You are on page 1of 55

Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 1: OORSPRONG VAN ONS STRAFPROCES EN MODERNISERING WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Het hoofddoel van het strafprocesrecht is tweezijdig:


• Strafprocesrecht bestaat uit het geheel van regels die betrekking hebben op de toepassing van het strafrecht
in een concreet geval
• K&K (2020): strafvordering (Sv) zorgt voor realisaRe van het materiële strafrecht (Sr) en is uiteindelijk gericht
op de totstandkoming van een beslissing van de strafrechter
• C/B&K (2021): strafprocesrecht is de schakel tussen het straVare feit en de reacRe daarop
• MvT Modernisering (2022): het gaat in het strafprocesrecht (nog steeds) erom dat de strafwet wordt
toegepast op werkelijk schuldige en niet op de onschuldige, maar (neven)doelstellingen zijn verbeeld
o Adequate rechtshandhaving (effecReve bestrijding van criminaliteit
o Daadwerkelijke rechtsbescherming van burgers die met het strafrecht in aanmerking komen (als
verdachte, slachtoffer of anderszins)

Rol van parRjen in het strafproces


ProcesparRj is degene die een rechtens te respecteren belang en posiRe heeZ bij de eindbeslissing van de
strafrechter.
• ParRjen in ruime zin: inclusief procesdeelnemers (ook in nevenprocedures)
• ProcesparRjen in enge zin: officier van jusRRe en verdachte (inclusief raadsman, vormt de verdediging)
• PosiRe van de strafrechter echter niet vergeten: het strafproces is geen parRj proces
• In de vordering van de benadeelde parRj zijn procesparRjen: de benadeelde parRj als ‘eiser’ en de verdachte
als ‘gedaagde’

Verschillende procesdeelnemers:
1. Verdachte 7. Rechter in eerste aanleg
2. Raadsman 8. Rechter in hoger beroep
3. Officier van jusRRe 9. CassaRerechter
4. Rechter-commissaris 10. Derde belanghebbende (bijvoorbeeld. niet-
5. Getuigen & Deskundigen verdachte beslagene)
6. Slachtoffer

De Franse oorsprong van ons strafproces


• Het grote belang van het vooronderzoek in het strafrecht: L’instrucRon, c’est l’âme du proces
• De regeling van het strafproces(recht) is ontworpen als een zorgvuldig afgestemd geheel waarin allerlei
organen dingen moeten of kunnen doen, een rol moeten vervullen
• Ons strafprocesrecht en rechterlijke organisaRe komen uit Frankrijk: de NapoleonRsche wetboeken:
ingevoerd in 1811
• De gedachten van de Franse wetgever over het strafproces, en over de organen die daarin een bepalende rol
spelen:
o ReacRe op de recente Franse geschiedenis: Ancien Régime, RevoluRe, jaren van Terreur
o Uniforme regeling van strafproces, waarborgen tegen willekeur/misbruik: legiRmiteit

De regeling van het vooronderzoek als systeem van checks and balances:
• Organieke benadering van de regeling van het vooronderzoek
o De regeling van het strafproces kan worden gezien als een soort scenario; in dat scenario spelen
(overheids)organen en procesdeelnemers (poliRe, officier van jusRRe, rechter-commissaris, raadsman
en verdachte) de ‘hoofdrollen’
o Om een rol in het strafproces te kunnen spelen, krijgen die organen bepaalde taken; om die taken te
vervullen zijn bevoegdheden nodig. Uit de combinaRe van taken en bevoegdheden volgen
verantwoordelijkheden voor de organen en – en opzichte van elkaar – posiRes. Door hun interacRe
beweegt het strafproces zich voort – in de goede richRng (het vinden van de materiële waarheid)
o Belangrijk voor het goed kunnen spelen van de rol is natuurlijk ook het karakter van het orgaan:
elementen als mate van onanankelijkheid, onparRjdigheid.

