorrang, waardoor nog velen niet in staat waren het
schitterende licht van de ster te zien.
[10] De ster leidde je verder. Zijn macht verdreef jullie tijger bij je vandaan en deed
jullie worm van hoogmoed, de oude slang, verstommen!
[11] Toen wreef je je ogen uit; want het licht van de ster was te fel voor je en de
warmte van haar vuur te machtig, vandaar dat je Methusalah en Lamech, die de ster
opnam, met een scheef oog aankeek. [12] Eindelijk bereikten wij de stenen wand
van jullie hart. Door de bliksem en de donder van de ster stortte deze in en je kwam
en zag de grote verlatenheid in je innerlijke leven. J e riep het leven; daarvan liet
zich maar weinig weer terugvinden. Ik zag jullie grote nood, ging heen, riep en
bracht je het leven in grote hoeveelheden!
[13] Adam! En nog was de ster vreemd voor je; je noemde Mij nog steeds
'Asmahal' - ondanks dat je zulke tekenen gezien had!
[14] Kijk nu en let op, dat je Mij nu een andere naam gaf: dit laatste teken zal het
eerste worden en het eerste het laatste; en het zal je nakomelingen in de toekomst
niet zo vergaan als jou, als Ik zal wederkomen!
[15] Waarlijk, degenen die aan donder en bliksem gewoon zijn, zullen uit ergernis
de dood vinden als Ik dan tenslotte zal komen zoals Ik nu in de morgen kwam!
Begrijp dat! - En doe nu allen wat Emmanul Abba toekomt, amen; maar in jezelf,
amen!"
De Huishouding van God deel 1
350
Hoofdstuk 139: Lamechs grote liefde voor Emmanul
[1] Na deze verklaring van Emmanul dankten, door de grootste liefde gegrepen,
alle kinderen tezamen met de door wroeging verteerde Adam, de Abba in
Emmanul en allen richtten nu hun blik op Hem en konden daar maar niet genoeg
van krijgen, hoewel Hij aan Zijn vorige Asmahal-gestalte geen haar veranderd had.
En iedereen, zelfs Henoch niet uitgezonderd, zei vervuld van grote vreugde bij
zichzelf: "Daar is Hij dan, van Wie al zo dikwijls werd gezegd dat Hij God de
eeuwige is, de oneindig machtige, de Schepper van hemel en aarde en alle dingen op
haar en dat alleen Hij de ware Vader is van alle mensen en vervuld van de grootste
liefde en erbarming voor hen en overvloeiend van de meest hoge, oneindige
wijsheid! [2] Als Hij het wilde, vergingen dan niet ogenblikkelijk wij en alle dingen,
alsof zij er nooit geweest waren?!
[3] En deze almachtige God is nu in ons midden, de oneindige, de eeuwige God! Zo
waarachtig is nu Emmanul!"
[4] "J a, ja," zei de jonge Lamech hardop tegen Methusalah: "Hij is het heel beslist;
ik zou op dit moment kunnen vergaan van liefde! Wat ziet Hij er toch onbegrijpelijk
lief, mild en zacht, goed en daarbij toch zo vol van grote ernst uit!
[5] O vader! Als ik het zou durven, dan zou ik nu voor Hem willen neervallen en
Hem dan uit louter liefde zo tegen mij aan drukken en Hem mijn hele leven lang
ook niet meer loslaten, dat ik daarna zou kunnen en willen sterven!
[6] Denk je vader, dat als ik zoiets zou doen, dat dan een zonde zou zijn of op zijn
minst een grove onhebbelijkheid?
[7] Ach, kijk hoe Hij zich nu eens met de een en dan weer met de ander zo
buitengewoon liefdevol onderhoudt! O wat is Hij toch oneindig lief! [8] Neen, vader
Methusalah, nu houd ik het niet meer uit; ik moet, moet naar Hem toe!
[9] Zie, Hij helpt Henoch zelfs de stenen die wij zojuist hierheen hebben gebracht,
op de mooiste manier samen te voegen! [10] O vader, kijk, kijk: Hij, die eertijds
door Zijn machtige woord hemel en aarde en alle dingen daarop heeft geschapen,
Hij - 0 welk een aanblik! - Hij helpt nu Henoch dit kleine offeraltaar te bouwen!
[11] O God, mijn God, mijn lieve Vader, wat bent U buitengewoon goed; wat bent
U een goede Vader! [12] O durfde ik toch maar! Maar Hij komt mij toch te heilig
voor! J a, heilig is Hij, uitzonderlijk heilig! Maar mijn liefde is te sterk om mij
vanwege Zijn heiligheid nu nog langer van Hem af te kunnen houden!
[13] Wie weet hoe lang Hij nog bij ons zal blijven; daarom moedig er op af!"
[14] Met deze woorden wilde Lamech ook op Emmanul toe hollen; maar
Methusalah hield hem tegen door hem bij zijn kleed vast te pakken en zei met
zachte stem tegen hem: [15] "Wat doe jij, ontembaar jong! Bedenk toch eens wie
Emmanul is! Mijn hart is toch immers ook vervuld van brandende liefde voor
Hem! Maar men moet God niet zo liefhebben als men zijnsgelijke liefheeft; maar
met de allergrootste hoogachting, alleen biddend in de stilte van zijn hart, moet men
God beminnen, maar niet op zo'n onbedwingbare manier!
[16] Heb jij daarstraks dan niet gehoord hoe Hij Zelf gezegd heeft dat Hij alleen
naar het hart kijkt en naar niets anders?! Doe dan ook hetgeen volgens Zijn eigen
wil het juiste is en vergeet de grote, heilige achting niet, die wij allen, naast de
De Huishouding van God deel 1
351
grootste, innerlijke liefde, God verschuldigd zijn, ja voor eeuwig verschuldigd zijn!
Amen!" [17] En Lamech antwoordde Methusalah: "Vader, je mag dat amen nog
duizend keer achter elkaar uitspreken, maar dat helpt ditmaal nagenoeg niets om de
liefde voor Asmahal in mij te stillen! Lamech, je zoon, is je nog nooit
ongehoorzaam geweest, maar deze keer zal hij zijn gehoorzaamheid opzeggen en hij
zal zijn liefde nooit temperen, maar doen wat zijn hart ingeeft; want waarlijk, voor
slechts n blik van liefde van Emmanul verkoop ik duizend vaders zoals jij!
[18] Laat mij daarom begaan en houd mij niet tegen op weg naar mijn God en jouw
God en naar mijn Vader en jouw Vader! - En nu zeg ik Amen!" [19] En meteen
rukte Lamech zich los en in grote haast rende hij weg en ging naar Emmanul toe.
[20] Maar toen hij Emmanul heel dicht was genaderd, deed Emmanul alsof Hij
Lamech niet opmerkte. En angst, vermengd met de grootste liefde, greep Lamech
aan, zodat hij toch de moed niet had om Emmanul aan te raken en hij begon bij
zichzelf te denken of het misschien toch fout geweest was om zijn vader Methusalah
niet te gehoorzamen. [21] Maar opnieuw bedacht hij: "De liefde, de zuivere,
rechtschapen, zonder enig eigenbelang in het hart tot God opgebloeide en geweldig
sterk geworden liefde, is zij niet vrij en hoger en heiliger en meer, veel meer dan
alle menselijke opvattingen en de daaruit voortkomende eisen?!
[22] J a, zij moet meer zijn, ja oneindig meer, omdat het voorwerp dat zij omvat
heeft, ook oneindig maal meer is dan alle mensen en menselijke vaders op deze hele
wereld! Daarom " [23] Bij deze woorden keek Emmanul om en Lamech
verstomde, wenend van liefde.
[24] Maar met grote zachtmoedigheid vroeg Emmanul aan Lamech: "Mijn geliefde
Lamech, wat scheelt eraan, dat je daar nu staat en huilt?"
[25] En verrast antwoordde Lamech: "0 Emmanul Abba, hoe kunt U mij dat
vragen, - U, aan wie de meest verborgen gedachte reeds een eeuwigheid eerder
bekend is, nog voordat deze door een van de geschapenen gedacht werd!
[26] O Emmanul Abba! U die de behoefte van al het gras, van ieder zonnestofje
kent, U zult toch immers ook de grote, zoete nood van mijn hart zeker niet over het
hoofd zien! O Emmanul Abba! Vergeef mij indien U mijn bandeloze liefde tot U
zou mishagen!" [27] En daarop zei Emmanul tegen Lamech: "Mijn geliefde
Lamech, zie, je vader is treurig omwille van jouw ongehoorzaamheid! Zeg me eens,
is het juist, je vader te krenken?"
[28] En Lamech antwoordde: "0 Emmanul Abba, ik zou willen zeggen: vervloekt
zij het kind dat zijn vader enig leed aandoet! En zoals U weet, heb ik deze vloek
nooit verdiend; maar nu, omdat U, onze ware, eeuwige, heilige Vader in ons midden
bent, liet mijn hart zich niet meer beteugelen door de te machtige, vrije liefde tot U
en zo werd ik vanuit mijn boven alles uitstijgende heilige liefde tot U voor de eerste
maal ongehoorzaam aan mijn vader en dat wel in de zekere hoop dat U mij deze
fout niet te hoog aan zou rekenen en deze bij mijn vader weer goed maken zou!"
[29] En Emmanul zei wederom tegen Lamech: "Lamech! Wat zou jij nu doen,
wanneer Ik je deze fout toch zeer hoog zou aanrekenen, zo zelfs dat je daarom
verstoken zou blijven van Mij en Mijn liefde en genade?"
De Huishouding van God deel 1
352
[30] En Lamech werd daarop treurig en antwoordde op een weemoedige toon: "O
Emmanul! Slechts U alleen ziet en kunt rechtvaardig en juist beoordelen hoe het er
in ons hart uitziet! Ik kan hebben gefaald; maar ik ben blind en zie mijn fout niet in
zij het dan dat ik uit liefde tot U, zoals ik die nu overduidelijk onderga, niet alleen
mijn aardse vader Methusalah, maar, zoals gezegd, duizend vaders tezamen met de
gehele wereld zou willen verlaten!
[31] U kunt mij ook bestraffen; dan zal mijn liefde tot U toch in haar kracht in mij
niet eerder vergaan dan tot ikzelf voor U zal vergaan, U heilige Vader!
[32] O Emmanul, zie, ik wens immers niets anders van U, dan dat U Zich door mij
zou willen laten liefhebben! U hebt Henoch voor zijn liefde onsterfelijk gemaakt.
Zie, ik verlang een dergelijke genade niet van U en ben die ook niet waard; laat mij
daarom sterven, - maar toch zo dat ik al stervend U beminnen mag. [33] O
Emmanul, vergeef mij mijn woorden, omdat ik er niets aan doen kan dat mijn nog
levend hart mijn tong dwingt zoiets te zeggen! Uw heilige wil geschiede! Amen."
[34] Hier werd Emmanul bewogen en Zijn gezicht ging stralen als de zon, zodat
allen ter aarde vielen; en nu sloeg Hij zijn ogen op naar de hemel en zei:
[35] "O liefde, zuivere, heilige, eeuwige liefde, jij hebt overwonnen en eeuwig zul je
de overwinnares blijven! Hemel, zon, aarde, jullie zullen vergaan en er zal geen
spoor meer van je overblijven, ja alle majesteit, pracht en heerlijkheid zullen
vergaan; maar jij, heilige liefde, jij zult bestaan en nimmer vergaan!
[36] Sta op, Lamech, je hebt gewonnen; ja Ik zeg je, jij hebt een grote overwinning
bevochten! Zie, Mij, jouw God en Vader, heb je overwonnen! Nu eerst bezit je Mij,
nu mag en kun je Mij vanuit al je krachten liefhebben; want je hebt met je vader en
met Mij om Mij geworsteld en omwille van Mijn liefde wilde je sterven en vergaan.
Zie, nu ben Ik jouw pand van overwinning; omarm Mij nu zoveel als je maar wilt!"
[37] Nu omklemde Lamech Emmanuls voeten en zei: "0 Emmanul Abba! Laat
mij nu sterven, want mijn liefde is beloond; want mijn hart verlangde niets anders
dan dat. Uw heilige wil geschiede! Amen."
[38] En Emmanul tilde Lamech op en drukte hem aan Zijn heilige Vaderhart en
zei: " Lamech, denk je dat je zou kunnen sterven, terwijl je Mij zozeer liefhebt?!
Waarlijk, hemel en aarde zullen vergaan, maar een dergelijke liefde nooit ofte
nimmer; want het is het eeuwige, onvergankelijke leven, indien iemand Mij zo
bemint als jij doet! [39] J ou zegen Ik nu, zodat Henoch en allen kunnen zien, hoe
getrouw Ik in al Mijn beloften ben.
[40] Eens zal Ik je een zoon geven; deze zal een redder van het volk worden en de
dieren die hij zal aanzien, zullen verschoond blijven van Mijn toorn; en hij zal dit
altaar, dat Henoch nu voor Mij gebouwd heeft, weer voor Mij oprichten.
[41] Maar omdat je uit liefde voor Mij wilde sterven, zie, hetzelfde zal Ik eens uit
liefde voor jouw geslacht doen en voor alle schepselen, opdat zij allen gewonnen
zullen worden voor het eeuwige leven!
[42] O jij Mijn Lamech; jij blijft nu bij Mij en Ik bij jou voor eeuwig! Amen."
Hoofdstuk 140: Emmanul laakt Methusalahs schijndank
De Huishouding van God deel 1
353
[1] Methusalah, zag hoe zijn zoon Lamech werd opgenomen en verheugde zich daar
bijzonder over en daarop ging hij naar Emmanul toe en dankte Hem voor een
dergelijk grote genade, die zijn zoon deelachtig mocht worden.
[2] Maar Emmanul antwoordde hem: "Waarom bedank je voor datgene waaraan je
geen deel hebt? Wacht, tot je aan de beurt zult komen; kom dan pas en bedank!
[3] Hield jij niet je zoon bij zijn mantel vast, toen hij naar Mij toe wilde komen?! En
het zou je plezier hebben gedaan als Ik hem zou hebben afgewezen! Maar omdat Ik
dat niet deed en Lamech behield, kom je nu en bedank je Mij in weerwil van je hart!
[4] Zie, een dergelijk dankbetuiging is niet vrij, maar noodgedwongen! Degene die
Mij een dankoffer wil brengen, diens hart moet vrij zijn als de liefde, omdat hij (de
dank) een bloesem en een vrucht van de liefde is.
[5] Degene die op een andere manier dankt dan hij liefheeft, diens dank is als een
holle vrucht, waarin geen levenskern huist!
[6] Breng daarom eerst je hart op orde; kom dan pas en offer je gave, opdat Ik die
aan zal zien en indien zij zonder enige smet is, ook zal aannemen! Amen."
[7] Hierover werd Methusalah bedroefd en zei bij zichzelf: "O Emmanul, met U is
het hard en buitengewoon moeilijk om te gaan; want U eist van mij een zuiverheid
van hart, die boven alles uitgaat wat de hoogste menselijke wijsheid ooit bij machte
was te bedenken!"
[8] En Emmanul zei tegen hem: "Methusalah, nu heeft je hart waar gesproken en
dat is meer waard dan de ongelegen en wormstekige vrucht van je dank!
[9] Waarlijk, de wijzen en verstandigen van de wereld zullen altijd zeer veel last van
Mij ondervinden en zij zullen zich geweldig aan Mij stoten! Maar de kinderen
zullen met hun Vader spelen en altijd en eeuwig zal het speelgoed voor de Vader
aangenamer zijn dan alle ook nog zo deftige wijsheid van de overigens bijzonder
saaie wijzen van deze wereld!
[10] Begrijp dit goed en ga heen en doe zoals ik je heb aangeraden! Amen."
[11] En Methusalah ging heen en begon zijn hart te onderzoeken en vond dat het zo
vol ongerechtigheid was dat hij daarover met afgrijzen vervuld werd en hij weg
wilde vluchten en zich in de een of andere uithoek van de wijde wereld verbergen.
[12] Onmiddellijk versperde Emmanul hem de weg en zei: "Methusalah, je wilt
Mij ontvluchten en je verbergen voor Mijn aangezicht; Ik zeg je echter dat je in de
hele oneindigheid geen plaats zult vinden die verborgen zou zijn voor Mijn ogen!
Ga je naar het einde van de wereld, waarlijk, je zult Mij daar vinden!
[13] Ook al zou je je laten zinken in de diepte van de zee, denk je soms dat Ik daar
dan niet aanwezig zal zijn? O, je vergist je geweldig; zie, ook de schepselen in de
zee ontvangen hun voedsel uit Mijn hand! [14] Of waarheen zou je willen vluchten
zonder dat Ik je op je vlucht stap voor stap zou kunnen volgen?!
[15] Zie, dat alles is vergeefs; blijf daarom waar je bent en zuiver je hart, opdat Ik je
dan helpen kan! Amen." [16] En Methusalah bleef en beweende zijn dwaasheid.
[17] In de loop van deze gesprekken, die bij alle kinderen een grote verandering in
hun harten had bewerkstelligd, werd ook het offeraltaar voltooid; en daarop was ook
het hout reeds kruiselings neergelegd en was een lam als brandoffer toebereid.
De Huishouding van God deel 1
354
[18] En nu naderde Henoch Emmanul, vervuld van vurige liefde en zei: "Heer, ons
aller liefdevolle Vader, zie, alles is toebereid! Hoe wilt U, dat als zichtbaar teken
voor het zondige vlees dit offer aan U opgedragen zal worden?" [19] En Emmanul
zei: "Het hout is neergelegd zoals het hoort en het offerlam, zoals het betaamt; maar
Ik zie dat er nog iets aan ontbreekt! Ga daarom, lieve Henoch, en haal het
ontbrekende voor Mij; want daarop ben Ik het meeste gesteld! Ik zeg je, zonder dat
zou het offer geen waarde hebben; ga daarom en haal het vlug! Amen."
Hoofdstuk 141: Henoch wekt de vaderen op tot liefde voor Emmanul
[1] En Henoch begreep heel goed wat er nog aan mankeerde. En daarom ging hij
direct naar de vaderen toe en richtte in naam van Emmanul de volgende woorden
tot hen: [2] "O vaderen, verneem in naam van Emmanul een woord uit mijn mond!
Het altaar is nu gereed, het is geheiligd en rein voor God, omdat God Zelf mijn
zwakke handen hielp het te bouwen.
[3] Daarop ligt, goed voorbereid en in de juiste schikking het goed brandbare hout
van de cederboom en het offerlam is gereed gemaakt en wacht op zijn verheven
bestemming; en zodoende is alles klaar op n ding na en dat ene zijn jullie,
vaderen! [4] Adam, jij bent bereid en moeder Eva is dat ook, tezamen met jou; want
jullie zijn n vlees. Maar waar zijn Seth, Enos, Kenan, Mahalalel, J ared en jij,
mijn zoon Methusalah?
[5] J ullie zijn weliswaar lichamelijk aanwezig, maar binnenin je klopt nog een
afwezig hart. Dit hart zou in de ware, zuiverste liefde aanwezig moeten zijn, omdat
de hoogste liefde van de Vader Zelf zichtbaar aanwezig is.
[6] O Seth, zie, opende ik ooit mijn mond, dan was jij de eerste die vol vreugde
ieder woord van mij in je opnam als verwarmende zonnestralen in de winter en ook
ieder woord heel goed in je hart vasthield en dan meteen ook je leven daarnaar
inrichtte; maar nu, waar de Heer Zelf te midden van ons vertoeft en ons Zijn woord
leert en met zo' n liefde spreekt, dat de hardste stenen daardoor in olie zouden
kunnen veranderen en ieder grassprietje, iedere struik en iedere boom siddert van de
grootste verrukking en zaligheid voor Hem die in ons midden wandelt en ons zulke
verheven dingen leert, zie, nu ben je zo stil alsof de hele zaak je helemaal niets
aanging, maar vol nieuwsgierigheid sta je slechts de steeds nieuwe en grotere
wonderen aan te gapen om je daarmee te vermaken! Maar dat je de Heer in je hart
een zuiver liefdesoffer brengen zou, zie, daarvoor ben je te traag geworden; maar
daarmee kan de Heer je niet prijzen. Sta daarom op en bereid je hart voor en rep je
dan naar de Heer, opdat Hij je weer aan zal nemen, zoals Hij Adam, Lamech,
Abedam, J ura, Bhusin en Ohorion en zeer vele anderen aangenomen heeft en - Hem
zij eeuwig dank daarvoor! - tenslotte ook mij!
[7] Sta op, haast je en verzuim het leven niet; want zie, je bent dood! Daarom ijl, ijl
het leven van de liefde achterna, zolang het zichtbaar in ons midden is! Wie het nu
niet zo snel zal vastgrijpen als Lamech, waarlijk, die zal het voor eeuwig verliezen!
[8] Zo wil de Heer het, amen; Amen voor jou, vader Seth!"
De Huishouding van God deel 1
355
[9] En Seth schrok zo geweldig, dat hij opsprong en naar Emmanul snelde en zijn
hart voor Hem uitstortte en Hem om erbarming en genade vroeg.
[10] En Emmanul zei tegen hem: "Seth, je kwam omdat Ik je liet roepen en je mag
ook blijven. Maar in de toekomst zullen slechts diegenen blijven die ongeroepen
zullen komen en in de geest en in de waarheid tot Mij zullen roepen: 'Abba, Abba,
Abba! Uw heilige wil geschiede, amen!' Begrijp dat goed en wees rein! Amen."
[11] En toen Henoch zich ook nog tot de overigen wilde richten, zie, toen sprongen
deze ijlings op en zeiden eenstemmig: "0 Henoch, roep ons niet; want jouw roep is
verschrikkelijker dan elke dood!
[12] Zie, wij zien de hele berg van onze schuld voor ons en wij zijn jouw roep niet
waard; maar ga heen naar de Heilige, wiens naam wij niet waard zijn uit te spreken
en smeek Hem uit onze naam, dat Hij genadig en barmhartig voor ons, je arme,
dode vaderen en je dode zoon Methusalah, zal zijn! Amen." [13] En Henoch
antwoordde hen: "Wat voor onzin komt er uit jullie mond! Geloof je dan dat als er
door mij iets te vergeven zou zijn, ik je eerder dan Emmanul zou verhoren?!
[14] O wat zijn jullie toch blind en doof. Ik, de onvolmaaktheid zelf, ik, die niets
heb, niets kan, - ik ben eerst sinds kort door het oneindige erbarmen van de Heer in
de liefde opgestaan en al het goede daaraan is zelfs nog louter en alleen van de Heer
afkomstig, wat dus een vrij en in hoge mate onverdiend geschenk is, - dus ik, menen
jullie, ik zou barmhartiger zijn dan Emmanul, Hij, die de allerhoogste liefde, de
allerhoogste erbarming Zelf is, Hij, die vervuld is van zachtmoedigheid,
lankmoedigheid en van het opperste geduld met iedere zwakheid?!
[15] O bedenk iets beters en maak mij niet tot een nieuwe zondaar voor Hem!
[16] Waarlijk, als het van mij afhing, zou mijn grootste weldaad voor jullie je
slechts tot een vloek zijn in vergelijking met wanneer Emmanul je maar met n
oog aanziet! [17] Open jullie harten en haast je naar je Vader! Want niet ik, maar
Hij, de eindeloos bezorgde, heilige Vader, Hij, de hoogste liefde, laat je door middel
van mijn eenvoudige en matte tong roepen!
[18] Ga dus daarheen waar liefde, leven en erbarmen te vinden is en eeuwig te
vinden zal zijn en wend je nimmer tot mij om voorspraak, maar tot Hem, wiens
oneindige liefde je liet roepen! Amen."
[19] En allen gingen vol berouw over hun dwaasheid naar Emmanul, bekenden hun
schuld en stortten hun harten voor Hem uit.
[20] Maar Emmanul keek hen aan en zei: "Kinderen! Waarom zijn jullie bang voor
de allerbeste, meest liefdevolle Vader en niet voor de mensen, waaraan al het goede
dat ze bezitten toch alleen van Mij afkomstig is en wier eigen aard alleen maar
verderfelijke boosheid en valsheid is?!
[21] Geloof je dan dat Ik Mij door mensen tot iets zou laten aanzetten om daarmee
aan te tonen dat de mensen barmhartiger zijn dan Ik?!
[22] Of ben je van mening dat Henoch meer liefde heeft dan Ik, waardoor hij Mij
eerst zou hebben moeten overhalen om jullie je schuld kwijt te schelden?! O jullie
dwazen, die toch zelf vader zijn en je kinderen liefhebt, ofschoon jullie vol
slechtheid zijn! Zeg me, wanneer heeft ooit een vreemdeling je kinderen meer
De Huishouding van God deel 1
356
bemind dan jijzelf, of welke stem wil je eerder verhoren: die van het kind zelf - of
die van een niet bevoegde en onvolmaakte bemiddelaar?!
[23] Als je tegenover Mij als mensen vol boosheid zo handelt, hoe ontaard denk je
dan toch over Mij?! [24] Verander daarom je zienswijze en denk je in, dat alleen Ik
jullie aller Vader ben en jullie allemaal kinderen van n Vader zijn en door de
liefde allemaal recht op Hem hebben! Amen."
Hoofdstuk 142: Over de vrijheid van de mens
[1] Na deze waarschuwende woorden van Emmanul stond Seth op en bracht,
machtig aangegrepen door liefde, het volgende naar voren:
[2] "O Emmanul Abba, vergeef ons allen onze verschrikkelijke lauwheid! Want
zie, ik en ook wij allen werden door Uw buitengewone grote wonderdaden volledig
gevoelloos en de woorden van Adam, Henoch, zijn begunstiging, Uw snel op elkaar
volgende vurige redevoeringen en de van liefde gloeiende leerstellingen hebben
onze van nature enigszins langzame geest overladen en wij konden nooit al die
onuitsprekelijke heerlijkheden uit Uw heilige mond volgen; daarom waren wij ten
prooi aan onze grote onmacht en rekenden heimelijk op Henoch, dat hij ons
naderhand zulks weer zou bijbrengen en dat wij het dan bij tijd en gelegenheid heel
aangenaam en makkelijk zouden kunnen begrijpen. [3] Maar een heel ander heilig
licht uit U toont ons allen nu, dat al deze zojuist aangevoerde redenen niet op die
manier werken, maar dat het onze eigen trage wil was, die dat door een dergelijke
ergerlijke lauwheid allemaal in ons teweegbracht; O Emmanul, wek daarom onze
nog steeds dode wil en sterk onze zwakke harten met Uw genade, opdat wij in staat
zijn datgene wat U met Uw heilige mond zei levend in ons op te nemen en ons leven
daarna op een U welgevallige wijze in te kunnen richten! Amen."
[4] En Emmanul antwoordde Seth en zodoende ook alle anderen het volgende:
"Seth, zie, Ik reinig jullie omwille van de waarheid van je bekentenis! Maar je
waarheid is even naakt als jullie zelf zijn voor Mij; bekleed daarom je hart met de
vrije liefde tot Mij, opdat je levend zult worden! Want Ik kan je alles geven; alleen
de vrije liefde van je hart tot Mij, die kan Ik niemand geven! En als Ik al zoiets zou
doen, wat zou dan je liefde betekenen?
[5] Ik zeg je, zij zou niets anders dan een vreemde prikkel in je zijn die je zou willen
dwingen om Mij tegen je wil lief te hebben en bijgevolg ook te aanbidden!
[6] Maar Ik heb jullie als vrije mensen en kinderen geschapen en heb iedereen zijn
eigen ruime aandeel van de liefde gegeven, en die bewerkstelligt het leven in je. Met
deze vrije eigen liefde moet je Mij omvatten, dan zul je het leven in jezelf omvatten!
[7] Ik heb iedereen zoveel gegeven dat zijn aandeel heel goed uitgemeten is, zoals er
in iedere zaadkorrel een uit de liefde stammende levende kiem gelegd is. Wanneer
het zaad in de aarde gelegd wordt, verzamelt de liefde dauw om zich heen. Deze
dauw vernietigt het de levende kiem omsluitende vlees en maakt de levende kiem
vrij. Is deze nu vrij, dan begint zij gretig de haar omringende liefdes- en levensdauw
in zich op te nemen en wordt allengs steeds groter, breekt dan spoedig op eigen
kracht uit boven het aardrijk en verheft zich vrij, strevend naar het licht van de zon.
De Huishouding van God deel 1
357
In een dergelijke vrijheid wordt zij sterker en zo wordt uiteindelijk uit de bijna
onzichtbaar kleine kiem een machtige, sterke boom, boordevol leven en bijgevolg
vol met duizenden vruchten; en al het leven is een voor de boom kenmerkend leven,
waaruit zijnsgelijke duizendvoudig voortspruit. [8] Zie nu, en vraag jezelf af, of het
ook niet zo staat met de eigen vrije liefde in jezelf, die een ware kiem van het
eeuwige leven in jullie vlees is, gelijk aan de materie van de zaadkorrel.
[9] Mijn woord en Mijn liefde voor jullie is de liefdesdauw en doet hetzelfde met je
als met de zaadkorrel in de aarde. Neem daarom Mijn woord in je op, opdat dat het
wereldse in je vernietigen zal en dan je liefde, die het ware eeuwige leven is,
waarachtig vrij zal maken! Pas in dit vrije leven zullen jullie dan een nuttige
vruchtboom worden en kunnen doen, wat voor het leven noodzakelijk is; maar nu is
jullie opgave geen andere dan je levend en vrij te maken in de ware liefde tot Mij,
opdat je daardoor pas waarachtig levend zult worden in Mij en door Mij, je ware,
eeuwige, heilige Vader! Amen. [10] En ga nu aan de rechterkant van het altaar staan
en sla het offer van Henoch in jezelf gade en laat je hart, waarin nog maar een
zwakke liefde woont, door de geheiligde offervlam verwarmen! Amen."
[11] En allen volgden het woord van Emmanul op en stelden zich aan de
rechterkant van het altaar op, die naar de middag was gekeerd. Aan de kant van de
morgen stonden Emmanul, de offerende Henoch, Lamech en de andere gewekten.
En de zijden naar de avond en middernacht gekeerd waren vrij voor al het volk.
[12] En toen alles voor het offer nu dus goed was voorbereid en geregeld, liep Adam
nog een keer naar Emmanul toe en vroeg Hem vervuld van innige, zuivere liefde
en de meeste hoogachting: [13] "Emmanul, U zult ons na dit offer toch niet
onmiddellijk verlaten, maar op de sabbat van morgen nog vol genade het offer op de
heilige hoogte wijden en het ook in genade aannemen? Want zie, de in de morgen,
middag en avond wonende kinderen hebben U nog niet herkend! O, wat zullen die
gelukkig zijn wanneer ook zij U in ons midden zien en een woord des levens uit Uw
heilige mond kunnen horen!
[14] Maar, O Emmanul, niet mijn of onze wil, maar altijd slechts Uw wil geschiede
nu en voor eeuwig! Amen."
[15] En Emmanul zei daarop tegen Adam: "Zie, je maakt je zorgen en je zorgen
zijn niet misplaatst omdat je de vader bent van al het vrije bloed op aarde; maar er is
n ding in je bezorgdheid dat aan de ijdelheid van het uiterlijke leven grenst en dat
is het zichtbaar zijn van Mijn wezen in een op jullie gelijkende persoon! Meen je
dan dat als Ik onzichtbaar voor je ben, Ik minder tegenwoordig en een minder
hulpvaardige Vader ben dan in Mijn zichtbaarheid?!
[16] Kijk, dat is zinloos; tegen jou zeg Ik nu, het is voor iedereen beter Mij in wezen
niet te aanschouwen, maar alleen door de liefde in eigen hart! Want Mijn zichtbaar
zijn is voor jullie een dwingende verplichting, Mijn onzichtbaarheid echter is je
vrijheid van leven; maar door de dwingende verplichting kan niemand tot het
eeuwige leven komen, maar alleen door de vrijheid, die de zuivere liefde tot Mij is!
[17] Degene bij wie Ik zou komen en blijven, zou door Mij worden verzwolgen;
want het vuur van Mijn liefde is te oneindig, dan dat een nog sterfelijk, slechts voor
de onsterfelijkheid geschapen wezen in staat zou zijn het te verdragen. Maar indien
De Huishouding van God deel 1
358
iemand in vrijheid naar Mij toekomt, nadat Hij Mij tevoren in zijn hart gezocht
heeft, heeft hij zich bestendig gemaakt en is ook sterk geworden, vandaar dat Ik hem
niet meer zal verslinden, maar op zal nemen om Mijn oneindigheid voor eeuwig te
aanschouwen en om eeuwig vrij te kunnen genieten van de uitvloeiselen van Mijn
oneindige liefde en genade!
[18] Maar op grond van jouw verzoek zal Ik ook morgen een ogenblik voor al je
kinderen zichtbaar en hoorbaar worden; begrijp dat goed! Amen."
Hoofdstuk 143: Het offer. Lamechs vermanende vurige woorden. Over de
zachtmoedigheid en het geduld
[1] En Adam dankte Emmanul met een hart dat in vuur en vlam stond voor de
beloofde grote genade en liep weer achterwaarts naar de plek die hij voordien
innam. [2] Hierna stapte Henoch naar voren en zei tegen Emmanul: "Zie,
Emmanul Abba, U die heilig, meer dan heilig zijt! Aldus is alles nu voorbereid;
indien het U behaagt, wil ik nu graag het vuur op het altaar leggen en U vanwege
ons allen het lam en de vruchten offeren."
[3] Maar Emmanul antwoordde: "Henoch! Zie, Ik ben hongerig noch dorstig en
met het offer vermag jij Mij niet te verzadigen; het voor Mij meest aangename offer
is een berouwvol en boetvaardig, Mij zoekend en Mij boven alles liefhebbend hart!
[4] Maar omdat je het altaar al gebouwd, het hout erop gelegd en het offer bereid
hebt, kun je dat erop leggen en het aan Mij offeren! Amen,"
[5] En Henoch deed dat allemaal volgens Emmanuls woorden en legde eerst het
levende lam op het hout, dat nog niet brandde en slachtte het daarna op het altaar.
[6] Maar Adam merkte op, dat het niet betamelijk was om het bloed van het lam op
het altaar te vergieten. [7] En Emmanul gaf Adam ten antwoord: "Adam,
bekommer je niet om hetgeen Henoch doet; want hij brengt niet jou, maar Mij het
offer! En zie, Ik vind het goed! Waarom zou het jou dan storen?!
[8] Ik zeg je dat als teken van Mijn welbehagen in Henochs wijze van offeren, de
Allerhoogste eens aan de Allerhoogste het allerhoogste offer zal brengen! Begrijp
dat goed! Amen." [9] En Adam antwoordde een weinig verbluft enigszins vragend:
"0 Emmanul! Bestaat er dan buiten U, de Allerhoogste, nog een Allerhoogste?! Of
hoe moet dat worden begrepen?"
[10] En Emmanul zei: "Ik zei en nu zeg Ik het jou: aan gene zijde van het vlees ligt
nog veel verborgen; maar in je vlees zul je dergelijke dingen nooit aanschouwen!
Want de lerares van het vlees is de tijd; de geest echter zal het herkennen wanneer
hij daar aan zal komen vanwaar hij gekomen is. Amen."
[11] Nu was het lam geslacht en Henoch nam stenen en wreef die heel hard tegen
elkaar boven het eronder gelegde, met droge hars bepoederde stro; maar bij hem, die
anders een bijzonder handige vuurmaker was, wilde ditmaal de kunst niet lukken,
waarop hij meteen naar Emmanul toeging en zei: [12] "Heer, Abba Emmanul!
Zie, ik breng ditmaal geen vuur tot stand; O laat mij toch een vuur maken!"
[13] En Emmanul antwoordde Henoch: "Zie, mijn geliefde Henoch, als het vuur je
niet gehoorzaamt, mag je immers tevreden zijn; want het is beter een gebieder over
De Huishouding van God deel 1
359
zijn hart te zijn dan een handige vuurmaker! Zo vind Ik ook iemand aangenamer die
zijn eigen hart tot Mij opheft, dan iemand die door zijn woord en door zijn vurige
toespraken duizenden tot Mij heeft bekeerd, maar bij zichzelf een koud offer
gebleven is waaronder geen liefdesvuur gloeit, maar alleen koude wijsheid.
[14] Maar als jij geen vuur teweegbrengt, dan kan dat spoedig worden verholpen!
Geef de vuurstenen aan de jonge, sterke Lamech! Onder zijn sterke handen zullen
de stenen wel geven wat zij jou onthielden; maar jij blijft bij Mij en laat het
handwerk aan Lamech over! Amen."
[15] En verheugd gaf Henoch de vuurstenen terstond aan Lamech over en die wreef
deze zo geweldig tegen elkaar, dat er onmiddellijk zo'n groot vuur ontstond dat
daardoor niet slechts het aanmaakstro meteen vlam vatte, maar het vuur ook
onmiddellijk het hout en het offer aangreep, zodat dat plotseling in lichterlaaie
stond. [16] Allen verwonderden zich over de behendigheid van Lamech. Maar
omdat Lamech bij de vaderen en het volk zo'n uiting van lof over het wonder
bemerkte, wendde hij zich haastig tot hen en zei met grote ijver:
[17] "O vaderen en broeders, zijn jullie nu alweer je hoofd kwijt en zwaaien mij lof
toe?! Wie is dan de Emmanul? Wie heeft en geeft het vuur?!
[18] Als jullie niet mijn vaders en broers zouden zijn, waarlijk, ik zou jullie allemaal
voor blinde dwazen uitschelden. Lof en eer voor Hem die het toekomt! En Wie
komt alle lof en eer toe? Voor het geval dat jullie dat nog niet weten, zeg ik je dat
zoiets enkel en alleen God toekomt, omdat Hij heilig is en was en eeuwig zal zijn!
Amen. Begrijp dat goed, amen!" [19] En meteen wendde Emmanul zich tot
Lamech en zei tegen hem: "Luister, Lamech, bijna had je teveel vuur gemaakt!
[20] Het zou niet goed zijn jou de bliksem en de donder toe te vertrouwen; want
onder jouw regime zou de aarde er spoedig verglaasd uitzien of net zo als op een
plaats waar de felste stralen van de zon het zand in de diepere beken doet smelten en
dan haar oevers bedekt met een weliswaar doorzichtig glas, - maar juist omdat het
op het oppervlak dan licht opvangt en doorlaat, zal het onder het glas donkerder en
kouder zijn dan daar waar het nog blanke zand zijn droge voorhoofd naar de stralen
van de zon toekeert. En luister: op glas groeit in de eeuwigheid geen vrucht meer!
[21] Wees daarom mild en gelaten en geduldig in alle dingen en in ieder woord en
in iedere daad; want zachtaardigheid, gelatenheid en geduld zijn de beste
meststoffen voor het aardrijk! Als dan iemand daarin goed zaad zaait, zal het ook
opkomen en jou en Mij een rijke oogst geven!
[22] Maar wie met zwaard en knuppels er op los slaat en bliksemt en dondert, die
verwondt en doodt niet zelden en zijn akker zal weinig vruchten voortbrengen.
[23] Wie altijd vervuld is van zachtmoedigheid, gelatenheid en geduld, die begiet de
planten van zijn akker wanneer de krachtige stralen van de zon het aardrijk droog
maken. [24] Nu, Lamech, oordeel zelf op welke akker de volheid van de zegen reeds
in korte tijd zichtbaar zal worden!
[25] Wees jij daarom ook ten opzichte van iedereen altijd zachtmoedig, gelaten en
geduldig, dan zul je de harten om je heen verzamelen en de zegen van het leven over
hen uitstrooien! Begrijp dat goed! Amen."
De Huishouding van God deel 1
360
Hoofdstuk 144: Emmanuls afscheidswoorden tijdens de zegening van het
offer. Een belofte voor Golgotha. Over de heerlijkheid van de geestelijke
vrijheid
[1] En Lamech erkende zijn fout, ging naar Emmanul toe en daarna ook naar de
overige vaderen en vroeg hen allen met een ontroerd hart om vergeving. En alle
vaderen verheugden zich hierover en hielden bij zichzelf rekening met de ervoor
geuite vurige vermaning.
[2] Hierna zag Emmanul Henochs offer aan en zegende het, terwijl Hij zei: "Ik,
Emmanul Abba, schep weliswaar geen behagen in dit brandoffer, maar slechts in
diegene die het met een zuiver hart voor Mij bereidde, - maar Ik zegen het toch ter
gedachtenis aan een later offer dat eens wordt gebracht om alle doden en levenden
op te wekken. En daarom moet het dan ook in het vervolg tot aan het einde van alle
tijden der tijden bij lam en brood blijven! Amen. [3] Maar wee degene die daar een
wijziging in aan zal brengen; waarlijk, Ik zeg jullie, zij zullen niet aan Mij, maar aan
de ongerechtigheid van de wereld hun offer brengen en zij zullen door hun
offerande gelijk worden aan hetgene waaraan zij hun offer hebben gebracht!
[4] En jij, Henoch, zie, Ik heb jouw offerande zo gezegend dat het tot een levend
offer geworden is, omdat eens uit dit verbrande lam een groot, levend, sterk Lam in
de wereld op zal staan, dat alle zwakheden van de aarde op zijn schouders nemen en
voor alle vlees de zich nimmermeer sluitende poorten tot het eeuwige leven openen
zal! Amen. [5] Ik geef jullie nu geen gebod meer, maar Ik maak je vrij van ieder
gebod. Geboden deugen alleen voor luie knechten; en wie volgens de geboden leeft,
is een dode slaaf die gericht wordt in al zijn doen en geen vrijheid heeft in zijn hart.
Waar hij werkt, daar werkt hij omdat het werk hem opgedragen was; want zonder
gebod zou hij nooit enige bedrijvigheid nodig gevonden hebben. Waar hij liefheeft,
daar heeft hij lief omdat hem bevolen was lief te hebben; maar zijn hart ondervindt
niet de noodzaak en de heiligheid van de liefde en het eeuwige leven vanuit haar,
maar alleen de last van de liefde. Waarom is dat zo? Omdat hij in alle dingen een
slaaf uit de modderige diepte is!
[6] Het hart van de vrije mens slaat vrij en zijn longen ademen vrij en geen het leven
belemmerende wet stoort de levendige kringloop van zijn bloed; want de vrije liefde
tot God maakt hem tot een kind van de Allerhoogste.
[7] Is hij, die een kind van de Allerhoogste is, nog een kind van de mensen?!
[8] Daar hij echter een kind van God is, heeft hij dan niet dat in zich wat altijd heilig
is en volkomen gelijk is aan Hem, die zijn Vader is, - dus het goddelijke en het
volkomen vrije?!
[9] Daarom zeg Ik nu tegen jullie allemaal: als je een vrij hart hebt en Mij met een
vrij hart bemint, dan zijn jullie ook goden, zoals je heilige Vader dat van eeuwigheid
her is, vrij vanuit Zichzelf, vanuit Zijn eigen, eeuwige, heilige kracht!
[10] Zie, daarom geef Ik dan ook geen gebod, maar wees en wijs jullie alleen nog op
de ware, vrije, levende en de alleen levend makende liefde tot Mij als de oerbron
van al het leven en zijn, opdat je die in de geest en in alle waarheid als het enige
bindmiddel mocht gebruiken tussen Mij en jou tot je volkomen opwekking.
De Huishouding van God deel 1
361
[11] Ik zeg zelfs niet eens dat je dat moet doen, maar je kunt het in vrijheid doen, als
het je aanstaat! Immers niet eens uit liefde tot het leven moet je een dergelijke leer
volgen, maar enkel en alleen uit vrije liefde tot Mij, alleen omwille van de liefde en
bijgevolg omwille van Mij, omdat alleen Ik je meest liefdevolle Vader ben!
[12] Kijk, omdat Ik je liefheb omdat jullie Mijn kinderen zijn, moet je ook Mij
liefhebben omdat Ik jullie Vader ben! [13] Maar zoals jullie Mij liefhebben, moet je
ook elkaar liefhebben als louter broeders en zusters onder elkaar! Laat nooit een
middel van wat voor aard dan ook je misleiden, maar laat broeder, zuster, vader,
moeder je alles zijn ter opwekking van de vrije liefde in je!
[14] Wat zou je Mij kunnen geven voor Mijn eeuwige Vaderliefde voor jou, Ik die
van niemand iets nodig heb; zo moet jij ook in je hart zijn ten opzichte van Mij en
ten opzichte van iedereen; dan zul je gelijk zijn aan Mij, levend vanuit jezelf door
het vrije, juiste gebruik van Mijn vrije liefde in je en daardoor zul je evenals Ik
eeuwig en onvergankelijk leven.
[15] Als je zo zult blijven, zal de macht van de slang ver wegblijven en er zal geen
smet aan je kleven en je hart verontreinigen. Wie een slaaf van de wereld wil zijn,
die moet het maar zijn; Ik heb geen gebod voor hem!
[16] Maar als mens moet hij tenminste weten, dat Ik omwille van hem Mijn eeuwige
ordening niet omver zal werpen! Het leven bestaat enkel en alleen uit de vrije liefde
tot Mij; maar overal elders is de eeuwige dood!
[17] En nu, mijn geliefde Henoch, wees nu Mijn eerste priester en laat jouw liefde
de grondslag van de eerste en de zuiverste kerk van deze aarde zijn!
[18] Als je morgen zo zult offeren, dan zal Ik bij je komen en zal je woorden in de
mond leggen die je voor alle kinderen uit zult spreken. Mijn liefde, Mijn genade en
Mijn zegen zij met jullie! Amen." - En Emmanul verdween voor aller ogen.
Hoofdstuk 145: Adams aanwijzingen voor de komende sabbat
[1] Toen nu alle vaderen en omstanders intussen hadden gemerkt dat Emmanul niet
meer onder hen verkeerde, maar dat Zijn wezen zo geheel en al verdween alsof er
van Hem nooit iets aanwezig was geweest, werden allen, op Henoch na, treurig en
wisselden weinig woorden met elkaar. Pas toen de zon al een flink eind was
gedaald, kwam Adam tot bezinning en zei:
[2] "Kinderen, wat hebben wij hier nog te doen nu Diegene die J ehova Emmanul
Abba is en heilig, boven alles heilig is, niet meer zichtbaar in ons midden verkeert?!
[3] Ga daarom naar de kinderen toe en nodig hen uit voor de sabbat van morgen en
kom dan meteen weer terug, opdat wij dan vlug kunnen opbreken en ons naar de
hoogte, ons vaderland kunnen haasten!
[4] Maar jullie, J ura, Bhusin en Ohorion en ook jij Abedam, moeten voortaan in ons
midden blijven, als het je bij ons bevalt! Maar, zoals je nu zelf duidelijk uit de mond
van de Allerhoogste gehoord hebt, is iedereen volledig vrij en dus zijn jullie dat ook
wat mij betreft, die de aardse vader ben van jullie allen. J e mag doen wat je bevalt
en je hoeft niet bang te zijn om door het ene, noch door het andere te winnen of te
verliezen, maar laat alleen je vrije wil je in alle dingen leiden en laat het woord van
De Huishouding van God deel 1
362
de Heer en Zijn eeuwige liefde jullie aller leidster zijn op alle wegen en paden, en
laat dat allesbepalend zijn in je leven! Amen." [5] En onmiddellijk gingen Enos,
Kenan, Mahalalel en J ared heen en nodigden de kinderen van de middernacht uit
om op de sabbat van morgen op de hoogte bij het offeren te verschijnen.
[6] J ura wendde zich echter tot Adam en zei: "Vader, zie, het is voor ons allen een
onuitsprekelijk grote vreugde dat je ons uitgenodigd hebt om weer op de hoogte bij
jou te mogen verblijven; maar hier is een dringende vraag te stellen: wat kan ons
verblijf op de heilige hoogte voor nut hebben en wat zal er met onze kinderen
gebeuren? [7] In jullie midden is Henoch nu een levende priester van de Heer. Zie,
onze kinderen hebben niemand behalve ons, die reeds zijn gewekt; daarom willen
wij ook dat voor hen zijn - zij het ook in niet zo'n volmaakte zin -, wat Henoch
vanuit Emmanul nu is voor jullie en na jullie ook voor ons allen.
[8] Ons leven lang willen wij daarvan gebruik maken, vandaar dat wij niet zelden op
de hoogte zullen komen om daar in je midden voor ons en onze kinderen nieuwe
warmte en nieuw licht op te doen. En zodoende zullen wij hier blijven; maar
morgen, lang voor zonsopgang willen wij voor jouw woning een loflied voor de
Heer aanheffen! Amen."
[9] En Adam antwoordde hen: "Zo zij het, en moge de zegen van de Heer, alsmede
die van mij en ons allen, jullie begeleiden en sterken! Amen."
[10] Daarna wendde hij zich tot Abedam en vroeg hem wat hij dacht te doen.
[11] En Abedam gaf hem zeer zachtmoedig geheel hetzelfde ten antwoord. En
Adam en alle anderen loofden hem om zijn trouwen Henoch ging naar hem toe en
zei het volgende tegen hem: [12] "Luister Abedam, de weg is je bekend! De wil van
de Heer is jouw wil, Zijn liefde schikt zich naar jou. Al je kinderen zijn nog blind.
Zie, de Heer heeft je niet voor niets gewekt; haast je daarom naar de jouwen en
breng hen allen de blijde boodschap en verzwijg niets en zeg tegen allen luid en met
de kracht van de liefde, wat de Heer allemaal aan ons allen gedaan heeft!
[13] Wees gegroet, lieve broeder in de Heer en in Adam, voor nu en voor eeuwig!
Amen."
Hoofdstuk 146: Abedams ontmoeting met de vreemdeling
[1] En begeleid door vele zegeningen verliet Abedam terstond de heilige plaats en
repte zich naar de zijnen, geheel beladen met de heerlijkste schatten uit de hemel.
En hij ging vervuld van verheven gedachten en van liefde tot de Heer terug langs
dezelfde weg waarover zij allen, komend van de avond, al eerder op zo'n
buitengewoon wonderbaarlijke wijze waren gegaan en zie, precies op de plek waar
zij allen hadden gerust en hij zich als enige metgezel aan Asmahals zijde bevond,
kwam een flinke jongeman op hem af en vroeg hem:
[2] "Waar ga jij zo laat op de dag heen? Zie, de zon raakt reeds de bergrand aan en
de maan is met zijn schijnsel nog ver weg; hobbelig is de weg en het pad vol stenen.
