You are on page 1of 162

BOLWERKEN ALS STADSPARKEN

BO

E

E

AL

Nederlandse stadswandelingen in de 1ge en 20e eeuw

drs. Elisabeth Cremers ir. Fred Kaaij

ir. Clemens M. Steenbergen

Tentoonstellingseditie

Vakgroep Landschapskunde en Ecologie / TH - Delft Delftse Universitaire Pers /1981

E

Uitgegevon door:

Delftse Universitalre Pers lVfijnbouwplein 11

2628 RT Delft

(015) 783254

Copyright © 1981 by Delft University Press

No part of this book may be reproduced or used in any form or by any means - graphic, electronic, or mechanical, including photocopying, recording, taping or information storage and retrieval systems - without written permission

of the publisher: Delft University Press.

INHOUD

Voorwoord 1

Ten geleide 3

Inleiding 11

Vestingbouw 13

De versterkte stad 25

Het stedelijk groen in de 1ge eeuw 45 Jan David Zocher jr. (1791-1870) 65 Lucas Pieters Roodbaard (1782-1851) 93 Leonard Anthony Springer

(1855-1940) 107

Overige ontwerpen 121

Vestingwallen en natuurbehoud 131

Herkomst afbeeldingen 149

Colofon 151

VOORWOORD

Wie op toeristische kaarten routes zoekt met zogenaamde "fraaie vergezichten" zou kunnen besluiten dat

ons land er wat dat betreft bekaaid vanaf komt. In dit vlakke land behoort het onder andere daarom tot de ontwerpopgave van de landschapsarchitect om zulke "fraaie vergezichten" te scheppen.

Toen in het najaar van 1980 bij ons het idee ontstond om middels het werk van enkele 1ge eeuwse landschapsarchitecten het begrip "stedelijke landschapsarchitectuur"

in de Afdeling der Bouwkunde enigszins te illustreren, had den wij nog niet het vermoeden dat we uiteindelijk zouden belanden op zo'n "toeristische route met fascinerende taferelen en fraaie vergezichten". De "stadswandeling", de stijlvol ontworpen, contrastrijke, verheven groene route langs de oude stadsrand diende zich immers al spoedig aan als

thema waarop de landschapsarchitecten, op wier werk wij het oog hadden laten vallen, allen hun ontwerpcapaciteiten hebben beproefd.

Voor een uitdieping van dit thema stond ons door omstandigheden

slechts een geringe hoeveelheid tijd ter beschikking. Er zou veel meer over te zeggen zijn dan hier gebeurt en dit boekje pretendeert dan ook geenszins een met betrekking tot het onderwerp allesomvattende studie te zijn. Allereerst hebben wij ons beperkt tot Nederlandse voorbeelden. Verder hebben we ons voornamelijk geconcentreerd op de ontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer. Tenslotte hebben we ook nog in de ontwerpen van laatstgenoemden een selectie aangebracht op basis van belangrijkheid en het voorhanden zijn van voldoende kaarten en tekeningen. Verder onderzoek, met name naar buitenlandse voorbeelden, alsmede het

ontwikkelen van nieuwe ontwerpideeen voor de veelal in vervallen staat verkerende stadswandelingen, die eerste groengordels der oude steden, moet dan ook een vervolg zijn op deze verkenning.

Bij ons onderzoek hebben we veel bereidwillige medewerking gekregen van talloze gemeenten, instellingen en personen. In het bijzonder zijn we dank verschuldigd aan de gemeentearchieven van Haarlem, Kampen, Leeuwarden, Utrecht en Zaltbommel; drs.

C. Oldenburger van het Springerarchief aan de Landbouwhogeschool; ir. H. Walkate en J. Sneep van de Stichting Menno van Coehoorn; P. Karstkarel; H. Rutten; ir. J. Wegner; prof.dr.ir. J.C. Visser en drs. A. Littel die bereid was om het hoofdstuk over natuurbehoud voor

zijn rekening te nemen.

C.S.

1

2

TEN GELEIDE

Het thema van de tentoonstelling "Bolwerken als stadsparken" en de ontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer zouden de indruk kunnen wekken, dat de initiatiefnemers de nog aanwezige bolwerken met hun majestueuze boombeplanting herontdekt hebben als een mogelijkheid om in de toekomst als stadspark te fungeren. Immers de behoefte aan "natuur in de stad" zal niet afnemen, maar naar verwachting in het voortgaande verstedelijkingsproces nog aan betekenis toenemen. En wat ligt dan meer voor de hand om de vele nog bestaande bolwerken, vooral in groeiende provinciesteden, als zodanig een nieuwe impuls te geven?

Tot deze conclusie zou men kunnen komen, bij aanschouwing van de ontwerpen van deze tuinarchitecten en van de "groene gordelsll, die deze functieverandering nog niet hebben ondergaan. Belangrijk is echter vooral dat deze expositie een aanzet zou kunnen geven tot een breder onderzoek naar de vormgevingsprincipes, die bij de inrichting van parken in de 1ge en 20e eeuw zijn gehanteerd, en in welke mate zij ten aanzien van de visuele belevingswaarde en bruikbaarheid van belang zijn voor de opgaven, die zich aandienen in de nabije toekomst.

Een verder onderzoek lijkt dus gewenst naar de ontwikkeling van stadsparken en welke rol de bolwerken

daarin hebben gespeeld, zowel als structurerend element als naar inrichting en beplantingskarakteristiek. De ontwerpen laten ons duidelijk zien, dat het bolwerk als stadspark ook van structurele betekenis is geworden in de stadsuitbreidingen van eind vorige eeuw en begin deze eeuw. Daarom mogen de parkontwerpen niet in de eerste plaats worden gezien als voorbeelden van omwerking tot stadspark, waarvan de daaruit sprekende ontwerpopvattingen nog even deugdelijk zouden kunnen zijn voor stedelijke groenelementen van de toekomst.

De tuinarchitecten Zocher, Roodbaard en Springer, werkend in een periode, de 1ge eeuw en begin 20e eeuw, waarin de landschapsstijl

werd toegepast als vormprincipe voor de opkomende parkaanleg, laten zien dat hun opvattingen over een herinrichting van bolwerken tot wandelplantsoen in deze nieuwe parkstijl geen aanpassing gedoogden

aan het gegeven historische karakter van doelmatige rechtlijnigheid. Hun ontwerpen vertonen daardoor een sterk gedateerde vormwil naar de mode van die tijd, een beeld ook uit een tijdperk waarin "beleving van de natuur" bestond uit wandelen, verpozen, minnekozen, zien en gezien worden in een aangename,

groene en beschaduwde entourage. Wandelen en verpozen vroegen -en

Thijssepark, Amsterdam

3

concentrisch modeL met afsLuitende groene ring

idem met groene ringen en groene hliggen

Schema's stadsonthlikkeling Groot-BerLijn, E'berstadt, Mohring en Petersen, 1910

4

vragen?- om een gebogen lijn-

voering in paden, grachten en beplantingsgroepen. Het water kreeg

de zogenaamde vijvervorm en de indrukwekkende strakheid van de boomrijen werd vervangen door een vrijer spel van boomgroepen en de toepassing van een groter en vooral

niet inheems sortiment van bomen en struiken. Voor Springer was iedere vorm van parkaanleg een aanleiding

om immer zijn uitzonderlijk grote dendrologische kennis in een park

te integreren en zo de wandelaar kennis te laten nemen van uitheemse bomen en struiken. Maar dan weI in een goede, ruimtelijke compositie opgesteld. Habitus, bloei, herfstkleur en vruchttooi speelden daarbij een grotere rol dan het beeld van

de natuur weergegeven door "alles

wat groeit en bloeit" in eigen land. De latere heemparken vertonen een reactie op dit 1ge eeuwse vormbeeld en plantentoepassing op grond van nieuwe natuurwetenschappelijke kennis, verworven door de opkomst van de plantengeografie en de plantensociologie, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de beeldopbouw.

Een belangrijk vervolg op deze tentoonstelling zou dan ook een onderzoek kunnen zijn naar de verschuiving van de vormwiltendenties, deze l'art pour l'art in de tuinkunst, naar de niet-modieuze stijlgebonden kenmerken en het probleemstellende en programma-analytische denken van het functionalisme in de 20e eeuw.

Daannee wordt beoogd een breder inzicht te krijgen in de veelzijdiger betekenis en functie van het huidige fenomeen "stedelijk groen", alsook meer inzicht in die vormgevingsprincipes, die apelleren

aan de fundamentele behoefte aan beleving van "natuur in de stad".

De stelling lijkt hier op zijn plaats, dat een park, ongeacht in welke stijl ontworpen, als ~~n van de vele mogelijkheden hierin cen

concentrisch-radiaaL model met groene hliggen

idem met ui tiqeiaerk.t: »erkeereechetra en aanzet tot vingerstadmodel

Nenen, met de "Iriniemoal.L" in 1704

Wenen, plan LudWig Forster

Wenen, parkp l.an buiten de "Id.ni.emaal.l." van Josef Daniel Huber, 1769-1774

5

Wenen, parkpZan van de gemeente Wenen, + 1880

6

eminente rol zal blijven spelen naast de tuinen, de kleinere meer gespreide groenvoorzieningen en de bomen in de straat. Het park heeft door zijn omvang, laten we zeggen vanaf 10 ha, die betekenis van "natuurbeleving" als structureel element zeker niet minder dan door zijn wijze van inrichting. En deze structurele betekenis moet ook aan het park op het vroegere bolwerk worden toegekend.

Er is in dit opzicht overeenkomst, maar of de vestinggordel met zijn beplanting en grachtenstelsel als

een eigentijds stadspark met meerdere gebruiksmogelijkheden kan fungeren, waartoe omvorming gerechtvaardigd is in die mate en

wijze zoals deze ontwerpen laten zien, zou ter discussie moeten

staan. Noch omvorming, noch terugrestauratie als monument, lenen

zich als uitersten niet om tot

enig zaligmakende doelstelling te worden verheven. De ontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer

dienen daarom meer als een aanwijzing, dat de historische vormbetekenis van deze immense groengordels voor wat betreft de verdedigingsfunctie weliswaar verloren is gegaan, maar dat de stedebouwkundige betekenis als geledingszone tussen oude en nieuwe stad nog bijzonder actueel kan zijn.

Dit blijkt uit een reeks van stadsontwikkelingsmodellen, die

in de eerste decennia van deze

eeuw zijn opgesteld. In al deze concentrisch-radiaal uitstra-

lende groeimodellen, valt op de grote betekenis, die wordt toegekend aan de geledingsfunctie van groenstructuren. Modellen, die een tweede gordel laten zien rond de 18e/1ge eeuwse ring.

Behalve omtrekkende gordels, zien we daarin ook een radiale geleding door groene wiggen, die de toekomstige bebouwingsringen doorsnijden. Ze zijn

onvermijdelijk geworden in deze groeimodellen, die immers uitgaan van zich concentrisch uitbreidende steden met een daardoor steeds groter wordende omvang. Het stadspark als wig tussen de nieuwe bebouwingsvlekken heeft dan weer geleid tot het vingerstad model.

In een enkel geval, zoals Keulen, zien we de aanzet van een derde parkgordel rond de vroeg 20e eeuwse voorsteden en waarin het "Stadtwalt" is opgenomen. De oorspronkelijke gordel rond de "Altstadt" is bebouwd en er zijn grote, brede, met bomen beplante "Ringstraszen" aangelegd. Meer bekend is Wenen, waar deze ringwegen van nog grootser allure zijn door de zeer brede profielen, met de vele rijen bomen, waaraan de paleizen, de regeringsgebouwen, de opera, de theaters, de musea en de kunstacademie zijn gebouwd, met hun tuinen, hoven en pleinen.

Interessant zijn echter de voorstellen, die zijn getekend onder andere van een omwerking tot een groene gordel in barokstijl.

In hoeverre hebben deze studieschema's model gestaan voor de ontwikkeling van parken in Nederland? In de dertiger jaren kreeg Amsterdam zijn groene wig, het Amsterdamse Bos,

en Rotterdam zijn Kralingse Bos op

een min of meer toevallige plaats

rond de Kralingse Plas, waar de grond kon worden gestort, afkomstig uit de nieuwe, gegraven havens. In de jaren vijftig ontwerpt Rotterdam een parkgordel als tangentiale afsluiting

van oud Rotterdam-Zuid. De toenmalige stedebouwer van Rotterdam, ir. C. van Traa, speelde met de gedachte van een groene ring tot aan de Maas, welke dan aan de oostzijde via het eiland Brienenoord over de rivier een aansluiting zou krijgen met de Oude Plant age en het Kralingse Bos en aan de westzijde met het Park aan de Maas en het toen nog "groene" land van Ho-

Wenen, kaart huidige binnenstad

Keulen, aanzet parkgordel als derde ring

7

Rotterdam, ideeschets groenstructuren> 1950-1957, reconstructie

1. Zui derpax/k

2. Park Lombardije

:3. Ei land Br-i.enenoord

4. Oude Plantage

5. KraZingse Bos

6. Plassengebied Hillegersberg

7. Noorderparkgordel, project 1951

8. Park en Diergaarde Blijdorp

9. Park aan de Maas (Zocher)

8

boken. Ondergetekende heeft zich in die dagen beziggehouden met een "Noorderparkgrodel", waardoor de stad dan nagenoeg omringd zou zijn met groenelementen van formaat. Wederom "bolwerken van groen" ten behoeve van

een nieuw "Groot Rotterdam", maar in die tijd te hoog gegrepen? Het vliegveld Zestienhoven was onder andere

een realistischer alternatief. lets van die ideale structuurschema's

lijkt pas realiseerbaar in nieuwe steden in nieuwe polders: Lelystad

is omringd door bossen en doordrongen van groene wiggen.

Met deze voorbeelden voor ogen, lijkt het dan ook zeker zinvol aan de betekenis van bolwerken als mogelijke stadsparken van de toekomst aandacht te schenken. Het zou wel eens kunnen zijn, dat kleinere provinciesteden, in het bezit van zo'n uniek groen gegeven, het zich eigenlijk niet kunnen veroorloven het bolwerk buiten de realisering van hun recreatieprogramma te houden. Hoe daarbij met een eigentijdse invulling de historische vormbetekenis een stimu-

lerende dan wel een beperkende rol kan vervullen, is afhankelijk van de huidige toestand en de druk van een verdere stadsontwikkeling.

En centraal staat daarbij dan de altijd actueel historische vraag of iets wat zijn oorspronkelijke functie heeft verloren, door een omvorming en aanpassing ten behoeve van nieuwe wensen en mogelijkheden opnieuw een belangrijke rol zou kunnen vervullen. Van belang is vooral ook het ontwikkelen van een visie op de betekenis als geledingszone en als onderscheiding van oude en nieuwe stad, zodanig, dat de vestinggordel een integrerend deel uitmaakt van de

open ruimte structuur.

In dit opzicht is de tentoonstelling eveneens instructief: er zijn voorbeelden, die een gebrek aan visie op deze betekenis illustreren.

Een belangrijk aspect van doze confrontatie bolwerk en stadspark is tenslotte, dat men de ontwerpen uit de vorige en begin deze eeuw beoordeelt als producten van een maatschappijijk proces, waarin voortdu-

rend veranderingen plaatsvinden en waarin historische monumenten hun betekenis in vorm structureel kunnen behouden, doch naar functie meeveranderen.

Strikt genomen is door de forse ingrepen in landschapsstijl, de monumentale waarde ernstig aangetast en is deze 1ge eeuwse stijlopvatting bijvoorbeeld in lijnrechte tegenstelling met de opvatting van "terugrestauratie", zoals in Bourtange en Heusden uitgevoerd.

Maar in zijn nieuwe betekenis als stadspark heeft het tot behoud van zo'n unieke groene gordel bijgedragen. En welk zinnig stedebouwkundig beleid zou om welke zinnige reden aan het werk van deze tuinarchitecten willen tornen? Daarom is het van belang in het stedebouwkundig en landschapsarctitectonisch ontwerponderwijs ook de discussie op gang te brengen over de vraag van koele restauratie, modieuze vormwil of degelijk compromis. Daarbij wellicht geleid door de stelling: "behoud door verandering".

prof. W.C.J. Boer

9

10

INLEIDING

Industrialisatie, stadsuitleg, rationele landinrichting en toenemende vrije tijd zijn even zovele aanleidingen tot het ontstaan van vele stadsparken. In de compensatie die het stadspark bieden moet als reactie op bovengenoemde factoren, ligt het vraagstuk van haar bestaansrecht opgesloten. Een bestaansrecht dat gebaseerd is op oorspronkelijke kwaliteitsbegrippen als "natuur", "tuin" en "landschap".

V66r het stadspark is er de betekenisvolle ruimtelijke en fysieke relatie van de besloten nederzetting met het open landschap. Een vaak later geidealiseerd landschap dat funkctioneel is, en dat daarnaast "pastoraal" kan zijn of formeel maar dat nooit monofunctioneel of eenvormig is.

V66r het stadspark is er ook de "tuin" als het prive-buiten en de "tuinkunst" als architectonische uitdrukking van het ordenend vermogen van de menselijke geest in

de natuur. Minstens als abstracte begrippen, maar soms ook in concrete zin hebben "tuin" en "landschap" een eigen en eigenaardige invloed op betekenis en inhoud van het stadspark.

Bij de parken die in het volgende ter sprake komen is deze invloed concreet en haast naief te noemen. Eigenlijk is hier geen sprake van parken in de huidige zin van het woord. Voor een "echt" park geldt immers een hele reeks van program-

matische en/of natuurtechnische eisen. De parken die hier aan bod komen zijn in wezen echter niet

meer dan stijlvolle wandelingen

door een rijk plantensortiment op een verheven route langs de oude stadsrand en met op het landschap gecomponeerde verre gezichten. Zo I n in programmatisch opzicht pretentieloos park, gebaseerd op vormwil en een historisch gegeven (de stadswal) kreeg heel toepasselijk de

naam "stadswandeling".

Ret stijlvolle in dit park is ontleend aan de tuinkunst, in dit

geval de landschapsstijl. Ligging

en uitzichten zijn gerelateerd aan het landschap; de uitgangssituatie van hoge bolwerken en wallen, grenzend aan de oude stadsrand,

was hiervoor uitstekend geschikt.

We treffen hier een letterlijke en in die zin ongecompliceerde "vertaling" aan van kwaliteiten ontleend aan "tuin" en "landschap". Deze parken zijn prototypen, welk karakter het mogelijk maakt om enkele grondprincipes waaraan ook hedendaagse stadsparken en -groenstructuren moeten voldoen, nog eens te onderstrepen.

Ret is duidelijk dat het stadspark niet aIleen een stuk natuur is in de stad. Nog minder is het aIleen een groenvoorziening waarvan het aantal vierkante meters door een kwaliteitsongevoelige norm is bepaald en waarvan het programma aan aIle mogelijke gebruikseisen voldoet. Het stadspark is primair ar-

chitectuur en ruimtekunst, een "ikoon van het landschap" zo men wil, waarbij een uitgebalanceerde vorm en ligging in een gegeven stedebouwkundige en landschappelijke structuur essentieel zijn. Dat ook de eigentijdse wens en van diverse categorieen gebruikers op een eerste plaati komen behoeft niet te worden onderstreept.

Voor een goed begrip van de uitgangssituatie waarop in de vorige eeuw landschapsarchitecten hun stadswandelingen ontwierpen wordt in het volgende hoofdstuk eerst een beknopte uiteenzetting gegeven

over het ontstaan van vestingwallen en hun typische vorm. De ligging, maat en contour van de stad in het landschap komen vervolgens aan bod. Een blik in de hi storie leert ons dan hoe de situatie en de opvattingen waren met betrekking tot

het stedelijk groen in de vorige eeuw en hoe de stadswandeling ontstond. Ter illustratie van de "vormgevingstaal", de stijl waarin de besproken landschapsarchitecten werkten worden ontwerpprincipes

van de landschapsstijl besproken. Achtereenvolgens worden dan de parkontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer uitvoerig bestudeerd. Tenslotte worden nog enkele andere en meer recente parkontwerpen op stadswallen en bolwerken besproken, waarna ter afsluiting

wordt stilgestaan bij de betekenis die vestingwallen hebben voor het natuurbehoud.

c. S.

11

Naarden, aangeZegd voZgens de principes van het Nieuw-NederZands SteZseZ (foto KLM Aerocarto)

12

VESTINGBOUW

In dit hoofdstuk worden de stadswallen in hun oorspronkelijke functie als stadsverdediging besproken. Een van de bekendste voorbeelden van stadswallen in redelijk ongeschonden staat is de verdedigingsgordel rondom de stad Naarden. Een opmerkelijk onderdeel hiervan zijn de pijlvormige bastions. Zij vormen de essentie van deze verdediging, het verdedigingssysteem als geheel heeft er zijn naam aan ontleend: het gebastionneerde stelsel.

De basisvorm van het bastion werd rond 1500 in Italie uitgedacht en in de eeuwen erna tot een hoge graad van verfijning gebracht. De reden om het

te ontwikkelen was de verschijning van het kanon op het toneel van de oorlogsvoering. Met de entree van dit vernietigende wapen moesten er geheel andere eisen worden gesteld aan het verdedigingssysteem van de stad. Was tot dan toe een hoge muur essentieel voor een optimale verdediging, nu moest de verdediger overschakelen op een horizontale verdedigingsmethode vanuit een lage positie. Dit leidde tot een fortificatievorm van geringe hoogte maar van aanzienlijke breedte. De Nederlanden hebben een eigen variant op het gebastionneerde stelsel tot ontwikkeling gebracht: het Oud-Nederlands stelsel, dat later verfijnd werd tot het Nieuw-Nederlands stelsel.

In dit hoofdstuk zal in het kort weergegeven worden hoe de stadsverdediging van een hoge ommuring veranderde in een

lage omwalling. De volgende onderwerpen zullen ter sprake komen.

- De middeleeuwse stadsverdediging.

- Het ontstaan van het gebastionneerde

stelsel.

- Het Oud-Nederlands stelsel.

- Relatie vestingwerken en stadsplatte-

grond.

- Het Nieuw-Nederlands stelsel.

- Beplanting.

Inundatie.

Middeleeuwse stadsverdediging

De middeleeuwse stadsverdediging moest dienen als bescherming tegen pijl en boog, lans, stormram en blijde. Al dit wapentuig had een zeer beperkte reikwijdte. Er bestonden in de 14e eeuw al weI vuurwapens, maar deze leverden in dit stadium van hun ontwikkeling aIleen nog maar gevaar op voor de gebruiker. De meest effectieve verdedigingsmethode tegen het middeleeuwse geschut was een hoge stenen muur met weergangen en muurtorens, met aan de voet een natte gracht.

Deze methode' van aanval en verdediging en het hierbij gehanteerde wapentuig was al sinds de vroege oudheid in gebruik. Sindsdien heeft de oorlogsvoering geen wezenlijke veranderingen ondergaan. Die komen pas met de introductie van het kanon.

Een rrriddeZeeuwse beZegering (VioUet-Ze-'Duc) a = weergang; b = blijde; c = aanvalstoren; d = kat (houten galerij die belegeraars dekt); e = catapult

13

De belegering van Haarlem door de Spanjaarden in 1572 (Pieter Saenredam)

De ontwikkeling van muurtoren tot bastion

PLATT EGROND MUURTOREN

PlATTEGROND BASTION

14

NEDERLANDS

ITALIAAN!:>

COURTtNE

HET KANaN STAAT NU, GGED AFGEDEKT ZIJDE VllN DE nuun EN E~N SGHUIHE VOLliENDE l:lA::;'I'lutl !::lESTHIJKE1~. DE AFS'l'A:m DE TI'/EE BASTIONS j'/ORDT BEPAALD DOOR DE REne;IoJIJDTE VAN HET KANON,

OVEh::;CEHIJ DEN.

Het

gebastionneerde

stelsel

In de loop van de 15e eeuw werden de vuurwapens geleidelijk aan zozeer verbeterd, dat ze tegen het einde van de eeuw aIle conventionele wapentuig overtroffen. Vooral het kanon werd een geducht wapen in de oorlogsvoering en veroorzaakte een omwenteling in de methode van aanval en verdediging. Aanvankelijk werden stenen kogels gebruikt die weinig effectief waren. Pas toen men overging op het gebruik van ijzeren kogels ontpopte het kanon zich als een verpletterend wapen.

De vernietigende kracht van dit nieuwe wapen ondervonden de Italianen als eersten, toen de Franse koning

Karel VIII in 1494 met zijn legers Italie binnentrok om zijn aanspraak op de Napolitaanse troon kracht bij te zetten. Met behulp van het kanon was hij in staat om buiten bereik van de verdedigers van de steden de stadsmuren te verbrijzelen, waarna hij moeiteloos de stad kon veroveren. Vele Italiaanse steden werden geconfronteerd met dit wapengeweld. Geschokt door deze gebeurtenissen gingen de Italianen ijlings aan de slag om hun fortificaties aan te passen aan het gebruik van het nieuwe wapen door zowel de aanvaller als de verdediger.

De manier waarop ZlJ dit probleem aanpakten is kenmerkend voor de methodische werkwijze van de Renaissancemens. Uitgaande van de middeleeuwse muur werd met behulp van mathematische en ballistische berekeningen naar een betere vormgeving gezocht. Gezien het feit dat een kanon een horizontaal vlak bestrijkt, ging de voorkeur uit naar een lage positie in een vooruitstekende muurtoren zodat tevens de voorzijde van de muur verdedigd kon worden. De vorm van de muurtoren met kanonnen werd door de Italianen aan de hand van wiskundige berekeningen omgewerkt tot de bastionvorm. De Nederlandse benaming voor bastion is bolwerk.

