You are on page 1of 14

Inventariseren wensen en behoeften

Sigrid Stornebrink
Inventariseert wensen en behoeften
239680
OA2A
27-1-2023
Inleiding
Ik heb de opdracht gekregen om de wensen en behoeften te inventariseren. De opdracht
voer ik uit in de beroepspraktijk op het Noorderlicht in Harlingen. Ik word in de gelegenheid
gesteld om informatie over een kind te krijgen. Tevens krijg ik de kans om zelf informatie te
verzamelen en vast te leggen.

Ik raadpleeg verschillende bronnen bij het verzamelen van informatie over het kind en zijn
ontwikkeling. Ook gebruik ik informatie die door anderen zijn vastgelegd. Daarnaast krijg ik
informatie door eigen observaties in verschillende situaties en gesprekken met betrokkenen.
Ik pas hierbij verschillende observatiemethodieken en -technieken toe. Ik leg deze schriftelijk
vast en rapporteer hierover aan de verschillende juffen die voor de klas staan.

Ik heb gewerkt met de volgende onderzoeksvragen:


Hoofdvraag: Wat zijn de behoeften en wensen van kind O
Deelvraag 1: Wat zijn de algemene gegevens van kind O? (gezinssamenstelling, leeftijd,
welke groep op stage, woonsituatie etc.)
Deelvraag 2: Wat zijn de hobby’s en interesses van kind O?
Deelvraag 3: Hoe is de cognitieve, motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling van kind
O?
Deelvraag 4: Hoe is de specifieke ontwikkeling van kind O op cognitief gebied?
Deelvraag 5: Wat zegt de theorie over dit ontwikkelingsgebied? In hoeverre wijkt de
ontwikkeling van kind O af?
Deelvraag 6: Welk gedrag vertoont kind O op cognitieve ontwikkelgebied in situatie A, B en
C? (observatie)
Inhoud
Inleiding.................................................................................................................................. 2
Inhoud..................................................................................................................................... 3
Deelvraag 1: Wat zijn de algemene gegevens van kind O...................................................... 4
Deelvraag 2: Wat zijn de hobby’s en interesses van kind O?.................................................. 5
Deelvraag 3: De cognitieve, motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling van kind O........6
Deelvraag 5: Wat zegt de theorie over dit ontwikkelingsgebied? Hoeveel wijkt kind O af.......9
Deelvraag 6: Welk gedrag vertoont kind O in de observatie.................................................. 10
Hoofdvraag: Wat zijn de wensen en behoeften van kind O................................................... 11
Deelvraag 1: Wat zijn de algemene gegevens van kind
O

In dit hoofdstuk kun je de algemene gegevens verwachten van kind O. Dus de


gezinssamenstelling, leeftijd, en welke groep op stage.

Ik ben een gesprek aangegaan met kind O zodat ik zeker weet dat ik de juiste informatie heb
en precies weet hoe het kind is.

Naam: O.T.
Leeftijd: 6
School: IKC Het Noorderlicht
Groep: Groep 3/4 zit in groep 3.
Gezinssituatie: Woont samen met vader en moeder.

..:

Deelvraag 2: Wat zijn de hobby’s en interesses


van kind O?
In dit hoofdstuk kun je de hobby’s en de interesses van kind O verwachten.
Ik ben een gesprek aangegaan met kind O en heb de volgende vragen gesteld:
- Wat vind je het leukst om te doen op school?
- Wat vind je het leukst om te doen in je vrijetijd?
- Wat doe je het minst graag op school?
- Heb je veel vriendjes/vriendinnetjes?
- Heb je ook broertjes en zusjes zo ja, speel je daar mee?

Ik ben in gesprek gegaan met kind O. We hebben een rustige ruimte opgezocht zodat we 1
op 1 zaten. Hierdoor werden we niet gestoord door anderen in het gesprek. Ze heeft de
volgende antwoorden gegeven op de gestelde vragen:
- Wat vind je het leukst om te doen op school? O vind het erg leuk om te tekenen en kan
zich dan ook erg lang vermaken met een tekenopdracht. O vind het ook leuk op even lekker
te rennen tijdens het buitenspelen.
- Wat doe je het minst graag op school? Een opdracht samen met iemand vind O niet leuk.
O vind dit lastig om een gesprek te voeren met klasgenootjes geeft ze aan.
- Wat vind je het leukst om te doen in je vrijetijd? Alleen spelen thuis of op de ipad want O
heeft geen vriendjes om mee te spelen.
- Heb je veel vriendjes/vriendinnetjes? O zegt van wel maar speelt vooral met kinderen van
groep ½.
- Heb je ook broertjes en zusjes zo ja, speel je daar mee? O Heeft 2 zusjes deze ziet ze niet
meer. Hier is ze erg verdrietig over verteld ze. Ook zegt ze ‘mama en papa willen me hierover
niks vertellen’’. O denkt dat haar zusjes ziek zijn omdat ze hun niet mag zien.
Deelvraag 3: De cognitieve, motorische en sociaal-
emotionele ontwikkeling van kind O
Ik ga in dit hoofdstuk de cognitieve, motorische, en sociaal-emotionele gebieden
beschrijven. Wat is het? Wat is het normale en hoe ver loopt het kind achter?

