You are on page 1of 17

ETNOMETHODOLOGIE EN HET MICRO-MACRO DEBAT

Nel Otting
nel.otting@lycos.nl
Methodologie 4e jaar
Oktober 2003

Pagina 1
Inleiding .............................................................................................................................. 3

Etnomethodologie ............................................................................................................... 3

Micro- en macrosociologie ................................................................................................. 6

Is etnomethodologie ook microsociologie? ........................................................................ 9

Conversatie analyses......................................................................................................... 12

Interaction ritual chains..................................................................................................... 13

Kritische kanttekeningen en conclusies ............................................................................ 15

Pagina 2
Inleiding
Etnomethodologie wordt vaak beschouwd als een vorm van microsociologie, omdat het
zich bezighoudt met empirisch waarneembare interacties tussen individuen. De
macrosociologie richt zich meer op structuren in samenlevingen, die niet meer empirisch
waarneembaar zijn. Richard A. Hilbert is van mening dat etnomethodologie geen
microsociologie is, omdat het geen aandacht besteed aan microstructuren. In dit werkstuk
wordt onderzocht of Hilberts bewering aannemelijk is. In de eerste paragraaf wordt een
korte beschrijving gegeven van de etnomethodologie. Vervolgens wordt getracht het
onderscheid te vinden tussen micro en macrosociologie. Dan wordt in drie paragrafen
aandacht besteedt aan de argumenten van Hilbert om etnomethodologie niet als
microsociologie te beschouwen. Het document wordt afgesloten met enkele kritische
kanttekeningen en conclusies.

Etnomethodologie
Etnomethodologie is een sociologisch perspectief gebaseerd op de ideeën van de
Amerikaanse socioloog Harold Garfinkel, een voormalig student in de fenomenologie.
De uitgangspunten voor dit perspectief heeft Garfinkel beschreven in zijn boek “Studies
in Ethnomethodology” uit 1967. Etnomethodologie betekent ‘de methoden van mensen’
en het bestudeert de manier waarop mensen hun sociale omgeving waarnemen. Het
verschilt van andere sociologische perspectieven in de opvatting dat de sociale wereld
niet noodzakelijkerwijs gestructureerd is. Alhoewel bijvoorbeeld functionalisten,
Marxisten en symbolisch interactionisten verschillende opvattingen hebben over
samenlevingen, gaan zij er wel van uit dat interactie en sociaal gedrag volgens bepaalde
patronen verlopen. Zij verklaren deze orde echter op verschillende manieren.
Functionalisten zien het als het resultaat van een consensus in een samenleving, dat ertoe
leidt dat men zich gedraagt naar algemene normen. Marxisten beschouwen de orde als het
resultaat van de onderwerping van de ene klasse aan een andere, terwijl symbolisch
interactionisten stellen dat patronen in interacties worden uitonderhandeld.
Etnomethodologen negeren (of ontkennen) iedere vorm van structuur in samenlevingen.
Ze stellen dat de sociale patronen wordt gemaakt in de gedachtewereld van de sociale

