You are on page 1of 8

ECLI:NL:RBMNE:2023:7208

Instantie Rechtbank Midden-Nederland


Datum uitspraak 21-12-2023
Datum publicatie 08-01-2024
Zaaknummer 10641556 EL 23-20
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere Eerste aanleg - enkelvoudig
kenmerken
Inhoudsindicatie
Effectenleasezaak.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak
vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 10641556 EL 23-20

vonnis van de kantonrechter van 21 december 2023

in de zaak van

[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij in conventie en in het incident,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,

tegen

de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,


gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:


- de dagvaarding van 24 juli 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende incidentele
conclusie ex artikel 843a Rv.

1.2. Dexia heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen conclusie van dupliek in conventie en
van repliek in reconventie ingediend en evenmin gereageerd op de ingediende incidentele conclusie.

1.3. Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1. [eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met
als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:

Nr. Contractnr. Datum Naam overeenkomst


I. [contractnummer 1] 25-11-1999 Allround Sparen met vooruitbetaling
II. [contractnummer 2] 25-11-1999 Allround Sparen met maandbetaling

2.2. Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende
resultaat:

Nr. Datum eindafrekening Resultaat Betaald


I. 21-06-2006 - 2.454,25 Nee
II. 21-06-2006 - 1.114,71 Nee

2.3. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten al dan niet bij wijze van
vooruitbetaling in totaal een bedrag van 14.430,48 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens
die opgave heeft [eiser] geen bedrag aan dividenden ontvangen en 1.109,94 aan fiscaal voordeel
genoten.

2.4. De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 14 juli 2005 de nietigheid, vernietiging,
dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden,
wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht
voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
3 De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en het incident

3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad:
- in het incident:
Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om afschriften van de aanvraagformulieren en haar versie van
de ondertekende overeenkomsten aan [eiser] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is
tekort geschoten,
voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen
van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald
onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.

3.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij
Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] zal veroordelen om aan Dexia te betalen onder de overeenkomsten I. en II. de som van
1.189,65, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede naar de kantonrechter begrijpt, voor recht zal
verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
[eiser] zal veroordelen in de proceskosten.

3.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incident


algemeen
4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer
één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat
de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele
afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in
Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was.
Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is,
in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam
van
25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze
regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende
arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.1Deze
jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn
geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan
rechtvaardigen.

4.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin
is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en
daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de
onrechtmatige daad van Dexia.

verjaring
4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet
gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en
verweren van partijen die zien op de verjaring.2 Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende
standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen
bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de
verweren omtrent de verjaring doel treffen.

tussenpersoon
4.5. [eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [onderneming] . Tussen
partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor
beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni
20223 heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het
verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR
1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is
aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor
benodigde vergunning), tevens naar Dexia wist of behoorde te weten als financieel adviseur is
opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet
vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021
(ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de
Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom
geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te
oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet
gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij
de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die
omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een
gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een
aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder
omstandigheden als een verkooppraatje kan worden gekarakteriseerd.

4.6. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap
had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een
persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de
partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser]
gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van
onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting
eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en
onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer
lange tijd in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 weten dat over de totstandkoming van de
overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden,
zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te
hebben verzameld en bewaard.