Cognitief houd in: Alles waar het kind het hoofd mee gebruikt. Dus hoe het kind leert, hoe
het onthoud en hoe het kind problemen oplost.
Motorisch houd in: Motoriek is het vermogen om te bewegen. Er is een grove motoriek dat
zijn alle grote bewegingen dus zwemmen, lopen en schoppen. Er is ook een fijne motoriek:
Dit zijn de kleine bewegingen zoals schrijven, tekenen of knutselen.
Sociaal- emotioneel houd in: Het gevoelsleven en de persoonlijkheid, het leren omgaan met
anderen en het aanleren van sociale vaardigheden.

Wat moet een kind in groep 3 kunnen op cognitief gebied:


- kan getallen herkennen en schrijven en heeft begrip voor ‘erbij’ en ‘eraf’
- heeft begrip de symbolen ‘+’ (optellen) en ‘-‘ (aftrekken)
- kan sommen onder de 10 oplossen (door te tellen en eventueel met behulp van een
telraam) en later optel- en aftreksommen onder de 20 redelijk vlot uitrekenen
- kan op een gegeven moment tellen in stapjes van 2, 5 of 10
- leert tellen tot 100, splitsen (het getal in 2 delen verdelen), verdubbelen en halveren
- kan op een analoge klok klokkijken (hele en halve uren) en heeft begrip voor geld en
kan een simpele som oplossen met € 1 en € 2
- Kan simpele rekensommen tot 10 uit het hoofd (zijn geautomatiseerd)

Wat moet een kind in groep 3 kunnen op motorisch gebied:


Ze moeten enigszins zelfstandig met een taak aan de slag kunnen na een instructie, het kind
moet weerbaar zijn en enig zelfvertrouwen hebben. Verder moet het kind in groep drie in
staat zijn zich verstaanbaar te maken en iets kunnen vertellen en ook kunnen luisteren,
begrijpen en onthouden.
Wat moet een kind in groep 3 kunnen op sociaal-emotioneel gebied:
- naar de betekenis van woorden vragen
- een begin van een strik maken in de veters
- naar beide kanten kijken bij het oversteken
- zelfstandig taakjes op school en thuis uitvoeren
- voor langere tijd geconcentreerd werken en doorzetten als iets niet direct lukt
- steeds beter samenspelen en rekening houden met anderen
- emoties van zichzelf en van anderen herkennen
- een duidelijk zelfbeeld hebben / ontwikkelen
- vragen of iets mag en accepteren als iets niet mag
- vragen of hij mee mag spelen en leert om te winnen en verliezen
- voor zichzelf opkomen en onderhandelen

Cognitief gebied: O heeft moeite om de stof van groep 3 in zich op te nemen. Ze heeft veel
herhaling nodig en kan het tempo van de groep niet goed bijhouden.
Motorisch gebied: O beweeg op zich goed, al lijken haar bewegingen vaak houterig. Met
gym doet ze alles wel altijd mee en probeert het ook. O is erg lang waardoor de bewegingen
vaak ‘’slungelig’’ lijken. Ook oogt het alsof ze verkrampt is af en toe. Je ziet haar ook nog
vaak fladderen. Fijne motoriek is goed, schrijft erg netjes. Maar pakt niet altijd alles soepel
vast. Wanneer ze haar potlood vastpakt om te schrijven doet ze dit heel geconcentreerd en
niet als automatisme. Ze gaat dan vaak van de ene hand na de andere hand.
Sociaal- emotioneel gebied: O is een meisje wat erg op zichzelf is en niet zoveel aansluiting
heeft in de groep. Ze valt er wat buiten. O is erg jong in haar doen en laten en komt soms
wat ‘’baby’’ achtig over. Ook praat ze met een kinderachtig stemmetje. Hier moet je haar
vaak op attenderen. In de pauze speelt ze vaak met 1 meisje (s) uit de groep. Verder is ze erg
op haar zelf. Ook wordt ze weinig gekozen door haar klasgenootjes. Ze maakt zelf ook niet zo
snel contact. Na school speelt ze weinig tot niet met klasgenootjes. Ze verteld dat ze dan
vaak met haar moeder speelt en af en toe met M uit groep 1.
Deelvraag 4: Hoe is de specifieke ontwikkeling
van kind O op cognitief gebied

In dit hoofdstuk ga ik dieper in op het cognitief gebied. Dit is het gebied waarop kind O het
meest opvalt en daarom heb ik voor dit ontwikkelingsgebied gekozen.