Pagina 3
actoren, gebaseerd op indrukken en ervaringen waarin men orde probeert te scheppen. Dit
psychologische proces noemt Garfinkel de ‘documentatie methode’. Het patroon dat zich
heeft gevormd in de gedachtewereld van mensen dient ook weer als referentiekader voor
de interpretatie in volgende sociale interacties en situaties. Garfinkel heeft deze
‘documentatie methode’ aangetoond in een experiment met studenten. Hij vertelde hen
dat ze hun problemen konden bespreken met een adviseur, echter deze zou hun vragen
alleen met ja of nee beantwoorden. Wat de studenten niet wisten is dat deze ja/nee
antwoorden door de adviseur gekozen werden via een tabel met random getallen.
Ondanks dat de antwoorden volkomen willekeurig waren, pasten de studenten ze zodanig
in hun referentie kader, dat ze het gevoel kregen werkelijk advies te krijgen. Met andere
woorden: ze construeerden een realiteit uit een serie antwoorden zonder enige betekenis.
Een belangrijk aspect van de documentatie methode noemt Garfinkel ‘indexicaliteit’. Dit
houdt in dat mensen betekenis geven aan een opmerking, teken of activiteit afhankelijk
van de context waarin deze plaatsvindt. Omdat de antwoorden in het bovenstaande
experiment werden gegeven door een deskundig adviseur (dacht men) werden ze als
zinnig geaccepteerd. Zouden dezelfde antwoorden gegeven zijn door een medestudent
dan zou het als onzin afgedaan zijn. Volgens Garfinkel gebruiken we allemaal de
documentatie methode in het dagelijkse leven om een taken for granted omgeving te
creëren waarin we ons thuis voelen. Deze omgeving hebben we nodig om complete
verwarring tegen te gaan. Een bekende techniek onder etnomethodologen is het verstoren
van deze taken for granted omgeving, met als doel de zogenaamde achtergrond aannames
aan te tonen. Garfinkel vroeg bijvoorbeeld aan zijn studenten om zich thuis te gedragen
alsof ze te gast waren, en vervolgens de verbaasde en geïrriteerde reacties van
familieleden te registreren.
Etnomethodologie richt zich niet op de boodschap die wordt overgedragen, maar meer op
de interacties die plaatsvinden en hoe sociale betekenis wordt voortgebracht door deze
interacties. Het stelt dat alle betekenis subjectief is, en dat de enige objectieve sociale
realiteit de methode van communicatie is. Etnomethodologie is mede vanwege dit
relativistische standpunt nogal omstreden. Menselijke capaciteiten, zoals het zich vormen
van een moreel oordeel, worden als subjectief beschouwd en bevatten geen waarheid. Het
perspectief kan daarom niet toegepast worden om problemen zoals ongelijkheid, macht

Pagina 4
en bureaucratie aan te pakken, en lijkt daarom alleen toepasbaar bij meer lichtvoetige
onderwerpen.
Mario Bunge bijvoorbeeld, is weinig enthousiast over etnomethodologie. In zijn boek
“Finding Philosophy in Social Science” gebruikt hij het perspectief als voorbeeld van
constructivisme (blz.296-297). Dit wordt gedefinieerd als ‘de opvatting dat alle feiten en
waarheden humane constructies zijn’. De idealistische types onder de etnomethodologen
stellen dat er geen realiteit is onafhankelijk van de woorden, teksten, tekens, documenten
enz. die gebruikt worden om ze waar te nemen en te begrijpen. De realiteit wordt dan
geschapen in en door discourse, hetgeen volgens Bunge inhoudt dat er geen onderscheid
bestaat tussen feit en theorie. Hij verwerpt dit standpunt door te stellen dat dan alles is
uitgevonden, en dat niets is ontdekt. Dit uitgangspunt is volledig in tegenspraak met de
wetenschapsontwikkeling en ontdekkingen zoals in de evolutie biologie. Volgens Bunge
staat dit standpunt wetenschappelijke exploraties in de weg. Het kan daarnaast sociale
consequenties hebben, in die zin dat men in staat wordt geacht zich uit z’n eigen slechte
levensomstandigheden te ‘praten’. In de paragraaf over Vulgar Empiricism (blz 311-12)
komt Bunges afkeer van constructivistische ideeën, zoals in etnomethodologie nog
sterker naar voren. Naive of Vulgar empiricism definieert hij als common sense1 of non-
academische filosofie, en constructivist-relativistische sociologie gebruikt hij als
voorbeeld. Op het constructivistische standpunt dat wetenschap niet meer is dan nog
meer sociale constructie reageert Bunge dan ook met:

..but what can one expect from research conducted with this presupposition, which may be called .
Can we expect it to teach us what distinguishes authentic science from ordinary knowledge, bogus
science.…... nor can we expect it to discover anything else, since it denies the very possibility of
discovering anything existing out there, for the simple reason that it holds that there is nothing ‘out
there’ (blz 312).

1
Common sense wordt door Kramers vertaald als ‘gezond verstand’. Persoonlijk zie ik het meer als ‘de
perceptie van de wereld om ons heen die we met anderen (denken te) delen’ (dus gedeelde perceptie, niet
gedeelde wereld).