Het belangrijkste element in het gebastionneerde stelsel zijn de flanken van het bastion, waar de kanonnen staan. Op het bastion zelf werden vaak voorzieningen getroffen om de flanken extra bescherming te geven. Het was de Italianen bekend dat de kracht van een kanonskogel het best gesmoord kon worden in een aarden wal,zonder dat daar grote gaten in sloegen. Toch bleven zij hun vestingwerken, deels om praktische redenen, optrekken uit metselwerk,zoals zij dat eeuwenlang gewend waren. De binnenzijde van de muur werd dan weI versterkt met grote hoeveelheden aarde.

De overgang van de middeleeuwse fortificatie naar het gebastionneerde stelsel verliep geleidelijk. Diverse tussenvormen werden ontwikkeld. Een veel voorkomende vorm was het verlagen van de muren en het gedeeltelijk afbreken van de muurtorens die dan ronde I en genoemd werden. Ook in de Nederlanden werden de oude fortificaties op deze wijze aangepast aan de nieuwe horizontale defensiemethode. Dit was de soort stadsversterking die Alva aantrof toen hij in 1572 met zijn legers de Nederlanden binnenviel om de opstandige steden een voor een te veroveren. Ondanks de gedeeltelijke aanpassing aan het gebruik van het kanon bleek de gemiddelde stadsversterking nauwelijks voor haar doel geschikt.

Oud Nederlands

stelsel

Deze veroveringstocht van de Spanjaarden was voor de Nederlanden een pijnlijke ervaring. Onomstotelijk kwam vast te staan dat het land in militair opzicht uiterst kwetsbaar was. Zonder veel tegenstand te kunnen bieden vielen de steden in handen van de vijand. Zowel de fortificaties als de krijgsorganisatie bleken absoluut niet toereikend te zijn om de Spaanse aanvallen af te slaan. Door het ontbreken van een militaire traditie in de Nederlanden was het krijgswezen een

chaotisch en oncontroleerbaar geheel.

Het initiatief tot de reorganisatie van het krijgsbedrijf werd-genomen door Prins Maurits, daarin terzijde gestaan door de zeer bekwame mathematicus Simon Stevin. De hervormingen

op dit gebied werden gebaseerd op de in de Renaissance in Itali~ ontwikkelde ideeen over stedebouw en forti ficatie. In de Renaissance speelde de mathematica op aIle gebied een centrale rol. Op militair gebied betekende dit dat de oorlogsvoering zelf, de aanval en de verdediging, de plaatsing van

de legeronderdelen en de fortificaties volgens een wiskundig proportiesysteem werd vormgegeven. Simon Stevin was

zeer goed op de hoogte van de Italiaanse denkbeelden, die hij gebruikte als uitgangspunt. Hij zorgde voor de theoretische achtergrond van de militaire vormgeving. Rij maakte berekeningen voor de ideale legeropstelling, de indeling van een legerkamp, het fortificatiesysteem, etc. De illustraties in het boek Les Travaux de Mars van A. Manesson Mallet uit 1672, geven een indruk tot welke vormgeving een dergelijke mathematische aanpak van het probleem leidde.(zie p. 17 en 18)

De eerste ingrijpende verandering was de oprichting van het Staatse leger, dat naar Romeins voorbeeld werd gevormd. Er werden de hoogste eisen gesteld aan orde en discipline om de zo gevreesde chaos het hoofd te kunnen bieden. Vervolgens werd in 1600 de Duytsche Mathematicque, een opleiding voor vestingbouwkundige ingenieurs,opgericht. Ret onderwijs geschiedde geheel volgens de instructies van Simon Stevin en was sterk gericht op de praktijk. Er werd o.a. onderwezen in de landmeetkunde, fortificatie, perspectief, legerplaatsindeling en boekhouding. Stevin was zelf kwartiermeester in het leger van Prins Maurits, waar hij berekeningen maakte voor de indeling van de legerkampen. In zijn vestingbouwkundige theorie behandelt hij

Simon Stevin, grondplan voor langdurig Leqerkamp (iUustratie uit Caet.rame tatio, 1617). A = kwartieren van de bevelhebber; B = verzamelplaats Voor bezoekers van de bevelhebber; C = marktplaats;

D = opslagplaatsen voor wapentuig, voedsel, qee chui , wag ens en kwartieren voor "ureemde heren"; gearceerde oakken = ruiterij;

E = voetvolk

Simon 8tevin, grondplan van een zeshoekige versterkte e tad (ill. uit de 8terctenbouwing 1594)

15

coevorden, het toenmalige paradepaard Van het Oud-Nederlands stelsel (illustratie uit S. Marolois, Fortifications, 1615)

, flank 2 face

3 o r eillon 4 uks el

5 r avelljn

6 halve maar.

7 glacis

8 hootd u rac hr gevuld met water

9 eacatp

10 cont r e s carp 11 borstwertnn 12. haofdwal

13 onderwal

14 bedekte wag

15 buiten werk a) ucor nwe rk b) papenmut s

0) z waluws taar t

Bet Oud-Nederlands stelsel

Bourtange, nu het beste voorbeeld Van het Oud-Nederlands stelsel(Covens en Mortier, 1742)

16

de veelhoekige vorm als de ideale vestingvorm. Op de hoekpunten plaatst hij 5-hoekige bastions. Tot in de details bespreekt hij dit systeem in zijn boek "Sterctenbouwing". Als man van de praktijk was hij een groot voorstander van het gebruik van voor handen zijnd materiaal als water en aarde. Dit leidde tot een systeem van brede grachten en aarden wallen. Ret gebruik van dit materiaal, evenals de bodemgesteldheid, stelden aan de vormgeving bepaalde eisen, die Stevin verwerkte in zijn berekeningen. Stevin ontwierp de basisvorm voor het Oud-Nederlands stelsel. De ingenieur Adriaen Anthonisz, die later burgemeester van Alkmaar werd, heeft vele stadsmuren verbeterd en vestingwerken aangelegd en zo in de praktijk meegeholpen om het Oud-Nederlands stelsel te ontwikkelen. Dit

heeft hij gedaan voor de steden Alkmaar (in 1574), Utrecht (in 1577), en Naarden (in 1579). Voorts was hij betrokken bij de aanleg van de vestingsteden Coevorden (1580), Bourtange (1581) en Willemstad (1583-85). Adriaen Anthonisz (1529-1609?) en Simon Stevin (1548- 1620) zijn de twee sleutelfiguren in de vormgeving van het Oud-Nederlands stelsel.

Relatie vestingwerken en stadsplattegrond

In verband met de drie hierboven genoemde vestingsteden moet iets gezegd worden over de relatie tussen de verdedigingsgordel en de stadsplattegrond.

Ret gebastionneerde fortificatiesysteem kan niet los gezien worden van de ideeen over de ideale stad die zich in de Renaissance in Italie ontwikkelden.

Er waren twee typen van de ideale stadsplattegrond: de cirkelvormige of polygonale radiaalstad en het rechthoekige schaakbordpatroon. In de civiele stedebouw ontstond in de 16e eeuw een voorkeur voor het schaakbordpatroon.

In deze tijd werd de vestingbouw een aparte wetenschap en ontwikkelde een eigen vorm voor de ideale vestingstad. De vestingbouwkundige theoretici adopteerden het radiaalplan en koppelden dit aan het gebastionneerde stelsel.

De grondgedachte was, dat vanuit het centrum, via directe verbindingen met de bastions, waar de krijgshandelingen plaatsvonden, de vestings tad als geheel te overzien en onder controle te houden was. Een radiaalplan zou tevens de meest geschikte vorm zijn om een snelle verplaatsing van manschappen en voorraad te bewerkstelligen.

In de 16e eeuw werden enkele vestingsteden met radiaalplan aangelegd, waaronder Coevorden en Bourtange. Coevorden gold als de ideale vorm van het OudNederlands stelsel en verkreeg internationale faam. Ret bleek echter, dat de praktijk niet helemaal overeenkwam met de theorie: de lijnrechte verbinding tussen de bastions en het centrum bood niet de verwachte voordelen. Een radiale plattegrond is bovendien voor een stad, maar ook voor een vesting, bijzonder moeilijk in te vullen en stelt de Renaissance-ontwerper voor grote problemen op het esthetische vlak. Mogelijk werd dit indelingsprobleem het grote struikelblok. Hoe het ook zij,in de 17e eeuw werd het schaakbordpatroon weer toegepast, zowel voor de stad als voor de vesting. Met een indeling VOlgens dit patroon was beter te werken, ook al omdat men gewend was voor de legerkampen een rechthoekig patroon te gebruiken. Als theoretisch ideaalmodel bleef het radiaalplan nog lange tijd in de handboeken voortbestaan.

Over het algemeen ging men in de Nederlanden bij het ontwerpen van een vesting uit van het aanwezige verkavelingspatroon waarvan men een zo regelmatig mogelijk figuur maakte. Dit was bijvoorbeeld het geval in Willemstad.

Het ontwe~pen van een vesting (illustratie uit A. Mallet, Les T~avaux de M~s, 1672)

De aanleg van een vesting (illust~atie uit A. Mallet, 1672)

17

Het ideale Leqerkamp Li l.iuetvatd:e uit A. Mallet, 1672)

A z: beue Lhebber

B = lijfwacht van bevelhebber

C = verschanste bewaarpZaats Voor geschut D = voedee loaqene

E = eoet:e Laare

F = hutten der soZdaten G z: wapenp Laai:e

18

EnkeZe mogelijkheden voor het opsteZZen van een bataZjon infanterie, bestaande uit piekeniers en musketiers (iZlustratie uit A. Mallet, 1672)

Het hestormen Van een vesting (iZZustratie uit A. Mallet, 1672)

Nieuw Nederlands

stelsel

Het Oud-Nederlands stelsel begon steeds duidelijker gebreken te vertonen. Door de vele buitenwerken kon de omtrek van een stad z6 toenemen, dat aIleen al daardoor het verdedigen ervan problemen gaf. Breda had bijvoorbeeld een stadsomtrek van 3 km, de omtrek van de verdedigingswerken daarentegen was 9 km! Een ander probleem was de verstarring in de vestingbouwkunde. Men hield zich al te zeer aan het wiskundige ideaalmodel en keek te weinig naar de locale terreingesteldheid en besteedde niet voldoende aandacht aan de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de oorlogsvoering. Ditmaal werden de Nederlanders, enigszins gezapig geworden door de lange tijd van vrede, wakker geschud door de agressie van de Franse koning Lodewijk XIV.

Het was Menno van Coehoorn (1641-1704)

die uitgaande van de ideeen van de '

Franse vestingbouwer Sebastien Vauban, (1633-1707) een he Ie reeks verbeteringen voorstelde, die de geschiedenis zijn ingegaan onder de naam Nieuw-Nederlands stelsel. Zijn verbeteringen komen in grote lijnen op het volgende neer:

- grot ere bastions en ravelijnen,

- gebogen bastionflanken, loodrecht

op de defensielijn,

- meer gebruik van de eigenaardigheden van de plaatselijke terreingesteldheid,

- enkele veranderingen in de ligging der wallen,

- de vele aparte buitenwerken werden vervangen door couvre-faces voor de bastions en/of een enveloppe om de gehele hoofdwal.

Het best bewaard gebleven voorbeeld van het Nieuw-Nederlands stelsel is de verdedigingsgordel van Naarden. Op de afbeelding zijn duidelijk de grote bastions met de gebogen flanken te zien, evenals de enveloppe die als een zigzag om de hele vesting ligt.

De vestinggordeZ van Naarden is voZgens de principes van het Oud-NederZands steZseZ aangeZegd en is daarvan het best bewaard gebZeven voorbeeld (Vestingmuseum Naarden)

\

\

! ! \ /

V

Bet Nieuw-NederZands steZseG voor vergeZijking met de tekening van het Oud-Nederlands steZseZ zie p. 16

19

Een 17e eeuws aanzicht van Breda, vanuit het noorden gezien (gravure Abraham Santvoort). Breda had iepen op de wallen en doornhagen op de escarpen. Bij de belegering Van Breda door Spinola in 1622 werden de iepen gekapt en onder andere voor het aanleggen van palissaden gebruikt.

Gezicht op de stad Utrecht in 1729, vanuit het Noord-oosten (gravure J.F. Probst). De wallen van Utrecht waren gedeeltelijk beplant. Enkele bastions hebben een beplanting op de onderwal. In geval van vijandelijke nadering werd alles buiten

de wallen of muren geraseerd (= gesloopt), om een overzichte lijk schootsve Ld te Verkrijgen en om de vijand verschansingsmogelijkheden te ontnemen.

20

Beplanting

Een zeer speciaal aspect van de vestingbouw is nog niet ter sprake gekomen: het beplanten van de wallen uit defensieve overwegingen. Al in een vrij vroeg stadium maken vestingbouwkundige theoretici melding van de mogelijkheid om de aarden wallen te beplanten. Op deze wijze was het niet aIleen mogelijk om de vestingwerken in het open landschap te maskeren, maar beschikte men tevens over een verse houtvoorraad die in geval van een belegering gebruikt kon worden als bouwmateriaal. Het planten van doornhagen werd aanbevolen om het bestormen door de vijand te bemoeilijken. Tevens werd geadviseerd een plantensoort te nemen met een taai wortelstelsel om het sapperen, dit is het ondergraven van aarden wallen, zoveel mogelijk tegen te gaan.

Het beplanten van de wallen was een niet onbelangrijk onderdeel van de vestingbouw, gezien de vaak zeer gedetailleerde adviezen aangaande de beplanting in de theorieboeken. Ook werd er gewezen op de mogelijkheden voor de aanvaller om de beplanting op de wallen te gebruiken in zijn offensief.

Inundatie

Een ander belangrijk onderdeel in de defensie van een stad was de inundatie. Dit bestond uit het onderwaterzetten van grote stukken terrein om de doorgang te belemmeren. Vaak werd in geval van vijandelijke nadering aIleen de grondwaterstand verhoogd, zodat het terrein erg drassig werd. Doorgang was dan nog weI enigszins mogelijk, maar een belegering werd op deze wijze verhinderd. Het aanleggen van approches (naderingsloopgraven), een essentieel onderdeel bij een belegering, werd hiermee doeltreffend tegengehouden. Vooral de hollandse steden die veelal

gelegen waren in drassige veengebieden maakten van deze methode gebruik. Een verhoging van de grondwaterstand was voor hen makkelijk te realiseren door eenvoudigweg de polderbemaling stop te zetten.

De strategische mogelijkheden van de inundatie zijn door Simon Stevin eveneens onderzocht en werden door hem van grote waarde geacht. Aan dit onderwerp wijdde hij een aparte verhandeling: Nieuwe maniere van Stercktebou door Spilsluysen.

Een heel bekende inundatielinie is de Hollandse Waterlinie die aangelegd was om Holland te verdedigen. De linie

liep van Muiden langs Utrecht naar Gorinchem en was op de zwakste punten versterkt met schansen, fort en en vestingen. In 1672 werd de linie gesteld om een verder optrekken van de Franse koning Lodewijk XIV tegen te gaan. uitgestrekte gebieden in de Lopikerwaard, Alblasserwaard en Krimpenerwaard kwamen toen onder water te staan.

Rond 1800 kwam er een einde aan het bevestigen van steden. De oorlogsvoering van Napoleon baseerde zich niet langer meer op het veroveren van steden, maar verplaatste zich naar het land. De steden verloren hiermee hun strategische betekenis. Vele vestingwerken werden overbodig, zij werden niet meer bijgehouden en raakten in verval. In het kader van de stadsverfraaiing werden

in de 1ge eeuw heel wat vestingwerken omgewerkt tot stadsparken of villaparken.

Vestingbouwkundige termen approche = naderingsloopgraaf bastion = naar voren geschoven vijf-

hoekig verdedigingswerk van aarde (nederlands) of van metselwerk

(i t aliaans )

batterij = plaats waar geschut staat opgesteld

bolwerk = bastion

contrescarp = buitentalud van een vestinggracht

courtine = hoofdwal tussen twee bastions

couvre-face = verdedigingswerk gelegen v66r ravelijn of bastion

defensielijn = lijn die te trekken is tussen de punt van een bastion en de oksel van het naastgelegen bastion

dwinger = fries-groningse benaming voor bastion

enveloppe = dekkingswal rondom een vestingwerk

escarp = binnentalud van een vestinggracht

face = schuine voorzijde van een bastion

flank = zijde van een bastion die de verbinding vormt met de hoofdwal fort = op zichzelf staand vestingwerk; versterkte legerplaats frontiers tad = versterkte stad gelegen aan de landsgrens gebastioneerd stelsel = verdedigingsstelsel met als hoofdkenmerk de bastionvorm

glacis = schuinaflopende zijde van de buitenwal

inundatie = kunstmatige onderwaterzetting

kazemat = kanonkelder met schietgaten, ondergebracht in een bastion

linie = rij van naast elkaar gelegen verdedigingswerken

mineren = het leggen en tot ontploffing brengen van mijnen mineursgangen = mijngang, onderaardse gang waarin mijnen werden gelegd oksel = hoek tussen flank en hoofdwal ontmantelen = het slechten van de wallen van een vesting

ore ilIon = de hoek tussen face en flank (schouderhoek)

plongee = schuinaflopend bovenvlak van een borstwering

ravelijn = verdedigingswerk v66r de courtine in de hoofdgracht gelegen revetement = lage bekledingsmuur van een aarden wal, om wegzakken te voorkomen

Een l?e eeuws ontwerp voor de walbeplanting Van Groningen (kaart E. Haubois, 1643)

21

BREDA

.mJh' i fill'..},r i/"J" ~Y.uylJl~ Sp/trr/'t 1nil;.$$:ldf'1·S

lilt LbjtT (':m .1m ]),·,'r",~·h/1;!"r1r ')1.:',-;<:, tvm {)I'If{l:~ ~l ' MaUI'ltHlS van Nahou,~ t", ""'l' J"r (""'r):J,rnNll JI,tJ,

. .{,,/I.' !~:'/.

Kaart van de belegeM:ng van Breda door de Spanjaarden onder aanvoering van Spinola, van 1624-1625. Deze prent laat zien welk een gigantisch stelsel van aardwerken er,

zowel door de aanvaller als de verdediger, bij de belegering van een belangrijke stad, aangelegd werd (kaart C. Visscher).

22

sapperen = het leggen van sappen, onderaardse gangen

schootsveld = terrein dat met een vuurwapen te bestrijken is waterlinie = linie van inundaties aangevuld met verdedigingswerken

Literatuur

Belonje, J.

"Beplantingen op vestingwerken". Bull. K.N.O.B. 70 (1971) 91-97.

Bruijn, C.A. de, en H.R. Reinders "Nederlandse vestingen".

Bussum 1967.

Croix, H. de la

"Military architecture and the radial city plan in 16th century Italy" .

Art. Bulletin 42 (1960) 263-290.

Croix, H. de la

"Military considerations in city planning: fortifications".

New York 1972.

Hughes, Q.

"Military architecture". London 1974.

Peeters, C.J.A.C.

"Het aanzien van de stad".

in: Geschiedenis van Breda, deel 2, 241-301.

Schiedam 1977.

Rosenau, H.

"The ideal city". London 1959.

Roy van Zuydewijn, N. de "Verschanste schoonheid". Amsterdam 1977.

Schukking, W.H.

"Oude vestingwerken van Nederland" .

Amsterdam 1947.

Schukking, W.H.

"Over den ouden vestingbouw in Nederland in de 16de en 17de eeuw". Bull. K.N.O.B. 6 (1937) maart.

Schukking, W.H.

"The principal works of Simon Stevin" .

Vol. 4: The art of war. Amsterdam 1964.

Schulten, dr. C.M., en J.W.M. Schulten.

"Het leger in de zeventiende eeuw" .

Bussum 1969.

Sneep, J.

"Notitie met betrekking tot beplantingen op verdedigingswerken". Manuscript Stichting Menno van Coehoorn, 3 pp.

Stevin, S.

"De sterctenbouwing". Leiden 1594.

Stevin, S.

"Castrametatio, dat is legermeting" .

Rotterdam 1617.

Stevin, S.

"Nieuwe maniere van sterctebou, door spilsluysen".

Rotterdam 1617.

Taverne, E.

"In't land van belofte: in de nieue stadt".

Maarssen 1978.

Wijn, J.W.

"Het krijgswezen in den tijd van Prins Maurits".

diss. R.U. Utrecht 1934.

Catalogus tentoonstelling "Het beleg van 's-Hertogenbosch". Noord-Brabantsmuseum, 3 juni - 19 augustus 1979.

's-Hertogenbosch 1979.

E.C.

23

Gezicht op Zaltbommel (J. Peeters)

24

DE VERSTERKTE STAD

In het volgende wordt een algemeen kader geboden voor een beter begrip van de stedebouwkundige situatie van de vestingwallen en de latere stadsparken. Hoewel een indeling in gegroeide steden en gestichte .steden geen sluitende typologie is, is dit onderscheid voor ons doel bruikbaar. Na de gegroeide stad en de gestichte stad

zal tenslotte de stadsuitleg worden bezien. Aan bod komen telkens: de plaats van de stad in het landschap, het stadsplan en het patroon van de omwalling.

De gegroeide stad

De meeste Nederlandse steden ZlJn niet gesticht volgens een vooraf ontworpen plan. De oudere steden in de middeleeuwen ontwikkelden zich over het algemeen spontaan uit zgn. pre-stedelijke kernen. (O.a. Romeinse versterking, bisschoppelijke residentie, een palts, een hof, een grafelijke burcht.) In de latere middeleeuwen heeft men vaak door het verlenen van markt- en stadsrecht een stad tot ontwikkeling willen laten komen. In dezelfde periode ontstonden vele dam- en dijksteden. Deze ontwikkelden zich meest spontaan, onder invloed van een economisch gunstige ligging, uit niet-agrarische nederzettingen, bijvoorbeeld vissersdorpen (1).

Steeds was een economisch gunstige ligging, zoals aan een handelsroute, rivier- of zeehaven voor de stad van groot belang.

Een vanuit militair strategisch oogpunt gunstige ligging kon hiermee samenvallen, maar was, anders dan bij de gestichte vestingen,meest secundair. Versterkte steden komen dus niet uitsluitend voor op militair strategische punten in het landschap, maar veeleer op economisch-strategische plaatsen, die een uitgroei tot stad van het terpdorp, rivierdorp, vissersdorp hadden mogelijk gemaakt.

Deze gegroeide stad vertoont, meest

ook intern, in het stadsplan een nog herkenbare relatie met (oorspronkelijke) fysisch geografische factoren. Zo overheerst in de plattegrond van Haarlem

een stratenbundel in de lengterichting van de strandwal (hoog en droog), gekruist door een oost-west verbinding

die aansluit op het Spaarne. In Kampen is het rivierdorp op een terp-oeverwal herkenbaar, in Schoonhoven en Gorinchem het dijkdorp, in Leeuwarden en Dokkum het terpdorp. Ook de pre-stedelijke kern kan nog herkenbaar zijn in het stadsplan, zoals de laat-Carolingische

burcht te Middelburg. In Schoonhoven doet het zeer regelmatige stratenplan denken aan een welbewuste opzet. Maar

de overzichtelijke structuur van de

stad is een gevolg van een reeds bestaande verkaveling van de hoeven van Bergambacht (2).

Niet aIleen de ligging van de stad, maar ook haar stadsplan is dus, anders dan bij enkele vestingen, niet primair bepaald door militair strategische overwegingen.

Middelburg ca. 1825, met ommuring volgens Van Deuenber-

25

Haarlem, 17e eeuw, de buitensingel

Schoonhoven ca. 1560, plattegrond afgebeeld op het oorspronkelijke kadastrale minuutplan

26

Sluis; "eel.fetiandi qhei.d" Van de omwaUing ten opzichte van het stadsplan

Goes, de onregelmatige contour van het latere stadsplan (Zacharias Roman)

Zolang er geen sterk centraal gezag was, dat het belang van het land als geheel voorop stelde, moest ie-

dere stad bedacht zijn op eigen belang en veiligheid. Kooplieden met hun bezit aan roerende goederen konden het zich niet permitteren voortdurend bloot te staan aan overvallen, rooftochten, brandstichtingen en plunderingen. Gegeven haar situering en stadsplan heeft de stad zich zo sterk mogelijk willen maken; en dat op de meest economische, eenvoudige en doelmatige wijze. Daarom werd om de stad eerst een muur en later een aarden wal gelegd (zie hoofdstuk "Vestingbouw").

Hoewel bij het verlenen van het stadsrecht het ommuringsrecht in het algemeen niet expliciet werd genoemd, deed toch de Heer van een stad er zijn invloed op gelden, soms in negatieve zin. Het gold als een van de zwaarste straffen als

een stad (door haar bewoners) ontmuurd moest worden en daarmee open en weerloos in het land kwam te liggen.

Delft, dat zich in 1358 tegen Hertog Albrecht van Beyeren had verzet, werd door die hertog belegerd, ingenomen en verplicht zich geheel te ontmantelen, de gracht te dempen en de muren en poorten te slopen en als bouwmateriaal aan de hertog te levereno Van de stad Franeker werden in 1786, als straf voor een vergadering van patriottische Friese staatsleden ter plaatse, de stadspoortdeuren in de kerk gebracht en er met zware ketenen vastgeklonken.

