You are on page 1of 6

NJ 2006, 46

Verboden aanvulling feitelijke grondslag.


HR 24-06-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5466
Instantie
Hoge Raad
Datum
24 juni 2005
Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel
Zaaknummer
C01/189HR
Conclusie
A-G Huydecoper
LJN
AT5466
Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT5466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑ 06‑ 2005;
ECLI:NL:HR:2005:AT5466, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑ 06‑ 2005;
Wetingang
Rv art. 24; BW art. 6:81; BW art. 6:82

Essentie
Verboden aanvulling feitelijke grondslag.
Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar kunnen worden
afgeleid uit de in het geding gebleken feiten en omstandigheden maar die door de desbetreffende partij niet aan
haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd.

Samenvatting
Tussen partijen heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot bedrijfsruimte. Partijen hebben, in het
kader van een kort gedingprocedure tot ontruiming, een overeenkomst van dading gesloten waarna huurder de
bedrijfsruimte heeft ontruimd. Huurder is van mening dat verhuurder in verzuim is gebleven met de nakoming van
de tussen partijen gesloten overeenkomst van dading en vordert in rechte van de verhuurder een vergoeding van

Pagina 1/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl
de schade die hij hierdoor heeft geleden en zal lijden. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, op de
grond dat de verhuurder — kort samengevat — niet in gebreke is gesteld en derhalve niet in verzuim is. Anders
dan de kantonrechter, oordeelde de rechtbank dat de verhuurder wel degelijk in gebreke is gesteld, nu de brief
van de toenmalige raadsman van huurder aan de advocaat van verhuurder ‘een voldoende duidelijke
ingebrekestelling behelst’.
Het middel klaagt dat de huurder de door de rechtbank bedoelde brief niet in dit proces, maar in een eerder kort
geding heeft overgelegd, terwijl de stukken van dat kort geding weliswaar in de onderhavige zaak bij repliek in
conventie zijn overgelegd, maar door hem geen beroep op die brief als ingebrekestelling is gedaan. Deze klacht
slaagt. Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden
kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende
partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers
tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen (HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 92).

Partij(en)
S. Dimopoulos, te Amsterdam, eiser tot cassatie, incidenteel verweerder, adv. mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
De erfgenamen van wijlen G.E. van Mierlo-Konings, in leven te Amsterdam, verweerders in cassatie, incidenteel
eisers, adv. mr. E. van Staden ten Brink.

Hoge Raad:
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen: Dimopoulos — heeft bij exploot van 6 juli 1994 wijlen G.E. van
Mierlo-Konings — verder te noemen: Van Mierlo — gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en
gevorderd:
i.
Van Mierlo te veroordelen tot betaling van ƒ 471 000, te vermeerderen met de wettelijke rente;
ii.
Van Mierlo te veroordelen tot betaling van ƒ 3500 voor iedere maand of gedeelte van een maand gedurende
welke Van Mierlo na 1 maart 1995 in gebreke zou blijven de aan Dimopoulos verhuurde en opnieuw gebouwde
restaurantruimte aan de Lange Leidsedwarsstraat 71 te Amsterdam op te leveren;
iii.
Van Mierlo te veroordelen tot vergoeding van de door Dimopoulos gemaakte (buitengerechtelijke) kosten.
Van Mierlo heeft de vorderingen bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd Dimopoulos te veroordelen tot
vergoeding van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat.
Dimopoulos heeft de vordering in reconventie bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 5 juli 1996 Dimopoulos in de gelegenheid gesteld te reageren op het
verweer van Van Mierlo dat zij niet in verzuim is en dat zij niet eens in gebreke is gesteld. Nadat Dimopoulos bij