Pagina 5
Daarnaast schrijft Bunge dat noch etnomethodologen, noch andere constructivist-
relativistische sociologen enig empirisch bewijs kunnen aandragen voor hun claim dat
alle feiten subject afhankelijke constructies zijn (blz. 331).
Etnomethodologie is echter weer niet relativistisch in die zin dat het een methodologie
voor zichzelf moet aanhouden, teneinde het werk toegankelijk te maken voor anderen.
Een veel gebruikte methode die voortkomt uit de etnomethodologie is conversatie
analyse. Het is veel toegepast, met name door Harvey Sacks, om te laten zien hoe
verschillende settings verschillende soorten betekenis teweegbrengen.
Omdat Etnomethodologie zich richt op local, dat wil zeggen op waarneembare interactie
op een bepaalde plaats, wordt het vaak beschouwd als een vorm van microsociologie. In
de volgende paragraaf wordt ingegaan op de verschillen en de relaties tussen micro- en
macrosociologie.

Micro- en macrosociologie
Met betrekking tot het onderscheid tussen beide heeft de Amerikaanse onderzoeker
Richard H. Anderson definities op een Website gezet. Microsociologie definieert hij als
de wetenschap die zich richt op interacties, uitwisselingen en keuzes, gemaakt door
personen binnen een bepaalde sociale context. Het wordt ook wel sociale psychologie
genoemd en is gebaseerd op twee theoretische uitgangspunten, te weten Choice en
Symbolic interactionism. Het macrosociologisch perspectief houdt zich bezig met
structuren binnen samenlevingen en met de relaties tussen deze structuren. Het zijn de
structuren die het gedrag van mensen sturen en ze vormen tegelijkertijd de contexten
waarbinnen dat gedrag plaatsvindt.
Met betrekking tot het micro-macro onderscheid stelt Bunge (blz. 277-79) dat iedere
sociale wetenschapper een unit of analysis kiest, zoals bijvoorbeeld een individu, een
firma of een hele natie. Voor unit of analysis gebruikt hij ook wel de term referent. Deze
units of analysis corresponderen met een bepaald organisatie niveau. Welke referent men
ook kiest, deze is altijd ingebed in systemen op een hoger niveau. Dit betekent volgens
Bunge dat we in onderzoek te maken hebben met een centrale referent (bijvoorbeeld een
manager), maar dat we perifere referenten (de firma) niet uit het oog mogen verliezen.

Pagina 6
Door zo duidelijk te spreken van niveaus van systemen geeft Bunge de indruk dat het
micro-macro onderscheid een glijdende schaal is. Echter na bovenstaand betoog komt hij
met de opmerking dat de niveaus het eenvoudigst kunnen worden onderverdeeld in
micro- en macroniveaus. Microniveau heeft dan volgens Bunge betrekking op individuen,
terwijl onderzoek op macroniveau zich richt op systemen waarvan deze individuen deel
uitmaken. Alhoewel Bunge hier niet spreekt over interacties tussen individuen is dit
standpunt verder niet in tegenspraak met de definities van Anderson. Later in de tekst
komt Bunge echter met een verfijnder onderverdeling in nano-, micro-, meso-, macro- en
meganiveaus, waarbij een discrepantie wordt gevonden met de eerdergenoemde
onderverdeling. Onderzoek op nanoniveau heeft betrekking op de keuzes van individuen,
terwijl sociologische studies op microniveau zich nu zouden bezighouden met primaire
systemen zoals families, voetbalteams of kleine bedrijven. Hij benadrukt wel dat deze
systemen gekenmerkt worden door face to face interacties.

Behalve het onderscheiden van analyse niveaus besteed Bunge ook aandacht aan de
relaties tussen de systemen op verschillende niveaus (blz. 280). Een component uit één
systeem of subsysteem kan invloed hebben op het functioneren van het (super)systeem.
Er is hier sprake van causale relaties tussen part en whole, die kunnen worden
onderscheiden in:
• m-M links (agency2-structuur); het uitgangspunt dat een unit op niveau m
verandering teweeg kan brengen in systemen op hoger organisatie niveau M.
• M-m links (structuur-agency); het gedrag van een unit op niveau m wordt beperkt
door het systeem op niveau M.
Een voorbeeld van m-M links is de klacht van een arrestant over het brute optreden van
de politie, dat een onderzoek en vervolgens reorganisatie van het politiekorps tot gevolg
heeft. Een voorbeeld van M-m links is de fusie van een aantal bedrijven, die daarna de
prijzen van hun producten drastisch verhogen. Dit leidt tot koopkracht verlaging onder
individuele consumenten.

2
Agency zie ik als het vermogen van een persoon of andere entiteit om veranderingen in een sociale
structuur teweeg te brengen.

