You are on page 1of 2

ER

ER ALS PLAATSBEPALING
‘Daar’ of ‘hier’
Kent u Mechelen? Ja, ik heb er 3 jaar gewoond. (= daar)

Sofie is secretaresse bij deze firma. Ze werkt er al 15 jaar. (= hier)

Er als plaatsbepaling kan niet in het begin van de zin staan. Dan verandert het in ‘daar’ of ‘hier’:

De eerste minister rijdt vaak naar Brussel. Daar heeft hij zijn kantoor. (of: Hij heeft er zijn kantoor).

ER ALS VOORLOPIG SUBJECT


Als het echte subject van de zin onbepaald is.
Er was weinig feedback na de vergadering.

Onbepaald?
Substantief zonder artikel: Er is koffie gevraagd voor de vergadering.

Een/geen + substantief: Er is (g)een vraag gesteld.

Telwoord + substantief: Er staan 10 sollicitanten voor de deur.

Wie, wat, welk(e), wat voor (een) + substantief: Wie gaat er mee naar de film?

Iemand, niemand, iets, niets: Er is gisteren iets gebeurd.

Géén ‘er’ bij algemene waarheid of algemene uitspraken:

Water kookt bij 100°.

Oude mensen zijn soms eenzaam.

ER + TELWOORD (BEPAALD OF ONBEPAALD)


Als je het substantief niet wil herhalen.

Heb jij kinderen? Ja, ik heb er drie. (= Ik heb drie


kinderen.)
Heb je een fiets? Nee, ik heb er geen. (= Ik heb geen
fiets.)

Je gebruikt géén ‘er’ om de volgende woorden te vervangen: keer, km, m, cm, l, cl, euro, kg, g, dagen, weken,
maanden, jaren.
ER + PREPOSITIE
= voor dingen (niet voor personen).
In korte zinnen vormen ‘er’ en de prepositie één woord: Dit is mijn nieuwe laptop. Wat vind je ervan?
Daar is het museum. Ik woon ernaast.
In langere zinnen staan er andere woorden tussen: Wat wil je vandaag in je koffie? Ik wil er vandaag graag
melk in.

Soms verandert de schrijfwijze van de prepositie:

er + met -> ermee er + tot -> ertoe

er + van -> ervandaan er + naar -> ernaartoe/erheen

ER IN EEN PASSIEVE ZIN


Als er geen echt subject is.
Er wordt veel gelachen tijdens de vergadering.

Er mag hier niet gerookt worden.

ER IN VASTE EXPRESSIES
Er zijn geen regels, deze moet je studeren zoals woordenschat.
Het doet er niet toe. = Het is niet belangrijk/relevant.

De vakantie zit erop. = De vakantie is gedaan.

Hoe gaat het ermee? = Hoe gaat het met jou?

Dat hangt ervan af. = Het is niet zeker, afhankelijk van de situatie.

Er is iets tussen gekomen. = Er is iets gebeurd en dat verandert de planning.

Wat is er aan de hand? = Is er een probleem?

Wat scheelt er? = Is er een probleem?

Hij ziet er moe/intelligent/boos/sympathiek/… uit. = Uit wat je aan de buitenkant ziet, interpreteer hoe
iemand is.

PLAATS VAN ‘ER’


Direct achter de persoonsvorm (hoofdzin zonder Hebben jullie veel boeken? Ja, wij hebben er veel.
inversie):
Direct achter het subject (hoofdzin met inversie en Ik heb 5 jaar bij de post gewerkt. Ik vind dat ik er een
bijzin): leuke tijd heb gehad.

Er kan nog (een deel van) een verbum achter ‘er’ staan: Hoeveel collega’s nodig je uit? Ik nodig er 12 uit.

Tussen ‘er’ en het telwoord kunnen nog andere Hoeveel stuks heb je verkocht? Ik heb er gisteren 15
woorden staan: verkocht.
Tussen de persoonsvorm en ‘er’ kan nog een pronomen Was je op die vergadering? Ik heb je er niet gezien.
staan:

You might also like