You are on page 1of 16

Week 3.

Vervolging en het onderzoek ter


terechtzitting
Literatuur
Grondtrekken van het Nederlandse Strafrecht
 Hoofdstuk 9 m.u.v. § 9.4
 Hoofdstuk 10 m.u.v. § 10.6
Literatuur te raadplegen via Blackboard
 M.J. Borgers, ‘Het de auditu-arrest’, Ars Aequi december 2009, p. 838-841
 P.M. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel’, Ars Aequi
oktober 2010, p. 730-732
 L. van Lent, M.A. Simon Thomas, & P.T.C. van Kampen, ‘De ZSM-werkwijze in de
praktijk. Op zoek naar balans’, Nederlands Juristenblad, 2016, 37, (p. 2753-2758)
 G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T.
Kooijmans, Deventer: Kluwer 2018:
- Herhalen: Hoofdstuk VIII, § 1-2
- Hoofdstuk XIII, § 1
Jurisprudentie
 HR 20 december 1926, NJ 1927, 85 (De auditu)
 HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109 (Moord en doodslag)
 HR 28 juni 1983, NJ 1984, 41 (Onduidelijke tenlastelegging)
Blackboard
 Handleiding oplossen casus
 Schema beslissingen en einduitspraken

Korte weergave van de thema’s


Nadat het voorbereidend onderzoek (opsporingsonderzoek) is afgerond, is het aan de officier
van justitie een ‘vervolgingsbeslissing’ te nemen. Aan deze beslissing liggen in ieder geval
twee punten van beoordeling ten grondslag: beoordeling van de haalbaarheid van een
vervolging en beoordeling van de opportuniteit van een vervolging. Bij de beoordeling van de
haalbaarheid oriënteert de officier van justitie zich op de vragen van het beslissingsschema
van artikelen 348 en 350 Sv. (C/B 2018, § 13.1) Zo zal hij op basis van het vooronderzoek
moeten bekijken of er voldoende bewijs is, of er sprake is van een strafbaar feit en of de dader
strafbaar is. Is dat niet het geval, dan volgt een (technisch) sepot (zie C/B 2018, § 13.1 en
Grondtrekken, § 9.3). Op basis van het opportuniteitsbeginsel (artikel 167 lid 2 Sv) heeft de
officier van justitie de vrijheid om, ook als hij een veroordeling haalbaar acht, niet tot
vervolging over te gaan. Bij de vervolgingsbeslissing beoordeelt de officier van justitie of het
‘opportuun’ is om te vervolgen; dat wil zeggen: of het algemeen belang ermee is gediend dat
de zaak wordt vervolgd. (zie hierover Paul Frielink, De positieve interpretatie van het
opportuniteitsbeginsel)

Het is zeker niet zo dat alle zaken waarin het OM een veroordeling haalbaar acht, ook
daadwerkelijk voor de strafrechter komen; er staan het OM verschillende buitengerechtelijke
‘afdoeningsmodaliteiten’ ter beschikking zoals de stafbeschikking, de transactie of het
voorwaardelijk sepot. In de praktijk komt ongeveer de helft van de strafzaken die ter kennis
komen van het OM, bij de rechter terecht (Grondtrekken, § 9.3). De beslissing hoe de zaak
moet worden ‘afgedaan’ wordt bij veelvoorkomende delicten hoofdzakelijk genomen op basis
van richtlijnen voor strafvordering. Daarin is neergelegd hoe (soorten) strafzaken door het
OM moeten worden afgedaan (zie www.om.nl, onder ‘beleid en straffen’). Sinds een aantal
jaren wordt in een gezamenlijk kantoor, ook buiten kantooruren, door vertegenwoordigers van
de vijf ‘ketenpartners’ (OM, politie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming,
Slachtofferhulp Nederland) gezamenlijk naar dergelijke zaken gekeken om zo snel mogelijk
een beslissing over de afdoening te kunnen nemen; dit wordt ‘de ZSM-werkwijze’ genoemd.
(Zie daarover ‘De ZSM-werkwijze in praktijk: op zoek naar balans’, Van Lent, Simon
Thomas & Van Kampen).