O heeft moeite om de stof van groep 3 in zich op te nemen. Ze heeft veel herhaling nodig en
kan het tempo van de groep niet goed bijhouden. Lijn 3 doet ze nu met herhaling vanaf
thema 2 met extra instructie. Ook doet ze mee met de klassikale instructie om enigszins
kennis te maken met nieuwe letters. De rest van de klas weet alle letters wel en O niet.
Hierdoor kan O niet zelfstandig aan het werk en niet zelfstandig lezen. Rekenen doet ze met
de groep instructie en herhaling. Ze heeft moeite om alles in zich op te nemen en te
verwerken.
Deelvraag 5: Wat zegt de theorie over dit
ontwikkelingsgebied? Hoeveel wijkt kind O af
In dit hoofdstuk ga ik beschrijven wat de theorie zegt en wat je moet kunnen op Cognitief
gebied. En hoeveel kind O afwijkt.

Het jonge schoolkind denkt logisch en ziet dingen voor zich, vooral als er concreet materiaal
is. Het kind kan situaties van verschillende kanten bekijken. Wanneer dit begrip is ontwikkeld
zijn kinderen in staat tot de objectconversatie. Hij kan wat hij om zich heen ziet weergeven
met behulp van tekeningen en woorden. Rond de vijfde jaar is de handvoorkeur duidelijk.
Een kind in deze fase leert dingen in zijn hoofd te doen. Ze kunnen regels leren en steeds
meer verbanden zien tussen dingen, Kinderen kunnen zich steeds beter inleven in iemand
anders. En ze kunnen problemen in hun hoofd eerst oplossen voordat ze in actie overgaan.
Vanaf ongeveer zes jaar kunnen kinderen decentreren, wat inhoudt dat ze rekening kunnen
houden met verschillende aspecten en invalshoeken, Door het vermogen tot decentreren
kunnen kinderen nadenken over de verschillende factoren die ergens te leiden. Zo kunnen
ze nadenken over verschillende factoren die samen kunnen leiden tot bijvoorbeeld een
ruzie.

5-6 jaar
- Doorzetten als iets niet lukt
- Hij leert zijn eigen emoties herkennen maar ook die van een ander
- Het ontwikkelen van een helder zelfbeeld
- Om toestemming vragen
- Nee accepteren
- Leren omgaan met teleurstellingen, met winst en met verlies
- Voor zichzelf opkomen
- Compromissen sluiten, voor zichzelf opkomen, onderhandelen