Vorm en patroon van muur en omwalling hebben zich weI primair vanuit militaire eisen ontwikkeld. Vooral de latere stadswal wordt daardoor een enigszins los van het stadsplan staande, geometrische figuur. Het meest onregelmatige stadsplan wordt omringd door een regelmatig geometrisch patroon, een cirkel, ovaal, veelhoek of deel daarvan. Een patroon overigens, dat ruimtelijk gezien de stad in enen samenvoegde

en tot een herkenbare, overzichtelijke vorm in het landschap terugbracht. Een ruimtelijke afgrenzing ten opzichte van

het landschap, eerst door muren, later door wallen, grachten en poorten, is in de middeleeuwen mede bepalend geweest voor het karakter van de stad. De maat van de stad heeft dit "overzichtelijke" karakter nog onderstreept. Een doorsnee van 1500 meter (gemeten binnen de stadsgrachten) is een forse maat behorend bij een grote stad als Middelburg of Kampen. Brielle en Heusden meten in hun langste as zo'n 1000 m, Tholen en Dokkum 500 m, en de vesting Bourtange slechts 250 m'.

"Ziet hoe lieflijk de stad zich hier opdoet en de torens hun kruinen opsteken als om den welgelegen stand

en binnen- en buiten vermakelijkheden gemaklijker aan te schouwen. Ziet hoe die groene bomen boven en beneden de wallen en rondom de cingels ieder toelachen en de stad bedekken tegen woedende stormen en schadelijke zeedampen." (3)

Met het leggen van een geometrisch patroon om het onregelmatige stadsplan kwam een soms aanzienlijke oppervlakte orib e b'ouwd terrein binnen de stad te liggen. Dit kon dienen voor voedselproductie (vooral van belang in tijden van beleg) maar vooral ook voor stadsuitbreiding. Soms was de hoeveelheid ingesloten terrein zo groot, dat later de verdedigingsring moest worden teruggelegd (Rotterdam). Ook heeft de contour van de verdedigingsring, bijvoorbeeld genoodzaakt door terre in- of economische omstandigheden, weI een andere dan geometrische vorm aangenomen door nauw aan te sluiten bij een onregelmatig stadsplan. Het stadsplan is dan bepalend voor de eindvorm van de versterkte stad (bijvoorbeeld de latere plattegrond van Goes).

Kreeg de stad enerzijds door haar militaire verdedigingswerken een overzichtelijke totaalvorm naar buiten, anderzijds werd ze naar binnen toe een "hortus conclusus", "besloten tuin". Wie van verre uitzichten wilde genieten moest daarvoor de stadswal beklimmen, of, wat meer voor de hand lag, een wandeling maken langs

Siet hier de sterke stad . . . (Heusden) (Theod, Matham)

Utrecht, 1781, theekoepel en tuinhuis op de wallen (J. van HiZtrop)

27

Middelburg~ 1657, de buitensingel (c. Goliath)

28

de buitensingels. Reeds in de 17e eeuw, lang v66r de aanleg van de wandeling op de wallen, is de buitensingel van de stad, buiten de wallen, een veelbezongen recreatieve route.

"Zij is omringd door een wijde, versche en vischrijke Graft, vermaaklijk en rondom sierlijk beplante Buitensingels, met een grote menigte aangename Speeltuinen, ook hier en daar grasrijke Weiden en Bleekerijen omzoomd; 't geen een zuivere lugt veroorzaakt; zoo dat de inwooners, volgens 't oordeel er Geneesheren,

daar voor weinig van wateragtige of besmettelijke ziekten aangetast worden." (4)

Ook de omwalling zelf is in tijden van vrede en vooral later, toen de mili taire betekenis afnam, benut voor andere dan militaire doeleinden. Men yond er lijnbanen, molens, kerkhoven, lusthoven, moestuinen, mestvaalten, begraafplaatsen, enz. Diepe tuinen, uitkomend op de stadswal hadden daar soms een theekoepel (Utrecht, Franeker) of ijskelder (Huize

"de Sprenck", Middelburg). Het grasgewas op de wallen en het visrecht in de grachten werd meest verpacht.

Gegeven haar situering en stadsplan, heeft zich de handelsstad omringd met een veiligheidsgordel. Eerst met muren, later met een omwalling, meest in een geometrische regelmatige contour. Ook op andere manieren heeft de stad nog getracht zich zo sterk mogelijk te maken. Haar situering in het landschap kon dan weI vastliggen, zij kon altijd nog trachten het omringende landschap naar haar hand te zetten. Zo zijn rondom steden terreinen afgegraven, tot vlak boven het grondwater, om de vijand het zich ingraven te beletten. Beken en rivieren werden omgeleid om grachten nat te houden en uitdrogen van ontoegankelijke moerassen te voorkomen. Ook werden uitgebreide inundatiestelsels met speciale inundatiesluizen en zoute en zoete inundaties aangelegd (bijvoorbeeld Sluis). Later is men nog verder gegaan en zijn er, ter beheersing van het ommeland en

ter versterking van de stad, linies en fort en in het landschap ontworpen.

De linie van communicatie van Hulst naar fort Zandberg, oorspronkelijk als dijk ontstaan, werd omstreeks 1700 versterkt met bolwerken en is nu nog een wandelroute vanaf de stadswal ver de polder in.

Ook beplanting is toegepast ter versterking, als obstakel en als camouflagemiddel (5).

Tot aan de ontmanteling van de stad, is de beplanting van de vesting een militaire aangelegenheid en worden beplantingsplannen door genie-officieren gemaakt.

Was noch de situering van de handelsstad, noch haar eigenlijke stadsplan primair door militair-strategische oogmerken bepaald, toch kon de fysisch-geografische ligging van sommige van deze steden,

door bepaalde ontwikkelingen elders, van groot militair strategisch belang worden.

De ligging van Sluis aan "Het Zwin" , reeds in de 13e eeuw een der bekendste zeehavens van Midden Europa, bracht deze stad tot grote bloei.

Maar haar ligging werd ook van groot militair strategische betekenis. Sluis lag op een plaats waar eens de zeearm "Het Zwin" zich splitste in een gedeelte naar de machtige handelsstad Brugge en een ander deel naar Gent.

En wie in staat was deze zeearmen af te sluiten kon grote schade toebrengen aan Vlaanderen. "Wie Sluis bezit, bezit Vlaanderen" luidde dan ook een gezegde van de graaf van Vlaanderen, dat aan duidelijkheid omtrent de strategische ligging van deze in oorspr9ng handelsstad niets te wensen over laat (6).

Bepalend voor de betekenis van de stad als vesting is tenslotte de ontwikkeling van het centrale gezag geweest.

"Nadat Karel V in 1536 als Heer door aIle Nederlandsche steden was aanvaard, werd de algemene toestand een andere en trad de zorg voor eigen veiligheid, die tot dusverre elke stad bezield had, reeds enigermate

Oost-Zeeuws Vlaanderen> militaire inundaties 1584-1585

_ pL.\,\ \,\'\ IIL,I.,'''' I:",

\1\,.1,

Hulst> de linie Van communicatie

29

Willemstad, 1852, beplantingsplan Van een genie-officier

30

op de achtergrond. Die veiligheid en haar verdediging veranderde nu van

een locale in een algemene, in een landsaangelegenheid. Was in het begin der XVe eeuw nog bijna elke stad te onzent uit welbegrepen eigenbelang een goed verdedigbare veste, hoezeer inmiddels niet meer ingericht volgens de laatste eisen der verdedigingskunst, tegen het einde van de XVIIe eeuw was geen vierde harer meer in werkelijk voldoend verdedigbare toestand. Voor 's lands verdediging hadden dus nog aIleen die steden waarde, wier vestingwerken naar eis waren ingericht, onderhouden en bewapend, deze werden nu meer speciaal "Vestingen" genoemd en hadden de taak de grenzen te beschermen (zgn. frontiersteden) of in bepaalde gedeelten des lands tot operatiebasis, tot steunpunt,voor het leger der Republiek te dienen. Het aantal van deze vestingen werd in de loop der de XVlIle eeuw steeds kleiner. In 1854 behoorden volgens de lijst van het Departement van Oorlog de volgense steden nog tot's Landsvestingen: Bergen op Zoom, Breda, Brielle, Deventer, Geertruidenberg, Gorinchem, Grave, Groningen, 's Hert ogenb os c h , Maastricht, Muiden, Naarden, Terneuzen, Nijmegen, Veere, Venlo, Vlissingen, Weesp, Willemstad, Woudrichem, Zutphen, Delfzijl, Den Helder, Koevorden, Kuilenburg en Rhenen.

In 1908 restten daarvan nog: Brielle, Geertruidenberg, Gorinchem, Muiden, Naarden, Weesp, Willemstad, Woudrichern en Hellevoetsluis." (7)

De gestichte stad

Van de gestichte steden ZlJn in dit kader van belang de volgens een vooraf bepaald stedebouwkundig plan gestiqhte of herbouwde nederzettingen. De plaats van zo'n stichting in het landschap is politiek-economisch, en/of militair strategisch bepaald. (Naarden, Elburg.) AIleen de situering van echte vestingen

als Willemstad, Coevorden, Bourtange en Stevensweert is uitsluitend door militair strategische overwegingen bepaald. Hierbij moet evenwel worden aangetekend dat ook dan nog meest werd uitgegaan van een bestaande nederzetting als startpunt voor de aanleg van de vesting. Ook moet worden aangetekend dat hier geen sprake is van echte "steden".

Het plan van deze stichtingen is, om uiteenlopende redenen, regelmatig. Niet aIleen speelt een rationele stedebouwkundige verkaveling een rol (Naarden), maar ook ideaalbeelden (Renaissance - Willemstad). Slechts in de vestingen Coevorden, Bourtange en Stevensweert

is het "stads"-plan geheel bepaald door militaire eisen. Hier is dus niet aIleen de plaats in het landschap door militair strategische factoren bepaald, maar ook de plattegrond.

In aIle gevallen vindt de geometrische contour van de omwalling in deze gestichte nederzettingen een meer logische aansluiting op het stadsplan, dan bij de meestal onregelmatige plattegrond van de gegroeide stad.

Naarden, Elburg, Willemstad, Coevorden, Bourtange en Stevensweert zullen nu achtereenvolgens nader worden bezien.

Naarden

Nadat de oude stad Naarden aan de Zuiderzee in 1350 was verwoest, werd door Graaf Willem V een nieuwe stad gebouwd op vier stadien van de verwoeste stad. Voor de situering werd een plek gekozen op een Noordelijke uitloper van de Gooise Heuvelrug; hoog genoeg om droog te zitten, ver genoeg in de buiging van de kust om geen hinder te hebben van golfs lag bij Noordwesterstormen, maar toch bij een veilige plek voor het aanleggen van schepen. Bovendien werd de plek strategisch juist gekozen: de vesting beheerste een smalle, tussen Naardermeer en Zuiderzee lopende strook zand en klei, de enige goed begaanbare toe gang van het Gooi tot het hart van Holland (8).

Het stadsplan zelf besloeg een ovaal van 300 m breed en 550 m lang, in lengte en breedte doorsneden door een middenstraat, elkaar kruisend in het centrum. De stadsplattegrond is verder opgedeeld in een patroon van evenwijdige, elkaar loodrecht kruisende straten, waardoor een rechthoekig grid ontstaat. In zijn zuiverste vorm vinden wij dit grid terug in de XIIIe eeuwse "Villes Neuves" of "Villes Franches" in Guienne en Languedoc, en de zgn. "Bastides" zoals bijvoorbeeld Montauban en Montpazier.

Elburg

Ook in de gestichte stad Elburg is dit patroon, duidelijker dan in Naarden, herkenbaar. Deze stad is omstreeks 1365 gesticht op een rechthoek van

250 x 415 m. Ook hier wordt het stadsplan doorsneden door twee hoofdstraten, die de stad in 4 gelijke delen verdelen. De kortste hoofdstraat heeft een gracht, die op het snijpunt met de lange as is overkluisd om tot marktplein te dienen. Op de snijpunten van de assen met de ommuring of de omwalling bevinden zich de stadspoorten. De omwalling vormt

hier niet een op zichzelf staande geometrische figuur, maar ze sluit aan op vorm en contour van de stadsplattegrond.

Willemstad

Willemstad is eveneens een gestichte vesting met een regelmatig, rechthoekig plan. Na de bedijking van de polder Huigenhil werd in 15611 het gelijknamige dorp gesticht. We gens zijn strategische ligging aan het Hollands Diep liet Prins Willem I in 1583 het dorp in een vestingstad veranderen. De stad is door een vestingbouw-ingenieur ontworpen in de vorm van een regelmatige zevenhoek, met zeven bastions, genoemd naar de zeven provincien, op de hoeken. Het stadsplan is afgeleid van het type kerkring met voorstraat, veel voorkomend in Zuid Holland en Zeeland, een soort ideaalvorm

N

A

Naarden, middeZeeuws stadspZan

MONTPAZIEI\(DORDOGNf.:)GESTICtiT f.' J~M noon tir"RI III

~ 'eo

»: MARKT, B KAL

C. PUT.

,.,-

'~.·T~ . ' '

D GALERU

KEn!'. KAPITTr:LHl1t~

Monipazier

31

Wi LLeme tad, 1979

(foto

N. Pilger)

32

uit die tijd. maar in het stadsplan van Willemstad onder invloed van de Renaissance "geformaliseerd". De hoofdas van

de voorstraat loopt vanaf het paradeplein bij de haven precies naar het hart van de kerkring met de koepelkerk. Daarvoor, in het hart van de vesting, kruisen de hoofdas (Voorstraat met lindebomen) en

de dwarsas (Landpoortstraat, die precies half zo breed is als de hoofdas, respectievelijk 12 en 24 m) elkaar. Beide liggen precies op de respectievelijke lengteen breedte-as van het stadsplan. Evenwijdig met de hoofdas lopen nog twee straten, ondergeschikte assen: de Achterstraat en de Groenstraat.

Naast het feit dat dit stadsplan paste

in de destijds gangbare "ideaal-vorm" van "kerkring met voorstraat", vertoont het ook nog een samenhang met de oorspronkelijke verkaveling van het polderlandschap, een herinnering aan het "prestedelijke" dorp. Op oude kaar-t en is te zien hoe lengte- en breedte-as op oorspronkelijke kavelgrenzen liggen. Binnen de omwalling besloeg de stad

zo'n 20 ha, met ruim voldoende uitbreidingmogelijkheid en berekend op een flink garnizoen.

Bourtange, Coevorden en Stevensweert

De vestingen Bourtange, Coevorden en Stevensweert hebben alledrie, vanuit militaire overwegingen, een plattegrond met een centraal plein en radiaal vanaf dit plein naar de omwalling uitstralende straten. Ret verst doorgevoerd vinden we zo'n radiale stadsplattegrond in de vestingstad Palma Nova, door de bewoners van Venetie gesticht in 1593 in de vorm van een regelmatige negenster van 450 m.diameter.

"Regt midden in deze stad staat een Standaerd geplant over een driedubbele Bom-put, in't midden van een zeshoekige Markt of Piazza (oorspronkelijk stond er een zware,

'iN"

I \

, I

\ ," /

'~. /

ELBURG 1827

~ __ -.li----------.~:'ln'

Elburg

Palma Nova

Willemstad aan het Hollands Diep, 1583

Willemstad, stadsplan 1632 (Van Boxhorn)

33

De strategische Zigging van Coevorden en Bourtange

34

Bourtange, ca. 1742

Coevorden, 1770 (DaZhof)

ronde, omgrachte toren) waer vandaen iemand aIle 3 de poorten sien kan, als mede 6 straten die't eenenmael door de stad loopen." (9)

De centrale, radiale aanleg dient de overzichtelijkheid, maar ook de snelle bereikbaarheid van elke plek van de omwalling vanaf een centraal punt, alsmede de mogelijkheid om vanaf de omwalling snel terug te trekken naar een centrale ring of kasteel.

De vestingen Coevorden, Bourtange en Stevensweert werden gesticht op strategische punten. Stevensweert aan de Maas, Coevorden en Bourtange beheersten routes naar Groningen.

"Tot ver in de l8e eeuw waren de provincies Groningen, Friesland en Drenthe aan de Zuid- en Oostzijde beschermd door een woest en leeg moeras van hoogveen, dat in het Westen overging in laagveen. Door

dit moeras verleenden slechts enkele harde zandige passen doorgang. Door de belangrijkste pas, ongeveer 1000 treden breed, die door Coevorden werd gesloten, liep de aloude heirweg van Groningen over de Hondsrug naar het Zuiden en het Munsterse. Nog in de tweede helft van de l6e eeuw meende de stadhouder van de Noordelijke provincies, Francisco Verdugo, terecht dat aan Coevorden geheel Friesland hing, en zonder Coevorden Groningen niet kon worden verdedigd. Door het moeras dat zich van Coevorden zes mijlen westwaarts uitstrekte tot aan de Zuiderzee, was verder de enige pas een slechte weg langs Ommen. Het moeras dat vanaf Coevorden zes mijlen in Noord-Oostelijke richting tot aan de Dollard reikte, was aIleen over een bij regen en sneeuw vaak nauwelijks bereikbare, twee uren gaans lange pas

over de Bourtange te passeren. Door deze laatste liep de heirweg van Groningen via Slochteren, Winschoten en Wedde naar Lingen en Westfalen.

De pas bestond in het Westen ten

dele uit een door de Westerwoldse boeren in het moeras gelegde knuppelweg

en liep vervolgens over een smalle zandrug naar het Oosten. Halverwege lag een klein zandheuveltje, van voldoende breedte om elkaar met karren te kunnen passeren." (10) Ter plekke van dit heuveltje is de vesting Bourtange ontstaan, eerst als schans, later versterktmet ravelijnen en een kroonwerk.

Omstreeks 1650 is de stedebouwkundige structuur van Bourtange, met het vijfzijdige pleintje binnen de regelmatige vijfhoek van de vesting met de (binnen-) diameter van ~ 250 m ontstaan.

Vanuit de hoekpunten van dit plein 10- pen 5 straten naar de bastions en vanaf de zijden ervan lopen 5 straten

naar de courtines en beide poorten. Onderling zijn deze radial en nog eens verbonden door rondlopende stegen.

De stad Coevorden werd, na in 1592 te zijn verbrand door het Spaanse garnizoen, omstreeks 1600 herbouwd op last van Graaf Willem Lodewijk. Daarbij kreeg het de vorm van een regelmatige zevenster met een diameter van 480 m, gerekend tot de binnenvoet der omgrachting. Evenals in Willemstad werden de bastions hier genoemd naar de zeven provincien. Gedekt door een bastion ligt het vij f-zij dige Kasteel tegenover het open gehouden deel van de stad,

aan het 50 x 60 m grote marktplein. Hierop komen vanuit het midden van de courtines de radiaalsgewijs lopende hoofdstraten uit.

De stad is geheel als vestingstad herbouwd, met de markt tot verzamel- of paradeplaats, vanwaar men in de kortste tijd de omwalling kon bezetten en zich van die omwalling naar het kasteel kon terugtrekken. Twee zevenhoekige ringstraten verbinden de hoofdstraten en uit veiligheidsoverwegingen zijn er slechts twee poorten (7).

Ook de vesting Stevensweert vertoont een vergelijkbare plattegrond met een centraal plein en radiaalsgewijs verlopende straten.

St. Stevens-wert, 1730 (v.d. Crabben)

35

Stevensweert, 1951

36

De merkwaardige grondslag van de vesting wordt gevormd door een cirkel met een middellijn van 104 Rijnlandse roe den (391,80 m).

Door het verde len van deze cirkel

in 26 gelijke delen vindt men de punten waarop men het hele stelsel van courtines, bastions, ravelijnen en bedokto weg kan uitzetten. Vanuit het middelpunt der cirkel werden nu de straten geprojecteerd zowel naar de bastions als naar de sluippoorten in de courtines die toegang gaven tot de berm onder langs de hoofdwal. Woningen die deze meetkundige aanleg in de weg stonden werden gesloopt, met uitzondering van het grote kasteel van de graven Van der Bergh. Dit is de reden dat de stratenaanleg, wat zijn meetkundige grondslag betreft, in de Zuid Westelijke hoek een onregelmatigheid vertoont.

Oorspronkelijk lag in het middelpunt der vesting de hoofdwacht. Andere militaire gebouwen lagen verspreid binnen de wallen.

Op het ogenblik resteert van de hoofdwal nog een ongeveer 1 meter hooggglegen wandelpad over een lengte van 3/4 deel van de omtrek;

maar het meest typische overblijfsel wordt gevormd door het merkwaardige stervormige stratenplan dat nog goed herkenbaar is (11).

Stadsuitleg

De versterkte stad heeft, mede door de veiligheid die zij Dood, grote aantrekkingskracht uitgeoefend. Een grotere of kleinere groei was hiervan het gevolg. Een geleidelijke uitbreiding naar buiten toe was bij de omwalde

stad niet mogelijk, de veiligheidsgordel belette dit. De stad deed alles om zo lang mogelijk binnen die grens

te bIijven. Was er bij een omwalling niet voldoende grond voor uitbreiding opgenomen, dan werd stadsuitbreiding gezocht in een verdichting van de oude

stad. Erfruimte en open tuingrond verdwenen als eers te, daarna de len van pleinen als kerk- en marktplein. Grote erven werden opgesplitst in kleinere en de huizen werden hoger gebouwd. Waar binnen de vesting geen bouwgrond meer

was en vooral daar waar het rechtsgebied van een stad eindigde bij de buitenwal (zodat ze geen macht had

over het haar direct omringende gebied dat om veiligheidsoverwegingen open moest blijven), daar ontstonden soms toch ook allengs "voorsteden". Hier woonden dan de zgn. "buitenpoorters" , lieden die buiten de veste woonden en daarmee bloot stonden aan plunderingen en overvallen. Ook voor de stad zelf leverde het dichtslibben van haar schootsveld met bebouwing onaanvaardbaar veiligheidsverlies op, zodat men tenslotte weI genoodzaakt was om tot stadsuitbreiding te besluiten.

C.H. Peters (5) noemt twee factoren die van overwegende invloed ZlJn op het besluit tot stadsuitleg en de wijze en omvang daarvan:

- de vrees der buitenpoorters voor overvallen, plundering en brandstichting

- de gevaarlijke toestand voor de stedelijke verdediging (door bebouwing van het schootsveld, door veroudering van de omwalling).

Ook het streven van de stad om haar gezag uit te breiden over diegenen die weI de lusten maar niet de (fiscale) lasten van de poorters deelden, heeft een rol gespeeld.

Drie typen stadsuitleg kwamen hieruit voort.

Ging het aIleen om de veiligheid van een voorstad en haar opname in het stadslichaam binnen de veste, dan verlengde of verdubbelde men de omwalling of de ommuring en omgrachting rond die voorstad.

Een voorbeeld van dit type stmdsuitleg is de Nieuwstad in Haarlem uit de 17e eeuw. (Deel van een oorspronkelijk

meer omvattend plan tot uitleg.) De verkaveling in deze uitleg is rationeel

HaarZem, 1646, eenzijdige stadsuitZeg (Bleau)

37

Breda, sloop van de vestingwerken

38

Sluis, stadsuitleg nog binnen de wallen (KLM Aerocarto)

Campen, met de stadsuitleg van 1462 (p. Uberuoae Z)

en aIleen om deze nieuwe uitleg werd een nieuwe omwalling gelegd.

Ging het om een versterking van de zwakste zijde van een veiligheidsgordel, dan werd die zijde geheel uitgelegd en vervolgens naar de nieuwste verdedigingseisen omgord. Ook hier speelt de wens om de beschikking te krijgen over nieuwe bouwterreinen uiteraard een belangrijke, "stuwende" rol. Dit type uitleg vinden we vooral in de riviersteden zoals Kampen.

In 1462 werd bij deze stad, op zo'n 200 m.uit de oude stadsgracht, aan de landzijde van de stad een nieuwe gracht gegraven en de daarbinnen gelegen gronden bij de stad getrokken. De oude vestinggracht bleef als binnengracht behouden. Ret stadsoppervlak werd daarmee met ongeveer 3/5 vergroot en blijkens een kaart uit 1598 was deze oppervlakte ruim een eeuw later nog lang niet volgebouwd. In de nieuwstad kwamen toen nog veel kleine hofsteden en boomgaarden voor.

Een derde type stadsuitleg ontstond tenslotte daar, waar in tijden van oorlog de gehele verdedigingsgordel volkomen verouderd bleek te zijn. Soms werd dan om de gehele stad een nieuwe omwalling aangelegd, waarbij dan tegelijkertijd rekening gehouden werd met de eisen van handel en stadsuitleg (Brielle, Middelburg).

De stad Middelburg had oorspronkelijk een cirkelvorm, met een grootte van + 730 m doorsnede. Omstreeks 1250 kregen de buitenpoorters van

Graaf Willem II dezelfde rechten

als de stadspoorters, waarna in 1260 de stad met een ruimere cirkel werd uitgelegd. In 1590 volgde een tweede ringvormige uitleg, waarbij de stad geheel van nieuwe verdedigingswerken met dertien bastions werd voorzien.

Dat een versterkte stad of vesting,

ook al was ze erop bedacht, niet altijd groeide en zich verdichtte, bewijzen

voorbeelden als WiIIemstad en Veere, waar men ook nu nog naast een zekere stedeIijkheid, een bijzondere sfeer van landelijkheid proeven kan uit de grote, oude tuinen, bIoeiende boomgaarden, fraaie plantsoenen en oude hofstedes binnen de stad.

