Professional Documents
Culture Documents
Supplement
Week 6: Vervolging, onderzoek ter terechtzitting en bewijsrecht
(hoofdstuk 9,10 en 12)
Leerdoelen
Het is van belang dat je na deze week in staat bent tot het:
● Onderscheiden van vervolging van niet-vervolging;
● Onderscheiden van verschillende vormen van vervolging;
● Vaststellen of in een casus aan de vereisten voor (niet-)vervolging is voldaan;
● Toepassen van de regels die betrekking hebben op het onderzoek ter terechtzitting;
● Toepassen van de regels die betrekking hebben op bewijs.
Verplichte jurisprudentie
● HR 19 september 1988, NJ 1989/379 (Parkeerwachter);
● HR 29 augustus 2006, NJ 2007/134 (Hupje).
1
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Hoorcollege week 6
Dit is een samenvatting van de Collegeclips uit week 6 van het vak Beginselen Strafrecht. De
samenvatting bevat al de informatie uit de Collegeclip-sheets aanvullend met de extra opmerkingen
die gemaakt zijn tijdens de Collegeclips.
Inhoud week 6
1. Vervolging
2. Verloop van het onderzoek ter terechtzitting;
3. Bewijsrecht.
Collegeclip 1 - Vervolging
Naar aanleiding van een voorbereidend onderzoek/opsporingsonderzoek heb je twee
mogelijkheden. De Officier van Justitie beslist hierover (opportuniteitsbeginsel).
1. Vervolgen: de rechter betrekken in het onderzoek. Dat doe je door middel van een
dagvaarding (artikel 258 Sv). In die dagvaarding staat wat iemand wordt verweten, hoe
iemand dit heeft gedaan, de tekst van de tenlastelegging voor welke rechter iemand moet
komen, etc. Sinds 2008 kennen we ook de strafbeschikking (artikel 257a e.v. Sv). Dit is een
daad van vervolging, een beslissing van de Officier van Justitie die eigenlijk zelf tot een
strafoplegging komt.
2. Afzien van vervolgen, ofwel seponeren (artikel 167 Sv). Er zijn twee vormen van seponeren,
namelijk een technisch sepot en een beleidssepot. Bij een technisch sepot is er sprake van
een niet haalbare zaak (er is bijvoorbeeld alleen sprake van een aangifte, de verdachte
2
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
ontkent en er zijn geen getuigen). In Nederland ben je pas strafrechtelijk aansprakelijk vanaf
de leeftijd van twaalf jaar (vervolgingsbeletsel, ook een voorbeeld om niet tot vervolging
over te gaan). Bij een beleidssepot heb je wel genoeg bewijs, maar wordt er niet vervolgd
op grond van een algemeen belang. Voorbeelden van beleidssepots: uitgaansgeweld en
vervolgens aangifte tegen aangifte, of dat het letsel gering is en het tussen verdachte en
slachtoffer alweer is goed gemaakt en de verdachte heeft geen strafblad (ook wel een
bagatelfeit genoemd). Addertje onder het gras: als bijvoorbeeld bij huiselijk geweld een
aangifte wordt gedaan en vervolgens wil het slachtoffer deze aangifte intrekken, kan dit dus
niet. Als er eenmaal aangifte is gedaan, is het aan de Officier van Justitie om te kijken wat er
mee wordt gedaan. Deze kan vervolgens alsnog beslissen om niet te vervolgen, maar dat is
dan aan hem.
Figuur 2: vervolgingsbeslissing
Transactie en strafbeschikking
Een transactie (artikel 74 Sr) is een sepot onder voorwaarden. We gaan je niet vervolgen, mits je …
(voorwaarden) nakomt. De voorwaarden van een transactie zijn:
● Er moet sprake zijn van een beleidssepot (transactie is niet mogelijk bij een technisch
sepot);
● Het moet gaan om een feit waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld;
● In de wet genoemde voorwaarden om vervolging te voorkomen, zoals het betalen van een
geldsom, onbetaalde arbeid verrichten en schade vergoeden.
