You are on page 1of 15

ECLI:NL:RBLIM:2023:3999

Instantie Rechtbank Limburg
Datum uitspraak 10-07-2023
Datum publicatie 10-07-2023
Zaaknummer 03/023597-22
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt een 43-jarige asielzoeker, die hete olie over
medewerkers van het azc gooide, tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.

Kwalificatie: zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, meermalen
gepleegd.

Verder heeft de rechtbank aan de slachtoffers een bedrag van € 50.000,00 aan
immateriële schadevergoeding (‘smartengeld’) toegekend.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl 

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03/023597-22

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2023

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1979,
gedetineerd in P.I. [detentieplaats]

De verdachte wordt bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat, kantoorhoudende te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2023. De verdachte en zijn
raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar
gemaakt.

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
[slachtoffer 1] wordt bijgestaan door mr. A.F.G. Pennino, advocaat, kantoorhoudende te Kerkrade.
[slachtoffer 2] wordt bijgestaan door mr. R.J. Ruiter, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht. De
benadeelde partijen zijn op de zitting gehoord en hebben het spreekrecht uitgeoefend. De rechtbank
heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet met
voorbedachte raad, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwonden, heeft
toegebracht aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hete olie over hun gelaat en/of lichaam te
gooien.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld
toen hij op 27 januari 2022 hete olie over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gooide. De officier van
justitie gaat hierbij uit van de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Hieruit volgt
dat de verdachte op de dag van het strafbare feit ’s middags heeft gehoord dat hij overgeplaatst
zou worden naar een ander asielzoekerscentrum (azc). De verdachte was hier boos om, is
vervolgens olie gaan kopen, heeft de olie verwarmd en vervolgens het brandalarm geactiveerd om
medewerkers van het azc naar zich toe te lokken zodat hij de hete olie over hen heen kon gooien.
Het betrof een vooropgezet plan dat de verdachte vervolgens tot uitvoering heeft gebracht. Het
tijdsverloop gecombineerd met deze doordachte wijze van handelen wijst naar het oordeel van de
officier van justitie op voorbedachte raad.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte
met voorbedachte raad heeft gehandeld toen hij hete olie over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
gooide. De verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd en waarop de officier van
justitie de voorbedachte raad baseert, kan niet voor het bewijs gebruikt worden, omdat de
verdachte bij dit verhoor ten onrechte niet is aangemerkt als kwetsbare verdachte. Los van de
verklaring van de verdachte bevat het dossier ook meerdere contra-indicaties voor het aannemen
van voorbedachte raad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank 1
Bewijsmiddelen
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin staat:
‘Op donderdag 27 januari 2022 (…) kregen wij, verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , vanuit het
Operationeel Centrum te Maastricht, de melding om te rijden naar de [adres] te Sweikhuizen. Hier
zou een woningbrand zijn waarbij een persoon in brand zou staan. Om 18.40 uur, kwamen wij, (…)
ter plaatse op de genoemde incident locatie. Wij zijn samen met het personeel van de ambulance
naar boven gelopen. Wij zagen dat door de gehele trappengang olie op de grond lag. Tevens
zagen wij dat deze olie ook op verdieping twee lag. Op de tweede etage stond een vrouw onder
de douche met ernstige brandwonden. Deze vrouw is door het ambulancepersoneel behandeld.
Wij hoorden vervolgens dat er ook nog een tweede slachtoffer zou zijn. Dit slachtoffer zat al reeds
in een van de ambulances die ter plaatse was.
(…) Ik, verbalisant [naam 1] , heb (…) de gegevens van beide slachtoffers weten te achterhalen.
Dit zou gaan om;
- [slachtoffer 1] Geboren op [geboortedatum 2] 1990;
- [slachtoffer 2] . Geboren op [geboortedatum 3] 1967.
Beide slachtoffers zijn met spoed naar het Klinikum in Aachen vervoerd.2

- Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 22 februari 2022, waarin,
zakelijk weergegeven, staat:
‘Ik ben werkzaam in het AZC te Sweikhuizen. Ik was op 27 januari 2022 werkzaam op een
avonddienst, samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Rond 18.00 uur ging het brandalarm in de
keuken op de derde etage af. We pakten de trappen aan de voorzijde van het gebouw.
[slachtoffer 2] was eerder daar omdat ik nog in gesprek was. We communiceren via portofoons. Zij
liet mij weten dat ze al onderweg was. Ik ben haar vlak daarna gevolgd. Zij ging net van de
tweede verdieping, de overloop, daar de hoek om, om naar de derde verdieping te gaan. Ik stond
zelf vlak voor de overloop van de tweede verdieping. Ik zag niet precies wat er gebeurde, maar ik
zag vloeistof naar beneden komen. Die vloeistof trof [slachtoffer 2] . Zij is toen direct weggedoken.
Voor mij zag het uit alsof ze viel. Voor zover ik me kan herinneren heb ik van die eerste worp nog
niet veel over mij heen gekregen. [slachtoffer 2] schreeuwde van de pijn. Ik zag de stoom meteen
en rook dat de vloeistof olie betrof. Ik wilde daarom [slachtoffer 2] daar weghalen. Ik ben de trap
op gelopen om haar weg te slepen of dragen, om haar daar weg te krijgen. Nog voordat ik
helemaal bij haar was kwam die tweede worp. Het was een ketel met twee handvatten. In die
pan zag ik de inhoud van de pan zo op me afkomen. Ik heb me zo snel mogelijk proberen weg te
draaien. Toen ben ik ook uitgegleden over de olie. Ik zag dat het één persoon was die de olie
gooide. Toen had ik helse pijn, ik was geraakt door de vloeistof. Daarna ben ik van de tweede
verdieping helemaal naar de eerste verdieping op mijn billen naar beneden gegleden. Die olie was
namelijk zo spekglad dat ik viel. Toen ben ik ook mijn telefoon en portofoon kwijtgeraakt. Ik kon
dus ook niet communiceren met iemand. Op de eerste verdieping zag ik andere bewoners. Die heb
ik gevraagd of ze me onder de douche konden helpen.
Ik heb gehoord dat de persoon die de olie heeft gegooid, [verdachte] is. Hij had die dag te horen
gekregen dat hij naar een ander AZC verplaatst werd. Hij was niet blij met dat nieuws. Hij wilde
daar verder ook niet over praten.
Ik heb uiteindelijk twee dagen in coma gelegen en een week op de IC gelegen. Ook heb ik een
huidtransplantatie ondergaan. De huidtransplantatie heeft plaatsgevonden op beide schouders en
op mijn wreef van mijn rechtervoet. Die huid hebben ze weggehaald bij mijn rechter dijbeen. Daar
heb ik nu een diepe schaafwond, lopend vanaf mijn knie tot aan mijn onderkant bil. Verder is er
een incisie in mijn keel gemaakt voor de intubatie.
Ik heb brandwonden op de volgende plekken:
- boven op mijn hoofd, meer in het bijzonder de linker bovenkant en linker zijkant en linker oor;
- links op mijn voorhoofd;
- mijn linkerschouder tot onderkant linker schouderblad;
- mijn rechterschouder tot halverwege het rechter schouderblad;
- rechterhand: binnenkant pols en handpalm. En de bovenkant hand, op de duim en wijsvinger. De
verwonding loopt dan tot bovenkant pols;
- brandverwondingen van spetters ter hoogte van de rechter elleboog;
- linkerarm: brandverwondingen van spetters op mijn bovenarm, iets boven de elleboog;
- linker onderarm: bovenkant helemaal tot aan de knokkels van de hand;
- linker dijbeen: brandwond aan de bovenkant van de lies tot aan de knie;
- rechter scheenbeen: grote spat(brand)wonden;
- rechtervoet: wreef, is getransplanteerd.
Mijn schouders hebben derdegraads brandwonden en mijn hoofd heeft tweedegraads
brandwonden. Alle brandwonden zijn tweede- of derdegraads.3

- Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 31 maart 2022, waarin,
zakelijk weergegeven, staat:
‘Ïk doe aangifte tegen [verdachte] . Hij was tijdelijk woonachtig in het AZC te Sweikhuizen waar ik
werk. Op 27 januari jongstleden had ik een late dienst. Bij de overdracht vertelden collega’s van
de ochtenddienst dat 2 collega’s op de kamer van [verdachte] waren geweest om hem te vertellen
dat hij naar een andere locatie zou gaan in verband met zijn asielprocedure. Daar was [verdachte]
niet blij mee. Er was niet gevraagd waarom hij er niet blij mee was.
Ik ben gestart met mijn werkzaamheden, Rond 18:00 uur hoorde ik het brandalarm. Het betrof het
brandalarm in de keuken op de 3e etage. Daarop heb ik [slachtoffer 1] opgeroepen via de
portofoon. Daarop ben ik begonnen te lopen, alleen, richting de keuken 3e etage. Dit gaat via het
trappenhuis. Ter hoogte van de tweede etage richting de derde etage, stond ik al met een voet op
de onderste trede om naar de derde etage, toen ik werd opgewacht door [verdachte] . Hij stond
op de trap, ongeveer op de 4-5e trede van bovenaf geteld. Ik keek hem recht in zijn ogen. Hij zei
vervolgens iets, ik hoorde niet wat hij zei, en ik zag dat hij een ketel in zijn handen had.
Vervolgens maakte hij met deze ketel een gooibeweging waarop ik mij wegdraaide en olie op mijn
linkerzijde en mijn hele rug terechtkwam. De hoeveelheid olie had alles kunnen doorbranden,
waaronder mijn strot. Gelukkig had ik mij omgedraaid. In een beweging greep ik naar de linker
deurklink, en ik ben via de linker deur van de voorbouw op de 2e etage gevlucht. Ik heb alles uit
mijn handen laten vallen tijdens het vluchten, (…).
Ik zag [slachtoffer 1] op dezelfde etage als waar ik mij bevond, maar op het andere trapdeel, lager
op de trap zitten en in haar gezicht wrijven. Toen ben ik weggerend.
Ik heb in totaal 3 weken op de IC gelegen en ben in totaal 5,5 tot 6 weken in Keulen geweest. Op
27 januari ben ik binnengebracht en op 5 maart 2022 weer ontslagen. Ik heb
4 huidtransplantaties gehad. De enige plek op mijn lichaam waar ik niks had was mijn
linkerbeen. Dat is nu volledig gehavend omdat ze deze huid hebben gebruikt voor de
transplantaties. Uiteindelijk hebben ze ook nog huid van mijn rechterbeen daarvoor gebruikt. De
eerste drie transplantaties waren voor mijn rug en schouders omdat deze er het ergste aan toe
waren. Ook de flank onder mijn linkerarm is flink getransplanteerd. Verder heb ik in het ziekenhuis
in Keulen tot twee keer toe een bloedtransfusie ondergaan.
Ik ben 23% derdegraads verbrand geraakt. Op de volgende plekken:
- achterhoofd;
- nek;
- schouders links en rechts;
- bovenarmen links en rechts;
- rug;
- rechter bovenbeen;
- rechter kuit.
In mijn gezicht heb ik spetters gekregen. Op mijn rechterwang. Deze verwondingen waren minder
ernstig en werden alleen ingesmeerd. Van mijn rechteroor hebben ze een stukje van mijn oorlel
weggesneden omdat dit ernstig verbrand was. Mijn onderarm links was ook gewond. Dit was niet
zo ernstig en is alleen ingesmeerd.’4

Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] d.d. 27 januari 2022, waarin, zakelijk
weergegeven, staat:
“ [verdachte] zei tegen mij dat hij mij een e-mail had gestuurd. Ik had deze e-mail reeds gezien
maar nog niet geopend. Ik zag dat in de e-mail bijlagen aanwezig waren. Meestal als een cliënt
een e-mail naar mij stuurt is het de bedoeling dat ik de bijlagen voor hun uitprint. Ik zei tegen
[verdachte] dat hij zich bij de receptie moest melden na mijn pauze. Ik sprak met hem af om 14:00
uur. Om 14:11 uur kwam ik aan bij de receptie en daar zag ik [verdachte] . Ik zei tegen hem dat hij
met mij mee kon lopen dan zou ik de documenten voor hem uitprinten. Tevens zei ik tegen hem
dat ik met hem een gesprek wilde hebben vanwege het feit dat hij op 9 februari 2022
overgeplaatst zou worden naar het asielzoekerscentrum in Arnhem. Er was namelijk besloten dat
[verdachte] i.v.m. zijn lopende procedures overgeplaatst ging worden. Wie dit precies besluit weet
ik niet maar vaak zijn wij degene
die dit mededelen aan de bewoner(s). Ik weet wel dat de overplaatsing ermee te maken heeft dat
veel instanties waar [verdachte] zich moet melden zich bevinden in de omgeving van Arnhem. Dit
is volgens mij ook de reden van overplaatsing. Toen ik het dus mededeelde aan [verdachte] sloeg
hij helemaal dicht. Hij zei dat niks meer hoefde uitgeprint te worden. Hij zwaaide met zijn hand
naar mij en zei “nee nee, het is goed.” [verdachte] draaide zich weg van mij en liep de trappen
omhoog. Ik riep nog naar [verdachte] of hij ok was. Hij riep kort dat het goed was en liep door. Ik
had echter de indruk dat dit bericht hem behoorlijk raakte. Ik ben niet achter hem aangelopen
omdat ik hem ruimte wilde geven. Ik ben naar mijn kantoor gelopen en
deelde een collega van mij, [naam 4] , mede dat de mededeling niet goed was gevallen bij
[verdachte] . Wij hebben besloten dat wij even zouden wachten en na ongeveer 30 minuten ben
ik samen met [naam 4] naar de kamer van [verdachte] gelopen. Dit is kamer 315. Wij hebben
geklopt op de deur waarna [verdachte] de deur opende. Wij vroegen aan [verdachte] of alles
goed met hem was. [verdachte] zei dat alles goed was. Ik zei tegen hem als hij toch met ons
erover wilde praten dat dit kon. Ik zei dat hij altijd naar ons toe kon komen. Hij zei dat het ok was
en sloot de deur. [naam 4] en ik zijn terug gegaan naar het kantoor. Wij hebben ons verder
beziggehouden met de dagelijkse werkzaamheden. Verder heb ik [verdachte] niet meer gezien.
Rond 16:30 uur ben ik vertrokken op mijn werk.”5

- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 januari 2022, waarin staat:
‘Ik heb vanavond olie gegooid over 2 medewerkers van de COA. De medewerkers van het COA
hebben me al kwaad gedaan. In de procedure sturen ze mij mensen die mij kwaad doen. Ze
zeggen tegen mij: "Ga naar Frankrijk". en dat de procedures hier moeilijk zijn.
Ik heb deze olie warm gemaakt in de keuken op de 3e verdieping, want zij doen mij lijden. Ze
sturen mensen op mij af die mij kwaad doen. Ik was boos. Ik heb dat gedaan zodat zij niet nog
iemand kwaad konden doen. Het was niet op die twee dames alleen gericht maar zodat zij ook
niemand anders meer kwaad konden doen.
Ik heb de olie gegooid op de trap, tussen de derde en de tweede verdieping. De olie zat in een
koekenpan. Ik had twee pannen. Ik heb die olie gekocht omdat ik weet dat zij mij kwaad gaan
doen. Ze gaan niet ophouden.
Ik heb die olie bewust gekocht om met die olie te gooien en warm gemaakt in de keuken op de 3e
verdieping. Nadat ik de olie over die twee medewerkers had gegooid had ik die andere olie in de
keuken weggegooid. Ik wilde namelijk niet dat kinderen of andere mensen zich zouden
verbranden aan die olie.
Ik heb vandaag gehoord dat ik verplaatst moest worden naar Arnhem. Ze willen mij geen
verblijfsvergunning geven en naar mijn thuisland sturen. Dan ga ik liever naar de gevangenis.’6

- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2023, waarin hij verklaart:
‘Het klopt dat ik op 27 januari 2022 in het AZC in Sweikhuizen hete olie over [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heb gegooid. Zij waren medewerkers van het COA. Ik heb dit gedaan omdat ze mij
wilden overplaatsen naar een ander AZC. Dat wilde ik niet, maar ik moest toch overgeplaatst
worden. Ik wilde eigenlijk de olie gooien op een andere medewerkster van het AZC, [naam 5] ,
maar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen eerder naar boven.
Het klopt dat ik voorafgaand aan het feit de olie heb verwarmd in de keuken. Ook heb ik een
zakdoek in brand gestoken en bij het brandalarm gehouden zodat het brandalarm af zou gaan. Ik
hoopte dat [naam 5] naar aanleiding van de brandmelding naar boven zou komen. Echter kwamen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerst en toen heb ik de hete olie over hen gegooid.’
Bewijsoverwegingen
Eerst zal de rechtbank ingaan op het verweer van de verdediging dat strekt tot bewijsuitsluiting.
Daarna zal de rechtbank overgaan tot de beantwoording van de bewijsvraag.

Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste verklaring die de verdachte bij
de politie heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft de raadsman
aangedragen dat de verdachte op het moment van het verhoor een kwetsbare verdachte was,
zodat aan hem ook de rechten van een kwetsbare verdachte toekwamen. Dit is niet gebeurd en
moet derhalve leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring. Dat de verdachte een kwetsbare
verdachte is blijkt ook, aldus de verdediging, uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte
van 29 januari 2022, waarin wordt vermeld dat een gecertificeerd verhoorder kwetsbare
verdachten het verhoor had afgenomen.

Voor zover de verdediging dit verweer heeft bedoeld als een verweer in de zin van artikel 359a
van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), geldt het navolgende. Ingevolge de bestendige
jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2014:144) geldt voor zogenoemde 359a Sv
verweren een specifieke stelplicht. Het verweer moet niet alleen uitdrukkelijk onderbouwd worden,
het verweer moet tevens op specifieke punten ingaan, namelijk het belang dat het geschonden
voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Er geldt
alleen een responsieplicht als het verweer duidelijk is en gemotiveerd aan de hand van
voornoemde factoren. De rechtbank constateert dat de verdediging niet heeft voldaan aan
voornoemde vereisten, zodat de rechtbank het verweer van de verdediging ook niet zal
beschouwen als een 359a Sv verweer.

De rechtbank zal het verweer van de verdediging beschouwen als een betrouwbaarheidsverweer.
Zo begrijpt de rechtbank het verweer althans. Nu de verdachte tijdens het verhoor bij de politie
van 27 januari 2022 niet is aangemerkt als een kwetsbare verdachte, dient de verklaring die de
verdachte toen heeft afgelegd uitgesloten te worden van het bewijs. De rechtbank dient bij de
beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, immers
alleen dat bewijsmateriaal te gebruiken dat zij betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank
overweegt over het verweer van de verdediging, in dit licht bezien, als volgt.

Artikel 28b Sv bepaalt dat indien een kwetsbare verdachte is aangehouden, de hulpofficier van
justitie die bij de voorgeleiding betrokken is, beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor
onderzoek en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in
kennis wordt gesteld opdat het bestuur een raadsman kan aanwijzen. In artikel 28c Sv staat dat
deze verdachte de gelegenheid wordt verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor met de
aldus beschikbare raadsman een onderhoud te hebben (lid 1). Een kwetsbare verdachte in de zin
van artikel 28b lid 1 Sv kan slechts afstand doen van voornoemd onderhoud nadat hij door een
raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht (lid 2).
De Aanbeveling van de (Europese) Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele
waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure
(2013/C/378/02) vermeldt dat met kwetsbare personen wordt gedoeld op: ‘alle verdachten en
beklaagden die door hun leeftijd, geestelijke of lichamelijke toestand of handicap niet in staat zijn
een strafprocedure te begrijpen en er effectief aan deel te nemen.’ Ook een ‘vermoeden van
kwetsbaarheid’ valt onder het bereik van de Aanbeveling (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2022:2128).