Als de officier van justitie de beslissing heeft genomen om een verdachte te vervolgen door
aanbrengen van de zaak ter terechtzitting, maakt hij de strafzaak aanhangig door het
uitbrengen van een dagvaarding. In die dagvaarding staat wanneer de verdachte voor welke
rechter moet verschijnen ter zake van welk strafbaar feit. Dat strafbare feit wordt in een
tenlastelegging omschreven door een korte weergave van de feitelijke gebeurtenis, zodanig
dat die weergave is toegesneden op de delictsomschrijving van het strafbare feit dat volgens
de officier van justitie van toepassing is. Ook de inhoud van de tenlastelegging is zo
toegespitst op het beslissingsschema. Met de tenlastelegging bepaalt de officier van justitie
voor welk(e) feit(en) de verdachte moet terechtstaan. De verdachte kan op basis van de
tenlastelegging zijn verdediging voorbereiden en daarbij een raadsman betrekken. Na afloop
van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt de rechtbank over de vraag welke uitspraak
moet volgen. De rechter moet op grondslag van de tenlastelegging beslissen of de verdachte
zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit en zo ja, welke straf(fen) en/of
maatregel(en) passend is (zijn).

Het onmiddellijkheidsbeginsel, in materiële zin opgevat, houdt in dat de bron van het bewijs
(bijvoorbeeld getuigen of deskundigen) ter terechtzitting moet verschijnen om te verklaren en
te worden ondervraagd. De Nederlandse praktijk is evenwel anders. Daarin wordt uitgegaan
van het formele onmiddellijkheidsbeginsel: de rechter mag zijn beslissing gronden op
materiaal dat ter zitting aan de orde is gesteld (Grondtrekken § 10.3). Het de auditu-arrest
heeft ertoe geleid dat de verklaringen die in het vooronderzoek zijn afgelegd en op schrift zijn
gesteld, in beginsel ook als bewijsmiddel kunnen gelden. Het presenteren ter terechtzitting
van het oorspronkelijke bewijs – in de vorm van bewijsstukken of getuigen die een verklaring
afleggen – kan weliswaar gebeuren, maar is door de centrale positie van het dossier in veel
gevallen niet noodzakelijk. Het Nederlandse eindonderzoek heeft daarmee in hoge mate een
‘verificatiekarakter’ (Grondtrekken § 10.3).
Hoorcollege aantekeningen

Sinds 2008 heeft ook OM bevogdheid om bepaalde sancties op te leggen eerder was
aaleeen strafrechter nu OM in beperkte maten ook dus noem je strafbeschikking

Transactie =sepot onder voorwaarde =geregeld in wetboek van strefRECHT art 74 SR


en verder
Vervolgingsmonopolie en opportuniteit
Het vervolgingsmonopolie als systeemkenmerk
• Inhoud van het begrip vervolging
• Alleen OM is bevoegd tot vervolging (artt. 124 RO, 167 en 242 Sv)
De vervolgingsbeslissing omvat
• De eigenlijke vervolgingsbeslissing
- Haalbaarheid (artt. 348 en 350 Sv)
- Wenselijkheid: opportuniteit (artt. 167,2 en 242,2 Sv)
• De beslissing voor welke feiten en voor welke rechter wordt
vervolgd
Grote machtsconcentratie bij het OM
• Controlemechanismen voor koppeling vervolgingsmonopolie aan
opportuniteitsbeginsel
• Bezwaarschrift tegen dagvaarding (art. 262 Sv)
• Beklag tegen niet (verdere) vervolging (artt. 12 e.v. Sv)

Buitengerechtelijke afdoening (I):