3
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Een transactie is geen strafoplegging, maar een soort schikking. Je moet het of accepteren of je
bent het er niet mee eens en dan accepteer je de voorwaarden dus niet. Als je de voorwaarden niet
accepteert, kan de Officier van Justitie alsnog overgaan tot dagvaarden. Het nadeel van de
transactie is dat het niet openbaar gebeurt.
Een strafbeschikking is vaststelling van schuld en oplegging straf door de Officier van Justitie
(artikel 257a Sv) of door een opsporingsambtenaar (artikel 257b Sv). De voorwaarden van
strafbeschikking zijn:
● Het moet gaan om een feit waar niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld;
● Oplegging van in wet genoemde sanctie (artikel 257a lid 2 en 3 Sv), zoals
○ Geldboete;
○ Taakstraf (maximaal 180 uur);
○ Schadevergoeding.
Als je het niet met de strafbeschikking eens bent, moet je actief in verzet binnen veertien dagen
(artikel 257e Sv).
Het verschil tussen een transactie en een strafbeschikking is dat een strafbeschikking wordt
opgelegd. Je hebt er zelf niets over te zeggen, het Openbaar Ministerie legt een enkelzijdige schuld
oplegging op. Dit is eigenlijk heel vreemd, want het Openbaar Ministerie is de aanklager. Een
transactie is daarentegen een voorstel dat je kunt accepteren of niet.
Als je het niet eens bent met vervolging, dan kun je een bezwaarschrift tegen de dagvaarding
indienen (artikel 262 Sv), die voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling met gesloten deuren
behandeld moet worden. Het gaat er dus niet om of je het feit hebt begaan (dit zijn inhoudelijke
verweren), maar echt om of de dagvaarding fout is (dat je het dus niet gedaan kunt hebben, want je
zat bijvoorbeeld in het buitenland). Voorwaarden:
● Door verdachte;
● Bijvoorbeeld verdachte heeft al sepotmededeling gehad;
● Marginale toetsing.
Als je het niet eens bent met niet-vervolgen, dan kun je een klachtprocedure tegen niet-vervolgen
(artikel 12 Sv) starten.
● Door rechtstreeks belanghebbende;
● Beoordeling door het gerechtshof.
4
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Zitting
1. Aanvang (artikel 270 Sv): uitroepen van de zaak door de bode;
2. Opening door de voorzitter, vervolgens
a. Identificatie verdachte (artikel 273 lid 1 Sv);
b. Cautie (artikel 273 lid 2 Sv), anders is zaak nietig;
c. Oplettendheid (artikel 273 lid 2 Sv).
3. Voordracht door de Officier van Justitie (artikel 284 lid 1 Sv): waar wordt de verdachte van
verdacht?
4. Behandeling door de rechter;
a. Artikel 286 Sv: ondervraging van de verdachte door de rechter. Na de feiten
worden ook persoonlijke omstandigheden besproken/
b. Artikel 301 lid 1 en 4 Sv: voorhouden stukken (onmiddellijkheidsbeginsel).
5. Requisitoir door de Officier van Justitie (artikel 311 lid 1 Sv);
a. Welke einduitspraak moet de rechter doen volgens de Officier van Justitie?
b. Welke straf zou moeten worden opgelegd?
6. Pleidooi door de verdachte/raadsman (artikel 311 lid 2 Sv);
a. Verweren.
7. Repliek (artikel 311 lid 3 Sv) en dupliek (van advocaat);
5
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
6
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Collegeclip 3 - Bewijsrecht
Een rechter mag iets bewijzen als er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is (artikel 388 Sv).
Deelvragen van de bewijsvraag (artikel 388 Sv):
1. Is er bewijsmateriaal beschikbaar?
2. Is het bewijsmateriaal toelaatbaar als bewijsmiddel? Op het moment dat het onrechtmatig
verkregen is, moet je het uitsluiten en kun je het dus niet gebruiken.