Indachtig het voorgaande, oordeelt de rechtbank als volgt. Tijdens de voorgeleiding werd de toets
aangelegd of de verdachte een kwetsbare verdachte betrof. Deze vraag werd ontkennend
beantwoord. Tijdens het verhoor dat plaatsvond tijdens de inverzekeringstelling, gaf de verdachte
aan dat hij begreep waarom hij was aangehouden en dat hij geen bijstand van een advocaat
wilde. Dit herhaalde hij ook tijdens het eerste inhoudelijke verhoor op
27 januari 2022. Dit verhoor was, naar het oordeel van de rechtbank, zeker ten aanzien van het
ten laste gelegde, zodanig samenhangend en coherent, dat daaruit geen aanwijzingen volgden
voor de verhorende verbalisanten dat zij te maken hadden met een kwetsbare verdachte en dat
de tijdens de voorgeleiding aangelegde toets niet juist zou zijn. Deze aanwijzingen volgden
evenmin uit het daaropvolgend verhoor bij de rechter-commissaris op 28 januari 2022 (toetsing
rechtmatigheid inverzekeringstelling). Tijdens het verhoor erna, dat van 29 januari 2022, heeft de
verdachte, zo blijkt uit de opmerking van de verhorende verbalisant in het betreffend proces-
verbaal, een onsamenhangende verklaring afgelegd. Hoewel de rechtbank de voornoemde
opmerking zonder meer voor juist aanneemt, betekent dit nog niet dat de verdachte als
‘kwetsbare verdachte’ in de zin van artikel 28b Sv diende te worden aangemerkt, dan wel dat de
verhorende verbalisanten dit tijdens het eerste inhoudelijke verhoor van 27 januari 2022 hadden
moeten vermoeden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het
oordeel van de rechtbank in ieder geval niet aannemelijk geworden dat de verdachte in een
toestand verkeerde waardoor hij niet in staat was de strafprocedure te begrijpen en daar effectief
aan deel te nemen, noch waren daar destijds (andere) aanwijzingen voor. De rechtbank voegt
hieraan nog toe dat na het verhoor van 29 januari 2022, de verdachte nog een vijftal verklaringen
heeft afgelegd. In geen van deze verklaringen waren bijzonderheden te detecteren die wezen op
het bestaan van een kwetsbaarheid aan de zijde van de verdachte.

De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en gebruikt de verklaring die de
verdachte bij de politie op 27 januari 2022 heeft afgelegd, voor het bewijs.

Zware mishandeling
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de
verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan slachtoffers [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] door hete olie over hen heen te gooien. Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel
bij beide slachtoffers volgt, naar het oordeel van de rechtbank, zo evident uit de bewijsmiddelen,
dat dit geen nadere bespreking behoeft.

Was er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank ziet zich verder voor de vraag gesteld of er sprake was van voorbedachten rade. De
rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’
moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op
het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de
gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake
is van voorbedachten rade gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van
het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen
die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de
verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt
weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar
behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te
kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en
uitvoering in een plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte
tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de
uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel
daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval
niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.

De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie
volgt dat hij boos was omdat hij die dag omstreeks 14.00 uur hoorde dat hij overgeplaatst zou
worden naar een ander azc. Getuige [naam 3] bevestigt dat hij een gesprek met de verdachte
heeft gehad hierover. De verdachte wilde hen, daarmee bedoelde hij medewerkers van het azc,
daarom ‘kwaad doen’. Vervolgens heeft hij olie gekocht om te kunnen gooien over medewerkers.
Omstreeks 18.00 uur is de verdachte naar de keuken gegaan om de olie te verwarmen. Hij heeft
toen het brandalarm geactiveerd om medewerkers van het azc zijn kant op te lokken. Toen de
slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als eerste op het brandalarm afkwamen, overgoot de
verdachte hen met de hete olie. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank
op een vooropgezet plan om medewerkers van het azc, in dit geval [slachtoffer 2] en [slachtoffer
1] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers had de verdachte al eerder op de dag het plan
opgevat om olie over medewerkers van het azc te gooien en dit plan heeft hij vervolgens
uitgevoerd. Dat de verdachte naar eigen zeggen de olie eigenlijk over een andere medewerker
wilde gooien, maakt dit niet anders. De verdachte heeft zijn plan immers doorgezet toen hij zag
dat andere medewerkers eerst ter plaatse waren. Alles wijst erop dat de verdachte geruime tijd
heeft gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit en dat hij heeft nagedacht over
de betekenis en de gevolgen van dat besluit en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft
gegeven. Dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, is niet
gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van
voorbedachten rade in de weg staan. Dat de verdachte zichzelf bij de politieagenten ter plaatse
heeft gemeld, vormt evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachten rade. De
rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten
rade, bewezen acht.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

op 27 januari 2022 te Sweikhuizen, gemeente Beekdaelen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwonden in
het gelaat en/of over het lichaam heeft toegebracht door een hoeveelheid hete olie in het gelaat
en/of over het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gooien.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal
daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:

zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit
uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). De deskundigen
beschrijven dat de verdachte te beperkt heeft meegewerkt aan het PBC-onderzoek om diagnostische
conclusies te kunnen trekken. De rechtbank komt aldus op grond van het PBC-rapport niet tot de
conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of
gedeeltelijk uitsluit. Zeker gezien het bewezenverklaarde had de rechtbank graag meer inzicht gehad
in de persoon van de verdachte. Er zijn ook overigens geen andere feiten of omstandigheden
aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.