Tot aan de Franse tijd hebben de bolwerken dienst gedaan als verdedigingswerken, maar in de 1ge eeuw waren de werken op veel plaatsen "op een schandeIijke wijze ve r-va.l Len" (12). "De

1ge eeuwer yond de bolwerken als producten van de Renaissance, die in de vorig~ eeuw vaak in erbarmeIijke staat verkeerden met hun vaak nauwe poorten ondingen." (13).L.E. Bosch schreef dat men in 1826 te Utrecht "be zig is dat voorwerp van beklag van inwoners en vreemdelingen weg te nemen en het voorbeeld van Brussel, Hamburg en veel andere steden na te volgen, waar thans

de schoonste gedeelten der stad staan, waar weinige jaren vroeger oude en vervallene wallen stonden." (14)

Toen W. Eekhoff in 1846 zijn standaardwerk over Leeuwarden schreef, wijdde hij een geestdriftig gesteld hoofdstuk aan "het afbreken van de poorten en het slechten van de wallen der

stad, tot het aanleggen van kaden en beplantingen." (15)

Nog in 1926, toen de vesting Naarden bij Koninklijk Besluit werd opgeheven, toonde de stad zich zeer verheugd. Men zag het besluit als een bevrijding

uit het keurslijf en veronderstelde dat de werken spoedig geslecht zouden worden.

In aIle straten hing de vlag uit. Nu kon Naarden ook groeien en behoef de

het niet ~anger bij Bussum achter te bIijven. '!ben de vesting werd aarrgewezen als een in ongerepte staat te bewaren monument, voelden de mensen binnen de vesting zich danig teleurgesteld. Men voelde zich opgesloten en bedreigd door de ijver van de stichting Menno van Coehoorn (8).

W.H. Schukking, luitenant-kolonel der genie, schreef: "de 1ge eeuw heeft op

Breda, sloop van vestingwerken

39

Middelburg, 1873, de stadswandeling onderbroken door kanaal en spoorweg

40

onbarmbartige wijze aan deze gedenktekenen uit ons volksleven van de beide voorafgegane eeuwen gesloopt. De versterkingen waren verouderd, ze badden geen nut meer en daarom moesten ze maar weg. Het meeste wat tbans nog overeind staat beeft zijn beboud bieraan te danken

- of dat de militaire waarde nog niet of eerst sedert korten tijd beeft opgehouden,

- of dat de sloping geen batig saldo bleek te zullen opleveren omdat de gronden niet als bouwterrein in aanmerking konden komen." (14).

Naast bet verlies aan militaire betekenis en de botte vernielzucbt van

al wat oud was en bad afgedaan, bebben toch ook nog andere motieven een rol gespeeld bij de ontmanteling. Motieven die ook heden ten dage nog van betekenis zijn. Allereerst zijn er de motieven van zogenaamd "hygienische" aard. Hieronder vallen de aanleg van begraafplaatsen (buiten de kerk en buiten de stad), de bouw van ziekenhuizen en de aanleg van plantsoenen. Door plantsoenering is op veel plaatsen de oorspronkelijke geometrie vande omwalling verloren gegaan, toch moet men erkennen dat juist door het in de mode komen van de zgn. "stadswandeling" op de qua vorm "geromantiseerde" wallen, in een aantal gevallen de groene ring om de oude stad als structuur bewaard is gebleven, juist omdat de gordel van bolwerken, in zijn totaliteit een nieuwe functie, geworteld in de behoeften der stadsbewoners, kreeg. De "stadswandeling" werd een begrip en aanleiding voor talrijke lyriscbe ontboezemingen.

Nagteglas zegt in het toeristisch gidsje van 1884 over de wallen van Middelburg: "Aan schilderachtige stadsgezichten en bekoorlijke wandelingen ontbreekt het er (te Middelburg) ook niet. Na de laatste uitlegging (1590-1598) werd de stad met vooruitspringende bol-

werken voorzien, sedert 1840, naar het goede voorbeelden van andere steden en volgens den aanwijzingen van den bekenden architect Zocher (K.G. Zocher, broer van J.D. Zocher Jr.) als een park

aangelegd en beplant. . Wie van

de hoogste punten van deze wandeling en niet het minst uit de in 1873 gestichte buitensocieteit, den blik laat weiden over dezen schonen aanleg, waar veelsoortige boomen, heesters en bloemen getuigen van buitengewone groeikracht en zorgvuldige behandeling en over den breeden waterspiegel de liefelijke omstreken aanschouwt, zal zich zeker niet verwonderen dat reeds v66r anderhalve eeuw een boek geschreven werd, waarin Walcheren een Arcadia genoemd, en als een "lustwarande" geprezen werd." (16)

Moet men dus de zgn. "plantsoenering" der wallen enigszins genuanceerd benaderen, ronduit betreurd moet het worden dat de groene ring als doorgaande structuur om de oude stad, slechts zelden ongeschonden is gebleven. Talrijk zijn de gevallen,waarbij nog slechts grot ere of kleinere fragmenten van de omwalling als "ge Ls o Le e r-d " stadspark of plantsoen resten. Niet aIleen de ligging in het stadslichaam wordt daardoor slecht begrepen, ook

het wezen en de kwaliteit van de "stadswandeling" wordt erdoor aangetast.

Het aantasten van de "groene ring" als structuur hangt samen met twee andere motieven, die bij de ontmanteling een rol hebben gespeeld. Naast de genoemde "hyg i erri s c.he II motieven, waren dit motieven van infrastructurele aard en motieven van staqsuitbreiding (woningbouw). Tot de eerste behoren o.a. de aanleg van spoorlijnen (bijvoorbeeld Haarlem, Middelburg), het graven van kanalen (bijvoorbeeld Middelburg, kanaal door Walcheren), en de aanleg van ring-

De wandeling om Utrecht, 1874 (W. Geissler)

Kampen, stadsuitleg met marge tussen omwalling en uitleg (F. Julsing sr.)

Tholen, ca. 1967

Goes, stadswandeling in fragmenten (Slagboom en Peeters, Middelburg)

41

Dokkum, de stadswal na de restauratie

Heusden, ca. 1978, stadsuitleg op afstand (foto Geoeene )

42

wegen (waarvoor de waIIengordel zeer "geschikt" was).

Ook de stadsuitbreiding heeft een belangrijke rol gespeeId, zowel op

de plaats van de oorspronkelijke

(nu vaak afgegraven) wallen, als in het v66r de stad gelegen open gebied. Na het verdwijnen van de militaire betekenis der omwalling verdween daarmee immers ook de noodzaak om

het v66rterrein, het schootsveld van de stad vrij te houden van bebouwing. Ook behoefde elke nieuwe uitleg niet meer te worden beveiligd. De dwingende veiligheidsgordel had afgedaan en de stad kreeg daarmee in principe

een "vrijbrief" voor ongelimiteerde groei. Een groei waarvan een volledige "inversie" van het oorspronkelijke beeld het gevolg kon zijn. Zo kan tenslotte de "beperkte" stad in het "onbeperkte" landschap, worden

tot "beperkt" landschap in de "onbeperkte" stad.

Bezien wij de stadsuitbreidingen na het verdwijnen van de militaire betekenis der omwalling en in die gevaIIen, waarbij de vroegere omwalling, al dan niet omgewerkt, als stadswandeling of -park wordt gehandhaafd,dan kan men, zonder scherpe afgrenzing ten opzichte van elkaar, drie typen onderscheiden.

Ten eerste de uitbreidingen om de gehele stad, zonder noemenswaardige

open tussenruimte, vrijwel direct aansluitend op de oorspronkelijke vestinggordel. In deze gevallen is meestal de geometrische opzet der omwalling omgewerkt in landschapsstijl, daarmee een meer continue ruimtelijke relatie scheppend tussen binnen (oude stad) en buiten (nieuwe stad). In de meeste gevallen is daarbij de structuur van de groene ring, door infrastructurele werken, meer of minder aangetast. Voorbeelden zijn o.a. Middelburg, Leeuwarden, Goes, Haarlem, Utrecht en Deventer. Ook in een

p laa t s j e als 'I'ho len, waar de omwalling in de 18e eeuw door plaatselijke amateurs werd omgewerkt (17), ziet men om de gehele oude stad, een dunne schil nieuwe bebouwing. Bij meer zonering van deze nieuwe bebouwing was wellicht de visuele relatie stad - landschap hier gemakkelijk te behouden geweest. Dokkum is een voorbeeld van een stad die zich heeft uitgebreid om de gehele omwalling,

en waarbij desalniettemin de oorspronkelijke geometrische vorm is gehandhaafd.

Het tweede type stadsuitbreiding is dat, waarbij weI wordt gebouwd om de gehele stad, maar waarbij een merkbare ruimte wordt bewaard tussen stadsuitleg en oude omwalling. De tussenruimte is dan niet groot genoeg om, zoals vroeger, de stad te "overzien", dit zou onoverkomelijke communicatieproblemen opleveren tussen

oude stad en nieuwe wijken, maar weI voldoende om afstand te nemen tot de oude wal, en deze zichzelf te laten zijn (bijvoorbeeld Kampen). Een handhaven van de oorspronkelijke geometrische vorm, minder goed denkbaar in het eerste geval, is hier weI denkbaar en doet geen afbreuk aan de functie van "stadspark". Dit type komt het meest voor in combinatie met de derde mogelijkheid.

Dit laatste type stadsuitbreiding is dat, waarbij in bepaalde zones of segmenten om de oude stad wordt gebouwd om andere, in verband met bijvoorbeeld historische schootslijnen

of zichtlijnen,vrij te houden van bebouwing. Handhaving van de oorspronkelijke geometrische vorm is hier niet aIleen gewenst, maar zelfs uitgangspunt. Doel is, de oude stad als besloten vesting in contrast met het open landschap, zowel van binnen-uit als van buiten-af, minstens pleksgewijs te laten uitkomen. Voorbeelden zijn Naarden, Willemstad, Heusden, Elburg, Brielle, Hulst.

Literatuur

1) 'Harten, J.D.M.

"Historische Geografie van Nederland" .

Geografisch Instituut. R.U. Utrecht 1972.

( 2) Wegner, J.G.

"Stedelijke nederzetting~n in Nederland tot de Franse tijd".

TH Delft 1971.

( 3) Gargon, M.

"Walcheren Arkadia". Leiden 1715.

4) "Tegenwoordige St,aat van Zee land I".

Amsterdam 1751.

5) "Beplantingen op vestingwerken".

Bull. K.N.O.B. 70.

6) Brock, P.E. de

"De Stad Sluis, een bolwerk". Zeeuws Tijdschrift 28:172-177.

( 7) Brugmans, H. en Peters, C.H.

"Oud Nederlandse Steden". Leiden.

( 8) Vrankrijker, A.C.J. de

"De historie van de vesting Naarden".

Naarden 1978.

( 9) Brown

ci taat in: "Oud Nederlandse St8- d e n!".

(10) Heyligenberg, N. en Overdiep, G.

"Geschiedenis van de vesting Bourt ange II •

Bull. K.N.O.B. 67 no 2.

(11) Rutten, H.G.M.

"Stevensweert II. Manuscript 2.d.

(12) Aa,van der

"Aardrijkskundig Woordenboek". 1839-1851.

(13) Bruin, M.P. de

"Kunnen wij het bolwerken". Zeeuws Tijdschrift 28:145-146.

(14) Schukking, W.H.

"De Oude Vestingwerken van Nederland".

Heemschut, Amsterdam 1941.

(15) Eekhoff, W.

"Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden" dl. II.

Leeuwarden 1846.

(16) Magtglas, F.

"Gids voor Middelburg en omstreken" .

Middelburg 1884.

(17) Zuurdeeg, J.P.B.

"De vesting Tholen".

Zeeuws Tijdschrift 28:152-159.

Zwolle, inversie van het oorspronkelijke beel.d (Aerophoto Fe Lde )

C. S.

43

Zicht op de Utrechtse stadswandeZing, hoogte Looijerbrug, vanaf de buitenzijde van de Singelgracht

44

HET

STEDELIJK

GROEN

In de 1ge eeuw is er een grote belangstelling voor het aanleggen van groen in de steden. Dit stedelijk groen kan men op verschillende manieren tegenkomen, bijvoorbeeld in de vorm van een stadspark, een stadswandeling of een villapark. Zowel de 1ge eeuwse wens om de steden van groen te voorzien als de wijze waarop dit werd vormgegeven, zlJn terug te voeren tot het 18e eeuwse Engeland, waar toen de landschapsstijl tot ontwikkeling kwam.

De landschapsstijl deed zijn intrede in Nederland in het einde van de 18e eeuw. J.G. Michael, een Duitse landschapsarchitect, die zich in Engeland georienteerd had, was een van de eersten, die in Nederland in de nieuwe stijl werkzaam was. In deze eerste periode werd de landschapsstijl aIleen toegepast in parken rond buitenhuizen. Pas na de Franse tijd werden er stadsparken en stadswandelingen in deze stijl aangelegd. De familie Zocher, met name Jan David jr., heeft in de 1ge eeuw in de landschapsstijl de toon aangegeven. Andere Nederlandse landschapsarchitecten waren Roodbaard, H. en S.A. van Lunteren en de familie Copijn. De laatste belangrijke vertegenwoordiger van de landschapsstijl in Nederland was L.A. Springer. Als hij nog volop bezig is met .he t ontwerpen in landschapsstijl, worden de eerste functionalistische groenontwerpen gemaakt, die een geheel ander uitgangspunt hebben.

Tot nu gedaan onderzoek wijst er op dat

IN DE 1ge EEUW

de landschapsstijl vooral via Duitsland naar ons land is gekomen. (1)

De geschriften van de Duitse landschapsarchitecten als H.L. von Puckler-Muskau, C.C.L. Hirschfeld en E.C.A. Petzold, werden door velen gelezen, bovendien waren enkele Duitse landschapsarchitecten hier werkzaam, onder hen was E.C.A. Petzold de bekendste.

Toch mag de Franse invloed niet onderschat worden. De bekendste en meest invloedrijke Nederlandse landschapsarchitect, J.D. Zocher jr., was in Frankrijk en Italie opgeleid. Zijn lijfboek was "De la composition des paysages", van de Fransman R. Gerardin. De 1ge eeuwse groenaanleg van Parijs, die

door Haussman en Alphand was ontworpen en die via de boeken van Alphand bekendheid had gekregen, werd in Nederland zeer bewonderd. Hoe vaak kwam het niet voor dat na de aanleg van een stadspark, men zeer tevreden opmerkte dat de stad nu dan eindelijk ook een "Bois de Boulogne" had.

Hoewel de Duitse en Franse invloeden ongetwijfeld van groot belang zijn, moeten wij ons voor een goed begrip van de landschapsstijl concentreren op de Engelse voorbeelden. Engeland is de bakermat van de landschapsstijl, daar zijn de beste voorbeelden van die stijl te vinden. De essentie van de landschapsstijl is dan ook het beste te achterhalen aan de hand van de Engelse voorbeelden.

Stadsverfraaiing

De stad vroeg en kreeg in de 1ge eeuw bijzondere aandacht. Aan de ene kant kreeg men te maken met de noodzaak tot stadsuitbreiding, aan de andere kant bestond er onder de gegoede burgerij

de wens tot stadsverfraaiing. In hoeverre deze verschijnselen toegeschreven moeten worden aan de directe en indirecte gevolgen van de industriele revolutie, kan hier in het midden gelaten worden. Een feit is dat de ontwikkeling van de stad in deze eeuw in een stroomversnelling terecht kwam.

De stadsbevolking groeide explosief, vooral in de minder draagkrachtige groeperingen. Aangezien het voor vele steden tot ver in de 1ge eeuw niet toegestaan was om zich buiten de stadsgrenzen, dat wil zeggen buiten de stadswallen, uit te breiden, moest alles en iedereen een plaatsje vinden aan de binnenzijde. Het gevolg was, dat vele steden overvol raakten, met weinig open ruimten, laat staan groene ruimten.

Toen de stadswallen vrijgegeven werden, gebruikten vele steden deze ruimte voor stadsuitbreiding. Publieke voorzieningen van allerlei aard verschenen er op de bolwerken, zoals ziekenhuizen, gevangenissen (Utrecht en Haarlem), universiteiten (Utrecht, Leiden), kazernes (Utrecht). Vaa.k gebruikte men in de 18e eeuw a.l een bastion als begraafsplaats (Haarlem) .

45

Het pZantsoen op het LucasboZwerk, 1880

CentraZ Park, New York, 1862

46

Naast voorzieningen van algemene aard, werden de bolwerken ook gebruikt voor de stadsverfraaiing, een bezigheid

die in de 1ge eeuw de belangstelling van velen had. De verfraaiing bestond uit het wegwerken van storende aanzichten in de stad en het scheppen

van een aangename stedelijke omgeving, voor de welgestelde burger, zodat hij er op passende wijze kon wonen, zich verpozen en vermaken. Op de bolwerken verschenen nu schouwburgen, concertzalen, theaters, societeiten, parken en villaparken. De redenen om deze plaatsen te kiezen waren: het ruimtegebrek in de stad en de aantrekkelijkheden van de locatie. Vaak bestond de gewoonte om op de stadswallen te wandelen en van het uitzicht te genieten. Vele van deze stadswandelingen kregen in de 1ge eeuw een aanleg in landschapsstijl.

Velerlei oorzaken zijn er genoemd om de drang tot stadsverfraaiing te verklaren. Het is een verschijnsel dat zich niet beperkte tot Nederland. Van grote invloed zijn in ieder geval de nieuwe positie van de burgerij, die nu de touwtjes in hand en kreeg, en de benauwde, onhygienische opeenhoping van mensen in de steden geweest. De burger wilde zijn welvaart en nieuwverworven politieke macht tentoonspreiden en deed dit door de stad op te poets en, en de onaangenaamheden te verbergen. Tevens hoopte men met een aangenaam ogende stad welgestelde standgenoten aan te trekken, die door hun ui tgavenpatroon de stedelijke economie zouden kunnen stimuleren. In het verfraaien van de eigen woon- en werkomgeving, dat wil zeggen de ~tad, gaf de welvarende burger uiting van zijn nieuwe status.

Het verschijnsel van een opkomende burgerij is in de ons omringende

landen veel sterker merkbaar geweest, omdat in die landen in de 1ge eeuw de burgers de politieke macht van de aristocratie overnamen. Dergelijke enorme

maatschappelijke verschuivingen hebben in Nederland niet plaatsgevonden, aangezion de burgerij altijd al de machtigste partij is geweest. WeI trad binnen de burgerij een nieuwe groep welgestelden, de industrielen, naar voren.

Nederland volgde, op eigen bescheiden wijze, de internationelo trend van stadsverfraaiing.

Een belangrijk onderdeel in de stadsverfraaiing was de aanleg van stadswandelingen, parken en villaparken. Groen in de stad werd in de 1ge eeuw van het grootste belang geacht. Onder invloed van de Romantiek en de nieuwe Engelse tuinaanleg, was er bij de bovenlaag van de bevolking een nieuw woonideaal ontstaan: wonen inhet groen, ook in de stad. In Engeland was in de eerste helft van de 18e eeuw een nieuwe vorm van tuinaanleg ontstaan, die bijzonder populair werd, zowel in Engeland als op het vasteland. Dit soort tuinen wordt de Engelse landschapstuin of tuin-in-landschapsstijl genoemd.

De vorm en de inhoudelijke betekenis waren uitgedacht door de Engelse intellectuele bovenlaag, waarvan het merendeel de beschikking had over een landgoed met buitenhuis. Op deze buitengoederen konden zij lustig experimenteren en hun nieuwe ideeen in praktijk brengen.

De landschapsstijl

De Engelsen probeerden in de landsChapstuin (of landschapspark) een weergave te geven van het ideale landschap, zoals dat door schrijvers uit de klassieke oudheid, bijvoorbecld Vergilius, vele malen beschreven is. In de Oudheid zag men dit landschap als het perfecte decor voor de ideale samenleving. De Engelsen hoopten door het realiseren van dit ideaalbeeld een omgeving tescheppen, die de wandelaar tot morele verheffing zou opwekken.

Ret klassieke ideaalbeeld van het landschap is gebasecrd op de klassieke my the van Arcadia. Arcadia is een geidealiseerde we reId van vrede en onschuld, waar fluitspclende herders en herderinnen in een lieflijke omgeving van grazige weidegronden en eeuwige lente hun vee hoeden. Op deze wijze idealiseerden de Grieken en Romeinen het leven van een herdorsvolk, dat

wil zeggen, het leven in zijn meest eenvoudige en derhalve meest onschuldige en meest natuurlijke vorm. Dit beeld van een ideale samenleving werd in de klassieke oudheid tegenover de gecompliceerde leefwijze vol vermeende verderfelijkheden in de steden gesteld.

Ret vinden van vormen om dit klassieke ideaallandschap uit te beelden, zodat de wandelaar zich in Arcadia zou wanen, was de taak die de Engelsen zlch in de 18e eeuw stelden. De vormentaal die zij hiervoor uitdachten wordt de landschapsstijl genoemd.

De landschapsschilderijen van de 17e eeuwse Franse schilders Nicolas Poussin en Claude Lorraine worden vaak, ten onrechte, aangewezen als de oorsprong van de landschapsstijl. Ret verband tussen deze schilderijen en de vormgeving van de landschapstuin ligt echter op een ander vlak: de schilderijen waren slechts hulpmiddelen bij het zoeken naar de vormgeving voor de landschapstuin. De Engelsen zaten immars met het probleem, dat zij aIleen beschikten over geschreven bronnen (onder andere Vergilius en Horatius). Geen enkele visuele weergave van dit idoaallandschap uit de Oudheid was hen bekend. Zij zochten steun bij de schilderijen van Claude Lorraine en Poussin, omdat deze in hun schilderijen eveneens het klassieke ideaallandschap trachtten te visualiseren. De wlJze waarop zij dit deden viel bij de Engelsen bijzonder in de smaak. De visuele stoun die zij zozeer nodig hadden, vonden zij in deze schilderijen.

Claude Lorrain, arcadisch landschap, 1675

Nicolas Poueei.n, Di oqenee , 1684

47

Bladzijde uit het boek "Magazijn van Tuinsieraaden" door G. van Laar

48

Tuinsieraden in het park van Stowe: de ronde Lempe l., de t.empe L van de "British Worthies" en de Palladiaanse brug

Bet Venusdal in het park van Rousham

Gedurende de twee eeuwen, waarin men over de gehele westerse wereld parken en tuinen aanlegde in de lands chapsstijl, is de grondgedachte altijd dezelfde gebleven: een weergave van het klassieke ideaallandschap. Ook in de vormgeving bleven de hoofdlijnen onveranderd, slechts in de invulling van de details kwamen enige verschuivingen.

De klassieke onderwerpen die in de

18e eeuw de overhand hebben, schuiven in de 1ge eeuw wat naar de achtergrond, terwijl het landelijke element, zeker in de openbare stadsparken, wat meer naar voren komt.

Een park in landschapsstijl kan men als voIgt omschrijven: het kenmerkt zich door asymmetrische, niet rechtlijnige aanleg, bestaande uit zachtglooiende, veelal door vee begraasde, grasvelden, die omzoomd worden door weelderige bossages. Door dit geheel slingeren zich wegen en paden, beken en vijvers. Gaande door dit park, krijgt de aanschouwer de meest verrassende aan- en doorzichten op half

in het groen verscholen bouwsels (tuinsieraden). Ret park lijkt zich onbegrensd voort te zetten.

Uit deze beschrijving van het landschapspark is de vormentaal te halen, die de landschapsarchitect ten dienste stond; deze bestond uit:

- grasvlakten

- ongesnoeide beplanting in gesloten

bossages of verspreid, langs een niet rechte lijn aangeplant

- paden in een slingerend verloop

- water in een slingerend verloop

- architectonische tuinsieraden als

tempeltjes, beelden, paviljoens, bruggetjes, etc.

- levende tuinsieraden als vee, zelfs een enkele maal als herder of kluizenaar verklede mens en

- hoogteverschillen, lichte glooiingen, heuveltj es.

De wijze waarop een vormentaal gehanteerd wordt, wordt voornamelijk bepaald

Een voorbeeld van een landschapspark in de zuiverste vorm (ontwerp H. Repton)

De uitgestrekte en zachtglooiende grasvel-den maken dit aanzicht "sublime" en "beautiful" (ontiaevp H. Repton)

49

Een "p i.ctiureeoue" taferee t. vanwege de gri tLLqe en contrastrijke vormgeving van de rufne

Meyndert Hobbema, Dorpsweg, 7665

50

De grote hoogteverschillen van deze Voormal.i qe e l.eenqroeue en de gY'i Uige en contrastrijke uormen maken di t tot een "Bub lime" en "picturesque" aanzicht. Pare Buttes-Chaumont ParijB

aan de hand van esthetische maatstaven. De esthetische criteria, die men in de 18e eeuw ontwikkelde, zijn te verdelen in drie groepen, die aangeduid worden met de termen Beautiful (harmonieus, yolgens de klassieke schoonheidsleer, maar ook lieflijk, vredig, klein, zacht, teer van vorm en kleur, zinnestrelend), Sublime (overweldigend, ontzagwekkend, groots van afmetingen, extreme gevoelens oproepend) en Picturesque (grillig, contrastrijk, vol variatie, met een ruwe, onregelmatige vorm, gevoelens van verbazing en verrassing oproepend). (2)

Beautiful en Sublime waren de twee algemeen geaccepteerde, esthetische criteria in de tweede helft van de 18e eeuw. Picturesque, dat pas op het einde van de eeuw duidelijk werd omschreven, omvatte al datgene dat niet Sublime of Beautiful was, maar dat men niettemin hooglijk waardeerde en dat men vooral tegenkwam in de schilderijen van Salvator Rosa en de Hollandse 17e eeuwse landschapsschilders. Het Picturesqueeffect kreeg in de 1ge eeuw de overhand en ging zijn stempel drukken op aIle vormen van kunst.