7
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
8
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Er zijn minstens twee bewijsmiddelen voor een bewezenverklaring van de gehele tenlastelegging
nodig, tenzij het een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal betreft waarin de
opsporingsambtenaar relateert dat hij zelf een strafbaar feit heeft waargenomen, oftewel heterdaad
(artikel 344 lid 2 Sv). Als het jouw woord tegen het woord van de politie is, zal de politie over het
algemeen gelijk krijgen.
9
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Werkgroep week 6
Deze samenvatting bevat enkel de uitwerkingen van de werkgroepopgaven. Voor de opgaven
verwijzen wij je graag naar canvas.
Vraag 1
A. Ja, op grond van artikel 167 lid 2 Sv is de Officier van Justitie bevoegd om ervoor te kiezen
om van de vervolging af te zien. Dit is ook wel bekend als het opportuniteitsbeginsel: in alle
gevallen mag de Officier van Justitie op grond van beleidsmatige overwegingen de
wenselijkheid (opportuniteit) van een vervolging beoordelen.
Artikel 167 lid 2 Sv:
“Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het
openbaar ministerie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of
vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen.”
Lid 2 is negatief geformuleerd. In praktijk is de regel: niet vervolgen, tenzij het algemeen
belang erom vraagt. Er moet wel een consistent vervolgingsbeleid zijn (verbod op willekeur).
B. Wanneer de Officier van Justitie afziet van de vervolging wordt er gesproken over een sepot.
Met betrekking tot de niet-vervolging van de vrouw is er sprake van een beleidssepot (is het
wenselijk om te vervolgen ja of nee). Het is technisch gezien wel mogelijk om te vervolgen,
maar de Officier van Justitie seponeert de zaak, omdat de vrouw een first offender is en ze al
gestraft is.
Extra opmerking
Bij een technisch sepot is het technisch gezien niet mogelijk, doordat er bijvoorbeeld tekort
aan bewijs is of doordat de verdachte onder de veertien jaar is. Bij een beleidssepot is het
wel mogelijk om te vervolgen, maar zijn er bepaalde redenen voor de OvJ om dit niet te
doen.
C. In het geval van Mees gaat het om een technisch sepot. De vrouw is buiten toedoen van
Mees uitgegleden, er kan dus geen causaal verband bewezen worden tussen Mees en het
vallen van de vrouw. Omdat het niet bewezen kan worden is er sprake van een technisch
sepot.
10
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
D. Op grond van artikel 12 lid 1 Sv kan zowel de vrouw als Mees beklag doen bij het
gerechtshof over het niet vervolgen van de vrouw/Mees. Zij zijn hier rechtstreeks
belanghebbende, doordat zij allebei slachtoffer zijn (belanghebbenden kunnen bijvoorbeeld
ook nabestaanden zijn).
Vraag 2
De rechter zal moeten beslissen dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk is in haar beslissing.
Dit kan worden beoordeeld aan de hand van het Parkeerwachter-arrest. Doordat de
parkeerwachter had toegezegd aan de verdachte dat ze alleen een waarschuwing kreeg en niet
werd vervolgd, ontstond er een vertrouwen bij de verdachte. Gelet op de aard van de door de
verdachte gepleegde verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder de bedoelde
mededeling werd gedaan, was dit vertrouwen ook nog gerechtvaardigd.
Dat de parkeerwachter echter alsnog een proces-verbaal opmaakte waardoor de Officier van Justitie
overging tot vervolging, was daarmee in strijd met het vertrouwensbeginsel. De uitspraak van de
OvJ was dus niet-ontvankelijk.
Als we nu kijken naar deze casus dan vinden we een hoop overeenkomsten. Het gaat hier om een
niet ernstige overtreding (het betreden van een park buiten de toegestane tijden). Daarnaast wordt
gelet op de omstandigheden waaronder de bedoelde mededeling werd gedaan. De mededeling
werd gedaan door een opsporingsambtenaar (politieagent). Als burger kun je veronderstellen dat
een politieagent gelijk heeft, het is immers een opsporingsambtenaar.