Luister Abedam, Ik heb gehoord dat er zich bij de kinderen van de middernacht voor
de ogen van alle vaderen grote dingen zouden hebben voorgedaan! Ik wil nu daar
De Huishouding van God deel 1
363
heen om er ook iets van te zien en wel in het bijzonder de gesterkte vaderen; zou jij
niet willen omkeren en Mij daarheen begeleiden?"
[3] En Abedam bezon zich niet lang en vroeg de vreemdeling: "J a, wat jij wenst,
daar wil ik met alle plezier aan voldoen; maar als je soms een naam hebt, zou je mij
die niet willen laten weten, zodat ik je dan aan de vaderen kan bekendmaken?"
[4] En de vreemdeling vroeg hem hetzelfde en zei tegen hem: "Als jij Mij jouw
naam noemt, wil Ik ook de Mijne noemen en wil Ik je nog iets heel anders zeggen;
maar zeg Mij eerst jouw naam!"
[5] Abedam keek raar op en zei tegen de vreemdeling: "Hoe kun je mij nu om mijn
naam vragen?! J e hebt die even hiervoor zelf genoemd toen je mij staande hield en
mij verzocht, je weer daar naartoe te begeleiden, waar zulke ongehoord grote dingen
zijn gebeurd! Zie, hoe moet ik dit begrijpen?!"
[6] En de vreemdeling antwoordde hem: "Zie, Abedam, jij komt juist van die plek,
van die heilige plaats, waar zulke grote dingen gebeurd zijn en ook jij werd vast
gewekt! Hoe kun je als gewekte deze gemakkelijke vraag dan niet begrijpen?"
[7] Abedam was geheel verbluft en wist niet wat hij hierop de vreemdeling zou
antwoorden. [8] En de vreemdeling vroeg hem weer, hoe zijn naam luidde. En
Abedam, geheel buiten zichzelf van verwondering dat de vreemdeling hem toch
steeds bij zijn naam noemde en nu erop stond Abedams naam te vernemen,
antwoordde eindelijk de vreemdeling:
[9] "Luister dan, zoals jij mij noemde, zo heet ik ook en ik heb geen andere naam
dan juist die welke jij me gaf en die Adam en Emmanul mij gaven!"
[10] En de vreemdeling zei, hem scherp aankijkend: "Zie, Abedam, nu ben Ik
tevreden, omdat je Mij zei hoe je naam luidt! Want kijk, Ik heb je weliswaar meteen
bij het begin die naam gegeven; maar als een door Mij gegeven naam was het
immers niet jouw naam, maar de Mijne in jou, of je nu ook zo heette of niet. Nu is
de naam de jouwe en de Mijne, en bijgevolg heb je jouwen Mijn naam tegelijk
ervaren en kun je Mij nu rustig begeleiden waarheen Ik wens!"
[11] Het verwonderde Abedam niet weinig, dat de vreemdeling nu juist ook zijn
naam had en hij begon met de vreemdeling onmiddellijk aan de terugweg.
[12] Onderweg vroeg Abedam aan de andere Abedam: "Zeg me, als je wilt, vanuit
welke streek ben je nu hiernaartoe gekomen en van wie heb je gehoord wat zich in
het gebied van de middernacht voordeed?" [13] De vreemdeling antwoordde: "Wat
je eerste vraag betreft kom Ik regelrecht van de morgen vandaan; maar wat je
tweede vraag betreft, daar wil ik je een heel kort verhaal over vertellen:
[14] Zie, een vader in het morgengebied - wel de rijkste aan kinderen en aan liefde
tot hen - had lang toegekeken hoe zijn kinderen zich met allerlei nuttige en meer nog
met schadelijke dingen bezig hielden. Daarom had deze wijze vader zich zo
opgesteld dat de kinderen hem niet konden opmerken. Maar na niet al te lange tijd
gespeeld te hebben begonnen de kinderen zich onbehoorlijk te gedragen, zodat er
nauwelijks n overbleef die zijn hart rein hield uit liefde tot zijn niet opgemerkte
vader. Voortdurend vermaande deze weliswaar met zorg al de oudere broers en zij
luisterden echt wel graag naar zijn woord; maar ernaar handelen wilde niet n
graag van harte.
De Huishouding van God deel 1
364
[15] Toen besloot de vader zich onherkenbaar te vermommen en zo zijn kinderen te
benaderen en te doen alsof hij als vreemdeling uit de diepte kwam.
[16] De kinderen namen hem wel op, maar niet met liefde, maar door bemiddeling
van die ene slechts als vreemdeling; want omdat hun hart zich had veranderd in
dwaasheid en werelds was geworden, waren ook hun ogen blind geworden en hun
oren doof, zodat zij daardoor de vader niet konden herkennen. [17] Maar toen de
vader zich geleidelijk aan steeds meer te kennen gaf door daden en woorden,
werden de kinderen angstig en bang, en weinigen verdroegen zijn aanwezigheid.
[18] Omdat de vader zag hoe onrijp zijn kinderen nog waren, verwarmde hij hen
allen met zijn liefde, zodat zij zich tot hem wendden en hem loofden en prezen. En
de vader sterkte hen allen en zegende hen en verliet hen toen voor een korte
proeftijd. [19] Deze vader kwam op de terugweg van zijn kinderen naar Mij toe en
vertelde Mij alles, vandaar dat Ik nu hier ben om na te gaan hoe het met die
kinderen gaat en wat zij in de afwezigheid van hun vader doen.
[20] Breng Mij daarom naar de heilige plek! Amen."
Hoofdstuk 147: Abedams gesprek met Abedam, de onbekende
[1] Toen Abedam dat nu uit de mond van de onbekende had vernomen, begon hij
zich mateloos te verwonderen en zei:
[2] "Maar, mijn hoog gewaardeerde Abedam, dat is nu precies wat er gebeurd is bij
de kinderen van de hoogte, die onze hoofdstamvaderen zijn!
[3] De Vader heet Emmanul Abba en J ehova God de allerhoogste en is heilig,
buitengemeen heilig! [4] Zeg me toch, als je wilt: waar heb je deze heilige Vader
ontmoet en hoe zag Hij eruit en waarheen ging Hij toen Hij je verliet?
[5] O zeg het, ik smeek je erom! Want zie, ik was vanaf de avond oog en oorgetuige
van alles wat er is gebeurd en had bovendien de onuitsprekelijke, hoogste genade als
de meest onwaardige steeds aan Zijn heilige zijde te lopen! [6] O vriend Abedam, de
zaligheid die ik, arme zondaar, daar heb ondervonden, zou de hoogste engel zelfs
met de meest vurige tong je ook niet in het geringste kunnen beschrijven!
[7] J a, ik kan je slechts zoveel zeggen, dat ik in deze korte tijdspanne misschien wel
meer verheven zaligheid ondervond dan de hoogste engel in een eeuwigheid!"
[8] En de vreemdeling vroeg hem: "Wat maakte je dan eigenlijk zo gelukzalig, dat
je daartegenover de zaligheid van de hoge, vrije engel als bijna helemaal niets
beschouwt?" [9] En Abedam antwoordde: "O mijn geliefde naamgenoot, zie, ik ben
al van oudsher een heel eigenaardig mens geweest en deze eigenaardigheid, die
misschien vele duizenden zou bedroeven, maakt nu juist mijn grootste
gelukzaligheid uit! En deze zonderlinge eigenschap bestaat daaruit, dat ik mij het
meest gelukkig voel wanneer ik mij naast iemand bevind, bij wie ik vanuit de grond
van mijn hart steeds meer mijn volkomen nietigheid en zijn alles zijn onderga,
omdat ik ook geen mens onder mij, maar altijd zoveel mogelijk boven mij wil zien.
En daarom is mijn devies: 'Zalig is de nederigheid des harten en de onmachtige
zwakte is de grootste rijkdom van de worm!'
De Huishouding van God deel 1
365
[10] Want indien de worm sterk zou zijn in de volheid van zijn leven, wat zou het
hem dan pijn moeten doen als er op hem getrapt wordt! Maar zijn zwakheid en de
voortdurende onmacht van zijn leven maken voor hem hetgeen ons pijnlijk
voorkomt, misschien wel de hoogste zaligheid van zijn leven uit.
[11] Weliswaar ben ik niet iemand die de aard van de wormen kent gelijk Degene
die hen schiep; maar zo denk ik erover, omdat ik nu juist het meest gelukkig ben als
ik van alle zijden onder druk sta. [12] Maar nu, mijn geliefde naamgenoot, verzoek
ik je vriendelijk mijn vorige drie vragen te beantwoorden, als je dat wilt! Amen."
[13] En Abedam, de vreemdeling, antwoordde hem: "Zie, Mijn geliefde Abedam,
als wij de zaak in het juiste licht bezien, zeg me eens, waartoe kunnen voor jou de
drie opgeloste vragen nu nog dienen?!
[14] Zie, Mijn grondstelling en Mijn devies luiden zo: 'Kun je met een woord je
broeder niet van dienst zijn, laat dan je tong met rust en roer haar pas dan, wanneer
je daarmee je broeder een dienst kunt bewijzen!' [15] Zie, op grond van dit beginsel
zou Ik je een antwoord schuldig willen blijven! Ben je daarmee tevreden?"
[16] En Abedam antwoordde Hem: "J a, mijn geliefde vriend Abedam, enerzijds ben
ik dat, omdat ik daardoor inzie dat jouw wil de mijne overheerst en dat bevalt mij
goed; maar aan de andere kant, omdat ik deze, jou en mij welbekende heilige Vader
nu boven alles liefheb, is mijn hart met het grote verlangen vervuld altijd bij Hem te
zijn of toch op zijn minst voortdurend over Hem te praten, Hem te beminnen, te
loven en boven alles te prijzen en als de Allerheiligste te aanbidden en dus ook,
zoals bij deze gelegenheid, mij door iemand van alles over Hem te laten vertellen.
En zie, op gtond van mijn grootste en meest levendige verlangen in mijn hart ben ik
weer niet tevreden dat je me geen antwoord geven wilt op hetgeen ik je vraag! Op
grond van jouw grondbeginsel kun je dat toch zonder enig bezwaar doen; want je
kunt daardoor onmogelijk schade toebrengen aan mijn hart, maar het wel oneindig
van dienst zijn. Of is niet iedere handeling en ieder woord tot onze broeders slechts
dan van groot belang, indien wij voor hun harten gewerkt en tot hun harten
gesproken hebben? [17] Zie, is zoiets niet ook waar en gelijkluidend aan jouw
waarachtig verheven, mooiste beginsel?!
[18] Daarom, indien je het wilt, kun je immers mijn vragen wel beantwoorden!"
[19] En Abedam, de vreemdeling zei daarop tegen Abedam, de bekende: "Luister,
Abedam, de zin van jouw woorden bevalt mij zo goed dat Ik het nu niet meer kan
laten om ten eerste je vragen te beantwoorden en je dan nog iets en wederom nog
iets bekend te maken. Luister dan:
[20] Deze dus jou welbekende Vader heeft Mij precies daar ontmoet, waar wij
beiden elkaar eerst ontmoetten. Dan, wat zijn uiterlijk betreft, je kunt Mij geloven,
Hij leek net zo veel op Mij, als onze beide namen haarfijn op elkaar lijken; en op
grond daarvan vertoont Hij ook met jou een grote gelijkenis.
[21] Waar Hij echter heenging, kan ik je nu niet precies zeggen; maar zoveel is
zeker, dat Hij niet bij Zijn kinderen vandaan ging, maar langs een kleine omweg
alleen maar weer naar Zijn kinderen toeging.
[22] Zie, nu beschik je over alles om je vragen op te lossen; maar nu komt dat 'Nog
iets', en dit 'Nog iets' schuilt weer in een tegenvraag!
De Huishouding van God deel 1
366
[23] Zie, ondanks dat je een gewekte bent en je de Vader zo lang aanschouwd hebt,
verwondert het Me dat jij deze gelijkenis tussen Mij, jou en Hem niet op de eerste
blik hebt kunnen zien!
[24] Maar nu komt dat 'Wederom nog iets', - en dat weer in een vraag! Kijk, jouw
grondbeginsel is merkwaardigerwijs ook het Mijne en de vergelijking met de worm
is allang geleden op Mijn akker gegroeid! Zeg Me nu eens of wij bij elkaar passen!
[25] Maar denk over n ding na! Is het, als iemand omwille van zijn eigen
zaligheid de minste wil zijn, niet heimelijk precies hetzelfde als wanneer iemand om
dezelfde reden de voornaamste zou willen zijn te midden van al zijn broeders?!
[26] Zie, Ik maak Mij wat zorgen over jou wat deze zaak betreft. Als je dus wilt, dan
kun je deze knoop vast wel voor Mij ontwarren!" [27] En de bekende Abedam wist
niet wat hij zijn naamgenoot zou moeten antwoorden en vroeg Hem:
[28] "Geliefde vriend Abedam, dat je een zoon van de morgen bent, zie, dat verraadt
jouw waarlijk onbegrijpelijk grote wijsheid! Graag zou ik je vragen oplossen als mij
dat mogelijk zou zijn; maar ik kan niet eens jouw zonderlinge antwoorden op mijn
vragen begrijpen en ze geheel juist aanvoelen.
[29] En je zult wat jouw vragen betreft ook nog van het antwoord af moeten zien;
want nu pas zie ik goed in hoe afschuwelijk dom ik nog ben.
[30] J a, lieve vriend, je hebt er goed aan gedaan dat je mij staande hield en
uitnodigde om terug te keren; want zou ik met deze door mij nu pas ingeziene
domheid bij de mijnen aankomen, - O, wat zou de ene domheid de andere hebben
uitgelokt en tenslotte geheel de kop hebben ingedrukt!
[31] Noem mij daarom geen gewekte meer, maar noem me een slapende dwaas;
want hoe meer ik nu over mijzelf nadenk, hoe dommer ik me voorkom.
[32] Echt waar, omdat ik mij door mijn grondbeginsel zalig voelde bij deze heilige
Vader, beschouwde ik mijzelf ook al als een gewekte - en nu pas zie ik duidelijk in
hoe weinig mijn hart al die heerlijke woorden uit de mond van de Vader begreep en
als een heerlijke uitzaaiing van de eeuwige liefde en daarmee het eeuwige leven
levend in zichzelf begroef! [33] O vriend Abedam, vergeef me dat ik daardoor niet
in staat ben je te antwoorden! Amen."
[34] En de onbekende Abedam antwoordde hem: "Luister, Mijn getrouwe
naamgenoot, Ik ben met jouw antwoord immers helemaal tevreden, want je hebt
ieder punt van Mijn vragen volkomen uiteengezet en daarom passen wij nu
volslagen bij elkaar! [35] J e ziet nu in wat er nog aan je mankeert en je hebt je
terecht in je hart vernederd. Bezie jouw grondbeginsel in het juiste licht, - Ik wil
iedereen van dienst zijn met woord en daad!
[36] Zeg Me en oordeel: zijn wij niet als voor elkander gemaakt, - niet alsof ik al
van eeuwigheid af aan er voor jou zou zijn en jou alleen voor Mijzelf zou hebben
geschapen?" [37] En Abedam vol vreugde: "J a, ja zo staat het mij nu ook bijna
zonneklaar zelf voor ogen; als een vader voor zijn zoon en de zoon voor zijn vader!
[38] Mijn innig geliefde vriend Abedam, het komt mij ook nog zo voor, dat wij in
eeuwigheid niet van elkaar zouden kunnen scheiden en alsof ik jouw hulp nooit
meer zou kunnen ontberen! En daarom ,wil ik ook dat wij bij elkaar blijven, niet
slechts tijdelijk, maar ook eeuwig!"
De Huishouding van God deel 1
367
[39] En Abedam, de vreemdeling: "Zie, je bent Mij voor! Sinds Ik je ken is dat ook
Mijn enige wens en enige wil!
[40] Maar zie, Ik hoor woorden van lof! Wij zijn vlak bij ons doel; bedaar daarom
en stel Me aan Adam en de overigen voor! Amen."
Hoofdstuk 148: De aankomst van Abedam, de vreemdeling, bij de vaderen
[1] "J a waarachtig", zei Abedam, de bekende, "daar is de ingestorte bergwand al! En
zie, het komt mij voor dat allen daar nog bijeen zijn! En bovendien komt het mij
voor dat Henoch net een afscheidsrede voor de kinderen van de middernacht houdt;
ja, ja, hij houdt deze voor Jura, Ohorion en Bhusin!
[2] Laat ons er vlug naartoe gaan! Misschien horen wij ook nog een paar woordjes
die voor ons toepasselijk zijn; daarom vlug nu!"
[3] En de onbekende Abedam antwoordde de bekende: "Luister, Mijn geliefde
vriend, zeg Me eens, waarvoor dient die haast als men zich reeds ter plaatse bevindt!
[4] Wat de woorden van Henoch betreft, zal het laatste deel ervan ons niet meer veel
baten omdat wij het eerste hebben gemist: of wat hebben de bovenste stenen van een
altaar voor nut als niet van tevoren de grondstenen gelegd worden?!
[5] Of heb jij ooit gezien dat de dag met de avond begint, of dat de groei van een
boom bij de kruin in de lucht aanvangt om dan de stam omlaag te laten groeien en
dan pas de wortels in de aarde te drijven?!
[6] Of wat voor nut kan het voor iemand hebben, zijn hoofd met een lap te bedekken
als hij niets heeft om ook het overige deel van zijn lichaam te kunnen bedekken?!
[7] Zie, daarmee bedoel Ik: laten wij Henoch zijn toespraak beindigen en hier even
wachten, opdat wij niemand storen in de aandacht van zijn hart!" [8] En daarmee
was Abedam, de bekende, volkomen tevreden en zei tegen Abedam, de
vreemdeling: "Mijn geliefde vriend, ik geloof dat je met het gezag van jouw wijze
woord, dat bovendien vervuld is van een lieflijke klank, mij in het vuur zou kunnen
leiden en ik zou je in alle diepten van de zee en in alle wateren van de aarde volgen!
[9] Waarlijk, mijn innig geliefde vriend, niet alleen jouw gedaante, maar ook jouw
woorden hebben een buitengewoon sterke overeenkomst met die van de Vader - je
weet wel wie ik bedoel -; alleen komt jouw lichaam mij veel krachtiger voor dan dat
van de Vader. Want de gestalte van de Vader zag er toch beduidend veel zwakker en
kleiner uit, dat wil zeggen - je moet het goed begrijpen - wat zijn persoon betreft;
hier kan natuurlijk geen sprake zijn van de geestelijke gedaante van de Vader, want
die is eeuwig vervuld van oneindige macht en kracht!"
[10] En de onbekende Abedam antwoordde hem: "Dus nu merk je dergelijke
gelijkheid en ongelijkheid tussen Mij en de Vader op?!
[11] J a, ja, je hebt gelijk: zo was het ook! Maar wat denk je, Mijn lieve vriend, wat
de kleinere en zwakkere gestalte betreft?! Zie, Ik ben Mijnerzijds de volgende
mening toegedaan: indien, zoals je ook zult weten, deze Vader in een enigszins
vreemde gedaante voor Zijn kinderen verscheen om hen daarmee aan te duiden hoe
het met hun harten was gesteld, dan zou immers ook heel gemakkelijk de betekenis
De Huishouding van God deel 1
368
van Zijn toenmalige zwakkere gestalte mede in aanmerking genomen kunnen
worden!
[12] En als Hij nu eens onverwacht bij Zijn kinderen terug zou komen en als hun
hart vrijer en hun liefde krachtiger zou zijn, wat denk je, - zou dan de Vader Zich
ook niet krachtiger tonen dan onlangs, en zou het dan ook niet zo kunnen zijn dat
Hij precies op Mij zou lijken?! [13] Want Ik denk dat de gedaante van de Vader ten
opzichte van de kinderen zich altijd op de in hun hart wonende meer of minder vrije
liefde tot Hem richt! Wat denk jij hiervan?"
[14] En de bekende Abedam, volkomen buiten zichzelf van verbazing, antwoordde
Abedam: "O vriend! Ik moet je openlijk bekennen, hoe geheimzinnig jouw woorden
ook voorheen steeds klonken, des te duidelijker klinken ze nu!
[15] Zie, hoeveel malen jij nu weer wijzer bent dan ik! Waarlijk, deze door jou
aangesneden, hoogst belangrijke omstandigheid zou zo goed als zeker aan mijn hart
zijn ontglipt! [16] Ik moet je al van tevoren zeggen: als ik het zo eens bij mijzelf
overweeg, dan geloof ik dat als Adam, Henoch en alle overigen je over iets horen
spreken, zij waarlijk grote ogen op zullen zetten en hun oren geweldig zullen
spitsen! Want volgens mijn beoordeling, waarachtig, wanneer men jou hoort
spreken, zou men oprecht geloven dat je door je ontmoeting met de Vader geheel en
al bent gewekt of anders - begrijp me goed! - de Vader Zelf bent; begrijp me, lieve
vriend, dat ik zoiets maar ter vergelijking zeg!
[17] J a, waarachtig, met jou zal ik bij de vaderen vast geen slecht figuur slaan!
[18] Ik van mijn kant ben zeer gelukkig en moet je openlijk bekennen: als ik nu aan
mijn liefde vraag: 'Van wie houd je meer, - van de Vader of van deze vriend?', dan
antwoordt zij mij: 'Alles wat ik heb, heb ik weliswaar van de Vader, - maar dat wat
ik aan de Vader en deze vriend geef is geheel aan elkaar gelijk en daartussen is geen
onderscheid!' [19] O Adam, o Henoch, o alle overige levenden, jullie zullen je heel
erg verwonderen over deze wijsheid!
[20] Nu, mijn innig geliefde vriend, zie, Henoch heeft voor het altaar en voor de
vaderen gebogen; zijn toespraak is ten einde! Als je wilt, dan zou ik je graag willen
voorstellen!" [21] En Abedam de vreemdeling, antwoordde: "Luister Abedam, ga
vooruit en kondig mij aan; kom dan terug en breng Me goede tijding en leid Me dan
naar alle vaderen! Amen."
[22] En Abedam ging onmiddellijk naar de vaderen toe en vertelde hen alles wat
hem was overkomen in de korte tijd dat hij deze plaats had verlaten; hierover waren
allen zeer verrast, zelfs Henoch niet uitgezonderd, en wel zodanig dat hij hem
meteen vroeg: "Geliefde Abedam, broeder in God Emmanul Abba! Vertel me in
het kort hoe zijn woorden op jouw hart inwerkten?"
[23] En Abedam antwoordde hem: "Broeder Henoch, echt waar, zoals ik al heb
bekend: ik voor mij vond niet het minste onderscheid tussen hem en Emmanul!
[24] In het kort, ik zeg jou, die mij toch voordien bij mijn afscheid van hier als een
gewekte groette, mijn gewektheid was tegenover zijn onbegrijpelijk duidelijke en
verheven, ja hoogste wijsheid de zuiverste blindheid, domheid en het meest nietige
wat jezelf maar aan nutteloze dwaasheid uit kunt kramen!
De Huishouding van God deel 1
369
[25] Daarom zeg ik tegen jou, geliefde broeder Henoch, verheug je van ganser harte
op hem; want ook jou zal hij zeker veel vreugde verschaffen!
[26] Nu is het echter tijd om hem te halen en aan jullie voor te stellen!" Henoch
vroeg Abedam nog of ook hij niet de vreemdeling tegemoet mocht gaan.
[27] En Abedam stond hem dat van ganser harte toe. En zodoende waren die beiden
al spoedig ter verwelkoming bij de onbekende Abedam aangekomen.
[28] En Abedam, de vreemdeling, vroeg terstond aan Henoch: "Geliefde Henoch,
zie het is avond geworden! J ullie staan op het punt vanaf deze zo buitengewoon
geheiligde plaats de terugweg te aanvaarden; mogen Ik en Mijn naamgenoot niet
ook met jullie meegaan naar de hoogte, bij jullie overnachten en dan morgen met je
de sabbat van de Heer vieren? Want zie, toen Ik had vernomen wat zich hier
allemaal afgespeeld had, kwam er een groot verlangen in Mij op om de gewekte,
levende kinderen van de grote, heilige Vader te zien en dan ook uit hun levende
harten levende woorden te vernemen!" [29] En Henoch antwoordde: "0 vriend en
mijn nieuwe, nog onbekende broeder! Voor gasten van jouw slag hebben wij op de
hoogte woningen in overvloed. Niet alleen maar vandaag en morgen, maar voor alle
tijden der tijden en eeuwigheden der eeuwigheden zul je in ons midden wonen!
[30] Vrienden van de Vader zijn ook de onze; en degenen die Hij naar ons verwijst,
zullen eeuwig bij ons wonen! Mocht je dat bevallen - het wordt namelijk tijd! - volg
mij dan! Doe zoals jullie willen! Amen."
[31] En zij vertrokken. Toen ze nu bij de overige vaderen waren aangekomen,
werden zij door deze verwelkomd en allen verdrongen zich om de twee
Abedammen. Maar Adam draaide zich om, omdat Abedam achter hem langs liep en
vroeg de onbekende Abedam:
[32] "Lieve, welkome vriend en gast van onze liefde! Omdat je, zoals jouw
naamgenoot ons al eerder meedeelde, pas uit de morgen gekomen bent, moet je me
toch eens vertellen, hoe het daar met de kinderen gaat en, als je wilt, wie jouw
beslist eerbiedwaardige vader is en van welke lijn hij van mij afstamt!"
[33] Bij deze vraag van Adam wenkte de bekende Abedam meteen Henoch en zei:
"Geliefde broeder Henoch, spits je oren en open je hart!"
[34] En Henoch dankte hem voor deze aansporing. En de vreemdeling antwoordde
Adam: "Luister Adam, wat je eerste vraag betreft, die heb je al met jouw vraag zelf
beantwoord; en als je ook tot de gewekten behoort, moet hetgeen waarover je Mij
bevraagt, je immers meer dan zonneklaar zijn! Of zou het je soms niet helemaal
duidelijk zijn welke kinderen er kinderen van de morgen worden genoemd?!
[35] Wanneer dat het geval is, dan verontschuldigt dat wel jouw - veroorloof mij,
vader Adam, - jouw buitengewoon oppervlakkig gestelde vraag en daarop kan je
slechts een even oppervlakkig antwoord worden gegeven en wel dit, dat jouw
morgenkinderen allemaal fris en gezond zijn en dat velen zich op de dag van
morgen verheugen. [36] Maar wat jouw tweede vraag betreft, deze lijkt op een
valstrik. Maar zie, Mij zul je niet zo makkelijk vangen; Ik zeg je, eerder vang je een
vliegende adelaar hoog in de lucht dan Mij! Heil zij jou, omdat je liefde jou een
dergelijke vraag ingaf; zonder deze zou je nu door een hard antwoord getroffen zijn!
De Huishouding van God deel 1
370
[37] Maar als ik jou een dergelijke vraag zou stellen, wat zou je Mij daarop dan voor
een antwoord geven? [38] Zie, als gewekte zou het toch duidelijk voor je moeten
zijn of Ik een vader heb of niet; of slaap je nog?" [39] En Adam verwonderde zich
in hoge mate over dit antwoord en durfde de vreemdeling niets meer te vragen.
[40] Henoch zei nu tegen de bekende Abedam: "Maar lieve broeder! Heb jij dan
werkelijk jouw naamgenoot nog niet herkend?" [41] En Abedam antwoordde met
een verbluft neen. - Maar Henoch zei: "Waarlijk, er is niets in de mens dat zo lang
dom blijft als zijn hart! O Heer, heb geduld met ons zwakken! Amen. Abedam, ik
bedoel dat de gewekten allemaal nog slapen! Begrijp je het?"
Hoofdstuk 149: De vragen van de onbekende Abedam
[1] En Abedam, de bekende, antwoordde Henoch: "Geliefde broeder in Abba
Emmanul! Dat ik nog geenszins tot de gewekten gerekend kan worden, dat bespeur
ik maar al te helder in mijzelf, - en heel openhartig gezegd, deze helderheid lijkt en
is ook de helderste van mijn gehele leven. [2] Hoe het er met de overigen voor staat,
broeder Henoch, zal iemand die zo weinig helderheid over het leven heeft als ik, wat
ik aan mijzelf heb te wijten, wel niet zo vlug opmerken!
[3] Maar, zoals het de grote onnozelheid van mijn leven toeschijnt zachtjes onder
ons gezegd -, dan heeft deze ook onze geliefde vader Adam reeds te pakken!"
[4] En Henoch antwoordde hem: "Luister, jouw woorden klinken weliswaar wat
onnozel, - maar wees ervan verzekerd dat je reeds wakker bent als je de nacht in je
opmerkt! Want sliep je, dan zou je weinig van de nacht in jezelf merken, maar zou
je veel eerder van de donkerste dag dromen; maar de dromer weet niet dat hij slaapt
en droomt. [5] Zie, ik ben van mening dat wij allemaal sliepen en droomden vr
het verschijnen van de heilige, meest liefdevolle Vader in Emmanul Abba; maar
toen Hij kwam, heeft hij ons allen gewekt. En zie, wij ontwaakten, - maar niet in de
dag, maar in de nacht van ons hart; en zou Emmanul dat niet gedaan hebben, dan
sliepen wij nog in de dode dag van een droom!
[6] Het is bij ons reeds een oude regel de kinderen minstens een uur voor
zonsopgang te wekken, opdat hun zwakke ogen zich langzamerhand aan de
komende dag kunnen gewennen om dan gemakkelijk en zonder nadeel het sterke
licht van de dag te kunnen verdragen. Meen je dan dat wij daarom ietwat wijzer
handelen dan Emmanul?! [7] O zie, Hij leerde ons dat ook vanwege ons natuurlijke
lichaam! Is het oog van de geest niet meer waard dan dat van het lichaam?!
[8] Indien wij echter zoiets al doen ten behoeve van de lichamelijke ogen, denk je
dan dat de Heer minder barmhartig met het oog van de geest omgaat?!
[9] O mijn geliefde broeder Abedam, zie, wat de Heer doet is altijd wijs en
welgedaan!
[10] Wij zijn gewekt en het zou van grote ondankbaarheid getuigen ten opzichte van
de zo bijzonder heilig goede Vader, datgene niet te erkennen wat Hij aan ons gedaan
heeft! Maar wij allen zijn gewekt in het midden van de nacht en dat uit de
allergrootste liefde van Abba; maar inslapen mogen wij nooit! De dag van de geest
is helderder dan die van het lichaam. Daarom ook is het voor het welbevinden van
De Huishouding van God deel 1
371
het geestelijke oog nodig om te middernacht gewekt te worden; want diegenen die
tot in de dag zullen slapen, zal het sterke licht van de dag zeker doden! - Begrijp je
mij, broeder?" [11] Na deze tot Abedam gerichte woorden van Henoch keerde de
onbekende Abedam bij die twee terug en richtte de volgende woorden tot hen, die
zeer opmerkelijk zijn en als volgt luidden:
[12] "Mijn zeer geliefde vrienden! Waarlijk niet n woord van jullie gesprek is
Mijn oren ontgaan! En jij, Abedam, bent wakker omdat je de nacht in jezelf
bemerkte en nog opmerkt; en jij Henoch, bent helder wakker omdat je de tijd
waarop de Vader jullie gewekt heeft gewaar werd en ook weet waarom, - en je met
grote stelligheid een voorgevoel hebt van de grote komende dag!
[13] J e hebt juist gesproken tegen je broeder en ieder woord van jou is reeds met het
vlammende schrift van de sterren in het boek van het eeuwige leven ingeschreven.
Maar nu stel Ik jullie een vraag die Ik graag beantwoord krijg; want zonder de
oplossing van deze vraag blijft ieder mens, hoe krachtig hij ook in de nacht uit zijn
slaap wakker is geschud, toch min of meer slaapdronken en deze toestand is voor
een gewekte slechter dan de slaap zelf!
[14] Deze belangrijke vraag zelf luidt als volgt: wat voor een zichtbaar verschil is er
tussen de voornacht, middernacht en de nanacht?
[15] Zie, dat ligt in Gods eeuwige ordening verankerd! Maar de slapende kent geen
verschillen in de nacht omdat hij slaapt; en als de grote Wekker komt, een bruisende
wind ter middernacht, dan doet hij weliswaar zijn ogen open, maar draait zich om en
slaapt weer in om tot aan de opgaande zon te dromen. Staat hij dan op, dan is hij
lichtschuw en probeert al spoedig zich onder een dichte lommer te verbergen.
[16] Een ander staat wel op, wrijft zijn ogen uit en rekt al zijn ledematen uit; maar
hij blijft slaapdronken tot zonsopgang en waggelt daarom voortdurend heen en
weer, is vol ergernis, weet niet hoe laat het is en denkt maar steeds aan de zoete
slaap, - maar aan de komende dag denkt hij niet. En zo hij al wordt aangespoord om
zich aan te kleden, dan blijft hij toch traag en ongekleed tot aan zonsopgang, en hem
zou de terugkerende voornacht veel liever zijn dan de komende levensmorgen.
[17] Waarlijk, voor hem heeft de dag niets vrolijks te bieden!
[18] Maar hij die geheel wakker is geworden, verheugt zich reeds bij het eerste
ontwaken op het wakker zijnde leven en prijst om middernacht zijn grote, heilige
Wekker; hij is degene die al gauw weet hoe laat het is en hij onderkent het verschil
tussen de voornacht, middernacht en nanacht! [19] Met iedere ademtocht verwacht
hij de komende dag en bij het eerste ochtendgrauwen is zijn geest reeds vervuld van
een vreugde, die groter is dan alle zichtbare hemelen!
[20] Zie daarom, mijn geliefde vrienden, hoe belangrijk het antwoord op de gestelde
vraag is! Daarom ook gaf Ik jullie deze verklaring erbij, opdat je des te
gemakkelijker een passend antwoord op deze zo ongemeen belangrijke vraag vinden
zult; en antwoord Mij dus om de beurt, - echter, als je dat wilt! Amen."
[21] En de bekende Abedam zei meteen tegen Henoch: "Broeder jouw vroeger tot
mijn domheid gerichte woorden hebben mijn ogen geopend, zodat ik nu heel goed
inzie op welk tijdstip in de nacht ik uit de slaap eeuwige dank aan de heilige, grote
Wekker! - ben gewekt en ik weet nu dat ik waarachtig wakker ben en waarom ik dat
De Huishouding van God deel 1
372
ben; maar, broeder, deze vraag! - O, mijn allerliefste naamgenoot, deze vraag van
jou is niet op onze magere aarde gegroeid! Ik voor mij zie nu reeds zeer duidelijk in
dat niet ik de oplossing zal vinden! [22] Wakker ben ik wel - aan de Heer alle lof,
alle dank, alle eer en alle liefde daarvoor! -, maar in hoeverre er in mijn toestand van
nachtelijk wakker zijn ook een hinderlijke slaapdronkenheid aanwezig is, kan ik
nauwelijks overzien! Daarom zul jij wel, broeder Henoch, de beantwoording van
deze belangrijke vraag op je moeten nemen, als je wilt! Amen."
[23] En Henoch zei tegen Abedam, de bekende: "Luister, beste broeder, mij komt
het voor dat onze innig geliefde vriend tegelijk met de vraag al het antwoord heeft
gegeven en ligt het alleen maar aan ons, niet zo zeer om de vraag te beantwoorden,
maar veeleer om het in de vraag gelegen antwoord te kennen en deze dan in ons
leven op te nemen! [24] Want zie, ik heb de volgende mening: uit wiens mond die
vraag komt, uit diens hart stroomt met de vraag ook een onuitsprekelijke
welwillendheid! En wees ervan verzekerd dat de vraagsteller er geen behoefte aan
heeft ons te beproeven of tot genoegen van zijn eigen ondoorgrondelijke wijsheid
ons zwak smeulende zonnestofje te doorgronden, maar zijn vreugde bestaat slechts
daaruit, in het verborgene verscholen, ongehoord grote gaven uit te delen! Begrijp je
mij, Abedam?" [25] En Abedam, de vreemdeling, greep hen beide onder de armen
en tilde hen iets van de aarde op en zette hen daarna weer zacht neer, en gaf de
volgende opheldering:
[26] "Mijn zeer geliefden, in jullie harten heerst een grote trouw; in jou, Henoch,
licht uit liefde - en in jou, Abedam, liefde uit licht! Beide is goed en strookt met de
zin van de goddelijke ordening, en de bron van het leven stroomt onweerstaanbaar
vol vreugde naar de grote, eeuwige dag toe.
[27] Maar de voornacht, middernacht en de nanacht vloeien niet mee over in de dag,
maar blijven achter en vergaan, de een na de ander.
[28] Maar toch zijn zij nodig vanwege dezelfde ordening als het aardrijk voor de
zaadkorrel nodig is, zo zijn ook zij nodig voor het leven! En zo is de voornacht de
tijd van het zaaien en het in de aarde leggen, de middernacht de tijd waarin de kiem
uitbreekt en doorbreekt, en de nanacht de tijd van het achterlaten van de materie en
het omhoog groeien door het opzuigen van de morgendauw.
[29] Maar dikwijls valt de dauw reeds zeer vroeg voordat de zon opgaat; en dat is nu
juist ook het geval bij ons. [30] Zie, de dag des Heren is niet gelijk aan een dag op
aarde, maar als die komt, dan komt hij alleen en op hem volgt eeuwig geen nacht
meer; daarom is immers de voorafgaande nachttijd gerechtvaardigd in de goddelijke
ordening, omdat hij een noodzakelijke voorloper van de grote dag is!
[31] Maar welke levende zal in de nacht willen blijven?! Als hij zich niet zal laten
wekken, zal hij dan niet met haar vergaan als de dag zal komen?!
[32] Zie, dat zijn de grote verschillen; daarom hief Ik jullie beiden op, opdat je dat
mag vasthouden in je leven! Begrijp het goed en blijf bij Mij zoals Ik bij jullie; maar
zwijg tot morgen! Amen."
Hoofdstuk 150: Een evangelie van de liefde
De Huishouding van God deel 1
373
[1] En Henoch antwoordde daarop nog het volgende: "J a, zo is het! Zo ondervond ik
het diep in mijn geest; alleen heeft mijn tong het niet uit durven spreken. Want ook
hier zei mijn geest: 'Laat rusten jouw matte tong; want om iets dergelijks zo uit te
spreken dat het zegen zal bewerkstelligen, is voor een machtiger tong
voorbehouden!' [2] O grote Abedam, hoor mij aan in de stilte van mijn hart; want
hier klinkt de roep: 'J ehova, hoe groot en heilig moet Uw liefde zijn! Indien U
iemand op de dag van morgen genade zult verlenen, dan geeft U, goede, heilige
Vader, zonder dat de blinde ontvanger het merkt, de verleende genade reeds op
hetzelfde ogenblik waarop die genade werd toegezegd!
[3] Vandaar ook, o goede, heilige Vader, dat hoe meer ik in mijn hart Uw oneindige
goedheid onderzoek, mijn hart bijna geen woorden meer vind om U, o Vader, naar
behoren te loven, te prijzen en te aanbidden; en mijn hart wordt voor de machtige
liefde tot U te klein en daarom moet tenslotte de liefde, waarvoor er in mijn hart
geen plaats meer is in alle delen en ledematen, waarin zij is overgestroomd, U
gloeiend omarmen en boven alles liefhebben!'
[4] Maar als ik dan weer aan mijn geest vraag: 'Kan ik dan de goede, heilige Vader
niet nog heftiger, niet nog oneindig veel meer liefhebben?', dan klinkt het in mijn
geest opnieuw: 'Kan degene wiens hart met liefde is vervuld, liefhebben zoals hij
zou willen?! Zie, de liefde is onverzadigbaar en kan dan ook nergens bevrediging
vinden dan alleen in de oneindige liefde van de heilige Vader!'
[5] En zo, o Vader, houd ik van U met steeds groter wordende, felle hunkering, de
liefde eigen; en als het mogelijk zou zijn, o hoe reikhalzend zou ik dan U, o Vader,
willen liefhebben tot in de dood! [6] O Vader, mijn heilige, lieve Vader, neem de
dauwdruppel van mijn liefde aan, alsof die voor U waarde zou hebben! Amen.
[7] En jij, mijn geliefde broeder Abedam, zeg me: hoe is het nu met jouw hart
gesteld, ja met je liefhebbende hart, nu je toch zeker hebt ontdekt welk uur van de
nacht het is?" [8] En de bekende Abedam antwoordde Henoch: "Geliefde broeder,
zie, jij bent in jouw liefde vast nog gelukkiger dan ik omdat je nog kunt spreken met
het vuur in je hart! Zie, daarin ben ik toch weer zo ontzettend dom! Wanneer, zoals
nu, de liefde mij zo echt aangrijpt, dan uit ik slechts met de grootste moeite van de
wereld zoveel woorden als je nu van mij hoort, - maar durf het voorwerp van mijn
liefde niet te noemen, want anders is het plotseling gedaan met de bespottelijk
slechte kunst van mijn tong!
[9] Maar zoveel kan ik je nu nog wel zeggen dat mijn oneindige domheid
uiteindelijk toch ontdekt heeft, hetgeen zij vroeger niet wist, hoe laat of welke tijd
van de nacht het is, ook al meende zij het te weten. Nu herken ik haarfijn, zeg ik je,
het hoeveelste uur het nu is! Maar nu weet jij ook dat wij tot morgen moeten
zwijgen! Zie, ik ben al stil!"
[10] Abedam, de andere, liet aan beiden Zijn welgevallen blijken en zei daarop:
"Luister, het is zo: de oprechte liefde moet ook tot in de dood liefhebben in de geest
of in een daad van het vlees, en deze dood is pas de ware opstanding tot het ware
eeuwige leven waarin deze liefde dan uitsluitend zal leven in de allerhoogste, zich
steeds en eeuwig vermeerderende gelukzaligheid en in het ware, almachtige genot
van het eigen leven. Maar er wacht iedere liefde een overeenkomstig lot in de
De Huishouding van God deel 1
374
verlossing. Wie de wereld liefheeft zal sterven in de steeds toenemende liefde voor
de wereld; maar omdat de wereld geen leven heeft, maar slechts de dood, zal degene
die in liefde voor de wereld is gestorven ook nimmer tot een nieuw leven opstaan,
maar slechts tot een nieuwe dood.
[11] Wie het vlees liefheeft, zal. door deze liefde ook sterven aan het vlees; maar
omdat ook het vlees dood is, zal hij nimmer tot een nieuw leven opstaan, maar gelijk
degenen die de wereld liefhebben tot een nieuwe dood van het vlees.
[12] Wie zichzelf liefheeft, zal ook in zijn eigenliefde sterven; en aangezien ieder
mens vanuit en voor zichzelf dood is, zal de in zichzelf stervende ook nooit opstaan
tot een nieuw leven, maar wel vanuit zichzelf tot een nieuwe dood. Wie echter
zonder enige liefde is en vervuld met haat voor alle dingen, bij die heeft de tweede
dood reeds woning genomen; wie opvliegend van aard is, aan diens hart klopt reeds
de tweede dood; en wie hebzuchtig is en vol afgunst, die heeft de tweede dood reeds
met beide armen omvat. [13] En wie tenslotte de schatten en de rijkdommen van de
wereld zal verzamelen, die is het die voor de tweede dood een blijvende woonplaats
bouwt; en wie dit leven op aarde liefheeft, hetgeen een voorbijgaande dood of een
voortdurend gedeeltelijk sterven is, die zal nooit ophouden te sterven.
[14] Het aardse leven doodt wel iedere liefde, ook de liefde tot God; maar in geen
enkele gedode liefde zal het leven zichzelf ooit terugvinden, dan alleen in de liefde
tot God, omdat Hij alleen het eeuwige leven Zelf is. [15] Weliswaar zal iedere liefde
haar eigen zelfbewustzijn terugvinden; maar, vrienden, er zal in dat terugvinden een
ondenkbaar verschil zijn, namelijk: in het leven, of in de dood!
[16] Dus, Henoch, voor dat alles is jouw liefde reeds gestorven en heeft zichzelf
teruggevonden in God; daarom ook ben je reeds voor alle eeuwigheden der
eeuwigheden opnieuw levend. Maar zoals jij het tweede leven hebt gevonden zullen
voortaan maar weinigen het vinden; want alleen het krachtigste vuur van de
innerlijke liefde tot God kan zo'n genade bewerkstelligen. Begrijp hetgeen je gezegd
is goed en zwijg tot morgen!"
[17] Na deze woorden waren ook allen voorspoedig bij de woning van Adam
aangekomen waar zij een poos op de grond gingen zitten en allen de vanouds
gebruikelijke goede vaderzegen van Adam ontvingen.
[18] Hierna stonden allen op, bogen eerbiedig voor Adam, dankten hem voor de
zegen en konden toen gaan rusten. Adam verzocht echter Henoch, de beide
Abedammen en Lamech bij hem binnen te komen en daar te blijven; en hij
herinnerde Seth eraan voor een avondmaal te zorgen. En direct ging Seth naar zijn
woning, waar zijn vrouwen veel van zijn kinderen al verlangend naar hem uitzagen;
dezen verwees hij onmiddellijk naar Adam's woning om aldaar de zegen te
ontvangen, net als al die vele andere vrouwen en kinderen, die reeds lang met groot
verlangen op Adam en de andere vaderen wachtten.
[19] En nadat zij allen de zegen van Adam hadden ontvangen en weer vol eerbied en
dankbaar de woonstee van Adam verlieten, kwam Seth en spoedig na hem zijn
vrouw, rijkelijk beladen met spijzen en drank in de woning aan.
[20] Het was al erg donker geworden en tegelijkertijd kwam er ook een geweldig
onweer opzetten, waardoor de avond nog donkerder werd.
De Huishouding van God deel 1
375
[21] Daarom verzocht Adam dan ook aan Seth om een flinke, door Henoch
vervaardigde pekfakkel te halen, om daarmee de duistere woonstee te verlichten.
[22] Maar Abedam, de onbekende, zei tegen Adam en Seth: "Luister, vrienden, laat
dat nu maar! Zie, waarom zoveel overbodige moeite voor de vermoeide Seth, die
ook geen jongeling meer is?!
[23] Wat de verlichting van de woning betreft, laat die zorg maar aan Mij over, -
dadelijk zal het licht worden hierbinnen, want Ik versta de kunst van het licht maken
nog beter dan Henoch met zijn pekfakkels!
[24] En Ik hoef maar te zeggen: 'Er zij licht!' en zoals jullie allemaal zien hebben wij
allen voldoende licht in huis!" [25] En in de woning werd het ook ogenblikkelijk -
niemand wist waarvandaan, want er was nergens een lichtend voorwerp te
ontdekken - zo helder als bij klaarlichte dag.
[26] Henoch en Abedam wisten wel waar het licht vandaan kwam en kenden de
Schepper van het licht; maar hoe dat in zijn werk ging, bleef voor hen verborgen. En
na een lange tijd van verwondering dankten allen de Heer, gingen tenslotte zitten en
aten en dronken welgemoed. En zelfs de andere Abedam gedroeg Zich onopvallend
en at en dronk vrolijk met de anderen mee.
Hoofdstuk 151: Seth zoekt het licht in het licht
[1] Seth kon Abedams vreemde wijze van licht maken maar niet uit zijn hoofd
zetten. Hij durfde weliswaar niemand daar iets over te vragen, maar hij spiedde in
het rond. Zijn ogen doorzochten alle hoeken van de woning en zijn gedachten lieten
geen enkele denkbare wijze van licht maken buiten beschouwing.
[2] Alleen allicht te kunnen voortbrengen door een 'Er zij licht' en dan nog een licht
dat alle hoeken even sterk verlichtte en nergens een schaduw wierp, dat was Seth
nog nooit overkomen; maar hij durfde niemand er naar te vragen. [3] Adam nu
merkte al spoedig Seths zoeken en vroeg hem: "Mijn zoon, Abel-Seth, waar zoek je
naar of wat valt je op? Of ontdek je hier in huis iets dat je vreemd voorkomt?"
[4] En Seth antwoordde vol eerbied: "Geliefde vader, zie, het is wel zonderling om
het te zeggen, maar het is nu eenmaal bij mij zo: ik zoek het licht in het licht en kan
het niet vinden! Buiten bliksemt wel een geweldige onweersbui die uit de richting
van de morgen opkomt en naar ons toe trekt; maar ten eerste is die nog wat te ver
verwijderd om met zijn onophoudelijke bliksemflitsen deze woning zo te verlichten
en ten tweede is het dak van de woning zo goed, dat, al zou de onweersbui pal
boven ons zijn, een heldere bliksemstraal daar dan toch niet zo makkelijk doorheen
zou kunnen dringen.
[5] En zou die er al toe in staat zijn, moest er dan met zijn lichten ook niet
tegelijkertijd de schaduw van de verlichte voorwerpen ontstaan?!
[6] Zie, geliefde vader, dat is alles wat ik zoek; zonderling weliswaar, maar waar,
het licht in het licht!"
[7] En Adam antwoordde Seth: "J a, werkelijk zonderling! Maar, zie, het komt mij
nog zonderlinger voor dat je tevergeefs zoekt, terwijl je toch de Kunstenaar in ons
midden ziet! Zoek Die en je zult het licht in het licht spoedig ontdekken!
De Huishouding van God deel 1
376
[8] Als je een lichtende steen ziet, dan pieker je en vraagt jezelf af: 'Vanwaar dat
licht?'. Maar je kunt aan niemand vragen waar dat schijnsel vandaan komt en hoe
het veroorzaakt wordt; want de grote, machtige Kunstenaar is heilig en geeft geen
antwoord aan diegene die onrein voor Hem is, en het is moeilijk om duidelijkheid te
verkrijgen aangaande het schijnsel van de steen. [9] J e ziet 's nachts zowel als
overdag de meest verschillende soorten lichtbronnen; als zij jouw verwondering
zouden opwekken, aan wie kun je dan naar hun wezen vragen?!
[10] Maar hier zijn het licht en de Kunstenaar tegelijkertijd aanwezig en jij zoekt dat
wat ons allen zo nabij is, het licht in het licht?! - Zou je ook niet eens willen
proberen om de dag in de dag te zoeken?"
[11] Deze woorden van Adam aan Seth waren vervuld van de schitterendste
waarheid; maar zoals Seth zocht naar datgene wat zijn hart niet begreep, zo sprak
ook Adam hier woorden die hij niet in het minst begreep. [12] Maar na Adam's
woorden werd Seth toch nog naar Abedam gedreven om bij Hem inlichtingen in te
winnen, hoe Hij dan wel dit heerlijke licht tot stand gebracht had.