Met de vormentaal als middel, werden aangename zichten gecomponeerd met een Beautiful, Sublime of Picturesque effect, of een combinatie.

Enkele voorbeelden ter illustratie:

een Beautiful aanzicht is bijvoorbeeld een zachtglooiend grasveld, waarop een rond tempeltje staat, omgeven door boomgroepen met een vloeiende contourlijn. In de tuinen van de bekende Engelse landschapsarchitect Lancelot

Brown (1715-1783) is het Beautiful effect sterk vertegenwoordigd.

Diezelfde tuinen van Brown hebben echter ook Sublime effecten: de uitgestrektheid van de grasvelden is Sublime, evenals de ronde vorm van de boomgroepen en het tempeltje. Rond is niet aIleen Beautiful, maar 'ook eindig, zonder grenzen en daarom Sublime. Laanbeplanting werd op een gegeven moment

weer in ere hersteld, omdat men in de opeenvolging van bomen een element van oneindigheid zag en het daarom Sublime vond.

Een Picturesque aanzicht is bijvoorbeeld een ruine met zijn grillige contouren en de gevari~erde lichtwerking over de verspreid liggende brokstukken. Het effect wordt helemaal fraai, als de avondzon er langs strijkt, waardoor de contrastwerking versterkt wordt.

Vaak wordt vergeten, hoe belangrijk de inhoudelijke betekenis van het landschapsparkaanvankelijk was. Dit geldt z~ker voor de eerste groep particuliere tuinen uit de 18e eeuw. Enerzijds komt dit, omdat de toespelingen door ons niet meer begrepen worden, daar wij

de geestelijke bagage van de 18e-eeuwer missen, anderzijds omdat er in de 1ge eeuw, in het ontwerpen van landschapsparken, een enorme vervlakking optrad, waardoor ook veel van de inhoudelijke betekenis door deze onwetendheid uit

de oudste parken verdween. In de loop van de 1ge eeuw raakten de vele variatiemogelijkheden, die er binnen het landschapspark bestonden, in een vergeethoek, en bleef er ~~n standaardvorm met een standaardinhoud over.

De landschapstuin in zijn beste vorm, deed een beroep op de verbeeldingskracht en de eruditie van de bezoeker. De bedoeling was, dat de wanlaar in zijn rondgang door de tuin, door het aanschouwen van de zichten, herinnerd werd aan het Vergiliaanse landschap en de illusie kreeg zich in dat landschap te bevinden. Het hoofdthema van het klassieke ideaallandschap, werd in een landschapstuin altijd uitgebreid met een enorme variatie aan klassieke en niet-klassieke onderwerpen. Deze onderwerpen, die

aIle mogelijke takken van kunst en cultuur konden bestrijken, zoals: literatuur, nationale geschiedenis, familiegeschiedenis, politiek, eigentijdse gebeurtenissen, etc., werden nooit duidelijk uitgespeld, doch door middel

Boven:

een "sublime" en "beautiful II aanei.cht., Onder:

hetze lfde aanz ichi: maar nu op een "picturesque II wijze iaeevqeqeuen . Oak de vonngeving van het huis is veranderd.

51

Plattegrond van het park van StovYhead, 1779. De stippellijnen geven de richting van de doorzichten aan.

18e eeuwse zichten in het park van Stourhead, zoals het uiteindelijk zou moeten worden

52

van toespelingen in de tuin verwerkt. De aanschouwer moest zelf achter de betekenis komen. Om deze toespelingen te verwerken, en de verbeelding op

gang te helpen, werd de tuin gestoffeerd met tuinsieraden, omdat architectonische elementen nu eenmaal een sterkere associatieve werking hebben dan beplanting. Deze associatieve werking is de eigenlijke functie van het tuinsieraad, dat daarom de drager van de inhoudelijke betekenis van het landschapspark is. Het doorgronden

van de betekenis van een tuinsieraad was vaak als het oplossen van een cryptogram. Afhankelijk van de kwaliteit van het ontwerp naar vorm en inhoudelijke betekenis, kon een wandeling door een park een puzzletocht vol verrassingen worden. Een uitstekend voorbeeld hiervan is de tuin van Stourhead in Engeland, aangelegd door de familie Hoare (1735-1783). Dit park werd iconografisch geanalyseerd, dat wil zeggen onderzocht op zijn inhoudelijke betekenis, en bleek zeer doorwrocht in elkaar te zi tten. (3) De grote inventiviteit, die de Engelsen

in de 18e eeuw vertoonden in het bedenken van onderwerpen in hun parken (dit waren altijd particuliere parken behorende bij een buitenhuis), verwaterde in de 1ge eeuw, zeker waar

het een stadspark betrof. Er ont-

stond een standaardpatroon voor de inhoud van een park, dit zal verder-

op nog ter sprake komen.

De handboeken (4), die adviezen geven inzake tuinaanleg in landschapsstijl, wijzen voortdurend op dezelfde basisprincipes, die men in acht moet nemen om de parkaanleg als geheel te doen slagen. Het zijn:

- eenheid in het geheel: het park moet overzichtelijk zijn zonder direct de in het groen verscholen geheimen en verrassingen prijs te geven,

- groter lijken dan de werkelijkheid is: de begrenzing met de omgeving moet weggewerkt worden; elementen

uit de omgeving, zoals bijvoorbeeld kerktorens, via lange doorzic~ten bij het park trekken; perspectivisch bedrog toepassen en we I op de volgende manier:

hoI verloop van het grasveld in richting van het zicht,

toepassen van atmosferisch perspectief, dat wil zeggen, achterin

een doorzicht grijsgetinte be-

planting plaatsen,

gebruik van coulissen. Bet effect wordt vergroot als daarbij ook in kleur gevarieerd wordt,

- in aIle jaargetijden aangenaam lijken: beplanting hierop afstemmen,

- ongekunsteld lijken: vloeiende overgangen tussen de verschillende soorten beplanting; aIleen die soorten naast elkaar, die in de natuur ook zo voorkomen,

gebruikmaken van het verrassingselement: zorgen voor contrast, variatie en onregelmatigheid. Bet padenverloop mag niet zichtbaar zijn, kruispunten dienen bij voorkeur in beplanting verborgen te worden. Dit levert tevens de contrasten lichtdonker en open-gesloten,

- gebruikmaken van de eigenaardigheden en bijzonderheden van de locatie,

- beperkte toepassing van tuinsieraden: overdaad creeert chaos,

- hoogteverschillen kunnen zeer effectief zijn als ze bescheiden worden toegepast:

de lichte glooiingen die er zijn, of eventueel aangebracht worden, kunnen versterkt worden door de hoogste punten nog eens te verhogen met beplanting,

de weerspiegeling van beplanting

in water vergroot het hoogte-effect. De treurwilg is hiervoor een geschikte boom,

- zichten: niet te veel en met behulp van beplanting duidelijk afbakenen,

- rekening houden met de stand van de zon: deze kan 's avonds lang vastgehouden worden, of's ochtends vroeg worden gevangen door een goed geplaatst doorzicht. De zon kan ook

De wijdsheid van het aanzicht is stepk afhankelijk van de positie van de aanschouwep (H. Repton)

H. Repton herintroduceerde het teppas tussen huis en park

De weepspiegeZing van de bepZanting en de Zucht in rustig water (H. Repton)

Het opbouwen Van doorzichten in een tuin (AZphand)

P'!i'S>9

9 9

.5'99 9§'S>.99'l'9.P§JlS

~SS ,'599JYSi52

S ~

9 S 9 Y

9 §'. $'

5' p

5> so

l' 9

5' $'

9 j;

f

5;

'To 9 §l

j)-..PS'25-'

Het pZanten van bomen in een geometrisch en sZingerend patroon (H. Repton)

53

Panorama van het oniioexrp voor hei: Regent's Park door John Nash, 1811

Ontwerp voor Regent's Park door John Nash, 1811. Vey'spreid door he t: park liggen de viUa's.

54

gevangen worden met de toppen van bomen,

- het padenverloop moet logisch zlJn en niet willekeurig slingeren,

- vijvers verkrijgen het effect van een doorstromende rivier door de uiteinden in beplanting te verbergen.

Het 1ge_ eeuwse

stadspark

Wonen in het groen, zelfs in een stedelijke omgeving, dat het nieuwe woonideaal was geworden, was een uitvloeisel van de immense populariteit van het buitenhuis met landschapspark. Iedereen, die het zich maar enigs-

zins kon veroorloven, probeerde dit voor zichzelf te realiseren. Ook voor de stedeling was het uiterst begerenswaardig. Bet was in de stad echter onuitvoerbaar, omdat zowel de financien als de ruimte ontbraken. De 1ge eeuwer yond echter twee mogelijkheden om zijn stedelijke woonomgeving met landschappelijk groen te verfraaien: het stadspark en het villapark, of een combinatie van beide. Zij zijn te beschouwen als een stedelijke versie van het buitenhuis met landschap spark. In het geval van het s~adspark, wordt het

park niet door een familie, maar door een grote groep mensen gemeenschappelijk gebruikt. Bet villapark is in

zijn ideale vorm een groot park in landschapsstijl, waarin verspreid villa's staan, zodanig dat ze niet in elkaars zicht staan en dat de bewoners van iedere villa het idee hebben dat het park hen toebehoort. Tussen de villa's loopt het park zonder erfscheidingen door. Het eerste villapark in deze vorm, weliswaar niet gerealiseerd, is het ontwerp uit 1811, voor de villa's in Regent's Park, van de hand

van de Engelse architect John Nash.

Dit is het prototype van aIle villaparken. (5)

WeI gerealiseerde villaparken benaderen deze ideaalvorm slechts ten dele: erfscheidingen zlJn zeer nadrukkelijk aanwezig, de kavels zijn

over het algemeen zeer klein en er is geen sprake van een gemeenschappelijke parkaanleg, integendeel, per villa wordt een apart landschapstuintj~ aangelegd.

Hoewel de vormgeving van het landschapspark in de 1ge eeuw geen echt wezenlijke veranderingen onderging, was, als gevolg van verschuivingen

in smaak en interessen, meer nadruk komen te liggen op de decoratie, waardoor het aanzien van het park als geheel sterk werd beinvloed.

Gewezen is reeds op de geleidelijke vervlakking in de inhoudelijke betekenis van het landschapspark, die eind 18e eeuw een aanvang nam. Wat het park verloor aan inhoudelijke betekenis, won het aan decoratieve betekenis. Er verscheen in de parken een enorme variatie in vorm, kleur

en soorten beplanting. De detaillering van het park werd sterk beinvloed door de toenmalige voorliefde voor een rijke decoratie, het 1ge eeuwse eclecticisme en de grote belangstelling voor de botanie. Dit leidde tot een sterk geornamenteerde vormgeving, die in de grote lijnen de principes van de landschapsstijl volgde, maar

in de detaillering vrijelijk vormen toepaste uit voorbije stijlperioden

of verre windstreken.

Een van de eersten, die hiermee begon was de Engelse landschapsarchitect Humphrey Repton (1752-1818). Bij particuliere buitenplaatsen, waar tot dan toe de grasvelden doorliepen tot aan de voet van het huis, herintroduceerde hij bloemperken en aparte tuintjes met gespecialiseerde beplanting rondom het huis. (6)

De directe omgeving van het huis, de verpozingsruimte voor de bewoners (pleasuregrounds), kreeg hierdoor een zeer gevarieerd aanzien door de kleinschalige, vaak zeer ingewikkelde, vormgeving, veelal weer op formele basis. Deze vormgeving, aanvankelijk beperkt tot de directe omgeving van

In de 1ge eeuw wordt de Zandschapstuin steeds meer.behangen met decoratieve eZementen in

de vorm Van gekunsteZde bZoembedden en exotische bepZanting. Park van Von PucklerMuskau, 1834.

Bet Bois de BouZogne in de jaren 1880-1890

Bet Zandschapspark dat doorZoopt tot aan de voet van het huis had nadelen. Dit is een voorsteZ van de practisch ingesteZde B. Repton Voor de aanZeg van een terras, waarmee het vee op een afstand gehouden wordt

en de bewoners een kZeinschaZige en beschutte verpozingsruimte verkrijgen.

55

Plattegrond van een gardeneske aanleg Tuin van Biddulph Grange, 1862.

Biddulph, ingangspartij in Egyptische stijl

56

Biddulph, de Chinese tuin

Een 1ge eeuwse rotstuin

het huis, verspreidde zich na 1800 door het gehele park. Een park dat op deze wijze aangelegd was, werd "Gardenesque" genoemd.

Het in elkaar op laten gaan van het landschapspark en de pleasuregrounds, is een belangrijk kenmerk van het

1ge eeuwse park. De elementen die voordien apart of verborgen werden gehouden, zoals de gelegenheid tot sport en spel, en de gespecialiseerde tuintjes (die tesamen de pleasuregrounds vormden), werden nu in het park zelf verspreid.

Het 1ge eeuwse eclecticisme leidde

tot de aanleg van tuinen of tuincompartimenten in allerlei historische stijlen, zoals de Hollandse-, Italiaanse-, Elizabethaanse-, etc. tuinen, en niet-Europese stijlen zoals de Japanse of Egyptische tuin. Ais gevolg van de belangstelling voor de botanie, werden uit aIle hoeken der aarde de meest exotische plante- en boomsoorten naar het vader land meegebracht en opgekweekt. Buiten of in kassen werd de natuurlijke leefomgeving van de plantesoort nagebootst. Hierbij ging het om de presentatie van de soort. Zo verkreeg men tuingedeelten met een gespecialiseerde beplanting, zoals rotstuinen, watertuinen, tropische tuinen, woestijntuinen, etc. Ook werden tuinen beplant met zoveel mogelijk varianten van een soort: rosarium, pinetum, palmentuin, etc. Boomsoorten werden bijeengebracht in een arboretum. De eclectische en botanische elementen werden met veel gevoel voor decoratie gegroepeerd. Bloembedden hadden zeer ingewikkelde mozaiekvormen. De belangstelling voor de botanie had tot gevolg, dat dichte boomgroepen verdwenen en dat de beplanting verspreid werd over de grasvelden, om de boom of heester zich optimaal te kunnen laten ontwikkelen. Iedere plantesoort, boomsoort of bloemperk moest op zichzelf bezien worden. De aanleg van het park als geheel werd hieraan ondergeschikt ge-

maakt. Dit ging doorgaans ten koste van een overzichtelijk, samenhangend geheel en een heldere ruimtelijke geleding.

De hier beschreven gardeneske landschapsstijl kreeg zijn eerste aanzet in Engeland en kwam daar ook tot zijn volste ontplooiing. Deze typisch 1ge eeuwse variatie binnen de lands chapsstijl heeft zijn stempel gedrukt op ieder park dat toen aangelegd werd. De gardeneske landschapsstijl heeft de essentie van de landschapsstijl (het ideale landschap Arcadia), en van-de daarbij gehanteerde werkwijze (componeren van aangename zichten), niet aangetast, doch heeft slechts de vormentaal verrijkt.

Binnen het brede scala van mogelijkheden, die de landschapsstijl bood, kristalliseerde zich een aparte vorm voor het stadspark uit. De vormgeving van het stadspark werd in eerste instantie bepaald door de principes van de landschapsstijl, waarna de invulling en detaillering met garden~ske elementen geschiedde. Deze elementen namen grotendeels de plaats in van de tuinsieraden, echter zonder een inhoudelijke betekenis te bezitten. Wat dit laatste betreft, waren er twee aspecten, die een belangrijke rol speelden: het recreatieve en het educatieve aspect. Bet stadspark was aangelegd om de burgerij, aanvankelijk aIleen de gegoede stand, later ook de lagere standen, een aangename omgeving te geven am zich te verpozen. Voor de 1ge-eeuwer bestond dit verpozen uit

"b e s c ha af'd vermaak en verheffing des geestes II, anders gezegd: recreatie en educatie.

Uit de combinatie van de gardeneske landschapsstijl en het recreatieve- en educatieve aspect ontwikkelde zich in de 1ge eeuw een standaardvorm voor het stadspark. Men kan er de volgende onderdelen en tuinsieraden in tegenkomen:

Een gardeneske tuin waarbij de presentatie van de botanische soort zeer beZangrijk is

Een rosarium, on twerp R. Repton

Ret Bois de BouZogne in de jaren 1880-1890

57

Central Park, New York in de jaren 1880-1890

58

Het Bois de BouZogne in de Be eeuia

VoorbeeZden van tuinsierraden en tuinmeubilair, G. van Laar

- recreatief aspect:

boerderij en/of vee, veelal in de vorm van een koekamp of hertekamp. Vaak was er de mogelijkheid om melk te drinken. Dit onderdeel idealiseert het leven van de eenvoudige landman,

- paviljoen om thee te drinken,

- muziektent,

- bootjes om te spelevaren op de

vijver,

- volieres, beestentuinen en ezeltjes om te berijden,

- gelegenheid voor sport en spel, bijvoorbeeld cricket, paarderennen, boogschieten, paardrijden, fietsen, - heuveltje met uitkijkpunt, meestal voorzien van een paviljoen of rond tempeltj e;

- educatief aspect: musea,

standbeelden van illustere heIden en andere nationale grootheden, gedenktekens, die belangrijke gebeurtenissen memoreren;

- eclectisch aspect:

tuinen in historische of uitheemse stijlen, zoals Japans, Italiaans, Oud-Hollands, etc.,

rusthuisjes in bouwstijlen uit verre landen, bijvoorbeeld India, Zwitserland, China, etc.;

- botanisch aspect:

uitheemse plante- en boomsoorten in aparte tuinen bij elkaar, of verspreid door het park,

vele variaties binnen een planteof boomsoort in aparte tuinen: rosarium, palmentuin, pinetum, kassen,

bloembedden die ieder jaar opnieuw beplant worden met eenjarige of niet-winterharde planten;

- decoratief aspect:

zeer geornamenteerde vormgeving van het geheel,

overal bloembedden in een vaak zeer ingewikkelde mozaiekvorm,

voorkeur voor ornamentrijke planteen boomsoorten;

- parkonderdelen die niet direct met een van de bovengenoemde aspecten

te maken hebben, maar die het park opsieren door het Picturesque effect zijn:

bruggetjes verscholen in het groen, tuinbanken en andere, vaak vreemdsoortige, zitmeubels.

De vormgeving als geheel werd over het algemeen minder overzichtelijk door de overdaad aan detail. Bij gebrek aan een particulier buitenhuis, werd vaak een passend openbaar gebouw als centraal punt van het park gebruikt, bijvoorbeeld een museum of een paviljoen.

Door het park liep meestal een brede rondweg, waarover men zich per rijtuig kon verplaatsen. In dit stadium van de ontwikkeling van de landschapsstijl

is het Sublime- en het Beautiful

effect moeilijk terug te vinden. Het Picturesque effect komt nu sterk naar voren en overvleugelt de twee andere. Steeds meer krijgen de zichten in

een park een overheersend Picturesque effect.

De stadswandeling

Een andere vorm van 1ge eeuws stedelijk groen en het onderwerp van deze tentoonstelling is de stadswandeling. Deze term werd in de 1ge eeuw gebruikt voor een wandelplaats op de stadswallen, die voor dat doel vormgegeven werden volgens de principes van de landschapsstijl. Er bestond meestal al een stadswandeling, dat wil zeggen de gewoonte was er om op de wallen te wandelen. Het gedeelte dat daarvoor gebruikt werd, heette: "de stadswandeling", maar was niet speciaal daarvoor ingericht. Essentieel onderdeel van de stadswandeling zijn de uitzichten over het omringende landschap, waarmee de kwaliteit van de wandeling staat of valt. Heel wat stedelijke vestingwerken zijn in de 1ge eeuw veranderd in aangename wandelplaatsen, met een landschappelijke aanleg,

Zoals reeds eerder gezegd, was het

Utrechtse stadswandeling tussen Zonnenburg en Lep e Lenburq

59

FRANKFURT AM MAIN

Arnhem rond 1832, met de singelweg or de bici iemoal.

60

wandelen op de wallen in de 1ge eeuw geen nieuwe bezigheid. Vanaf het moment, dat de wallen waren aangelegd, heeft het fraaie uitzicht, dat men er had, wandelaars aangetrokken. Toen in de 1ge eeuw de stadswallen hun de fensieve functie verloren, kregen in het kader van de stadsverfraaiing veel wallen een aanleg in landschapsstijl. De vorm van de vestingwerken, behoorlijk hoge aarden wallen en een gracht met slingerend verloop, was uitermate geschikt voor een dergelijke aanleg. Zeker in een vlak land als Nederland, zijn met deze hoogteverschillen grootse effect en te bereiken. Als het zicht niet belemmerd werd door hoge bebouwing, of beplanting op de wal of aan de buitenzijde van de singelgracht, kon men vanaf de bolwerken, over de lagere bebouwing en beplanting heen, ver het landschap inkijken. Dit uitzicht over het 1andschap was de bestaansreden van de stadswandeling.

De aanleg in landschapsstijl op de wallen wil niet meer doen dan het bieden van een aangenaam kader, waarbinnen de wandelaar kan genieten van

de uitzichten.

In een echte stadswandeling komt men niets tegen van de onderdelen en tuinsieraden, die men doorgaans in een stadspark aantreft. Dit is een fundamenteel verschil tussen de stadswandeling en het stadspark. In een stadspark wordt het hele scala van aangename zichten grotendeels binnen de eigen terreingrenzen gerealiseerd.

Een stadswandeling concentreert zich

op een heel speciaal soort zichten,

te weten, panoramische uitzichten,

die niet te beinvloeden zijn. Zij

heeft geen enkele inhoudelijke betekenis binnen de eigen terreingrenzen, dat wil zeggen geen tuinsieraden, en is eigenlijk niet meer dan een omlijsting van de uitzichten. Hiermee wordt direct de grote kwetsbaarheid van de stadswandeling duidelijk. Zij ontleent aIle betekenis aan de uitzichten. Zodra die wegvallen of ge-

blokkeerd worden door stadsuitbreiding, verliest de stadswandeling haar oospronkelijke betekenis en daarmee een groot deel van haar charme: er valt nu eenmaal betrekkelijk weinig te beleven aan een schilderijlijst zonder schilderij, vooral als de lijst bovendien in niet al te beste staat meer verkeert. Dit laatste is onder andere het gevolg van het doorschieten van de beplanting, het verdwijnen van de onderbegroeiing, ondeskundig onderhoud en de tand des tijds.

Toch zou de conclusie uit bovenstaande niet mogen zijn, dat de stadswandeling aIle bestaansreden verloren heeft en derhalve zou moeten verdwijnen. Een stadswandeling heeft nog zoveel meer aspecten, die hier niet genoemd zijn, maar die het geheel bijzonder waardevol kunnen maken. Hij

kan bijvoorbeeld nog functioneren als verbindings- of geledingselement in de stedebouwkundige vormgeving, als mogelijkheid tot natuurbeleving en recreatie voor de stadsbewoner, als luchtzuiverend element, en als decoratie in contrast met de bebouwing. Deze decoratieve fUDctie is de belangrijkste functie die de stadswandeling nu nag heeft .

De stadswandeling van Utrecht is hier een goed voorbeeld van. Deze stadswandeling heeft na het wegvallen van de uitzichten, nog voldoende (onder an-

dere decoratieve) kwaliteiten om op

zichzelf te kunnen staan, hetgeen in mindere mate geldt voor de Haarlemse bolwerken.

Het besef, dat uitzichten over het landschap, de essentie van de stadswandeling zijn, geeft een verklaring voor het feit dat zoveel stadswandelingen er wat armzalig bijliggen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ook in de 1ge eeuw minder geslaagde stadswandelingen werden aangelegd, omdat ook toen de essentie weI eens ver-

geten werd. Een stadswandeling bijvoorbeeld, die aangelegd wordt op volledig afgegraven bolwerken kan niet veel te bieden hebben aan panoramische uitzichten over het landschap. (7)

Het oudste voorbeeld van Nederland van een stadswandeling was, voor zover bekend, in Arnhem te vinden. Van die stadswandeling is nu niets meer over. Indertijd maakte deze aanleg Arnhem beroemd en was er mede oorzaak van dat welgestelde vreemdelingen zich graag in deze contreien kwamen vestigen.

Arnhem had in 1808 toestemming van Lodewijk Napoleon gekregen om op de buitenwal openbare wandelingen aan te leggen. J.D. Zocher jr. wordt in dit verband als ontwerper genoemd. (8)

Het is echter niet geheel duidelijk, waarop deze bewering gebaseerd is. Arnhem is het vroegst bekende voorbeeld van een landschappelijke aanleg op de wallen in Nederland. Het ontwerp was

er al v66r 1810, pas in 1817 begon men met de werkelijke aanleg van de wandeldreven in Arnhem. Deze aanleg geschiedde in de vorm van een singelweg en liep om de gehele stad heen. Vanaf deze weg had men een spectaculair uitzicht over de omgeving: aan de zuidzijde van de stad keek men uit over de Rijn en de Betuwe, aan de noordzijde keek men tegen de glooiende hellingen van de Veluwezoom, waar de vele buitens van de Gelderse adel, omgeven

door de fraaiste parken, gelegen waren. Dit spectaculaire uitzicht vanaf de singelweg, maakte Arnhem in een klap beroemd en daarmee bijzonder aantrekkelijk als woonplaats voor welgestelden. Arnhem moet voor vele steden een voorbeeld zijn geweest, dat men zocht na te volgen. Zochers plannen voor de Haarlemse bolwerken zijn ongetwijfeld geinspireerd geweest op de Arnhemse singelweg.