Pagina 7
Nicos Mouzelis benadert in het boek “Sociological theory, what went wrong?” het micro-
macro probleem op een andere manier, hetgeen al word aangegeven door de titel. Hij stelt
vast dat men over het algemeen microsociologie associeert met face to face interacties,
maar betwijfelt wel of dit wel zinvol is (blz.16-18). Hij baseert zich daarbij op Goffman,
die stelt dat interacties los gezien dienen te worden van zowel individuele actoren als van
sociale structuren. Mouzelis vraagt zich bijvoorbeeld af of de interacties tussen
bijvoorbeeld staatshoofden (macro-actoren), met verstrekkende gevolgen op
wereldschaal, nog wel beschouwd kunnen worden als microsociologie. Naar mijn mening
is dit juist een goed voorbeeld van een m-M relatie, zoals aangegeven door Bunge. Een
gebeurtenis op microniveau kan invloed hebben op macrosystemen, maar noodzakelijk is
dit niet (zal het leiderschap van de Hoop Scheffer veel veranderen binnen de NAVO?).
Een gesprek tussen staatshoofden kan onderwerp voor onderzoek zijn, en is dan in de
optiek van Anderson nog steeds onderzoek op microniveau.
Mouzelis vindt het micro/interactie versus macro/institutie onderscheid in sociologisch
onderzoek weinig zinvol, omdat hierin geen rekening wordt gehouden met sociale
hiërarchieën. In complexe samenlevingen kunnen mensen achtereenvolgens
communiceren in superieure en ondergeschikte posities. Microsociologen zouden, in hun
onderzoek naar face to face interacties, geen rekening houden met institutionele
structuren die aan deze posities ten grondslag liggen. Mouzelis werpt de vraag op hoe
micro- en macro fenomenen aan elkaar gerelateerd dienen te worden in
microsociologisch onderzoek. Hij refereert aan twee auteurs die een oplossing hebben
gevonden voor dit probleem (blz.20-21), waarvan hieronder slechts één genoemd wordt.
Randall Collins probeert macro concepten zoals samenleving, klasse of staat te vertalen
naar empirisch waarneembare interacties. Hij beschouwt niet de individuele actor als unit
of analysis, maar de samenkomst of de micro-interactionele situatie (methodologisch
situationalisme). Toegepast op onderzoek in bijvoorbeeld kerken of scholen zijn het altijd
mensen die aan de basis staan van dergelijke samenkomsten. Collins’ stelling is dat
macro fenomenen opgebouwd zijn uit verzamelde, zich herhalende micro gebeurtenissen.
Een sociale structuur is dan niets meer dan een groot aantal micro gebeurtenissen, die
zich herhalen in ruimte en tijd. Mouzalis heeft wel als bezwaar tegen dit uitgangspunt dat
het ook geen rekening houdt met hiërarchieën, en met macro-actoren, zoals bijvoorbeeld

Pagina 8
de genoemde staatshoofden. Randall Collins is overigens sterk beïnvloed door empirisch
georiënteerde richtingen, zoals bijvoorbeeld etnomethodologie.

Is etnomethodologie ook microsociologie?


Deze kwestie wordt behandeld door Richard A. Hilbert in het artikel “Ethnomethodology
and the Micro-Macro Order”. In dit artikel draagt hij argumenten aan om
etnomethodologie niet als een vorm van microsociologie te beschouwen. Dit is
tegenstrijdig met de opvattingen van Mouzelis, die aangeeft dat microsociologie min of
meer is ‘uitgevonden’ door interpretatieve sociologen, zoals etnomethodologen (blz. 15-
16). Vanaf 1960 hebben deze geprobeerd ‘de mens’ weer terug te brengen in
sociologische studies, om verschillende redenen. Een eerste reden is het antropomorfisme
in meer structuralistische georiënteerde studies. Hierin worden organisaties of andere
collectieven in staat geacht ‘een beslissing te nemen’ of ‘een beleid door te voeren’;
eigenschappen die karakteristiek zijn voor individuen. Als tweede reden geeft Mouzelis
de overreactie van interpretatieve sociologen op de opvattingen (van historici) dat lange
termijn veranderingen teweeg zijn gebracht door vorsten of andere invloedrijke personen
(Mouzelis’ macro-actoren). Microsociologen richten zich meer op de gewone mensen, en
hoe deze bijdragen aan de constructie van de sociale werkelijkheid. Ook al is Mouzelis
van mening dat de microsociologie zich in een impasse bevindt (vanwege het negeren
van macro-actoren en de link met structuren op macroniveau), associeert hij het wel met
de studie van face to face interacties, zoals in etnomethodologie.
Hilbert onderkent dat etnomethodologie vaak beschouwd wordt als microsociologie,
omdat het zich richt op het ‘lokale’; op waarneembare sociale praktijken. Deze sociale
activiteiten zijn methoden die zowel micro- als macrostructuren voortbrengen, en
eventueel een samenhang tussen beide. Met deze opvatting kan Hilbert zeker als
etnomethodoloog beschouwd worden, omdat in zijn optiek structuur voortkomt uit
sociale interacties. Echter, volgens Hilbert is etnomethodologie geen microsociologie
omdat het zich niet met structuren bezighoudt, op micro- noch op macroniveau. Het richt
zich op empirische sociale praktijken; het ontstijgt daarmee het micro-macro debat en kan
dan ook geen rol spelen in theorieën over samenhang tussen micro- en macroniveaus. In
de paragraaf Ethnomethodology’s place in the micro-macro debate geeft Hilbert weer