Pagina 2/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl
akte een aantal brieven in het geding had gebracht, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 6 juni 1997 zowel
de vordering in conventie als de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft Dimopoulos hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te
Amsterdam. Dimopoulos heeft in hoger beroep gevorderd de vonnissen waarvan beroep te vernietigen en Van
Mierlo te veroordelen tot betaling van een schadebedrag van ƒ 677 000, althans tot een zodanige bedrag als de
rechtbank in redelijkheid vermeent te behoren.
Bij tussenvonnis van 20 oktober 1999 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een
akte door Van Mierlo. Nadat Van Mierlo een akte had genomen en Dimopoulos daarop bij antwoordakte had
gereageerd, heeft de rechtbank bij vonnis van 20 december 2000 het op 5 juli 1996 gewezen vonnis bekrachtigd,
het op 6 juni 1997 gewezen vonnis vernietigd en Van Mierlo veroordeeld tot betaling aan Dimopoulos van ƒ 57 858
te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 2938 vanaf 7 juni 2000 en met de wettelijke rente over ƒ 54 920
vanaf de tijdstippen waarop de aan elke maand toe te rekenen gedeelten van dat bedrag opeisbaar werden, het
eerste deel in september 1995, alles tot aan de algehele voldoening. De rechtbank heeft de zaak voorts naar de
rol verwezen voor het nemen van een akte door Dimopoulos, en iedere verdere beslissing aangehouden.
(…)
2. Het geding in cassatie
(…)
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt in het principale beroep tot verwerping, en in
het incidentele beroep tot vernietiging.
De advocaat van de erven Van Mierlo heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen
nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
i.
Tussen Van Mierlo en Dimopoulos heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de bedrijfsruimte van
het aan Van Mierlo in eigendom behorende pand aan de Lange Leidsedwarsstraat 71 te Amsterdam, in welke
ruimte Dimopoulos zijn Griekse restaurant 'El Greco' dreef.
ii.
De kantonrechter te Amsterdam heeft bij beschikking van 14 april 1992 bepaald dat de huurovereenkomst zal
eindigen met ingang van 1 juni 1992, voor zover de huurovereenkomst niet als reeds geëindigd moet worden
beschouwd, op de grond dat voldoende is gebleken dat Van Mierlo wegens noodzakelijk gebleken sloop het
gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
iii.

Pagina 3/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl
Van Mierlo heeft Dimopoulos in kort geding gedagvaard tot ontruiming. Partijen hebben vervolgens een
overeenkomst gesloten (door partijen aangeduid als dading, hierna als 'overeenkomst van dading' aan te duiden).
De daarvan opgemaakte onderhandse 'akte van dading' van 19 augustus 1992 houdt onder meer het volgende in:
'Aangezien partijen ter minnelijke regeling van een kort geding met betrekking tot tijdige ontruiming door huurster
ten behoeve van sloop van het verhuurde aan de Lange Leidsedwarsstraat 71 te Amsterdam en voorts tot
vaststelling van een huurovereenkomst na nieuwbouw thans een overeenkomst wensen aan te gaan om een en
ander tegen finale kwijting te regelen;
komen overeen als volgt:
A.
Huurster zal, zodra verhuurster een aanschrijving ontvangt van de Gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht om
het pand in te pakken c.q. met de sloop kan beginnen op verzoek van verhuurster, (welk verzoek twee weken
vooraf dient te worden verzonden aan huurster) het gehuurde te ontruimen met alle personen en goederen die
zich daarin bevinden onder afgifte van de sleutel het gehuurde leeg op te leveren. Verhuurster wordt daarbij
gemachtigd om voor het geval huurster alsnog weigert te ontruimen, deze zelf te (doen) bewerkstelligen met
behulp van de sterke arm.
B.
Verhuurster stuurt na oplevering van de nieuwbouw een aangetekende brief met bericht van ontvangst aan
huurster (althans aan het kantooradres van de gemachtigde van huurster met de mededeling dat het pand
opgeleverd is. Partijen hebben vanaf dat moment zes weken de gelegenheid om gezamenlijk een nieuwe
huurovereenkomst tot stand te brengen. De huurprijs zal worden vastgesteld op basis van de gangbare
huurprijzen van vergelijkbare panden in de omgeving.'
iv.
Bij brief van 28 april 1993 heeft Van Mierlo Dimopoulos aangezegd om het gehuurde te ontruimen per 14 mei
1993. Dimopoulos heeft de bedrijfsruimte vervolgens op 21 mei 1993 ontruimd.
4.2
Aan zijn vordering als hiervoor onder 1 omschreven legde Dimopoulos ten grondslag, kort gezegd, dat Van Mierlo
in verzuim is gebleven met de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van dading en dat zij
derhalve verplicht is de schade die Dimopoulos daardoor heeft geleden en zal lijden te vergoeden. In hoger
beroep heeft hij, na wijziging van zijn eis, aan zijn vordering mede ten grondslag gelegd dat het na gereedkoming
van de nieuwbouw nog tot 1 december 1997 heeft geduurd eer hij weer over het restaurant kon beschikken. De
kantonrechter heeft overwogen (a) dat de gevorderde schadevergoeding eerst toewijsbaar kan zijn indien Van
Mierlo in verzuim is, (b) dat voor het intreden van verzuim in de regel een schriftelijke aanmaning vereist is waarbij
de crediteur de debiteur een redelijke termijn voor de nakoming stelt (ingebrekestelling), (c) dat in de overgelegde
brieven geen ingebrekestelling valt te lezen, (d) dat er geen fatale termijn is bij overschrijding waarvan Van Mierlo
in verzuim zou raken en (e) dat Van Mierlo derhalve het gelijk aan haar zijde heeft waar zij gesteld heeft niet in
verzuim te zijn. Op die grond heeft de kantonrechter de vordering afgewezen.
4.3