Het (voorwaardelijk) sepot
Sepot: OvJ besluit niet (verder) te vervolgen
• Technisch sepot
• Opportuniteitssepot (of beleidssepot)
Voorwaardelijk sepot (artt. 167,2 en 242,2 Sv)
Als het gebeurt via artikel 167,2 dan gaat het om een informeel
voorwaardelijk sepot = omdat er verder geen vormvereisten aan gesteld
zijn= verdachten weet nieteens dat hij niet meer vervolgd wordt

Als het gaat ovia artikel 242,2= formeel voorwaardelijk sepot= offiecier
moet wel kennisgeving doen bij verdachten dat hij niet langer meer wordt
vervolgd
• OvJ besluit niet te vervolgen, mits bepaalde voorwaarden worden
nageleefd door de verdachte
Transactie (art. 74 Sr)
• Transactie is overeenkomst waarbij OvJ van vervolging afziet en
verdachte bepaalde voorwaarde(n) moet naleven
• Transactie vereist instemming
• OvJ kan aldus de verdachte tot bepaald gedrag bewegen, want bij
niet naleving van de voorwaarden volgt alsnog vervolging (art. 74b
Sr)
Buitengerechtelijke afdoening (II):
De strafbeschikking (artt. 257a-257h Sv)
De OvJ legt strafrechtelijke sancties op
• Doorbreking van het uitgangspunt dat alleen de rechter
strafrechtelijke sancties oplegt
• Sancties vrijwel gelijk aan transactievoorw. (art. 257a,2 Sv)
• Geen consensualiteit: betrokkene kan binnen veertien dagen in
verzet (art. 257e Sv)
• Strafbeschikking is een daad van vervolging
Verband met ZSM-praktijk
• OM, politie en ‘ketenpartners’ werken parallel om tot een ‘snelle,
zorgvuldige en betekenisvolle’ vervolgingsbeslissing te komen
• Veelvoorkomende criminaliteit
• Voordelen en kritiekpunten

Gerechtelijke afdoening: De dagvaarding


De dagvaarding leidt de fase van berechting in;
de functies zijn
• Identificatie verdachte
• Oproeping
• Beschuldiging/tenlastelegging
• Informeren over rechten
De tenlastelegging
• Dubbele verwijzingsfunctie
• Bepaalt onderwerp van het strafproces (artt. 348, 350 Sv)
• Voorbereiding door de verdediging
• Moet voldoen aan verschillende eisen (art. 261 Sv; HR
Onduidelijke tenlastelegging)
• Diverse soorten tenlasteleggingen (vgl. HR Moord en
doodslag)
• Mogelijkheden tot wijziging tenlastelegging (art. 313 Sv)

Het eindonderzoek in verhouding tot het vooronderzoek


Wet suggereert vervolging voor MK
• Veel vormen buitengerechtelijke afdoening
• Veel meer zaken bij politierechter
• Gang van zaken tijdens eindonderzoek
Verhouding voor- en eindonderzoek
• Vooronderzoek: overwegend inquisitoir
• Eindonderzoek: meer accusatoir
• Eindonderzoek als ‘verificatievergadering’? (zie ook Pompe)
Het arrest De auditu
• Iets over het strafrechtelijk bewijsrecht
• Materiële en formele onmiddellijkheid
• Getuigenissen van horen zeggen
• Mondelinge en schriftelijke de auditu-vkl.
• Ratio van de beslissing van de Hoge Raad

Na afloop van het eindonderzoek:


De beraadslaging
Het onderzoek ter terechtzitting is voltooid
• De rechters trekken zich terug om te ‘raadkameren’
• Alleenzittende rechters mogen ook terstond mondeling uitspraak
doen (artt. 378,1, 395,1, 499,2 Sv)
De beraadslaging wordt gestructureerd door
• De grondslagleer
• Het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting (het
onmiddellijkheidsbeginsel, formeel opgevat)
• Het beslissingsschema van artikelen 348 en 350 Sv
• De motiveringsvereisten
Zelfstudievragen