Arnhem moet het idee van een landschappelijke aanleg op de wallen overgenomen hebben van Duitse steden, waar

enkele jaren eerder de eerste omwerkingen van wallen in landschapsstijl plaatsvonden. Dit kan gezien worden

als een direct gevolg van de vredesverdragen van Napoleon I. In zijn vredesverdragen met de Duitse landen (onder andere de vrede van Luneville in 1801) eiste hij van veel steden, dat

de vestingwerken gesloopt zouden worden, hetgeen in de oorlogsvoering een heel gebruikelijke eis van de overwinnaar was. De ijver, waarmee hij naar de uitvoering van dit voorschrift streefde, doet vermoeden dat hij ondanks zijn nieuwe wijze van oorlogsvoering, die

een gering strategisch belang toekende aan steden, weI degelijk beducht was voor de vestingwerken rond die steden. Op bijzonder handige wijze wist hij het slechten der wallen op gang te brengen. De grond waarop de wallen gelegen waren (en die Staatseigendom was), werd

aan de stad geschonken, met de voorwaarde er parken en wandeldreven op

aan te leggen. Zo werden onder andere

in Frankfort, Bremen, Hamburg en Dusseldorf, de wallen yeranderd in

parken en wandelplaatsen. (9)

Het voorbeeld dat Napoleon in zijn hoofd had, waren ongetwijfeld de boulevards van Parijs. Lodewijk XIV had de vestinggordel van Parijs laten slechten en daarop brede wandelstraten met laanbeplanting laten aanleggen, de zogenaamde boulevards.

Ook in Brussel had Napoleon er in 1810 op aangedrongen om de oude vestingmuren te slopen en er een ringboulevard aan te leggen. (10)

In Arnhem geschiedde het vrijkomen van de vestingwallen volgens het hierboven beschreven patroon. Fockema Andreae stelt weliswaar dat het initiatief

tot de slechting van de wallen geheel van de zijde van het Arnhemse stadsbestuur kwam, maar het vermoeden rijst dat koning Lodewijk Napoleon bij zijn bezQek aan Arnhem in juni 1808, enige sterke suggesties in die richting heeft gedaan. Diezelfde maand nog werd bepaald dat de grond aan de stad ge-

Parijs

Een gedeelte Van de l?e eeuwse boulevard, die op de plaats van de bolwerken kwam te liggen

61

Elburg, zicht vanaf de stadswal het landschap in

Het plantsoen op het Lucasbolwerk, 1890

62

Haarlem, het Prinsenbolwerk met een van de eilanden

schonken zou worden, op voorwaarde dat de buitenwallen geslecht zouden worden en er openbare wandelingen zouden komen. Arnhem had nog wel zoveel strategische betekenis, dat de hoofdwal moest blijven bestaan. Voor zover bekend, is Arnhem het enige voorbeeld in Nederland van een Napoleontische ontmanteling.

Hierboven zijn al even de Parijse boulevards ter sprake gekomen. In Frankrijk en de op Frankrijk georienteerde landen werden de stadswallen, toen zij hun militaire functie hadden verloren, niet omgewerkt in landschapsstijl, maar kregen een geheel andere vormgeving. In deze streken werden op de plaats van de stadswallen, boulevards aangelegd (het woord boulevard

is een verbastering van het Nederlands/ Duitse woord bolwerk). Het grote voorbeeld in Frankrijk waren de Parijse boulevards, die Lodewijk XIV op de geslechte vestinggordel had laten aanleggen.

Vrijwel alle Franse steden, die vestingwerken hadden, hebben deze naar het voorbeeld van Parijs door boulevards vervangen. Zelfs in steden, gelegen in een 1aag waterrijk gebied, zoals bijvoorbeeld in Noord-Frankrijk, waar de omstandigheden als het ware vroegen om een aanleg in landschapsstijl, werd toch de voorkeur gegeven aan boulevards (Amiens, Heims, Brussel). Dit is ook wel begrijpelijk als men zich realiseert, dat in Frankrijk de Engelse landschapsstijl nooit zo

van harte is geaccepteerd als in NoordEuropa. Frankrijk had zijn eigen traditie in de vormgeving van het groen, ontstaan op eigen bodem: de formele aanleg. Aan een vormgeving op formele basis werd vrijwel altijd de voorkeur gegeven, hetgeen uit de aanleg van boulevards weer duidelijk blijkt.

In Nederland en de Duitse landen gaf men daarentegen, bij de aanleg van stadswandelingen, de voorkeur aan de Engelse landschapsstijl, mogelijk ook om redenen van patriottische aard.

Noten

1) Stadspark en buitenplaats, p. 9-11.

-( 2) Hussey, 1967.

( 3) Woodbridge, 1970.

4) Alphand 1885, Hartogh 1908, Puckler 1834, Loudon 1840

Men krijgt de indruk dat de 1ge eeuwse handboeken veel concreter zijn in hun ontwerpadviezen dan

de 18e eeuwse. De hier opgesomde basisprincipes golden natuurlijk niet altijd op dezelfde wijze:

wat de ene generatie storende 0- verdaad vond, werd door de volgende generatie als aangename variatie gezien, en omgekeerd.

5) Summerson, p. 140-141

6) Dergelijke kleinschalige gespecialiseerde tuintjes zijn altijd geliefd geweest. In een landschapspark mochten ze echter niet meedoen en moesten verborgen worden ergens in een hoekje achter beplanting.

( 7) De omwerking van de bolwerken in de zuid-oost hoek van Leiden zou hiervan een voorbeeld kunnen zijn: de bolwerken zijn er volledig afgegraven. Het omwerken van bolwerken in landschapsstijl was in de 1ge eeuw vermoedelijk zozeer een gevestigde vorm geworden dat er niet meer gelet werd op de essentie van de stadswandeling. Opmerkelijk in dit verband is

de stadswandeling van Utrecht. De bewonderaars van de aanleg van Zocher maken enthousiaste opmerkingen over de prachtige uitzichten over het landschap terwijl Zocher daar in zijn toe-

lichting met geen woord over rept.

8) Fockema Andreae, p. 141-142.

9) Hartog, R.

"Stadterweiterungen im 19. Jahrhundert" ,

Stuttgart, 1962, p. 86-87.

(10) Fraenkel, F.

"Het plan Amsterdam-Zuid van Berlage",

Alphen aan de Rijn, z.j., p. 12

Literatuur

Hadfield, M.

"A history of British gardening", Spring Books, London, 1969.

Chadwick, G.F.

"The park and the town", Architectural Press, London, 1966.

Summerson, J.

"Landscape with buildings",

in: Spirit of the Age, BBC, London, 1975, pp. 129-150.

"Stadspark en bui tenplaats", themanummer Wonen-TA/BK 9/10, mei 1977.

Honour, H. "Neo-classicism", Penguin Books, 1975.

Hussey, Chr.

"The Picturesque", London, 1967.

Alphand, A.

"1' Art des j ardins. Parcs, j ardins et promenades",

Parijs, 1885,

Hirschfeld, C.C.L.

"Theorie der Gartenkunst",

5 dIn., Leipzig, 1779-1785.

Puckler-Muskau, H.L. von "Andeutungen uber Landschaftsgartnerei"

Leipzi~, 1834.

Petzold, E.C.A.

"Die Lande chaf't sgar-t ner-e i '! , Leipzig, 1888.

Gerardin, R.

"De la composition des paysages", Parijs, 1805.

Hartogh Heys van Zouteveen, H.F. "Boome n en heesters in parken en tuinen",

Zutphen, 1908.

Woodbridge, K.

"Landscape and antiquity: Aspects of English culture at Stourhead, 1718- 1838",

1970.

Katalogus tentoonstelling.

"A celebration of one thousand years of British gardening",

mei-augustus 1979, Victoria and Albert Museum, London.

Pevsner, N. (ed.)

"The Picturesque Garden and its influence outside the British Isles", Dumbarton Oaks, 1974.

Pevsner, N.

"The Genesis of the Picturesque", in: Architectural Review, 1944, pp. 139-146.

Fockema Andreae, S.J.

"De uitbreiding der stad Arnhem tusschen 1815 en 1878",

in: Gelre, bijdragen en mededelingen deel XXVIII, Arnhem, 1925.

Loudon, J.C.

"The landscape gardening and landscape architecture of the late Humphry Repton",

London, 1840.

E.C.

63

Het Prinsenbolwerk te Haarlem

64

JAN

DAVID

ZOCHER JR (1791 -1870)

Biografie

De familie Zocher he eft drie generaties lang bekende (tuin-)architecten voortgebracht. Dit waren vader, zoon en kleinzoon, J.D. Zocher sr. (1763-1817), J.D. Zocher jr. (1791-1870) en L.P. Zocher (1820-1915). Deze familie kwam oorspronkelijk uit Saksen. J.D. sr.

was de schoonzoon van de bekende Duitse tuinarchitect J.G. Michael. Hoewel de Zochers nu vooral bekend staan als tuinarchitecten, hebben zij ook heel wat architectonische werken op hun naam staan. Met name J.D. jr. voelde zich in de eerste plaats architect,

en dit gold vermoedelijk evenzeer voor zijn zoon. Gecombineerde werkzaamheden op architectonisch en tuinarchitectonisch gebied waren in die dagen zeker rtiet ongebruikeiijk. Bij latere tuinarchitecten, zoals L.A. Springer en de familie Copijn, trad een duidelijke specialisatie op: zij wijdden zich geheel en al aan de tuinarchitectuur. De familie Zocher woonde in Haarlem, in Haarlem en omgeving is dan ook de grootste concentratie van hun werken te vinden.

Als ontwerper van het Vondelpark en de Koopmansbeurs in Amsterdam is Jan David jr. de bekendste van het drietal. Hij kreeg een opleiding als architect en studeerde twee jaar aan de ~cole des Beaux Arts in Parijs en

twee jaar in Rome. Zijn bouwwerken zijn in classisistische stijl. Ook had

hij contacten in Engeland. Hij kreeg zelfs in 1838 het lidmaatschap van het Royal Institute of British Architects, een uitzonderlijke eer voor een buitenlander. Van zijn vader leerde hij het vak van tuinarchitect. Bij het overlijden van zijn vader, in 1817, nam hij diens werk over, waarmee zijn loopbaan als tuinarchitect een aanvang nam. (1)

In de parkontwerpen van Jan David jr. is zijn architectonische opleiding terug te vinden. Zij kenmerken zich door een heldere ruimtelijke indeling. De opbouw is logisch en consequent, hij verliest zich niet in details. De ontwerpen worden kleinschaliger zo gauw hij te maken krijgt met kleinere tuinen, bijvoorbeeld bij villa's.

De beplanting is compact en vertoont een beperkte soortenvariatie. Zocher jr. is sober in het gebruik van bloemen en bloeiende heesters. Deze plaatst hij tegen gesloten boomgroepen. Volgens Springer raadpleegde Zocher veelvuldig het boek "De la composition des paysages" van de Franse landschapsarchitect R.C. Gerardin. (2)

Zoals reeds gezegd, bestaat het

oeuvre van Jan David jr. zowel uit architectonische, als uit tuinarchitectonische werken. Hier zullen echter aIleen zijn tuinarchitectonische werken en dan nog weI een heel bijzonder onderdeel ervan, te weten de stadswandeling, besproken worden.

J.D. Zocher jr., 1?91-18?0

65

StadspZattegrond van HaarZem, 1646 (BZaeu)

66

Het merendeel van zlJn werk als tuinarchitect bestond uit het reorganiseren van particuliere buitenplaatsen. Hiernaast kreeg hij eveneens openbare opdrachten, vooral in Haarlem. In deze stad, waar hij zelr woonde, legde hij de stadswandeling aan, reorganiseerde hij de Haarlemmerhout (1827), en in later jaren, in samenwerking met zijn zoon Louis Paul, de villaparken Frederikspark (1862), en Kenaupark (1868). Deze samenwerking tussen vader en zoon geldt voor aIle tuinarchitectonische werken uit de jaren 1860. (3)

De stadswandelingen zijn een niet onbelangrijk onderdeel in zijn oeuvre.

Met de stadswandeling van Haarlem uit 1821-1822 verkreeg hij grote raam, en daardoor werd hij ook door andere steden voor de plantsoenering van de stadswallen gevraagd. Voor de volgende steden heert hij ontwerpen gemaakt:

Haarlem (1821-1822), Utrecht (1929), Amersroort, gedeelte (1842); Wijk-bijDuurstede (1852), Alkmaar en als laatste Kampen (1863), samen met zijn zoon Louis Paul. (4)

Hier zullen aIleen de wandeling van Haarlem en Utrecht besproken worden. Van de andere steden zijn geen ontwerptekeningen bekend, hetgeen een bespreking van de bedoelingen van de ontwerper vrijwel onmogelijk maakt.

Haarlem

De 17e eeuwse vestingwerken van HaarIsm zijn vol gens een plan van Salomon de Bray aangelegd. (5)

Deze Haarlemse bouwmeester-schilder had een ontwerp voor een nieuwe stadsuitleg met rortificaties in de vorm van een cirkel gemaakt. Deze cirkel met een straal van ca. 270 Rijnlandse roeden, had de toren van de St. Bavo als middelpunt. Met dit cirkelvormige ideaalplan volgde De Bray de classicistisch-humanistische denkbeelden over de ideale stad. Van 1671-1686

werd gewerkt aan de uitvoering ervan. In deze tijd kwam de noordelijke uitleg, de Nieuwstad, gereed. Het overige deel van de cirkelvormige stadsuitleg werdnooit gerealiseerd. Zelfs deze gedeeltelijke uitleg bleek overbodig: de verwachte groei van de stad yond niet plaats. Tot ver in de 1ge eeuw bleef deze Nieuwstad grotendeels onbebouwd.

Haarlem was in de 1ge eeuw zeer verpauperd. De industrie was vrijwel volledig in elkaar gezakt en verdwenen, de stad was voor een groot deel verkrot

en onleerbaar geworden. Nu de industrie als drager van de stedelijke economie was weggevallen, trachtte

het stadsbestuur op andere wijze de stedelijke rinancien aan te vullen. AIle hoop werd gevestigd op het aantrekken van Amsterdammers met een

ruime beurs. Door middel van stadsverrraaiing wilde men de onaangenaamheden verbergen en de stad, als woonplaats voor welgestelden, aantrekkelijk maken. Er werd veel gedaan om welvarende burgers van elders naar Haarlem te krijgen. Zo werd bijvoorbeeld in 1821-1822 de stadswandeling aangelegd en kwam er in 1837 de spoorverbinding met Amsterdam.

Het initiatier om tot de aanleg van een stadswandeling te komen, lag vermoedelijk bij J.D. Zocher jr. zelr. Samen met een andere Haarlemse notabele, nodigde hij in rebruari 1821

het Haarlemse stadsbestuur uit tot

een wandeling over de bolwerken. (6) Het duo wist de burgemeesters ervan te overtuigen dat een publieke wandeling zeer fraai zou zijn, en heerlijke gezichten over de omgeving zou opleveren, waarmee het aanzicht van dit stadsgedeelte aanzienlijk zou opknappen. Regelmatig werden er klachten geuit over het aanzien van de Nieuwstad bij ~innenkomst via de Nieuwe- of Kennemerpoort, een van de hoofdentrees tot de stad. Ook hier was het kennelijk zichtbaar, dat de stad aan het ver-

pauperen en verkrotten was, hoewel het stadsbestuur er op toezag dat in dit stadsdeel verlaten woningen gesloopt werden en de vrijgekomen ruimten met bomen beplant.

Toen Zocher merkte dat het stadsbestuur weI oren had naar zijn plan om een stadswandeling aan te leggen, bood hij aan om kosteloos voor een ontwerptekening en kostenbegroting voor het Prinsenbolwerk te zorgen. Zijn plan werd zonder bezwaren aangenomen en hoewel de kosten nog behoor-

lijk hoog waren (3.500,--), vrijwel direct in uitvoering gebracht. De oude bomen op de wallen werden gekapt enverkocht, hetgeen f 500,-- opleverde. Zocher leverde zelf de nieuwe beplanting uit zijn kwekerij Rozenhagen tegenover het Prinsenbolwerk, aan de overzijde van de singelgracht. Deze beplanting bestond uit: sparren,

grote en kleine dennen, eiken, verschillende soorten populieren, essen, treurwilgen, berken, hulst en bloeiende heesters. (7)

Terwijl men nog met de uitvoering van het Prinsenbolwerk bezig was, maakte Zocher in augustus 1821 al een ontwerp voor het Statenbolwerk. Dit betrof een veel groter deel van de bolwerken

dan in het geval van de Prinsenbolwerk dat uit twee bastions bestond, het Statenbolwerk bestond uit vier bastions.

De kostenbegroting voor het Statenbolwerk bedroeg liefst f 11.500,--, waarvan f 4.000,-- voor de verbouwing van de Nieuwpoort. Het stadsbestuur was zozeer overtuigd van het nut van deze onderneming, dat in september 1821 deze kostenraming tach op de begroting werd gezet. Men dacht hiermee niet aIleen de werkeloosheid te kunnen bestrijden (het plan bood

werk aan 300 man), maar ook het uiterlijk van de stad op te sieren. Na voltooiing van het Prinsenbolwerk, werd in december 1821 begonnen met de werkzaamheden aan het Statenbolwerk, die eind 1822 klaar kwamen. (9)

Ontwerp voor hei PrinsenboZwerk door J.D. Zecher jr.~ 1821

Ontwerp voor hei SiaienboZwerk door J.D. Zecher jr. ~ 1822

67

De Nieuwstad in 1858 (kaart door G. de Geus)

68

Het uiterlijk van de stad aan de noordzijde was hiermee aanzienlijk verEraaid en Zochers faam was gevestigd. Voor de stad Haarlem echter, was het beoogde doe I nog niet bereikt: de welvarende vreemdelingen lieten op zich wachten.

In Haarlem werd duidelijk gekozen voor een stadswandeling. De landschappelijke aanleg beperkte zich aanvankelijk tot de bolwerken ielf, hoewel in de Nieuwstad nog voldoende braakliggend terrein was om er een park op aan te sluiten. Hieraan

was kennelijk geen behoefte, vermoedelijk door de aanwezigheid

van de Haarlemmerhout aan de zuidzijde van de stad. De bolwerken, daarentegen, boden iets, dat elders in Haarlem niet te vinden was, namelijk uitzichten over het landschap. De stadswallen lagen aan de rand van de stad en werden op geen enkele manier gehinderd door bebouwing. De Nieuwstad is tot ver in de 1ge eeuw onbebouwd gebleven. Ook aan de buitenzijde van de wallen lag nauwelijks bebouwing. Vanaf de wallen had men daardoor een vrij uitzicht over het omringende landschap. De uitzichten vormden de kern van de stadswandeling.

De ontwerpen van J.D. Zocher jr. voor het Prinsen- en Statenbolwerk zijn in de hem kenmerkende stijl: lange vloeiende lijnen, een ruime maatvoering, een eenvoudige heldere ruimtelijke indeling en een sterk contrast tussen de gesloten boomgroepen en de open grasvelden.

Beide zijn ontwerpen voor rij- en wandeldreven, waarbij aIle aandacht gericht wordt op de uitzichten over de welige landouwen. De ruime maten zorgen voor een rustig beeld op de bolwerken zelf, voor eenheid in het geheel, en voorkomen versnippering van deruimtelijke geleding. Tussen de vrij grote, dichtbeplante boomgroepen zijn ruime grasvelden opengelaten, die verlevendigd worden met

groepjes verspreid staande bomen. De paden en wegen worden door de dichte beplanting heengeleid. Zo wordt de wandelaar van een dichte beplanting naar een open ruimte gevoerd, vanwaar hij van een panoramisch uitzicht kan genieten. Deze open en gesloten stukken wisselen zich met een rustige regelmaat af zonder in herhaling te vervallen.

Opvallend in beide ontwerpen is de grote geslotenheid naar de stad toe. Op het Prinsenbolwerk zijn slechts twee openingen naar de Nieuwstad toe, op het Statenbolwerk zijn helemaal geen openingen naar de stad. De

hele aanleg is gericht op de uitzichten naar buiten toe. De vormgeving van de overzijde van de singelgracht was bij beide ontwerpen verschillend. Op het ontwerp voor het Prinsenbolwerk houdt Zocher zich aan de rechtlijnige, reeds aanwezige laanbeplanting, de oever van de singelgracht geeft hij een gebogen vorm. De ruimten, die daarbij ontstaan aan de binnenzijde van de bomenrij, vult hij

met een dichte beplanting of met

enige verspreide bomen. Bij het ontwerp voor het Statenbolwerk laat

hij de beplanting meelopen met de gebogen vorm van de walkant. Dit

vroeg dus om een geheel nieuwe beplanting.

Op beide ontwerpen plaatst hij aan weerszijden van de singelgracht, aan de rand van het water, treurwilgen en populieren, vanaf de overzijde kon men ze dan weerspiegeld zien in het water. Zoals reeds eerder vermeld, bestond de beplanting op het Prinsenbolwerk uit de volgende soorten: sparren, grote

en kleine dennen, verschillende soorten populieren, essen, treurwilgen, berken, hulst en bloeiende heesters. Van het Statenbolwerk is geen beplantingslijst bekend. Op het Statenbolwerk is nog een aantal jaren een begraafplaats gehandhaafd. Zocher omzoomde deze plek met een rij hoge, slanke bomen (cypressen?).

De laanbeplanting bij de Nieuwpoort was reeds aanwezig en werd door Zocher zo gehandhaafd.

De ontwerpen van Zocher voor de beide bolwerken doen door de vloeiende lijnen, de gesloten contouren, de ronde vormen en dezachtglooiiende hellingen sterk denken aan het Beautiful effect in de parken van de Engelse landschapsarchitecten L. Brown en H. Repton.

De bolwerken bleven Zocher bezighouden. Hij was niet tevreden over de aansluiting van de bolwerken op de Nieuwstad. In 1839 bood hij de stadsregeerders een volgend plan aan,

dat een betere aansluiting tot stand wilde brengen tussen bolwerken en stad. De kosten werden begroot op

f 14.000,--. Niettemin werd het plan tot uitvoering gebracht. (10)

Ret resultaat is zichtbaar op de

kaart van De Geus uit 1858. Toen een klein gedeelte ervan klaar was (tussen de Kruisweg en de St. Jansweg), werd bekend da~ de spoorverbinding met Rotterdam door de Nieuwstad zou komen te lopeno Dit zal Zocher niet erg welkom zijn geweest, nu hij zich n~ zo inspande om een goede overgang ~e verkrijgen tussen de stadswandellng en de bebouwing. De stadswandeling was tot

nu toe, volgens het ontwerp van

Zocher; geheel afgesloten geweest van de rest van de stad. Nu werd een deel van het braakliggende terrein in de aanleg opgenomen, waarmee de wandeling aanzienlijk vergroot werd. De Achternieuwgracht werd aan de oostzijde doorgetrokken en oms loot de daargelegen tuinen met een gebogen lijn. Ook aan

de Noord-Oost zijde gaf Zocher met een-

zelfde watergang de afscheiding aan. Daar schermde hij bovendien, met behulp van beplanting, het zicht op de fabriek de Phoenix, en misschien ook

de spoorlij n, af. In het aan de wa~~eling toegevo·egde. ge de e Lt e brac.ht hl~ . iets meer var-Lat Le aan In de r-ui.mt.e Li j ke geleding: deboomgroepen worden wat

kleiner en komen iets verder uit elkaar te liggen. Aan de oorspronkelijke stadswandeling werden nauwelijks veranderingen aangebracht buiten het, overigens zeer essentiele, openbreken van de groene wand tussen bolwerken en Nieuwstad. Ret eiland bij het Statenbolwerk werd weer verbonden met het bolwerk. De wandeling richt zich nu niet langer meer aIleen op de uit~ichten naar buiten, maar maakt ook bllkken naar binnen toe mogelijk. Een heel belangrijk punt was, dat er nu ook aardige zichten op de landschappelijke aanleg op de bolwerken mogelijk zijn vanuit de Nieuwstad. Dit zal ongetwijfeld een positieve invloed gehad hebben op de ontwikkeling van de Nieuwstad. Aan de binnenkant van de bolwerken liep nu een weg, van waar

af men een aangenaam zicht had op de bolwerken en de Nieuwstad. Deze tweede serie werkzaamheden van Zocher aan de Raarlemse bolwerken bestond dus uit

een verbreding en aanvulling van de stadswandeling en het aansluiten ervan op de rest van de Nieuwstad.

In het begin van 1860 leek het tij dan eindelijk te gaan keren. Een eerste verzoek voor een bouwplaats op de bolwerken op het einde van de Jansweg, kwam oktober 1863 binnen. (11)

Dit verzoek werd in eerste instantie afgewezen, omdat het stadsbestuur de mogelijkheid tot villabo~w op de bolwerken eerst wat beter wllde onderzoeken. Uiteraard werd Zocher er weer bijgehaald. Deze wist twaalf bouwplaatsen aan te wijzen en diende vervolgens, tegelijkertijd.met de eer~te aanvrager, een verzoek In om.een vllla te mogen bouwen, op h~t elnde ~~n de Jansweg, tegenover ziJn kwekerlJ Rozenhagen. Zocher kreeg de bouwplaats toegewezen. Er kwam nu meer belangstelling voor de bouwplaats:n en langzaamaan kwam de bouw van fraale villa's op gang.