Pagina 9
wat er zoal speelt in dit debat, dat op gang is gekomen in de laatste decennia van de
vorige eeuw. Ondanks de vele verschillende opvattingen is men er in het algemeen over
eens dat er micro- en macrostructuren zijn, en dat deze aan elkaar gerelateerd zijn.
Volgens Hilbert kunnen de theoretici, die zich met het probleem bezighouden,
onderverdeeld worden in groepen, op grond van de benadering van het probleem:
1. Uitgaan van een structureel domein en op grond van haar eigenschappen de
andere verklaren.
2. Bevestiging van de interrelatie tussen twee domeinen.
3. Het macro-micro domein als bepalend voor micro-processen, maar door feed-
back relaties kan de invloed van de macrostructuren veranderen.
4. De holistische benadering van de samenleving in termen van verschillende
niveaus die onderling geordend zijn.
Hij stelt dat meer categorieën mogelijk zijn, en dat enige overlapping tussen
benaderingen niet is uit te sluiten. Bij iedere categorie geeft Hilbert wel enkele namen
van auteurs, echter de onderverdeling zou voor mij duidelijker zijn als hij
onderzoeksvoorbeelden zou hebben gegeven.
Volgens Hilbert kan etnomethodologie niet gezien worden als microsociologie omdat het
niet voldoet aan de theoretische uitgangspunten hiervan. Het houdt zich niet bezig met
structurele fenomenen, noch op micro- noch op macroniveau. Het bestudeert de sociale
praktijken die leiden tot structuren. Kortom, de structuren wordt niet bevestigd of
ontkend, ze worden eenvoudig niet als topic voor onderzoek beschouwd. Participanten in
een sociale interactie zouden, volgens etnomethodologen, structuren zien als iets out
there, en passen ze hooguit toe in verklaring/uitleg via de zogenaamde ‘documentatie
methode’.
Hilbert veronderstelt hier dat etnomethodologie geen microsociologie omdat het zich niet
richt op microstructuren. Naar mijn mening is dit gebaseerd op het feit dat hij een andere
definitie voor microsociologie hanteert dan de eerdergenoemde auteurs. Terwijl in
Hilberts optiek microsociologie betrekking heeft op microstructuren, zijn bij de eerder
genoemde auteurs structuren juist het onderzoeksdomein van de macrosociologie en
alleen sociale interacties het domein van de microsociologie.