1. Wat houdt het opportuniteitsbeginsel in en op welke gedachte is dit gebaseerd?


2. Wat houdt de ZSM-werkwijze in en wat is de voornaamste kritiek hierop?
3. Welke twee beoordelingen spelen een rol bij de beslissing van de officier van justitie
om al dan niet (verder) te vervolgen?
4. Welke controlemechanismen bestaan er op de het vervolgingsmonopolie van het OM?
5. a. Is het aanbieden van een transactie een daad van vervolging? Uit welke wettelijke
bepaling(en) blijkt dat?
b. Is het uitvaardigen van een strafbeschikking een daad van vervolging? Uit welke
wettelijke bepaling(en) blijkt dat?
6. a. Wat wordt verstaan onder een cumulatieve tenlastelegging?
b. Wat wordt verstaan onder een primair-subsidiaire tenlastelegging?
c. Wat wordt verstaan onder een alternatieve tenlastelegging?
7. Wat is het verschil tussen de interne en de externe eisen van geldigheid van de
dagvaarding?
Werkgroepopdrachten

Opdracht 1: Onmiddellijkheidsbeginsel en De Auditu

Vraag 1
a. Welke twee opvattingen van het onmiddellijkheidsbeginsel worden
onderscheiden en hoe worden deze omschreven?

De materiele opvatting: Het onmiddellijkheidsbeginsel, in materiële zin opgevat, houdt in


dat de bron van het bewijs (bijvoorbeeld getuigen of deskundigen) ter terechtzitting moet
verschijnen om te verklaren en te worden ondervraagd. (meest authentieke bron moet
worden geraadpleegd)

De formele opvatting; Daarin wordt uitgegaan van het formele onmiddellijkheidsbeginsel:


de rechter mag zijn beslissing gronden op materiaal dat ter zitting aan de orde is gesteld

Nederland: formele opvatting. Je hebt namelijk niet de authentieke bron nodig.

b. Wat is het verschil tussen deze twee opvattingen voor de bewijsbeslissing en


de terechtzitting?
De rechter mag bij het onmiddellijkheidsbeginsel in materiële zin

enkel het bewijs gebruiken dat afkomstig is van de meest authentieke bron.
Bij het onmiddellijkheidsbeginsel in formele zin mag de rechter uitsluitend
gebruik maken van bewijs dat hem is voorgelegd tijdens de terechtzitting. Bij
het beginsel in formele zin is het dus, in tegenstelling tot het beginsel in
materiële zin, geen vereiste dat het bewijs afkomstig is van de meest
authentieke bron. Een schriftelijke verklaring van een getuige of deskundige
zou in dit geval volstaan.

Terug te vinden in 338 Sv en 301 lid 1 Sv

c. Welk van beide opvattingen wordt in de Nederlandse rechtspraktijk


gehuldigd? Leg uit waarom het De Auditu-arrest (HR 20 december 1926, NJ
1927, 85) de Nederlandse opvatting van het onmiddellijkheidsbeginsel
mogelijk heeft gemaakt.

Het formele onmiddellijkheidsbeginsel. Het de auditu-arrest heeft ertoe geleid dat de


verklaringen die in het vooronderzoek zijn afgelegd en op schrift zijn gesteld, in beginsel
ook als bewijsmiddel kunnen gelden.

Vraag 2
a. In zijn artikel ‘Het de auditu-arrest’ citeert Borgers Pompes beroemde
(dis)kwalificatie van dit arrest. Hoe luidt die? Welke relatie legt Pompe aldus tussen
het de auditu-arrest en de Nederlandse procesvoering?
Citatie: “Men zou kunnen zeggen, dat dit arrest voor het strafprocesrecht
meer betekenis heeft dan het hele wetboek. Langs deze weg kan immers,
wat de wet betreft, het hele onderzoek ter terechtzitting tot een loutere
formaliteit vervallen.”