Tegen het einde van 1865 werd.het nodig om naar nieuwe bouwplaatsen Ult te

b

<-/j:._./.._ ..w~Sr",_"t..r :c&J_~/~/:,

K_, • r f- ":)'%.4 ~ .4.,_" "7 A._' .

a:",::.- hci~ tf ~n-""'-7 /yH,

/.J.-LV.4k

I !iii Ontwerp voor het Kenaupark door J.D. en L.P. Zochen, 1868

69

De aanleg Van het Kenaupark, met bebouwing, naar on twerp van G.W. Breuker, 1870

Ontwerp voor het villapark op het Statenbolwerk door L.P. Zocher, 1873

70

kijken. De Hortus Medicus of voormalige stadstuin werd uitgekozen om hers chapen te worden in een villapark: het Kenaupark. Zocher maakte

het eerste ontwerp in 1866 en werkte het twee jaar later uit, in samenwerking met zijn zoon Louis Paul, tot het definitieve ontwerp. Onderdeel

van de aanleg van dit villapark was

de dernping van de Achternieuwgracht, die een "landschappelijke" aanleg kreeg, zodat het villapark hierrnee een fraaie toegangsweg vanuit de oude

stad kreeg. De bebouwing van het villap ark werd gegund aan een Arnsterdamse bouwrnaatschappij, die zich verplichtte dertien villa's en negen aaneengesloten herenhuizen in vijf

jaar tijd te bouwen. Deze bouwrnaatschappij realiseerde naar ontwerp van architect G.W. Breuker,de negen her enhuizen en enkele villa's. In de periode 1872-1879 werden de overige villa's door particulieren bijgebouwd. In

1873 werd op het Statenbolwerk naar ontwerp van L.P. Zocher een

aantal villa's gebouwd. Dit gedeelte van de bolwerken kreeg nu een kleinschaliger aanleg.

De wens yan het stadsbestuur was nu eindelijk in vervulling gegaan: de Nieuwstad had allure gekregen en de bebouwing op en aan de bolwerken was deftig en van de beste stand. De huurwaarde van deze huizen bedroeg

f 600,-- tot f 800,-- per jaar, inderdaad voornarne prijzen. Hierna volgde nog de aanleg van het Ripperdapark in het oostelijk deel van de Nieuwstad. Dit was door Louis Paul Zocher ontworpen, met een iets rninder deftige bebouwing.

Tot 1884 was uitbreiding van de bolwerken aan de noordzijde niet mogelijk geweest, orndat de daargelegen grond behoorde tot de gerneente

Schoten. In 1884 kreeg de stad een flink gebied van Schoten en kon aan uitbreiding naar het no orden gedacht

worden. Louis Paul, die na het overlijden van zijn vader in 1870 diens werk in Haarlem voortzette, was geen voorstander van bebouwing aan de overzijde van de singelgracht, omdat dit het prachtige uitzicht vanaf de bolwerken zeer zou schaden. (12)

als het niet anders mogelijk was, zo meende hij, dan moesten er in ieder geval villa's komen, waarop men dan vanaf de bolwerken zicht zou hebben.

Deze villa's zijn er nooit gekomen. Aaneengesloten bebouwing aan de overzijde van de singelgracht blokkeert het uitzicht volledig. Dit had ook anders gekund: door de noordelijke uitbreiding z6 aan te leggen, dat

men vanaf de bolwerken diepe zichten zou hebben langs straten of tussen huizen door was nog enigszins een gevoel van wijdsheid mogelijk geweest. Een groot dee 1 van de Haarlemse s t ad awandeling ligt er nu wat verloren bij . Weinig wijst meer op de wijdse

zichten die men van hieraf genoot.

Het groen op de wallen was bedoeld als een omlijsting van de panoramische uitzichten. Deze uitzichten zijn nu verdwenen, hetgeen een flinke verarming van de aanleg als geheel betekent.

De Haarlemse stadswandeling werd in 1874 als voIgt bezongen:

Wat lieve wandeling hier, niet waar? Op menig punt biedt het Bolwerk de bekoorlijkste gezichtspunten aan (al maakt dat terrein daar aan onze linkerhand, beladen als het is met materialen van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij, juist geen bevallige vertooning), en meermalen hoorden we vreemdelingen de juiste opmerking maken, dat de Haarlemers waarlijk niet naar den vreemde behoeven te gaan, om elders schoone wandelingen te zoeken. De ontwerper van dit wandelterrein, wijlen de Heer J.D. Zocher,

heeft zich ook door dezen aanleg

De Haarlemse bolwerken in de 18e eeuw (illustratie uit F. Allan, 1874)

De Haarlemse bolwerken met de aanleg van J.D. Zocher Jr. (illustratie uit F. Allan, 1874)

1m SIl':t'WSTAD

in 16."'~.

Jl. /J'(fi' oan IlfrrlUl~'·J<.

II. • :;""",."

c. ;l'~lrI(/

JJ. /J,vw'./,mi;.'m .... ft"

71

,4,.'1,"",."

J> Jlyl"'flf"hru~ n,,~ 1;(,1"""-

r~~:'i~~£~~~;~~;:::/~""

~.Jo~';"",p;'rh ,r~l(,t J n"'f"r'!;.p"r"A

Een averzicht van het werk van J.D. Zacher Jr. en L.P. Zacher in de Haarlemse Nieuwstad (illustratie uit F. Allan, 1874)

72

een lauwer te meer verworven, en't strekt ieder Haarlemsch burger tot eere, dat het genie van hun overleden stadgenoot door zoveele plaatsen in ons Vaderland is erkend geworden, die den Heer Zocher, op't voorbeeld van Haarlem, de herschepping hunner nutteloos geworden walmuren en vestingwerken in zoo vele heerlijke lustwaranden, hebben toevertrouwd. Intusschen heeft het Bolwerk sedert de tien of twaalf laatste jaren op menig punt belangrijke veranderingen ondergaan, nu het hier en daar bebouwd is geworden met onderscheiden min of meer schoone Villa's, wier bekoorlijke ligging ons onwillekeurig tot eenige oogenblikken toevens noopt.

VJat dichtbelommerde wandeldreef, vindt ge niet? Als steelsgewijze, zouden we haast zeggen, blikt de zonne op de hier en daar openliggende plekken van onzen weg; helder zingt de meerle daar in die forsche olmen, en menig nachtegaal doet hier in die zachtgroene linde, het beeld der minne, door zijn onovertroffen lied hart en mond als instemmen met dien teeder vroolijken toon der natuur.

Wat heerlijk uitzicht moet zij, zoo hoog gelegen, haren bewoners over Kennemers dreven te genieten geven! Met welgevallen toch hangt 's wandelaars oog aan gindschen schoonen duinzoom, met zijn rijk en welig groen, en met zijne bevallig gelegen landhuizen, wier schitterend wit en rood zoo vroolijk v66r en tusschen dat groen oprijzen, als begeerden ze zelf rond te zien

over het lustig en rustig landschap, dat zij versieren. (12a)

Utrecht

Het werk van Zocher voor Utrecht was van een heel andere orde van grootte

dan zlJn werk voor Haarlem. Voor utrecht maakte hij een allesomvattend uitbreidingsplan waarvan de stadswandeling slechts een onderdeel was.

De middeleeuwse stadsmuur werd in de eerste helft van de 16e eeuw, in aanpassing op het kanon, verlaagd. Van de veertig muurtorens bleven een vijftal op oude hoogte gehandhaafd, terwijl van de vrijgekomen stenen vier kleine bastions aangelegd werden:

Morgenster, Zonnenburg, Manenburg en Sterrenburg. Deze bastions zijn onder Italiaans toezicht ontworpen en aangelegd. Ze zijn dan oak geheel in de Italiaanse traditie, dus met teruggetrokken flanken en opgetrokken uit steen. De Italiaanse bolwerken van Utrecht zijn niet uniek. De ontwerper van deze bastions, Donato de Boni, heeft elders in de Nederlanden, onder andere te Antwerpen, Middelburg en Vlissingen, vergelijkbare vestingwerken aangelegd. (13)

Onder leiding van de bekende vestingbouwer Adriaen Anthonisz. werden in de jaren 1577-1584 vijf grote bastions aangelegd die een vormgeving volgens de regels van het Oud-Nederlands stelsel hadden en geheel van aarde waren. De toegang tot de bastions is vrij smal, zodat ze het midden houden tussen een bastion en een ravelijn. De vijf bolwerken heten: Begijnebolwerk, Wolvenburg, Lucasbolwerk, Lepelenburg en Bolwerk St. Marie. In de 17e eeuw zijn enkele hoornwerken aangelegd, die in diezelfde eeuw ook weer verdwenen. Van de negen bolwerken, zijn er zeven nog te herkennen, de twee andere, Morgenster en St. Marie, waren v66r 1800 al afgebroken en vergraven.

Utrecht is in de 16e eeuw gedurende een aantal decennia voorzien geweest van een citadel. Deze dwangburcht was in opdracht van Karel V, naar ontwerp van Rombout Keldermans, in 1528-1529 aangelegd am de Utrechtenaren onder

Stadsplattegrond van Utrecht, 1758

Schematische p Lat.ieqrond van de Utireohtee stadsrand in het begin van de 1ge eeuw

VI/I t tevrouwenpoor r

l.ep elen burq

z onnenburu . ~.-

St er r snburc

73

Dntwerp voor de uitbreiding van de stad Utrecht door Hendrick Moreelse, 1664

74

bedwang te houden. De burcht, met de toepasselijke naam "Vreeburgh", werd in de jaren 1577-1581 door de burgerij gesloopt.

De wallen waren in het begin van de 1ge eeuw, zoals dat in de meeste steden het geval was~ in een slechte staat. Nu de militaire betekenis weggevallen was, zag de stad geen enkele noodzaak meer om duur onderhoud te plegen. Ook in Utrecht begon men nu te denken aan uitbreiding en verfraaiing van de stad. Met de komst van

de burgemeester H.M.A.J. van Asch van Wijck, in 1827, werd een begin gemaakt met het concretiseren van deze gedachten. De nieuwe burgemeester had ambitieuze plannen met Utrecht. Hij zag zichzelf als opvolger van de 17e eeuwse Utrechtse burgemeester Hendrick Moreelse, die in 1664 een groots uitbreidingsplan voor de stad had ontworpen, met het doel er een krachtige, welvarende koopmanstad van te maken. Behoudens de aanleg van enkele grachten aan de westzijde, die reeds deel uitmaakten van een enige jaren ouder uitbreidingsplan, bleef het plan-Moreelse onuitgevoerd.

Direct in 1827 word, onder leiding

van Van Asch van Wijck, een commissie tot uitbreiding en verfraaiing van de stad Utrecht ingesteld. Deze commissie gebruikte het plan-Moreelse als uitgangspunt. Men wilde welvaart aantrekken door meer ruimte te geven aan economische activiteiten en door fraaie woonwijken voor de kapitaalkrachtigen aan te leggen. Het is opvallend, hoe zeer de doelstellingen en de argumentatie van de 1ge eeuwse commissie overeenkomen met de uitzetting van Moreelse bij zijn plan. Ook hij wilde de welvaart van de stad vergroten door de neringdoenden meer ruimte te geven en door welgestelden aan te trekken. Hij wilde hen lokken door het aanleggen van luxueuse woonwijken met ruime erven, brede straten en fraaie beplanting. (14)

Over het nut van de stadswandeling zei de commissie dat men "De wandelingen zal uitbreiden en bevalliger maken, waardoor deze stad zoowel meerdere gegoede ingezetenen tot zich zal trekken, als zij door vermeerderd vertier aan de werkzame classe ruimere middelen van bestaan zal opleveren." Voor het slechten der wallen werd koninklijke goedkeuring gevraagd. (15) Burgemeester Van Asch van Wijck adviseerde de commissie om gebruik te maken van de hoogteverschillen van de bolwerken, omdat dergelijke "kleine verhevenheden een aangename afwisseling vormen in een vlak landschap", derhalve dienden de hoogten die uitzicht boden over de omgeving gehandhaafd te worden. Voorts onderschreef hij de wens om de fraaie beplanting

op de wallen te behouden en te verbeteren. De bolwerken werden al gebruikt als wandelplaats en ze stonden ook a I bekend als "de stadswandeling". Tevens wees de burgemeester op de mogelijkheid om met de walbeplanting storende zichten weg te werken. (16)

Besloten werd een prijsvraag uit te schrijven. Van Asch van Wijck had echter al contact gelegd met J.D. Zocher jr., die zeer bekend was geworden door zijn werk in Haarlem. In oktober 1829 kwam Zocher met zijn plan. De prijsvraag ging niet door, wel kreeg Zocher het prijzengeld. Het plan-Zocher vertoont een treffende gelijkenis met het 17e eeuwse p1an-Moreelse. Van Asch van Wijck heeft zonder enige twijfel ook aan Zocher het p1an-Moreelse als uitgangspunt meegegeven. Moreelse had aan de noord- en de zuidzijde van de stad de neringdoenden gedacht en aan de westzijde een woonwijk voor de welgestelden. Zocher volgt deze situering, behoudens een uitbreiding aan de zuidzijde, die hij in zijn geheel weg 1aat. Ook in de rechthoekige indeling van het stadsinterieur zijn de beide plannen in overeenstemming, het plan-Moree1se is al-

Ontwerp voor de uitbreiding en de verfraaiing van de stad Utrecht door J.D. Zacher jr., 1829

75

leen iets grootser opgezet. Deze overeenkomst is niet aIleen een gevolg van het feit dat Zocher zich baseerde op het plan-Moreelse, maar wordt ook veroorzaakt doordat beide ontwerpers dezelfde classisistische vormtraditie volgden. Zowel Moreelse als Zocher streefden naar regelmaat en symmetrie in de bebouwing en in de stadsplattegrond. Ook Van Asch van Wijck was van mening dat van de stad een regelmatiger en derhalve fraaier geheel gemaakt moest worden. In de indeling van de luxueuse woonwijk is nog niets te vinden van een villapark-achtige aanleg. Zij is nog geheel volgens het

Detail van het uitbreidingsplan van J.D. Zocher jr. uit 1829, het zuid-westelijk gedeelte van de stadswandeling

traditionele, classisistische patroon, dat de rechte lijn als ideaal stelt, aangelegd. Ook de erfindeling van de koopmanswoning is traditioneel: de woning aan de straatzijde, daarachter de hof, dat aan de achterzijde afgesloten werd door de stallen, gelegen aan een achterstraat. Opvallend is de wijze waarop de werkmanshuisjes, die als ontsierende elementen werden beschouwd, tussen de koopmanswoningen zijn geschoyen, zodat ze zoveel mogelijk voor het oog verborgen waren.

De stadswandeling is in de bekende stijl van Zocher getekend. Ret ontwerp is minder interessant dan de ontwerpen voor de Raarlemse bolwerken. Zocher had te Utrecht aanzienlijk minder ontwerpvrijhhid, omdat bet beschikbare terrein erg smal was en de bolwerken Lepelenburg, Lucasbolwerk, Wolvenburg en het Begijnebolwerk niet bij het ontwerp van de stadswandeling betrokken konden worden. Ret plan van Zocher bevat een interessant onderdeel, dat in Raarlem ontbreekt: eenaanzicht van de stadswandeling van Zocher's hand. In dit aanzicht is zijn ontwerp, zoals dat op de plattegrond is weergegeven, precies te volgen. (De drie bolwerken Begijnebolwerk, Wolvenburg en Lucasbolwerk zijn niet aangegeven; Lepelenburg is met een landschappelijke aanleg in de

76

wandeling opgenomen.) (17) Ret aanzicht vertoont dezelfde heldere verdeling van open grasvelden en gesloten boomgroepen, zoals bekend van zijn ontwerpen in plattegrond. Ook is hier te zien dat het Zocher niet ging om een grote variatie in vegetatiesoorten, maar om een eenvoudige onopgesmukte beplanting. Dit aanzicht is, wat ons verhaal betreft, het belangrijkste onderdeel van het hele uitbreidingsplan. Zocher heeft in dit aanzicht enigszins met de maatverhoudingen gesmokkeld (de wandelaars zijn overdreven klein weergegeven), zodat de aanleg grootser lijkt dan het beschikbare terrein toelaat.

De commissie en Van Asch van Wijck waren zeer tevreden over het plan en noemden het doelmatig en bevallig. Roewel er enige haken en ogen aan zaten, werd besloten snel tot uitvoering over te ~aan.

Van het totale uitbreidingsplan is aIleen het gedeelte dat de oude wallen

en muren betreft in uitvoering gebracht, zonder overigens het ontwerp precies te volgen. De indruk ontstaat, dat het aanzien van de stadsrand van meet af aan het belangrijkste onderdeel van de hele onderneming was. Zowel de stukken van de commissie, als Zocher's uiteenzetting bij zijn plan, behandelen hoofdzakelijk de herinrichting van deze stadsrand. Over het realiseren van de uitbreidingen aan de noord- en westzijde wordt nauwelijks meer gerept.

De herinrichting van de stadsrand werd yak na yak aangepakt. De uitvoering stond onder leiding van Zocher en yond plaats in de peri ode 1830-1861~ De werkzaamheden bestonden uit het slechten van de verdedigingsgordel en het bebouwen en beplanten van de vrijgekomen grond. De middeleeuwse muur werd opgeruimd en de wallen vergrayen. De meeste poorten werden afgebroken en vervangen door barrieres (tolhuizen). Ook geliefde torens als de Smeetoren, moesten wijken. Er werd

Panorama Van de stad Utrecht~ gezien vanaf de SingeZgracht (P.W. van de Weyer~ 1850). Op het panorama zijn de seizoenen aangegeven.

77

Ontwerp voor het Willemsplantsoen door J.D. Zocher jl°'j 1843

Ontwerp voor de bolwerken Manenburg en Zonnenburg door J.D. Zocher jr., 1835

78

heel wat grond verplaatst, van laag naar hoog en omgekeerd. Op dat gedeelte van de stadswandeling wer~ ijverig "be z and!", "be z aa.i d " en "b e z oo i j d!". De beplanting moest Zocher van de gemeente betrekken.

Van de gehele stadsrand is in 1850 een aanzicht (panorama) gemaakt, waarop de toenmalige situatie is aangegeven. Hoe betrouwbaar deze weergave is, is mij niet bekend. Het panorama is in ieder geval bijzonder illustratief, omdat het een beeld geeft van een stadsrand vlak na de herinrichting. Toen de commissie in 1834 met het eerste verslag kwam, waren drie gedeelten klaar. (18)

Het gedeelte, lopende van Morgenster tot Paardeveld, en de Van Asch van WijBkkade achter het Begijnenbolwerk, waren in een vergevorderd stadium: de muur was geslecht en men was bezig met de bouw van huizen en magazijnen. Het ontwerp voor de bebouwing aan de Van Asch van Wijckkade kwam van de hand van Zocher. Het gedeelte van de Wittevrouwenpoort tot aan Zonnenburg was eveneens ontdaan van de muren en voorzien van een bevallige wandeling. Het werk werd grotendeels verricht door werkelozen. De voortgang in deze beginjaren werd vertraagd door de Belgische Opstand en cholera-epidemieen. In de jaren 1835-1840 werd het werk aan de wandeling voortgezet en kwam

de plantsoenering van Zonnenburg en Manenburg gereed. Voor deze twee bolwerken had Zocher in 1835 een nieuw ontwerp gemaakt. De wensen van het stadsbestuur betreffende deze plek waren kennelijk veranderd. In dit ontwerp zijn weer de bekende gesloten boomgroepen te zien. Te onderscheiden zijn: naaldbomen, populieren en andere loofbomen. Er zijn geen solitairen. Bloeiende heesters gebruikt Zocher ook weer in gesloten groepen, langs de waterkant en als versierend element tegen de boomgroepen aan. Op Zonnenburg-kwam het Meteorologisch Instituut, de zwemschool die Zocher op

het uitbreidingsplan op Manenburg had ontworpen, werd niet gerealiseerd. Een vergelijking tussen het tweede ontwerp voor dit gedeelte (1835) en het panorama, toont dat er verschillen in aanleg en beplanting zijn.

Van 1842 tot 1845 werd hoofdzakelijk gewerkt aan het gedeelte van het bolwerk Manenburg tot aan het Mariawaterpoortje. Ook voor dit gedeelte vroeg het stadsbestuur een nieuw ontwerp. Zocher had in zijn uitbreidingsplan hier kaden en magazijnen gedacht. De vraag hiernaar was echter nihil. Ret stadsbestuur zag nu meer mogelijkheden in een combinatie van parkaanleg en voorname woonhuizen. Zocher vertaalde deze wens in een villapark-achtige aanleg. Bij de plantsoenering aan de oostzijde van de stad, was alleen in zoverre een relatie tussen plantsoenering en bebouwing dat aan de stadszijde van de wandeling, fraaie huizen gebouwd werden met uitzicht op het groen. Aan de westzijde werd de beplanting en de bebouwing verweven tot een villaparkachtig geheel. Zocher is mogelijk degene geweest, die in Nederland begonnen is met het ontwerpen van villaparken. De streng classisistische bebouwing temidden van een weelderige beplanting, doet denken aan de Engelse landschapsparken met neo-palladiaanse villa's. De villa's, die Zocher in dit ontwerp tekent, hebben echter een Frans-Italiaanse oorsprong. Frankrijk en Italie waren immers de twee landen, waar Zocher zijn architectonische opleiding heeft gekregen.

Van dit tweede ontwerp van Zocher werd alleen de plantsoenering aangelegd,

van de villa's is nooit iets uitgevoerd.

Riermee waren de werkzaamheden op de voormalige wallen grotendeels voltooid. De overige activiteiten op dit gebied bestonden uit pleksgewijze in- en aanvullingen. Zo werd in 1850 ten noorden van de Wittevrouwenbarti~re de Willems-

Gezicht op het plantsoen op het Lucasbolwerk uit het zuiden, 1880

79

Stadsplattegrond van Utrecht, 1877 (P.W. van de Weijer)

80

kazerne naar ontwerp van Zocher gebouwd. Op het bolwerk Wolvenburg werd een gevangenis gebouwd.

De laatste werken van Zocher aan de stadsrand zijn de herinrichting van het Lucasbolwerk en mogelijk ook Lepelenburg. Zocher heeft zich inmiddels geassocieerd met zijn zoon Louis Paul tot de firma J.D. en L.P. Zocher. Alle ontwerpen van,hun hand worden vanaf 1860 zo ondertekend. Onduidelijk is wie van beiden de ontwerper geweest is.

Voor Lepelenburg zijn meerdere ontwerpen gemaakt door verschillende landschapsarchitecten. Men krijgt de indruk dat het stadsbestuur een

prijsvraag heeft uitgeschreven. Lepelenburg is op een belangrijk punt in de stad gelegen: het sluit aan op de deftige Maliebaan, die toen een hoofdentree tot de stad vormde.

Het is aardig om deze ontwerpen naast elkaar te leggen en zo te zien welke mogelijkheden de ontwerpers in dit bolwerk zagen. De ontwerpen spreken verder voor zichzelf. Wie nu de uiteindelijke opdracht gekregen heeft, is onduidelij~ De firma Zocher en S.A. van Lunteren worden als uitvoerder genoemd. (19)

Het werk van Zocher voor Utrecht in het kader van dit uitbreidingsplan, bestond hoofdzakelijk uit het slechten van de stadsmuur en het herinrichten van de vrijgekomen grond. De plantsoenering aan de buitensingel werd niet gerealiseerd, evenmin als de stadsuitbreiding aan de noord- en westzijde van de stad buiten de singelgracht. Op de stadsrand zelf kwam aanzienlijk minder bebouwing en meer plantsoenering dan Zocher ontworpen had. Dit betrof vooral het gedeelte tussen Sterrenburg en de Willemsbarriere, waar noch de pakhuizen, noch de villa's gerealiseerd werden. De architectonische werken van Zocher in deze stadsrand, zijn de bebouwing langs de Van Asch van Wijckkade en de Wi llemskazerne. (20)

In later jaren werd de stadswandeling hier en daar aangevuld met een bouw-

werk: op Lepelenburg werd de buitensocieteit Tivoli gebouwd, op het Lucasbolwerk kwam een muziektent, die in 1938 door de schouwburg van Dudok vervangen werd.

Over het geheel genomen lijkt eenieder tevreden met het resultaat. De commissie had al in een eerder stadium de voordelen van deze onderneming opgesomd: werkgelegenheid voor de allerarms ten, het vrijkomen van bouwgrond voor dure woningen, waardestijging van de huizen gelegen langs de wandeling, ruime toevoer en doorstroming van lucht en een fraaiere aanblik van de stad, waardoor kapitaalkrachtigen zich graag zouden vestigen in Utrecht.

