Professional Documents
Culture Documents
Uitspraak
16 maart 2010
Strafkamer
nr. 09/00358
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 september 2008,
nummer 21/001032-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van
de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Maashegge" te Overloon.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te
Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch
uitsluitend met betrekking tot de strafoplegging, en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad
zelf.
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het bepaalde in art. 57 en 63 Sr heeft miskend.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het
volgende in:
"De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen verdachte met het
parketnummer 21-001030-08."
2.3. Bij het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 9,
eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994" en
3. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een
gevangenisstraf van twee maanden.
In het arrest van het Hof van 4 september 2008 met parketnummer 21-001030-08, waartegen door
de verdachte eveneens beroep in cassatie is ingesteld en in welke zaak de Hoge Raad heden ook
uitspraak doet (09/00361), is de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van
belang, ter zake van 1. en 5. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994", 2. en 6. "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet
1994" en 3. en 7. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld
tot een gevangenisstraf van vier maanden.
2.4. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de straf in de onderhavige zaak onder meer gegrond
op de art. 57 en 63 Sr.
Art. 63 Sr:
"Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een
overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval
gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing."
Art. 176, derde lid, Wegenverkeerswet 1994:
"Overtreding van de artikelen 7, eerste lid, 8, 9, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid, 41,
eerste lid, onderdelen a en b, 51, eerste lid, 61, eerste lid, onderdeel c, 74, 114, 151j, 162, derde lid,
163, tweede, zesde, achtste en negende lid, en van de in artikel 4, tweede en vijfde lid, bedoelde
regels voor zover het betreft een verbod tot het gebruik van verlichting, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie."
2.6. Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad zowel in de onderhavige zaak als
in de zaak met nummer 09/00361 toegezonden stukken blijkt niet welke van beide arresten op 4
september 2008 door het Hof als eerste is uitgesproken. De Hoge Raad houdt het ervoor dat de zaak
met het hoogste parketnummer - de onderhavige zaak met parketnummer 21-001032-08 - als laatste
is uitgesproken.
2.7. Daarom had het Hof zich bij de strafoplegging in de onderhavige zaak ingevolge art. 63 Sr
rekenschap moeten geven van de beperkingen die art. 57 Sr aan een cumulatie van straffen stelt.
Blijkens het hiervoor onder 2.3 weergegevene heeft het Hof dit miskend door voor alle in beide zaken
bewezenverklaarde misdrijven een gevangenisstraf van in totaal zes maanden op te leggen, terwijl op
grond van art. 57 Sr in verbinding met art. 176 en art. 178 Wegenverkeerswet 1994 slechts een
gevangenisstraf van in totaal vier maanden opgelegd had kunnen worden. Het middel is dus gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou
behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden
beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de
Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
16 maart 2010.