Volgens Pompe doorkruist het De Auditu-arrest de Nederlandse


procesvoering. Het Wetboek van Strafvordering zelf laat namelijk blijken
dat het eindonderzoek belangrijk is, terwijl in dit arrest ook de stukken uit
het vooronderzoek als wettig bewijsmiddel gelden.

b. Borgers noemt daarentegen in zijn artikel argumenten die het belang van het arrest
voor de Nederlandse wijze van procesvoering relativeren. Hij ontleent ook aan de
uitspraak zelf een belangrijk argument voor zijn betoog. Op welke passage uit het
arrest baseert hij zich daarbij, en wat zegt de Hoge Raad daarmee volgens Borgers?

De Hoge Raad heeft in het De Auditu-arrest juist ook de waarschuwing


gegeven dat verklaringen van horen zeggen niet kritiekloos mogen worden
gebruikt. De verklaringen uit de vooronderzoek dienen juist kritisch te worden
getoetst door bepaalde rechten uit te oefenen: zo zijn het ondervragingsrecht
en daarmee samenhangend de mogelijkheden tot het oproepen en het horen
van getuigen van cruciaal belang.

Dit is terug te vinden in de volgende overweging van de hoge raad: “O. dat
eenerzijds niet valt te ontkennen, dat verklaringen van hooren zeggen in vele
gevallen slechts van zeer betrekkelijke waarde zullen zijn en dus met de
uiterste behoedzaamheid moeten worden beschouwd, waarbij de rechter zich
er steeds nauwkeurig rekenschap van heeft te geven, waartoe bij zulke
getuigenissen de inhoud der eigen waarneming van den getuige is beperkt,
doch anderzijds niet is in te zien, waarom de rechter met dergelijke
verklaringen in het geheel geen rekening zou mogen houden, te minder
omdat, ook waar het andere dan de hier bedoelde verklaringen betreft, de
rechter doorloopend tot taak heeft de waarde van het hem voorgelegde
bewijsmateriaal niet anders dan met de uiterste zorg en nauwkeurigheid na te
gaan”

Borgers zegt dus eigenlijk dat het dus een belangrijk argument oplevert dat het wel mag maar
HR geeft ook meteen een soort waarschuwing erbij.

Opdracht 2: Dagvaarding en tenlastelegging

Vraag 1
Welke vier functies heeft de dagvaarding ?

 Aanduiden van de persoon van de verdachte


 Het oproepen van de verdachte voor een bepaald Gerecht
 Het beschuldigen van de verdachte
 De verdachte informeren omtrent de rechten die hem toekomen
Vraag 2
Wat wordt verstaan onder de ‘grondslagleer’? Welke rol heeft de grondslagleer
gespeeld in het arrest Moord en Doodslag?
Met grondslagleer wordt bedoeld dat de rechter (aan de hand van artikel 348
en 350 Sv) op grond van wat ten laste is gelegd beraadslaagt.

In het Moord en doodslag arrest wordt alleen moord ten laste gelegd. Toen de
voorbedachte raad niet bewezen kon worden, werd de verdachte
vrijgesproken van moord. De Procureur-Generaal ging hiertegen in cassatie
met de stelling dat de rechter doodslag onbesproken had gelaten. De hoge
raad oordeelt dat doodslag niet expliciet ten laste gelegd hoefde te worden,
omdat het enige verschil tussen moord en doodslag de voorbedachte raad is.
Als slechts de voorbedachte raad ontbreekt, houdt je dus doodslag over. Dus
in deze zaak is moord primair ten laste gelegd en doodslag impliciet subsidiair
(impliciet = niet uitdrukkelijk gezegd of erbij geschreven, maar wel in het gezegde of
geschrevene opgesloten liggend.)

Rechter mag alleen kijken naar wat ten laste is gelegd  moord en doodslag

Vraag 3
Stel dat iemand onderstaande tenlastelegging zou ontvangen. Voldoet deze
tenlastelegging aan de daaraan gestelde wettelijke eisen? Beargumenteer uw
antwoord.
Artikel - 261 sv

Aan de verdacgte wordt ten laste gelegd dat: ‘hij op of omstreeks 2 september in
Nederland, in de provincie Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
heeft weggenomen een fles wijn toebehorend aan de Albert Heijn

Gestelde wettelijke eisen;

 Opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd;


 Vermelding plaats en tijd

 Vermelding wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld


 Vermelding omstandigheden waaronder het feit begaan zou zijn

 De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de tijd ontbreken. Verder is


de plaats niet specifiek genoeg. Verder ontbreekt er ook een wetsartikel.