6 De straf en/of de maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor
de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest. Bij bet bepalen van de strafeis heeft de officier
van justitie gekeken naar de richtlijnen voor strafvordering voor zware mishandeling en naar
soortgelijke jurisprudentie. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie meegewogen dat
het twee slachtoffers betreft die in de uitoefening van hun werk waren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Bij de strafbepaling moet er ten voordele van de
verdachte rekening mee gehouden worden dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is
verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon
van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Op 27 januari 2022 ging het gruwelijk mis bij azc Moorheide in Sweikhuizen. De verdachte kreeg te
horen dat hij overgeplaatst zou worden en besloot zijn woede te uiten door hete olie over twee
medewerkers van het azc te gooien. Hij handelde hierbij volgens een vooropgezet plan: de olie
werd gekocht, verwarmd en de medewerkers werden de trap op gelokt door het brandalarm te
activeren. De eerste pan met hete olie raakte [slachtoffer 2] , de eerste medewerker die op het
brandalarm af kwam. Haar collega [slachtoffer 1] zag dit gebeuren en besloot [slachtoffer 2] te
helpen. Deze hulp kwam haar duur te staan, want al snel volgde de tweede pan met hete olie die
[slachtoffer 1] raakte. Dat dit een vreselijk feit betreft, moge duidelijk zijn. Allereerst natuurlijk voor
de twee slachtoffers, die ‘toevallig’ slachtoffer zijn geworden omdat zij als medewerkers van het
azc ter plaatse waren. Hun werkdag eindigde in een nachtmerrie. Zij hebben wekenlang in het
ziekenhuis gelegen en moeten de rest van hun leven door met zeer ernstige brandwonden over
hun gehele lichaam. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgedragen werd
pijnlijk duidelijk wat de impact van het feit is geweest. [slachtoffer 1] kan bijvoorbeeld haar
hobby’s paardrijden en motorrijden niet meer uitoefenen en ze kan niet meer het werk doen dat
ze acht jaar lang met plezier heeft gedaan. [slachtoffer 2] werkte sinds 1995 bij het COA en is nu
voor 75% verminkt. Uit hun verklaringen werd ook duidelijk dat beide zich ernstige zorgen maken
over hun toekomst. De onzekerheid en mogelijke nieuwe medische ingrepen zorgen bij hen voor
veel onrust. [slachtoffer 2] leeft bovendien in de wetenschap dat het maar een fractie had
gescheeld, of haar verwondingen waren fataal geweest. Hun levens zijn voor altijd veranderd en
deze vreselijke daad zal hen levenslang achtervolgen: elke keer als zij in de spiegel kijken worden
zij geconfronteerd met hun littekens en elke keer als zij een alledaagse beweging proberen te
maken voelen zij de pijn. Dit alles is het gevolg van het weerzinwekkende, laffe handelen van de
verdachte.

Ook voor andere medewerkers van het azc en voor de overige bewoners die getuige waren van
dit voorval moet het een schokkend incident geweest zijn. Maar niet alleen voor hen, ook voor de
samenleving als geheel. Dergelijke incidenten zorgen immers voor onveiligheid en onrust. Dit alles
is veroorzaakt door de verdachte, die deze laffe, abjecte daad naar eigen zeggen heeft gepleegd
uit boosheid en omdat ‘hij liever naar de gevangenis gaat dan terug naar zijn thuisland’. Een
gruwelijke gedachte dat de verdachte kennelijk zijn eigen belang vooropstelt ten koste van
mensenlevens. De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar spijt betuigd, maar de rechtbank
kan deze spijtbetuiging echt niet los zien van zijn eerdere verklaringen. In die verklaringen heeft
de verdachte zijn ware intenties geopenbaard. Afgezet tegen deze intenties is zijn spijt niets
waard.

Het moge duidelijk zijn dat de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en de enorme gevolgen
die deze feiten voor de slachtoffers hebben, een forse gevangenisstraf op zijn plaats vindt. Dat de
verdachte als asielzoeker in Nederland was, werkt voor de rechtbank strafverzwarend. In
Nederland werd aan hem onderdak en leefgeld geboden en kreeg hij de kans om een veilig en
beter leven te leiden dan in zijn land van herkomst. In plaats van deze kans met beide handen
aan te grijpen, zoals zo velen doen en zouden willen doen, kiest de verdachte ervoor om dit
gruwelijke feit te plegen; namelijk om twee medewerkers, die er alles aan hebben gedaan om zijn
leven in het azc zo aangenaam mogelijk te maken, blijvend te verminken. De verdachte zorgt er
hiermee voor dat in de maatschappij het draagvlak afneemt voor de opvang van asielzoekers die
wel met de beste bedoelingen in Nederland verblijven en de kansen grijpen die het Nederlandse
stelsel hen biedt.