Pagina 10
Hierna gaat Hilbert dieper in op meer recente werk van Garfinkel, die stelt dat
etnomethodologie zich bezighoudt met het ‘lokale’, en hetgeen empirisch waarneembaar
is. De waargenomen data mogen in geen geval model staan voor niet waargenomen
fenomenen, of patronen die daaruit afgeleid zouden kunnen worden. Meerdere
observaties mogen niet eenvoudig onderverdeeld worden in categorieën van een
vooropgestelde theorie. Etnomethodologen kunnen niet unmediated observeren. Om het
woord unmediated te verklaren gebruikt Garfinkel het voorbeeld van astronomen, die niet
zonder mediatie (techniek of hulpmiddel?) kunnen observeren. Hij probeert een bepaalde
mediatie te ontwijken, namelijk die van de formal constructive analyses, die juist in de
sociale wetenschappen toegepast zou worden. Dit houdt volgens Garfinkel in dat de
feitelijke samenleving niet wordt gevonden in concrete zaken, maar als het resultaat van
formele theorieën en formeel toegepaste onderzoeksmethoden, gebaseerd op eindeloze
aanbevelingen op het gebied van classificeren, coderen, operationaliseren, in dienst van
theoretische uitgangspunten waarbij concepten en categorieën al vastliggen, met diep
respect voor de literatuur. Dit zijn de instructies voor de socioloog wat er aan de hand
moet zijn. Volgens Garfinkel neemt dan de theoretisch construeerde samenleving de
plaats in van de concreteness of things. De etnomethodologie richt zich op het laatste en
volgens Garfinkel is dit wat betreft empirisme te vergelijken met de
natuurwetenschappen.
Het bovenstaande draagt nauwelijks bij aan Hilberts argument dat etnomethodologie geen
microsociologie is. Het geeft wel meer inzicht in de uitgangspunten die Garfinkel en
Hilbert delen wat betreft etnomethodologisch onderzoek. Helaas denk ik dat Garfinkel en
Hilbert wat naief zijn met betrekking de waarneembaarheid en concreteness of things in
de natuurwetenschappen. Ook hier wordt gebruikt gemaakt van vooropgestelde modellen,
en worden veel feiten aangetoond via indirecte technieken. Ik bepaal al jaren de base
volgorde in DNA via geavanceerde technieken, maar het is fysiek onmogelijk dat ik ooit
een afzonderlijke base te zien zal krijgen.

Pagina 11
Conversatie analyses
In de paragraaf Conversation Analysis schrijft Hilbert dat vooral door dit type onderzoek
de indruk is gewekt dat etnomethodologie een vorm van microsociologie is. De data
verkregen door dit soort analyses verdienen niet de aandacht omdat ze op microniveau
zijn, maar omdat ze onbetwist empirisch aanwezig zijn. Conversatie analisten richten
zich op de verdeling van conversationele events, in vele settings en typen interacties. Als
voorbeelden noemt hij dokter-patiënt gesprekken en conversaties in een rechtbank. Het
verschil tussen conversatie analyses en structurele analyses is dat in het eerste geval
feiten gehoord, opgenomen en geteld kunnen worden, ongeachte de structurele
categorieën van de sprekers. De feiten zijn interessant omdat ze niet gecodeerd zijn, dat
wil zeggen; niet voortgekomen uit de theoretische categorieën van de onderzoeker.
Hilbert beweert dat conversatie analisten hun data theoretiseren door middel van
specifieke vaardigheden en technieken, te vergelijken met een bètawetenschapper die een
weefselcoupe kleurt. Wat betreft die regelmatigheden zijn conversatie analyses meer te
vergelijken met de natuurwetenschappen dan met micro- of macrosociologie.
Conversatie analisten hebben zich wel afgevraagd of structurele concepten van sprekers
relevant zijn in conversatie regelmatigheden, en dan als oorzaak of gevolg. Mannen
schijnen bijvoorbeeld vrouwen veel vaker in de reden te vallen dan andersom. De vraag
is dan of deze gender categorieën en daarmee samenhangende status relevant zijn in de
waargenomen regelmatigheden. Hilbert benadrukt dan toch weer dat juist de interruptie
asymmetrie interessant blijkt te zijn voor de conversatie etnomethodoloog, meer dan de
structurele restricties die er aan ten grondslag liggen, hetzij micro of macro. Ze richten
zich in de analyse louter op de data en proberen van daar uit het fenomeen als
zelfordenend te duiden. Dat wil zeggen dat de regelmatigheden voortkomen uit de
conversatie zelf.
In mijn optiek kijken de conversatie analisten dan nogal een beperkt blikveld. Wat heeft
het wetenschappelijk voor zin om regelmatigheden in conversaties in kaart te brengen,
zonder een verband te leggen met de onderliggende structuren zoals machtsongelijkheid
door sekse of opleiding? Hilbert refereert aan Wilson die meer genuanceerd met dit
probleem omgaat. Wilson onderzoek hoe sprekers onderscheiden kunnen worden naar
hun bijdrage aan een gesprek. Hij vermijdt iedere verwijzing naar structurele concepten

Pagina 12
als sociologische verklaring omdat het aan de empirische details voorbij gaat. De
dynamiek van bijvoorbeeld machtsrelaties kunnen verklaard worden vanuit de
conversatie praktijken. Wilson wil slechts rekening houden met een structurele basis, als
empirisch kan worden aangetoond dat de gesprekspartners zich oriënteren op een
dergelijke structuur. De structuur bepaalt dan niet het gedrag, maar het dient als
orientatiepunt. Deze oplossing kan volgens Hilbert niet gezien worden als oplossing voor
het micro-macro probleem.