De meisjes konden er dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat de politieagent slechts een
waarschuwing gaf en met het alsnog opmaken van een proces-verbaal handelt deze politieagent
dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Conclusie: de OvJ is niet-ontvankelijk en de rechter strand bij de derde formele vraag van art. 348
Sv.
Vraag 3
I. Deze stelling is onjuist, je moet verzet (actief) instellen artikel 257e Sv. Daarnaast is er geen
sprake van ‘afwachten of de OvJ tot vervolging overgaat’. Er is namelijk al sprake van
vervolging, omdat de strafbeschikking is uitgevaardigd.
II. Deze stelling is onjuist, Artikel 257a Sv:
“1. De OvJ kan, indien hij vaststelt dat een overtreding is begaan, dan wel een misdrijf waarop
naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, een
strafbeschikking uitvaardigen.”
Een strafbeschikking mag alleen worden opgelegd als er aan deze vereisten wordt voldaan.
11
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Er wordt niet aan dit vereiste voldaan, als je namelijk verdacht wordt van het delict zoals
staat in artikel 317 Sr, kan je ook een gevangenisstraf krijgen van 9 jaar (> zes jaar). Een
strafbeschikking mag hierdoor niet worden opgelegd.
Vraag 4
Op grond van art. 313 Sv kan een schriftelijke wijziging en vordering van de tenlastelegging
plaatsvinden;
“1. Indien buiten het geval van voorgaand artikel de officier van justitie oordeelt dat de
tenlastelegging behoort te worden gewijzigd, legt hij de inhoud van de door hem noodzakelijk
geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechtbank over met vordering dat die wijzigingen zullen
worden toegelaten.
2. Indien de rechtbank de vordering toewijst, doet zij de inhoud van de aangebrachte wijzigingen in
het proces-verbaal ter terechtzitting opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als een
gevolg waarvan de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van art. 68 van het Wetboek van
Strafrecht zou inhouden.”
Er zijn drie vereisten opgenomen in art. 313 lid 1 Sv:
1. De OvJ moet vorderen
2. De rechtbank beslist
3. De wijziging moet schriftelijk gebeuren
4. Geen nieuwe feiten
De OvJ kan dus schriftelijk een wijziging voorleggen aan de rechtbank. De rechtbank beslist
uiteindelijk of deze wijziging wordt toegelaten.
Omdat wederrechtelijkheid in art. 317 Sr een bestanddeel is, moet dit worden aangevuld in de
tenlastelegging. Als dit bestanddeel namelijk niet is opgenomen, kan het tenlastegelegde niet
bewezen worden.
Vraag 5
De verdachte heeft de bevoegdheid om getuigen op de roepen op grond van art. 263 lid 1 Sv.
De OvJ heeft mogelijkheden tot weigeren op grond van art. 264 Sv.
Antwoorden:
A. Geen geldige reden, het staat niet beschreven als mogelijkheid tot weigering in art. 264 Sv.
De ondervraging door de politie staat los van de ondervraging tijdens de zitting. De
verdediging wil zelf immers ook de kans krijgen om vragen te stellen aan de verdachte. Het
feit dat er al verhoor heeft plaatsgevonden door politie kan juist een goede reden zijn om
iemand alsnog op te roepen als getuige.
12
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
B. Geldige reden, in art. 264 lid 1 sub a staat dat de OvJ kan weigeren als hij onaannemelijk
acht dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Als
de getuige zich niet in het land bevindt is het onwaarschijnlijk dat deze binnen de
aanvaardbare termijn zal verschijnen. Let op: hier geldt wel inspanningsverplichting om toch
te kijken of de getuige alsnog kan worden opgeroepen.
C. Geldige reden, art. 264 lid 1 sub b staat dat wanneer de OvJ van oordeel kan zijn dat de
gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van de verklaring
in gevaar wordt gebracht.
D. Geldige reden, in art. 263 lid 2 staat dat de verdachte de bevoegdheid heeft om de getuige
op te roepen indien tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en
die der terechtzitting ten minste 14 dagen verlopen, ten minste tien dagen voor de
terechtzitting, aan de OvJ. .1 oktober bekend, 22 oktober terechtzitting, dus veertien dagen
ertussen. Het verzoek is 15 oktober binnengekomen, dat is zeven dagen voor de zitting en
dat moet tien dagen zijn.