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat: ‘hij op of omstreeks 2 september in
Nederland, in de provincie Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening, heeft weggenomen een fles wijn toebehorend aan de Albert Heijn.
Vraag 4
Stel, tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt door de politierechter vastgesteld
dat de tenlastelegging niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tot welke einduitspraak
zal de politierechter komen?
De politierechter zal de dagvaarding nietig verklaren. De tenlastelegging
maakt namelijk deel uit van de dagvaarding en indien de dagvaarding niet
geldig is, is niet voldaan aan de eerste formele vraag van art. 348 Sv.

Dagvaarding wordt nietig verklaard  349 lid 1

Opdracht 3: De vervolgingsbeslissing

Stel: David wordt ervan verdacht Joost een klap in het gezicht te hebben gegeven. Joost is
door de klap van David pijnlijk ten val gekomen.

Vraag 1
Welke wijze(n) van afdoening van deze strafzaak kan de officier van justitie (in theorie)
inzetten?

De officier van justitie kan de zaak seponeren of besluiten David te vervolgen:

Seponeren

 Technisch sepot
Een technisch sepot houdt in dat een veroordeling bij vervolging van de verdachte niet
haalbaar zou zijn door technische redenen, zoals gebrek aan bewijs of doordat de
verdachte jonger dan twaalf jaar is. Hiertegen kan een derde, die rechtstreeks betrokken is,
een bezwaarschrift indienen.
 Beleidssepot/opportuniteitssepot
Een beleidssepot is een sepot waarbij de zaak technisch gezien wel tot een veroordeling zou
kunnen leiden, maar om beleidsmatige redenen toch van een vervolging wordt afgezien. Dit
kan bijvoorbeeld tot stand komen doordat de verdachte berouw heeft getoond of doordat het
slachtoffer zelf heeft aangegeven dat de verdachte is hersteld.

Een voorwaardelijk beleidssepot is ook een mogelijkheid. In dat geval seponeert de officier
van justitie onder de voorwaarde dat de verdachte bijvoorbeeld in therapie gaat.

 Voorwaardelijk sepot
De transactie is hier een voorbeeld van. De transactie kent een aantal voorwaarden (zie art.
74 Sr). Zo moet de persoon worden verdacht van een overtreding of misdrijf waar een
gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar op staat. Verder mag transactie alleen maar
worden aangeboden als het een haalbare zaak betreft. Dit houdt in dat de mogelijkheid bestaat
dat de zaak tot een veroordeling had kunnen leiden. Daarom is een transactie alleen mogelijk
bij een beleidssepot en absoluut niet bij een technisch sepot. Ten slotte bestaat er geen
verplichting om een transactie te betalen – een verdachte kan het bijvoorbeeld niet eens zijn
met de officier van justitie dat de zaak kon leiden tot een veroordeling.

Als je de ten laste gelegde transactie niet betaalt dan gaat de OvJ je dagvaarden

Vervolging- Dagvaarding

Strafbeschikking
Een officier van justitie heeft krachtens art. 257a Sv de bevoegdheid straffen en maatregelen op
te leggen of aanwijzingen te geven aan de verdachte. Strafbeschikkingen mogen slechts
worden uitgevaardigd in de gevallen dat de verdachte wordt verdachte van een overtreding of
misdrijf waar een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar op staat.

 Vaststelling schuld

 Onherroepelijk

Transactie is geen vervolging- Strafbeschikking wel

Stel: de officier van justitie is van oordeel dat het onderzoek onvoldoende bewijs tegen David
heeft opgeleverd.