Interaction ritual chains


In de paragraaf Interaction ritual chains gaat Hilbert in op het werk van Randall Collins.
Alhoewel Collins’ etnomethodologie als microsociologie beschouwt respecteert Hilbert,
evenals Mouzelis (zie vorige paragraaf3), zijn werk omdat het een brug slaat tussen
micro- en macro fenomenen. Hilbert probeert, naar eigen zeggen, het concept interaction
ritual chains zodanig te modificeren dat structuren hierin geen rol meer spelen. Hij is
vooral interesseerd in het concept vanwege Collins aandacht voor empirische fenomenen.
Interaction ritual chains zijn aggregaten van micro-gebeurtenissen, en dan niet de sociaal
wetenschappelijke categorieën of typologieën ervan, maar de gebeurtenissen zelf. Een
voorbeeld van een dergelijke keten is een werknemer, die z’n werkplek verlaat,
deelneemt aan het verkeer, de supermarkt bezoekt en dan thuiskomt bij z’n familie.
Alleen de activiteiten of interacties zijn empirisch vast te leggen en vormen ketens van
interactie situaties. De empirische status van de microsituaties wordt sterk benadrukt; en
er is niemand die een micro-omgeving verlaat om een macro-sfeer binnen de stappen.
Alhoewel het onmogelijk lijkt om alle interactieve ketens empirisch vast te leggen (neem
alleen al een individu gedurende een paar maanden), zijn ze in principe wel
waarneembaar. Dit is in tegenstelling tot traditionele structuren die, volgens Hilbert, op
geen enkele manier waarneembaar en zelfs theoretisch onempirisch zijn.
De interaction ritual chains impliceren geen ordening, maar een bepaalde ordening in
ruimte en tijd kan wel onderwerp voor onderzoek zijn. Hilbert noemt nog het kritiekpunt

3
Mouzelis verwijst naar artikelen van Collins uit 1981, terwijl de interaction ritual chains in 1987 door
Collins zijn geintroduceerd.

Pagina 13
op de etnomethodologie, dat het geen rekening houdt met unintended consequences. Met
het concept van Collins wordt dit probleem wel opgevangen, omdat ze de volgende stap
in een keten vormen. Bijvoorbeeld, als een werknemer ’s middags te horen krijgt dat hij
is ontslagen, dan zal het gesprek ’s avonds aan tafel ook anders verlopen.
Collins heeft zijn concept ontwikkeld om micro-macro links te smeden en is van mening
dat de interaction ritual chains zelf macro-structuren zijn. Dat wil dan zeggen dat macro-
structuren zijn samengesteld uit micro-events. Hilbert benadrukt nogmaals dat empirische
gebeurtenissen niet verward dienen te worden met microstructuren. De gebeurtenissen
brengen zowel micro- als macrostructuren voort, en daardoor zou duidelijk zijn (volgens
Hilbert) waarom interaction ritual chains geen macrostructuren zijn. Hilberts
modificering van Collins’ concept komt feitelijk neer op zijn ontkenning dat de
genoemde ketens macrostructuren zijn. Zijn verklaring hiervoor is nogal vaag. Het
inbrengen van Collins’ concept in zijn betoog draagt in mijn ogen ook nauwelijks bij aan
het argument dat etnomethodologie niet als microsociologie moet worden gezien.