[13] Abedam heette Seth welkom en antwoordde hem nog voordat de nu enigszins
bevreesde Seth met een passende vraag naar voren kwam, als volgt:
[14] "Seth, zou jij ook niet op die manier licht willen kunnen maken? J a, ja, dat wil
je wel en Ik zeg je dat zoiets niet eens zo moeilijk is als je het je voorstelt en het
middel daartoe is zeer eenvoudig! En zoals je aan Mij gemerkt zult hebben, bestaat
het enkel en alleen uit niets anders dan slechts een ernstig en gelovig 'Er zij licht', en
het zal daar licht worden waar anders de duisternis heerst!
[15] Zie, nu heb je alles, het hele geheim en daarmee jouw licht in het licht, en de
toekomst zal je leren dat je nu heel stellig het licht, ja het ware licht in het ware licht
beslist gevonden hebt! [16] Maar je trekt nog altijd een vragend gezicht! Is het dan
niet genoeg dat Ik je alles over Mijn kunst meegedeeld heb?!
[17] Ga naar je donkere woonstee en doe in het volste vertrouwen wat je Mij zag
doen, en je kunt je er dan geheel van overtuigen hoe het zit met deze kunst!"
[18] En Seth ging dadelijk van Adam's woning naar de zijne, waar de zijnen in het
duister bijeen waren en vreesden voor het steeds dichterbij komende onweer, dat er
vreselijk dreigend uitzag. En toen hij binnenkwam sprak hij meteen: "Er zij licht!" -
en zie, er was ogenblikkelijk licht! [19] Maar nu pas na dit wonderbaarlijke
welslagen, waarover ook al zijn kinderen ontsteld waren en bijna geheel verstarden
van verwondering, was Seth helemaal beduusd!
[20] Hij vatte nu meer moed, stelde allereerst de zijnen op hun gemak en ging toen
onmiddellijk weer terug naar Adam's woning, dankte eerst de onbekende Abedam
voor het hem bekend maken met zo'n wonderbaarlijke kunst en begon toen
geleidelijk alles te vertellen, hetgeen hem bij het wonderbaarlijke welslagen van dit
zonderlinge licht maken helemaal opnieuw in beslag nam.
[21] En Abedam antwoordde, hem zachtaardig terechtwijzend: "Seth, zie nu toch
hoezeer je nog alleen op het uiterlijk bent gericht, nadat je in de avond toch ook een
van diegenen was wiens innerlijk licht Asmahal het eerst heeft herkend en je was
daarna getuige van al Zijn wonderdaden!
De Huishouding van God deel 1
377
[22] Waarlijk, destijds rezen er niet zoveel vragen vol twijfel bij je op als nu! Heb je
dan de woorden van Emmanul niet gehoord die Hij tot Adam sprak, toen deze Hem
verzocht na Henochs offerande jullie allen toch niet meteen weer te willen
verlaten?! [23] Meen je dan dat Emmanuls kracht tijdens Zijn zichtbaar zijn meer
aanwezig is dan tijdens Zijn onzichtbaarheid?!
[24] Zie, daarin schuilt alles wat je nog gevangen houdt! Kun jij wat voor werkende
kracht dan ook ooit met je lichamelijke ogen zien, of heb jij ooit kunnen zien wat
jouw ledematen volgens jouw willekeur doet bewegen en wat zonder jouw toedoen
je bloed voortstuwt door al je aderen en wat je haar doet groeien en je nagels en je
huid en wat de spijzen verdeelt in je maag en nog talloze andere dingen?!
[25] Of heb je ooit de wind gezien en hoe zijn gedaante is, of de drijvende kracht in
de kiem, of de kracht welke de zon leidt van zonsopgang tot aan zonsondergang en
ook de sterren en de maan?! Of met welk oog heb jij ooit de kracht gezien die alle
beken, rivieren en stromen naar de zee toe drijft?!
[26] Zie dus in hoe dwaas je nog bent gebleven! Luister dan en neem er goede nota
van: iedere kracht die in wat dan ook of waar dan ook of hoe dan ook werkt, is uit
God als de oerbron van alle machten en krachten. God kan echter als God nimmer in
Zijn oerwezen door een door Hem geschapen wezen worden gezien en begrepen;
want degene die God zou willen zien, zou niet kunnen leven, want God is oneindig,
maar ieder wezen is eindig. Hoe zou het eindige ooit het oneindige kunnen
aanschouwen en begrijpen?!
[27] Of denk je soms dat het voor jou mogelijk zou zijn tot in het oneindige
uitgerekt te worden en daarbij nog je levensvonkje te behouden?!
[28] Zie, als je Mij in je hart ook met de wedervraag antwoordt: 'Wat en wie was
dan eigenlijk de Emmanul, die werd gezien?'
[29] dan zeg Ik je nu: God kan Zich overal als een liefhebbende Vader van een
schijnbaar lichaam voorzien en daardoor werken; maar dan is niet dat wat je ziet de
Vader, maar dat wat werkt door hetgeen je ziet! [30] Dat moet je echter begrijpen
opdat je liefde niet aan iets blijft hangen wat niet het eigenlijk ware is!
[31] En heb dan ook kennis van het licht in het licht: indien je oog niet licht en
zonnig zou zijn, zou het dan ooit de zon en haar licht gewaar kunnen worden?!
Evenzo, als in jou niet de kracht Gods zou zijn, zou jij dan iets van het goddelijke
kunnen begrijpen?! Daar je dat echter wel kunt, is immers ook Gods kracht in jou;
kan deze kracht alleen zichzelf begrijpen, of kan zij wellicht ook iets meer?!
[32] Zie, hoe duister het nog in je is; zorg er daarom voor dat het ook eens bij jou
licht wordt! Amen."
Hoofdstuk 152: Over de eenvoud. Het wonder van Gods liefde
[1] En Seth, tot wie deze woorden van Abedam zo geheel persoonlijk waren gericht,
zette buitengewoon grote ogen op, evenals bijna alle overigen, hoewel deze
woorden hen ook slechts zijdelings aangingen. Maar Seth noch iemand anders
durfde Abedam om een nadere uitleg te vragen; want Abedams grote wijsheid had
hen allen als het ware bijna verpletterd. Alleen bij Abedam, de bekende, bleef de
De Huishouding van God deel 1
378
tong op de juiste plaats en zijn hart in rust, waardoor zijn spraaklustige tong dan ook
spoedig bij de vaderen en bij Abedam, de andere, toestemming vroeg om hier, nu
toch allen zwegen, uit eigen beweging iets te mogen zeggen; want tot nu toe had hij
toch alleen maar gevraagd of geantwoord op vragen van anderen.
[2] En zijn verlangen werd graag ingewilligd; en zo begon hij dan ook onmiddellijk
zijn hart te luchten en wel als volgt:
[3] "Mijn geliefde vaderen en broeders, en ook J ij, mijn boven alles uit hoogst
vereerde en innig geliefde naamgenoot! Het is al een oud gezegde onder ons, dat
echt domme mensen en kinderen meestal de waarheid spreken; omdat ik stellig met
alle recht bij voorkeur tot de eersten behoor en daar van oudsher al toe heb behoord,
ben ik immers als geschapen voor een prediker! Op grond hiervan zeg ik tegen jullie
allen en beken ik openhartig dat ik de gelukkigste van jullie allemaal ben, dat wil
zeggen op mijn lieve naamgenoot na.
[4] J ullie zijn verbaasd over het licht maken, - ik daarentegen helemaal niet; want
als men zich over alles zou willen verwonderen wat de oneindige macht, kracht en
hoogste wijsheid van de Heer allemaal in staat is voort te brengen en uiterst
gemakkelijk kan bewerkstelligen, waarlijk, dan kon men zijn leven wel doorbrengen
in een staat van verwondering en opperste verbazing!
[5] Is dan niet iedere klop van ons hart een even groot wonder - maar wie zal zich
daar voortdurend over verbazen?!
[6] Of dat wij kunnen zien, horen, ruiken, proeven, voelen, ons naar willekeur
bewegen, staan, gaan, lopen, springen, voorts liggen, slapen, dromen, denken,
liefhebben, begrijpelijk spreken, eten, drinken, ontlasten, ja in de liefde de aan ons
gelijken verwekken en kort en goed alles wat wij dan met onze zintuigen
waarnemen, zeg mij, zijn dat niet louter onbegrijpelijke wonderen?!
[7] Maar waar leeft er dan wel een mens die zich over dit alles voortdurend graag
zou willen verbazen en als hij in staat is om maar een handbreedte hoog boven het
aardse uit te denken, dat ook zou kunnen?! [8] Wie ziet niet in dat een sterkere in
staat is een grotere last op te tillen dan een zwakkere?! - Wie zal zich er over
verwonderen dat de sterke sterker is dan de zwakke?!
[9] Als ik een steen in mijn hand neem en deze dertig manslengten van mij
afslinger, maar een sterker en vaardiger iemand slingert hem honderd manslengten
van zich af - zeg me, wie zal zich daarover verbazen?! En toch is zoiets een even
groot wonder als wanneer Abedam in plaats van dit eenvoudige licht door een
machtig 'Er zij!' een tweede zon ter verlichting van de nacht zou hebben geschapen!
[10] Waarlijk, wanneer men de zaak in het juiste licht beschouwt, moet de mens
zich of altijd verwonderen, of hij moet zich helemaal niet verwonderen! Want
wanneer ik mij over een daad van de Heer verwonder en over een andere weer
helemaal niet, ben ik dan niet of een taxateur van de kwaliteit van Gods werken,
waarvan niet n minder in zijn soort is dan de andere, of moet ik minstens nog
honderdmaal dommer zijn dan ik van nature ben, als ik niet op het eerste gezicht in
zou kunnen zien dat God in elk van zijn werken ondoorgrondelijk, onbevattelijk en
oneindig is! Erken ik dat echter, waarom moet ik er dan vervolgens van opkijken als
de almachtige, hoogst wijze God zulke werken voortbrengt die in ieder ook maar
De Huishouding van God deel 1
379
mogelijk denkbaar opzicht aan Zijn oneindige volkomenheid moeten
beantwoorden?!
[11] J a, indien iemand in staat zou zijn met n woord vanuit niets anders dan de
menselijke zwakheid een met sterren bedekte hemel te voorschijn te roepen,
waarlijk, daarover zou ik mij hogelijk kunnen verbazen; maar omdat alleen Gods
kracht tot zoiets in staat is, verbaas ik mij daarover weer in het geheel niet!
[12] Of zou het dan een wonder moeten zijn wanneer de almachtige God heel
makkelijk en goed tot dat alles in staat is vanuit Zijn eeuwige, hoogst wijze
ordening?! [13] Zie, daarover verbaas ik mij niet en zal er mij ook eeuwig niet over
verbazen; maar wat mij wel hogelijk verbaast is, dat volgens hetgeen wij nu weten,
deze almachtige God ook tegelijk ons aller meest liefdevolle, heilige Vader is! En
zo erken ik slechts n wonder uit alle wonderen en dat is de liefde en wel de
oneindige liefde in God voor ons nietigen ten opzichte van Hem en dan ook de
liefde in ons tot Hem, hetgeen een omvatten van het Oneindige door het eindige is!
[14] Zie, dat is het enige waarover ik mij steeds meer en meer verwonder, omdat
hier twee ondenkbare omstandigheden - een onuitsprekelijk niets en een
onuitsprekelijk alles - in elkaar grijpen en in zekere zin hun uiterste best doen om
met elkaar in evenwicht te komen! [15] Zie, dat verbaast me en dat noem ik een
wonder! Maar al het andere - omdat God op grond van Zijn eeuwige macht en
kracht alles doet wat Hem maar mogelijk is en wij ook doen wat voor ons mogelijk
is -, hoe moet of hoe kan ik mij daarover verbazen?!
[16] Indien ik mij echter al niet kan verbazen, juist ik, die mij toch niet kan beklagen
dat ik teveel wijsheid zou hebben, ?! Maar jullie hebben alle wijsheid in overvloed -
en je bent verstomd vanwege de verlichting van de woning, en dat terwijl jullie toch
dikwijls de hele dag onder het vaak brandende wonder van de zon ongehinderd met
elkaar praten! Is dan het licht van de zon zwakker dan dit hier, of is haar licht
minder uit de macht van het goddelijke woord voortgekomen dan dit?!
[17] Kijk, zoiets valt een nar op; en waarlijk, ook dat is een wonder, dat jullie wijzen
dat niet allang is opgevallen! [18] Wij kunnen ons immers dankbaar verheugen over
iedere daad van God omdat Hij haar zeker louter en alleen uit wonderbaarlijke liefde
voor ons onwaardigen verricht; maar om over het ene werk van de goddelijke kracht
met stomheid geslagen te worden en over een ander weer met een heel
onverschillige stap heen te draven, - waarlijk, dat betekent toch goed beschouwd
niets anders dan Gods werken en daden met onze domheid inschatten!
[19] Houd het mij ten goede, lieve vaderen en broeders; maar ik kon het werkelijk
niet meer nalaten je met een standje lastig te vallen over hetgeen reeds een blinde
met een weinig nadenken als dwaas en ten opzichte van God volledig onwaardig,
had moeten opvallen! [20] Laat daarom dat ene wonder van de liefde voor eeuwig
ons aller verbazing opwekken, namelijk, dat de almachtige God onze Vader is, ons
liefheeft en maakt dat wij Hem wederom kunnen en mogen liefhebben! Maar voor
al het andere danken wij Hem met een voor alles in dezelfde mate verheugd hart;
dan zullen wij reeds daarom zeker meer waardig zijn ons Zijn kinderen te mogen
noemen dan wanneer wij dag en nacht stomverbaasd zonnestofjes aan zouden gapen
De Huishouding van God deel 1
380
en daardoor de liefde, de dankbaarheid en al datgene zouden vergeten wat alleen
maar ware kinderen betaamt.
[21] Laten wij ons over alle werken van God verheugen en laten wij ze eerbiedigen
omdat het werken van de Vader zijn, die Hij gemaakt heeft uit liefde voor ons; maar
laat het beoordelen daarvan in alle nederigheid slechts aan Diegene over die ze heeft
gemaakt! Amen."
Hoofdstuk 153: De ware broederschap tussen Henoch en Abedam, de bekende
[1] Na deze woorden van Abedam, de bekende, zetten allen nog grotere ogen op en
geen van hen wist hem te antwoorden.
[2] Pas na enige tijd stond Henoch op en reikte Abedam de hand en zei:
[3] "Waarlijk, geliefde broeder Abedam, het zou zeker niet tegen de goddelijke
ordening ingaan als menigmaal de kinderen als ware wijsheidspredikers voor de
wijzen op zouden willen staan om de veelvuldige dwaasheden van de zich zo
dikwijls bijzonder wijs dunken de leraar te verbeteren! J e hebt mij nu een grote last
van het hart afgewenteld!
[4] Hoe vrolijk en opgewekt in God zou ik al heel dikwijls hebben kunnen zijn, als
jouw woorden vroeger in mijn oren hadden geklonken! [5] Daarom zal het eeuwig
waar blijven: wat de Heer, ons aller meest liefdevolle Vader de wijzen heeft
onthouden, geeft Hij in ruime mate aan de zwakken en kinderen!
[6] J a echt waar, iemand die God tracht te doorgronden is een zelfingenomen
boosdoener, een grote dwaas en hij maakt zich druk tot de dood erop volgt, terwijl
de kindertjes vrolijk het kostelijke brood van het ware eeuwige leven zorgeloos en
blij uit de hand van de heilige Vader dankbaar ontvangen!
[7] O hoe groot is toch de dwaasheid van de mensen!"
[8] En de bekende Abedam voegde er aan toe: "En, lieve broeder Henoch, mijn
domheid niet buiten beschouwing gelaten; want je weet immers hoe het er nog
helemaal niet zo lang geleden met mij voorstond!
[9] Broeder, hetgeen waarover ik nu heb gesproken is echter zo opvallend dat zelfs
een blinde het onmiddellijk zou hebben gemerkt! [10] Maar daarom ben ik nog lang
niet jouw leraar, maar jij de mijne in de Heer! Amen."
[11] En Henoch antwoordde Abedam: "Broeder Abedam, wat denk jij nu nog van
mij te leren?! Misschien een weinig dwaasheid gevoegd bij jouw vrijheid?!
[12] Zie, ik voor mij ben weliswaar net zoals jij en zou daarom voor een hele aarde
vol wijsheid niet een klein steentje gewicht aan liefde willen geven en daarom heb
ik ook nog nooit uit eigen ijdele beweging n woord tegen iemand geuit, maar als
ik sprak, dan sprak ik gedwongen door de innerlijke goddelijke geest en wist
dikwijls na afloop van de toespraak niet wat ik gezegd had, omdat niet ik, maar
alleen de goddelijke geest uit mijn bespottelijk ontoereikende mond sprak.
[13] Zie, broeder, in dit opzicht zouden wij niets op elkaar voorhebben; maar nu
komt er iets dat mij ten opzichte van jou tot een dwaas maakt en dat is dat ik toch
niet zelden bij mijzelf over Gods werken nadacht en die danig - volgens jouw
woorden op waarde schatte! [14] Zeg nu en oordeel zelf over ons, wie van ons
De Huishouding van God deel 1
381
beiden meer of minder op de andere voorheeft en wie daardoor eerder gerechtigd is
de andere tot leraar en tot een waar voorbeeld te zijn!
[15] Ik heb je weliswaar eerder op weg hiernaartoe iets geleerd, maar toen kende ik
je nog niet zoals nu en daardoor was mijn les ook enigszins voorbarig volgens het
recht van de goddelijke liefde; maar hetgeen ik toen tegen je zei, zei ik je immers
niet om je daarmee aan te willen tonen dat ik meer gewekt zou zijn dan jij, maar wat
ik deed, deed ik zuiver alleen uit liefde tot jou. Maar nu spijt het mij toch dat ik
diegene beleerde die voor mij een grote leermeester in deemoed is!"
[16] En de bekende Abedam antwoordde Henoch: "Broeder, maak me niet
verdrietig; ik voel pas een beginstadium van blijmoedigheid in me! Wanneer jij mij
ook maar een beetje begint te verheffen, is het abrupt met mijn zaligheid gedaan;
want kijk, ik ben al van nature zo, dat alleen de grootste nederigheid bezielend op
mij werkt! [17] Maar waarom zou de ene broeder de andere geheel overbodig boven
zich verheffen?!
[18] Maar broeders moeten broeders voor elkaar blijven! Heeft de ene gebrek aan
iets, dan moet de andere hem met zijn voorraad te hulp snellen en ook omgekeerd,
zodat niemand iets op de ander voorheeft. Maar wat zou er voor een situatie
ontstaan als een broeder - zeker door toelating van de Heer voor het welzijn van zijn
broeder - vanuit een goed hart mogelijk iets beter uit zijn woorden komt en de
andere hem daarom vervolgens zo half en half begint te verafgoden?!
[19] Blijf jij daarom mijn lieve broeder Henoch en geef me als broeder altijd met
graagte van jouw overvloed als je ziet dat het me ergens aan mankeert en betreur
dan ook niet hetgeen je je broeder hebt gegeven, - en ik zal hetzelfde doen! En als
allen het dan zo zullen doen, waarlijk broeder, dan zal het wel moeilijk ooit tot een
twist tussen de broeders komen; en ik geloof ook vast dat een zodanige leefwijze
van de broeders onder elkaar ook reeds van eeuwigheid her diep in de goddelijke
ordening geworteld is. En voor eeuwig willen wij ook verder zo blijven! Amen."
[20] Henoch werd tot tranen toe geroerd, omarmde Abedam, gaf hem een ware
broederkus en antwoordde: [21] "J a, broeder in de Heer en in alle liefde uit Hem, jij
hebt met n houw een boom geveld! Hoe eenvoudig en toch zo goddelijk waar zijn
jouw woorden en zij zullen tot in de eeuwigheid waar blijven!
[22] En zo willen wij allen ook blijven, niet alleen tijdelijk, maar eeuwig! Amen."
Hoofdstuk 154: Over de ware naastenliefde
[1] Abedam, de andere, die gedurende de hele tijd rustig en met welgevallen had
geluisterd naar het gesprek tussen Henoch en Abedam, stond nu opeens haastig op
en liep vlug naar de twee broeders toe, omvatte hen met Zijn handen en zei:
[2] "J a, overeenkomstig de goddelijke ordening is dat waar en terecht en redelijk; en
als broeders zo met elkaar leven, zal de Vader zoals nu, ook in alle toekomende
tijden als Vader niet ver verwijderd zijn van die kinderen die in hun met liefde
vervulde harten zo over God denken en als broeders zo met elkaar omgaan!
[3] Waarlijk, Ik zeg jullie: degene die zegt: 'Ik heb God en mijn broeders lief!', maar
als hij iets voor zijn broeders heeft en het niet zodanig met hen deelt dat slechts het
De Huishouding van God deel 1
382
kleinste deel voor hem overblijft, die is nog vervuld van eigenliefde en is de Vader
niet waardig! Als iemand tien broeders had en hij was in het bezit van twaalf appels,
dan zou hij elf appels aan zijn broeders moeten geven en voor zichzelf slechts de
helft van de twaalfde behouden, de andere helft zou hij nog voor zijn broeders
moeten bewaren, dan zou hij een waar kind zijn van de Vader in de hemel en Hem
waardig! [4] Indien een vader zijn eigen kinderen meer bemint dan die van zijn
broeders, dan is hij ook nog in de eigenliefde en is de Vader niet waard. Daarom zeg
Ik: waarlijk zalig zal diegene zijn wiens ware broederhart door de nood van zijn
broeder zichzelf vergat en dus om ook de nood van de kinderen van zijn broeder te
lenigen, de nood van zijn eigen kinderen aan God, zijn ware Vader, in alle dankbare
en liefdevolle overgave opofferde!
[5] Het is voor jezelf beter, dat je uit liefde tot je broeders de armste onder hen bent
in plaats van de rijkste; want als je je gaven met hen hebt gedeeld en er is nog een
gedeelte voor je overgebleven, dan heb je nog voor jezelf gezorgd en eerbiedigt niet
de zorg van je Vader in de hemel. Maar heb je uit ware naastenliefde voor je
broeders alles aan je broeders weggegeven en hield je niets voor jezelf achter, dan
heb je jezelf geheel vrij gemaakt en hebt alle zorg voor jezelf aan de Vader in de
hemel overgelaten; zal deze machtige, uitermate goede, heilige Vader zo'n kind
gebrek laten lijden?! [6] Ik zeg jullie: waarlijk, waarlijk, dat kind zal honderd voor
n, honderdmaal honderd voor tien en oneindig veel hebben voor alles!
[7] Oordeel nu zelf: zal er ooit nood en ellende onder broeders heersen als allen
vervuld zijn van liefde voor elkaar en de n is voor allen en allen zijn voor n?!
[8] O waarlijk, dan zal iedereen een overvloed van zegen hebben uit de heilige
verzorging van de heilige Vader!
[9] Willen jullie dus waardige, goedverzorgde kinderen van de ene heilige Vader in
de hemel zijn, leef dan aldus als broeders en zusters met elkaar! Als je zo met elkaar
zult leven, zal de heilige Vader ook te midden van jullie leven en wonen en zal voor
jullie allemaal zorgen, - maar waar dat niet gebeurt, zal al spoedig iedereen in de
oude vloek terugvallen en in het zweet van zijn aanschijn een zeer hard stuk brood
moeten zoeken te midden van doornen en distels!
[10] J ullie moeten je aldus tegenover elkaar gedragen: indien je broeder iets voor je
heeft gedaan, laat hem dan niet vertrekken zonder een goede beloning; maar heb jij
je broeder een dienst bewezen, dan moet het zelfs niet in je dromen opkomen dat je
broeder je iets verschuldigd zou zijn, maar laat je eigen broederliefde jouw grootste
beloning zijn. Dat zal jouw Vader in de hemel met welgevallen aanzien. Maar als de
liefde van je broeder hem noopt je een beloning te geven, neem deze dan niet als
zodanig aan, maar als een liefdesgave van je broeder en dank hem en kus hem
daarvoor; want je moet iedere gave als een zuiver geschenk beschouwen, dan zul je
een echte broeder voor je broeders zijn en de heilige Vader zal eeuwig een groot
welgevallen hebben aan zulke kinderen! Amen."
Hoofdstuk 155: Lamech vraagt naar de naam van Abedam, de onbekende
De Huishouding van God deel 1
383
[1] Na deze woorden van Abedam, de andere, ging ook Lamech, de getrouwe
bewonderaar van Emmanul, aan Abedams zijde staan en bekeek hem van hoofd tot
voeten; want deze laatste woorden hadden ook hem uit de verdoving tengevolge van
zijn liefdesverdriet gewekt en deden zijn hart versteld staan. Omdat hij in zijn
liefdesverdriet om de verdwenen Emmanul van de eerder gesproken woorden
nagenoeg niets opgevangen had, was het nu heel duidelijk dat deze onverwachts uit
Abedams goddelijke mond opgevangen woorden van licht en liefde op zijn opnieuw
ontwaakte hart een verbijsterende uitwerking moesten hebben en dat nog des te
meer op de zieke liefde van Lamech, omdat Hij, uit Wiens mond en hart deze
woorden kwamen, de opnieuw verborgen Emmanul Zelf was! [2] En nadat hij zo te
zeggen genoeg naar Abedam gekeken had en ondanks al zijn kijken er niets uit op
kon maken, nam hij eindelijk de vrijheid om aan Hem te vragen:
[3] "Luister, Abedam, je bent voor mij nog een volslagen vreemde man omdat je uit
een menselijke mond zuiver goddelijke woorden spreekt, zo zelfs, dat als mijn innig
geliefde Emmanul Abba hier zou zijn en over dit belangrijkste punt van het
menselijke leven zou willen praten, Hij onmogelijk anders had kunnen spreken dan
jij nu hebt gedaan! Wees toch zo goed en zeg me waar je een dergelijke
onbegrijpelijk hoge liefdeswijsheid hebt verworven!
[4] Want zie, Emmanuls verdwijnen heeft mij tot nu toe voor alles doof en blind
gemaakt en daarom zie ik je nu stellig voor de eerste maal met mijn ogen in ons
midden en kan me niet genoeg over je verbazen! Vertel mij daarom iets over jezelf;
want mijn hart verlangt ten zeerste naar een nadere kennismaking met . jou!.
[5] En Abedam antwoordde Lamech: "Mijn geliefde Lamech! Luister eens: kun jij
Me zeggen hoe laat het nu is en waar wij ons nu, zoals wij hier zijn, bevinden?"
[6] En Lamech antwoordde: "Voorzover ik het nu waarneem en me ook van vroeger
heel vaag herinner, is dit de woning van Adam waarin hij ons allen, zoals wij hier
nu zijn, opnam, nadat wij de hoogte van ons vaderland bereikt hadden; maar dat
weet ik slechts als in een droom! Maar hoe laat het nu is, kan ik je niet precies
zeggen; maar naar het nog tamelijk heldere licht in de woning te oordelen, kan het
nog niet zo laat in de avond zijn." [7] En Abedam zei weer tegen Lamech: "Zie,
mijn geliefde Lamech, er is nu voor jou bijzonder veel aan gelegen dat je precies
weet welke tijd van de avond het nu is; ga daarom even naar buiten en beoordeel
aan de sterkte van het avondrood hoe vroeg of laat het in de avond is!"
[8] En Lamech volgde onmiddellijk deze raad op; maar wat schrok hij, toen hij in
plaats van het verwachte avondrood zag dat de gehele aarde reeds overal in de
dichtste duisternis gehuld was, die alleen door de voortdurende bliksemflitsen van
het reeds zeer dichtbij gekomen grote onweer telkens huiveringwekkend uiteen
werd gescheurd!
[9] Hij bleef niet lang buiten voor de deur staan, maar kwam ijlings, bijna
struikelend weer terug; want hij had een grote vrees voor de nacht en voor onweer.
En nu kwam hij angstig naar Abedam toe en zei tegen Hem:
[10] "O lieve, goede man, jij zult zeker hebben geweten welk uur van de nacht het
reeds is; waarom heb je me dan naar buiten gestuurd om naar deze verschrikkelijke,
ijzingwekkende nacht te kijken, waarin de avondschemering allang uitgedoofd is en
De Huishouding van God deel 1
384
waar in plaats daarvan nu geweldige bliksems en dof rollende donder met de dichte,
hardnekkige nacht een vreselijke strijd schijnen aan te gaan?
[11] Kijk, ik beef nog over mijn hele lichaam van grote angst! O Emmanul, was U
nu maar hier! Met U zou ik het wel graag aandurven deze vreselijke nacht aan te
zien; want voor U zou dit hevig en verschrikkelijk dreigende, op verwoestende strijd
beluste vurige noodweer gehoorzaam moeten wijken!
[12] Het is maar goed dat Henoch tenminste nog bij ons is; anders was het zeker met
ons gedaan! J ij schijnt je echter ook helemaal niet veel van het op ons afkomende
noodweer aan te trekken?! Maar dat is je ook te vergeven omdat je hier nog vreemd
bent en waarschijnlijk het verschrikkelijke van een dergelijk nachtelijk noodweer op
de hoogte nog nooit hebt beleefd; maar je hoeft er maar n keer een mee te maken
zoals het deze nacht zeker het geval zal zijn, dan zul je bij een volgend naderend
onweer, 0 geloof me, zeker nog banger zijn dan ik het nu reeds zo erg ben!
[13] O Gij mijn Emmanul Abba, was U alleen nog maar deze nacht zichtbaar in
ons midden gebleven!"
[14] En Abedam keek Lamech heel vriendelijk aan, greep zijn hand en vroeg hem:
"Lieve Lamech, zie, nu je buiten zo'n uitermate dichte nacht hebt aangetroffen, zou
jij Mij dan niet willen vertellen waar het licht in deze woning vandaan komt?"
[15] Pas na deze vraag bemerkte Lamech het licht; en omdat hij nergens iets wat
licht gaf kon ontdekken, keerde hij zich meteen weer tot Abedam en zei:
[16] "Zie, lieve, goede man, ik vind het wonderbaarlijk! Het is licht zonder licht, ja
het is helder als de dag hier binnen, - en toch kan ik nergens een lichtbron
ontdekken! Wat is dat? Waar komt het vandaan? Hoe is zoiets mogelijk?
[17] Heb jij het misschien zo gemaakt, of moet het mogelijk aan het grote onweer
worden toegeschreven?! Want ik heb bij zulke zeer hevige onweersbuien ook al
eens gezien dat in de meest duistere nacht dikwijls de bomen, het gras en de stenen
door een blauw lichtende substantie omgeven waren; maar hun oplichten was toch
op zichzelf maar zeer zwak, in vergelijking met deze helderheid was het toch maar
barre duisternis!
[18] Daarom zou je mij misschien wel kunnen zeggen waar je mij naar vraagt!"
[19] Maar Abedam verwees hem met de volgende woorden naar Seth: "Lamech, ga
naar Seth toe en hij zal je zeggen hoe dit licht ontstond; dan zul je spoedig in het
licht een licht vinden, evenals je nu in het licht geen licht vond!"
[20] En Lamech stapte onmiddellijk op Seth af en vroeg hem: "Lieve vader Seth,
zou je voor mij datgene willen doen waarvoor jouw broeder en zoon - of wat hij ook
van jou mag zijn - mij naar je toe stuurde?"
[21] En Seth antwoordde hem: "Waarom sliep je hart dan tot nu toe?! Als je wakker
geweest zou zijn, was zo'n vraag van jou nu overbodig geweest; maar omdat je grote
liefde voor Emmanul Abba je blind en doof voor al het andere maakte, heb je reeds
de meest geldige reden om je te verontschuldigen en je mag daarom wel weten dat
de onbegrijpelijk machtige veroorzaker van deze wonderbaarlijke verlichting zelf
diegene is die jou naar mij verwees en die dat door niets anders dan door Zijn woord
'Er zij licht' teweeg heeft gebracht en dat wel vanuit de goddelijke kracht in hem. Ga
nu, want nu weet je alles wat ook ik weet; meer kun je van de veroorzaker zelf
De Huishouding van God deel 1
385
verwachten! Amen." [22] En Lamech ging met het hem door Seth aangegeven
voornemen meteen weer terug naar Abedam.
[23] En Abedam zei daarop tegen hem: "Geliefde Lamech, zoek maar een beetje in
de liefde van je hart, en je zult de Veroorzaker van het licht weldra hebben; want
kijk, Degene die je zo boven alles uit liefhebt, is niet zo ver van je vandaan als je
wel denkt! Heb je Hem evenwel gevonden, zwijg dan tot morgen!
[24] Maar vannacht zul je grote dingen zien! Amen."
Hoofdstuk 156: Over de liefde
[1] Nu Lamech dat van Abedam had vernomen, richtte hij zijn oog naar binnen; en
het duurde helemaal niet zo lang of Lamech begon in te zien waar hij aan toe was en
wat er achter Abedam was verborgen! [2] En omdat Abedam ook dadelijk zag dat
Lamech Hem had gevonden en herkend, vroeg hij aan hem: "Luister, Mijn geliefde,
getrouwe Lamech! Hoe is het nu met je gesteld? Heb jij nog angst voor het grote,
heel spoedig boven ons losbarstende onweer?
[3] Of moet Ik Mij samen met jou daar in alle ernst ook nog ongerust over maken?"
[4] Maar Lamech begon van louter vreugde te wenen en kon niet antwoorden. Pas
na een tamelijk lange pauze, toen zijn hart opgelucht was door de rijkelijk vloeiende
tranen van liefde en vreugde en door het plotselinge uitzonderlijk grote inzicht,
opende zijn hart zich verder en richtte hij vol van de allerhoogste vervoering de
volgende woorden tot Abedam: [5] "O Abedam! - O Emmanul! O Abba! - Ik heb
U teruggevonden, U, U, o mijn Abba, - teruggevonden!
[6] Hoe zou dat kunnen, hoe zou ik angst kunnen hebben voor datgene wat voor
God in het niet zinkt?! [7] Als U wilt, laat dan door het inslaan van talloze bliksems
de aarde tot stof vergaan en de zee verdampen als een dauwdruppel op gloeiend erts;
ja laat met zo'n geweld vlammende orkanen waaien, dat haar kracht in staat is met
bergen te spelen zoals een bruisende storm anders met het loof van de bomen speelt;
en laat hagelstenen groot als werelden zich op de aarde storten, - en U zult nooit
enige angst in mij bespeuren! Want waar U bent, daar is het altijd goed vertoeven;
maar zonder U is het ook bij het allermooiste en rustigste weer afschuwelijk op de
aarde, net als overal en dan is alles verlaten en leeg, - en alles waar men maar naar
kijkt grijnst je griezelig dreigend en dood brengend aan. De wind roept en huilt:
dood! Het gras sterft. Het water ruist: dood! En de oevers beven en gaan ten onder.
En het water verdampt in de dood, in het duistere niets. De straal van de zon, die
anders het leven brengt, doodt de wormen van het graf.
[8] De vleselijke krachten van het sterfelijke lichaam, zij sterven af en de dood trage
massa zinkt uitgeput op de amper levende aarde neer en de verzonkene zinkt dan
van dood naar dood. En de anders zo montere sterren worden somber en verbleken
en geen vriendelijk sidderen verstoort meer hun dode, huiveringwekkende rust. Kort
en goed, waar U bent, daar worden zelfs stenen levend en liefelijk, zodat het een
lieve lust is naar ze te kijken! J a, ik geloof dus ook dat wanneer iemand met U
midden in het vuur stond, zodat de anders alles verterende vlammen hoog boven
zijn hoofd ineen sloegen, hij dan in plaats van het smartelijke branden slechts een
De Huishouding van God deel 1
386
liefelijk zachte verkoeling zou, ja moest ondergaan; want U bent overal en altijd
liefde! [9] Zie, nu heb ik in het geheel geen angst, alleen omdat ik U weer heb! Maar
op zo'n manier weggaan, mag U mij niet meer aandoen, omdat ik dan niet meer zou
weten waar U Zich verborgen zou hebben!"
[10] En het antwoord van Abedam was kort: "J a, ja, jij zult Mij nimmermeer
verliezen, nu niet en ook in alle eeuwigheden niet! Amen.
[11] Maar zwijg nu hierover tegen Adam en Seth en Eva en de vrouw van Seth, en
ook tegenover alle overige kinderen; want Ik wil dat iedereen Mij net zo zal vinden
als jij Mij gevonden hebt. En niemand zal Mij eerder vinden dan totdat hij Mij
gevonden heeft zoals jij Mij gevonden en in je hart herkend hebt!
[12] Ik zeg je: deze nacht zal hen allen nog voor ons aangezicht leiden! Maar
wanneer zij komen, moet geen van jullie drien Mij bekendmaken, maar wanneer de
grote angst hen aan zal sporen naar binnen te keren en daardoor hun eigen hart voor
hun ogen wordt onthuld en hun zelf bekend zal maken hoeveel liefde daarin heerst
en wat voor een liefde, dan zal ook pas uitkomen hoeveel liefde voor Mij in hun hart
huist, waarna zij Mij dan ook zullen herkennen of niet zullen herkennen.
[13] Zie, Ik doe dat als een bruidegom die het hart onderzoekt van degene die hij
van plan is tot vrouw te nemen! Deze loopt 's nachts, ja in een stormachtige nacht
rondom het onderkomen waarin de uitverkorene van zijn hart huist. Daar luistert hij
dan met een beklemd hart en spitst geweldig zijn oren, omdat hij graag het stille
zuchten van liefde uit de mond van zijn uitverkorene zou willen horen. Gelukkig
dan zij, als haar hart vol is van haar bruidegom; want waar het hart vol van is, loopt
de mond van over! Zij zal hem roepen en hem bij zijn naam noemen. Ik zeg je, haar
smachten en haar roepen zal het hart van de bruidegom breken en hij zal haar kamer
binnengaan en zal haar nog dezelfde nacht in zijn woning leiden en maken dat zij
zijn vrouw wordt! [14] Geloof je echter dat, indien de bruidegom zijn uitverkorene
in de nacht zou afluisteren, maar haar slapend aan zou treffen of haar smachtend de
naam van een ander zou horen noemen, hij ook dan haar kamer binnen zou gaan en
haar in zijn huis voeren?!
[15] O zie, dat zal hij nooit doen, maar hij zal van nu af aan haar nabijheid
ontvluchten en haar aanblik verachten!
[16] Zie, zo ben Ik nu in stormachtige nacht voor de deur van al Mijn uitverkorenen!
Waar Ik een hart naar Mij zal horen hunkeren, daar zal Ik ook terstond binnengaan
en doen zoals de genoemde bruidegom; maar waar Ik de uitverkorenen slapend aan
zal treffen of naar vreemde namen smachtend, daar zal ook Ik handelen als de door
Mij vermelde bruidegom zou handelen ten opzichte van zijn uitverkorene.
[17] Maar er is een onderscheid tussen Mij en de bruidegom: Ik kom met liefde,
breng liefde, geef liefde, zoek liefde en verlang liefde, en wie Ik slapende aantref,
wordt gewekt voor de zevenenzeventigmaal zevenenzeventigduizendste keer! Pas
als hij niet ontwaakt, dan pas trek Ik Mij terug! Maar wee degene van wie Ik Mij
heb teruggetrokken! Waarlijk, die zal in het vervolg lang, lang, lang tevergeefs
zuchten en Mijn naam roepen; maar Ik zal hem niet antwoorden!"
De Huishouding van God deel 1
387
Hoofdstuk 157: De onweersbui
[1] Nauwelijks had Abedam deze hoogst opmerkelijke tot Lamech gerichte woorden
beindigd, of daar kwamen ook reeds, door grote angst gedreven Enos, Kenan,
Mahalalel, J ared en Methusalah naar binnen; en honderden en honderden kinderen
en kleinkinderen lagen volledig vertwijfeld om de woning en zij riepen tot J ehova
om hulp en om genadige, barmhartige afwending van dergelijke verwoestingen, die
ontzettend dreigden te worden en van zulke ongehoorde nachtelijke
verschrikkingen. [2] Van de vijf die de woning waren binnengetreden, nam de
redenaar Kenan het woord en sprak het volgende tegen Adam:
[3] "O vader Adam, luister, wanneer de verdwenen Emmanul en jouw vaderlijke
zegen door de macht van Zijn liefde ons niet onmiddellijk daadwerkelijk te hulp
komt, dan zijn wij allemaal zonder redding, zonder genade en zonder erbarmen
verloren! [4] Zie en luister hoe het er nu buiten uitziet: de gehele morgenstreek is
n vuurzee! Het is niet alleen dat talloze vlammende bliksemstralen uit een
onafzienbaar dichte, vurige en daardoor gloeiende wolkenmassa neerslaan, maar
ook uit de aarde breken allerwegen bliksems en vlammen uit!
[5] J ouw heerlijke grot is reeds door duizenden en nog eens duizenden machtige
bliksemstralen zodanig verwoest dat er geen spoor meer van te ontdekken valt!
[6] Zoals ik je zeg, verschrikkelijker en ijzingwekkender dan deze keer heeft J ehova
Zijn kinderen nog nooit bezocht! Maar wat ik je tot nu toe heb meegedeeld en
beschreven is slechts het onbelangrijkste; luister maar wat er nog verder gebeurt:
[7] Onder groot razen, bruisen, woeden en kraken stijgt de zee uit de diepte op! Alle
monsters vluchten naar ons toe: tijgers, leeuwen, hyena's, wolven, beren en slangen
dringen bij honderden onze verlaten woningen binnen, om maar niet van ander
gebroed en gedierte te spreken!
[8] Ik zeg je, geen menselijke tong zou bij machte zijn af te schilderen in welke
ellende wij in enkele minuten terecht gekomen zijn! Wij vijven zijn de enigen die
nog niet door vertwijfeling zijn aangegrepen. Op ons na liggen allen, de zekere
ondergang van alle dingen verwachtend, als halve doden met hun gezichten plat op
de grond. Sommigen klagen; sommigen jammeren luid; sommigen beven over hun
hele lichaam; sommigen roepen en huilen om het hardst; anderen zijn stom en
verstard, door overweldigende vrees en angst aangegrepen!
[9] O vader, het is een afgrijselijk gezicht! En zie, van alle kanten nemen de
schrikwekkende taferelen steeds meer toe! Voorwaar, het kan er niet anders
uitgezien hebben toen je nog in het paradijs was en je het brandende wereldpuin
tengevolge van Gods toorn dooreen zag vliegen en de aarde vernietigd onder je
voeten zag liggen! [10] Vandaar, vader, aarzel niet en snel ons te hulp, als er nog
aan enige hulp te denken valt!
[11] Luister, luister maar naar het voortdurende gekraak! Hoor de alles aan het
schudden brengende donder! Bemerk het bestendige beven van de aarde en hoor het
reeds naderende woeden van de zee! Hoor, hoe uit duizenden dieren muilen een
afgrijselijk gehuil zich schrikwekkend weergalmend mengt met het woeden, razen
en bruisen van de vlammende orkaan!
De Huishouding van God deel 1
388
[12] O vader, indien het jou nog mogelijk is aan hulp te denken, aarzel dan niet,
maar kom ons ijlings met jouw zegen te hulp!
[13] Daar, daar, o vader, o jullie allemaal, kijk naar de deur: O welk een ongehoorde
omvang van dit ongeluk! - Kijk allemaal naar de deur! Kijk toch naar de deur! - Ook
hier komen al vreemde, verschrikkelijke gasten naar binnen! Gasten, waarvoor wij
uit onze woningen zijn gevlucht! [14] Adam, vader, Henoch, Lamech, jullie beide
Abedammen, jullie lievelingen van Emmanul, help ons en jezelf!
[15] Zie, ook een kolossale slang laat zijn tong heen en weer schieten en gluurt
reeds door de deur naar binnen!"
[16] En Adam, vervuld van ontzetting, en Seth, halfdood van angst, evenals Eva en
de vrouw van Seth antwoordden gezamenlijk: "Dat het er zo verschrikkelijk uitziet,
horen en zien wij nu allemaal maar al te duidelijk!"
[17] En Adam sprak alleen verder: "Kinderen, zo ver reikt mijn zegen nooit; als God
ons niet helpt zijn wij allemaal verloren! [18] Mijn God en mijn Heer! Waarom
moest ik dit meemaken?! En dat nog wel in de nacht van de sabbat!
[19] O Heer en Vader en Schepper van alle dingen, staat het offer van morgen U van
tevoren al zo tegen dat U dat door deze verschrikking wilt verijdelen? O neem dan
deze verschrikking van ons weg en geef ons lil ons hart Uw heilige wil te kennen, en
wij allen zullen die graag gewillig en met liefde uitvoeren zoals het U behaagt; maar
neem toch deze verschrikkelijke verzoeking van ons weg en laat ons allen weer
dankbaar en met een verheugd hart naar U opkijken! [20] O Vader, heilige Vader,
richt ons allen in deze nacht niet gezamenlijk te gronde! Amen."
[21] Maar toen Lamech het ene monster na het andere de woning binnen zag komen
en het alles overstemmende gekraak van de talloze bliksems, de donder die de aarde
deed schudden, het loeien van de zee en van de wind hoorde, waardoor nu ook de in
Adam's woonstee vluchtende wilde beesten geweldig begonnen te janken en te
brullen, begon het ook voor hem te onheilspellend te worden en hij drukte zich
steeds vaster tegen Abedam aan, terwijl hij zich stevig aan Hem vasthield; en zo
begon het ook Henoch en de bekende Abedam te vergaan.
[22] En Abedam vroeg hun: "Wat zie Ik, begint de angst ook jullie te overmannen?"
[23] En de bekende Abedam antwoordde Hem: "Heer en Vader, bij een dergelijk
spektakel is zelfs een engel, geloof ik, zijn angst te vergeven; want dit tafereel, deze
kermende en hevig brullende vreemde gasten in zo'n ijselijke nacht bij ons te zien,
zou toch zeker iedere nog zo onverschrokken geest verschrikken!
[24] Ik wil liever werken van Uw liefde zien dan die van Uw macht; omdat ik nu
werken van Uw macht moet aanzien, ben ik van vrees vervuld! 0 vorm ze weer om
tot werken van Uw liefde! Amen."
Hoofdstuk 158: De vreze Gods en de liefde tot God
[1] En de hoge Abedam antwoordde de bekende Abedam op zijn korte
verontschuldiging voor zijn vrees:
[2] "J e hebt weliswaar naar waarheid gesproken, maar onder ons moet Ik je dan toch
een kleine tegenwerping maken. Zie, als dit lichte onweer een werk van Mijn macht
De Huishouding van God deel 1
389
zou zijn, hoe zou de wereld er dan nu wel voorstaan?! J a, Ik zeg jou en ook jullie,
waar zou de gehele schepping aan toe zijn?!
[3] Wil je echter een werk van Mijn macht zien, kijk dan naar de hele oneindige
schepping, hoe alles is gegrondvest en op zijn eigen wijze als n geheel bestaat en
als geheel toch slechts weer een deel is van het oneindige geheel, - en hoe zich niets
van de aarde, niets van de zon, niets van de maan, ja niets van alle sterren kan
verwijderen dan alleen hetgeen niet te wegen is, namelijk een zeer spaarzaam licht!
Zie, dat zijn werken van Mijn macht! [4] Meen je dan misschien dat Mijn macht een
macht van verderf of een macht van vernietiging zou zijn?!
[5] Waarlijk, met zo'n denkbeeld over Mijn macht zou juist door een dergelijke
macht van Mij zelfs nooit iets zijn geschapen!
[6] Maar omdat Mijn macht geen macht van vernietiging en verderf is, maar een
macht van onophoudelijk voortbrengen en instandhouden van het voortgebrachte, is
zij immers ook een macht van de eeuwige ordening.
[7] Vertel me nu maar, omdat het zo en onmogelijk anders met Mijn macht gesteld
is, waar dan het door jou zo gevreesde in haar schuilt! [8] Of denk je soms dat dit
onweer minder een werk van Mijn liefde is dan een rustige, heldere dag?!
[9] Ik zeg jullie: een rustige, heldere dag lijkt op een liefhebbende echtgenoot die
met zijn vrouw rustig in zijn woning zit. Weliswaar heeft hij zijn vrouw nog
voortdurend lief, ja hij bemint haar getrouw, - maar wat een verschil is er tussen zijn
liefde en de liefde van een jonge vrijer!
[10] Als de vrouw tegen haar man zegt: 'Zou je niet voor mij naar buiten willen gaan
om enige peren te halen van de dichtstbij staande boom, of wat voor ander rijp fruit
dan ook? Want ik heb trek en verlang er echt naar!'
[11] De man zal zich achter zijn oor krabben en tenslotte ietwat onwillig zeggen:
'Maar mijn lieve vrouw, het zijn maar drie stappen naar buiten; laat me toch een
beetje rusten! Wanneer je er zo naar verlangt, kun je toch immers zelf halen waar je
zin in hebt!? - Zie, zeg Mij of het niet zo is?!
[12] Maar wanneer de tedere maagd tegen haar gloeiende aanbidder zou zeggen: 'J e
zult mijn hand en mijn hart krijgen; maar als een waar teken van je liefde moet je
van hieruit honderd dagen ver reizen en van daar een kostbaar, zeldzaam geschenk
van grote waarde voor mij meebrengen!',
[13] zal de aanbidder met zo'n uitdrukkelijke wens van zijn vurig beminde maagd
net zo handelen als de echtgenoot in de woning tegenover zijn vrouw handelde?!
[14] O nee, zeg Ik jullie, - hij zal haar daarentegen antwoorden: 'O meisje, niet
slechts honderd dagen ver, maar als je het wilt zal ik graag om jou te behagen, wel
tot aan het eind van de wereld reizen en daar alle schatten van de wereld verzamelen
en ze dan in jouw zachte schoot leggen!' - Zeg Me, is het niet zo?!
[15] Bezie de rustige, heldere dag in de woning en dan daar tegenover de onstuimige
nacht van liefde in de borst van de jonge aanbidder! Wat een verschil is er tussen de
beide soorten liefde!