Vraag 2
Welke beslissing zal de officier van justitie nemen?
In casu is de officier van justitie van mening dat wegens technische redenen
(gebrek aan bewijs) de strafzaak niet tot een veroordeling zou kunnen leiden
indien verdachte vervolgd zou worden.
Dit zal leiden tot een (onvoorwaardelijk) technisch sepot.

Vraag 3
Kan Joost nog iets ondernemen om te bewerkstelligen dat de zaak alsnog voor
de rechter wordt gebracht?
Joost kan, als rechtstreeks belanghebbende, een bezwaarschrift indienen
tegen het uitblijven van een vervolging. Hierin mag hij niet ingaan op de
inhoud van het geding.
Zie art. 12 Sv en verder.

Vraag 4
Stel: David wordt door de officier van justitie gedagvaard. Zijn raadsman betoogt ter
terechtzitting dat David niet had moeten worden gedagvaard, maar dat het OM op grond
van zijn richtlijnen voor een strafbeschikking had moeten kiezen.
A, Welk beginsel brengt de raadsman hier in stelling, en wat betekent dit
beginsel?

Het vertrouwensbeginsel is hier in het geding. David had er namelijk


gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de officier van justitie op basis van
zijn richtlijnen zijn keuze had gemaakt.

Ook het gelijkheidsbeginsel kun je hier aanhalen. Wanneer de officier van


justitie afwijkt van zijn richtlijnen, behandelt hij gelijke gevallen blijkbaar niet
gelijk.
B, Tot welke einduitspraak zal de rechter komen als hij het met de raadsman eens
is?

Wegens het feit dat de officier van justitie beginselen van behoorlijke
procesorde heeft geschonden, zal de rechter de officier van justitie niet-
ontvankelijk verklaren.
Artikel 349 en 348

Opdracht 4: Casus lessende motorrijder

Het is een lekkere zomerse namiddag en Amina besluit om – na drie grote glazen rosé – nog
een ritje te maken op de motor van haar vriend. Haar vriend heeft nog tot laat een cursus en
Amina wil niet de hele avond alleen thuis zitten. Daar komt nog bij dat ze door de
zomervakantie niet echt meer heeft kunnen oefenen voor haar motorrijbewijs. Na tien minuten
rijden haalt een onopvallend voertuig haar in en ziet ze het ‘stop politie’-bord op de achterruit
verschijnen. Ze volgt de auto en er stappen twee agenten in uniform uit die haar kenteken- en
rijbewijs willen zien. Amina doet haar helm af en op dat moment ruiken de agenten een sterke
alcoholgeur. Zij besluiten om daarom een blaastest uit te voeren. Het blijkt dat Amina een
hoger alcoholpromillage heeft dan is toegestaan. Daarnaast geeft Amina toe dat zij geen
motorrijbewijs heeft, maar wel aan het lessen is. De agenten houden Amina vervolgens aan
wegens het overtreden van art. 8 WVW 1994, waarna ze Amina naar het politiebureau (dit is
tevens het ZSM-kantoor) brengen. Amina wordt hier voorgeleid aan een hulpofficier van
justitie die besluit dat zij zal worden opgehouden voor onderzoek en vervolgens plaatsen de
agenten Amina in een cel om te ontnuchteren. Na drie uur in een cel krijgt zij een
strafbeschikking overhandigd door de ZSM-officier van justitie en wordt zij heengezonden.
De strafbeschikking bestaat uit het betalen van een geldboete van 250 euro.

Vraag 1
Is de officier van justitie in dit geval bevoegd om een strafbeschikking uit te
vaardigen?
DIT IS VERNIEUWD DIE WET DUS DOE FF OPNIEUW Rahimenur

Het uitvaardigen van een strafbeschikking is echter alleen mogelijk in het


geval van een verdenking van een overtreding of misdrijf waar niet meer dan
zes jaar gevangenisstraf op is gesteld (art. 257a Sv).