4.7. [eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is met [onderneming] in contact gekomen doordat een medewerker van [onderneming] hem
heeft opgebeld met de vraag of hij interesse had in een financieel adviesgesprek. [eiser] had hier wel
interesse in en heeft een afspraak ingepland. De adviseur van [onderneming] , de heer [A] (hierna te
noemen: "adviseur") is vervolgens bij [eiser] thuis langsgekomen voor een adviesgesprek. De
echtgenote van [eiser] was bij dit gesprek aanwezig. Tijdens het gesprek informeerde de adviseur bij
[eiser] hoe zijn financiële situatie was op dat moment en of hij financiële wensen had. [eiser] heeft
daarop aangegeven dat hij al spaarde bij AMEV en Spaarbeleg. Hij hoopte daarmee voldoende te
kunnen sparen voor de studie van zijn twee kinderen. Ook heeft [eiser] aan de adviseur laten weten
dat hij destijds schulden had. De adviseur heeft meteen aangegeven dat [eiser] veel beter via
producten van Bank Labouchere kon sparen voor de studie van zijn kinderen en adviseerde [eiser] om
de lopende spaarregelingen bij AMEV en Spaarbeleg stop te zetten en te laten uitbetalen. De adviseur
heeft aan [eiser] uitgelegd hoe hij het stopzetten en laten uitbetalen van de spaarregelingen bij AMEV
en Spaarbeleg moest regelen. Het geld wat daaruit vrij zou komen zou [eiser] volgens de adviseur
kunnen gebruiken om voor één Allround Sparen overeenkomst een vooruitbetaling te kunnen voldoen
van ongeveer NLG 17.000,-. Daarnaast adviseerde de adviseur om een tweede Allround Sparen
overeenkomst af te sluiten met maandbetalingen van NLG 150,-. [eiser] zou immers geen
maandtermijnen meer hoeven te voldoen aan AMEV en Spaarbeleg, waardoor een tweede Allround
Sparen overeenkomst kon worden bekostigd, aldus de adviseur. Volgens de adviseur was het Allround
Sparen van Bank Labouchere hét geschikte product voor [eiser] , omdat er betere rendementen mee
zouden worden behaald dan bij de huidige spaarregelingen. Zodoende zou [eiser] een aanzienlijk
vermogen kunnen opbouwen voor de studie van zijn kinderen, aldus de adviseur. De adviseur heeft
[eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de
vooruitbetaling en de maandelijkse inleg de rentelasten voor leningen (de
effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg
geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de
effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser] op deze risicos was gewezen had hij de onderhavige
overeenkomsten niet afgesloten. [eiser] wilde namelijk geen risico lopen met geld dat was bedoeld
voor zijn kinderen. Ook heeft de adviseur niet aan [eiser] verteld dat hij na vijf jaar ook
maandtermijnen moest gaan betalen voor de Allround Sparen overeenkomst waar de vooruitbetaling
voor is betaald. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten
en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. [eiser] heeft een Allround Sparen overeenkomst bij
Bank Labouchere afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 16.800,- en een Allround Sparen
overeenkomst met een maandelijkse inleg van NLG 150,-. Daarnaast heeft [eiser] met de instructies
van de adviseur de lopende spaarregelingen bij AMEV en Spaarbeleg stopgezet en laten uitbetalen. De
brieven van AMEV en Spaarbeleg over de afkoopwaarden van de overeenkomsten worden overgelegd
als productie (). De adviseur heeft de aanvraag verzorgd. Vervolgens kwam de adviseur nogmaals bij
[eiser] thuis langs met de overeenkomsten. De overeenkomsten heeft [eiser] getekend in het bijzijn
van de adviseur, daarna heeft de adviseur de getekende overeenkomsten naar de bank gestuurd.
4.8. [eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding
zijn gebracht:
- een kopie van de Allround Sparen met vooruitbetaling overeenkomst van 25 november 1999 met
contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer: [.] - [onderneming] B.V.,
een stempel met de tekst: [onderneming] [plaats] () Adv.: [A] , [.] , en de (handgeschreven) opmerking
de klant maakt de vooruitbetaling zelf over,
- een kopie van de Allround Sparen met maandbetaling overeenkomst van 25 november 1999 met
contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer: [.] - [onderneming] B.V. en
een stempel met de tekst: [onderneming] [plaats] () Adv.: [A] , [.] ,
- een brief van Spaarbeleg van 7 december 1999, gericht aan [eiser] , betreffende het verzoek tot
afkoop van de overeenkomst met nummer [nummeraanduiding 1] ,
- kopieën van brieven van AMEV van respectievelijk 1 december 1999 en 21 december 1999, gericht
aan [eiser] , betreffende een opgave voorlopige afkoopwaarde van zijn beleggingscertificaten onder de
nummers [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] .

4.9. Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is
geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken
slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom
volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op
welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop
gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur
van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is,
komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs
kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te
geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van
haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was
om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar
weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie
beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de)
tussenpersoon.4 Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van
zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.

wetenschap Dexia
4.10. [eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon [onderneming] een op
de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit
geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de
tussenpersoon aan [eiser] , had zij behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.5

aansprakelijkheid Dexia
4.11.Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij
jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan
[eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de
uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht
van Dexia geheel in stand blijft.6 Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een
deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar
in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel
voor rekening van Dexia.

vorderingen van [eiser]


4.12.De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin
dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als
cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant
aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning
daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden
toegewezen.

4.13. De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor
vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg
(termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve)
restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen,
waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig
saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële
overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet is betwist. In het geval reeds eerder een
schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is
overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021
(ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren
bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR
3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is
niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan
die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere
bespreking.
in het incident
4.15. [eiser] vordert Dexia op te dragen een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij
Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk
zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de
vordering zal worden afgewezen. De proceskosten worden als na te melden gecompenseerd.

vorderingen Dexia
4.16. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.

proceskosten
4.17. Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij.
Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding 129,14
- griffierecht 86,00
- salaris gemachtigde 528,00 (2 x tarief 264,00)
- nakosten 132,00
Totaal 875,14, en in reconventie op nihil.

4.18. De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5 Beslissing

De kantonrechter

in het incident

5.1. wijst de vordering af,

5.2. compenseert de proceskosten,

in conventie
5.3. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te
accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht
maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,

5.4. verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,

5.5. veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover
zoals weergegeven in r.o. 4.13.,

5.6. veroordeelt Dexia in de proceskosten van 875,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving
daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan
moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,

5.7. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na
aanschrijving zijn voldaan,
5.8. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.9. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie
5.10. wijst de vorderingen af,

5.11. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden
begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21
december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

1 In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008
(ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011
(ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019
(ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:
GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2 zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992,
gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari
2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3 Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4 Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5 Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6 Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de
arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022,
ECLI:NL:HR:2022:862.

You might also like