[16] Wanneer nu deze onstuimige nacht vanuit Mij tegenover jullie, Mijn kinderen,
lijkt op de liefde van de jonge aanbidder, - wil jij dan, Abedam, hierna nog beweren
dat dat een vreeswekkend werk van Mijn, jou zo verschrikkelijk voorkomende
De Huishouding van God deel 1
390
macht is?" [17] En de bekende Abedam antwoordde: "0 Heer, mijn hoge, meest
liefdevolle naamgenoot, zie, nu is er weer een groot gedeelte van mijn domheid
teniet gedaan! Mijn eeuwige dank daarvoor aan U!
[18] Maar ik geloof dat er desondanks bij mij toch nog een aanzienlijk deel van mijn
dwaasheid in een hinderlaag verborgen moet liggen omdat ik mij nog steeds niet
helemaal tegen mijn vrees verweren kan.
[19] Omdat U, hoge naamgenoot, zich al zoveel van mij hebt laten welgevallen wat
U genadiglijk van mij hebt weggenomen, neem dan ook nog deze domheid van mij
af en berg die ergens weg, waar het U maar behaagt!"
[20] En Abedam, de hoge, antwoordde hem: "Zie, nu heb je je goed uitgedrukt! J a
waarlijk, heel veel moest Ik van jullie slikken en de zak waarin jullie talloze
dwaasheden worden gestopt, heet Mijn lankmoedigheid en Mijn grote geduld!
[21] Maar Ik zeg je dat niemand teveel op deze zak moet vertrouwen; want het zou
toch eens kunnen gebeuren dat deze zou kunnen scheuren! En als dat zou gebeuren,
wee over de aarde en haar bewoners!
[22] Zijn jullie beiden ook nu nog bang, Henoch en Lamech?" En Henoch
antwoordde: "0 Abba, helaas moet ik Uw vraag met ja beantwoorden; maar ik denk:
zoals alle kinderen vervuld zijn van angst en vrees, ben ik dat ook! Maar dat vind ik
terecht; want zou Uw vaderlijke goedheid niet liefdevol de juiste dosis angst en
vrees aan de zwakte van het kind toegevoegd hebben, wat zou er dan wel van het
zwakke, maar zich ten onrechte sterk wanende kind terecht komen?! Wie zou het
kunnen leiden en wie zou het kunnen opvoeden?!
[23] Zo is echter de vrees reeds de belangrijkste lerares van het kind! Zij was in het
begin bij me en moet dat ook verder blijven; want ik weet maar al te goed dat juist
in de vrees van de zwakken Uw hoogste liefde heerst.
[24] Zij is de getrouwste bewaker van de kleinen; daarom moet zij ook voor eeuwig
de mijne blijven, zoals zij meteen al vanaf het begin voor mij de grote liefdegave
van U, de goede, heilige Vader, was en dat eeuwig blijven zal!
[25] Door Uw erbarmen weet en voel ik heel levendig in me, dat door Uw
behulpzame zorg en liefderijke genade mij geen leed kan en mag overkomen; maar
toch vrees ik zulke buitengewone voorvallen en wel omdat ik U boven alles liefheb.
[26] Zie, waar liefde is, is ook vrees; maar waar geen vrees is, daar is ook geen
liefde!" [27] En Abedam antwoordde hem: "Henoch, je hebt waar gesproken! Wie
leerde je zo te spreken?
[28] J a, het is waar, in de vrees der zwakken ben Ik tegenwoordig! Wie de Vader
liefheeft, vreest God; maar niemand kan zonder godvrezendheid de Vader
beminnen. [29] Daarom is godvrezendheid gelijk aan liefde voor God en kan de ene
niet bestaan zonder de andere; maar toch moet worden opgemerkt dat de liefde
hoger staat dan de vrees. En aldus is slechts in de liefde leven, maar niet in de vrees.
In de vrees schuilt de dood, maar geen leven. Daarom moet tenslotte iedereen zijn
vrees door de liefde laten gevangen nemen, dan zal hij leven in de Vader, want Hij
alleen is een Heer van al het leven. Begrijp dat goed!"
[30] Maar Lamech vroeg aan Abedam: "Kunt U mij niet vlug even zeggen of ik wel
in ernst vreesde?
De Huishouding van God deel 1
391
[31] Zie, alles ziet er wel heel verschrikkelijk angstaanjagend uit en al dat
voortdurend toenemende gehuil en kraken en donderen, het onheilspellende razen,
bruisen en woeden vervult iemands hart zo heel onwillekeurig met grote, ja met
stijgende angst, - en hoewel dat allemaal in mij omgaat, weet ik toch niet zeker of
dat wel op kinderachtige vrees of misschien op een andere, mij tot nu toe nog
onbekende gemoedsaandoening duidt! O Abba, leg me dat uit, indien het Uw heilige
wil is! Amen." [32] En terwijl Abedam hem buitengewoon vriendelijk aankeek,
antwoordde Hij hem: "Lamech, Ik heb de indruk dat je door de bomen het bos niet
ziet! Hoe kan men aan iemand vragen of vrees zijn eigen hart heeft overweldigd als
men van louter angst over zijn hele lichaam beeft?!
[33] Zie, welke onbevreesde woorden pas kortgeleden aan je mond zijn ontsnapt!
Waar is nu jouw grote moed en waar het onwankelbare vertrouwen?! En toch heeft
nog geen van de door jou uitgesproken verschrikkingen plaats gevonden! Wij staan
nog allemaal op de nog voldoende vaste aarde. Zij is nog niet verwoest; de zee is
nog niet verdampt; er is nog geen hagel zo groot als de wereld op de aarde gevallen;
ook is nog geen enkele berg door de vlammende orkanen weggedragen en boven
onze hoofden zijn nog geen vlammen ineen gewerveld; en toch sta je naast me te
trillen alsof hevige koortsaanvallen je ineens aangegrepen hebben!
[34] Wat zou er dan wel van je terecht komen als Ik om je te beproeven, al datgene
liet gebeuren wat je Me voorheen zo onverschrokken moedig beschreef?!
[35] Dus neem ook hier goede nota van: het is beter om net als Henoch in een
toestand van vrees te blijven dan in het vuur van de liefde teveel te beloven. Het is
om het even wat iemand in het vuur van de liefde of uit louter van doofheid en
blindheid vervulde vrees toezegt; want al dergelijke beloften worden niet gehouden
omdat een dergelijke overspannen toestand nooit blijvend kan zijn.
[36] Hoe het liefdesvuur op zichzelf verandert, kun je immers aan de echtelijke
liefde zien, dat een afgekoeld vuur is dat het bloed in het hart nooit meer aan het
koken maakt, maar slechts teder en zachtjes verwarmt en zo doet leven!
[37] En hoe lang de vrees aanhoudt en de belofte in haar, kun je ook reeds bij de
zwakke kinderen zien, die zich uit angst aan de door hen beloofde beterschap
houden zolang hun vader met een somber gezicht tegen hen tekeer gaat; is zijn
gezicht evenwel weer opgeklaard, dan is ook de vrees verdwenen, - maar met de
angst ook al de beloften in haar! [38] Wil je nu volmaakt zijn, dan moeten er steeds
drie delen vrees en zeven delen liefde in je zijn; en daarbij zul je bij al je bidden ook
tenslotte dit toevoegen: 'Vader, laat geen verzoekingen over mijn zwakte komen,
maar bevrijd mij van al het kwade zowel geestelijk, alsook lichamelijk!' En zo zul je
op de juiste wijze bidden; want de verzoeking is niet goed voor de vrije mens, daar
zij ten eerste het lichaam doodt en ten tweede de geest verlamt.
[39] J ij bent weliswaar gelukkig omdat je de vrees met liefde overwon - zij het ook
slechts in de tijd van de verzoeking - en toen de verzoeking kwam, liet je de liefde
niet varen, maar je liet je sterkere liefde tot Mij door je vrees aandrijven, - maar in
de toekomst zullen slechts diegenen gelukkig zijn die met steeds gegronder vrees
voor God in de liefde tot de Vader zullen ontwaken! En zo zal de eerste plicht van
de mensen tegenover God een vrijwillige gehoorzaamheid zijn, die echter een
De Huishouding van God deel 1
392
vrucht van de terechte godvrezendheid is. Pas in deze gehoorzaamheid zullen de
mensen dan opnieuw als kinderen van God worden geboren en zij zullen de meest
liefdevolle, heilige Vader in Hem herkennen en dan aanschouwen.
[40] De vrees is het zaad van de liefde; maar zoals zonder zaad geen vrucht
tevoorschijn zal komen, evenmin zal ook zonder de terechte godvrezendheid ooit
enige ware liefde tevoorschijn komen. [41] Zoals evenwel het zaad in de aarde
verrot en de levende kiem van de liefde voortbrengt, die dan opgroeit en levende
vruchten brengt, evenzo zal ook de liefde, deze heilige kiem van het eeuwige leven,
uit de vrees voortkomen. De vrees, het oude, zal vergaan; maar juist uit dit vergaan
in de goede aarde van Mijn liefde voor jullie, zal een verbazingwekkende vrucht
oprijzen, een boom des levens, onder wiens takken dan zelfs de bewoners van de
hemel hun woningen zullen bouwen. Neem daar goede nota van!
[42] Maar voor nu niet verder! Want zie, Adam is opgestaan en begint met angstige
schreden op ons af te komen; want ook hij begint te vermoeden dat hij hulp bij Mij
verwachten kan. Zwijg daarom in zijn tegenwoordigheid! Amen."
Hoofdstuk 159: Adam en Seth in het nauw gedreven en hun beproeving
[1] Adam kwam, begeleid door Seth, terwijl de andere vijf Eva omringden en haar
beschermden voor de naderende wildvreemde gasten - en in het bijzonder voor de
slangen, waarvoor Eva gewoonlijk het meest beducht was. Hij kwam eindelijk, zich
tamelijk moeizaam door de reeds talrijk geworden verscheidenheid van vreemde
gasten laverend, bij de enige nog vrije plaats waar zich het viertal bevond.
[2] Toen hij nu bij Abedam aankwam wilde hij spreken, maar kon van louter angst
nauwelijks een woord over zijn lippen krijgen. Maar de hoge Abedam kwam hem
tegemoet, keek hem uitermate vriendelijk aan en zei: "Adam, je zoekt twijfelachtige
hulp! Kijk in je hart, en je zult zeker in plaats van twijfelachtige al zeer spoedig
betrouwbare vinden! [3] Heeft Emmanul jullie allen dan niet gezegend en jullie
allen de vaste plaats aangewezen waar Hij altijd te vinden zal zijn?!
[4] Zie, als je Hem daar zou hebben gezocht, zou je Hem ook allang gevonden
hebben en zou Hij je allang Zijn hulpvaardige, machtige hand toegestoken hebben
en zou Hij door jou ook reeds allen geholpen hebben; maar jij, als eersteling onder
de mensen, hebt Hem nog niet op die bepaalde plaats gezocht. Doe daarom hetgeen
je hebt verzuimd in alle liefde en in het volste vertrouwen en ook jij zult dan heel
spoedig overtuigd raken, hoe zeer Emmanul jullie allen nabij is en met Hem alle
hulp!" [5] En Adam deed wat de hoge Abedam hem had aangeraden en vond nu ook
weldra hetgeen hij allang zou hebben kunnen vinden.
[6] Hij keek met ogen vol tranen van berouwen vreugde op naar Abedam en wilde
beginnen te spreken en te vragen. Maar Abedam zei tegen hem: "Zwijg tot morgen!
Wees opgewekt en heb geen angst; want niemand zal ook maar een haar gekrenkt
worden, - want daarom ben Ik in jullie midden! Begrijp dad Amen." (24 nov. 1841)
[7] Na deze woorden van Abedam, de hoge, werd Adam in zijn hart volkomen
rustig en hij dankte innerlijk Degene die hij opnieuw herkend had en keerde toen,
begeleid door Seth, meteen weer naar zijn vorige plek terug.
De Huishouding van God deel 1
393
[8] Dit terugkeren naar zijn vorige plek ging echter niet zo onbekommerd als
iemand zich dat zou kunnen voorstellen, maar Adam's standvastigheid, zijn moed en
vertrouwen moesten - zoals men pleegt te zeggen - een ware vuurproef ondergaan
en zijn liefde en geloof moesten hier een heel vreemde beproeving doorstaan, die uit
het volgende bestond: [9] Toen hij zich nauwelijks op drie passen afstand van
Abedam op de terugweg bevond, zie, toen laaiden opeens vlammen uit de aarde op,
zozeer zelfs dat deze hem de terugtocht geheel versperden. Weliswaar schrok hij
daarvan in hevige mate, maar dacht ook meteen aan de laatste woorden van
Abedam, toen Hij zei: 'Daarom ben Ik in jullie midden!'
[10] En dus zei hij tegen de vlammen: "In naam van Diegene die in ons midden is,
zeg ik je, je zult uitdoven en mij niet de weg versperren die ik heb te gaan!"
[11] En de vlam was ongehoorzaam en laaide alleen nog maar des te heftiger op.
Dat onthutste Adam en hij werd vertoornd over de ongehoorzaamheid van de vlam
voor de naam van de Heer en sprak meteen op zeer heftige toon tegen de vlam:
[12] "Luister, wateren van de hele wereld en ook jullie wateren van alle hemelen!
Stort je snel uit over dit monster, dat stom is en vervuld van ongehoorzaamheid
tegen de naam van de Heer en vernietig het voor eeuwig door verstikking!"
[13] Maar er wilden ook geen wateren komen om de wil van Adam te gehoorzamen.
[14] Nu Adam inzag dat er met de onwillige vlam niets viel te beginnen, zei hij
tegen Seth: "Laten wij een andere weg proberen en laat de vlam branden, zolang het
de Heer behaagd" [15] En zij gingen naar rechts, waar nog geen vlam uit de bodem
oprees en er ook niets begon te branden. Maar daarvoor in de plaats gleden minstens
dertig geheel volgroeide reuzenslangen de voortschrijdende Adam wiegend
tegemoet en hij moest weer halt maken en kon onmogelijk verder lopen. Hij paste
weliswaar ook hier de machtswoorden toe; maar deze hadden ook hier, net als bij
het vuur, geen effect. En toen hij hevig vertoornd raakte over dit ongedierte, zie,
toen begon een slang zijn kaken wijd open te sperren en maakte een naar hem
gerichte beweging, waaruit Adam dadelijk de slechte bedoeling van het monster
afleidde en daarom zeer ontzet was en ijlings begon terug te wijken.
[16] Hierna zei hij tegen Seth: "Zie, ook hier is de weg op een verschrikkelijke
manier voor ons versperd; we moeten de moed, het vertrouwen en het geloof maar
niet opgeven en in liefde tot de Heer stevig vast houden aan Zijn heilige woord!
[17] En daarom moet het tenminste toch mogelijk zijn naar links te gaan; want daar
zie ik nog geen hindernis. Laten we daarom in de naam van de Heer maar gauw
gaan, voordat nog een hindernis ook dit poortje mocht sluiten!"
[18] Toen zij na enige schreden daar waren aangekomen, vonden zij de weg door
allerlei ongedierte versperd en wel zodanig dat er aan een mogelijkheid om daar een
doortocht te vinden in het geheel niet meer te denken viel!
[19] Toen bleef Adam staan en vroeg aan Seth: "Wat doen we nu? Geen ding
gehoorzaamt meer aan mijn woord en om met geweld door te breken is volkomen
onmogelijk; en toch heeft Abedam mij bevolen om mij weer naar mijn plaats terug
te begeven! [20] O oude woning van mij, tot wat voor een woonplaats voor de meest
uiteenlopende soorten ben je in zo' n korte tijd geworden!
De Huishouding van God deel 1
394
[21] Seth, wat zou je ervan zeggen als wij weer terugkeren naar de grote en heilig
machtige Abedam, Wiens wonderlijke licht nog steeds deze woning verlicht, want
wij kunnen onmogelijk ergens doorheen breken! Ik geloof dat Hij ons niet af zal
wijzen. [22] Seth antwoordde Adam: "Ik geloof, aangezien wij reeds een keer bij
hem waren, dat wij ons niet meteen hadden moeten laten wegsturen, maar bij hem
hadden moeten blijven of hem op zijn minst verzoeken met ons mee te gaan; dan
hadden wij ons al deze moeite bespaard! Daarom is het nu zeker de hoogste tijd om
naar hem terug te keren; want anders kon ook de terugweg naar hem wel eens heel
gemakkelijk afgesneden worden, - en dan zou het tweede kwaad groter zijn dan het
eerste!"
[23] En Adam zei weer tot Seth: "J a, ja beste Abel-Seth, je hebt volkomen gelijk;
zoiets zou heel makkelijk kunnen gebeuren! Daarom is een snelle terugtocht het
beste!" [24] En zo gezegd, zo gedaan: zij keerden terug. Maar wat Seth al
vermoedde, was ook al gebeurd en zij konden nu geen stap meer voor - of achteruit
maken! Roepen was nu ook niet meer mogelijk; want het geraas van de vlammen,
het voortdurende gehuil van de dieren, het razen, gieren en brullen van de orkaan, de
machtige donder en duizenderlei meer van dergelijke geluiden maakten tenslotte dat
niemand meer zijn eigen woorden kon horen.
[25] En zo waren Adam en Seth nu geheel omringd door het dubbele vuur en links
en rechts door allerlei soorten beesten. Zij beschouwden zich enige ogenblikken als
verloren; maar toen vermande Adam zich en sprak in zijn hart:
[26] "O Emmanul, o Abba, o Abedam, aanschouw genadig onze grote nood! Leid
ons niet verder in nog grotere verzoekingen, maar verlos ons en bevrijd ons van
deze en alle andere noden die op wat voor manier dan ook met Uw genadige
toestemming ons nu reeds hebben bezocht en ons nu nog boven het hoofd hangen en
ons ook verder nog willen teisteren en onze harten in de war brengen!
[27] O J ehova, Gij heilige, meest liefdevolle Vader, verhoor mij en laat mij dan in
vrede voortgaan, leven en sterven al naargelang het U welgevallig is! Amen."
Hoofdstuk 160: Gods hulp en de zorgen van de mens
[1] En zie, terstond doofden alle vlammen en alle dieren weken terug. En Adam met
Seth werd bevrijd van de grote beproeving en had van nu af aan geheel vrij baan
door de gehele woning, zodat hij kon lopen waarheen hij maar wilde.
[2] En hij zei tegen zichzelf: "Eva heeft nu geen behoefte meer aan mijn toch al
machteloze bescherming; want hoe zou ik iemand anders kunnen helpen, terwijl ik
immers in het geheel niet bij machte was mijzelf te helpen?! Omdat dus nu mijn
oude woning door het grote erbarmen van de Heer bevrijd is van alle
verschrikkingen, wil ik mij ook daarheen wenden en mijn bevrijde voeten daarheen
laten gaan waar deze heilige redding van ons vandaan kwam!"
[3] En meteen zetten beiden, zowel Adam alsmede Seth, hun nu vrij geworden
voeten in beweging in de richting van Abedam. [4] Maar Deze kwam hen al
tegemoet. En daar beider harten van grote dankbaarheid overvloeiden en daarom
De Huishouding van God deel 1
395
geen van beiden in staat was ook maar een woord over zijn lippen te krijgen, was
ook hier Abedam hen voor en zei tegen hen:
[5] "Als jij in jouw nood de Heer hebt benaderd en de Heer heeft jouw smeekbede
verhoord, dan moet je Hem niet meer je rug toekeren, maar je zult met je gezicht en
geheel je hart naar Hem toegewend blijven; want als Hij jou kan beschermen, zal
Hij dan ook niet diegenen kunnen beschermen waar je je op dwaze wijze zorgen
over gemaakt hebt?! [6] Zie, Eva en alle anderen leven nog geheel ongedeerd! Wat
heeft jouw onnozel dwaze zorg voor nUt voor hen gehad?! Indien Ik hen niet had
beschermd en volkomen veilig had bewaard, wat zou er dan nu van hen terecht
gekomen zijn?! Of zou jij hen hebben kunnen helpen als ze door de razernij van de
sterke, bloeddorstige dieren verscheurd of door de vernietigende macht van het vuur
gegrepen zouden zijn?!
[7] Zie, daarom hoeft de mens zich maar over n ding zorgen te maken en dat is
God, de heilige Vader altijd te zoeken, niet alleen in nood, maar ook op wegen die
door de liefde worden gerechtvaardigd! En wie Hem dan als het hoogste goed heeft
gevonden, zal Hem niet meteen weer zijn rug toekeren, maar bij Hem blijven, want
anders zal hij altijd reeds halverwege op de terugweg zijn onvermogen
gewaarworden en pas door bittere ervaringen moeten erkennen hoe hij zonder Mij
tot helemaal niets in staat is. [8] Want als iemand Mijn naam roept, maar hij heeft
Mij zijn rug toegewend, waarlijk, hij zal niet worden gehoord zolang hij niet zijn
hart en zijn gezicht naar Mij toegekeerd heeft!
[9] Maar neem dit in je op: zo'n tweede omkeer zal altijd zwaar op de proef worden
gesteld en dan zal pas blijken over hoeveel ernst dat hart beschikt - want de wereld
om hem heen zal dan geweldig tekeer gaan -, en er wordt geen ander woord
verhoord dan alleen dat vanuit het hart!
[10] Begrijp dat goed en keer Mij nooit je rug toe, maar laat je overal heen door Mij
geleiden en begeleiden! Amen."
Hoofdstuk 161: Seths woord van dank
[1] Toen nu beiden die woorden van Abedam hadden gehoord, dankten zij Hem van
harte en de bodem van hun hart sprong open en liet daar de heldere vlam van de
ware liefde opvlammen. En zo herkende Seth ook Abedam en zei daarop vervuld
van innige ontroering: [2] "O heilige Vader! Nu pas ben ik uit een nagenoeg meer
dan acht honderd jaar lange slaap ontwaakt en zie nu zeer duidelijk geschetst wat
Uw oneindige vaderliefde allemaal doet om Uw schepselen werkelijk te doen
herleven en hen zelfstandig en vrij te maken en hen dan op te voeden en te verheffen
tot Uw ware kinderen, opdat zij dan in die hoedanigheid ook naast U, goede Vader,
iets zouden kunnen en moeten zijn!
[3] Uit liefde vernietigde U werelden voor hun ogen, opdat zij hun nietigheid en het
alomvattende van Uw heilige liefde zullen erkennen!
[4] U verborg Zich weer voor hen, opdat zij U zouden zoeken en met dit heilige
zoeken de wereld en haar vergankelijke bekoring zouden vergeten!
De Huishouding van God deel 1
396
[5] Wie U ooit onrijp benaderde, wees U zacht terug en zette hem op een goede
aardbodem opdat hij des te sneller rijp zou worden en dan met velerlei vruchten
beladen tot U terug zou kunnen keren en U beloonde hem daarbij ook nog, omdat
hij zich door U oneindig liet beminnen en met talloze liefdesdaden van het leven
geduldig liet overladen! [6] Reeds lang geleden bespeurde en zag U de grote
lauwheid van onze harten. Maar in plaats van ons welverdiend te straffen, kwam
Uzelf ons zichtbaar opzoeken en leerde en leert ons nog door heilige woorden en
heilige daden Uzelf en dus ook het eeuwige leven in ons kennen!
[7] Hemel en aarde en dus ook alle elementen zet U ter wille van ons zichtbaar in de
meest verbazingwekkende beweging en U laat zelfs door de ontstellende donder Uw
grote liefde en erbarmen aan onze dove oren prediken; en door de meest felle,
krakende bliksem wekt U onze in diepe doodsslaap verzonken ogen, opdat zij de
werken van Uw oneindige Vaderliefde zullen aanschouwen, ja opdat zij U, Uzelf,
zullen aanschouwen, o heilige Vader!
[8] O Vader! Wie kan U ooit genoeg liefhebben, wie kan U ook maar nauwelijks
voor de helft van het duizendste deel bedanken overeenkomstig een oneindig
kleinste deel van wat een kind betaamt vanwege de kinderlijke verplichting?!
[9] O Gij goede Vader! Mijn hart, breid je nu wijd uit, ja breid je verder uit dan de
zichtbare hemel! En jij, opnieuw ontwaakte, heilige vlam van de ware liefde, vul
mijn wijd uitgedijde hart van onder tot boven, opdat ik toch eindelijk in staat ben U,
0 heilige Vader, vanuit al mijn krachten, ja boven al mijn krachten uit lief te hebben!
[10] Nu eerst komen als helder stralende sterren al die woorden in mij op die jij,
Henoch, in naam van de Vader zo dikwijls tot mij hebt gesproken; ja, nu pas wordt
mij alles duidelijk. Vanaf mijn eerste kinderjaren voelde ik dat in ieder windje dat
met mijn haren speelde, in ieder dauwdruppeltje dat mijn voeten nat maakte, ja in
alles wat mij ooit beroerde, ja zelfs iedere droom een werk van Uw oneindige liefde
was, o heilige Vader! [11] Aanvaard nu voor alles mijn dank, mijn oprechte dank,
die ik U van nu af aan onophoudelijk en voor eeuwig betuig in alle liefde die mijn
hart ook maar kan opbrengen, en met Uw genade zal ik daar ook zeker wel hoe
langer hoe meer toe in staat zijn!
[12] O, als ik nu luid zou mogen roepen, als ik U nu zou mogen bekendmaken!
Waarlijk, zoals eerst kortgeleden de geraas makende elementen mijn stem
overstemden, zou ik, o Vader, die nu graag met mijn lof aan U willen overstemmen!
[13] Maar, o Vader, vergeef me als ik misschien al te veel spreek! Maar wie kan zijn
liefde matigen die U, o Vader, heeft herkend, en wie kan hier teveel doen?! Wie U
teveel loven, wie U teveel danken?! [14] Wiens hart kan zich ver genoeg uitbreiden
om de onuitsprekelijke grootte van Uw erbarmen, Uw geduld, Uw lankmoedigheid,
ja de oneindige grootte van Uw vaderliefde op te nemen?!
[15] O Vader, heilige, goede, beste Vader! Mijn hart zij voor eeuwig geheel als dank
aan U opgeofferd; neem het genadig aan, Gij ons aller lieve, heilige Vader! O neem
het van ons allen aan! Uw wil geschiede, amen!"
De Huishouding van God deel 1
397
Hoofdstuk 162: De hoge Abedam in de kring van Zijn zalige kinderen. Het
einde van het onweer
[1] Na deze warme woorden van dank wendde de hoge Abedam zich liefdevol tot
Seth en zei tegen hem: "Seth, Mijn zoon, kom hierheen, hier aan deze borst, die je al
heeft liefgehad eer er nog ergens een zon de baan van haar aarde verlichtte!
[2] Houd van Mij, houd van ganser harte van je Vader, die uit eeuwige liefde voor
jou de wijde hemel over aarde, zon, maan en sterren uitspande om je te kunnen
tonen wat voor een buitengewoon goede, heilige Vader Hij in eeuwigheid voor jou
was en voor eeuwig wil en zal blijven! [3] Niet waar, Mijn geliefde Seth, aan het
hart van de eeuwige, heilige Vader is het zacht en goed rusten?!
[4] Kom ook jij hier, Adam, en jullie alledrie, en voel en proef hoe zoet de liefde
van de heilige Vader smaakt en hoe goed zij is voor het vermoeide hart van de
kinderen!"
[5] Zij vielen allen voor Hem neer en riepen in de hoogste geestvervoering: "O Gij
bovenal goede, heilige Vader", - en geen van hen was in staat meer te zeggen.
[6] Maar Abedam richtte hen op en zei verder nog tot hen: "Mijn geliefde kinderen!
J ullie hebben Mij dikwijls gezocht, hebben Mij lang en moeizaam gezocht, ja,
voorbij alle sterren heb je Mij gezocht terwijl ik toch aanhoudend in je midden
wandelde; maar jullie hebben Mij niet kunnen vinden en kunnen herkennen omdat
je ogen en daardoor ook je hart steeds in de verte waren gericht om Diegene te
zoeken en lief te hebben die jullie allen toch steeds zo na was, ja nader dan een ieder
zichzelf!. [7] Maar nu hebben jullie Mij gevonden en zijn daarover meer dan
gelukkig; laat ons daarom dan ook nu naar buiten gaan en kijken wie er allemaal
verlangend naar onze hulp uitzien!
[8] J ou, Seth, geef Ik nu de macht de nog hevig woedende storm tot bedaren te
brengen, - en dan zal spoedig blijken wie allemaal nog de nabije Vader zullen
herkennen! Amen." (26 nov. 1841)
[9] En zo gingen zij uit de woning naar buiten, waar het noodweer, hoewel
schijnbaar enigszins afnemend, nog met grote kracht woedde. Toen ze langs Eva
kwamen zei Abedam, de hoge, tegen het vijftal dat Eva omringde en troostte:
[10] "Blijf zolang daar waar jullie nu zijn, totdat wij terugkomen! Wie de
naastenliefde uitoefent zal wederom naastenliefde ondervinden; maar wie de
zwakke moeder verzorgt, zal op aarde met liefde worden beloond en wie liefde heeft
als loon, heeft een waardevol pand in zijn hand waarmee hij zich gemakkelijk het
allerkostbaarste zal kunnen verschaffen. [11] Ik zeg jullie: als de mens zou weten,
hoe dicht hij dikwijls bij het hoogste geluk is, dan zou hij alles verlaten en daar
achteraangaan! Maar het is ook goed dat hij het niet weet; want zou hij het weten,
dan zou hij traag worden en eigen grond en bodem onbewerkt laten.
[12] Daarom blijven jullie ook hier en bewerken je grond; want het hangt niet af van
een lange tijdsduur, maar menigmaal komt het ook op een minuut aan. Wanneer op
dat ogenblik het zaadje in het aardrijk valt, komt het weldra op en de snel uitgebotte
kiem zal dan spoedig zijn nieuwe twijgjes in het licht van de dag uitspreiden!
[13] Ik ben een zeer ervaren Zaaier en ken de juiste tijd om zaad in het aardrijk te
strooien. Laat daarom dit zaad vroegtijdig opkomen en kweek het op met de warmte
De Huishouding van God deel 1
398
van je hart! Waarlijk, er zal aan zijn snel volgroeide takken geen gewone, alledaagse
vrucht te voorschijn komen! [14] Blijf daarom hier en sla acht op deze woorden!"
[15] Na deze woorden verlieten zij meteen de woning. Het vijftal begon echter nadat
de zes de woning verlaten hadden elkaar te ondervragen: "Wie is deze vreemdeling
eigenlijk? Waar komt hij vandaan?
[16] Is dat niet degene die zich aan het begin van de avond samen met de
teruggekeerde Abedam bij ons aansloot?!
[17] Hij ziet er anders toch als een heel gewoon mens uit! Waar heeft hij dan zulk
een wijsheid opgedaan; wij hebben hem toch vroeger nooit in ons midden gezien?
[18] Zijn woorden behoren zeker tot de merkwaardigste die wij ooit hebben
gehoord! Hij zei van zichzelf dat hij een zeer ervaren zaaier was. Hij zou nu een
zaadje in ons hebben gestrooid; dat zou spoedig uit moeten komen en zoals wij het
begrijpen, reeds op de volgende dag, dat is dus morgen op de sabbat, twijgen,
bladeren en heel ongewone, geheel rijpe vruchten dragen! Wat moeten dat dan voor
vruchten zijn?
[19] Laat dat begrijpen, wie het kan en wil; maar wij, die toch allemaal Emmanul
Abba gezien en gehoord hebben en getuige waren van al Zijn wonderdaden en door
Hem gewekt en gezegend zijn, kunnen deze woorden niet begrijpen!
[20] Het is weliswaar vreemd dat wij als gezegenden daartoe niet in staat zijn, -
maar het is nu eenmaal zo" [21] Eindelijk viel het Enos op dat het licht was in de
woning en hij gaf dat ook meteen aan de overigen te kennen.
[22] Kenan zei toen tegen Enos en ook tegen de anderen: "Luister, dit is waarlijk
merkwaardig, - nu pas valt het ook mij op! Er is nergens een lichtbron te zien en
toch heerst hier binnen het volle daglicht!
[23] Hoe is dat mogelijk? Wie van ons allen begrijpt dit?"
[24] Maar Eva richtte zich op en merkte het volgende tegen het vijftal: "Kinderen,
waarom vragen jullie aan elkaar dingen die geen van jullie begrijpt!
[25] Luister, de storm is geheel gaan liggen; aangename rust heerst nu weer boven
de hard beproefde vlakten van de aarde; van de bladeren van de bomen vallen de
laatste druppels van de doorstane grote angst en een koele dauw heelt menige wond
die de bliksem zeker in de gezonde stammen heeft geslagen; en een verkwikkende
slaap zal zich al meester gemaakt hebben van de kleine bange kindertjes; en allen
die dit lange uur van verschrikking wellicht tot vertwijfeling bracht, zullen
neergevallen op de grond met door wroeging verteerde harten en badend in tranen
van berouw, God voor deze redding danken.
[26] Hoe kunnen jullie je dan het hoofd breken over een gevonden lok schapenwol, -
terwijl je geen acht slaat op het levende schaap?!
[27] De ervaren Zaaier heeft een heerlijk zaadje in je gestrooid; maar wanneer je dat
vertrapt, zullen weinig twijgen het daglicht aanschouwen!
[28] J e weet immers allemaal dat het zaadje rust moet hebben in de aarde, wil het
ontkiemen en vrucht dragen en zodoende gedijen en zegen brengen! Waarom wil je
dan jullie zaadkorrel geen rust gunnen in plaats van het met de doffe scherpte van je
verstand te vertrappen?!
De Huishouding van God deel 1
399
[29] Niet alleen voor degenen die daar buiten zijn is de storm gaan liggen, maar ook
voor jullie! J a wij zijn allemaal gered! Overdenk daarom in plaats van je hoofd te
breken liever in je hart, wie ons heeft gered en dank Hem voor een dergelijk groot
erbarmen, dan zal het zeker eerder licht in je worden dan door je gepieker!
[30] Vraag je niet af wie die vreemdeling is, omdat nog geen van jullie Hem kent,
maar schenk liever daarvoor in de plaats in je hart aandacht aan Zijn heerlijke
woord, opdat het spoedig zal ontkiemen en opkomen! En als je dan bij daglicht de
vrucht zult zien, zal het zeker makkelijker voor je zijn aan de vrucht de vreemde,
heerlijke Zaaier te herkennen dan dat jullie met je in duisternis gehulde hoofden
reeds het daglicht willen aanschouwen of misschien wanen het reeds te zien!
[31] Ofschoon de vrouw niet zal onderrichten, is de moeder echter gerechtigd haar
dwaze kinderen terecht te wijzen als zij dwaasheden bij hen bemerkt. Begrijp dat
goed! Keer in in jullie harten en zoek daar licht voor je duisternis en zwijg! Amen."
[32] Deze woorden van Eva nam het vijftal zeer ter harte, zodat zij ook onmiddellijk
dankbaar deden wat Eva vanuit haar moederliefde zeer terecht van hen verlangde.
[33] Wat deed het zestal buiten intussen? In welke staat vonden zij bij het naar
buiten treden de aarde en de kinderen daar op de grond?
[34] Nog doorkruisten duizend bliksemschichten de gloeiende wolken; rondom hen
heerste in nog honderd vulkanen de grootste activiteit; de zee was mijlen en mijlen
ver teruggeweken; hier en daar brandden nog door de bliksem in brand gestoken
bossen; dof rolde nog de donder; niet zelden sloeg een bliksemflits nog geweldig
krakend in de nog hevig bevende aarde en het gehuil van de nu reeds ver
verwijderde woudbewoners weerklonk nog huiveringwekkend uit de diepten!
[35] Zo was het buiten nog gesteld. En duizenden en nog eens duizenden kinderen
lagen daarbij in grote kringen om de woning van Adam en prezen God voor de
redding; en bevende moeders haalden huilend hun kleine kinderen, die niet zelden
meehuilden, naar zich toe; reeds sliepen enigen, moe van de verschrikkingen op de
schoot van hun snikkende moeders in.
[36] En het zestal ging rond en bekeek alles en troostte de terneergedrukte harten
van de vaders en moeders.
Hoofdstuk 163: Seths wonderlijke kracht brengt de vuurstorm tot bedaren.
Kaeams zoeken en vermoeden; zijn liefde tot Abedam, de hoge
[1] Nadat de zes die buiten de woning rondgingen, vele bedroefden hadden
bemoedigd, zei Abedam, de hoge, tegen Seth:
[2] "Beste Seth! De tijd van de beproeving is afgelopen. Deze vuurstorm, die diende
om de aarde overeenkomstig de goede ordening te versterken, is uitgewoed en
daarom kun je hem nu door de aan jou verleende macht bevelen geheel te gaan
liggen en stil te zijn en dat de hemel ook dadelijk zal opklaren. Laat alleen de verder
gelegen ons omringende bergen die nog branden hun noodzakelijke en geheel
onschadelijke werkzaamheid voortzetten! Amen."
[3] En Seth viel voor Abedam neer en prees en dankte Hem; toen stond hij weer op
en zei met een zeer bewogen hart, terwijl hij zijn armen wijd uitstrekte:
De Huishouding van God deel 1
400
[4] "0 heilige Vader, Heer en Schepper van alle dingen, zoals het eeuwig was en
eeuwig zal zijn, laat ook nu Uw heilige wil geschieden; en aldus geschiede ook hier
alles in Uw naam, nu en altijd! Amen."
[5] En nauwelijks had Seth het amen uitgesproken of aan de gehele hemel was geen
wolkje meer te bekennen, behalve de nog nauwelijks zichtbare rookzuilen van de
aan de uiterste rand van de verre horizon nog voort brandende bergen. De hemel zag
er als opnieuw geschapen uit, prachtig versierd met de mooiste sterrengroepen en
alles wat maar leefde en ademde verheugde zich over de weer herstelde rust en orde.
[6] En toen nu alles zo was geregeld en reeds een verkoelende en iedere wond in de
natuur genezende dauw uit de hemel neerdaalde en zacht waaiende winden het
geknikte gras oprichtten, zei Abedam tegen zijn metgezellen:
[7] "De rust is hersteld, de aarde heeft weer vrede. Laat ons daarom het volk
opdragen naar hun woningen te gaan, opdat het daar de nodige natuurlijke rust kan
nemen; en laten wij daarna ook weer in onze woning terugkeren en hen opbeuren
die daar met verlangen op ons wachten!"
[8] Hierop begaven zij zich naar de verschillende plaatsen waar de om de woning
van Adam gelegerde kinderen zich bevonden en deelden hen mede dat het nu de
juiste tijd was om naar huis terug te keren en niet te vrezen, omdat al de gedrochten
allang weer naar de diepste delen van het woud gesneld waren. En bovendien zou
iedereen in zijn woning zoveel licht aantreffen dat het met behulp daarvan
makkelijk zou zijn iedere hoek van de woning te doorzoeken om zich daardoor ook
ervan te overtuigen dat de machtige, grote Vader nooit zo ver van Zijn kinderen
verwijderd is als zij in hun dwaasheid niet zelden meenden vanwege hun
bovenmatig blinde geloof. [9] En nadat zij zich van de rust en hun bevrijding
zouden hebben overtuigd, konden zij dan God de vereiste dank betonen en zich
onbekommerd aan de natuurlijke rust overgeven.
[10] Toen dat overal werd verkondigd, stonden allen dadelijk op en snelden naar
hun woningen. Enige van de oudsten begaven zich echter naar het zestal, vielen ter
aarde en dankten met een berouwvol hart de vaderen en door hen ook God. Nadat
zij weer opgestaan waren, vatte een van hen, die een tiende zoon was van Seth,
moed en vroeg aan hem:
[11] "O vader, hoe kreeg je het gedaan dat alle elementen zo snel aan je woord
moesten gehoorzamen? Zo'n macht heb ik nog nooit bij je waargenomen!
[12] Waarlijk, daar moet meer dan jij alleen bij betrokken zijn! O zeg het me, opdat
ook wij weten hoe zoiets voor een mens mogelijk is!"
[13] En Seth zei tegen de vrager: "Lieve zoon Kaeam, jij ziet goed in wat voor een
mens mogelijk of onmogelijk is; maar ondanks dat zul je vandaag nog niet
begrijpen, hoe voor een mens in God en door God toch vele dingen mogelijk zijn.
Maar verheug je op de dag van morgen, dan zal jullie allen een groot licht getoond
worden! In dit licht zullen alle hoeken van je hart volledig worden verlicht en je zult
dan de mogelijkheid van dergelijke voorvallen volkomen helder en duidelijk inzien!
[14] Keer voor vandaag met een gerust en dankbaar hart terug naar je gereinigde en
goed verlichte woningen en zorg in de naam van de Heer voor een gezonde,
zorgeloze rust voor het welzijn van je natuurlijke leven! Amen."
De Huishouding van God deel 1
401
[15] Hierop zei de hoge Abedam ook amen, maar Hij voegde het volgende er nog
aan toe: "Wanneer jullie de drempel van je woningen overschrijden en ze goed
verlicht en gereinigd van elk ongemak zult aantreffen, denk dan eens na over het
verschil tussen hetgeen voor God en hetgeen voor de mens mogelijk is!
[16] En heb je dat ingezien, vergelijk daarna je hart met je woning zoals die nog tot
voor kort was en hoe hij nu is, dan zullen jullie de schellen van de ogen vallen en
daaruit zul je weldra opmaken en gewaarworden Wie er vandaag bij het verdrijven
van het onweer heeft meegewerkt! Amen."
[17] Kaeam dankte voor deze hoogst wijze les en zei vervolgens: "O jij, wiens
woorden nu als een ademtocht vol leven mijn hele wezen vervullen, wil je mij dan
niet toestaan dat wanneer ik de mijnen naar de woonstee, die mij al zo lang tot
rustplaats dient, zal hebben begeleid, ik onmiddellijk hier weer terugkeer, alleen
maar om in jouw mij zo uitzonderlijk weldoende aanwezigheid, al zij het ook buiten
de woning van Adam, de nacht door te brengen?"
[18] En de hoge Abedam antwoordde hem: "Kaeam, doe wat de liefde in je hart jou
voorschrijft! Maar als je het volste vertrouwen hebt en je in jezelf weet dat hier meer
is dan in jouw woning, leg dan al je zorgen opzij en volg ons meteen in Adam's
woning; daarin is voldoende plaats!"
[19] En Kaeam antwoordde hoogst verheugd: "O jij heerlijke! Hoe lieflijk is je
woord! Wie kan dat weerstaan, wanneer hij het hoort?!
[20] Zie, al mijn zorgen liggen al onder mijn voeten op de aardbodem! Waarlijk, als
ik honderd woningen en duizend kinderen bij honderd vrouwen zou bezitten, zou ik
ze uit liefde tot jullie en in het bijzonder tot jou, heerlijke leraar, even makkelijk en
even vlug verlaten en je volgen, dan nu ik er n bezit! [21] Want zie, ik geloof dat
de heilige zorgzaamheid van Degene aan wie de elementen gehoorzamen en die
voor de gehele aarde zorgt, mijn arme woonstee wel niet zal vergeten! En daarom
volg ik, als je dat wilt, je onbezorgd tot aan het einde van de wereld. Amen."
Hoofdstuk 164: Kaeams lied van troost
[1] Toen nu de overige vier niet goed konden volgen wat Kaeam van plan was te
doen - omdat zij op enige afstand en vanwege het geluid van het naar huis trekkende
volk van het wederzijdse gesprek niet veel begrepen hadden -, traden zij nader en
vroegen hem ernaar.
[2] Maar Kaeam antwoordde hen: "Over hetgeen jullie mij vragen, antwoord ik je
dat ik bij hem blijf, die ons heeft gered; je kunt hetzelfde doen, als je dat wild"
[3] Maar de anderen vroegen wederom aan Kaeam, wat er dan wel met zijn vrouwen
kinderen en nog andere dingen zou gebeuren.
[4] En nogmaals antwoordde Kaeam hen: "Daardoor, dat ik blijf, heb ik alles al
gedaan! Hij, die vandaag de aarde niet verbeurde en de band met de hemel niet
verscheurde zal toch zeker wel tot morgen voor mijn arme hutje zorgen!
[5] Laat de zorgen ook jullie niet drukken, d' aarde ligt toch niet in stukken; beter is
het stap na stap te volgen, die in 't heilig centrum is verborgen, dan in zijn hut te
liggen rusten, toegevend aan der traagheid lusten.
De Huishouding van God deel 1
402
[6] Wat voor nut biedt mij mijn hut als die Ene haar niet beschut! Wat Hij die ons
bemint, doet bovenmate, kan door ons worden nagelaten! En, volg ik Hem, door 't
Betere bewogen, O, dat ook jullie de liefde volgen mogen!"
[7] Maar de anderen begrepen niet wat Kaeam hen onthulde en nog eens vroegen zij
hem wat hij met die woorden bedoelde.
[8] Hij antwoordde hen: "Wie niet ontbranden laat het harte, als hij de Vader heeft
gevonden, die is niet zondermeer bij machte te zien Wi hem het leven heeft
gezonden! Daarom kun je van hier vertrekken. Ga slapen tot men je zal wekken.
Doorvors niet wat je nog niet kunt: het ontdekken van ons Middelpunt. Amen".
[9] Al spoedig wendde Abedam, de hoge, Zich tot het viertal en zei tegen hen: "Wie
begrijpt wat hij niet ziet en verstaat wat hij niet hoort?!
[10] Als de blinde of iemand met zijn ogen dicht reeds op klaarlichte dag niets ziet,
hoe zal het hem dan wel 's nachts vergaan?! En als iemands oor doof is voor de
donder, hoe zou hij dan wel het zachte waaien van de liefde kunnen verstaan?!
[11] Ik zeg je dit: hij die de opgaande zon niet op het eerste gezicht herkent, die
heeft een geweldig ooggebrek! En wie niet door de luide donder wordt gewekt, is
zeker vast in slaap! [12] Trek dan ook maar rustig en welgemoed naar je woningen
en slaap daar maar eens heel goed uit; vergeet alleen niet morgen op de juiste tijd
wakker te worden! Amen."
[13] Maar toen het viertal deze woorden van Abedam had gehoord, werden zij bang
en een van hen vroeg aan Abedam: "Wie ben je dan wel dat ons hart bij de klank
van je woorden zo geweldig beefde? Wat verbindt ons met jou?" [14] "Wie Ik ben?
- Ik ben die Ik ben; maar jullie hebben nog zeer weinig met Mij te doen gehad!
[15] Indien Ik van oudsher zo weinig met jullie van doen had gehad als jullie met
Mij, waarlijk, dan zou je nog weinig brood hebben verorberd!
[16] Begrijp dat en begeef je ter rus te! Amen."
[17] Omdat Abedam hen daarmee zo kort afgescheept had, wendden zij zich nog tot
Seth en vroegen hem wat er met deze vreemdeling aan de hand was; want Zijn
woorden klonken zo zonderling en hadden tot nu toe een zeer vreemde uitwerking
op hun gemoed.
[18] Maar Seth antwoordde hen: "Heb je dan eerder niet gehoord wat de
vreemdeling tegen je heeft gezegd: indien een blinde of iemand met zijn ogen dicht
reeds op klaarlichte dag niets ziet, hoe zal het hem dan wel 's nachts vergaan?!
[19] Het innerlijk oog van jullie harten is nog volslagen blind, daarom zie je de
helderste zon aan de horizon van al het leven niet; ga daarom naar huis, slaap daar je
dwaasheid uit en kom morgen met een nuchtere geest naar ons toe! Amen."
[20] Daar dit viertal nu inzag dat zij met al hun gevraag geen haarbreed verder
kwamen, dankten zij de vaderen en gingen, verdiept in allerlei gedachten, naar hun
woonsteden toe, die naar onze huidige maatstaf gerekend hier vandaan zo' n halfuur
gaans in de richting van de middag waren verwijderd.
[21] Onderweg vroeg de een de andere wat hij vond van de vreemdeling die zich bij
de hoofdstamvaderen ophield.
[22] En van hen, Kuramech genaamd, antwoordde en zei: "Verlang je het te horen,
kun je het horen en wil je het horen?! - Maar wat raar is, blijft raar; wij zijn, zoals
De Huishouding van God deel 1
403
wij niet zouden moeten zijn, denken zonder gedachten, kijken zonder licht, vragen
zonder mond, hebben geen vaste grond! [23] Eens vond ik een holle boom en kroop
in zijn grote holte. Daar was het uitgestorven. Ik zag niets anders dan verrotte,
onwelriekende vermolming, maar het leven van de boom vond ik niet en toch zag
hij er van buiten levend uit! Hij zat vol bladeren; of hij ook vruchten had weet ik
niet, want vanwege zijn hoogte kon ik dat niet goed zien.
[24] Zo zag ik eens een grote vogel in de lucht vliegen. Het was een adelaar. Hij
bootste het geluid van kleine vogeltjes na. De vogeltjes vlogen op, omdat zij een
soortgenoot meenden te herkennen; maar wat schoten zij geschrokken terug toen zij
de machtige adelaar in zicht kregen! Het gezang leek weliswaar op dat van de
vogeltjes, maar het klonk machtiger en galmde verder langs de huiveringwekkende
hoogten. Ik werd bevreesd en bang, toen dat geluid tot mijn oren doordrong!
[25] Eens op een nacht heb ik het geluid van een machtige storm gehoord; maar de
bladeren van de bomen bleven onberoerd en ik dacht: 'Wat is het wat daar ruist, een
geraas tijdens volkomen windstilte?!'
[26] Spoedig verstomde het en er volgde geen wind. Een machtig ruisen - en geen
wind; wat zijn er toch wonderbaarlijke dingen!
[27] En zo zag ik ook eens vanaf een hoge rotswand, hoe een heel zware, grauwe
wolk zich uit de zee losmaakte. Deze steeg steeds verder op tot aan de hoge
rotsrand. Ik wilde alleen maar zien waaruit die wolk bestond; maar spoedig voer er
een huivering door mij heen. Want hoe dichterbij deze somber aan kwam rollen, des
te onheilspellender werd de diepte. Daarom, zoals jullie zult begrijpen, neem ik aan,
verdween ik zo snel mogelijk van die wand vandaan Ik ben in de richting van mijn
hut gevloden waar d' oude rust mij werd geboden.