Pagina 14
Kritische kanttekeningen en conclusies
Hilbert heeft veel tekst gebruikt om zijn argument te duidelijk maken. Samenvattend kan
gesteld worden dat hij etnomethodologie niet als microsociologie beschouwt omdat het
zich niet met structuren bezighoudt. Echter wanneer Hilbert dezelfde definitie voor
microsociologie zou gebruiken als de andere auteurs in dit document, dan had hij zijn
artikel niet hoeven schrijven. Deze auteurs definiëren microsociologie als de wetenschap
die zich richt op face to face sociale interacties, en juist niet op structuren. Het artikel
heeft mij wel meer inzicht gegeven in de theoretische uitgangspunten van de
etnomethodologie, die ik overigens niet altijd kan delen.
Het etnomethodologisch uitgangspunt dat structuren voortkomen uit interacties, in plaats
van interacties die gestuurd worden door structuren, vind ik niet aannemelijk. Hoewel dit
eigenlijk een kip of ei discussie is ben ik meer van mening dat structuren het sociaal
gedrag grotendeels bepalen, dan dat ze hieruit ontstaan. Etnomethodologen stellen
bijvoorbeeld dat de betekenis die we aan een uitspraak geven, afhankelijk is van de
context waarin deze gemaakt wordt. Deze contexten zijn in mijn beleving juist synoniem
met structuren. Neem bijvoorbeeld de eenvoudige opmerking: “ik heb honger”. Als deze
gemaakt wordt door iemand die ik tegenkom in bijvoorbeeld een sportschool, dan kan dit
betekenen: “ ik ben al een poosje zwaar aan het trainen en mijn maag gaat nu als een gek
tekeer”. Ik interpreteer de opmerking dan ook als een vraag of ik niet iets te eten bij me
heb. Wanneer een collega bij mij binnen loopt met de opmerking “ik heb honger”, dan
interpreteer ik dit als: “Ik heb urenlang geconcentreerd zitten werken, en ben hard aan
een pauze toe”. Deze opmerking interpreteer ik als uitnodiging om mee naar de kantine te
gaan, terwijl de persoon in kwestie fysiek waarschijnlijk helemaal geen honger heeft. De
contexten waarin de uitspraak werd gedaan, zijn in mijn optiek juist structuren. Een
sportschool is een club van mensen die gezamenlijk kilo’s ijzer aanschaft. Na een
bijdrage in de vorm van geld mag men dit ijzer opdrukken, met als doel het kweken van
een mooi en gezond lichaam, waardoor de kansen op de arbeids- en huwelijksmarkt
vergroot worden. In het tweede geval bevinden we ons binnen een organisatie, die een
andere organisatie inhuurt om het personeel in een prettige omgeving van voedsel te

Pagina 15
voorzien. Deze structuur wordt niet voortgebracht door onze interactie. Ook al besluiten
we niet naar de kantine te gaan, dan blijft deze structuur toch bestaan. Niet alleen in ons
land, maar wereldwijd trekt men rond het middaguur naar een lokaal om te eten en te
praten, honger of niet. Gehele economieën zijn op deze regelmatigheid ingesteld.
Hetgeen in de etnomethodologie context wordt genoemd zijn volgens mij juist dit soort
structuren, op micro- dan wel op macroniveau.
De stelling dat kennis alleen verkregen kan worden door empirisch waarneembare
observaties heb ik persoonlijk moeite mee. Hoewel Garfinkel zijn empirisme vergelijkt
met die in de natuurwetenschappen, worden juist hier via indirecte waarnemingen
aannames gedaan over hetgeen er feitelijk aan de hand kan zijn. Bunges kritiek op het
constructivisme in de etnomethodologie; alsmede zijn opmerking dat feit en theorie
hetzelfde zijn in etnomethodologie spreken mij dan ook wel aan. Wat ik mis in de
verdediging van etnomethodologie, zoals door Hilbert, is de rol van de literatuur. Het is
voor mij niet duidelijk of alleen de zelf waargenomen feiten relevant zijn in
etnomethodologisch onderzoek, of dat ook gebruik gemaakt kan worden van de
observaties van anderen. Door bovenstaande beperkingen ben ik van mening dat
etnomethodologie hooguit beschouwd als een onderzoeksmethode binnen de
microsociologie, en niet als een theoretisch perspectief.

Pagina 16
Literatuur
Anderson R.H. Webpage: carbon.cudenver.edu/public/sociology/introsoc/syllabus/topics
Bunge M.A. (1996) Finding Philosophy in Social Science. Yale Univ. Press.
Garfinkel H. (1967) Studies in Ethnomethodology. Polity Press. Hoofdstuk 1, 2 en 3.
Hilbert R.A. (1990) Ethnomethodology and the micro-macro order. In: American
Sociological Review 55:794-808.
Mouzelis N. (1995) Sociological Theory: What went wrong? Londen Routledge.

Pagina 17

You might also like