You are on page 1of 14

Werkwoorden

Infinitief
+ Werkwoorden = alle woorden die een actie of een handeling
uitdrukken.

+ Standaardvorm = infinitief. Die eindigt altijd op –en.


UITZONDERINGEN

• Slaan
• Gaan
• Staan
• Zien
• Doen
Werkwoordstijden
+ Onvoltooid tegenwoordige tijd
+ Onvoltooid verleden tijd
+ Voltooid tegenwoordige tijd
+ Voltooid verleden tijd
Onvoltooid tegenwoordige tijd

+ Persoonsvorm = werkwoord dat bij het onderwerp hoort


+ Onderwerp = ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie, zij
+ Persoonsvorm vinden = ja/nee-vraag
Ja/nee-vraag

+ Ik zit in de klas
+ Vraag: zit ik in de klas?
+ Zit ik in de klas?
+ Zit = persoonsvorm (eerste werkwoord van de vraag)
Werkwoorden vervoegen

+ Ik-vorm = stam (infinitief zonder -en)


+ UITZONDERING: gaan, slaan, staan, zien, doen.

+ Jij, hij/zij/het = stam +t

+ Wij, jullie, zij = stam + en


UITZONDERINGEN

+ Vraag met jij: de -t op het einde van het werkwoord valt weg.

+ Voorbeeld: jij kijkt graag Netflix


Vraag: kijk jij graag Netflix?

+ MAAR: kijkt je broer graag Netflix?


Onvoltooid verleden tijd

+ Algemene regel: stam + te


stam + de
't Kofschip
• Neem de stam van het
werkwoord
• Kijk naar de laatste letter
• Zit die in 't kofschip?
Dan -te op het einde
• Zit die niet in 't kofschip?
Dan -de op het einde
Voltooid tegenwoordige tijd

+ Voltooid deelwoord
+ =/= persoonsvorm
+ Persoonsvorm = hulpwerkwoord
+ Voltooid deelwoord = ge + stam + -t of –d
+ Ook hier geldt 't kofschip
UITZONDERINGEN

+ Werkwoord begint met 'ver'. Voegen we geen 'ge' meer aan toe

+ Verliezen: verloren
+ Verhuizen: verhuisd
Voltooid verleden tijd

+ Zelfde principe, maar hulpwerkwoord staat in de verleden tijd

You might also like