[28] Moet ik verder nog van iets gewagen, laat de tijd de nevels dan verjagen! En
laten we onze hoofden niet breken, noch ons in wespennesten steken. Bergen zijn
krom en wij zijn dom. Wat kunnen wij elkaar vertellen als we elkaar zulke domme
vragen stellen? Wat anders dan hem onze eigen nood klagen, di onze domheid zal
moeten verdragen! Ik wil derhalve nog slechts zwijgen en stillekens naar mijn hutje
stijgen om daar in de vreugde van stille hoop mij ter ruste te leggen; en de loop
[29] te laten aan jullie verdere vragen. De morgenzon zal niet versagen, haar stralen
zullen je verkonden: jullie zijn allen nog vol zonden! Waarom zou je niet gaan
rusten in plaats van je energie te verprutsen? Kunnen dan wel je beide ogen de
stralen van de zon goed gedogen?
[30] Doe jij dan maar naar jouw believen. Mijn tong zal je niet langer grieven.
Morgen zal men dan wel merken wat in de nacht je kon bewerken!
[31] Zonnen zul je niet laten ontstaan; langzaam zal de nacht vergaan. Morgen zal
men dan wel merken wat je in de nacht wist uit te werken! Amen."
[32] En met deze woorden verliet Kuramech hen en ging snel naar zijn woning om
te rusten, terwijl de drie anderen op de grond gingen liggen en met allerlei vragen de
slaap verdreven. [33] Maar toen Kuramech zijn woonstee binnenkwam en zijn
vrouw en kinderen vervuld van verbazing aantrof omdat hun woning van binnen zo
helder verlicht was, vielen hem de woorden van de vreemdeling in en hij begon in
De Huishouding van God deel 1
404
zichzelf in te keren en onderkende geleidelijk aan steeds meer en meer dat de
vreemdeling geen vreemde was, maar En, die overal thuis is!
[34] En zo begon hij Hem te loven en loofde hij Hem tot de nodige slaap zijn steeds
lofsprekende tong verlamde.
Hoofdstuk 165: Abedam, de hoge, en de vijf zoekenden naar het licht. Niet
onderzoeken, maar liefhebben voert tot leven
[1] Gelijktijdig met de vier eerder genoemden, bereikte het overgebleven zevental
de woning van Adam, trad binnen en vond daar het vijftal welgemoed bij moeder
Eva. [2] Toen zij de woonstee binnenkwamen stapte Abedam onmiddellijk op het
vijftal af en zei tegen hen: "Zeg Mij nu wat je hebt gevonden gedurende de tijd dat
wij afwezig waren! En wat voor uitwerking heeft Mijn woord op jullie gehad? Heeft
het je vernieuwd of zijn jullie bij je oude zienswijze gebleven? Zeg Mij dat nu
vanuit je hart!"
[3] En als eerste sprak Enos over zichzelf: "Ik heb in mij een licht gezien; dat was
krachtig en lichtte geweldig op. Ik wilde weten waar het vandaan kwam en zie, het
licht ging uit en ik zag het binnenste van mijn lichaam niet meer!
[4] Daarop vroeg ik aan mijn hart waar het licht zich verborg. En mijn hart bleef
zwijgen en ik vroeg het voor de tweede en voor de derde maal en wederom bleef het
stom en tot nu toe is het stom gebleven! [5] Zie, dat was alles wat ik heb gevonden!
Een zwijgend hart, dat is alles - samen met het gedoofde licht!"
[6] En Abedam antwoordde hem: "Als je in plaats van te onderzoeken Diegene lief
had gehad die jou al eeuwig lief heeft gehad, zou je hart niet stom zijn geworden,
maar zou je daar het licht en het woord in hebben gevonden! Maar jij wilde alleen
maar weten, - en zie, het weten is voor het leven wat de geur van verrotting is voor
het licht! Door deze walm doof je het leven en daarmee ook zijn licht in je hart,
daarom werd het duister in je en werd je hart stom!
[7] Zo zal het nog zeer velen vergaan op de aarde! Wie echter zal zijn zoals jij, voor
hem zal het moeilijk zijn weer het leven en zijn licht te verkrijgen!
[8] Maar wil je leven, houd dan op met je onderzoek om te weten, vul echter
daarvoor in de plaats je hart met liefde, dan zul je met het terugwinnen van het leven
ook het licht in voldoende mate erbij krijgen!
[9] Als alle mensen hun kennis zouden bijeenbrengen, zouden zij daardoor God ook
maar een haar beter leren kennen?! [10] Wat voor verschil is er tussen iemand die de
wetten bestudeert en iemand die deze in acht neemt?
[11] Wordt de studerende niet doodgeslagen door de wirwar van de wetten - en
komt degene die de wetten in acht neemt niet juist door die wetten tot leven?!
[12] J e zou tegen Mij kunnen zeggen: "Maar moet men van tevoren dan niet de wet
in zijn weten opnemen, voor het mogelijk wordt deze in acht te nemen?!'
[13] Ik zeg je, je hebt voor een deel gelijk; maar, om je tot het ware licht te leiden,
wil Ik je een gelijkenis geven en jijzelf zult daartoe dienen en dan oordelen:
[14] Stel, dat jij twee dienaren zou hebben die je dienden: de ene zou zich, als je
hem werk op zou dragen, over de hem gegeven opdracht op wetenschappelijke
De Huishouding van God deel 1
405
wijze het hoofd breken en zou de hele dag niets anders doen dan bestuderen wat je
opdracht wel zou betekenen en wat erin verborgen zou zijn.
[15] Maar de andere wil er niet veel over nadenken, maar beginnen en uit liefde tot
jou meteen je wil in de daad omzetten. [16] Zeg me eens, welke van de beide
dienaren zul je houden en inwijden in veel van de geheimen en wensen van je hart?
[17] De wetenschappelijke onderzoeker van je wil zeker niet, maar wel degene die
altijd jouw wil zou doen! [18] Meen je nu dat het bij God anders is? O neen, zeg Ik
je, bij God is het juist net zo, want die waardeert ook geen onderzoekende, maar
altijd alleen maar een uit liefde werkzame geest!
[19] Doe jij nu ook zo, dan zul je leven en zul je in n minuut meer van de grote
Heer en Vader ervaren dan met al je wijsbegeerte in duizend jaar!
[20] Sluit dit in je hart en handel ernaar! Amen." [21] Verder zei Abedam tegen
Kenan: "Toon ook jij Mij je hart! Wat heb je gevonden?"
[22] En Kenan antwoordde: "Waarlijk, ook mij verging het niet beter dan vader
Enos! Ook voor mijn ogen vlogen dingen voorbij die er uitzagen als geweldige
lichtende bliksems; maar ik kon ze niet volgen. Te snel verzonken zij achter de verre
horizon en alras bedekte de dichtste duisternis de aardbol. Ik moest daarop met grote
angst bemerken hoe ontoereikend menselijke krachten zijn en hoe veel te langzaam
om een voorbijtrekkend licht in te halen!
[23] Maar mijn hart vragen betekent zo veel als een steen ondervragen! Wie kan
weten wat daarin verborgen is? Mij geeft het geen antwoord!
[24] Ik was immers wel aanwezig toen Emmanul Abba ons heeft gezegend; maar
Zijn zegen moet bij mij evenals mijn vroeger aanschouwde licht voorbij zijn
getrokken, zonder meer dan alleen mijn ogen aangeraakt te hebben!"
[25] En Abedam antwoordde hem: "Zoals het jou vergaat, zo zal het eens zeer velen
en deze velen heel lang vergaan, omdat ook zij in de wereldse wijsheid de dood
zullen vinden. Hun harten zullen tot steen worden. Hebzucht zal het gevolg zijn.
Deze zal nijd, inhaligheid en doodslag met zich meebrengen, en de gierige zal men
in zijn steeds ten eigen bate aangewende spaarzaamheid een held van de deugd
noemen. Dan zal grote armoede veler lot zijn en de dood het lot van nog meerderen!
[26] Maar wil je leven, doe dan hetgeen Ik Enos heb aangeraden! Amen."
[27] En verder vroeg Abedam aan Mahalalel: "Wat heb jij dan wel in je gevonden?
Deel het Mij mee!" [28] En Mahalalel antwoordde: "Waarlijk, mij verging het nog
slechter dan mijn vaderen! Zij hebben tenminste nog een licht gezien, - ik echter
niets anders dan overal nacht, ja niets dan een koude nacht!
[29] Ik ben door en door dor en leeg. Waar ik mijzelf ook maar beklopte, klonk het
hol en leeg. En toen ik naar de hemel opkeek, zag ik dat deze van brons was en geen
straal van ook maar de allergeringste hoop op een meer lichtend leven, doorliet.
[30] Ik weende over de grote armoede in mijn eigen hart; maar het hete zand van
mijn woestijn verslond ook de tranen en nu kan ik ook niet meer huilen en lijk
geheel en al op een steen. [31] Zie, dat heb ik gevonden en onderga het thans nog zo
op een kleine verlichting na, die ik nu in Uw nabijheid bespeur!"
[32] En Abedam antwoordde hem: "Zoals het jou nu vergaat, zal het eens in de
allerlaatste tijd onnoemelijk velen vergaan!
De Huishouding van God deel 1
406
[33] Maar jij hebt geluk dat je de grote benauwdheid in jezelf onderkent; want een
dergelijke erkennen is ook een groot licht. Die anderen die later komen zullen hun
dood echter niet herkennen. Als een dode boomstam, afgestorven in het woud, zal
de worm binnen in hen ze stuk knagen en zij zullen niet merken wie hen tot eeuwig
vernietigd stof stuk knaagt! [34] Zij zullen zoveel ertsen uit de bergen graven dat zij
metalen wegen zullen maken; maar over deze vaste en rechte wegen zullen
weinigen, ja bijzonder weinigen wandelen die zouden willen zijn zoals jij nu bent.
Mocht er ergens ook nog een levende uit vele duizenden opstaan, dan zal die het
zelfs in die korte tijd hard te verduren krijgen onder de doden!
[35] Maar zij die zullen zijn zoals jij nu bent, zullen de levenden slechts in zoverre
herkennen als jij Mij nu herkent. En vele woorden des levens zullen dan niet zoveel
uitwerking op hen hebben als nu n woord op jou.
[36] Maar van deze drie ben jij de gelukkigste in je spaarzame licht; want jij zult
spoedig een goede boodschap krijgen! [37] Handel jij ook zoals Ik Enos heb
aangeraden, dan zul je volop leven en licht hebben! Amen."
Hoofdstuk 166: Hoe de ware liefde tot God zal moeten zijn
[1] En Abedam vroeg verder aan J ared: "J ared, wil jij Mij ook, evenals de vaderen,
vertellen wat je daarnet gedurende de tijd dat wij afwezig waren, in je hebt
gevonden?" [2] En J ared antwoordde: "Zie, ik wist dat er weinig of niets te vinden
zou zijn; daarom zocht ik ook niet, maar deed mij voor en na die uitgestane angsten
gedurende het noodweer al dromend te goed aan allerlei dingen. Zo stelde ik mij de
hoogst aangename toestand voor dat Asmahal zou zijn gebleven en bij mij zou
hebben gewoond. 0, hoe verzaligd zou ik dan geweest zijn!
[3] Wederom droomde ik: als Hij daarna als Emmanul Abba maar tenminste tot
aan deze storm bij ons zou zijn gebleven, - wat zouden wij allen Hem dan jubelend
tegemoet gekomen zijn! [4] Vervolgens kwam het mij in mijn droom voor, als zou
Emmanul Abba opzettelijk deze storm over ons hebben laten komen om onze
liefde tot en ons vertrouwen in Hem van onze kant zelf te beproeven. En wederom
droomde ik: wie weet, misschien is juist in deze storm Emmanul in ons midden en
wel in de storm zelf?!
[5] En zo vormde ik droom na droom. Weliswaar wilde er nergens licht tot mij
komen, - maar het werd mij wel lichter en behaaglijker om het hart.
[6] Want ik dacht bij mijzelf: wanneer ik van Hem, die mijn hart zo vurig
liefhebbend heeft omvat, alleen maar kan dromen zoals een jonge vrijer van zijn pas
uitverkoren bruid droomt, dan is dat immers toch al een grote genade, die ik niet in
het minste waard ben! [7] En zie, zodoende schiep ik mij de ene zaligheid na de
andere en droomde ik mij van de ene overgelukkige toestand in de andere! En dat is
dan ook alles wat ik gevonden heb! Wat zou ik ook anders hebben moeten zoeken
en vinden dan alleen datgene wat de Geliefde van mijn liefde mij gaf en ik voeg
daar nog aan toe dat ik ook waarlijk niets anders zou willen zoeken en vinden! Maar
ik geloof ook stellig dat Emmanul mij eens met deze mij altijd buitengewoon
De Huishouding van God deel 1
407
gelukkig makende bevinding, wanneer ik volgens Zijn leer deze aarde zal moeten
verlaten, niet zonder genade zal aanzien!
[8] Daarom wil ik mij steeds verheugen over mijn God, mijn Emmanul, mijn
liefdevolle Abba! [9] Zie, lieve, vreemde man zoals reeds gezegd bestaat hieruit
mijn onvergankelijke bevinding!"
[10] Bij deze bekentenis van J ared hield Abedam Zijn hand voor Zijn ogen en
verborg voor hem een traan. Pas na een lange pauze haalde Hij Zijn hand voor Zijn
ogen weg en zei tenslotte tegen J ared: [11] "J ared, sta op en kom bij Mij! Want van
nu af aan zal het niet meer nodig zijn dat je droomt over Emmanul, die je zo
liefhebt en die je altijd lief hebt gehad; daarom heeft Asmahal zich ook reeds bij
monde van de vaderen voorgenomen bij jou te komen wonen. J a, je zult niet meer
van Hem dromen, maar je zult Hem altijd levend onder het dak van je huis hebben!
[12] J ared, kom hierheen en wees niet bang; want zie, jouw Emmanul, jouw Abba,
jouw Vader strekt hier Zijn armen naar je uit!
[13] Zie, Ik wil een hemel bouwen, - die de hoogste zal zijn van alle hemelen; maar
daarin zal niemand toegelaten worden die Mij daar niet met deze bevinding
tegemoet zal komen waarmee jij Mij in stilte altijd tegemoet kwam, evenals nu!
[14] O jij Mijn J ared! Zie Henoch, Methusalah en Lamech, jullie allen wonen onder
n dak! De liefde scheidde je niet van elkaar en dus Mij ook niet van jullie; en dus
wil Ik ook bij jullie en al je nakomelingen verblijven. Tot aan het einde van alle
tijden zullen de nakomelingen van jouw stam daaraan goed te herkennen zijn, dat Ik
altijd bij hen Mijn intrek zal nemen!
[15] Zie jullie allen, zo is het met de juiste liefde gesteld: in stilte verdragend en
niets anders zoekend dan alleen het voorwerp dat het hart bemint. En heeft het hart
dat gevonden, dan is het gelukkig, bovenmate gelukkig, - al heeft het de geliefde
ook niet voor ogen, maar des te meer in het hart!
[16] Wanneer de geliefde het stille, lijdzame verlangen van de liefhebbende ziet,
omdat hij vervuld is van deemoed en het nauwelijks waagt naar de geliefde op te
zien, - waarlijk, die is het wiens liefde overeenkomt met de liefde van Diegene die
hij bemint en die hem reeds beminde nog voor hij bestond!
[17] Wie zal doen wat Ik Enos aangeraden heb, die zal leven; maar wonen zal Ik
alleen in de huizen van J ared! Amen." [18] En tenslotte wendde Abedam zich nog
tot Methusalah en vroeg ook hem: "Methusalah, jij weet nu wie met jou spreekt;
maar daarom moet je er niet voor terugschrikken Mij ook jouw bevinding mee te
delen. En doe dat dus, als je het wilt!"
[19] En Methusalah door overweldigende eerbied gegrepen, zei tenslotte met
sidderende stem: "0 Heer en Vader, U die alle harten doorziet en ons innerlijk
onderzoekt, hoe kunt U mij dat vragen, die niets is ten opzichte van U?!
[20] Zie, ik ken mijzelf niet; maar U kent mij door en door! Indien ik nu voor U zou
willen spreken, zou het makkelijk kunnen gebeuren dat mij, onwetende, een
onwaarheid over de lippen zou komen!
[21] Hoe zou ik dan voor U komen te staan, Gij heilige Vader?! - Oordeel daarom
over mij hoe U mij hebt bevonden; maar blijf genadig en barmhartig voor mij!"
De Huishouding van God deel 1
408
[22] En Abedam antwoordde hem: "Methusalah, wat je gezegd hebt, heb je ook
gevonden; die jij hebt gevonden staat voor je! Ik zeg je, je woont ook in J areds
woonstee en daarin woon je met Mij dus onder n dak!
[23] Zo moeten allen zoeken; onder dat dak zullen allen wonen! Degenen die zo
zullen zoeken, zullen ook vinden evenals jij!
[24] Daar je Mij ook een rechter noemde, zul je het langst op aarde leven; want zie,
Ik ben weliswaar een rechter voor alle schepselen, - maar de kinderen zullen hun
Vader geen rechter noemen! Voorts zullen echter al diegenen worden gericht die de
Vader als rechter zullen aanroepen! Het lange aardse leven zij voor jou dus een
kleine gift van de rechter, opdat je voldoende de tijd zult hebben, jouw rechter weer
als Vader te waarderen! Amen. [25] En nu, kinderen, het is niet ver meer van
middernacht; je lichaam heeft rust nodig, laten we ons daarom ter rus te begeven!
[26] Aan jou, Mijn geliefde J ared, staat het vrij te kiezen of je hier bij Mij wilt
blijven of dat Ik met jou naar je woonstee trek en bij jou verblijf!"
[27] En J ared antwoordde: "0 Vader, Gij lieve Vader, laat nu zoals altijd Uw heilige
wil geschieden! [28] Bij U is het overal goed vertoeven en mijn woonstee is overal
waar U bent; maar niemand moet door mij tekort worden gedaan! Uw heilige wil
geschiede! Amen."
[29] En Abedam antwoordde hem: "J a, je hebt juist gesproken; en daarom blijf jij
bij Mij! Amen."
[30] En zo begaven allen zich met harten vol dank en liefde ter ruste.
Hoofdstuk 167: Het ware bidden. De richtende Godheid en de liefhebbende
Vader in de Heer
[1] En zo rustten ze allemaal tot een uur voor zonsopgang. Slechts de Ene rustte
niet, omdat Hij geen rust behoeft doordat Hijzelf zowel de diepste rust als de
grootste bedrijvigheid is.
[2] Deze Ene - hier Abedam, de hoge, genoemd - was bijgevolg ook de eerste die op
de been was en Hij wekte hier ook lichamelijk alle kinderen uit hun slaap. En
enkele roep volstond: "Word wakker en sta op!" En allen ontwaakten dadelijk en
stonden op, gingen toen meteen de woning uit en wasten hun voeten, hun handen,
dan hun geslachtsdelen, dan hun borst en dan tenslotte hun gezicht; want een
dergelijke wasbeurt was reeds van oudsher een dagelijks gebruik bij de kinderen.
[3] Toen zij zich nu, op Eva na, hadden gewassen - want de vrouwen wasten zich
pas na de mannen en aan een andere bron -, namen zij olie en zalfden daarmee hun
hoofd. En pas na de zalving hieven zij de morgendankzegging aan tot de nu
aanwezige hoge Abedam en die klonk als volgt:
[4] "O liefdevolle, heilige Vader, wij danken U, wij beminnen U, wij loven U! Hoe
onuitsprekelijk goed bent U, o heilige Vader! U zij alle eer, alle lof, alle prijs, alle
dank, alle liefde, alle roem en alle aanbidding!
[5] Onthoud Uw erbarmen, Uw heilige liefde en Uw heilige genade niet aan ons die
zich Uw kinderen noemen, maar eigenlijk slechts louter zondaren zijn! Zegen ons,
raak ons aan en leid ons, scherp onze zintuigen en verteder onze harten, opdat die
De Huishouding van God deel 1
409
lieflijk mogen zijn als honing en was, en verruim onze enge borst, opdat zij steeds
hoe langer hoe meer de ware liefde vanuit U, o heilige Vader op zal kunnen nemen!
[6] Geef ons ook de zegen, opdat wij daardoor in staat zullen zijn vandaag Uw
heilige sabbat op een alleen U welgevallige wijze, te vieren! En indien U, heilige
Vader, in ons nog zeer vele en grote smetten zult ontdekken en nu zeker reeds
ontdekt, zoals U die reeds van eeuwigheid her ontdekt hebt, tuchtig ons dan in Uw
liefde, erbarmen en genade en maak dat wij in staat zijn U met meer waardigheid
'Vader' te noemen en U dan met een reiner hart lief te hebben en met een reinere
tong te prijzen! [7] O Gij goede, lieve Vader, wees en blijf voor ons eeuwig dezelfde
heilige, lieve, goede Vader, zoals U dat reeds van eeuwigheid her voor ons was;
maar niet alleen voor ons die hier aanwezig zijn, maar voor al onze kinderen en
wees het en blijf het ook eeuwig voor onze laatste afstammelingen! Amen. Uw
heilige wil geschiede, amen; Uw liefde, erbarmen en genade, amen!"
[8] En de hoge Abedam voegde er aan toe: "Amen zeg ook Ik; amen volgens de
liefde van jullie harten, amen volgens alle werken daaruit! En Ik zeg eeuwig nergens
amen, dan alleen in de zuivere liefde! [9] Maar je moet niet bidden tot God, die
heilig, heilig, heilig is, maar alleen in de liefde tot de Vader; want voor God zijn alle
mensen een gruwel, - alleen voor de Vader zijn zij kinderen.
[10] Gods heiligheid is onaantastbaar; maar de liefde van de Vader daalt af naar de
kinderen. [11] Gods toorn bereidt voor alle dingen de eeuwige vernietiging; maar
het erbarmen van de Vader laat ook zelfs geen enkele droom ooit verloren gaan.
[12] Vanuit God moet alles sterven; maar dan komt het leven van de Vader over de
doden. Wie God zoekt, die zal Hem verliezen en zichzelf en zijn leven; want God
laat Zich niet aantaken. En de wijsheid van de mens die Hem zoekt, is voor Hem
een gruwelijke, walgelijke dwaasheid en voor de zoekende slechts onvermijdelijk
dodelijk. Want met de wijsheid raakt hij God aan; maar deze kan door geen
geschapen wezen in wat voor een gemoedstoestand dan ook, aangeraakt worden en
daarbij zijn leven behouden. [13] Want God is een eeuwig, allerzuiverst, maar ook
het meest oneindig hevige vuur, dat nooit dooft; en als de Vader het niet zou
verzachten, dan zou het meteen alles voor eeuwig verwoesten. Daarom moet
iedereen God boven alles vrezen en de Vader boven alles liefhebben; want de Vader
is het allerzuiverste tegendeel van God.
[14] En toch zou God niet God zijn zonder de Vader, die de eeuwige liefde in God
is; en de Vader zou geen Vader zijn zonder God. [15] Zoals de Vader alle leven is in
God, zo is ook God alle kracht en macht in de Vader. Zonder de Vader zou God
Zichzelf niet uit kunnen drukken; want al het woord in Hem is de Vader. Maar de
Vader zou nooit Vader zijn zonder God; en zo zijn God en de Vader n!
[16] Wie dus de Vader aanraakt met zijn liefde raakt ook God aan. Maar wie dat wat
van de Vader is vergeet en met zijn wijsheid alleen de Godheid wil aanraken, hem
zal de Vader niet aanzien; maar het vuur van de Godheid zal hem aangrijpen en hem
verscheuren en vernietigen tot in het oneindige, zodat hij zichzelf in eeuwigheid
nooit zal terugvinden. En het zal dan ook niet gemakkelijk meer gebeuren, dat de
Vader hem uit de hele oneindigheid weer bijeen zal zoeken en hem vervolgens weer
opnieuw zal vormen.
De Huishouding van God deel 1
410
[17] Waar de Vader is, daar is God ook. Maar alleen de Vader openbaart Zich aan
de kinderen; God echter kan Zich aan niemand openbaren, behalve alleen door de
Vader en dan openbaart, zoals nu, de Vader de Godheid. Wie Mij dus hoort, ziet en
bemint, die hoort, ziet en bemint ook God. Wie wordt opgenomen door de Vader,
die zal ook worden opgenomen door God.
[18] Wanneer een onwaardige de Vader niet aan zal nemen, dan zal hij alleen in de
handen van de richtende en vernietigende Godheid vallen en er zal geen erbarming
zijn, noch enigerlei liefde en genade! [19] Vrees daarom de Godheid; want het is
verschrikkelijk om in Haar handen te vallen!
[20] Maar heb de Vader lief! Houd vast aan Zijn liefde en laat je altijd aanraken en
leiden door de liefde van de Vader, dan zul je eeuwig nooit de dood proeven, alleen
maar de scheiding van het lichaam, dat een vloek van de Godheid is, waarin het
leven vanuit de Vader voor de toorn van de Godheid wordt behoed door de
beschermende liefde van de Vader.
[21] Uit de hand van God ontvang je de vloek, - maar uit de hand van de Vader de
zegen van de liefde en alle leven uit haar. Houd je daarom eeuwig vast aan de liefde,
dan zul je in de liefde bestaan! Maar indien je je vasthoudt aan de wijsheid, dan zul
je vergaan en je zult voor eeuwig worden uitgewist door de geest van de Godheid!
[22] Laat hetgeen nu gezegd is voor jullie een grote gave voor de sabbatmorgen van
de Vader zijn, wiens kinderen jullie zijn en die je daarom meer liefheeft dan alles in
de rijke oneindigheid! Overdenk het in je hart en handel ernaar, dan zullen jullie
leven en nooit in handen van de Godheid vallen!
[23] Seth, ga jij nu naar buiten waar de zon reeds is opgegaan, en laat een rijkelijk
ochtendmaal bereiden; want zie, als de geest het zijne heeft ontvangen, dan moet hij
ook goed zorgen voor het lichaam! Roep ook het reeds lang buiten zingende drietal
naar binnen. Zij komen van middernacht en heten J ura, Bhusin en Ohorion. Ga en
verzorg je zaken goed! Amen."
Hoofdstuk 168: Een terugblik op de stormnacht. Liefde verdrijft vrees
[1] En Seth dankte in de hoogste liefdesvreugde van zijn hart de hoge Abedam voor
een dergelijke opdracht en ging snel heen om de wil van de Heer te vervullen.
[2] Nauwelijks buiten de woning getreden, zag hij onmiddellijk daar niet ver
vandaan het drietal uit het middernachtelijke gebied staan. Hij riep hen bij hun naam
en zij gaven meteen gehoor aan zijn roep.
[3] Toen zij bij hem kwamen, zei hij tegen hen: "Luister, Iemand in de woning wil
dat ook jullie naar binnen zullen gaan; want Hij heeft allang van veraf en ook reeds
dichtbij de woning, nog voor ik naar buiten kwam, je loflied gehoord.
[4] Ga daarom de woning binnen; want ook voor jullie wacht een grote,
onvoorstelbare zegen!" [5] En J ura vroeg aan Seth: "Broer Seth, hoe moeten wij dat
verstaan? Is misschien juist in deze nacht vol verschrikkingen de verheven, boven
alles machtige Emmanul bij jullie gekomen? Want zie, dat dachten wij allen toen
de meest onverklaarbare - men kan wel zeggen - wereldomvattende vuurstorm
plotseling een einde nam!
De Huishouding van God deel 1
411
[6] Wij allen baden en riepen tot Emmanul om verlossing. En toen zij kwam en wel
zo wonderlijk plotseling was ook het eerste wat wij deden, Emmanul daarvoor te
danken. [7] Zeg ons daarom of het niet zo is en was!" - En Seth antwoordde hen:
"Hoe en of het zo is, broers, zullen jullie spoedig in de woning vernemen! Maar ik
heb haast omdat ik voor een goed ochtendmaal moet zorgen, daarom kan en mag ik
mij niet langer met je inlaten."
[8] En die drie waren tevreden met dit antwoord en traden toen vervuld van de
grootste eerbied de woning binnen, waar zij zich meteen voor Adam en al de
overigen voorover neerwierpen.
[9] Adam beduidde hen onmiddellijk op te staan en zei tegen hen: "Mijn geliefde
kinderen, ik ben uitermate verheugd jullie wel behouden bij mij te zien!
[10] Ik heb mij deze nacht grote zorgen om jullie allen gemaakt; dat kwam door de
verschrikkelijk strijdende elementen. Maar nog veel groter was mijn vertrouwen in
de Heer, de meest geliefde Vader van ons allen, die altijd heilig, heilig, heilig is en
vervuld van de grootste macht en kracht, hulp en redding; want wij waren allemaal
aan niets minder dan aan de grootste beproeving prijs gegeven en moesten een ware
vuurproef doorstaan. Mijn oude woonstee werd een behuizing voor de meest wilde
dieren. Slangen, hyena's, tijgers, leeuwen, wolven, beren en nog allerlei ander
gedierte vulden deze woning en felle vlammen braken gloeiend uit de vloer
omhoog. En toch mocht ons vertrouwen niet wankelen en wij allen ondervonden
dan ook al spoedig de heerlijke uitwerking van Emmanuls beschermende zegen!
[11] Maar ga naar die je nog onbekende man toe, die ook Abedam heet; Hij zal je
over alles een goede verklaring geven! Amen." [12] En het drietal boog voor Adam
en ging toen naar de hen nog onbekende man toe.
[13] J ura, als oudste, voerde het woord en sprak Hem als volgt aan: "Wees van harte
vele malen gegroet, Abedam! Aartsvader Adam heeft ons naar jou verwezen omdat
je ons een nadere opheldering zou geven over deze - alle lof en dank aan de Heer
Emmanul - afgelopen ongehoorde stormnacht. Want zie, wij drien zijn zonen van
Adam en lopen reeds meer dan achthonderd jaar op de aardbodem rond, wij waren
aanwezig bij de vlucht uit het paradijs en hebben na die tijd veel treurige en
verschrikkelijke dingen doorgemaakt, - maar iets dergelijks als deze nacht hebben
wij nog niet meegemaakt! Zulke verschrikkingen zijn nog nooit over de aarde
gekomen, tenminste niet zolang als wij haar betreden, waarlijk niet!
[14] Ik wil niets zeggen over al die vurige taferelen, niets over de rondom ons nog
geheel in vlammen staande en in rook gehulde bergen, niets over het voortdurende
beven van de aarde, niets over de talloze bliksems, niets over de brandende en
rokende wouden, vurige winden en meer van dergelijke dingen; want de donder
blijft van jaar tot jaar gelijk en zo is het ook gesteld met andere verschijnselen die in
de strijd tussen de elementen ons onder ogen komen en, niet minder vreesaanjagend,
ook de andere zintuigen raken. Maar luister, goede man, wanneer de zee, de
eindeloos grote zee ongehoord woedend buiten zijn oevers treedt, schuimend en
bruisend hoger en schrikwekkend steeds hoger stijgt en tijdens dit vreselijke rijzen
de ene berg na de andere begint te verslinden en tenslotte zelfs ons, de bewoners van
middernacht, door de talloze voor de golven vluchtende dieren dwingt ijlings onze
De Huishouding van God deel 1
412
woningen te verlaten, ja tenslotte de golven zelfs zover begon op te stuwen dat deze
onze woningen verslonden, de dieren van het woud ons najoegen en daarenboven
nog nooit waargenomen vreselijk grote monsters, die waarschijnlijk evenals vele
andere dieren in het water leven, en gruwelijk met elkaar strijdend en van hot naar
haar wentelend, ons een huiveringwekkende aanblik bood, - zie, dat is iets, wat we
misschien wel nooit kunnen vergeten!
[15] Waarbij er dan als tegenstelling wel heel nadrukkelijk de aandacht op gevestigd
dient te worden, dat deze afgrijselijke taferelen, toen zij zich ongetwijfeld op hun
hoogtepunt bevonden, opeens zodanig verstomden alsof zij er nooit waren geweest
en dat ook de zee plotseling zo sterk terugweek, dat zij niet alleen weldra binnen
haar vorige grenzen terugkeerde, maar zo geheel en al verdween, dat daarvan nu
nergens meer een spoor te ontdekken valt, behalve een onafzienbare zich naar alle
zijden uitstrekkende slijkbodem, die voordien de zee tot bedding had gediend.
[16] Indien je het nu wilt en kunt, geef ons dan een verklaring voor al deze
ongehoorde dingen!" [17] En Abedam antwoordde hen: "Mijn lieve vrienden, bij
dergelijke voorvallen vergaat het degene wiens geest slaapt weliswaar slecht, - maar
met de wakkere van geest gaat het des te beter!
[18] Vertel Me eens, welke waarachtig bewuste, met de liefde van de eeuwige,
heilige Vader verenigde geest zal of kan nog door angst worden bevangen, als zelfs
de gehele aarde onder zijn voeten verbrijzeld zou worden en een gloeiende zee al
het verpulverde puin van de aarde zou verslinden?!
[19] Zal de machtige Vader, wiens wil miljarden en talloos vele miljarden van nog
onvergelijkbaar grotere hemellichamen en geesten draagt en vol zorg goed ordent,
niet ook in staat zijn, een Hem boven alles liefhebbend en daardoor ook door Hem
boven alles bemind kind bij een ontploffend atoom, die je 'aarde' en 'wereld' noemt,
in de meest zekere bescherming te nemen?! [20] Zie, dat zul je Mij toch immers na
moeten geven! Er blijft dus alleen de vraag over, waardoor je vertwijfelde angst en
vrees werd veroorzaakt! Of waarom vrezen kinderen de nacht?
[21] Zie, de oorzaak daarvan ligt in de zwakheid van de liefde tot de heilige Vader!
Zoals het met de liefde is gesteld, is dat ook het geval met het vertrouwen; het
zwakke vertrouwen is de vader van alle angst! [22] Aan al hetgeen je vertelde ligt
het niet; maar het ligt er geheel aan, hoe het met je hart is gesteld.
[23] Ook al zou Ik je alles duidelijk maken, dan zouden op zijn hoogst jullie oren
worden bevredigd; maar tot inzicht in je hart zou je het nooit brengen. En daarom
zal het beter zijn dat je intens inkeert in je eigen hart, je daar wendt tot de liefde die
je tot God voelt en Ik zeg je, je zult zo in n minuut meer ervaren dan wat anders
duizenden jaren van onderricht je zouden kunnen geven!
[24] Maar blijf hier en neem met ons deel aan het ochtendmaal, dat Seth en de
zijnen juist binnenbrengen! [25] Wees rustig in je begeerte te willen weten, maar
des te meer in je hart bewogen naar omhoog, dan wordt je storm nacht spoedig in de
helderste, rustige sabbat omgezet! Begrijp dat goed! Amen."
Hoofdstuk 169: Het ochtendmaal van de aartsvaderen op de sabbat
De Huishouding van God deel 1
413
[1] En toen de hoge Abedam dat tegen het drietal had gezegd, gebood Hij hen Hem
te volgen. Hij ging voorop en liet Henoch en Lamech naast Zich lopen. Hem
volgden op de voet de bekende Abedam met aan diens rechterzijde J ared en aan
diens linkerzijde Methusalah. Achter deze drie volgden Enos, Kenan en Mahalalel
en achter dit drietal sloten zich pas Kaeam en J ura, Bhusin en Ohorion aan.
[2] Toen ze na enkele schreden bij Adam aangekomen waren, namen zij allemaal
zodanig om Abedam hun plaats in dat zij een tot bij Adam geopende kring vormden,
die door Adam en Eva werd gesloten.
[3] Omdat Seth niet in de kring was opgenomen, gaf Abedam degenen die Hem
omgaven te kennen dat ze plaats moesten maken voor Seth. [4] En er werd dan ook
onmiddellijk aan Adam's zijde plaats voor hem gemaakt. En zo namen nu zestien
personen, de hoge Abedam meegerekend, deel aan het ochtendmaal, dat uit brood,
honing en melk bestond, waarvan men steeds eerst van oudsher het brood met de
honing nam en pas nadat dat was opgegeten, de verse melk dronk.
[5] En zo werd er ook ditmaal volgens deze traditie het ochtendmaal gebruikt.
[6] Maar waarom wordt hier dit ochtendmaal op de sabbat vermeld? De reden is niet
ver te zoeken wanneer iemand bedenkt dat de hoogste, heilige Vader Zelf zichtbaar
aan dit ontbijt deelnam te midden van de eerste mensen van deze aarde en daarmee
de grondslag heeft gelegd voor de eerste geordende kerk op aarde. En zoals Adam
en Eva voordien enkel als het eerste mensenpaar konden worden aangezien, zo kan
dat mensenpaar nu ook als de eerste stichting van de kerk van J ehova aangezien
worden; want nauw met deze kerk is het jodendom verbonden, dat in vele opzichten
nog daaruit bestaat. En in een hoge bergstreek midden in Azi, niet ver van de
Himalaya, leeft nog een klein afgezonderd volkje heel streng naar deze
voorschriften zoals die later door de kinderen van Noach in stenen platen zijn
gegraveerd met beelden waarvan de latere Egyptische hirogliefen slechts een
vervalste verbastering zijn. [7] Toch mag het zogenaamde Sanskriet van de
Geberen, Parsen en Hindoes niet als een en hetzelfde schrift worden beschouwd;
want ook dit is ten eerste veel jonger en net als de Egyptische hirogliefen van een
heel duistere variteit, vol met grote vergissingen, waardoor dan ook hun daarop
gebaseerde godsdienst een gruwelijk heidendom is.
[8] Zie, ook daarom wordt dit ochtendmaal hier vermeld, dat destijds ten behoeve
van de grondvesting van de oerkerk welhaast net zo gehouden werd, als, na de
voleinding van de grote 'volkerendag', die nagenoeg vierduizend jaar heeft geduurd,
het laatste grote avondmaal werd gehouden ter grondvesting van een nieuw
testament, hetgeen een nieuwe kerk van genade en erbarming is, vervuld van het
eeuwige leven en bijgevolg dus vervuld door God en met God!
[9] Maar genoeg nu over deze historische uiteenzetting; en derhalve gaan wij weer
Adam's woonstee binnen en zien en horen daar wat er allemaal na het ochtendmaal
gebeurde! [10] Nadat het ochtendmaal beindigd was en allen in hun met liefde
vervulde harten Abedam Emmanul Abba hadden bedankt, verhief de Hoge zich
terstond en richtte de volgende woorden tot allen:
[11] "Luister allen die hier aanwezig zijn en getuige waren van deze nacht en,
slechts met uitzondering van Kaeam, ook bijna gedurende de hele dag van gisteren!
De Huishouding van God deel 1
414
Hierbij zul je je altijd herinneren wie Degene was, is en eeuwig zal zijn die tot je
kwam en Zelf aan jullie de juiste weg van de liefde heeft geleerd en dus ook de
ware, oneindige wijsheid uit haar, niet een wijsheid van de wereld als zeer
schadelijk voor het hoofd en nog schadelijker voor het hart, maar een ware wijsheid
in de geest van de liefde en alle waarheid uit haar, hetwelk alles het ware, vrije,
eeuwige leven is. [12] Deze maaltijd moet je dus ook in het vervolg houden voor je
een sabbatsoffer aan de Vader wilt brengen; want waarlijk, Ik zeg je: het offer zal
niet eerder worden aangezien dan totdat jullie elkaar bij het ochtendmaal als ware
broeders en zusters in Mijn liefde en dus ook als kinderen van een en dezelfde
Vader in je hart goed hebben opgenomen!
[13] Zo dikwijls als je in de ware, levende liefde van je hart tot Mij zo'n maaltijd
met elkaar zult houden, zal Ik ook in jullie midden zijn, - voor sommigen wier
harten voor Mij zullen branden, zichtbaar, en voor de meer lauwen steeds
onzichtbaar. [14] J a, in Mijn liefde zul je tot alles in staat zijn, - zonder Mijn liefde
echter tot niets! Want Mijn liefde is een vette, goede akker, waarop jullie zijn
gezaaid. Wie zich niet zal laten uitrukken door de vijand, zal weelderig opgroeien en
zal veel heerlijke vruchten voortbrengen. Maar wie de wortels van zijn liefdesleven
niet diep en stevig genoeg in de bodem van genoemde akkergrond heeft gedreven,
waarlijk, het zal hem slecht vergaan ten tijde van de terugkerende verzoeking,
wanneer de vijand van de liefde zal komen en zal proberen de boompjes uit de
bodem van de akker te trekken! Hij zal geen enkele onbeproefd laten; waar hij dan
een zwakke aan zal treffen, zal hij die wel sparen?
[15] O neen, hij zal het tezamen met de zwakke wortels uit de bodem van de goede
akker trekken en het dan laten vergaan, omdat de wortels geen levensvocht meer
zullen hebben en het boompje dan zal verdorren om tenslotte heel spoedig geheel en
al in de dood over te gaan. Want wie van jullie heeft ooit gezien dat planten alleen
in de lucht ontstaan en gedijen?! [16] 'Maar ieder plantje heeft ook lucht nodig om
te leven!' zul je zeggen. Met jullie zeg Ik dat ook; maar de grond is het eerst
noodzakelijke, zonder dat dient de lucht nergens toe!
[17] Maar de lucht komt overeen met het goddelijke woord en de liefde van je hart
met de bodem waarin een levende geest is gezaaid, omgeven door een levende ziel.
[18] Dit zaad van het eeuwige leven in je kan slechts dan de heilige lucht van de
goddelijke leer zich ten nutte maken als het op is gekomen en stevige en diepe
wortels heeft gedreven in de grond van de liefde tot Mij in je hart. Wanneer dat van
tevoren niet is gebeurd, zeg dan en beoordeel het zelf: zal datgene, namelijk de
lucht, wat het anders vruchtbrengend zou hebben moeten ontwikkelen, het niet de
dood aandoen?! [19] Zie, bijgevolg heeft Mijn woord weinig nut voor je, als je hart
niet vol liefde is tot Mij en van daaruit voor je broeders, en de bodemloze,
twijfelachtige wijsheid van je verstand is dan de dood van je liefde!
[20] Maar als je liefde, die de geest tot voedsel moet dienen, dood is, net zoals het
uit de grond van Mijn liefde tot jullie uitgetrokken boompje waarvan aan de wortels
alleen nog maar de verdroogde aarde van je liefde tot Mij kleeft, waar zal dan je
zaad of het nog maar zwakke uitgetrokken boompje het voedsel des levens vandaan
halen?!
De Huishouding van God deel 1
415
[21] Laat daarom dit ochtendmaal een zichtbaar teken zijn ter aanmaning dat je je
altijd aan de liefde vast moet houden! En als en zolang je dat zult doen, zul je ook
het leven bij en in je hebben en dus ook Mij als oerbron van alle liefde, al het leven
en alle wijsheid vanuit Mij! [22] Grif deze woorden diep in je hart en handel
onveranderlijk daarnaar, dan zul je door en door levend zijn en niet vragen: 'Waar is
de Vader?' en ook niet tot Hem roepen: 'Kom!'; want Hij zal bij je zijn en in je zijn
zoals nu, dus ook voor eeuwig! Amen.
[23] En jij, Henoch, ga nu en bereid je offer; want daarvoor is het de tijd! Amen."
Hoofdstuk 170: Een evangelie van het offer
[1] Na deze woorden stond Henoch onmiddellijk op met een van innige liefde en de
diepe dank vervuld hart en vroeg de hoge Abedam:
[2] "Heer en ons aller meest liefdevolle Vader, U die heilig, uitermate heilig bent, is
het Uw heilige wil dat wij ook hier tijdens deze sabbat op de hoogte U een
soortgelijk offer aan zouden mogen bieden, in dezelfde vorm als waarin wij het U
gisteren in het laagland aangeboden hebben? Of moet het om U te behagen bij de
manier van Abel, Seth en Enos blijven? O Abba, deel mij Uw heilige wil mee!"
[3] Abedam antwoordde Henoch evenwel: "Henoch, hoe kun je Mij zoiets vragen,
terwijl je toch zelf heel goed weet waaruit het enige Mij welgevallige offer bestaat!
[4] Door Mij allereerst het offer van een berouwvol, boetvaardig, met liefde vervuld
hart in je binnenste aan te bieden, wordt immers ook daardoor ieder offer geheiligd,
of het nu op de manier van Abel, Seth of Enos gebeurt of dat het in de vorm is zoals
gisteren in het laagland! [5] Maar Ik zie in al jullie harten een lege plaats! Deze
plaats heb je gewijd aan het offer aan God, maar je ziet vanwege de leegte niet in
wie je eigenlijk een offer aanbiedt en waarom je het brengt! Begrijp daarom dit: de
Vader wil geen ander offer dan alleen dat van het hart. Maar de Vader is ook de
enige, eeuwige, bovenmate heilige, machtige God; aan Hem alleen komt het offer
toe, zoals de zuivere liefde aan de Vader toekomt.
[6] Het offer verteert, vernietigt en doodt iedere gave in het vuur dat op het altaar
brandt. Zie, dat is een getuigenis van de mens voor God, hetgeen te kennen geeft dat
hij God heeft leren kennen, of duidelijk of alleen als een duister vermoeden in zijn
hart, hoe God is en hoe Hij overeenkomstig het offer handelt!
[7] Maar wie alleen het offer belangrijk vindt en niet zou zijn gebonden door de
liefde tot de Vader, die zou tenslotte door het met God overeenkomende offer zelf
worden aangegrepen, het zou hem verteren, vernietigen en doden, omdat hij zich
tevoren niet had bevochtigd met het levende water, hetwelk is de zuivere liefde tot
de Vader! [8] Ik zeg jullie: wie in zijn hart aan de Vader offert, heeft ook God een
welgevallig offer gebracht. Maar wie alleen op het altaar God een offer brengt en
daarmee gelooft de Vader te behagen, maakt een grote vergissing; want waarlijk, de
Vader heeft geen welbehagen in het brandoffer, maar alleen in het levende offer van
het hart!
De Huishouding van God deel 1
416
[9] Of moet de levende Vader, uit wie alle leven stamt, wel een welbehagen hebben
in een dood brandoffer of in een offer dat iedere gave verteert, vernietigt en tenslotte
geheel doodt?
[10] J a, wanneer - zoals reeds werd opgemerkt - van tevoren een levend offer van
liefde in het hart wordt gebracht tot de Vader, dan zal ook het brandoffer worden
aangezien waarmee de mens te kennen geeft wat hij in zijn hart gevonden heeft,
namelijk dat de Vader heilig, heilig, heilig is en de almachtige God van eeuwigheid
her. Zonder dit voor -, midden - en naoffer is ieder brandoffer een gruwel voor Mij.
[11] Zie eens terug op Kan en Abel! Kan offerde zonder liefde, maar Abel met
liefde. Wiens offer steeg op en wiens offer werd teruggeslagen naar de aarde?!
[12] Omdat Kans offer een gruwel was voor de Vader, wat was daardoor het gevolg
van een dergelijke offerande? - Het offer greep Kan zelf aan en het maakte van hem
een broedermoordenaar!
[13] Zo zal eens het enkele, blinde offer nog zeer velen aangrijpen, omdat zij dan
net zo handelen als Kan en zij zullen daardoor talloze broeders geestelijk en
lichamelijk ombrengen. [14] Maar als je al een offer wilt brengen, breng Mij dan
een gepast offer, zoals ik jullie al voldoende heb beschreven!
[15] Zoals het gisteren in de laagte uitgevoerd werd, zal het ook vandaag worden
uitgevoerd; maar jullie moeten het offer niet meer 's avonds aansteken, maar op de
voormiddag, opdat de ver weg wonende kinderen tot aan de avond nog voldoende
tijd hebben om naar hun woonplaats terug te keren.
[16] Bij het offeren moeten dan ook voortaan niet alle kleine kinderen meegenomen
worden, maar het is genoeg als er van iedere woonstee twee mannen en n vrouw
verschijnen. Maar het zal voor niemand tot een plicht van levensbelang worden
gemaakt dat hij bij het offeren moet verschijnen; want het offer zal niemand
heiligen, dat doet alleen de liefde tot de Vader!
[17] Wie door de liefde tot de Vader wordt gebracht, door hem wordt het offer
geheiligd en daardoor zal zijn geest worden verheven. Maar wie niet door de liefde,
maar volgens de een of andere wet als door een gebiedende tuchtmeester ernaartoe
wordt gedreven, zodat hij daardoor een hart vol weerzin zal hebben, door hem zal
het offer worden ontheiligd en het zal hem vernietigen en zijn hart zal uitdrogen. En
wat hij Mij dan zal aanbieden, zal net zo als zijn uitgedroogde hart, - een werk zijn
zonder leven, een dode gave. [18] Zoals het nu is uitgesproken, zal het blijven!
[19] En nu, geliefde Henoch, kun je wel beginnen met je werk; de overigen gaan
ook naar buiten en berichten aan de velen die uit alle streken komen en verlangend
naar het offer uitzien, hoe het met het offer is gesteld, - maar zwijg over Mij hoe Ik
wezenlijk aanwezig ben!
[20] Alleen jullie, J ared, Abedam en jij ook Adam, volg Mij naar J areds woning tot
het tijd is voor de offerande; Seths kinderen moeten ons met Eva volgen!
[21] En laat nu alles ordelijk geschieden in en door de enige liefde! Amen."
Hoofdstuk 171: Henoch bereidt het offer
De Huishouding van God deel 1
417
[1] En terstond ging Henoch aan het werk, legde het zuivere cederhout dwars over
elkaar op het altaar en bad voortdurend bij deze arbeid.
[2] Toen hij zo voort werkte, zie, daar stapten weldra enige aanwezigen uit de
middag op hem af en vroegen hem wat het te betekenen had, dat het hout nu reeds
op het altaar gelegd werd, terwijl het toch gebruikelijk was dat alleen 's avonds te
doen. [3] En Henoch antwoordde, eveneens vragend: "Waarom hindert je dat? Doe
ik dat wat ik doe dan op eigen gezag?!
[4] Of is mijn handeling voor jullie een leugen geworden, omdat je haar niet
begrijpt? [5] J a, ja, voor blinden is zeer veel een leugen; want alles wat men hen
zegt is voor hen op zijn minst zoiets als een leugen, omdat zij blind zijn.
[6] Wat baat een blinde het stralende licht van de zon?! Waartoe dient het hem het
licht van de zon begrijpelijk te willen maken, waartoe hem iets voor te liegen?!