Wat het Nederlandse asielbeleid betreft doen de slachtoffers in hun slachtofferverklaringen een
oproep. Zo beschrijft [slachtoffer 1] dat zij de overheid met klem wil vragen om met een kritische
blik te kijken naar het huidige opvangbeleid en wat hierbij wordt gevraagd van de medewerkers
van een azc. Zij vraagt zich af in hoeverre het voor de medewerkers nog mogelijk is - vanwege de
steeds diversere populatie binnen de opvang en de complexere problematiek - om een veilige en
leefbare omgeving voor zowel de asielzoekers als de medewerkers te bieden. [slachtoffer 2] staat
in haar verklaring ook stil bij de vraag hoe het kon dat deze verdachte – die sinds 2015 in
Nederland was - nog steeds in het azc verbleef terwijl uit het dossier bleek dat hij al twee keer
was uitgeprocedeerd en bovendien als ongewenst vreemdeling NSIS II-gesignaleerd stond.
Letterlijk stond in het procesdossier hieromtrent het volgende: "Aan de buitengrens en bij aanvraag
Visa: weigering van toegang tot het grondgebied. In het binnenland: aanhouden overeenkomstig het
nationale recht en voorgeleiden voor de bevoegde autoriteit ter verwijdering van betrokkene uit het
Schengengebied”. Dit roept vragen op. Niet alleen bij de slachtoffers en de maatschappij, maar ook
bij de rechtbank. Hoe kan het dat de verdachte, gezien het voorgaande, nog steeds in een azc
verbleef? De rol van de rechtbank is bij dit alles beperkt. De rechtbank kan de verdachte immers
niet terugsturen naar zijn land van herkomst, zoals door het slachtoffer [slachtoffer 1] in haar
slachtofferverklaring wordt geopperd. Wat de rechtbank wel kan en ook zal doen is een forse straf
opleggen om het signaal af te geven dat dit gedrag absoluut onacceptabel is.

De officier van justitie heeft haar strafeis gebaseerd op de interne richtlijnen voor strafvordering
en op jurisprudentie die vergelijkbaar zou zijn, en komt tot een eis van 7 jaren gevangenisstraf.
De rechtbank zal deze eis niet volgen. De door de verdachte gepleegde feiten zijn te ernstig en de
gevolgen voor de slachtoffers te vreselijk en te groot, om te volstaan met het opleggen van de
door de officier van justitie geëiste straf. Deze constateringen vragen om vergelding van het aan
de slachtoffers aangedane leed en rechtvaardigen daarbij het opleggen van een langere
gevangenisstraf dan de door de officier van justitie geëiste 7 jaren.

Gelet op de beweegredenen van de verdachte en het ogenschijnlijke gemak waarmee hij deze
vreselijke feiten heeft gepleegd, staat voor de rechtbank vast dat het gevaar voor herhaling zeer
groot is. Daarom is -naast vergelding- de speciale preventie en met name de beveiliging van de
samenleving tegen deze verdachte een belangrijk doel van de sanctieoplegging.

Daarenboven, de slachtoffers hebben in hun slachtofferverklaring de vrees uitgesproken dat
soortgelijke incidenten herhaald zouden kunnen worden in andere azc’s. De straf van de
rechtbank is dan eveneens bedoeld ter afschrikking van andere mogelijke kwaadwillenden. Dit is
wat hen mogelijk te wachten staat indien zij overwegen om dit soort strafbare feiten te plegen.
Ook generale preventie is aldus wat de rechtbank beoogt met het opleggen van de straf.

De slachtoffers hebben in hun verklaring aangegeven dat de verdachte niet beloond dient te
worden met de oplegging van een gevangenisstraf, nu dat is wat hij beoogd heeft. Echter, de
rechtbank ziet zich genoodzaakt hierbij op te merken, dat de verdachte tijdens de terechtzitting
meermaals heeft aangegeven dat de detentie hem heel zwaar valt. Dit is ook de indruk die de
rechtbank heeft opgedaan tijdens de terechtzitting.

Het strafmaximum voor een enkelvoudige zware mishandeling met voorbedachten rade betreft
een gevangenisstraf van 12 jaren. Er is, naar het oordeel van de rechtbank, geen ruimte om in
strafmitigerende zin van dit strafmaximum af te wijken. Immers, zware mishandeling met
voorbedachten rade erger dan in de onderhavige zaak is nauwelijks voorstelbaar. Gelet op al het
voorgaande, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 jaren. De
rechtbank beseft dat in de onderhavige zaak sprake is van meerdaadse samenloop, maar zal
volstaan met de oplegging van voornoemde straf, nu deze, naar het oordeel van de rechtbank,
passend en geboden is.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan
een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment
dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10
Wetboek van Strafvordering.

7 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 28.791,83 ter vergoeding van
materiële schade en een bedrag van € 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het
gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade is opgebouwd uit de volgende
schadeposten:
- € 651,00 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding;
- € 3.538,70 aan medische kosten;
- € 3.101,86 aan reis- en parkeerkosten;
- € 359,34 aan kledingschade;
- € 9.257,00 aan huishoudelijke hulp/mantelzorg;
- € 1.283,93 aan verlies aan zelfwerkzaamheid;
- € 10.600,00 aan kosten zonder nut.

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 50.000,00 ter vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen volledig
toegewezen kunnen worden.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk
verklaard moeten worden in hun vorderingen, omdat de omvangrijke vorderingen pas vlak voor de
zitting zijn ingediend. Behandeling van deze vorderingen zou een onevenredige belasting van het
strafgeding opleveren.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
Art. 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich
als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die
schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van
toepassing. Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen
heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige
en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg
van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van
de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het
strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-
ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-
ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv). Het staat
de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een
inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het
resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het
voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling
niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het
resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen (HR 28 mei 2019,
ECLI:NL:HR:2019:793).

Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De vordering van [slachtoffer 1] bestaat uit in totaal 325 pagina’s. Deze vordering is op donderdag
22 juni 2023 ingediend, terwijl de inhoudelijke behandeling plaatsvond op 26 juni 2023. Hoewel de
vordering hiermee volgens de letter van de wet tijdig is ingediend, heeft de raadsman van de
benadeelde partij met deze handelwijze wel zeer weinig tijd gegeven aan andere
procesdeelnemers om kennis te nemen van de vordering. Dat klemt temeer nu de verdachte de
Nederlandse taal niet machtig is en overleg met zijn raadsman over de omvangrijke vordering op
korte termijn niet meer kon plaatsvinden. Het lag op de weg van de raadsman van de benadeelde
partij rekening te houden met deze omstandigheden. De vordering zelf is, los van het feit dat deze
omvangrijk is, ook opgebouwd uit diverse schadeposten. Hoewel dit zo is, ziet de rechtbank ook
dat bepaalde onderdelen van dermate eenvoudige aard zijn, dat deze wel beoordeeld kunnen
worden.

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding, medische kosten,
reis- en parkeerkosten en kledingschade voldoende onderbouwd zijn. Immers, door [slachtoffer 1]
is voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij deze schade geleden heeft en hoe de hoogte van deze
schade is vastgesteld. Deze schadeposten zijn, zoals eerder opgemerkt, ook eenvoudig vast te
stellen, ondanks dat de vordering omvangrijk is en deze rijkelijk laat is ingediend.

Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp/mantelzorg, verlies van
zelfwerkzaamheid en kosten zonder nut is dit anders. Dit zijn ingewikkelde schadeposten waarbij,
ter onderbouwing, wordt verwezen naar een hoop producties. De rechtbank heeft pas kort voor
de zitting kennisgenomen van de vordering met bijbehorende producties en is van oordeel dat de
vordering op deze punten de nodige vragen oproept. Een verdere beoordeling van deze
schadeposten en de mogelijkheid om benadeelde in de gelegenheid te stellen om deze
onderdelen van de vordering nader inzichtelijk te maken, zou naar het oordeel van de rechtbank
een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden ziet de rechtbank
aanleiding om de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk te
verklaren in haar vordering. Uiteraard staat het de benadeelde partij vrij om zich voor vergoeding
van deze schadeposten te wenden tot de burgerlijke rechter.

[slachtoffer 1] maakt daarnaast aanspraak op immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW
geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van
immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer
sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is
in het onderhavige geval sprake van. Dat [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de
verdachte lichamelijk (en ook geestelijk) letsel heeft opgelopen blijkt evident uit het dossier. De
grond voor immateriële schadevergoeding is dan ook gegeven. Het gevorderde bedrag komt de
rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is billijk. Dit betekent dat het gevorderde
bedrag geheel wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.

Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
maakt eveneens aanspraak op immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW geeft een
limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële
schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een
aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het
onderhavige geval sprake van. Dat [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van de verdachte
lichamelijk (en ook geestelijk) letsel heeft opgelopen blijkt evident uit het dossier. De grond voor
immateriële schadevergoeding is dan ook gegeven. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank
niet onrechtmatig of ongegrond voor en is billijk. Dit betekent dat het gevorderde bedrag geheel
wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.

8 Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop meerdere lege flessen en een aansteker. Deze
voorwerpen worden verbeurd verklaard, nu het strafbare feit met behulp van deze voorwerpen is
voorbereid en begaan.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals
deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is
omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;

Gevangenisstraf

- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden
gebracht;

Benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel

- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de
verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 7.650,90 ter
vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente
met ingang van 27 januari 2022 aan de dag der gehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het meergevorderde aan materiële
schadevergoeding niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog moet maken;

- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] van een bedrag van € 57.650,90, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 310
dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag van de volledige
voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat
daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en
andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde
partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel

- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig toe en veroordeelt de verdachte
tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met
ingang van 27 januari 2022 tot aan de dag der gehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog moet maken;

- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] van een bedrag van € 50.000,00, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 285
dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag van de volledige
voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat
daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en
andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde
partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- de flessen met goednummers 1480500, 1480501, 1480502, 1480503, 1480504 en 1480505;
- de aansteker met goednummer 1480498.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter
openbare zitting van 10 juli 2023.

Buiten staat
Mr. Spijkerman en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De
tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 27 januari 2022 te Sweikhuizen, gemeente Beekdaelen aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige
brandwonden in het gelaat en/of over het lichaam heeft toegebracht door een hoeveelheid hete olie,
althans hete vloeistof, in het gelaat en/of over het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
te gooien;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

1Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op
paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg,
onderzoeksnummer LB2R022014-20, onderzoeksnaam DeLorean, BVH-nummer 2022013919, gesloten
d.d. 4 mei 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 178.
2 Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 16-17.
3 Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , pagina 59-66.
4 Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , pagina 74-79.
5 Her proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , pagina 121 en 122.
6 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 171-175.

You might also like