Vraag 6
Deze vraag moet beantwoord worden aan de hand van de methode van rechtsvinding. Zie
onderstaande uitwerking.
Rechtsvraag
De rechtsvraag luidt als volgt: is de eigen waarneming van de politierechter een wettig bewijsmiddel
als bedoeld in artikel 340 Sv?
Rechtsregel
De wet: artikel 339 Sv, artikel 340 Sv;
Jurisprudentie: arrest Hupje;
Verdragen: artikel 6 EVRM.
Toepassen
Volgens artikel 339 Sv valt de eigen waarneming van de rechter onder een wettig bewijsmiddel.
Volgens artikel 340 Sv wordt onder deze eigen waarneming van de rechter alleen verstaan: “die
welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied”. In de casus is dit
niet het geval, de voorzitter valt namelijk pas na het onderzoek ter terechtzitting op dat er een
wijnvlek zit op de arm van Mario. Dit kan ook afgeleid worden uit het oordeel van de Hoge Raad bij
het arrest Hupje. Hierin werd namelijk beoordeeld dat het loopje van de verdachte geen geldig
13
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
bewijs was, omdat wat buiten het onderzoek ter terechtzitting gebeurt (na sluiting van het OTT),
niet als waarneming kan worden aangemerkt.
Concluderend is de eigen waarneming van de politierechter hier geen wettig bewijsmiddel als
bedoeld in artikel 340 Sv, de eigen waarneming vond namelijk plaats buiten het onderzoek ter
terechtzitting. Het moet tijdens terechtzitting, anders kan niemand verdediging of op deze
waarneming reageren of eventueel zelf zien.
Vraag 7
Deze vraag moet beantwoord worden aan de hand van de methode van rechtsvinding.
Rechtsvraag
De rechtsvraag luidt als volgt: is er aan de bewijsminimumregel voldaan?
Rechtsregel
De wet:
1. Artikel 342 lid 2 Sv;
2. Artikel 344 lid 2 Sv.
De bewijsminimumregel is vastgelegd in artikel 342 lid 2 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het
tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de
verklaring van één getuige”.
In dit geval wordt er aan de uitzondering voldaan. Fidan wordt namelijk op heterdaad betrapt,
waardoor er een heterdaad-proces-verbaal wordt opgemaakt. Deze kan volgens artikel 344 lid 2 Sv
gelden als bewijs dat het ten laste gelegde feit is gepleegd. De rechter beschikt dus over voldoende
bewijsmiddelen om het feit bewezen te mogen verklaren.
Conclusie: er wordt voldaan aan de bewijsminimumregel op grond van art. 342 lid 2 Sv Jo. art. 344 lid
2 Sv.
14
Samenvatting hoorcolleges en werkgroepen Beginselen Strafrecht 2020-2021
Extra opmerkingen
Enkelvoudige tenlastelegging: één strafbaar feit wordt opgelegd.
Cumulatieve tenlastelegging: meerdere strafbare feiten worden opgelegd.
Primaire/subsidiaire tenlastelegging: de menselijke gedraging kun je onder verschillende
delictsomschrijvingen brengen. Je weet niet van tevoren wat de rechter als bewezen gaat achten. Je
legt primair het zwaarste ten laste en subsidiair dus minder zwaar. Bijvoorbeeld primair artikel 312
Sr en subsidiair artikel 310 Sr. Als primair wordt bewezen, komt de rechter niet meer toe aan het
subsidiaire. Als primair wordt vrijgesproken, kijkt de rechter naar subsidiaire tenlasteleggingen.
Alternatieve tenlastelegging: hierbij mag de rechter kiezen wat bewezen verklaard is volgens de
rechter. Het zijn over het algemeen feiten die elkaar uitsluiten (bijvoorbeeld heling en diefstal sluiten
elkaar uit).
15