Want de zon van de blinde is immers zwart; daar houdt hij zich aan. Om deze reden
is een stralende zon voor hem immers een leugen; want als aan iemands schat iets
vreemds wordt toegevoegd, wat betekent dit vreemde dan voor de eigen schat? Niets
dan een leugen, omdat het niet identiek is met de eigen schat, ofschoon het ermee te
maken heeft, maar als iets vreemds of iets dat voor hem zo goed als niet bestaat en
voor hem niet de zichtbare tekenen van de hem kenmerkende eigenschap in zich
draagt. [7] Daarom vraag je mij ook vergeefs; want vandaag ben ik wel allerminst
geneigd om jullie iets voor te liegen! Want wie in de waarheid is, voor hem zijn alle
leugens in het eeuwige niets verzonken; maar wat zou de eigenlijke heilige waarheid
betekenen voor iemand bij wie de leugen nog volledig in zijn hart heerst en die haar
voor waar houdt? Niets dan een leugen!
[8] Wat betekent het innerlijke licht van de geest voor diegene die het licht van de
wereld zoekt? Niets dan een leugen, een barre duisternis! Want als iemand verder
grijpt dan hij ziet, hoe moet dat dan voor hem een licht zijn?!
[9] Laat mij daarom ook met rust! De wegen van de Heer kunnen jullie nog niet
begrijpen; want deze nacht heeft jullie harten met duisternis geslagen, vandaar dat je
ook niet meer weet, dat de ware liefde tot God aan geen regel gebonden is, maar
volkomen vrij is en het offer dat de liefde Hem brengt dus ook. Als jullie je vrouwen
reeds vrij beminnen en je niet bindt aan tijd en uur, - waarom moet dan de liefde tot
God bemeten zijn?!
[10] Houd daarom op en verzin wat beters! Amen." (I1 dec. 1841)
[11] Toen de nieuwsgierigen uit de middag op deze voor hen zo passende wijze
door Henoch werden afgescheept, begonnen zij onder elkaar te morren; want het
ontstemde hen geweldig dat Henoch hun op hun vragen zo'n zonderling antwoord
gaf, terwijl zij het, voor hun eigen gevoel, met de vraag immers niet zo slecht
bedoeld hadden. [12] Een van hen zei tegen de overigen: "Luister, broeders, ik ken
Henoch heel goed en voorzover ik het gisteren op een afstand heb opgemerkt,
geloof ik dat de vaderen de aangelegenheid van het offeren aan hem overgedragen
hebben; en zoals hij altijd al in zijn spreken en handelen een zonderling was, zo zal
hij dat in dit geval ook wel zijn!
[13] Ik ben echter van mening dat men de traditionele, vrome wijze van offeren op
de manier waarop Abel dat deed en die God behaagde, niet zo licht aan de willekeur
De Huishouding van God deel 1
418
van een enkeling over moet laten, maar dat indien er een verandering moet worden
doorgevoerd, dat in een bijeengeroepen raad van alle kinderen zou moeten
gebeuren. Maar wanneer dat niet zo is, waar blijven wij dan als mensen van gelijke
rang?! [14] Indien het offer ook voor ons en vanuit ons als geldig moet worden
beschouwd, moet het immers ook iets van onze raad in zich hebben en dragen; maar
zo draagt het niets in zich dan alleen onze tegenzin en heeft bijgevolg voor ons ook
geen uitwerking.
[15] Hoe kunnen, hoe moeten wij dat goedkeuren, waar nog bijkomt dat wij toch
voorheen bij het beraad over zuiver goddelijke dingen altijd betrokken werden?!
[16] Daarom geloof ik dat Sethlahem als oudste en met de meeste ervaring van ons
allemaal nog een keer naar Henoch moet gaan en hem zeer nadrukkelijk en ernstig
moet vragen wat er aan de hand is met dat vroegtijdige opleggen van het hout!"
[17] Maar Sethlahem, die zich ook onder deze vragers bevond, antwoordde degene
die zich ergerde: "Luister, daar heb ik helemaal geen zin in; want ik heb Henoch
gisteren leren kennen op een manier, - ik zeg je, op een zeer buitengewone manier!
[18] Ik zag hem met een macht toegerust, waarvoor ik nog heden, als ik daaraan
denk, van kop tot teen huiver!
[19] De afgelopen nacht was ijzingwekkend! De elementen woedden zo
verschrikkelijk dat, zoals jullie allen weten, wij daarvoor op de hoogte vluchtten en
zolang de storm duurde, in grote angst op de bevende aarde lagen; maar hoe groot
deze angst ook was, toch kon hij niet de aanblik en het gehoorde van wat ik gisteren
bij Henoch heb ontdekt uit mijn hart verdrijven! [20] J ullie weten allemaal dat toen
enigen van ons de lust bekroop om af te dalen in de diepte, hen een machtige tijger
in de weg trad en door de uitingen van zijn kracht bij het aan stukken scheuren van
een reuzenstier hen tot een haastige terugtocht dwong.
[21] Luister, diezelfde tijger, die ik zeer goed herkende, was gisteren als een lam aan
Henoch onderdanig en gehoorzaamde iedere wenk van hem! Maar het was nog niet
genoeg dat dit ongedierte Henoch de grootste gehoorzaamheid bewees, maar - wat
tot de meest ongehoorde dingen behoort - het moest zelfs spreken en sprak voor
ieder van ons goed verstaanbare woorden vol van wijs inzicht!
[22] Dat hebben jullie weliswaar niet op kunnen merken omdat jullie ver op de
achtergrond bij je woningen op de grond lagen, maar ik die helemaal vooraan was,
heb dat onvergetelijke schouwspel gezien en gehoord.
[23] Dat ik mij daardoor zeer tot Henoch aangetrokken voelde, kun je je wel
voorstellen, daarom heb ik dan ook zo gauw de eerste gelegenheid zich voordeed
vooral geprobeerd met hem in gesprek te komen.
[24] Maar toen ik met hem aan het praten kwam en zelfs een leerling van hem wilde
worden, zie, toen gaf hij mij een gelijkenis over het aanschouwen van een ver
gelegen gebergte en maakte mij het onderscheid tussen horen zeggen en het zelf
aanschouwen zo duidelijk dat het mij tijdens zijn uitleg, met al mijn wijsheid ten
opzichte van hem niet anders voorkwam als was ik pas nauwelijks uit het
moederlichaam ter wereld gekomen! [25] En naar het mij voorkwam, waren alle
vaderen - zelfs Adam niet uitgezonderd - hem ondergeschikt wat het woord betreft
en was hij geheel alleen de woordvoerder voor hen allen.
De Huishouding van God deel 1
419
[26] Daarom zeg ik je: wie van jullie nog zin heeft om met nog een nieuwe en nog
meer ongelegen vraag bij hem te komen na door hem afgescheept te zijn vanwege
onze ongelegen nieuwsgierigheid, die mag mijnentwege die poging wagen; maar
laat mij daarbuiten!
[27] Maar ik denk dat ook voor jullie de strijd met hem ontzettend belachelijk uit zal
pakken, - niet veel anders dan die tussen een muis en een leeuw! Wie bij een
dergelijke strijd met de overwinning zal gaan strijken - ik geloof, dat er om dat
vooruit te bepalen, geen grote profeet aan te pas hoeft te komen!
[28] Hebben jullie desondanks nog lust om je serieuze vraag tot hem te richten, dan
wens ik je veel geluk en een helder licht bovendien! Slechts zoveel wil ik naast al
hetgeen reeds is gezegd, nog tegen jullie allen opmerken, dat met degenen die in een
bepaalde vaste verbinding met God staan nooit te spotten valt. Hetgeen zij doen,
moeten wij liever ernstig in ons opnemen nemen dan er in ernst vragen over te
stellen; want de wegen van de grote God zijn ondoorgrondelijk en Zijn
raadsbesluiten onnaspeurbaar! [29] Overdenk dit van tevoren heel goed, voordat je
ook maar een stap waagt te zetten!"
[30] Toen zij die zich hadden gergerd dat van Sethlahem gehoord hadden, stapten
zij dadelijk van hun voornemen af en berustten in Sethlahems wijze raad.
[31] Maar Henoch riep, aan een innerlijke aansporing gehoor gevend, Sethlahem bij
zich terug en zei het volgende tegen hem: [32] "Sethlahem, ik prijs je! Zie, nu heb je
waarachtig wijs gehandeld, omdat je deze zwakken hebt opgeholpen die zonder
jouw hulp onvermijdelijk in een diepe afgrond gestort zouden zijn omdat zij blind
zijn en daarom niet zien hoe het met de grond onder hun voeten is gesteld!
[33] J ij moet echter van nu af aan niet meer van mijn zijde wijken, tot ook jij zult
zien wat je sterfelijke ogen nog niet gezien hebben en zult horen wat je sterfelijke
oren nog niet gehoord hebben!
[34] Is jou de huidige, zo buitengewoon heldere en aangename dag dan niet
opgevallen, die gevolgd is op deze nacht van verschrikkingen?!
[35] En als je het verloop van de storm en diens plotselinge afloop hebt
gadegeslagen, zeg me, is je daarbij niets opgevallen?"
[36] En Sethlahem antwoordde hem: "O Henoch, wie zou dat niet opvallen?! Maar
wat baat het mensen zoals wij?! Want ik begrijp met en zonder al dat opvallen niets
van dit alles en om mijzelf gerust te stellen, denk ik alleen maar:
[37] De Heer J ehova zal wel heel goed en zeker weten waarom dit en waarom dat
gebeurt! Hier zullen diegenen voor wie J ehova meer nabij is dan voor mij, wel meer
over kunnen zeggen; maar aan Hem zij alle dank dat Hij mij de vrede schonk!
Daarmee ben ik dan ook volslagen tevreden!
[38] Wat denk jij, Henoch: zou het zo in orde zijn?"
[39] En Henoch antwoordde hem: "O Sethlahem, jij hebt een goede bodem! Als het
zaad in jouw aardbodem zal vallen, zal het je duizendvoudig vrucht brengen!
[40] Luister, heden zul je een vreemdeling in ons midden zien; ga naar deze
vreemdeling toe, Hij zal je met enige woorden meer zeggen dan ik in duizend jaren!
J a, ik zeg je, Hij zal je door en door levend maken!
[41] Maar nu verder niets meer; want ik zie Hem al aankomen!"
De Huishouding van God deel 1
420
Hoofdstuk 172: Het wezen van de voorspraak
[1] En nu zweeg Henoch en Sethlahem eveneens, in stilte wachtend op de grote
Komende. [2] Maar zij hoefden helemaal niet lang te wachten; want nog voor zij er
op bedacht waren, was Hij er ook reeds aan de zijde van J ared en Abedam. Maar
Adam moest met Eva en de kinderen van Seth zich intussen naar de reeds bekende
morgenhoogte begeven en Hem daar, evenals alle overigen die ons allen van de
woonstee van Adam bekend zijn, blij opwachten.
[3] Nauwelijks was de hoge Abedam bij Henoch aan het offeraltaar aangekomen, of
Hij vroeg hem meteen: "Beste Henoch, luister, Ik heb gemor beluisterd in het hart
van sommigen die uit de middag afkomstig zijn! Sethlahem heeft hen weliswaar de
mond gesnoerd; maar nu roept hun hart des te erbarmelijker en is het vol ergernis!
[4] Wat denk je dat wij met hen moeten doen?"
[5] En Henoch antwoordde de hoge Vrager: "O Abba, U zegt het in mijn hart! Laat
met hen geschieden volgens Uw wil, dat zal voor hen het beste zijn!"
[6] En Abedam zei daarop wederom tegen Henoch: "Zie Henoch, alleen daarom
werd de nachtelijke storm toegelaten, opdat hij hun hoogmoedige harten zou hebben
kunnen verootmoedigen; maar wat voor een geringe uitwerking deze bij hen
bewerkstelligde, heb je nu met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord!
[7] Zou het dan niet beter zijn dat zulke ontstemden niet zouden zijn, zoals zij zijn?!
[8] Moest men hen eigenlijk niet door de aarde laten opslokken, opdat hun adem
deze heilige plaats niet verder zal bederven?! [9] Nu, wat denk je, zal het goed zijn,
indien hun geschiedt naar de waarde van hun hart?"
[10] En Henoch antwoordde Abedam: "Heer, Gij die vol liefde en erbarming zijt,
Uw wil is altijd heilig en Uw erbarmen oneindig en U hebt er geen behoefte aan dat
iemand U om erbarmen smeekt; maar toch verschaft U ons de gelegenheden waarin
wij onze eigen harten moeten onderzoeken hoeveel naasten - en broederliefde daarin
woont en hoe ver wij het, vergeleken bij U, in de barmhartigheid hebben gebracht.
[11] Zie, omdat ik door Uw oneindige genade en erbarmen inzie dat in mij de
erbarming en liefde ten opzichte van mijn broeders niets anders is dan louter Uw
erbarming en liefde, een vonkje van Uw eindeloze, meer dan heilige liefdesvuur,
daarom kom ik hier ook in mijn slechts schijnbare erbarmen tot U en beken dat niets
van mij, maar alles van U is, - mijn liefde is Uw liefde in mij, mijn erbarmen is Uw
erbarmen in mij! Heb daarom O Abba, eeuwig dank, lof en prijs daarvoor! [12] O
Abba, indien ik voor iemand gevoelens van erbarming heb, dan voel ik echter ook
tegelijkertijd, hoe oneindig laat mijn erbarmen opwelt, vergeleken met U!
[13] Hoe zou een arme zwakke blinde er intussen aan toe zijn, wanneer ik hem op
grond van mijn erbarming te hulp wil komen, als U Zich niet reeds oneindig veel
vroeger over hem zou hebben ontfermd?!
[14] Toch kan ik U vragen of U Zich over de zwakken en blinden wilt ontfermen!
Als ik echter daarom vraag, o Abba, dan vraag ik niet om U tot iets te bewegen,
maar of U in genade mijn hart wilt aanzien, wanneer het U uit Uw schat een klein
offer voor de broeders brengt!
De Huishouding van God deel 1
421
[15] Daarom zeg ik dan ook hier zoals overal en altijd: O Abba, Uw heilige wil
geschiede! En wat mijn hart U aan liefde en erbarming voor de broeders aanbiedt -
een gering offer ten opzichte van Uw oneindige liefde en erbarming, - neem dat
genadig aan, alsof het voor U enige betekenis zou hebben, opdat ook ik dan,
wanneer U Zich volledig over iemand ontfermd hebt in een voor ons blinden reeds
zichtbare daad, mij met diegenen kan en mag verheugen tot wie Uw zichtbare
erbarming uitging! [16] O Abba, neem mijn bekentenis genadig aan en heb geduld
met mijn dwaasheid; Uw heilige wil geschiede nu en voor eeuwig! Amen."
[17] En Abedam keek Henoch uitermate vriendelijk aan en antwoordde hem het
volgende: [18] "Henoch, jouw woord was volmaakt omdat het aantoonde hoe het
met je hart gesteld is en hoeveel uit liefde voortgekomen wijsheid daarin heerst!
Maar opdat je je ook volkomen zult realiseren hoe alle voorspraak uit de eeuwige
ordening geaard dient te zijn, luister daarom:
[19] Als je ziet dat ergens een arme broeder of zuster een bepaalde onvolkomenheid
vertoont, dat wil zeggen dat hij lichamelijk gebrekkig is door zwakte of algehele
onbruikbaarheid van een zintuig, of dat hij arm is in zijn hart, arm aan liefde, arm
aan daadkracht, arm van wil, arm aan inzicht, arm aan verstand of geheel verarmd
van geest en aan alles wat van de geest is, en je ontfermt je over hem vanuit de
liefde van je hart tot Mij en vandaar uit pas tot je broeder of tot je zuster, zie, dan is
je erbarming volkomen, omdat het dan reeds een opnemen van Mijn grote
erbarming is op dezelfde wijze als wanneer de wind door het woud gaat en de
bomen beweegt en ieder blaadje aan de boom beroert, waardoor dan ieder blaadje
zachtjes beweegt en door dat bewegen ook een eigen kleine wind teweegbrengt, die
door de algemene grote wind zodanig wordt opgenomen als stelde het in verhouding
tot hem werkelijk iets voor.
[20] J e zult echter ook reeds dikwijls hebben bemerkt dat wanneer de wind waait,
hij ook de dorre bladeren beweegt; maar omdat zij dor zijn en daarom stijf en dood,
houden zij het tegen de windstroom niet uit, breken af van de tak en dwarrelen dan
op de dode aarde neer. En al voert de grote wind ze ook een tijdje mee, zij zinken
toch langzamerhand daar naar beneden, waar de vernietiging op ze wacht!
[21] Het blad van de boom is daartoe bestemd; maar de mens niet! Wee degene die
aan de boom des levens is verdord; waarlijk, hij zal zijn vernietiging niet ontlopen!
[22] Uit deze gelijkenis valt dit op te maken, dat slechts de levende door Mijn grote
erbarmen tot een levend erbarmen kan worden bewogen; zijn erbarmen wordt
zodoende door Mijn erbarmen opgenomen alsof die iets voor zou stellen. Net als de
wind het zachte zuchtje wind van het blad opneemt en het dan met zich meevoerend,
zijn medebladeren laat beroeren, zo verhoudt het erbarmen van de mens zich ook
ten opzichte van zijn medemensen, vandaar dat de ene broeder zoveel moet doen
voor de andere als hij kan vanuit de levende liefde, ja vanuit Mij en door Mij vanuit
de levende liefde en Ik zal dan zijn daad en zijn voorspraak aanzien als zou die iets
voor Mij betekenen!
[23] Zie, als de wind dus waait, dan neemt hij jouw zuchtje mee alsof dat enige
waarde zou hebben! Maar meen je dat jouw ademtocht de wind zou kunnen
versterken of hem zelfs van richting zou kunnen doen veranderen?!
De Huishouding van God deel 1
422
[24] O zie, daartoe is de zucht van alle levende mensen tezamen genomen nog niet
in staat! Want de machtige wind komt en geen mens weet waarvandaan; en
waarheen hij gaat, weet ook niemand, maar hij laat je door zijn trek alleen zijn
ordelijke richting zien. Indien je met de richting mee ademt, dan zal je ademtocht
opgenomen en meegevoerd worden; maar adem je eigenmachtig tegen de stroom in,
dan zal je ademtocht worden teruggestoten en zal in je eigen mond gebroken worden
en zodoende ertoe bijdragen je eigen leven te verstikken! [25] Als je huilend aan een
stroom staat en tranen van medelijden vallen uit je ogen, waarlijk, indien je je tranen
hebt laten vallen in het water van de stroom, zodat zij daarmee n geworden zijn,
zullen die ook met het water van de stroom aan de zee van het erbarmen worden
toegevoegd! Indien iemand evenwel ook mocht wenen aan een stroom, maar hij zou
niet hebben gelet op het water van de stroom en hij liet zijn tranen vallen op het
zand van de oever, zullen zulke tranen dan ook in de zee terechtkomen?!
[26] Zie, wie Mij door zijn voorspraak tot mededogen denkt te bewegen, is die niet
nog dommer dan iemand die van mening zou zijn dat waar hij ook maar een traan
heeft gelaten, de zee daarheen zou moeten komen en daar zijn traan opnemen
zonder er ook maar in het minst acht op te slaan wat de zee is en in welke richting
zelfs ieder beekje toch al stroomt?!
[27] Maar wie zich door Mij laat bewegen, die verblijft met zijn erbarmen in de
ordening en zijn tranen vallen reeds onmiddellijk in de zee!
[28] Wie heeft dan een voorbede tot Mij gericht of Mij ertoe bewogen jullie te
scheppen toen er buiten Mij nog niets bestond?! Of ben Ik sindsdien misschien
harder en liefdelozer geworden, zodat Ik Mij door Mijn schepselen tot iets zou
moeten laten bewegen?! [29] O zie, dat is echt niet nodig, maar wel dat Mijn
kinderen zich door Mij in hun hart laten bewegen en Mij in zuivere liefde opnemen,
dan op het trekken van Mijn grote erbarmen letten en zodoende ook levendig
medebarmhartig worden! Zie, dat is Mijn wil!
[30] Toen Ik je al eerder vroeg wat er met deze weerspannigen moest gebeuren, was
jouw antwoord immers juist, omdat je je door Mij hebt laten grijpen en aanraken en
zo zal het ook in de toekomst bij ieder terecht medelijden met iedere arme zijn, want
eenieder is de ander een broeder in Mijn liefde; maar als Ik doden op wil wekken,
wie zal Mij dan wel vragen dat liever niet te doen?!
[31] En zie, Henoch, omdat je Mijn eerdere vraag niet geheel hebt begrepen, ook
deze mopperaars moeten van tevoren door de aarde van de ware deemoed
verzwolgen worden, voordat zij levend kunnen worden! [32] Daarom ook gaf Ik jou
nu een dergelijke leer. Laat nu de mopperaars maar bij Mij komen! Amen."
Hoofdstuk 173: De zeven mopperaars uit het middaggewest bespotten
Sethlahem
[1] Toen Sethlahem als onbevangen oog - en oorgetuige dat van de hoge Abedam
had vernomen, begon hij iets groots te vermoeden. Zijn hart brandde en een innerlijk
inzicht zei hem: "Zoals deze vreemdeling spreekt, waarlijk, zo kan toch immers
geen mens spreken! Achter deze vreemdeling moet iets buitengewoons schuilen!"
De Huishouding van God deel 1
423
[2] Volgens dit innerlijke inzicht en door dit innerlijke inzicht geleid en krachtig
aangespoord, ging Sethlahem vervuld van de grootste deemoed naar de hoge
Abedam en vroeg Hem:
[3] "Hoge vreemdeling, jij, die vervuld bent van alle goddelijke wijsheid en
schijnbaar ook niet minder vervuld van goddelijke kracht, mag ik je vragen van mij
de kleine dienst aan te nemen dat ik hier voor je aangezicht diegenen breng die over
J ehova's instellingen morren, zonder erbij te denken of zich toch op zijn minst te
laten onderrichten, dat J ehova, de eeuwige, heilige God, alles wat reeds gebeurd is,
nu gebeurt en nog eeuwig zal gebeuren, zeker reeds van eeuwigheid her heeft
voorzien en het ten aanzien van de vrije mens, ook reeds zo heeft bestemd?!
[4] Te oordelen naar hetgeen Henoch mij reeds getrouw over je heeft bericht en naar
hetgeen ik nu zelf in het gesprek met Henoch van je heb vernomen, zal n woord
van jou bij deze mopperaars zeker meer tot hun verbetering bijdragen dan duizend
woorden van mij. [5] Want deze zeven zijn nu juist in alles ook de meest
onbuigzamen van het hele middaggewest.
[6] Waarlijk, iets ergs zal hen immers niet overkomen; maar zij moeten helemaal
beter worden, ja zij moeten beter worden! [7] Als je dus wilt, zal ik onmiddellijk
gaan." - En de hoge Abedam antwoordde hem:
[8] "Sethlahem, Ik zeg je, als je Mijn woord zou begrijpen, dan zou je ook begrijpen
dat Ik jouw dienst ontberen kan! [9] Maar omdat Ik nog geheel en al een
vreemdeling voor je ben, kun je wel gaan en doen waarnaar je verlangt!
[10] Maar mochten je zeven mopperaars je misschien niet willen volgen, dan kun je
meteen weer omkeren en je alleen en onverrichter zake hierheen begeven! Amen."
[11] En terstond ging Sethlahem naar de mopperaars toe, die zo'n vijftig schreden
verderop stonden. Toen hij bij hen was aangekomen, vroeg onmiddellijk een van
hen aan hem, zich enigszins vrolijk makend:
[12] "Nu, hoeveel handen vol stenen aan gewicht ben je nu wijzer geworden?!
[13] Heeft Henoch je soms de verzuurde gelijkenis van gisteren over de ver
verwijderde bergen verklaard?! Of heeft hij je misschien wel weer een nieuwe
sprekende tijger getoond?! [14] J a, ja, bij mensen van jouw slag moet altijd al een
sprekend dier tot prediker der wijsheid worden; want woorden van mensen zoals wij
worden zondermeer als waardeloos beschouwd.
[15] Sethlahem, zie, het is werkelijk doodjammer dat de grote zonderling Henoch
gedurende deze stormnacht niet bij je was, omdat minstens enige honderden van de
mooiste tijgers en nog vele andere beesten ons met een bezoek vereerden! Wat zou
jij niet van al die woudwijzen met hun lange staarten hebben kunnen leren als
Henoch hen allen sprekend zou hebben gemaakt! [16] Waarlijk, dat is de zotternij
toch een beetje te ver gedreven! - Een sprekende tijger!
[17] Als dat zo verder gaat, zullen op zijn laatst in het volgende jaar ook bomen en
gras beginnen te spreken en waarom niet de stenen zelf en de beken en tenslotte
zelfs de zee!
[18] En na drie jaar - geloof het maar vast; want dat is immers jouw leuze! - zal
iedere uit de hemel vallende regendruppel tegen je zeggen: 'Goede morgen, wijze
Sethlahem! Hoe heb je geslapen?!' En meer van dergelijk vertoon van wijsheid!
De Huishouding van God deel 1
424
[19] Dan pas zul je opzien en je oren tot het uiterste spitsen en je mond nog verder
opensperren dan een tijger zijn muil, wanneer deze kalmpjes aan met n hap een
stier zijn maag in laat glijden en zul je met een ongekend verwonderde uitdrukking
op je wijze gezicht zeggen: 'Wat - is - dat?'
[20] Sethlahem, zie je dan de dwaasheid van jouw wijsheidsdromerijen nog niet in?!
[21] Kijk, als van oudsher, volgens de verklaring van Adam, die nog leeft en als ons
aller vader alle geloof verdient - vooropgesteld dat hij de eerste mens op aarde is;
want de aarde schijnt groter te zijn dan dat zij oorspronkelijk slechts voor n mens
bestemd zou zijn geweest! -, oude, vrome gebruiken gangbaar waren, waarom zal
daaraan dan iets veranderd worden, omdat daarenboven voor de waarachtig
verstandige wijzen aan deze oude ceremonin niets anders gelegen is dan slechts het
vanwege de oudheid gedenkwaardige historische element?! Wanneer dat nu
wegvalt, zeg me, welke andere waarde kan dit echte kinderspel wel voor denkende
mensen hebben?! [22] Of zou je als wijze misschien zelfs willen of kunnen
beweren, dat God, de oneindige, er genoegen en vreugde aan zou beleven, als wij tot
Zijn eer een paar houten stokken aansteken en dan de matte vlam die een geslacht
schaap verteert, aangapen misschien nog dommer dan het geslachte schaap zelf?!
[23] Waarachtig, zulke buitengewoon domme begrippen over de Godheid, van wie
talloze sterren en zonnen als een eeuwig offer brandend getuigen, steken de draak
met de menselijke geest! [24] Zeg nu, Sethlahem, als je overigens nog een klein
vonkje gezond verstand bezit, of het niet zo is en of jij het ook niet
noodzakelijkerwijs zo beziet, - vooropgezet dat jou niet door de een of andere
gestreepte woudwijze iets beters aan de hand gedaan is! Want wat zo' n in n hap
een hele stier opvretend bewijs al niet kan, begrijpen wij allemaal!
[25] Spreek, spreek nu, als je wilt of kunt! Of heb je misschien de verre blauwe
bergen niet voldoende verwerkt?! Of kun je misschien je mond niet ver genoeg
openen?!
[26] Zie, wij hebben immers niet zulke oren, die eerst door een tijgerachtig gebrul
gekieteld moeten worden om jouw nieuwe gevoelige henochiaanse wijsheid te
vernemen, maar onze menselijke oren hebben nog genoeg aan een gewone,
menselijke stem; open daarom maar welgemoed je wijze mond! Amen."
[27] Hoe het de arme Sethlahem bij deze spitsvondige woorden te moede was, is
niet moeilijk te raden als men er bovendien nog bij bedenkt dat hij, een beetje
opschepperig, hier een wit voetje had willen halen; maar aan de andere kant was hij
van de woorden van de vreemdeling en ook van die van Henoch zo doordrongen dat
hij zijn blik al op de aarde richtte, of deze zich niet ergens al zou beginnen te openen
om die geweldige lasteraars te verslinden. [28] Daarom was hij ook niet in staat een
woord over zijn lippen te krijgen, maar keerde zich onmiddellijk, weer in hoge mate
verdeemoedigd, om en snelde terug naar Henoch en de vreemdeling.
Hoofdstuk 174: Een evangelie voor beledigden
[1] En toen Sethlahem zich weer bij het offeraltaar bevond, te midden van Abedam,
Henoch, J ared en Abedam de bekende, haalde hij diep adem en wilde door een
De Huishouding van God deel 1
425
toelichtende aanklacht zijn hart luchten over de hem aangedane beledigingen door
de zeven. [2] Maar de hoge Abedam was hem voor en zei hem als het ware vragend:
"Sethlahem, waar zijn dan die zeven?
[3] Ik zie alleen jou. Hoe heb je het kunnen laten gebeuren, dat je de dienst die je je
had voorgenomen, geheel niet hebt volbracht?!
[4] En in plaats van de zeven hierheen te brengen, kom je heel alleen en bovendien
met een beledigd hart vol bittere klachten!
[5] Wat moet ik nu met je beginnen? - Ik zeg je, als je je op je zeven broeders wilt
wreken, schrijf dan hun schuld in het zand! Maar indien iemand je in zijn hart
kwaad wil doen, zegen hem, alsof hij je eerstgeboren zoon was, dan zul je een
waarlijk onsterfelijk kind van de eeuwige liefde zijn en je zult vol genade en vol
liefde zijn en alle wijsheid uit haar zal je deel zijn!
[6] Zie, wat heb je aan een denken de geest, als je de liefde niet hebt?! Ik zeg je, je
zult eeuwig in het duister rondtasten! Want ook al zou je duizend jaar lang het
gindse verre gebergte aangapen en er zoveel over nadenken dat je met je gedachten
een gat in een steen zou boren, - zeg me, zou daardoor de gesteldheid van de blauwe
verten je duidelijker worden?! [7] Ik denk, niet in het minst! Indien je echter in
plaats van het lange, koude denken je hart laat ontbranden voor die blauwe verten,
zul je je dan niet zo gauw mogelijk op weg begeven, je enkele evenzo verlangend
gestemde gezellen kiezen en dan een reis maken naar de jou onbekende verten?! En
als je daar zult aankomen, zul je het daar dan zo aantreffen, als honderdduizend
blinde gedachten je voordien hebben wijsgemaakt?!
[8] Zal iedere nog zo gedachteloze blik je daar niet meer onthullen dan hier in
duizend jaar talloze zogenaamd vlijmscherpe gedachten?! [9] Dus zie eens, welk
een groot voordeel de liefde heeft boven alle gedachte wijsheid!
[10] Wie de liefde heeft, dat wil zeggen de zuivere liefde tot God, de Vader van alle
mensen en de Schepper van alle dingen, en uit deze liefde al zijn broeders en op de
juiste, reine wijze ook zijn zusters liefheeft, die heeft alles; ja hij heeft het eeuwige
leven en alle duidelijk heldere, heilige wijsheid, niet een duistere wijsheid van
wereldse gedachten, die nergens anders toe dient dan alleen om de levende mens
allengs rijp te maken voor de dood en tenslotte helemaal te doden!
[11] Maar indien je juist door de liefde tot de ware, levende wijsheid wilt komen,
waarlijk, dan moeten eerst alle aanklachten tegen je broeders uit je hart wijken en
tevens alle ingebeelde wijsheid! Als dat niet zal gebeuren, dan zul je steeds zodanig
in het duister rondtasten, dat je niet eens in staat bent te onderscheiden wie je voor je
hebt, een mens of een eeuwige, almachtige God en dat is bij jou reeds in hoge mate
het geval. [12] Overleg daarom vooraf in je hart! Vergeef je broeders, ook al zouden
zij je nog zo slecht hebben behandeld, dan zal ook Ik je je dwaasheid vergeven en je
helen tot een eeuwig leven!
[13] Maar indien het je ergert dat je broeders anders denken en spreken dan jij,
waarom houd je er dan tegelijk geen rekening mee dat jouw andere gedachten ginds
zeven harten verbitterd maken, terwijl die zeven alleen met jou te maken hebben?!
[14] Zie, n slag hier, n ertegenin, kan dat ooit leiden tot gewin? Maar zijt gij
samen n van zin, en huist daar ook de liefde in, dan is daar ook al het gewin! En al
De Huishouding van God deel 1
426
is daar niet veel waarheid in, dan heeft het toch nog deze zin: toch blijf Ik je nabij
daarin. Is dat dan niet een groot gewin?!
[15] Ga daarom nu nog een keer naar je broeders toe! Vraag hen om vergeving en
wees hun toegenegen; dan zullen zij gemakkelijk te bewegen zijn hierheen te komen
en voor het ware, eeuwige leven te winnen zijn!
[16] De trotsen zul je nimmer voor je winnen door trots terug te doen, niet eens je
eigen kind! Want je zegt vanuit jouw wijsheid immers zelf dat je ontdekt hebt dat
twee krachten van gelijke aard nooit n kunnen worden, want de ene werkt de
andere tegen en probeert die teniet te doen; daarom kunnen twee stenen niet de
plaats van n enkele steen innemen. [17] Zie, is dat niet jouw leer?! En Ik voeg
daar nog aan toe, dat die leer juist is en volkomen waar.
[18] Maar heb je er nooit op gelet als de zwakkere steen wijkt voor de sterkste?!
Welke volgt nu de andere en welke wordt vervolgens de leider van de andere en
tenslotte de grondslag zelf? [19] Waarlijk zeker niet de grotere, die de zwakke re
van zijn plaats schoof, maar de zwakkere, die de grotere ontweek! Zie, dat is ook
wijsheid! 20. Ga daarom nu naar je broeders toe en doe hetzelfde; dan zul je ook
hun leidsman en meester worden volgens de betere begeerte van je hart! Amen."
Hoofdstuk 175: Sethlahem en de zeven morrende mannen
[1] En Sethlahem zette een gezicht alsof hij opnieuw iets wilde vragen; maar ook nu
was Abedam hem voor en zei: [2] "Sethlahem, je bent nog niet zonder smet; want
een vraag vol grote twijfel bezwaart je hart en maakt je blind. Daarom wil je en kun
je Mijn woord niet begrijpen!
[3] Wat maakt het uit of datgene wat je broeders menen, waar of onwaar is? Want jij
hebt immers ook nog niets waardoor je de echtheid van je schat aan wijsheid zou
kunnen waarborgen! [4] Maar wat is nu beter: de ene fout met de andere te willen
verslaan, of innerlijk de waardeloosheid van de eigen fout te onderkennen en dan
vanwege de eendracht en liefde niet tegen de fout van de broeder in te gaan,
waardoor dan de broeder die je liefheeft, als je een waar licht zult vasthouden, je
gaarne zal volgen omdat hij je liefheeft?!
[5] Indien je echter als broeder de onjuistheden van de andere hardnekkig met je
eigen fout weerstreeft, waardoor hij zich dan boos maakt, hoe zal hij je dan volgen
als je een waar licht hebt gekregen?! [6] Zie, de liefde is het begin van alle wijsheid;
maar de deemoed is een machtige hefboom van de liefde zowel als van de wijsheid!
Indien je deemoedig bent, waarlijk, geen mens zal je willen tegenspreken; want daar
waar de strijdlustige geen verweer ontwaart, legt hij spoedig zelf zijn strijdbijl
terzijde, - en datgene wat je in je hebt, zal niemand je betwisten! En zo is de
deemoed de grootste beschermvrouwe van alle wijsheid en daarenboven ook de
beste school voor alle wijsheid, wier zaad de liefde is.
[7] Maar de hoogmoed is in alles lijnrecht het klinkklaarste tegendeel, zoals je eigen
ervaring je allang voldoende geleerd heeft.
De Huishouding van God deel 1
427
[8] Ga daarom nu daarheen en verzoen je als eerste met je broeders en leid hen dan
pas naar Mij toe en wij zullen dan zeker zien, welk deel van het kwaad zwaarder
weegt! Begrijp dit! Amen." (18 dec. 1841)
[9] Na deze woorden begon er bij Sethlahem een groot licht op te gaan, vandaar dat
hij ook niet meer verder durfde te vragen, maar hij boog tot op de grond voor
Abedam en ging meteen naar de zeven broeders toe.
[10] Hij was buitengewoon bewogen toen hij bij hen aankwam. Hij had het liefst
meteen willen beginnen te spreken; maar hij was onmogelijk daartoe in staat. Want
het naderende besef van Degene die hem zulke lessen gaf, had hem zozeer
aangegrepen dat hij lange tijd nodig had om iets over zijn lippen te kunnen brengen.
[11] Omdat hij nagenoeg stom enige tijd te midden van de zeven doorbracht,
begonnen deze zich zorgen over hem te maken; want zij allen hadden overigens wel
hoge achting voor hem vanwege zijn wijsheid. Alleen iets nieuws mocht hij niet te
berde brengen, maar hij moest van hen onwrikbaar bij het oude blijven en daarover
profeteren zoveel hij maar wilde, - dan kon hij erop rekenen aan hen de meest
oplettende toehoorders te hebben. Maar zodra hij ook maar iets nieuws wilde
opdissen, wendden zij hun oren onmiddellijk van hem af en bevalen hem tenslotte
geheel te zwijgen, als hij niets beters wist te zeggen.
[12] Maar na zijn lange zwijgen stonden zij hem ditmaal voor de eerste keer toe om
ook iets nieuws naar voren te brengen, als hij zich dan beslist niet meer met het
eerbiedwaardige oude in wilde laten; ook bekende hem de vroegere spitsvondige
spreker, dat het hem speet dat hij hem, Sethlahem, zo schamper toegesproken had.
[13] En Sethlahems hart werd lichter. Zijn longen haalden weer vrijer adem, hij
voelde zich in staat te praten en begon tegen hen te spreken: [14] "Broeders, laat mij
deze ene keer uitspreken! Ik wil jullie niets opdringen, iedereen kan in weerwil van
mijn woorden bij het zijne blijven; maar deze keer verzoek ik je geduld met me te
hebben en mij van het begin tot het eind aan te horen. Heb je het eenmaal gehoord,
dan mogen jullie erover oordelen zoals je wilt! Luister dus:
[15] Wij hangen weliswaar aan het oude, omdat het oud is, maar staan er niet bij stil
dat er in de grond van de zaak toch niets ouds bestaat. J a, wanneer wij een ding
beschouwen, hoe het naast ons is gegroeid en verouderd, dan kunnen wij weliswaar
zeggen: het ding is oud omdat het samen met ons oud geworden is!
[16] Maar zelfs als wij op die manier oordelen, begaan wij een geweldige
vergissing; want indien wij werkelijk oud zouden zijn, dan zouden wij er immers
nog netzo uit moeten zien als wij er vijfhonderd jaar geleden uit hebben gezien!
[17] Maar hoe heeft onze gedaante zich sindsdien veranderd! Hoe kan men echter
datgene oud noemen wat van het werkelijk oude geen spoor meer in zich draagt?!
[18] J a, wij zijn in alles geheel veranderd! Waar zijn onze haren? Waar de meeste
van onze tanden? Hoe vaak is onze huid al afgeschilferd? J a, ik zou willen vragen:
waar is ons stoere, zo krachtige volle lichaam dan wel gebleven?
[19] Waar zijn nu de bomen waarvan wij als kinderen de vruchten aten? Waar de
schapen, geiten en koeien die ons in onze kinderjaren van melk voorzagen? [20] Wij
eten nu de vruchten van geheel nieuwe bomen en drinken de melk van nieuwe
dieren en wij vinden dat allemaal juist omdat Gods ordening het zo ingericht heeft.
De Huishouding van God deel 1
428
[21] Als wij bij een bron gaan staan, - wie van ons allen kan dan beweren dat niet
iedere opwellende druppel een nieuwe of tenminste een vernieuwde is?! En toch
smaakt ons deze voortdurende vernieuwing buitengewoon goed!
[22] Heeft iemand van ons wel eens een oude regendruppel ontdekt?!
[23] En als de steeds nieuwe regen komt, zijn wij blij vanwege onze akkers!
[24] Het nieuwe graan is ons liever dan het reeds muf geworden oude. Wij zien
verlangend uit naar nieuwe vruchten. Nieuwe en jonge mensen, zowel mannelijke
als vrouwelijke, zijn ons nog altijd aangenamer geweest dan de oude.
[25] Wie verheugt zich niet mr over de opnieuw opkomende dan over de
ondergaande zon, die al een dag oud is, terwijl zij toch steeds dezelfde is?! Voor wie
is het nieuwe voorjaar niet aangenamer dan de oude koude winter?!
[26] Zie, broeders, omdat ons dus in alles wat wij ook maar aanschouwen het
nieuwe of tenminste het verjongde meer aanspreekt en voor ons ook meer waarde
heeft dan het oude reeds lang vergane, en omdat wij allen een onloochenbaar sterk
verlangen naar het nieuwe hebben en omdat nog daarenboven de Heer J ehova
Zebaoth of God, de eeuwige Schepper van het nieuwe, voor onze ogen steeds alles
vernieuwt, - hoe kunnen wij dan onredelijk morren, indien volgens de wil van
J ehova Zebaoth in het sabbatoffer een kleine verandering aangebracht wordt?!
[27] Ik wil daarmee je opvatting helemaal niet te na komen, maar je alleen maar
geruststellen; want ook jullie kunnen heel loffelijke opvattingen van tegengestelde
aard hebben, wat ik je nooit zou willen betwisten omdat je mij reeds dikwijls hebt
bewezen hoe scherp je geest in menig oordeel is!
[28] Maar ik voeg hier tenslotte nog slechts n verzoek aan toe, namelijk dat jullie
nog een keer met mij naar het altaar gaan en mij daar helpen met het scherp
beoordelen en evenzo leren kennen van de op jullie wachtende vreemdeling. Want
zie, zijn woorden zijn zo geweldig en zo uitzonderlijk doordringend, dat ik geheel
op het punt sta hem voor J ehova Zelf te houden!
[29] Ik zie dat deze uitspraak van mij je weliswaar tot lachen zou kunnen dwingen, -
maar ik zeg je, lach niet te vroeg, maar onderzoek van tevoren eerst datgene
waarover je zou willen lachen en mijn oude spreekwoord van 'wie het laatst lacht,
lacht het best', zal je dan zeker nog duidelijker worden!
[30] Wat zou je van een mens denken die jullie je meest verborgen gedachte kan
voorhouden en van goddelijke dingen kan spreken alsof zij van hemzelf zijn?!
[31] J e hebt je kinderen en al hun nakomelingen wie weet hoe dikwijls reeds
nauwkeurig bewezen dat alleen God de meest innerlijke gedachten van een mens
kent; maar voor ieder mens is dat volslagen onmogelijk.
[32] Ik heb je op dit punt nooit tegengesproken; want ik zag de volledige geldigheid
van jullie bewijs altijd! [33] Maar kom nu met mij mee en overtuig jezelf! En als je
hem niet net zo zult vinden als ik, dan kun je mij voor het hele volk breeduit
uitlachen en ik zal daarover niet boos worden!
[34] Als je wilt, dan gaan wij erheen! Amen." [35] De zeven keken elkaar met grote
ogen aan en wisten niet wat zij van deze woorden moesten denken.
[36] De eerdere spitsvondige spreker zei toen namens allen: "Waarom niet?!
Sethlahem heeft ons al vaker in allerlei zaken aangevoerd! Daaronder waren
De Huishouding van God deel 1
429
dikwijls veel domme dingen, maar ook evenzo vaak heel wijze zaken! Omdat wij
dat van hem al gewoon zijn, kunnen wij hem zeker ook deze keer die vreugde
verschaffen! [37] Maar Sethlahem, verheug je er alvast over, wanneer je ons
mogelijk weer een nieuwe dwaasheid vertoont! 0 hoe flink zul je dan weer door mij
onder handen worden genomen!"
[38] En Sethlahem antwoordde hem: "Broeder Kisehel, kijk, dat doet niets terzake;
maar ik geloof, dat jij nog groter zult worden in je geloof dan ik en alle anderen!
[39] Laten wij er daarom maar monter op af gaan! Amen."
Hoofdstuk 176: De vrijpostigheid en verootmoediging van Kisehel met de
scherpe tong
[1] En dus gingen de zeven op weg en kwamen natuurlijk ook al gauw bij het altaar
aan. Toen zij daar waren, stapte de zeer kordate Kisehel onmiddellijk op de hoge
Abedam af en bekeek Hem meteen nauwkeurig van top tot teen en vond niets aan
Hem dat hem zou hebben kunnen opvallen, behalve een serieus vriendelijk karakter,
waardoor hij dan ook meteen genoeg moed schepte om zich vervolgens met de hem
nog onbekende in een onderzoekend vraaggesprek in te laten, dat als volgt verliep:
[2] "Beste vreemdeling, zie, wij hebben allen onze broeder Sethlahem lief; want er
schuilt veel wijsheid in hem en reeds dikwijls is hij met de goedheid van zijn hart en
zijn wijsheid voor ons allen van nut geweest afgezien van sommige al te
scherpzinnige waarnemingen - en hij is te allen tijde een lichtend voorbeeld voor
ons geweest! Alleen deze keer schijnt hij tot ons aller spijt op het funeste punt te
staan, waarover wij ons zorgen maken, om met zijn aloude lichtgelovigheid, wat een
fout van zijn te levendige verbeelding schijnt te zijn, jouzelf voor J ehova te houden,
omdat hij bij jou, wat ik hem ook helemaal niet zou willen en kunnen betwisten een
hoge wijsheid opgemerkt heeft!
[3] Zie, ook als jij werkelijk wijs bent, gaat dat toch wel een beetje te ver!
[4] Indien je bij je niet te betwijfelen wijsheid ook maar een beetje liefde bezit, praat
dan de arme Sethlahem een dergelijke dwaasheid van zijn hart en verstand toch
weer uit zijn hoofd!
[5] Want J ehova en jij zullen toch wel evenzo van elkaar te onderscheiden zijn, als
een punt zich van de eeuwige oneindigheid onderscheidt?!
[6] Ik verzoek je daarom uit naam van al mijn broeders: doe ons allen uit
broederliefde - waaraan op grond van je voorkomen jouw hart zeker geen gebrek zal
hebben - het grote genoegen en breng het hoofd en het hart van onze broeder
Sethlahem weer in orde! Amen."
[7] En de hoge Abedam antwoordde Kisehel en zei: "Kisehel, Ik heb je hart grondig
doorzien en heb gevonden dat het slechts voor de helft met broederliefde en voor de
andere helft met zichzelf liefhebbend leedvermaak is vervuld!
[8] J e hebt enerzijds naast je goede mening over je broeder je anderzijds immers ook
voorgenomen, dat ingeval zijn oordeel niet bevestigd zou worden, je hem met je
spitse tong eens flink onder handen zou nemen en hem breeduit uit zou lachen!
De Huishouding van God deel 1
430
[9] Omdat je nu aanspraak maakte op Mijn broederliefde, zou Ik van jou toch graag
willen vernemen voor welke schade - voor zijn hart of voor zijn hoofd - Ik hem
allereerst moet bewaren!
[10] Mijnerzijds voel Ik meer voor het hart, - jij van jouw kant weer meer voor zijn
hoofd! Maar als Ik hem moet redden, dan zou Ik hem liever helemaal redden en niet
alleen maar voor de helft; zeg Me daarom hoe zoiets te regelen zou zijn!"
[11] En Kisehel bezon zich niet lang en antwoordde Abedam: "O vriend, jouw
wijsheid is waarachtig groot en gaat al mijn begripsvermogen daarover te boven!
Maar dat je mij bij al je wijsheid nog iets kunt vragen, zie, dat is nieuw voor mij;
want wijzen van jouw slag, waarvoor zelfs de harten van de broeders niet veilig zijn,
plegen gewoonlijk niet meer te vragen, maar alleen te onderrichten!
[12] En zo zul je voor deze keer je er ook mee moeten vergenoegen dat ik je het
antwoord schuldig blijf! [13] Wat zal het uitmaken als je zijn hoofd weer in orde
hebt gebracht?! De wereld zal daardoor toch niet te gronde gaan, als ik mijn
onbetekenende, slechts goedgemeende dreigement achterwege laat?!
[14] Dat was immers toch al niet meer dan slechts een lichte scherts!
[15] Ik heb je immers van tevoren duidelijk genoeg te kennen gegeven dat wij allen
broeder Sethlahem liefhebben; waarom vraag je dan vervolgens om iets dat jouw de
harten doorschouwende wijsheid geen grote eer aandoet?! Of hoeft de wijze niet
consequent te blijven?!
[16] Een wijsheid met leemten is nog ver van een ware, logische wijsheid!
[17] Herstel daarom eerst deze fout en ik zal je antwoorden!"
[18] (Zich tot Sethlahem kerend): "Broeder Sethlahem, zie, daar blijkt nog lang geen
J ehova uit! - Ik hoop, dat ons spoedig klaarheid zal worden verschaft!"
[19] En de hoge Abedam keek Kisehel ernstig aan en zei tegen hem: "Waarlijk, als
je zo doorgaat, dan zal J ehova wel bij jou in de leer moeten gaan en wijsheid zonder
leemten van je leren! [20] Maar opdat je inziet - en uiteindelijk uit het verstand
verdwijnt, dat J ehova's wijsheid geen leemten heeft, kijk daarom in de richting van
de morgen! Zie je daar goed de grote hoop verstrooide stenen die deze nacht door de
verwoesting van de Adams grot als een getuigenis van J ehova's leemteloze wijsheid
voor jou zijn veroorzaakt?
[21] Begrijp jij zulke wijsheid? Kun jij met je logische wijsheid deze grot precies
zoals zij eertijds was, weer opbouwen?
[22] Zie je ontkent dat en je vraagt in je hart aan Mij of Ik ertoe in staat zou zijn!
[23] Maar ook Ik blijf het antwoord schuldig en zeg alleen tegen de grot: 'Verrijs!'
[24] Zie, de grot staat daar reeds kant en klaar!
[25] Wil je ernaartoe gaan, voor het geval je geloof misschien te zwak is, om je
aanschouwelijk van buiten en van binnen te overtuigen dat de grot zich in alles
volkomen tot aan het kleinste zandkorreltje toe in haar vorige, oude toestand
bevindt? [26] Maar je antwoordt Mij gelovig in je hart, dat dat niet nodig is; voor
wie het uiterlijke mogelijk is, voor die zal het binnenste toch ook even gemakkelijk
mogelijk zijn!
[27] Omdat je dat logischerwijze bevestigt, vertel Mij dan hoeveel leemten jouw
wijsheid nu nog in de Mijne ontdekt!"