Op grond van art. 176 lid 4 Sv wordt een overtreding van art. 8 WVW gestraft
met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden

-Art. 176 lid 4 WVW jo 178 WVW


-Conclusie: er mag een strafbeschikking worden uitgevaardigd

Strafbeschikking
1. OvJ
2. Overtreding/misdrijf  art. 8 WVW

Stel, de strafbeschikking is bevoegd opgelegd en Amina is het niet eens met de


uitgevaardigde strafbeschikking.
Vraag 2
Is het mogelijk voor amina om hiertegen iets te ondernemen? Zo ja, op grond van
welk(e) artikel(en)?
Ja kan op grond van art. 257e lid 1 Sv tegen de strafbeschikking verzet
doen.

Omdat de geldboete minder dan €340,- bedraagt, kan Amina tot uiterlijk
zes weken na toezending verzet doen (normaalgesproken moet dit binnen
veertien dagen).

Workshop 3 Opportuniteit

Opdracht: Open de uitspraak van het hof Amsterdam in de zaak Wilders. Zie:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2009:BH0496

Je hebt eerder de gegeven overwegingen 12.1.1, 12.1.2, 12.1.3, 12.1.4 en 13 bestudeerd.

Zoek contact met je teamgenoot waarmee je de deeltoets gaat maken. Dat kan door
(ouderwets) te bellen, via Whatsapp te bellen, te facetimen of een individuele chat te openen
in Teams. Het is de bedoeling dat je elkaar kan live spreken, dus niet appen.
Beantwoord samen de volgende vragen. Je krijgt daarvoor 20 minuten. Keer na 20
minuten terug naar de les.

Vragen
1) Wat houdt het opportuniteitsbeginsel in?
Het opportuniteitsbeginsel is het beginsel dat in Nederland een officier van justitie
kan beslissen dat een strafbaar feit niet vervolgd wordt op grond van het algemeen
belang

2) Waar komt dit beginsel tot uitdrukking in het Wetboek van Strafvordering?
art. 167 lid 2 en 242 lid 2 Wetboek van Strafvordering

3) Op welke gedachte is het opportuniteitsbeginsel gebaseerd?


Gedachte dat strafrecht voor openbaar belang dient.
strafrecht is niet altijd eerste optie die moet worden ingezet.

4) Welke invulling van het opportuniteitsbeginsel wordt in Nederland gehanteerd?


We zijn nu een positieve interpretatie doordat wij rechters keuzes laten maken en
vrijheid bieden.
Maar neigen in de toekomst met druk op het positieve naar het negatieve gezien we
een minder tolerant land worden en meer en strengere straffen eisen.

5) Zoek artikel 12 Sv op in je wetboek. Het openbaar ministerie heeft in eerste


instantie bevolen dat Wilders niet strafrechtelijk vervolgd zou worden. Tegen die
beslissing is beklag ingediend bij het gerechtshof. Het arrest Wilders bevat de
beslissing in die beklagprocedure.
Het hof heeft in deze zaak bevolen dat Wilders voor bepaalde feiten wel, en voor
bepaalde feiten niet zou wordt vervolgd. Geef aan waarom het hof dit
onderscheid maakt; welke argumenten hanteert het hof?

Het hof vindt dat de beklavers geen belanghebbende zijn in zin van artikel 12 sv.
Dus niet belanghebbende zijn voor die bepaalde feiten waar wilders niet voor is
vervolgd.

Vergelijking met nazi en mein kamf is wel te ver en vraagt wel om vervolging
6) Frielink geeft aan in zijn artikel dat sinds de jaren ’70 (van de vorige eeuw) de
positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel wordt gehanteerd. Hoe
rijmt de uitspraak van het hof met dat uitgangspunt?

Positieve wordt niet vervolgd tenzij algemeen belang aangeeft dat je dient te
vervolgen.

Dus hier is het tegenovergestelde hij wordt wel vervolgd voor het algemeen belang zie
uitspraak

 Met het oog op het algemene belang van de rechtszekerheid zal het hof dan ook de vervolging
van Wilders bevelen.

You might also like