De initiatiefnemer Van Asch van Wijck wijdde aan het resultaat een lyrische beschrijving:

"De aanleg van fraaie wandeldreven, de bevallige wendingen van waterstromen of beken, de schakering van het verschillende groen der gewassen, de zachte afdalingen of rijzingen van de grond en de vereniging van dit alles met treffende en verrassende uitzichten . De schone kunst van het grootse met het bevallige en natuurlijke bij de aanleg te verenigen, was nog niet uitgevonden, zoals zij zo voortreffelijk door de heer Zocher in Utrechts wandelingen is ten toon gespreid. Zij is een vrije navolging der natuur in haar harmonische schijnbare wanorde, door vreemdelingen evenzeer als door ingezetenen bewonderd. Bevallig zich wentelende dreven met verschillende schakeringen van het groen der vreemde en inlandse plantgewassen, afgewisseld ~et treffende groepen hoog geboomte

en met beekvormige waterpartijen, verrassende uitzichten door het oneffene van het terrein nog bevalliger gemaakt; hierin had het kunsttalent van "de heer Zocher

zich zo voortreffelijk geoefend."

antwerp J.D. Zacher jr., 1859-1860

antwerp J.D. Zacher jr., 1859-1860

antwerp J.D. Zocher jr.~ 1859-1860

Diverse ontwerpen voor het boZwerk LepeZenbu:r>g:

81

ontwerp J.D. Zochev jv., 1859-1860

ontwerpev onbekend, 1860

82

ont~evpev onbekend, 1860.

ontioerper onbekend, 1860

ontwerp S.A. van Lunteren en N.J. Kamperdi ik, 1860

ontwerp J.D. Zocher jr., 1859-1860

Uitbreidingsplan

voor

Utrecht

In de vorm van een wandeling door de stad geeft Zocher een toelichting op het door hem ontworpen uitbreidingsplan. De toelichting bestaat uit een korte beschrijving van de verbeteringen voor de binnenstad en een veel langere beschrijving van de veranderingen en verfraaiingen voor de stadsrand langs de Singelgracht. AIleen dat gedeelte van de toelichting dat op de stadsrand betrekking heeft is hier opgenomen.

Nu ZlJn wij op de Groote Plaats gekomen, waar ik vooral getracht heb, de stad bij het inkomen een treffend aanzien te geven en de vreemdeling met verlangen en genoegen dezelve dieper te doen ingaan. Op gemelde plaats ontdekt men het eerst de twee molens welke er thans bestaan. (Zoals men op de kanttekening verder kan zien.) Hier heb ik menigmaal bij mijne onderzoekingen opgemerkt, dat de drokke vaart der schepen gehinderd was, of om te wenden, of om elkander voorbij te varen, alsmede dat er gebrek was aan legplaatsen voor schepen en er een kom of ruimte noodig was. De stand der molens en de laagte der grond bij het inkomen der stad, van dien kant, gaven ~ij aanleiding om dit punt op deze wijze te schikken, waar men volgens het plan eene breede kade vind, en ruime magazijnen op koopgoederen te lossen en te bewaren of weder scheep te brengen.

Voorts loopt op iedere molen een straat uit, de eene van Amsterdam komende en de andere van Vleuten. De groote

plaats wijst aan de drie zijden, ruimte tot publieke, of andere voorname gebouwen aan. Regt uitziende tot aan de nieuwe kazerne, voorbij de Smeetoren, vind men een ruime kade, aan de eene zijde geschikt, voor voorname huizen met tuinen en stallingen aan de achter-

rj(;ht.in9 Vle uten -

\ \ -, '~Gra'le.Y'l hage

'_;J'~---_

Schemat-i.eche l1Jeergave van het: uitbreidingsplan met de vaornaamste punten uit Zacher's toelichting

83

straat. Regelmatig gebouwd zijnde, zoude deze kade eenmaal een treffend gezigt kunnen opleveren. Ook zeer gelegon zijnde, door de nabijheid der

oude stad, de scheepvaart en de groote weg op Frankrijk, is dezelve tevens bijzonder geschikt, tot woonplaats voor voorname kooplieden, terwijl aan de andere zijde van het water eene ruime lange kade wordt gevonden, geheel in verband met de oude stad; om koopgoederen op te lossen en te laden, op welke kade men op het plan, zooals ook op de kanttekening aanwijzing vind, om ruime magazijnen te bouwen, waardoor een zoodanig koopman aan de eene zijde wonende, tegenover zig, zijne belangens in het oog konde houden. Van de magazijnen heb ik de grootte niet aangetoond, terwijl het terrein daarvoor zal dienen te worden afgestaan, naarmate met groot of klein zal gelieven te bouwen.

Nu de kade gevolgd van de molens af, na een grondruimte voor magazijnen of doelmatige fabrieken voorbij te zijn gegaan, koomt men op de plaats waar thans de Katharijne poort staat. Niet zonder gevoel heb ik deze poort, uit mijn plan geschrapt, wijl dezelve door een groot man is daargesteld, en een niet onbevallig monument van die tijd opleverd, maar het eenige dat mij daartoe deed be~luiten was dit: daar de stad aan die kant vergroot, en de barrieres verder afgebragt worden, zoo konde ik bezwaarlijk eene poort in de stad zelve laten bestaan, en de stand niet geschikt zijnde om het gebouw tot een ander einde in te rigten, besloot ik hetzelve weg te nemen. Mogelijk kan men ter aere van de Heer Moreelse uit de daaraf komende fragment en een barriere oprigten en naar Zijn Ed. noemen.

Dan vind men de molen van de WelEdele Heer Bosch van Drakestein, waarnaast een magazijn en daar deze wal, genoegzaam geheel, zeer geschikt is om tot depots van wijnen etc. te dienen, zOUde men dezelve daartoe kunnen inrigten. Ook heb ik op dit punt nog een molen

84

gedagt, met een dito magazlJn (welligt door den tijd noodzakelijk) zooals op de kanttekening uitgedrukt staat hetwelk tesamen een goed geheel zoude kunnen opleveren.

Verdergaande vind men tot aan de Smeetoren, regts, voorname woningen en links over het water de gelegenheid

om, zooals reeds gezegd is, magazijnen of fabrieken te bouwen. Men vind tevens op die kade een nieuwe waag en open plein, alsook voor het Rijkshospitaal een breder water tot legplaats voor schepen, en tegelijk dienende om het gebouw meer aanzien te geven.

De Smeetoren voorbij gegaan zijnde vind men nog een vak om gebouwen als voren op te plaatsen en verder scheepstimmerwerven en de woning voor den stadsarchitect, met de timmerwerf en lootzen. Deze etablissementen zullen hier wat de ruimte van water aangaat en het hinderlijke van het geraas, de beste plaatsing hebben. Regts vind men een groot exercitieveld, met een nieuw geprojecteerde kazerne voor 800 man en stalling voor even zooveel paarden, voorzien van een ruime binnenplaats, manege, mestbakken, paardewedden, en verdere behoeftens, de ligging van dit gebouw, dagt mij, alhoewel in de stad, toch uit het drukste gedeelte, op tegenovergestelde zijde van de Infanterie Kazerne, tusschen twee vlietende waters zeer gezond, en geschikt tot aIle af-

zakking, en aanvoer van fourage

enz. te zijn. Aan de achterkant, over het veld uitziende, vind men plaatsing voor vrij ruime huisjes met tuinen, geschikt tot verhuring aan officieren en aan de voorkant nog eenige dito voor neringdoende l~eden, welke zich bij eene kazerne gaarne wens chen neder te zetten.

Op diezelfde zijde is eene groote ruimte overgelaten voor een huis van bijeenkomst, met een groote tuin, ten einde voor kegelbanen en verdere spelen te kunnen dienen, dit vak sluit zig van achteren door een slachthuis hetwelk toch altijd in het stilste gedeelte der

stad dient te zijn, en weI zoo, dat de beesten niet door de stad behoeven gedreven te worden, ook gelegen op een goede afzakking en doorspoeling van water, zoodat het onreine niet door het stadswater drijvende is. Deze ligging is hier juist gepast, en vobr het overige is de grootte vanhet slachthuis zoo berekend, dat het aIle gemakken voor de slachterij, stalling voor onderscheiden vee, localen voor comies

en oppasser, berging enz. genoegzaam tot een slachterij voor de behoeften van de grootste helft der stad kan bevatten.

Men zal ook in dit gedeelte van het plan, de verlegging van de groote

weg naar Gorcum opmerken, waardoor dezelve de geheele hoek op de Tolsteegpoort leidende afsnijd, hetwelk tot gemak en verfraaying kan dienen.

Nu de kruisvaart langs tot aan de Barrlere van Amsterdam komende, over een schoone breede kade met een hoog voetpad, zoals men op aIle nieuwe straten en grachten vind; aan de regterhand zijn hier fatsoenlijke burgerhuizen met tuinen, geschikt voor diegenen welke stil, en aangenaam, maar niet in het duurste of drokste gedeelte der stad verkiezen te wonen, of te bouwen. De overkant levert een schoon gezigt over de velden. Tusschen deze, en de vroeger beschreven gracht, vind men ruime buurten, voor de werkzame klasse, deze buurten bevatten breede straten, op het water of open plaatsen uitlopende, zooals voor de gezondheid meest voordeelig is, welke straten ook voorzien zijn van pompen, wachthuizen en berging voor vuilnis, alsmede geschikte afzakking van heulen en riolen.

Nauwkeuriger aanwijzing hiervan vind men op een grooter teekening reeds aan

de Ed. Achtb. Regering ingeleverd.

Van de Barriere van Amsterdam op naar de Groote Plaats. Van deze plaats tot aan de rivier de Vecht, langs het vaarwater vind men een breede kade met een hoog voetpad. Aan de linkerhand plaats voor ruime huizen met tuinen en

stallingen geschikt voor deze stand der stad, en aan de regterhand over het water een tweede kade met ruimte geschikt tot magazijnen. Van deze kade, langs het stroompje, tot aan en langs de ringgracht, zijn ruimtens voor fabrieken etc. met ruime gronden tusschen de gebouwen en het water, zeer geschikt voor leerlooyerijen en andere zaken

van dien aard, alsmede voor hout,

steen en kalkkopers.

Het binnenste gedeelte van dit blok huizen, is een buurt, voor de werkzame klasse, als hiervoor beschreven.

Bij de Waardpoort, waar den Heer

zijne fabriek heeft, heb ik deze hoek afgesneden, tot welke opoffering ik verpligt was, uit hoofde het vaarwater aldaar, op heden te bekrompen is, en er somtijds verscheiden schepen wachtende zijn tot de schutting, die zig niet kunnen bergen, hetwelk op

dat punt, zoo de scheepvaart toeneemt, groote verwarring zoude veroorzaken. Voor het overige heb ik de twee ronde torens van de Waardpoort laten st.aan , en het aanzigt zooals op de kanttekening gegeven, om het overige af te breken, dat toch zeer bouwvallig en bekrompen is, maar de torens mogelijk nog tot eenig ander einde dienstig zijn kan.

Verder naar de Knollebrug langs de Vecht, dienen er volgens mijn plan

ook eenige oude schuren weggenomen,

om het inkomen aan die kant van de stad te verfraaij~n en regelmatiger aanzien te geven. Gaan wij dus terug en beginnen weder aan de Waardpoort. Deze streek tot aan de Toren van ..... levert een gelegenheid op, om aangenaam en stil te kunnen wonen, achter deze woningen vind men tuinen, en voorts eene ruime buurt, met brede straten, zooals vroeger omschreven, voor de werkzame klasse.

Langs de ringgracht, vind men aan

het water twee grote velden, met breede toegangen, dienende tot asch en vuilnis plaatsen. Deze plaatsen dienen achteraf te zijn, en voor den af en

toevoer dagt mij de ligging hier zeer geschikt.

Buiten de Tolsteeg vind men nog eene gelegenheid tot dergelijke plaatsing, daar zulks aan eene zijde der stad aIleen niet voldoende is.

Langs de gracht die op de molen van den den Heer Cazius loopt zijn beide de zijden met breede kaden voorzien, dienende tot legplaatsen van puin,

zand en zaken van dien aard, welke

niet onder dak hoeven, en waarvan dagelijks af en aankoomt.

Terug op den Toren van den Heer ..... aan, vind men regt tegenover een tweede slagthuis met al dezelfde inrichtingen,als het vroeger vermelde bij de Tolsteegpoort.

Het bolwerk Wolfenburg met de cingels blijft onaangeroerd. Tusschen hier en de Wittevrouwepoort, dacht mij zoude een ruime plaats voor de Kazerne, aan dat gebouw een goed aanzien geven, daartoe zoude de gracht gedempt en ten einde de circulatie van het water

niet te stremmen, een kluis onder de plaats gemetseld moeten worden; doch deze verandering zoude meer tot verfraaijing dan nut strekken, dewijl ik in de nabijheid der nieuwe kazerne vooreen voldoende exercitieplaats

heb gezorgd, alsmede voor een ruime toegang van de kazerne tot gemelde plaats.

De Wittevrouwenpoort zoude niet zoo zeer nQodzakelijk alswel tot verfraaijing der stad weggeruimd moeten worden en een Barriere in deszelfs plaats daargesteld en binnen die barriere, zooals het plan aanwijst, tegenover de poort of ingang der kazerne een dergelijke poort tot simetrie, en tegelijk om het onaangename der buurt te verbergen, dit hek zoude ook kunnen dienen tot het opgaan der wandeling, welke wij nu hier zullen beginnen. Volgens het plan heb ik de wandeling hier begonnen, doch het kan tweeledig voorgesteld worden. Zooals de kanttekening aanwijst, zoude het gasthuis

de grond van de poort af, tot aan het korte walsteegje, in eigendom dienen

te bezitten, om zoo mogelijk door den tijd het gasthuis te vergrooten, wanneer daaraan behoefte mogt komen en dan d~ vergrooting vooruit te brengen, ten elnde met de kazerne het inkomen der stad, aanzienlijk te maken, in dat geval zoude men, of door het korte walsteegje, of bij de Latijnsche School van dien kant de wandeling kunnen aanvangen, en ook door onderscheiden straten op de wandeling kunnen komen of dezelve verlaten.

Wat nu de wandeling zelve aangaat, deze kan men slegt beschrijven, om daarvan een denkbeeld te geven, heb ik de kanttekening zoo duidelijk gemaakt als in mijn vermogen was. Voor het overige moeten, welgekozen losse groepen licht en bruin van houtgewas, alsook de leiding der lijnen, en meer voorname punten in acht genomen worden, die ik beter gevoelen, als weI beschrijven kan. Gaan wij nu langs

den oever voort, het water aan de linkerhand en verder in het verschiet aangenaam kronkelend; ter regterzijde de beplanting met afwisseling van verschillende groepen hout, en aIleen staande boomen, tot aan de Botanische Tuin. AIleen merk ik hier nog aan dat de Maliepoort hinderlijk was om de wandeling te bevorderen, alsook dat het water tusschen het bolwerk Lepelenburg en de stad noodzakelijk gedempt moest worden.

De bestaande Botanische Tuin, kwam

mij voor een Akademie stad als Utrecht te bekrompen voor, en het schoone terrein voor het huis van de heer Van Embden, zeker vier maal grooter als de tegenwoordige tuin, ~cheen mij daartoe zeer verkieslijk.

De fraaij e en geschikte posi tie het genot tevens voor de wandelaars, lokte mij uit, dit plantenrijk hier te vestigen. Zeker zoude dit, in ons vaderland eenig in zijn soort zijn, en

zeer doelmatig voor Utrecht als een groote Akademie stad.

Verder gaan wij de nieuw geprojecteerde brug over, mede op de kanttekening te zien, en wandelen voort tot

85

aan het nieuwe zwemschool, daar WlJ het frissche water, uit de Kromme Rijn komende, de gelegenheid daartoe aanbood, kon ik zulk een nuttige inrichting niet verzuimen, te meer,

dit welligt, onder het opzigt der Regering mede een particuliere onderneming konde worden, en de stad, daardoor kosteloos met een goed en nuttig gebouw aan dien kant, verfraaid zijn.

Thans gaan wij de barriere van de tegenwoordige Tolsteegpoort uit. Deze poort is mede bouwvallig en zoude evenals de anderen weggenomen kunnen worden.

De buitenwandeling, ruim en breed, tevens voor rijtuigen geschikt, kan evenals de wallen 2000 N. Ellen lengte, een aangename wandeling opleveren, het gehele plan van die kant, is op de kanttekening uitgedrukt.

(uit: "Aantekeningen Van de Commissie tot uitbreiding en verfraaiing de» stad met bijlagen> 1827-1834. II Gem.Archief Utvecht., inir.rar, 176xx)

Eene vrijheid heb ik mij hier veroorloofd, namentlijk om door den tijd

als de noodige stukken grond volgens het plan te bekomen waren, dezelve aan de wandeling te trekken, opdat de wandelaars, alsook de rijtuigen, eens bezijden af kunnen gaan, en zoo het water somtijds uit het oog te verliezen, om hetzelve uit een zijpad komende verrassender terug te vinden. Doch dit laatste geeft geen hindernissen, om de partij volgens het plan ten uitvoer te brengen. Enkel heb ik mij dit veroorloofd, om dat aangename wandelingen, en dreven ook zeer tot

de welvaart van een stad kunnen medewerken. Om geregeld te gaan verzoek

ik nu van de Catharijnepoort met de Oude Stad te beginnen. Dezelve regelmatig te maken is ondoenlijk, tenzij met buitengewone onkosten, echter heb ik er verbeteringen in trachten te brengen, om zooveel mogelijk dezelve met de nieuwe stad te doen overeenstemmen, en naarmate deze laatste in aanbouw zal voortgaan, zullen menige verbeteringen in de Oude Stad minder bezwaren opleveren.

86

OOST

Het uitbreidingspZan van Utrecht door J.D. Zocher jr., 1829. Het on twerp bestaat uit een pZattegrond met Zangs de vier zijden series tekeningen die het aanzicht van de stad voZgens het ontwerp weergeven. De aanzichten zijn op de p l.at.tieqr-ond pr-eci.ee te

voZgen en z~Jn gemaakt vanaf de SingeZgracht naar de stad toe. Op de voZgende pagina r s zijn de aanzichten vergroot toeexqegeven. Op de aanzichten zijn het Begijnebolwerk, Wolvenburg en het LucasboZwerk niet weergegeven, LepeZenburg slechts gedeeZteu.»,

87

Aanzicht westzijde, lop end van noord naar zuid

noordelijk gedeelte

Aanzicht oostzijde, lorend van zuid naar noord

zuidelijk gedeelte

Aanzicht zuidzijde, lopend van west naar oost

88

Aanzicht westzijde, lorend van noord naar zuid

zuidelijk gedeelte

Aanzicht oostzijde, lor end van zuid naar noord

noordelijk gedeelte

Aanzicht noordzijde, lor end van oost naar west

89

Utrechtse stadswandeling ten noorden van Zonnenburg

90

Noten

( 1) Meer biografische gegevens zlJn te vinden in catalogus tentoonstelling Utrecht p. 7-11

en

"Stadspark en Buitenplaats".p. 4 J.D. jr. had een jongere broer, Karel George, die oak werkzaam was als architect en tuinarchitecto Over hem is vrij weinig bekend. In 1840 heeft hij de stadswandeling van Middelburg omgewerkt ("Kunstreisboek voor Nederland", Amsterdam, 1977,

p. 539).

2) Springer, p. 61.

3) Vader en zoon hadden zich geassocieerd in de firma J.D. en L.P. Zacher.

( 4) Het kunstreisboek (p. 336) noemt 1836 als jaar van aanleg, catalogus tentoonstelling Utrecht (p. 33) noemt het jaar 1852.

5) Taverne, p. 279-402.

6) Uittenhout en Vroom, p. 17.

7) Uittenhout en Vroom, p. 19-20.

8) Ret gebruik van het woord "bol-

we r-k " in Haarlem is verwarrend:

er wordt niet een, maar meerdere bastions mee aangeduid. De Haarlemse vestingwerken bestaan uit twee gedeelten: het oostelijk deel heet het Prinsenbolwerk en omvat

twee bastions, het westelijk gedeelte heeft het Statenbolwerk en omvat vier bastions.

( 9) Uittenhout en Vroom, p. 20-21. (10) Uittenhout en Vroom, p. 26. (11) Uittenhout en Vroom, p. 28.

(12) Uittenhout en Vroom, p. 35. (12a) Allan, p. 449-450.

(13) Historische atlas Menno van Coe-

hoorn, deel III a, 6A, p. 4-6.

(14) Taverne, p. 238-278.

(15) Oud-Utrecht, p. 66-67.

(16) Catalogus tentoonstelling Utrecht, p. 18.

(17) Zie IIHe,t ui tbreidingsplan voor Utrecht van Zacher II , een aparte bijlage achteraan dit hoofdstuk.

(18) Gegevens hierover uit: Blijstra, p. 122-134, en catalogus tentoonstelling Utrecht.

(19) Het kunstreisboek (p. 315) vermeldt S.A. van Lunteren als de ontwerper van het uitgevoerde plan, in catalogus tentoonstelling Utrecht (p. 26), daarentegen, wordt de firma Zacher als ontwerper genoemd.

(20) Volgens het kunstreisboek (p. 332) is K.G. Zacher, de broer van J.D. jr., de ontwerper van enkele panden aan de Van Asch van Wijckkade.

(21) Blijstra, p. 123.

Literatuur

Catalogus tentoonstelling: "Wandelingen van Jan David Zacher in Utrecht 1829-1861. II

November-december 1973, gemeentelijk archief, Utrecht.

Blijstra, R.

112000 jaar Ut.r-e ch t !", Utrecht, 1969.

Uittenhout, B. en L. Vroom. IIDe bolwerken van Haar-Lem!' ,

scriptie Hist. Geogr., Vrije Universiteit van Amsterdam, 1978.

Taverne, E.

IIIn I t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580- 1680."

Maarssen, 1978.

Veelen, J. van

"Roman t i ek in de t u i nkuns t . II Landbouwhogeschool Wageningen, 1978.

"Stadspark en bui tenplaats. II Themanummer I-Tonen-TA/BK, 9/10, mei 1977.

Springer, L.A.

"Bibliografisch overzicht van geschriften, boek- en plaatwerken op het gebied der tuinkunst." Wageningen, 1936.

Stichting Menno van Coehoorn,

Atlas van Historische Vestingwerken in Nederland, deel 3, eerste aflevering.

Allan, F.

IIGeschiedenis en beschrijving van Haarlem, van de vroegste tijden tot op onze dagen." Deel I,

Haarlem, 1874

Wijck, H.W. van der

"Het plan-Zacher",

in: Oud-Utrecht, 1959 (jrg. 322, p. 65-68.

"Kunstreisboek voor Nederland II, A'dam, 1977. Struick, J.E.A.L.

"Utrecht door de eeuwen heen." Utrecht/Antwerpen, 1968.

Blij stra, R.

"Haarlem: heel oud, heel nieuw." Haarlem, 1971.

E.C.

91

De wandeling om Leeuwarden, 1845 (W. Eekhoff)

92

Gezicht op de aanleg vanaf de Hoge Berg (voorm. Verlaatsdwinger)

(topografische atlas van Friesland)

Hoge Berg en Verlaat, gezien van oost naar west

(topografische atlas van Friesland)

LUCAS

PIETERS ROODBAARD

(1782 - 1851)

Biografie

Volgens de historicus W. Eekhoff werd Roodbaard in 1782 te Assen geboren. In 1813 woonde hij te Groningen en noemde zich hovenier. Van 1816 tot 1822 stond hij in Groningen te boek als port retschilder. Vanaf 1823 was hij in Leeuwarden ingeschreven als "architect van buitenplaatsen". In 1813 huwde Lucas Pieters met Hildechien Deddes bij wie hij zes kinderen kreeg. In 1821 verloor het gezin in nog geen drie maanden tijd drie kinderen, waarna het in 1824 naar Leeuwarden verhuisde. Lucas Pieters Roodbaard overleed er in 1851.

Lucas Pieters Roodbaard ontving zijn meeste opdrachten van particulieren. Naast zijn werkzaamheden bij de ontmanteling van Leeuwarden, heeft hij er de Algemene begraafplaats (1830) en de Stadsverswatervijver (1825) ontworpen. Verder was hij betrokken bij de ontwerpen van veel buitenplaatsen in Friesland.

Hij werkte o.a. aan Staniastate te Oenkerk, Vijversburg bij Rijperkerk, de tuin van Middelstein bij Midlum, Groot Terkome bij Beetgum, OntwijkBrouwershave, de grote tuin van Oranjestein, de overtuin van Lyndenstein en nog enkele andere tuinen

in Friesland en even daarbuiten.

In Harlingen gaf hij adviezen voor de "Engelse Tuin", ontwo.rpen door de stadsbouwmeester G. v. Bijleveld.

A 1gemene karakteristiek

Hoewel Roodbaard zich achtereenvolgens "hovenier", "portretschilder" en "architect van buitengoederen" noemt, mag men wel stellen dat het zwaartepunt van zijn oeuvre gelegen is in ontwerp en aanleg van tuinen en buitenplaatsen in Friesland. Maar in zijn ontwerptekeningen is toch ook de graficus en schilder, en later vooral ook de hovenier, herkenbaar gebleven. Zozeer zijn soms paden en waterpartijen gestileerd dat zij op zichzelf en in hun onderlinge samenhang, vooral "schone vormen" zijn. Heeft Roodbaard de beleving van deze "schone vorm" in zijn ontwerpen voorop willen stellen?

Twee overwegingen wijzen in die richting. Ten eerste is e1' de in sommige ontwerpen (in onze ogen, niet in de ogen van die tijd) merkwaardige fragmentering van perken, plantsoenen en gazons. Een eenmaal gekozen (ideaal-)vorm (0- vaal, boon, cirkel, palet) wordt vaak hephaald, soms in heel kleine maten, dicht opeen en door de "hovenier" ingevuld met botanische "rariteiten".

Net als bij de geometrische stij len, de meest gedetailleerde parterres het dichtst bij het huis, het paleis, zijn te vinden, zo vinden we bij Roodbaard de fijnste detaillering van (romantische) vormen het dichtst bij het

huis en bij zitplekken vanzijn tuinen en parken.

Tentweede zijn ook de uitzichten, die Roodbaard in zijn ontwerptekeningen

Leeuwarden, 1750 (J.H. Knoop)

93

You might also like