De Huishouding van God deel 1
431
[28] En Kisehel met alle overigen, uitgezonderd Henoch, die de macht van de Heer
goed kende en Hem loofde en prees, stonden daar als versteend. Een grote angst
greep hen allen aan en niemand had de moed om ook maar n woord over zijn
lippen te brengen. [29] En Abedam vroeg nu wederom aan Kisehel: "Kisehel,
waarom blijf je Mij nu een antwoord schuldig?
[30] Zie, Ik heb je al weer gevraagd en je misschien een nieuwe leemte in Mijn
wijsheid onthuld! Waarom zwijg je thans en verwijt je Mij mijn tekortkoming niet,
nu Ik Mij bij jou als leerling aanmeldde?" [31] En Kisehel viel voor Abedam neer
en zei wenend: "O Heer van hemel en aarde, bestraf de worm die in het stof voor U
ligt niet te streng! Ik erken nu mijn eeuwige schuld voor U. U die in staat was de
vernielde Adamsgrot weer zo makkelijk op te bouwen, U zult Zich toch ook eens
ontfermen over de worm in het stof en zult niet te vertoornd zijn over mijn
blindheid, die de zon loochende! Uw eeuwige heilige wil geschiede! Amen."
[32] En Abedam zei tegen hen: "Sta op en ga terug naar je vorige plaats en tracht
Mij in jullie harten te erkennen! Want dit inzicht is voor jullie slechts een gericht
des doods; maar wanneer je in de liefde van je hart Mij zult hebben erkend, dan pas
zal het erkennen van Mij jullie tot leven strekken!
[33] Wanneer jullie hart je Mijn naam zal noemen, kom dan weer bij Mij, opdat Ik
jullie dan uit de aarde, die met uitzondering van Sethlahem je nu heeft verslonden,
volledig laat opstaan!
[34] En ga nu en doe wat je is bevolen! - Maar jij, Sethlahem, blijft hier! Amen."
Hoofdstuk 177: Kisehels bekentenis
[1] Toen de zeven dat van Abedam hadden vernomen, dankten zij Hem vol
berouwen overgave aan Zijn wil en gingen daarna naar de hun aangewezen plaats.
[2] Toen zij die na korte tijd bereikten, kwamen hun vrouwen en kinderen naar hen
toe, dat wil zeggen hun zonen, die geen jongelingen meer waren, maar eveneens
grijsaards van enige honderden jaren oud, met hun moeders.
[3] Omdat zij bemerkten dat hun anders opgewekte vaders treurig waren, vroegen
zij wat hen toch mocht schelen, omdat zij zo treurig waren. [4] En Kisehel
antwoordde hun met de volgende woorden: "Kinderen, vraag ons niet waarom wij
voor het eerst oprecht treuren, maar kijk in de richting van de morgen en zie hoe
heerlijk daar nu weer de Adamsgrot straalt! En toch weten jullie allen en heb je
allemaal je leed en verbazing te kennen gegeven, dat je vanmorgen vroeg bij onze
tocht hiernaartoe op haar plaats een grote hoop verstrooide stenen opgemerkt hebt!
[5] Wat vinden jullie nu van deze zaak? - Verdiep je daar eens in!
[6] Ik zeg je, daar bij het altaar naast Henoch is de Ene! Keer in in je hart, ja keer in
tot God J ehova Zebaoth en zoek de heilige Vader in de liefde van je hart! En ga
aldus voorbereid vol eerbied naar het altaar toe en daar zul je vinden - luister! -, dat
wat je zoekt! [7] En verlaat ons nu weer en volg mijn raad op, dan zullen jullie
gelukkig zijn, ja gelukkig, gelukkig, onuitsprekelijk uitermate gelukkig!"
[8] En nadat alle kinderen en vrouwen dat hadden gehoord, keerden zij naar hun
vorige plaats terug en durfden vanwege uitzonderlijk diepe eerbied niet naar de
De Huishouding van God deel 1
432
heerlijk stralende grot te kijken, maar allen wierpen zich op de grond en loofden en
prezen Gods grote goedheid, macht en heerlijkheid. En hun harten vulden zich hoe
langer hoe meer met liefde tot J ehova.
[9] Kisehel wendde zich tot zijn broeders om het volgende tegen hen te zeggen:
"Broeders, wat gaat er nu in je hart om, wat voel je?
[10] Zie, ik zou wel uit elkaar kunnen barsten van liefde! Ik word onweerstaanbaar
naar het altaar getrokken! Waarlijk, als ik niet zo onbesuisd diep was gevallen, zou
geen vuur mij uit de buurt kunnen houden! Midden door hemelhoog oplaaiende
vlammen zou ik door willen dringen tot Hem, ach tot Hem, tot Hem!
[11] Maar mijn schuld, mijn grote schuld voor Hem, de Allerheiligste, houdt mijn
voeten als verlamd! Mijn ziel beeft en daar waar ik sta, wankelt de aarde en ik kan
nog niet naar Hem toe, naar Hem! [12] Degene die ik nu boven alles bemin, Hem
vrees ik nu ook boven alles! Ik ben niet bang voor Zijn oneindige macht, die mij
voor eeuwig te gronde kan richten, ook niet voor Zijn toorn, die mij voor eeuwig
kan vernietigen en niet voor Zijn grimmigheid, die mij voor eeuwig kan vervloeken
en doden, maar ik vrees dat ik Hem te weinig liefheb!
[13] O waarom ben ik dan niet een en al liefde! Waarom bestaan mijn beenderen
niet uit liefde? Waarom niet mijn hele lichaam?
[14] J a, broeders, het vuur van mijn hart moet eerst al mijn botten doordringen, mijn
hele lichaam in liefde verteren, eerder kan ik Hem niet naderen en jullie allemaal
niet! De rechtvaardige is rein omdat hij de zonde niet kent en haar reeds vanaf de
moederborst heeft vermeden; maar wij deden ons zo lang tegoed aan de zonde, dat
het ons tenslotte voorkwam alsof zij volkomen gerechtvaardigd was voor God!
[15] De zonde heeft ons daardoor ook door en door verhard, zodat wij niet meer in
staat zijn ons geheel in liefde om te zetten; maar desondanks moet het gebeuren en
wel opnieuw vanuit het hart! [16] De vlam van de liefde in ons hart moet zo heftig
worden dat zij ons zondige lichaam zal verteren en er uit de as van het verteerde
lichaam een nieuw lichaam, volkomen in staat tot liefhebben, zal opstaan; met dat
lichaam bekleed kunnen wij Hem pas naderen!
[17] J a, broeders, eerder zou ik Hem onmogelijk kunnen naderen; want van alle
zondige misdaden houd ik nu die voor de grootste, Hem - de meest heilige, meest
liefdevolle Vader, de eeuwige, oneindige God! - - te weinig lief te hebben en Hem
in een dergelijke meest onvolmaakte liefde te naderen!
[18] O broeders, begrijp dit goed; want je hebt het met mij ondervonden wat het wil
zeggen: Hem onwaardig te naderen! [19] Sla daarom goed acht op deze woorden! -
Waarlijk, eeuwigheden zullen deze verschrikkelijke indruk nooit uit mijn geest
kunnen wissen, zoals ik daar stond: een zondaar voor God!
[20] O broeders, denk erover na! Overweeg het, jij gehele aarde; want het is God,
die nu door je wordt gedragen!
[21] Mijn lusteloze tong stamelt, de aarde beeft, de zonnen donderen, nooit is God
geheel te doorgronden! Een God is het, een heilige Vader, die jullie prijzen!
[22] O hoe heilig ben je nu, o aarde, nu de voet van je almachtige Schepper je
beroert!
De Huishouding van God deel 1
433
[23] Hoe heilig ben jij nu ook, schone glans van de zon! O zon sla er samen met
mijn nietigheid acht op, wie Degene is die Zich heden door jou laat beschijnen!
[24] O Vader, Gij heilige Vader! U kwam naar ons toe, naar ons onwaardige
zondaars, niet naar kinderen, hoewel wij ons dikwijls genoeg al zondigend Uw
kinderen noemden!
[25] Wie kan Uw oneindige erbarmen omvatten, wie de omvang van Uw liefde?!
[26] O help me Hem te loven en te prijzen, Hem, die tot ons zondaars kwam, jullie
al mijn broeders, jullie kinderen allemaal, jij aarde, jij zon, en jij heel mijn zondige,
ongevoelige lichaam! Help mij Hem te loven, jullie allen, schepselen en engelen;
want Hij alleen is goed, Hij alleen is heilig en Hij alleen is vervuld van de
allergrootste liefde, macht en kracht! [27] Aan Hem alleen komt alle eer toe, alle lof,
al onze liefde nu en voor eeuwig! Amen."
[28] Na deze woorden werd hij stil en viel wenend neer op de grond - en al zijn
broeders eveneens. [29] En Abedam zei tegen Henoch: "Zie, zoals hij heeft nog
niemand Mij gevonden! Hij heeft weliswaar in zijn blindheid gezondigd; maar toen
hij Mij herkend had, is hij groter geworden dan allen die hier zijn! Want zie, hij
houdt zich voor de allergeringste en meest onwaardige! Laat ons daar om naar hem
en zijn broeders toe gaan en hen ophelpen! Waarlijk, Kisehel heeft heden voor Mij
het heerlijkste offervuur ontstoken; want hij heeft zichzelf geheel door het vuur van
zijn liefde laten verteren omdat hij een en al liefde wilde worden! En Ik zeg je: hij is
het geworden!
[30] Daarom gaan wij naar hem toe en richten hem op! Wat je daar zult zien en
horen, is nog nooit bij jullie opgekomen. Laat ons daarom gaan! Amen."
Hoofdstuk 178: Kisehels gebed van berouw
[1] En dus gingen zij naar de plaats waar de zeven voorover lagen. Al heel spoedig
daar aangekomen, wachtten zij volgens de wil van Abedam enige tijd en luisterden
naar Kisehel, die daar op de grond liggend, al biddend het volgende zelfgesprek
voerde: [2] "0 ik hoogst armoedige, diep gevallen zondaar! Wat heb ik gedaan?
Voor God heb ik staan pronken met mijn oneindig grote dwaasheid, die ik als een
logische wijsheid billijkte en in mijzelf letterlijk aanbad!
[3] Zijn erbarmen toonde mij slechts een vonkje van Zijn oneindige wijsheid die
eens hemel en aarde heeft geordend en zelfs mij, de meest ellendige worm vervuld
van ondankbaarheid en ongehoorzaamheid, het zo wonderbaarlijke bestaan gaf, - en
ik lig al onmachtig in het stof!
[4] Wat zou er van mij terecht zijn gekomen als Hij mij meer dan een vonkje van
Zijn oneindige, eeuwige, ondoorgrondelijke wijsheid zou hebben getoond?!
[5] O, wat zou ik dan opeens teniet zijn gedaan, alsof er nooit iets van mij bestaan
zou hebben! [6] Maar Zijn onmetelijke goedheid, Zijn oneindige liefde, Zijn
onbegrensde erbarmen nam mij mijn onuitsprekelijke brutaliteit niet kwalijk. In
plaats van mij volgens wat ik waard ben onmiddellijk met de eeuwige vernietiging
te straffen, die ik voor ieder ogenblik van mijn onwaardige bestaan gedurende mijn
gehele leven honderdvoudig heb verdiend, vergaf Hij mij mijn onuitsprekelijke
De Huishouding van God deel 1
434
schuld en stuurde mij hierheen, waar ik Hem in mijzelf moet zoeken en herkennen
en dan weer bij Hem terug moet komen!
[7] Ik, de grootste, meest onwaardige zondaar moet bij hem terugkomen?! O aarde,
open je liever en verslind mij met huid en haar! Want ook al ben ik voor mijn gevoel
helemaal vol liefde voor en tot Hem geworden, - kunnen dan eeuwigheden mijn
zonde zodanig delgen alsof ik voor Hem nooit gezondigd zou hebben?
[8] O heilige Vader van betere kinderen! Neen, neen, - dat kan, ja, dat mag niet
gebeuren; want U, goede Vader, U bent immers heilig, uitzonderlijk heilig! Hoe kan
ik dan nog eens en nog zwaarder voor U zondigen?
[9] Het is genoeg, ja voor eeuwig genoeg, dat ik n keer voor U gezondigd heb
toen ik blind was en niet in staat U te herkennen! Hoe zou men deze zonde wel
moeten noemen, indien ik als een welbewuste zondaar voor Uw aangezicht zou
verschijnen, terwijl ik als een stoffige worm, U, o heilige Vader heb herkend?!
[10] O wat een ontzettende gedachte! Ik, een zondaar voor God, - neen, neen, o
heilige Vader, U bent immers veel te goed en zult mij arme zondaar toch niet zo
ontzaglijk zwaar willen straffen?! [11] Weliswaar zou ik de hardste straf wel hebben
verdiend, - maar wanneer ik nu weer bedenk, hoe onuitsprekelijk lief ik U nu heb,
zodat ik zelfs in iedere vezel liefde ondervind, alsof er duizend harten in zouden zijn
die volledig in brand stonden van liefde, dan zou dat de door mij verdiende straf
toch opheffen omdat ik daardoor alleen maar de eindeloos machtige drang in mijn
hart zou kunnen volgen! Daarom wil ik hier mijn grote dwaasheid bewenen! En al
ben ik naar mijn weten de aarde nog nooit tot nut geweest, dan zullen toch nu mijn
tranen haar bodem bevochtigen! Wie weet of niet ergens een dorstig grasworteltje
zich daarmee zou kunnen verkwikken, - maar misschien ook sterven door de wrede
tranen van een grote zondaar?!
[12] J a, ja, edel worteltje, mijn zondig hete tranen van berouw hebben niets
zegenends in zich; want zij vloeien uit de zee van mijn misdaden, waardoor zij je
wel dodelijk kunnen verstikken! En daarom wil ik dan ook op het zand, op het
dorre, hete zand mijn tranen laten vloeien en niet eerder opstaan tot ik geen traan
meer heb of totdat de rechtvaardige, heilige God en Vader een bode naar mij toe
mocht sturen, die mij mijn welverdiende straf over zou brengen! [13] J a, met een
straf van eeuwige verbanning naar de uiterste hoek van de aarde zal ik er beter aan
toe zijn dan hier op deze heilige plek, waar ik me te onwaardig voel om er te zijn!
[14] O stille eenzaamheid, waar ben je, opdat ik je mag vinden en in je aan mijn
zonde sterven, ja voor eeuwig geheel en al sterven, door geen getuigen van mijn
grote ellende gadegeslagen en betreurd!
[15] J a, ja, nu pas heb ik het goed gezegd: niets kan mijn zonde voor God verzoenen
dan alleen de dood, het voor eeuwig ophouden te bestaan! Want wanneer de dader
niet meer is, dan is immers met hem zijn zonde ook ten iet gedaan. En zo heeft voor
degene die niet meer bestaat, met hem immers ook alles opgehouden!
[16] Maar als er mogelijk voor God eens geen vernietiging zou bestaan, wat dan?!
Kan God ooit iets vergeten?! [17] Hetgeen in Gods onvernietigbare, eeuwige
geheugen voortbestaat, kan dat ooit vergaan?!
De Huishouding van God deel 1
435
[18] Zijn wij dan wel iets anders dan vrije uitbeeldingen van Gods altijddurende
herinnering voor God Zelf?! [19] Wie zou zichzelf ooit uit deze eeuwig machtige
herinnering van God uit kunnen wissen?!
[20] O God, Gij grote, heilige Vader! Pas nu zie ik in hoe volslagen niets alle
mensen en alle wezens ten aanzien van U zijn; slechts U alleen bent alles in alles!
[21] Ook zie ik nu in, dat wij mensen allemaal, zondaars en rechtvaardigen,
tegenover U tot niets in staat zijn; U alleen bent alles in alles!
[22] Wie is rechtvaardig voor U, 0 heilige Vader, wat is zijn verdienste daarbij?
Niets, - alles is immers slechts Uw grote erbarmen!
[23] Wie een zondaar voor U is, wat is hij? Een erbarmelijk niets voor U, omdat hij
iets wilde zijn en niet van tevoren bij zichzelf bedacht dat hij niets voor U is!
[24] Wat is er dus nu voor een verschil tussen een zondaar en een rechtvaardige? J a,
nu zie ik het helder voor me: de zondaar is een grote dwaas omdat hij meent en doet
alsof hij vanuit zichzelf voor God iets zou zijn; maar de rechtvaardige erkent zijn
niets en dat wat hij is, is louter erbarmen van God, van de heilige Vader. [25] Dat is
het licht van de rechtvaardige; maar de nacht van de zondaar is zijn grote waan!
[26] O grote, heilige Vader, ik zie nu maar al te helder in, dat ik eeuwig mij nergens
voor U kan verbergen; want U bent immers overal alles in alles. Maar ik zie ook in,
dat Uw barmhartigheid ook oneindig is! O word daarom niet boos op mij in Uw
heiligheid, maar wees mij arme, blinde zondaar in Uw oneindige vaderlijke
mildheid barmhartig en genadig en laat, indien het U mocht behagen, Uw heilige wil
over mij komen en mij, als het mogelijk zou zijn, slechts de allergeringste zijn onder
diegenen over wie Uw erbarmen is gekomen! 0 heilige Vader, Uw heilige wil
geschiede! Amen." [27] Daarop verstomde hij en weende zeer, zodat zijn tranen in
de aarde vielen en zijn broeders weenden met hem.
[28] Maar ook Sethlahem en alle overigen met inbegrip van Henoch werden zo
getroffen, dat zij allen mee begonnen te wenen; want de woorden van Kisehel
hadden een onvermoed groot licht bij hen allen ontstoken.
[29] Abedam gaf hen te verstaan, dat hier meer was dan tienduizend volop
brandende offeraltaren.
[30] In zijn hart zei Sethlahem tegen zichzelf: "O arme broeder! Ik alleen ben
schuldig aan jouw grote nood! Had ik dit toch maar vooruit geweten, dan had ik mij
door jou eerder in stukken willen laten scheuren dan je zoiets aan te doen!
[31] O Abedam, heerlijke, meest liefdevolle Vader! Heb toch erbarmen met hem!"
[32] Maar Abedam antwoordde hem: "Wees niet bezorgd over je broeder, maar
daarover, dat je net zo wordt als je broeder! Want waarlijk, Ik zeg je: als iemand niet
zo wordt als hij, dan zal die eens vergeleken met hem gering blijven in het rijk van
het eeuwige leven!
[33] Begrijp dat en heb geen zorgen meer om de levende! Amen."
Hoofdstuk 179: Het wezen van de zonde en hoe haar te overwinnen
De Huishouding van God deel 1
436
[1] Na deze korte vermaning aan de medeaanwezigen wachtte de hoge Abedam nog
een korte tijd; daarna ging Hij naar de nog op de grond liggende Kisehel, raakte hem
aan en zei het volgende tegen hem:
[2] "Kisehel, sta op tot het eeuwige leven; want dat heb je waarachtig gevonden!
[3] Ik, Abedam J ehova de Eeuwige, Ik, je goede heilige Vader, ben Zelf tot je
gekomen om je op te helpen! Sta daarom zonder vrees op; want zie, Ik heb voor
eeuwig jouw zonden uitgeroeid omdat je Mij zo met de liefde van je hart hebt
opgenomen als tot nu toe nog geen van al Mijn kinderen op deze aarde! Daarom sta
dus op, zoals nog niemand is opgestaan! Sta op, toegerust met grote wijsheid, die je
verkregen hebt vanuit je liefde en toegerust met een grote macht, die je verkregen
hebt door je liefde, waardoor zelfs alle levenloze en levende dingen je moeten
gehoorzamen, en tenslotte ook toegerust met het eeuwige leven; want waarlijk, jij
zult voortaan eeuwig de dood niet smaken omdat je door jouw liefde tot Mij je vlees
in alle opzichten waarachtig gedood hebt! [4] Wie zo sterft, zoals jij nu gestorven
bent in de liefde tot Mij en tot wie Ik dan zal komen en hem opwekken, waarlijk, die
is niet opgewekt voor deze tijd, maar om voor eeuwig te leven!
[5] Ik zeg je echter: degene die niet net zoals jij het eeuwige leven zal verwerven,
zal aan gene zijde wel heel lang moeten wachten tot de grote dag van de verlossing
over de doden zal komen! [6] En sta dus op en help ook je broeders en al je kinderen
overeind en volg Me dan. Amen."
[7] Toen Kisehel de stem en de woorden van de Heer had vernomen, zuchtte hij
diep, stond op en was dermate verdoofd door zo'n intens gevoel van dank en
vreugde, dat hij over zijn gehele lichaam beefde en niet bij machte was een woord
over zijn lippen te brengen. [8] Maar Abedam kwam dichtbij hem staan, raakte hem
nog eenmaal aan en zei tegen hem:
[9] "Ik zeg je: wees en blijf standvastig en laat alle vrees voor eeuwig uit je
verbannen zijn en met de vrees iedere zonde, ja zelfs de mogelijkheid om opnieuw
te vallen! Want wat je nu zult gaan doen, dat zul je doen in Mijn naam en in Mijn
liefde. Hoe zou het dan mogelijk zijn om aan een zonde te denken voor degene die
wat hij doet en wat hij zegt in Mijn naam en in Mijn liefde doet en zegt?!
[10] Ik zeg jullie nu wat de zonde is en hoe iemand zondigen kan en ook hoe hij niet
meer zondigen kan.
[11] Dat is zonde, als iemand in zichzelf een neiging ontwaart waarin hij voordeel
ziet en deze neiging dan najaagt en met zijn begeerte aangrijpt, haar dan maakt tot
iets van hemzelf en vervolgens handelt om haar ten eigen bate te benutten. Uit het
zich eigen maken van zo'n neiging, die schuilging in de eigenliefde, ontstaat een
boze geest, die de gehele mens dan doordringt en verduistert, zodat hij niet meer in
staat is het ware van het valse en het goede van het slechte te onderscheiden.
[12] Maar indien iemand een of andere neiging in zich bespeurt, maar dan meteen in
zichzelf denkt: 'O Heer, ik erken, dat U mij hebt aangeraakt! De aandrift is van U
afkomstig, o Vader! Uw oneindige goedheid heeft zich over mij ontfermd en wil
mij, onwaardige, standvastig maken in de ware deemoed en ook in de ware liefde tot
U. o Vader, ik ben het niet waard datgene te doen wat U mij door de aandrift, die
mij op de proef stelde, te kennen gaf! Aan U is alle macht, aan U alle kracht, U
De Huishouding van God deel 1
437
alleen bent de Heer van de hemel en de gehele aarde. Laat mij slechts datgene doen
wat mij voor U, o heilige Vader, betaamt, namelijk alleen U kinderlijk liefhebben!
Neem deze hogere aandrift tot handelen weer genadiglijk van mij weg, zoals U mij
haar gegeven hebt; want het is een goddelijke kracht! Zou ik, arm en nog zwak
schepsel en kind daarnaar handelen, dan zou ik toch immers een wezen zijn dat zich
op dit punt met U gelijk zou moeten voelen, omdat ik meteen zou willen werken
met alleen Uw kracht, en daarmee te werken komt alleen U toe. Neem daarom Uw
heiligdom weg van mij, onwaardige, en laat mij alleen in de kinderlijke liefde tot U
blijven, o heilige Vader!'
[13] Zie, wanneer ik een dergelijke deemoed bij een mens aan zal treffen, denk je
dat Ik dan deze aandrang van Mijn kracht van hem weg zal nemen?!
[14] O neen, zeg Ik jullie, maar Ik zal deze aandrang in hem zegenen en hem, die
mens namelijk, met diezelfde aandrift zelfs opwekken tot. het eeuwige leven! En zo
zal dan deze mens nu juist door hetzelfde middel, waardoor hij door eigenmachtig
optreden een grove zondaar had kunnen worden, voor eeuwig met Mij levend en
verenigd worden en zal dan duizendvoudig hetzelfde uit Mij kunnen doen, en hij zal
daardoor nooit kunnen zondigen; want wat hij nu doet, dat doet hij niet meer uit
zichzelf, maar uit Mij! [15] Menen jullie dat de zondaar iets anders doet dan
uitsluitend Mijn wil?! 0, Ik zeg je: volstrekt niet! Geen haar op zijn hoofd kan
iemand aanraken buiten Mijn wil!
[16] J e denkt nu bij jezelf: 'Hoe kan iemand dan zondigen als hij naar Uw wil
handelt?'
[17] Ik heb je de aard van de zonde al uitgelegd en voeg nu hier nog een voorbeeld
ter verdere verduidelijking aan toe:
[18] Stel dat iemand geweldig boos zou worden door een handeling van zijn
broeder, zelfs zodanig dat hij daarom zijn broeder, net als Kan dat deed, zou willen
doden; maar hij bedenkt zich snel en weet waar deze aanvechting vandaan gekomen
is. Maar, dat hij het herkent is nog niet voldoende, maar de deemoedige herkenning
van deze vreemde machtige neiging zal hem ook spoedig doen inzien dat alleen Ik
Heer ben over leven en dood. Met dit inzicht zal de aldus door Mijn kracht
aangeraakte voor Mijn, hem zo nabij gekomen heiligheid neerknielen en zal Mij met
een eerlijk en hoogst dankbaar hart het Mijne weer teruggeven.
[19] Maar Ik zal dan Mijn kracht die hem greep, niet meer terugnemen, maar hem
met deze kracht zegenen en hem opwekken tot het eeuwige leven.
[20] Dan zal hij zeker ook naar zijn broeder toegaan en hem bekeren, dat wil
zeggen, hij zal dan zijn broeder wat de wereld aangaat doden en met de overvloed
van Mijn kracht in hem, hem weer doen herleven tot het eeuwige leven.
[21] Wie zou dan nog kunnen beweren dat hij tegenover zijn broeder heeft
gezondigd?! [22] Wie echter onmiddellijk na het gewaarworden van de vreemde
aandrift in zichzelf eigenmachtig zou willen handelen, ofschoon hij zou handelen
vanuit Mijn kracht, zou die niet een even grote zondaar zijn als Kan, die Mijn
kracht in zich heeft omgezet, zodat hij boos werd en daardoor zijn broeder doodde?!
[23] Zo zal ook iedere zondaar, indien hij tijdig genoeg zijn dwaasheid heeft
ingezien en dan vervuld van berouw en liefde tot Mij terugkeert, zijn als iemand die
De Huishouding van God deel 1
438
vanaf zijn geboorte rechtvaardig was, omdat hij daardoor al het onrechtmatig
geroofde weer voor Mij neerlegt en zich dan weer deemoedig tot Mij keert.
Waarlijk, ik zeg je, alle zonden zullen hem worden kwijtgescholden, ook al zou hun
aantal gelijk zijn aan dat van het zand in de zee! Van hem zal niets worden genomen
en hij zal worden verhoogd naar de grootte van zijn berouw, deemoed en liefde.
[24] Maar daarom ook des te meer wee over de hardnekkigen! - En ook van jou,
Kisehel, zijn al je zonden ten iet gedaan en je bent nu alsof je nooit in de eeuwigheid
hebt gezondigd, omdat je het Mijne in jezelf herkend hebt! [25] Kom daarom nu ook
tot jezelf en volg Me samen met je broeders naar je kinderen! Amen."
Hoofdstuk 180: De vijf dochters van Zuril
[1] En meteen begaven zij zich naar de kinderen van Kisehel die, door bovenmatig
grote eerbied aangegrepen, eveneens nog voorover op de aarde lagen en oprecht in
hun harten baden en Mij keer op keer loofden. [2] Toen zij ook weldra daar
aankwamen, ging de hoge Abedam direct naar hen toe en sprak tot hen:
[3] "Sta allemaal op, kinderen van Kisehel en van Kisehels broeders tezamen met de
moeders! Want Ik, voor wie je terneerligt, ben Zelf naar jullie toegekomen, verhuld
als je gelijke en wil nu dat je op zult staan tot het leven der liefde uit Mij!
[4] Waarlijk, degenen die opstaan wanneer Ik hen roep, zullen opstaan tot het leven
en zullen de dood nooit, ja eeuwig nooit proeven!
[5] Maar wie Mijn roep niet zullen volgen, die zullen voorgoed blijven liggen! Sta
daarom nu verheugd en vrij op! Amen."
[6] En onmiddellijk stonden zij allemaal op en weenden overweldigd door vreugde;
want zij herkenden dadelijk Degene die hen op liet staan en loofden en prezen Hem
met hun van liefde vervulde harten.
[7] Daaronder bevonden zich ook vijf meisjes, die achterkleindochters van Kisehel
waren. Zij waren van een bijzondere schoonheid, en op een leeftijd van dertig tot
veertig jaar had nog geen van hen een man, ofschoon ze wel een groot aantal
aanbidders hadden. Want hun bescheiden, vrome vader leerde hen Mij te zoeken en
alleen Mij lief te hebben. Als zij dat zouden doen, zei hij dikwijls tegen hen, zou
J ehova hen wel op de juiste tijd voortreffelijke mannen geven, waaraan zij grote
vreugde beleven zouden, misschien zelfs zonen uit Adam's hoofdstam.
[8] (Want dat werd door hen die niet daartoe behoorden veel hoger aangeslagen dan
heden ten dage een keizerlijke kroonprins.)
[9] Door zo'n goede leer geleid, beminden deze vijf meisjes J ehova hoe langer hoe
meer, ondanks hun voor de oertijd nog zeer prille jeugd.
[10] Ik liet hen daarom van tijd tot tijd Mijn liefde zeer diep voelen en daardoor
waren zij dan ook op een onopvallende manier geheel op Mij, hun J ehova, verliefd
en wensten nooit hun harten van Mij af te wenden, maar hun grote verlangen naar
Mij groeide van dag tot dag, ja dikwijls van uur tot uur.
[11] Zij hielden ook van elkaar en waren bijna onafscheidelijk en wel zo, dat de ene
deed wat de anderen ook deden, en de anderen deden wat de ene deed.
De Huishouding van God deel 1
439
[12] Alles wat zij ook maar bekeken, bekoorde hen; want zij zagen in alles een
dierbaar aandenken aan hun enige Geliefde.
[13] In het bijzonder als zij een of andere nieuw, heel bijzonder bloemetje vonden,
moest dat al zeer beslist door Mij voor hen bestemd zijn geweest! Maar dan raakten
zij ook weer helemaal buiten zichzelf; onmiddellijk plukten zij dan met grote, van
liefde sidderende eerbied het bloempje en repten zich daarmee vol vreugde naar hun
vader en lieten hem zien wat voor een wonderschoon geschenk hun heilige Geliefde
hen alweer geschonken had. Daarover verheugde hun vader zich dan ook in hoge
mate en dankte Mij ook altijd diep in zijn hart, dat Ik zijn lieve kinderen voor menig
onkuise benadering door mannelijke wellust behoed had. En na de volbrachte dank
droeg hij hen wederom aan Mij op en bad Mij vurig om vol genade en erbarmen met
Mijn liefde de harten van zijn dochters nog meer tot Mij te trekken, welk verzoek Ik
onder deze omstandigheden zeker niet onvervuld voorbij heb laten gaan.
[14] En zo groeiden deze vijf meisjes zuiver in Mijn liefde op en werden daardoor
ook steeds mooier en verrukkelijker en lieflijker, zowel geestelijk als lichamelijk.
J a, hun schoonheid was zo groot, dat alle huidige aardse schonen ten opzichte van
hen niet eens een klein dauwdruppeltje uit zouden maken, ook al zouden zij tot n
geheel verenigd kunnen worden; want vanwege hun grote liefde tot Mij liet Ik hen
ook, voorzover dat lichamelijk maar mogelijk is, echt volslagen hemels mooi
worden, daarom werden zij ook door iedereen 'De mooie kinderen van de liefde'
(Allurahelli) genoemd. [15] Na deze voorafgaande mededeling kan een ieder zich
enigermate een idee vormen hoe het deze vijf meisjes te moede was, toen zij in
Abedam hun zo vurig beminde J ehova zagen.
[16] Indien hun vader hen niet tegen had gehouden, zouden zij zich in vuur en vlam
op Hem hebben gestort. [17] Omdat Abedam hun sinds lange tijd beproefde liefde
zeker zeer duidelijk zag, zei Hij tegen de vader van de meisjes:
[18] "Luister, Zuril, diegenen die bij Mij willen komen, behoor jij niet tegen te
houden! Of ben Ik niet Degene die jij je dochters als enige leerde liefhebben?! Laat
hen daarom bij Mij komen en houd hen niet tegen!"
[19] En de vrome Zuril leidde onmiddellijk, vervuld van de grootste eerbied, zijn
dochters naar Abedam, knielde voor Hem neer (want het was zijn eerbiedige
gewoonte te knielen als hij tot Mij bad) en hij zei:
[20] "O J ehova, Gij allerheiligste Vader van alle mensen en Schepper van alle
dingen, zie mij genadig aan en hoor het gestamel van mijn mond!
[21] Zie, degenen die ik U reeds vanaf hun kindsheid ieder uur heb opgedragen en
wier harten ik met Uw genade tot U heb geleid, O J ehova, deze geschenken aan mij
breng ik U, ik de meest onwaardige, nu weer terug als een naar mijn beste weten zo
rein mogelijk offer, gepaard met de innigste dank uit mijn hart, omdat U mij, de
meest onwaardige, waardig hebt bevonden mij een dergelijke heerlijke gave toe te
vertrouwen! [22] Ik hoop U een U welgevallig offer aangeboden te hebben!
[23] O J ehova, wees genadig en barmhartig voor mij arme zondaar! O J ehova, Uw
heilige wil geschiede voor eeuwig! Amen."
[24] En de hoge Abedam antwoordde Zuril: "Luister Zuril, blind en stom was de
gave toen zij door Mijn hand in de schoot van jouw vrouw werd gelegd en onrein en
De Huishouding van God deel 1
440
onzuiver aanschouwde zij het licht van de aarde! Volgens Mijn wil heb jij haar
gereinigd met alle vlijt van je hart en hebt voor Mij vijf sierlijke levensboompjes
gekweekt, die zeer spoedig in Mijn hof de heerlijkste vruchten zullen dragen, - wees
daarvan verzekerd! [25] De jongste zal Ik voor de gehele aarde zegenen en haar
nakomelingen zullen het grote einde van alle dingen zien. Door de anderen zal
evenwel het kunstzinnig werken van de geest gezegend zijn; want er zullen tijden
komen, waarin je de kunsten nodig zult hebben en zij zullen een zegen zijn voor
degenen die ze wijs zullen benutten, - maar zij zullen ook een gericht zijn voor hen
die ze ten eigen bate aan zullen wenden.
[26] J ij, Zuril zult de dood in eeuwigheid niet smaken! Zie, nu heb Ik je geest vrij
gemaakt van het vlees, opdat hij heer zal zijn in zijn vleselijke huis en daar naar
believen kan uit- en ingaan; maar je zult je huis niet eerder geheel verlaten dan
totdat Ik je zal laten roepen.
[27] Ik zeg je: in het rijk van het licht der liefde zul jij eens met al de jouwen de
mooiste woning hebben, waarlijk, nog mooier dan alle zichtbare hemelen en groter
dan deze; maar blijf met de jouwen nu bij Mij! Amen." [28] En Abedam sprak
verder tot de vijf die Hem liefhadden, hen als het ware vragend: "Allurahelli! Hoe
beval Ik jullie? Ben je tevreden met Mij? Hebben jullie je Mij wel zo voorgesteld,
als je in je liefde tot Mij Mijn tekenen op de velden zocht?"
[29] En de vijf, die nauwelijks durfden opkijken, antwoordden met van liefde
bevende stemmen: "O Gij eeuwig enige voorwerp van onze liefde, U doorziet
immers onze harten; voor zo' n genade van U zijn wij toch veel te onwaardig!
[30] O J ehova, U alleen, U geheel alleen bent immers onze hoop, U alleen de
geliefde van onze harten! [31] Waar hebben wij het dan aan verdiend dat U Zich
door ons zo allergenadigst liet beminnen? Alleen dat al erkennen wij immers in alle
deemoed reeds als de grootste zegen!
[32] O J ehova, als wij U slechts mochten aanraken en op zijn minst alleen maar Uw
hand aan ons hart mochten drukken!" [33] En Abedam stond hen toe bij Hem te
komen en liet Zich door hen omarmen en zei tegen hen:
[34] "Na Eva zijn jullie de eersten die Mij mogen aanraken! Daar je Mij echter reeds
hebt omhelsd, wil Ik ook jullie omsluiten met de hand die eens hemel en aarde
vormde en je tot het eeuwige leven kussen met de mond, die eens, evenals nu, alle
dingen liet ontstaan! [35] Blijf daarom ook bij Mij en volg Mij nu naar Adam op de
morgenhoogte! Amen."
Hoofdstuk 181: De bezorgdheid van de deemoedige Zuril
[1] En de vijf meisjes vlijden en drukten zich zo hevig tegen hun Geliefde aan, dat
Hij op een natuurlijke wijze niet in staat was verder te gaan, tenzij Hij met kracht
enigszins ruimte zou maken of hen met Zich mee zou hebben gesleept.
[2] Maar Zuril meende dat een dergelijk gedrag van zijn dochters mogelijk voor
Abedam J ehova toch een beetje onaangenaam zou zijn en vroeg daarom
allereerbiedigst geknield nog aan Abedam:
De Huishouding van God deel 1
441
[3] "Mijn dochters worden U misschien al tot een last; zal ik hen met Uw
welgevallen wellicht niet terugroepen?! Want U wilde immers naar Adam's
morgenhoogte gaan en zij hinderen Uw heilige voeten!"
[4] Maar Abedam antwoordde hem: "Luister, Zuril, jij denkt op wereldse wijze
over Mij! Wie kan een belemmering voor Mijn voeten vormen?! Welke aarde zou
Mijn schreden tegen kunnen houden?!
[5] Denk je dan, dat als het gedrag van jouw dochters Mij tegen zou staan, Ik Mij
niet van hen los zou kunnen maken?! J ij bent nog erg blind aan je werkelijke oog!
[6] Denk je eens in, ieder zandkorreltje dat aan jouw voeten kleeft, moet Ik met de
kracht van Mijn liefde zodanig omklemmen, ja veel intenser nog dan de meisjes nu
Mijn voeten omvatten, opdat het als zodanig bestaat, - en niettemin kun jij het vrij
met je meedragen, terwijl je toch slechts een schepsel bent uit Mij en daartoe moet
Ik je zelfs oneindig maal inniger omklemd houden, opdat je bestaat en leeft, denkt,
voelt en helder bewust bent van jezelf en je dus door Mij ook niet tegengehouden
wordt, jezelf vrij te bewegen!
[7] Zie, de aarde is vrij in zijn bewegingen, evenals de maan, de zon en ook de
talloze sterren, die allen niets dan louter voor jou niet te begrijpen verschillend
gevormde werelden zoals deze aarde zijn, en zonnen zoals deze zon zijn, - vele nog
onvergelijkbaar groter en hier en daar ook vele kleiner en verschillend van licht!
[8] Ik moet ze eindeloos allemaal voortdurend in al hun oneindig uiteenlopende
delen vast omklemd houden, vanaf het atoom tot aan de grootste middenzon, wier
omvang begrijp dat goed! - zich tot deze aarde met de zon, die toch zelf vele
duizenden malen groter is dan de aarde, amper verhoudt als een atoom tot de aarde,
- anders zouden zij zeker op stel en sprong ophouden te bestaan; en zie, toch kan
alles zich vrij bewegen! [9] Kun je nu je blindheid begrijpen?! Hoe kon het bij je
opkomen dat je dochtertjes hinderlijk zouden kunnen zijn voor Mijn voeten?!
[10] O zie, er heersen bij jullie nog zeer veel van dergelijke dwaze meningen!
[11] Omdat Ik echter aan hetgeen de meisjes met Mij doen geen misnoegen, maar
alleen maar een groot welbehagen heb, kun je daar dus toch immers uit opmaken dat
Ik hen graag mag. Of moet ik liefhebbenden niet om Mij heen dulden?! Wie zou Mij
dan mogen benaderen? [12] Maar Ik zeg tegen jullie allemaal: indien een vrouw Mij
niet zodanig zal omvatten en stevig omhelzen als hier Mijn lieve dochters, zal zij
eeuwig nooit Mijn aangezicht zien!
[13] Begrijp jij, Zuril, de zin van deze woorden?"
[14] En Zuril antwoordde: "O J ehova! Vergeef mij arme, blinde dwaas - dat is alles
wat ik U hier vermag te zeggen -, en heb geduld en consideratie met mij! O, mocht
ik nu maar voor Uw ogen vergaan; neen, dit kan ik mijzelf nooit vergeven!
[15] Hoe meer ik nu nadenk, des te duidelijker springt de onuitsprekelijke
dwaasheid van mijn vraag mij in het oog! O J ehova, red mij, anders verteert de grote
schande van mijn dwaasheid mij voor Uw ogen! Uw heilige wil geschiede! Amen."
[16] Maar Abedam strekte Zijn hand naar Zuril uit en zei tegen hem: "Zuril, Ik
zeg je: wees rustig in je hart; want jouw misslag kwam voort uit je blinde liefde tot
Mij! Daarom gaf Ik je nu een licht waardoor je voortaan niet meer zo blind zult zijn
als tot nu toe, maar met beide ogen ziende zult liefhebben. Maar Ik zeg je ook: wie
De Huishouding van God deel 1
442
Mij niet in zijn blindheid zal beginnen lief te hebben en niet zoals jij bezorgd zal
zijn om alles wat Mij betreft, die zal moeilijk ooit een hoger licht vanuit Mijn liefde
krijgen! [17] Omdat je nu volledig ziende bent geworden, zul je nu ook zonder dat
het je schade toebrengt, zien, hoe weinig of in het geheel niet deze Mijn voeten
omklemmende meisjes in staat zijn Mijn voortgang te belemmeren.
[18] Kijk maar eens een beetje om je heen, waar wij ons thans bevinden, en je zult je
eerdere loze bezorgdheid nog beter inzien!
[19] Hoe komt het je hier voor? Of bevinden wij ons nog op de plaats waar Ik naar
jullie toe kwam? Of mis je ook maar een van jullie?"
[20] Hier verstomde Zuril van verbazing; want hij kwam nu pas tot de ontdekking
dat zij zich allemaal reeds op de morgenhoogte van Adam en dus ook bij Adam zelf
bevonden en dat ze van hun vroegere standplaats een klein halfuurtje gaans
verwijderd waren. [21] En Abedam vroeg meteen aan Zuril: "Luister Zuril,
waarom zeg je niets? Is het niet goed dat wij ons nu al op de plaats bevinden waar
wij anders nog lang en moeizaam naartoe hadden moeten lopen?"
[22] En Zuril, zichzelf nauwelijks meester zijnde, antwoordde: "0 J ehova, of het zo
goed is?! - Wat U doet is immers altijd en eeuwig welgedaan; maar alleen - neen - ik
weet het niet - het zal toch geen droom zijn zijn wij dan werkelijk hier?
[23] J a - maar alleen - hoe is dat dan toch gebeurd? Met zo'n onbegrijpelijke
snelheid, - ik heb toch geen beweging opgemerkt; - ik knielde en kniel nog steeds!
[24] O J ehova, hoe wonderbaarlijk is toch Uw macht en hoe heilig Uw oneindige
gezag! J a, wie moet U niet boven alles liefhebben als hij U stilzwijgend heeft
herkend, want U bent immers toch Zelf de allerhoogste liefde! [25] Het zou zeker
weer al te dwaas zijn als ik U, o J ehova opnieuw zou vragen, hoe zoiets mogelijk is!
Neen, neen, - ik vraag het niet! - Wat zou dan voor U onmogelijk zijn?!
[26] O J ehova, zie, het is de reinste schande, ik spreek alles door elkaar als een
dromende oude vrouw! [27] Heb geduld met mij en laat me eerst bedaren en tot
mezelf komen; want het is te veel opeens voor mij onreine, ten overstaan van U!
[28] Ik dank U, Gij heilige, ja Gij meer dan heilige Vader voor zo oneindig veel
genade en erbarmen; ik ben immers het allergeringste deel daarvan niet waard!
[29] Alleen U, heilige Vader, hebt ons alle waardigheid verleend; daarom zijn we in
onze harten eeuwig ten diepste geroerd. Amen."
[30] En Abedam antwoordde hem: "Zuril, je verbaast je erover dat je je nu
plotseling met alle anderen hier bevindt, - maar toch zeg Ik je, dat iedere ademtocht,
iedere hartslag in je, ja alles aan jou een groter wonder is dan hetgeen gebeurde en
wat Ik alleen daarom bewerkstelligde, opdat je des te duidelijker in zou zien, hoe
volslagen onnodig jouw bezorgdheid over de vrijheid van Mijn voeten was!
[31] J ij bent rechtvaardig en levend omdat je een buitengewoon oprecht hart hebt;
blijf daarom dan ook een vrije bewoner van je huis! Amen."
[32] Nu kwam ook Adam erbij en prees Abedam omdat Hij Zich zelfs tegenover het
vrouwelijke geslacht zo minzaam, genadig en barmhartig toonde.
[33] En Abedam antwoordde hem: "Adam, is Eva dan niet uit Mijn hand
voortgekomen?! Waarom zou dan de vrouw in Mijn liefde achtergesteld worden?!
De Huishouding van God deel 1
443
[34] Maar Ik zeg je, dat als Ik eens een nieuwe hemel zal bouwen, Ik die in een
vrouw zal beginnen te bouwen en nooit in een man! [35] Maar daarover moet
niemand Mij verder vragen; er zullen vooraf nog grote dingen gebeuren! Amen."
Hoofdstuk 182: De Heer en Ghemela
[1] De vijf meisjes, die de hoge Abedam nog vast omklemd hielden, waren zozeer in
de liefde van hun harten verzonken dat zij niets merkten van hetgeen zich afspeelde.
[2] Omdat Abedam een welbehagen had in zo'n volledige overgave van hun geheel
zuivere harten, raakte Hij hen nu nogmaals aan en riep hen met zachte stem, waarbij
Hij de volgende woorden tot hen richtte:
[3] "Allurahelli, Mijn geliefde dochters en bruiden van Mijn liefde tot jullie,
ontwaak nu ook uit je zuivere liefde voor het net zo zuivere genadelicht uit Mij en
schenk eens wat aandacht aan waar je je bevindt en zeg Me daarop hoe die
omgeving je voorkomt en wat je ervan denkt!" [4] En meteen stonden de meisjes op
en begonnen bedeesd om zich heen te kijken. Na tamelijk lang rondgekeken te
hebben ontdekten zij pas dat zij zich op Adam's morgenhoogte bevonden.
[5] Maar nu waren ze dan ook helemaal sprakeloos. Ieder van hen was graag
begonnen te spreken om van alles aan de hoge Abedam te vragen; maar geen van
hen kon een gepast begin vinden. Maar omdat Abedam hun natuurlijke verlegenheid
zag, kwam Hij hen meteen te hulp en zei tegen de jongste:
[6] "J e verbaast je erover, evenals je vier zusters, dat je zonder het te weten
hiernaartoe kwam, nietwaar?! [7] Maar denk eens aan de storm van afgelopen nacht,
die zo plotseling verstomde, waarna alles weer terugtrad in zijn voorafgaande
ordening, behalve de zee, die terug moest wijken om voor jullie een vruchtbaar land
achter te laten, dat jullie heel spoedig nodig zullen hebben, wanneer jullie aantal
verveelvoudigd zal worden, en op de nog rondom in gindse verre verten brandende
bergen na, opdat het binnenste van de aarde meer verwijd en hol gemaakt zal
worden ter opname van de teruggetrokken zee en ter opname van die wezens die
Mij haten en ontvluchten, opdat zij daar met de verzonken zee kunnen huilen en
samen met het grootste zeemonster dat mee verzonken is in de diepte van de toorn
van de aarde en dat 'leviathan' heet, kunnen tandenknarsen!
[8] Zie, verder is alles immers weer net zo onbeschadigd als het door alle tijden
heen was!
[9] Maar omdat zo'n storm, door Mijn wil versterkt, zelfs door Seth tot bedaren
gebracht kon worden, hoeveel te meer moet Mijzelf nog alles mogelijk zijn!
[10] Maar niet ter wille van jullie liet Ik dat hier gebeuren, maar alleen ter wille van
je vrome, Mij toegedane vader, omdat hij in de ijdele vrees verkeerde dat jullie door
je liefde tot Mij het verder gaan van Mijn voeten zouden belemmeren.
[11] Maar Ik strekte Mijn hand uit en verplaatste jullie allemaal hierheen. Toen je
vader zag dat wij ons reeds ter plekke bevonden, begreep hij pas volkomen dat niets
Mij kan hinderen op Mijn wegen.
[12] J ullie, Mijn geliefde bruiden en dochters, vertel Ik daarom de reden van dit
voorval, opdat je in staat zult zijn uit deze betrouwbare en noodzakelijke
De Huishouding van God deel 1
444
mededeling licht te scheppen en, als jullie geheel uit je slaap zijn ontwaakt, in staat
zijn om in te zien dat ook de vrouw voor liefde en licht, maar niet alleen maar voor
stille liefde en daarnaast voor de duisternis door Mij werd geschapen! - Begrijp je
Mijn woorden?"
[13] En de jongste van hen aan wie dat werd gevraagd, antwoordde: "O J ehova, hoe
moet ik U danken?! Zie, nu is alles licht in mij geworden! Ik begrijp Uw heilige
woord; ja, ik zie mijzelf als het ware geheel en al en ik voel mij nu ook zo licht!
[14] Ach, wat voel ik mij nu oneindig behaaglijk! Wat bent U toch buitengewoon
goed, 0 J ehova!
[15] Maar Gij mijn geheel en al enig geliefde J ehova, zeg me toch: voelen mijn
zusters zich ook zo behaaglijk en goed als ik mij voel? En zien zij zichzelf ook zo
door en door helder verlicht als ik mijzelf met en door Uw genade zie?"
[16] En Abedam antwoordde haar: "O, kijk hen maar aan en je zult weldra zien, dat
zij bij Mij niets tekort komen!
[17] Wie bij Mij is zoals jullie nu, die is reeds van alles voorzien!