Pagina 4/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl
De rechtbank heeft zich, in haar tussenvonnis van 20 oktober 1999, aangesloten bij het oordeel van de
kantonrechter dat de vordering van Dimopoulos slechts kan worden toegewezen indien Van Mierlo in verzuim is
gebleven met de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van dading en dat een ingebrekestelling
nodig was wilde zij in verzuim zijn. Anders dan de kantonrechter oordeelde de rechtbank evenwel (rov. 11 van het
tussenvonnis) dat Van Mierlo wel degelijk in gebreke is gesteld, nu de brief van de toenmalige raadsman van
Dimopoulos aan de advocaat van Van Mierlo van 22 oktober 1993 'een voldoende duidelijke ingebrekestelling
behelst'.
4.4
De onderdelen 1.1 en 1.2 van het middel klagen dat Dimopoulos de door de rechtbank bedoelde brief van 22
oktober 1993 niet in dit proces, maar in een eerder kort geding heeft overgelegd, terwijl de stukken van dat kort
geding weliswaar door Dimopoulos in de onderhavige zaak bij repliek in conventie zijn overgelegd, maar door hem
geen beroep op die brief als ingebrekestelling is gedaan. De rechtbank had, aldus onderdeel 1.2, niet de vrijheid
ambtshalve tot het oordeel te komen dat de brief van 22 oktober 1993 een voldoende duidelijke ingebrekestelling
behelst.
4.5
Deze klacht slaagt. Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die
weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de
desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd. Daardoor wordt de wederpartij
immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen (HR 1 oktober 2004, nr.
C03/093HR, NJ 2005, 92).
4.6
Onderdeel 1.3 is voorgesteld voor het geval dat de rechtbank mocht hebben geoordeeld dat in de stellingen van
Dimopoulos wèl een beroep op de brief van 22 oktober 1993 als ingebrekestelling besloten ligt. Nu de rechtbank
niet heeft geoordeeld dat Dimopoulos een beroep op de bedoelde brief als ingebrekestelling heeft gedaan, kan het
onderdeel bij gemis aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4.7
De onderdelen 1.4, 1.5 en 1.6, die gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat de bedoelde brief 'een
voldoende duidelijke ingebrekestelling' behelst, behoeven geen behandeling meer.
4.8
De overige in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81
RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.9
De Hoge Raad zal de zaak verwijzen, zodat de verwijzingsrechter alsnog zal kunnen oordelen over het in de
grieven van Dimopoulos besloten liggende, door de rechtbank niet behandelde, betoog dat aan de
correspondentie die Dimopoulos in eerste aanleg heeft overgelegd ter staving van zijn stelling dat Van Mierlo wel
degelijk in gebreke is gesteld dan wel aan de kort-gedingdagvaarding van maart 1994 waarop Dimopoulos in dit
kader een beroep heeft gedaan, bewijs kan worden ontleend voor die stelling.

Pagina 5/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl
5. Beslissing
De Hoge Raad:

in het principale beroep:


verwerpt het beroep;
veroordeelt Dimopoulos in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de erven
begroot op € 752,01 aan verschotten en € 1365 voor salaris;
in het incidentele beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam van 20 oktober 1999 en 20 december 2000;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Dimopoulos in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Mierlo
begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1590 voor salaris.
t ook p. 6 sub c. en d.

Pagina 6/6
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=001DE152&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk
voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 28-04-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op
www.wolterskluwer.nl

You might also like