O mag hier echt nog in groeien. Doet nog veel haar eigen ding. Speelt amper met kinderen
uit de klas. Ze kan in paniek raken wanneer iets niet lukt, en huilt dan snel. Kind O loopt erg
achter ten opzichte van de rest van de klas en heeft veel moeite om mee te komen met de
stof die de rest leert. Ook werkt de klas in goed tempo en de klas moet vaak wachten tot dat
O haar werk ook af heeft. Dit is vervelend want hierdoor kan de klas niet klassikaal verder en
neemt het veel tijd in beslag.
Werkhouding: Wanneer O moet beginnen met werken staart ze vaak lang na de opdracht.
Ook duurt het vaak erg lang voordat ze een vraag durft te stellen. Als je 1 op 1 met haar
bezig gaat en ze weet het antwoord zegt ze het niet gelijk omdat ze zeker wil weten of ze het
juiste antwoord geeft. Ook heeft O nog geen behoefte om te zorgen dat het werk afkomt.
Deelvraag 6: Welk gedrag vertoont kind O in de
observatie
In dit hoofdstuk kun je de drie observaties verwachten en de momenten wanneer ik heb
geobserveerd.
Observatie: Ik heb tijdens het zelfstandig rekenen geobserveerd 17-1-2023 om 11.25 dit was
de open observatie. Alle kinderen hebben uitleg gekregen over hoe ze de opdrachten van
rekenen moeten doen. O bladert eerst het hele rekenboek door terwijl de bladzijdes zijn
genoemd in de klas. O kijkt bij kind D die naast haar zit en heeft uiteindelijk de goede
bladzijde voor zich. O gaat bezig met de opdracht in stilte en telt op haar vingers. O speelt
met het gummetje. O haar gum valt en pakt de gum op en gaat verder in stilte. O heeft de
opdrachten verkeerd om gemaakt en is begonnen met opgave 2 in plaats van 1. Kind o houd
het potlood rechtop in plaats van op de juiste manier vast. Alle kinderen hebben het werk af
behalve O. O kijkt om zich heen en gaat verder met het werk. O raakt afgeleid door dat kind
D door de klas schreeuwt. Gaat vervolgens verder met het werk. O denkt na en telt de
getallenlijn met haar vingers na en controleert of ze het goed heeft gedaan. O heeft het werk
af en geeft het schrift aan de juf. O haar handen trillen een beetje en ze vind het spannend
om het schrift te geven.
Continue observatie: Ik heb tijdens de 1 op 1 begeleiding geobserveerd dit was de continue
observatie. 23-1-2023 om 9:40-9:50. We zijn begonnen met een zoekplaat over de nieuwe
letter die kind O gaat leren de ‘’L’’. Kind O staart na de zoekplaat terwijl ze woordjes moet
zoeken met de letter L. Kind o zegt de woordjes ‘’lip’’ ‘’lach’’ ‘’lek’’. Daarna gaan we verder
met de zinnen lezen op de volgende bladzijde. Er staan 6 zinnen en kind O stopt halverwege
met lezen terwijl we bezig waren met de zinnen te lezen. En verteld dat ze erg moe is en
heel weinig heeft geslapen vannacht. Daarna gaan we verder met de zinnen opnieuw lezen
stap voor stap. Dit gaat goed nadat we ze samen hebben doorgenomen daarna hebben we
alle letters geflitst, dat houd in dat ik de letter laat zien en het kind de letter zegt. Kind o wist
bijna alle letters behalve de b, a, e. Daarna zei ik dat we terug gaan na de klas. Kind O blijft
twijfelt staan en weet niet goed wat ze moet. Daarna doe ik de deur open en gaat kind O
zitten op haar plek.
Niet- participerende observatie: Ik heb tijdens het kringgesprek geobserveerd dit was de
niet- participerende observatie: In de klas 19-12. , 9:15-9.30. Ze beginnen met een
kringgesprek over de nieuwe letter. Ze gaan vandaag de letter ui leren. De juf vraagt of alle
kinderen een woord kunnen bedenken met de letter ui. O kijkt om zich heen. En is dan aan
de beurt en zegt het woord ‘’ui’’ de juf zegt dat dit al een keer genoemd is. O kijkt
geschrokken. Er word nu een filmpje getoond op het bord over de letter ui. O kijkt na het
filmpje en af en toe om haar heen. Alle letters die ze hebben geleerd en de nieuwe letter
worden nu op de grond gelegd. Hier moeten ze verschillende woorden mee maken. Er word
gevraagd wie er al een woordje heeft O steekt haar vinger op. O krijgt de beurt en legt het
woordje rook neer. En de rest van de kinderen krijgen ook een beurt. Alle letters worden
teruggelegd en iedereen gaat staan. O wacht tot iedereen staat en gaat dan uiteindelijk ook
staan en legt als laatste haar letter terug. Op het bord staan verschillende woorden. Die
lezen alle kinderen op, O doet alsof ze meeleest maar playbackt.
Hoofdvraag: Wat zijn de wensen en behoeften van
kind O
In dit hoofdstuk ga ik de wensen en behoeften van kind O beschrijven.
O heeft veel meer begeleiding nodig dan de rest van de klas. Ze vind het dan ook prettig om
samen met een juf te werken. Het lijkt mij verstandig dat O elke week een soort extra
begeleiding krijgt bij de dingen waar ze op uitvalt. Ook is het belangrijk om erachter te
komen wat de reden is waardoor O zo erg achterloopt en moeilijk meekomt met de stof. O is
vaak afwezig dit zou zeker een reden kunnen zijn waardoor ze een achterstand oploopt. Ook
word O niet betrokken in de groep en heeft het weinig vriendjes in de groep. O praat ook
weinig met klasgenoten en sluit zich snel af als kinderen een gesprek beginnen.
Nawoord
Ik vond het een erg leuke opdracht om aan te werken. Ik ben hierdoor meer informatie te
weten gekomen over het kind en heb hier zeker wat aan.

You might also like