[18] Zie, Mijn geliefde Ghemela, Ik houd zoveel van je, alsof Ik buiten jou in de
wijde oneindigheid niemand meer zou hebben die Ik zou kunnen liefhebben! Maar
zie, zo is het niet; want de oneindigheid bevat talloze wezens die Mij net zo
liefhebben als jij en dus bijgevolg ook door Mij weer zo worden bemind als Ik jou
bemin, en iedereen die van Mij ontvangt, heeft aan datgene wat hij van Mij
ontvangen heeft, voor alle eeuwigheden der eeuwigheden meer dan genoeg!
[19] Zoals jij nu tevreden en gelukkig bent in jouw zuivere liefde tot Mij, zullen
allen die Mij alleen liefhebben het zijn, op hun manier volkomen, en dan door Mij
ook al hun broeders en zusters net als Mij volkomen beminnen!
[20] Lieve Ghemela, opdat je een zeer klein deel mag zien van wat zich allemaal
over Mijn liefde verheugt, pluk daartoe een bloemetje dat juist voor je voeten op je
wacht!" [21] En zij brak meteen het bloemetje bij de stengel af en toonde het
Abedam. Hij raakte het aan en beademde Ghemela's ogen en zei daarna tot haar:
[22] "Vertel met eenvoudige woorden aan allen die ons omringen wat je nu ziet.
[23] Nu, wat zie je allemaal op je bloemetje? - Wees maar niet bang het te vertellen;
want je behoort immers voor eeuwig Mij toe en zult nooit Mijn grote liefde voor jou
verliezen! Dus, wat zie je allemaal?"
[24] En Ghemela begon, verlegen van liefde, als volgt te spreken: "O Gij grote,
meer dan heilige, meer dan heerlijke J ehova! Wat is dat? - O wonder, wonder boven
wonder! - Dat is toch geen bloem! Werelden, - onoverzienbaar grote werelden zijn
het! [25] Wie kan hun oneindige veelheid tellen?! De ene overtreft de andere in
nooit vermoede heerlijkheid! Welk een onbeschrijfelijke luister omringt hen!
[26] En - O J ehova, Gij onuitsprekelijk heerlijke Vader! - ik zie ook nog allerlei
soorten levende wezens! Hun aantal is oneindig! Ik zie grote wateren in en op de
oppervlakten van deze talloze wonderlijke werelden; ook zij zijn vervuld van talloos
veel leven! En zie, tallozen stijgen voortdurend op uit deze werelden en tallozen
keren weer vol luister terug naar deze werelden!
[27] O J ehova, J ehova! Ik kan niet meer spreken; de wonderen worden steeds meer,
groter en verrassender! O J ehova, hoe heilig en goed moet U zijn! O mijn - J ehova!"
De Huishouding van God deel 1
445
[28] Hier was zij niet meer in staat verder te spreken; want de te groot wordende
wonderen verstikten haar stem en zij viel in onmacht tegen Abedams borst.
[29] Maar Hij ving haar op in Zijn armen, wekte haar meteen weer op en vroeg haar
vervolgens: "Ghemela, dat had je zeker niet achter dit bloemetje gezocht!?
[30] En zie, toch is het zo en vanuit Mij nog eindeloos veel anders! Eenmaal bij Mij
in Mijn rijk zul je het nog veel beter kunnen zien en er van genieten!
[31] Zie voor hoeveel Ik bij zo' n bloemetje al heb te zorgen; denk je nu eens de
oneindige wereld van hemellichamen en geesten in!
[32] En toch heb Ik jou lief als had Ik niets anders dan jou alleen!
[33] Begrijp je Mij nu al wat beter?! O, Ik zeg je, je zult je Geliefde in de
eeuwigheid hoe langer hoe beter leren begrijpen en kennen! Amen."
Hoofdstuk 183: Een blik in de diepten van de schepping
[1] Omdat de vijf meisjes nu inzagen en in zichzelf door en door gewaarwerden hoe
bovenmatig goed en liefdevol J ehova is en hoe volledig Hij te vertrouwen is,
werden zij ook steeds moediger, en Ghemela wel heel in het bijzonder.
[2] Dientengevolge begon deze Hem dan ook allerlei heel lieve en zeldzame dingen
te vragen. Enige van de meest bijzondere vragen, die uit de mond en het hart van
Ghemela kwamen, waren de volgende: [3] "Mijn enige boven alles geliefde J ehova,
Uw onuitsprekelijke genade en Uw onuitsprekelijke liefde heeft mij het oneindige
wonder laten zien van een bloemetje - ja van dit bloemetje van mij, dat voor mij
voor eeuwig een van de dierbaarste gedenktekens aan deze tijd zal blijven! -, zie, ik
heb al dikwijls in de nacht ook de lieve, mooie sterretjes aan de hemel met grote
vreugde in mijn hart verlangend bekeken en ik bedacht daarbij van alles wat zij dan
wel zouden zijn of konden zijn! Het bleef echter steeds alleen maar bij gedachten,
maar ik kon mij geen zekerheid verschaffen.
[4] Ik dacht vaak bij mijzelf dat zij van dichtbij wel wonderlijk mooi moesten zijn,
veel mooier dan de bloemetjes, omdat ze vanuit de verte er al zo wonderlijk heerlijk
uitzien. [5] Eens gingen wij met onze vader heel ver weg, daarheen waar wij de
sterretjes altijd op zagen gaan, in de goede hoop, ze daar van zeer nabij te kunnen
bekijken; maar zie, Gij mijn enig geliefde, allerbeste, heilige J ehova, de lieve
sterretjes zijn voor ons ver, ver teruggeweken en zijn op een geheel vreemde plaats
opgegaan, die echter zodanig ver van ons verwijderd scheen te zijn, dan dat wij 's
nachts, terwijl wij toch al zeer vermoeid waren, het hadden aangedurfd om
nogmaals een nog verdere reis te maken!
[6] En bovendien heeft vader ons ook gerustgesteld doordat hij ons gezegd heeft dat
wij het ons maar niet aan moesten trekken. Deze sterren zouden zeker Uwentwege
te heilig zijn; daarom vermochten zij dan ook steeds terug te wijken voor de
onheilige ogen van de mens en men moest U daarom reeds hoogst dankbaar zijn als
men ongestraft een dergelijk heiligdom ook vanuit de verre verte mocht bekijken.
[7] En zie, wij allen waren daardoor ook volkomen gerustgesteld en konden niets
anders doen dan U voor zo'n grote genade alleen uit de liefde van ons hart te loven
en te prijzen! [8] Maar - nu - Gij mijn boven alles geliefde J ehova -, nadat ik dat
De Huishouding van God deel 1
446
bloemetje heb gezien, - nu - ik durf het toch niet zo goed! - O goede, liefdevolle
J ehova! U zult toch niet boos op mij worden?!"
[9] Maar Abedam moedigde haar aan door tegen haar te zeggen: "O Mijn Ghemela!
Vraag er maar lustig op los en wees in jouwen Mijn liefde verzekerd dat Ik ten
eerste helemaal nooit boos of kwaad word, - en ten tweede dat Ik jou geen antwoord
schuldig zal blijven en je alles zal inwilligen wat jouw zuivere liefde van Mij
vraagt! [10] Maar Ik zie al dat Ik je weer uit de verlegenheid moet helpen! Niet
waar, je zou de sterren, die jou als schitterende hemelse bloemetjes voorkomen, op
een voor jou begrijpelijke afstand willen zien?!"
[11] En Ghemela bevestigde glimlachend van verrukking Abedams vraag met een
opgewekte hoofdknik.
[12] En Abedam zei daarop tegen haar: "Nu dan, reik Mij je rechterhand; geef je
linkerhand aan je vader en je zusters, opdat zij ook kunnen zien wat jij nu zult zien!"
[13] Na deze woorden beademde Hij hen allen en zij keken in de diepten van de
schepping. [14] Maar al spoedig gilde Ghemela luid en smeekte om hulp - met haar
ook de overige kijkers - met de volgende woorden:
[15] "O J ehova, J ehova, J ehova! Red ons armen, wij die niets zijn ten aanzien van
U; want de eindeloze grootte van Uw schepping verslindt ons, - ja, wij zijn al
vernietigd! Zoiets kan toch niemand aanschouwen en tegelijkertijd in leven blijven;
daarom, O J ehova, Gij heilige, grote God en Vader, red ons!"
[16] En Abedam riep hen weer terug en hun visioen verdween. Toen zij weer
wakker werden, vielen zij voor Hem neer en begonnen Hem te aanbidden; want een
grote vrees had hen aangegrepen, zodat zij daardoor over hun hele lichaam beefden.
[17] Maar Abedam raakte hen aan en gebood hen teder, getroost weer op te staan en
vroeg tenslotte met zeer zachte stem aan Ghemela: [18] "Ghemela, het komt Mij
voor, dat de sterren je niet zo goed zijn bevallen als voorheen het bloemetje?!
[19] Wat was er dan, dat je nu nog zo siddert? Vat maar weer moed en vertel ons
allen iets daarover! Zie, je bent nu toch weer bij Mij, waar je niets te duchten hebt;
spreek er daarom maar flink op los en vertel alles wat je in deze drie ogenblikken
overkomen is! [20] Kom hier en leun een beetje tegen Mijn borst, dan zal je moed
ook weer terugkomen!"
[21] En zij drukte zich innig en snel tegen Abedam aan en pas nadat zij een tijd lang
tegen deze zeer heilige borst had gerust, kwam zij weer tot zichzelf, richtte zich op
en begon met een nog steeds enigszins zachte, beschroomde stem te spreken:
[22] "O J ehova, Gij almachtige, Gij meest heilige, Gij oneindige J ehova! Wiens
mond zou zich waardig kunnen openen en iets vertellen over Uw oneindige grootte,
hoogheid, diepte en macht?!
[23] Ik zag niets dan ontelbare, oneindig grote, onbeschrijfelijk fel vlammende
werelden zich als bliksemstralen in de oneindigheid bewegen; de ene overtrof de
andere tot in het oneindige in grootte, licht en heerlijkheid!
[24] J a, toen ik mijn verschrikte oog nog verder liet gaan, zag ik alleen nog maar
een oneindige vlammenwereld; en te midden van de eindeloos uitgestrekte
vlammen, die overweldigend schitterden als het meest onverdraaglijke zonlicht, zag
De Huishouding van God deel 1
447
ik nog tot mijn grote schrik bijna onoverzienbaar grote, angstaanjagend uitziende
mensengestalten zich met grote snelheid voortbewegen!
[25] Ik stelde mij hun pijn voor en het leek mij als had zich een oneindige diepte
geopend, die deze vlammenwereld verslond en met haar de waarschijnlijk
ontzettend lijdende mensengestalten! [26] En deze verschrikkelijke diepte scheen
ook mij te willen verslinden, vandaar dat ik U toen hardop te hulp riep en U mij,
arme, ook terstond hielp, waarvoor ik U voor eeuwig wil danken en prijzen!
[27] Zie, ik kan er niet meer over vertellen; o heb geduld met mij, die alleen U
boven alles liefheeft! - O J ehova, dat zijn dus de sterren, die mij zo dikwijls in
verrukking hebben gebracht?!
[28] U moet niet boos op mij worden als ik U eerlijk beken dat de bloemetjes mij
liever zijn dan de sterren; want die zien er toch heel ontzettend vreesaanjagend uit!
[29] Als U het mij toestaat, dan zou ik U alweer wat anders willen vragen."
[30] En Abedam antwoordde haar: "Ghemela, - je hebt toch mijn verzekering reeds
gekregen! Vraag maar wat je wilt, - Ik zal je geen antwoord schuldig blijven; maar
alleen over de sterren moet je niets meer vragen want deze zijn te groot voor jou -,
maar verder over alles!"
Hoofdstuk 184: Over het wezen van de tijd en de eeuwigheid
[1] Na deze eindeloos liefderijke verzekering van de kant van Abedam aan
Ghemela, waardoor ook een grote moed in haar terugkeerde, kwam haar hart
volledig tot rust. Haar borst ademde weer geheel vrij en ze maakte nu meteen van de
gelegenheid gebruik en stelde vanuit haar hart de volgende vraag, die ook in de rij
van haar bijzondere, tamelijk vreemde vragen thuis hoort. Deze tweede zeldzame
vraag luidde als volgt:
[2] "Meest liefdevolle, enig beminde, boven alles heilige, almachtige J ehova!
Omdat U reeds vol genade zo onuitsprekelijk diep tot ons arme zondaars en
zondaressen neergedaald bent en mij toegestaan hebt te vragen, wilt U dan zo
bereidwillig zijn mijn onverstand over het volgende te hulp te komen?
[3] Zie, honderd en duizend maal heb ik het woord 'eeuwig' en 'eeuwigheid' gehoord
en het zelf niet minder vaak uitgesproken; maar echt waar, ik heb het nog nooit
begrepen!
[4] O J ehova, als het Uw heilige wil is, - ik zou het wel heel graag willen weten!"
[5] En Abedams onmiddellijke antwoord was voor haar en alle anderen toereikend
en begrijpelijk, toen Hij zei: [6] "Luister, Mijn geliefde Ghemela, wat eigenlijk
vanuit Mijn positie de eeuwigheid is, dat kun jij nooit begrijpen en daarbij in leven
blijven, daarom zal het onmogelijk zijn om jou de eeuwigheid vanuit Mijn
gezichtspunt volledig aanschouwelijk te maken; maar wat jij en alle anderen in staat
zijn te bevatten is dit: de eeuwigheid is voor de geest wat de tijd is voor het lichaam,
slechts met dit verschil, dat de tijd alles om zich heen verteert en laat vergaan,
terwijl de eeuwigheid ook niet n atoom laat vergaan.
[7] Deze tijd bestaat en ontstaat uit de voortdurende beweging van alle fysiek
geschapen dingen; want zouden deze niet bewegen, dan zouden zij mettertijd
De Huishouding van God deel 1
448
allemaal, zonnen en planeten en manen en alle levende wezens, over elkaar en door
elkaar vallen tot een eindeloos chaotische massa, die tenslotte door het eindeloos
sterke op elkaar drukken zeer spoedig geheel en al zou ontbranden en dan zichzelf
ook zou verteren en tenslotte geheel vernietigen.
[8] Maar omdat ter wille van de instandhouding alles van het grootste tot het
kleinste zich op precies afgemeten, juiste afstanden moet bewegen en zelfs de delen
van een samenhangend lichaam op zijn minst een voortdurende drang tot bewegen
in zich moeten hebben, waardoor zij bij een eventuele hindernis meteen kunnen
beginnen zich te bewegen, daarom bewerken de onophoudelijke, volgens dezelfde
wetten steeds terugkerende bewegingen en de overeenkomstig de ordening
wederzijdse ontmoetingen de tijdsverlopen, die te tellen zijn. En wat deze
bestendigheid in de beweging bewerkstelligt, namelijk de slijtage van de zich door
de beweging elkaar aanrakende delen en daardoor het langzame of snellere vergaan
van de dingen, is de alles verterende tijd. Daarom is dan al het tijdelijke ook
vergankelijk, omdat de dingen vergaan en weer andere in hun plaats komen en zo
wordt dan de maat der tijd bepaald overeenkomstig het verdwijnen en wederkeren
van de dingen. [9] Maar bij de eeuwigheid is precies het tegendeel het geval! Daar is
iedere beweging maar schijnbaar; in wezen verkeren alle dingen in de meest
volkomen rust.
[10] In de tijd schijnen de dingen in rust te zijn, en toch beweegt zelfs de hardste
steen zich in al zijn talloze delen en er is niets dat ook maar ergens rust zou hebben.
[11] In de eeuwigheid is weer precies het omgekeerde het geval! Daar schijnt alles
zich voortdurend te bewegen; maar desondanks is toch alles in de meest
ongestoorde van Mij uitgaande rust. [12] Maar opdat je dat aanschouwelijk goed
begrijpt, wil Ik je een overtuigend en getrouw voorbeeld geven:
[13] Zie, stel dat je van hieruit naar gindse verre vuurspuwende berg zou willen
lopen, dan moet je onmiddellijk op weg gaan en moeizaam stap voor stap verder
gaan om misschien in twee tot drie dagen daar aan te komen.
[14] Maar in de eeuwigheid kan iedereen zich die weg besparen, men kan steeds op
een en hetzelfde punt blijven en kan met alleen maar zijn door gedachten opgewekte
gevoelens de meest ongelofelijk verre reizen maken en bij het volste bewustzijn
alles precies bekijken, terwijl de persoon zelf zich geen haarbreed van zijn bepaalde
plaats beweegt en zich dus in de voortdurende allerzoetste rust bevindt, - dat wil
zeggen van Mij uit beschouwd. [15] Zie, stel je nu eens voor dat je op een zacht,
donzig bed sliep en je in je zoete slaap de mooiste dromen zou hebben, waarin je
heen en weer liep en wel zou willen springen en dansen van vreugde en dat je
bovendien ook nog een verre snelle plezierreis zou willen maken.
[16] Zie en begrijp dat bij al deze bewegingen in je droom aan jouw persoon niet de
allergeringste beweging of verandering van plaats zou kunnen worden bespeurd!
[17] Zo is het nu, in een voor jou alsnog niet te begrijpen meer volkomen toestand,
ook met de geaardheid van de eeuwigheid gesteld. Want zie: zoals in en door de
beweging de tijd, de vernietiging, de vergankelijkheid en de uiteindelijke dood van
alle dingen wordt veroorzaakt, zo veroorzaakt de rust de eeuwige instandhouding,
de onvergankelijkheid en het steeds aanhoudende, eeuwige, meest volkomen,
De Huishouding van God deel 1
449
volledig op het Mijne gelijkende leven van alle in de liefde en hun levende geest
geheel op Mij gelijkende wezens! [18] Maar zoals Ik ook niet hoef te reizen om van
de ene oneindigheid naar de andere te gaan, zo zullen ook Mijn geliefden het
evenmin als Ik nodig hebben om zich persoonlijk overal naartoe te begeven,
teneinde alle eindeloze wonderen te kunnen aanschouwen; maar zij zullen allemaal
net zoals Ik in alle eeuwige rust het ware, eeuwige leven genieten, ofschoon zij zich
deze rust nooit bewust worden, maar wel een eeuwige, allerzaligste levendigheid,
die echter juist door deze in wezen geestelijk persoonlijke rust onverwoestbaar is en
dus eeuwigdurend onderhouden wordt.
[19] Zie dus, Mijn geliefde Ghemela, dat is de eeuwigheid en zo is het onderscheid
tussen haar en de tijd die doodt! [20] Wat de duur betreft, deze loopt gelijk met de
duur van de tijd. Daardoor kunnen er evengoed eeuwigheden als tijden zijn; alleen
wordt de duur van de eeuwigheid niet zo ondergaan als die van de tijd, omdat de tijd
het verleden nooit terugbrengt, de eeuwigheid echter zelfs het voor jou meest
ondenkbare verleden als een meest helder heden altijddurend bewaart, en ook niet
minder de toekomst als zijnde reeds aanwezig voor zich heeft. - Begrijp je dat?"
[21] En vriendelijk glimlachend antwoordde Ghemela: "O J ehova, als U het wilt en
in hoeverre U het wilt, begrijp ik het immers door Uw genade; maar het is mij nog
niet geheel en al duidelijk hoe men zich in de voortdurende rust toch kan bewegen.
Zie, dat zou ik nog wel heel graag geheel willen begrijpen, - als het Uw heilige wil
zou zijn!" [22] En Abedam zei tegen haar: "Dat, lieve Ghemela, zul je hier nooit
helemaal volkomen kunnen bevatten, zolang je nog een lichaam draagt, maar eens
zul je het volkomen kunnen begrijpen!
[23] Vraag daarom liever naar iets anders en Ik zal je op alles een antwoord geven
vanuit Mijn liefde tot jou! Amen."
Hoofdstuk 185: Het wezen van het leven. De beloften van de Heer aan Ghemela
[1] En Ghemela was met Abedams antwoord op haar laatste, korte vraag geheel
gerustgesteld, vatte al spoedig weer moed en vroeg Abedam:
[2] "O liefste J ehova, U die vol bent van de allergrootste barmhartigheid, liefde en
genade, - omdat wij reeds zo oneindig veel genade in Uw ogen hebben gevonden,
waag ik het uit de innigste liefde van mijn hart tot U, U met nog een vraag lastig te
vallen! Ik weet wel dat U, 0 Allerheiligste, door ieder bezoedeld woord van mij
ontheiligd wordt, vandaar dat ik ook altijd in Uw aanwezigheid zo beschroomd
wordt bij het openen van mijn onreine mond, dat dan het duidelijke inzicht van mijn
totale onwaardigheid en verfoeilijkheid voor U mijn longen doet verkrampen en
daardoor mij dan ook een tijdlang de keel zo dichtsnoert dat ik nauwelijks in staat
ben een woord over mijn lippen te krijgen; maar als ik dan weer bedenk hoe
oneindig en onuitsprekelijk goed, liefdevol en barmhartig U bent, dan krijg ik toch
weer de moed om van Uw hoogst milde toestemming gebruik te maken.
[3] En daarom heb ik nu weer zoveel moed verzameld om U te vragen, of U wellicht
mij en ook alle overigen, als zij het misschien zoals ik nog niet zouden weten, wilt
zeggen en ons groot onverstand wilt verhelderen, wat nu eigenlijk het leven is en
De Huishouding van God deel 1
450
hoe het dan komt dat wij ons daarvan geheel bewust worden, dat wij weten en door
en door ondervinden dat wij bestaan en vrij kunnen doen wat wij ook maar in
vrijheid willen.
[4] Maar ik ben toch wel behept met allerlei dwaasheden; en nu heb ik door mijn
vraag zeker ook hun grote aantal voor Uw heilige ogen aanzienlijk verrijkt!
[5] J a, ja, ik lees al van Uw gezicht af, dat ik een hoogst dwaze vraag gesteld heb! -
Kon ik toch maar vlug om wat anders vragen!
[6] O J ehova, bent U nu boos over mijn onverstand? Want dan zou ik mij vanwege
de ontzettende schande in de diepste afgrond van de aarde willen verstoppen en mijn
leven lang mijn dwaasheid in de meest dichte duisternis bewenen!
[7] Maar, O mijn enige, boven alles beminde J ehova, ik eis toch het licht niet van U,
vat deze vraag slechts op als een allerdeemoedigst verzoek mijnerzijds en laat Uw
boven alles heilige wil alleen dat doen wat hem behaagt en ik zal alles met de
grootste dankbaarheid voor Uw grote erbarmen en onuitsprekelijk verheven en
allergrootste Vaderliefde in het diepst van mijn hart aanvaarden!
[8] O vergeef mij, Gij wiens naam mijn hart, dat in alle liefde tot U is ontvlamd, niet
meer waagt uit te spreken!"
[9] En Abedam werd ontroerd en zei tegen haar en tegen allen:
[10] "Waarlijk, Ik zeg tot jou en tot jullie allen: zoveel deemoed heb Ik nog in geen
van jullie allen aangetroffen! [11] Ghemela, houd je dan werkelijk en waarachtig
boven alles van Mij en ook geheel alleen van Mij?"
[12] En Ghemela begon te huilen en antwoordde Abedam snikkend: "O Gij vurig
beminde, Gij eeuwige liefde Zelf! Hoe kunt U mij dat vragen, U, die mij schiep en
mij zo'n hart gaf, dat niets dan U alleen kan liefhebben!
[13] O als het mogelijk was, zou ik immers wel duizendmaal de dood zelf willen
ondergaan uit liefde voor U, als het niet anders mogelijk zou zijn U te tonen hoe
boven alles, alles, alles ik alleen U bemin! - Maar, wat zeg ik: U ziet toch mijn
hart!" [14] En Abedam boog Zich voorover en hief de voor Hem op de grond
liggende Ghemela op, ja Hij tilde haar helemaal omhoog op Zijn rechterarm en
drukte haar zichtbaar heftig tegen Zijn heilige borst en zei toen tegen haar:
[15] "O jij bevallige, liefste, heerlijke parel van Mijn liefde en erbarmen, waarlijk,
jouw jonge hart heeft meer liefde en leven in zich dan de gehele aarde! Wat jou nu
te beurt valt, heeft nog geen van de meest reine en wijze engelen wedervaren!
[16] Ik wil jou voor alle tijden zegenen! Zie, heerlijke Ghemela, hoe Ik, jouw
Schepper, jouw eeuwige, heilige Vader, je nu aan Mijn hart draag, dat het eeuwige
fundament is van al het leven en al het zijn van de gehele oneindigheid, zo zal eens
een volledig op jou lijkende dochter uit jouw bloed - luister - Mijzelf, Mij, de
eeuwige, oneindige God, het eeuwige leven, de almachtige Schepper van alle
wezens van het atoom tot de meest verheven engelen geest, Mij, de enige Heer van
alle macht en kracht, onder haar hart dragen!
[17] J ou zal Ik zeer binnenkort een zoon geven door Mijn Lamech: deze zoon zul je
Noach noemen en hij zal een redder van jouw volk worden.
[18] Maar hoe en wanneer dat zal geschieden, zal jouw toekomstige zoon op het
juiste moment rechtstreeks van Mij ontvangen, precies zoals jij nu deze belofte van
De Huishouding van God deel 1
451
Mijn erbarmen ontvangt. Onthoud dit goed en je zult dan ook weldra bevatten en
voldoende begrijpen wat het leven is en hoe ieder mens zich daarvan bewust wordt
en dan tijdens zijn leven vrij kan doen wat hij wil!
[19] Let op, zodat je voorlopig niet helemaal zonder antwoord op je vraag weer met
je voeten op de aardbodem komt: het is voor jou onmogelijk te begrijpen, wat het
leven aan en in Mijzelf is; want hoe Ik eeuwig en oneindig het meest eigenlijke
leven Zelf ben, zal ook de hoogste en diepzinnigste cherubijn nooit in staat zijn te
begrijpen en te doorgronden. Maar wat het eigenlijke leven in jou is, dat is niets
anders dan Mijn adem in jou ofwel Mijn volkomen evenbeeld in elk mens. Zoals Ik
Mij eeuwig en oneindig bevind in het steeds helderste bewustzijn van het hoogst
eigen, meest volkomen leven, zo heeft ook elk schepsel een, zij het dan voor jou ook
absoluut niet te begrijpen allerkleinste deel van Mijn leven in zich en leeft volledig
van daaruit en betrekt daaruit wat hij nodig heeft.
[20] Nu is het met al het leven zo gesteld, dat het zich voortdurend kan
vermeerderen en groeien door Mijn niet aflatende instromen; maar hoe meer het
leven uitgroeit, des te volmaakter blijkt het dan ook te zijn. [21] Maar het leven
wordt zich pas dan van zichzelf bewust, wanneer het met het vonkje liefde
bovendien ook een vonkje genadelicht uit God erbij krijgt; met dit licht beseft het
gegeven leven zijn eigen persoonlijkheid en wordt zich vrij van zichzelf bewust.
[22] Als dan dit zichzelf bewuste leven niet alleen zichzelf, maar ook zijn eeuwige,
heilige oorsprong in zich bewust wordt en Hem dank en eer, liefde en aanbidding
schenkt en de wil van Degene erkent die het heeft geschapen, dan pas wordt het
volkomen vrij en wordt dan door deze erkenning door de liefde een kind van de
eeuwige liefde en van het eeuwige leven, door welk leven het pas dan tot het meest
heldere bewustzijn van zichzelf zal geraken en tot het levende bewustzijn van
Diegene die jou nu op Zijn handen draagt.
[23] Heb je dit allemaal goed begrepen, Mijn Ghemela?" (5 jan. 1842)
[24] En Ghemela, geheel overvloeiend van werkelijk de meest hemelse verrukking,
antwoordde Abedam:
[25] "O mijn heilige Vader, Gij allerhoogste liefde, wie zou of kon Uw woord dan
niet verstaan en begrijpen, in het bijzonder als men bovendien nog de
onuitsprekelijke genade ondervindt die U mij nu nog bewijst, om door U, o
allerheiligste Vader, op de handen gedragen te worden!
[26] Zie, zo moet Uw Ghemela immers wel begrijpen wat Uw oneindige
Vaderliefde voor haar belichtte! Ik kan U daarvoor niet met mijn mond danken;
maar des te meer ontbrandt mijn hart voor U! [27] Maar luister, mijn allerliefste
J ehova, nu valt mij een heel verschrikkelijk trieste vraag in!"
[28] En Abedam vroeg haar vlug alsof Hij verrast was: "Nu, wat dan, wat dan? Wat
kan jou, Mijn geliefde, heerlijke Ghemela, terwijl je op Mijn arm zit, zo plotseling
en dan nog zo treurig zijn ingevallen? [29] Vertel het Mij maar heel vlug; wie weet,
misschien vind Ik nog een troost voor je geestelijk tedere hartje. .
[30] En Ghemela glimlachte wat verlegen, speelde met de weelderige lokken van
Abedam en durfde niet goed met haar vraag voor de dag te komen.
De Huishouding van God deel 1
452
[31] Na een wat langer wachten en nadat zij nog een keer door Abedam was
aangemoedigd, bracht zij eindelijk met van liefde trillende stem haar treurige vraag
naar voren: [32] "O J ehova, uit menig heilig woord van U heb ik nu opgemaakt dat
U ons spoedig weer zult verlaten; en zie, aangezien ik U al oneindig met mijn hart
bemin, hoe zal het mij arme dan vergaan, wanneer ik U niet meer kan zien en ik U
niet zo als nu om mij heen zal hebben, U, Mijn eeuwige liefde?"
[33] En Abedam antwoordde haar: "Luister, Mijn heerlijke, liefste Ghemela,
enerzijds is jouw bezorgdheid weliswaar niet ongegrond; want zo kan Ik niet steeds
bij jullie blijven en dat zou ook niemand ten goede komen. Want wanneer Ik steeds
zo bij jullie zou blijven, dan zou nooit iemand tot het ware, zelfstandige, vrije leven
kunnen komen omdat de zonde al eens de wereld onder een harde slavernij bracht
en daarom pressie en dwang op aarde toch al in hoge mate voorhanden is. Zou Ik nu
als de allerhoogste oerkracht en oermacht zo voortdurend zichtbaar in jullie midden
vertoeven, dan zou je ook een tweede vorm van dwang hebben op aarde, zodat
niemand zich ook maar in het geringste vrij heen en weer of op en neer zou kunnen
bewegen. [34] Indien jullie ogen Mij echter niet zien, maar - als iemand het serieus
wil, zoals jij het nu wilt en het getrouw altijd zo gewild hebt - zijn hart Mij des te
beter en vertrouwelijker kent, dan is nochtans iedereen ondanks de harde slavernij
van de zonde volkomen vrij. Hij kan deze slavernij vol verachting met voeten treden
en kan zich tot Mij wenden, Mij in de liefde van zijn hart zoeken en vrij zelf Mij
omvatten, waarop hij dan dadelijk naar mate van zijn liefde door Mij wordt
opgenomen en naar zijn wil tot liefde behouden en bewaard wordt; dat alles is dan
pas het verwerven van het eeuwige leven.
[35] Bedenk echter, wie zou het nog aandurven iets te doen als hij Mij zou zien en
Mij altijd, zijn hele leven lang, met stelligheid aan zijn zijde zou weten!
[36] Kijk maar om je heen en sla de mensen gade die weten dat Ik hier zichtbaar
aanwezig ben! Wat doen zij nu? [37] Geen van hen durft vrij adem te halen, om
maar te zwijgen van iets anders te doen, hetzij goed of kwaad! En zie daarentegen
de vele ons omringende scharen, die geen flauw vermoeden hebben dat Ik hier
zichtbaar in jullie midden ben, hoe zij zich opgewekt bewegen en rondlopen!
[38] Velen onder hen geloven dat Ik boven alle sterren ben, andere weer dat Ik
tegenwoordig ben in een voorbijtrekkende zachte wind en nog weer anderen hebben
duizenderlei, Mij op een verre afstand houdende meningen.
[39] Zie, zij allen ondervinden nu Mijnerzijds geen dwang en zijn daarom volledig
vrij, hetgeen echter bij jullie allen nu niet het geval is, ofschoon je in Mijn
aanwezigheid weliswaar ver bent van de knechtschap der zonde, - des te meer
worden jullie door Mijn liefde aangetrokken, vandaar dat je nu niets anders kunt dan
Mij boven alles liefhebben, hetgeen echter ondanks het heilige recht van een
dergelijke liefde toch een dwang is, omdat je voor Mijn aangezicht niet anders kunt
doen dan Mij zo te beminnen! [40] Maar zolang Ik zichtbaar in jullie midden ben,
kan niemands huidige liefde hem als leven gevend worden toegerekend, maar dat
kan pas dan gebeuren wanneer Ik niet meer zichtbaar in jullie midden zal wandelen,
en ook ingeval iemand Mij heeft bemind voordat Ik zichtbaar was!
De Huishouding van God deel 1
453
[41] Zie, Mijn heerlijke, liefste Ghemela, ook jouw huidige liefde tot Mij zou geen
waarde hebben als jij Mij niet vroeger evenzeer en menigmaal zelfs nog inniger dan
nu zou hebben liefgehad, omdat je eigenlijk niet liefhebt, maar alleen door Mij
verzadigd wordt met Mijn liefde tot het eeuwige leven! [42] Maar ongeacht dat alles
of juist goed daarop achtend kun je nochtans je trieste vraag geheel door de wind
laten verwaaien; want jouw liefde heeft het hare reeds van oudsher vrijwillig
gedaan, doordat je Mijnentwege veel te strijden had met de wereld, omdat je zo
buitengewoon mooi gevormd bent als vr jou nog geen van jouw geslacht was.
[43] Tengevolge van deze voortdurende strijd van jou kan Mijn zichtbaarheid en
zelfs Mijn aanraking je geen schade berokkenen en wel zo, dat Ik daarom ook alleen
aan jou dingen kon laten zien, waarvan de aanblik zeer velen, die niet zoals jij reeds
van tevoren de zege der liefde hadden bevochten, zou hebben gedood.
[44] En ook van Mijn zeer vaak zichtbaar zijn zul je voor eeuwig geen nadeel
ondervinden; want je bent reeds aan Mij gebonden. En zoals Ik jou nu zichtbaar op
Mijn handen draag, zo zal Ik je ook onzichtbaar op de handen van Mijn liefde
dragen, en telkens wanneer Ik Mij aan jou zal laten zien, zul je Mij steeds jou zo
zien dragen. Wees daarom maar opgewekt en blij in je hart; want van nu af aan zul
je Mij in eeuwigheid nimmer missen! [45] Zie, Mijn heerlijke, tedere en zeer
geliefde Ghemela, denk je dan dat Ik jou soms zou kunnen missen?!
[46] O zie, je bent nu voor Mijn hart net zo onontbeerlijk geworden als Ik voor het
jouwe; je kunt je daarom dus troosten dat Ik je niet, zoals het jou toeschijnt, zal
verlaten. [47] Mijn heerlijke, allerliefste Ghemela, laat daarom zoals Ik je reeds heb
gezegd, je treurige vraag ook maar onbekommerd en zorgeloos in de wind
verwaaien! Amen."
Hoofdstuk 186: Onschuld en schaamte. Terugkeer en ontvangst van de boden
[1] En toen Ghemela zo'n heerlijke vertroosting van Abedam had vernomen, werd
zij zo bovenmate vrolijk, dat zij nog op de arm van Abedam letterlijk begon te
huppen en te springen en wel zo, dat zij in haar roes van vreugde zelfs haar
schaamte vergat en dat daarom haar vader Zuril haar toeriep, zich niet zo erg te
ontbloten en goed te bedenken, wie het was Die haar droeg.
[2] Maar Abedam laakte een dergelijke ongelegen terechtwijzing van Zurils kant
en zei tegen hem: [3] "Als je Mij kent, waartoe dient dan je bezorgdheid? En zou je
Mij nog niet hebben herkend, laat je dan liever door je dochters terechtwijzen, opdat
ook jij Mij kent zoals zij Mij hebben leren kennen!
[4] Zou je dan misschien je volkomen onschuldige kinderen de slang van de ontucht
willen laten zien en in de plaats van hun volkomen onschuld hun het bezorgde
geweten van de wereld willen geven ?!
[5] O zie, welk een grote dwaas ben je! Wie kan zich dan in Mijn handen
verwerpelijk en onbetamelijk gedragen?! [6] Wees daarom in de toekomst
verstandiger! - En jij, Ghemela, laat je maar niet onderbreken in je vrolijkheid; want
die is de volheid van het eeuwige leven uit Mij in jou en dat heeft ook nog nooit een
De Huishouding van God deel 1
454
allerreinste engel ondergaan zoals jij nu. Hup en spring jij er maar op los; want in
Mijn handen is het goed huppen en springen!" (7 jan.1842)
[7] En Abedam omhelsde en liefkoosde Ghemela nog even en zei toen tegen haar:
"Zie, Mijn geheel reine geliefde, van alle kanten beginnen ons nu mensen te naderen
omdat Ik vanmorgen verlichte boden tot hen gezonden heb; opdat we niet hun
naijverige afgunst op zullen wekken en hen geen aanleiding tot geheime ergernis
willen geven, omdat ze Mij nog niet kennen zoals jij en alle hier aanwezigen Mij
kennen, zet Ik je nu weliswaar zichtbaar weer op de grond, maar onzichtbaar voor
vleselijke ogen, dus in de geest en in alle waarheid, blijf jij in de handen van Mijn
eeuwige liefde! Amen." [8] Met deze woorden drukte Abedam haar nog eenmaal
aan Zijn hart en zette haar toen heel zacht op de grond neer en wel naast Zijn
voeten. En kort daarop kwamen reeds de uitgezonden aankondigers van het offer en
de verlichten volgens het woord van Abedam naderbij en vielen neer voor Abedam
en aanbaden hem vanuit het diepst van hun hart; en achter hen volgden onafzienbare
scharen hun goede voorbeeld.
[9] Na een korte poos liet Abedam hen opstaan en zei tegen hen: "J ullie hebben
eerlijk en trouw gewerkt; want de vruchten van je daden volgen je na, daarom beleef
Ik ook een grote vreugde aan jullie en laat je daardoor nu geheel vrij om voor jezelf
een loon van Mij te vragen. En hoe jullie wens ook mag uitvallen zij zal meteen in
vervulling gaan; dus maak je hartenwens bekend!"
[10] En allen begonnen luid te roepen: "Heer, Gij heilige God, onze meest
liefdevolle Vader, onze Emmanul Abedam! Waar moeten wij U nog om verzoeken,
terwijl wij U hebben, U, eeuwige liefde, U, onze heilige Schepper en Vader?!
[11] Wat zou zelfs de vurigste eigenliefde nog kunnen bedenken dat meer zou zijn
dan U?! [12] Zie, wij hebben in U immers al het hoogste loon voor onze, alleen U
boven alles liefhebbende harten ontvangen in een dermate onmetelijke overvloed
dat wij dit buitengewoon heilige loon zeker niet in het geringst verdienden, ook al
zouden wij eeuwigheden achtereen U dagelijks nog onuitsprekelijk meer kunnen
dienen dan deze morgen! J a, zelfs onze eeuwigheden lange, allervlijtigste dienst zou
toch slechts een puur ijdel niets zijn ten opzichte van de oneindige grootte van deze
onuitsprekelijke, allerheiligste vooruitbetaling, die daaruit bestaat dat U Zelf, meest
liefdevolle, heilige Vader, hebt besloten naar ons, wormen in het aardse stof, neer te
dalen en ons allen hebt vervuld met Uw liefde en Uw allerheiligste genadelicht,
hoewel wij voor dat alles volledig onwaardig waren en het nog zijn!
[13] O, de aarde zou ons allemaal in brede en diepe, vlammende spleten moeten
verzwelgen, als ons naast U ook maar de flauwste wens over zou blijven, ofschoon
wij U, o Emmanul voor dit verlof om te mogen spreken eeuwig nooit genoeg
zullen kunnen bedanken! [14] Om wat zouden wij U kunnen vragen?! Weten wij
dan wat goed en nuttig voor ons zou zijn?!
[15] Maar door Uw genade weten wij allen, dat alleen U voor ons het meest
noodzakelijke bent. Maar wij hebben U toch immers!
[16] Om wat zouden wij dan nog kunnen vragen?! J a, daarom kunnen wij U vragen,
dat U ons nooit zult verlaten! Wordt deze wens van ons ingewilligd, dan hebben wij
oneindig maal meer dan onze vurigst wensende harten in alle eeuwigheden der
De Huishouding van God deel 1
455
eeuwigheden zouden willen en kunnen bedenken! Dus alleen daarom vragen wij U,
- maar niet als loon vanwege onze armzalige verdienste, maar alleen vanwege Uw
erbarmen en Uw Vaderliefde! [17] O Emmanul! Vergeef ons echter ook zelfs dit
verlangen, daar wij allen voor U blind zijn, en niet weten wat wij doen! Wat U
alleen maar welgevallig kan zijn is Uw heilige wil; en laat die nu geschieden, zoals
altijd en eeuwig, Uw heilige wil geschiede! Amen."
Hoofdstuk 187: Aanhangsel: Zie, Ik wil je hen allen bij hun naam noemen: Hl
B VI T Z L GD Z G (hoofdstuk 3:12)
[1] Wat betreft deze van aanvang af tot hiertoe nog niet begrepen tien letters,
hiervan hangt niet in de eerste plaats het behoud van zon en maan af, en de sterren
vervolgen ook hun weg zonder dat zij zich door het onbegrip over deze tien letters
van de wijs laten brengen. Maar ieder van jullie weet dat voor het eeuwige leven
slechts n ding nodig is; wie daarop Iet en daarnaar streeft, heeft voor zijn geest het
beste deel gekozen, - al het andere komt er op het juiste moment als een vrije toegift
bij. En zo zou ook een ieder van jullie dit kleine geheim reeds lang hebben kunnen
ontsluieren als hij zich daarvoor ernstig en in het volste vertrouwen in zijn hart tot
Mij gewend zou hebben. Maar in plaats daarvan heb je wel dikwijls reeds
nagedacht, verreweg meer met je verstand dan met je hart en daar ligt het dan ook
aan dat je dit gemakkelijke geheim nog niet begrijpt, - en wel omdat dergelijke
dingen niet gegeven zijn voor het verstand, maar enkel en alleen voor het hart en
voor de geest! [2] Maar opdat, wat betreft zuiver geestelijke zaken, jullie nog zeer
onverstandige hart niet nog langer het zwakke verstand als een blinde jager zal
uitzenden als verkenner in het geestelijke domein, wat hem nog nooit enige vette
buit opgeleverd heeft, maar altijd slechts een halfvergaan aas, wil Ik je nochtans met
de onder deze tien letters aangeduide symbolische vrienden nader bekend maken;
luister dus en begrijp het goed!
[3] Hl duidt de Hel aan of het vlees dat de ziel toebehoort; het getal 1 betekent de
Hovaardij, Heerszucht en de Hoogmoed van de hel in ieder mens en dus ook in
jullie. Maar de hel is de meest intieme vriend van ieder aards mens, doordat zij hem
alles verschaft wat zijn natuur streelt en deze met allerlei lichamelijke behaaglijke
prikkels vervult. [4] Wil Ik nu een mens in Mijn rijk opnemen en hem opvoeden tot
het eeuwige leven, dan moet Ik ook zijn vriendschap opnemen, waarvan de mens
zolang hij op aarde leeft, niet in staat is zich er volledig van te scheiden; daarom
moet ook de zonde, als verwant van deze vriend, voor Mijn ogen als volledig
gedelgd verschijnen, want anders is een verdere opvoeding van jullie geest niet
denkbaar en onmogelijk. Met andere woorden gezegd: als Ik je wil behouden, moet
Ik ook Mijn heilige Vaderhanden om je huishel heenslaan en zodoende jullie samen
met je tot nu toe nog zeer intieme vriendin in Mijn schoot opnemen! - Daar heb je
nu de eerste letter, waarvan ik de betekenis tot nu toe voor je verzwegen heb en wel
om zeer wijze redenen.
[5] De daaropvolgende B betekent alle mogelijke Begeerten, die weer uit H
voortkomen. Dat de begeerten ook vrienden van de mens zijn ingevolge zijn
De Huishouding van God deel 1
456
zinnelijke natuur en alle door Mij aangepakt, verhoogd en in iets edels veranderd
moeten worden, als de menselijke geest genezen wil worden tot het eeuwige leven,
is toch wel zeer duidelijk en vanzelfsprekend?!
[6] VI duidt het Vernuft (rede) aan, gepaard aan het Verstand, zoals de wereld of de
hel het aan de uiterlijke natuurlijke mens geeft. Dat dit de wereld beheersende
echtpaar benevens de hel in de grootste gunst staat van ieder mens, behoeft
nauwelijks nader te worden vermeld; want alles laat de mens eerder varen dan zijn
beste en intiemste huisvrienden. Hoewel een mens ook menigmaal juist met zijn
andere wereldse vriendschappen niet helemaal tevreden is, heeft hij echter tegen
deze twee bijna nooit of maar hoogst zelden een beetje in te brengen.
[7] Maar als Ik de mens tot Mij wil verheffen, blijft er niets anders over dan ook
deze meest intieme huisvrienden van hem volledige amnestie te verlenen. Ik meen
dat dit wel eens zeer verhelderend voor je kan zijn omdat ook jullie nog zeer veel
waarde aan deze oude huisvrienden hechten, ofschoon je ook wel inziet, hoe ver
men met hen in het land van de geest kan komen!
[8] De T duidt op het met het verstand tegelijkertijd opkomende Talent, waardoor de
mens tot allerlei glorierijke hoogten kan geraken, waarop de Z (Zelfzucht) bij
voorkeur thuis is en met deze de L, het Leedvermaak, - louter huisvrienden van de
mens van deze wereld die Ik ook mee op moet nemen, als Ik zijn geest wil redden!
[9] Uit deze twee komt de trouwe Gehechtheid aan alle wereldse glorie voort en de
Drang steeds hoger in de gunst van de wereld met haar voordelen op te stijgen en
zoveel als maar mogelijk is zich boven zijns gelijken te verheffen, waartoe hem zijn
vriend T de weg gebaand heeft. Het is wederom vanzelfsprekend dat bij de opname
van wat betreft de geest van de mens de beiden vrienden G en D niet achter kunnen
blijven en vanwege de terugkeer en de ware geestelijke veredeling mee opgenomen
moeten worden; en als reeds alles opgenomen is, kunnen ook de beide laatsten, de Z
en G, zijnde allerhande vleselijke Zinnelijkheid, die bij ieder mens legio is, en
tenslotte ook de aan iedereen welbekende, wereldse, mateloos domme Gebruiken,
zoals mode, complimenten, enz., niet achterblijven. [10] Zie, dat zijn de in het
hoofdwerk genoemde vrienden en broeders in jullie, alsook in Mijn knecht, waartoe
echter iedereen wordt gerekend. J e moet dit in jezelf hardop verkondigen, dat Ik
Mijn handen naar hen heb uitgestrekt en hun kwaad afgewassen, de zonde
weggedaan en deze met de ware belangen van jullie geest in overeenstemming heb
gebracht, opdat je nu, als je wilt, geheel ongehinderd op de getrouw aangegeven
weg van het licht en van het leven voort kunt wandelen. Maar willen jullie ondanks
alles deze oude vrienden van je meer trouw blijven dan Mij, Ik die je zonder jullie
toedoen deze grote genade en heiligste Vaderlijke gunst bewees, dan ben je daar vrij
in. Ook daarvan zal het heil van de zon en de maan niet afhangen en de sterren
zullen niet verdwalen op hun weg! Want jullie weten toch immers dat er vanuit Mij
voor de geest geen moeten bestaat! Omdat Ik reeds zoveel voor jullie gedaan heb,
ben Ik evenwel van mening dat je ook dit weinige zult doen, namelijk Mij voortaan
steeds sterker met jullie liefde aanhangen en je broeders niet in de steek laten!
[11] Ik zou jullie die tien vrienden van je aardse leven in het vlees wel reeds eerder
hebben kunnen verduidelijken als dat voor jullie heilzaam zou zijn geweest; maar
De Huishouding van God deel 1
457
omdat Ik wel inzag dat deze oude vrienden van jullie in je innerlijk een krachtig
alarm geslagen zouden hebben, als Ik meer dan alleen hun beginletters voortijdig
aan je bekend gemaakt zou hebben en dat alleen door middel van de knecht, heb Ik
een dergelijke nadere aanduiding tot nu toe uitgesteld. Omdat je ze nu hebt, is het
thans aan jullie er zeer ernstig over na te denken en je bij de in het hoofdwerk
verlangde opdracht, zoveel ook maar in je vermogen ligt, aan de hand van deze tien
letters je juiste instelling te bepalen; want zolang jullie de nadere betekenis van deze
letters niet kenden, deed Ik voor jullie hetgeen Ik door middel van Mijn knecht van
de knecht zelf en van ieder van jullie verlangde en nog verlang. Maar omdat dit
geheim nu aan jullie is onthuld, ben je zelf verplicht deze opdracht aan je te
vervullen, omdat jullie anders niet volledig geschikt voor Mijn rijk kunnen zijn;
want hier is het zaak de hand aan de ploeg te slaan en je daarbij niet terug te trekken.
Maar Ik heb je langs andere wegen steeds getoond wat in de natuurlijke mens
aanwezig is en wat hij te doen heeft om de natuurlijke mens geleidelijk aan in de
geestelijke om te zetten; en daarom kon je de huidige onthulling tot nu toe wel
ontberen en jullie zijn daardoor niets tekort gekomen en hebben zonder bedenkingen
op de juiste weg voort kunnen wandelen, hetgeen ook in het vervolg het geval zal
zijn als jullie getrouw acht geven op dat wat Ik je getrouwelijk aanwijs om op te
letten. Voor alles: houd je vast aan de liefde; zij zal jullie niet verlaten! Alles kan
vergaan, alleen de liefde blijft eeuwig. Waar deze woont, daar is alles; want de
liefde omvat alles en is overal de grondslag van al het zijn. Wees daarom niet
kleinmoedig, niet treurig, niet korzelig, maar wees in alles dapper, opgewekt,
blijmoedig en voorkomend van zin, van gemoed en van geest; want dan zul je de
gemakkelijke weg bewandelen en de poorten van het hemelrijk zul je steeds
wijdopen voor ogen hebben, waardoor je dan weinig moeite zult hebben jullie
hiervoor onthulde wereldse vrienden veredeld in Mijn rijk binnen te leiden, hetgeen
de vurigste liefdeswil is van Degene die je hier door de knecht deze grote genade
bewijst. Amen

You might also like