You are on page 1of 1

Eenheid 5: Persoonswoorden en persoonsvormen.

Een zin bestaat uit: wie: wat doet (werkwoord)


persoonswoord persoonsvorm.

Voorbeeld; Ik fiets op het schoolplein. (wie, wat doet)


Gezellig hè,fietsen. (wat doet)
Ik niet, hoor! (wie)

Persoonswoorden: kan mens, dier of ding zijn. Wie?

Ik wij, we
Jij, je jullie
U
Hij, zij, ze
Zij, ze zij, ze
Het
Men

Voorbeeld;
Jij speelt na schooltijd buiten. Wie? Persoonswoord; jij
Zij spelen na schooltijd buiten. Wie? Persoonswoord; zij

Persoonsvorm: een werkwoord, wat doet?

Hoe vind ik de persoonsvorm?


1. Maak een vraagzin.
2. Verander de tijd (nu-toen)
3. Verander het aantal (enkelvoud-meervoud)

Voorbeeld; Ik loop naar buiten.


1. Loop ik naar buiten?
2. Ik liep naar buiten.
3. Wij liepen naar buiten.

Wil je weten wat een werkwoord betekent? Dan zoek je het op in het
woordenboek. Gebruik dan de woordenboekvorm.
Zet “ik kan” voor het werkwoord en je vindt de woordenboekvorm.

Voorbeeld: Hij goochelt een konijn uit zijn hoed.


Goochelt zoek op: Ik kan…goochelen.

You might also like