• Het oude Franse strafproces is een inquisitoir strafproces:


o Verdachte is ‘voorwerp van onderzoek’ en wordt in ‘staat van beschuldiging’ gesteld

1
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

o Geheim onderzoek: geen toegang tot dossier, nauwelijks verdedigingsrechten


o Maar: regeling van het strafproces sterk ingegeven door de plicht van de overheid om een zorgvuldige
waarheidsvinding te waarborgen à veel checks & balances

Vier te onderscheiden taken in het strafproces: Vervuld door vier verschillende organen:
1. Opsporing 1. PoliRe
2. Vervolging(sbeslissing) 2. Officier van jusRRe
3. Rechterlijk (voor)onderzoek 3. Onderzoeksrechter
4. BerechRng 4. Zipngsrechter

Ondergebracht in vier opeenvolgende fasen van het strafproces:


1. Opsporingsonderzoek
2. Vervolging(sbeslissing)
3. Gerechtelijk vooronderzoek
4. Onderzoek ter terechtzipng

Het debat in de Franse Conseil d’Etat bij voorbereiding van de Code d’instrucRon criminelle gaat grotendeels over
de vraag naar de verhouding tussen de officier van jusRRe en de onderzoeksrechter (rechter-commissaris):

• De officier van jusRRe: l’oeul du gouvernement en lid van de rechterlijke macht


o Wat betekent dit voor de onanankelijkheid en onparRjdigheid? Als de officier van jusRRe in zijn eentje
het onderzoek naar straVare feiten en de vervolging ervan zou beheersen, zou hij verworden tot un
peRt tyran qui fait trembler la cité

• Wanneer fase van gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris?


o Na het nemen van een vervolgingsbeslissing
• Toepassing voorlopige hechtenis
• Toepassing andere dwangmiddelen
• ‘ErnsRge bezwaren’ tegen de verdachte: een sterke verdenking van schuld aan het plegen van een
misdrijf
o Die vervolgingsbeslissing maakt dat een onanankelijke en onparRjdige rechter het onderzoek moet
gaan voortzeren: de rechter-commissaris en zijn gerechtelijke vooronderzoek hebben een
controlerende, verifiërende funcRe (

• Checks and balances:


o Door een gelaagde opbouw, waarin de strafzaak van hand tot hand gaat en organen elkaar opvolgen in
de beoordeling van de inhoud
o Door kruislingse bevoegdheden: de officier van jusRRe kan vorderingen indienen Rjdens het onderzoek
door de onderzoeksrechter; de onderzoeksrechter moet een aangiZe op zich nemen als de officier van
jusRRe deze niet wil onderzoeken of seponeert
o Door interne controle binnen organen (combinaRe met Wet RO): zo is binnen het OM de PG of AG in
een lineaire processen de controleur van de officier van jusRRe (gezag en aanwijzingsbevoegdheid,
vertegenwoordiger OM bij beroep tegen beslissingen onderzoeksrechter, vertegenwoordiger van OM in
tweede fase rechterlijk vooronderzoek, vertegenwoordiger van OM in hoger beroep bij berechRng)
o Door twee aparte kolommen (vooronderzoek-eindonderzoek): gaat pas over naar fase van berechRng
als die helemaal (in meerdere instanRes) (feitelijk en juridisch) is uitgeplozen.

De ontwikkeling in Nederland (Wetboek 1838)


• De Franse onderzoeksrechter wordt ‘regter-commissaris’ in Nederland: waar vóór de introducRe van de
NapoleonRsche wetgeving een officier van jusRRe de drijvende kracht was geweest in het vooronderzoek
• Er is argwaan over de vele bevoegdheden (dubbelrol) van de onderzoeksrechter: daarom ingewikkeld stelsel
van rechtsingangen en grote rol van de raadkamer
• De organisaRe van het Nederlandse OM is volledig geïnspireerd op het Franse recht
• Taken, organen en fasen blijven echter vrijwel ongewijzigd. Ook het idee van de regeling van het
vooronderzoek als een stelsel van checks and balances

2
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

De ontwikkelingen in Nederland (1926)


• De wetgever wil in 1926 breken met ingewikkelde stelsel rechtsingangen en wil een betere, zelfstandige reden
van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen
• Er is forse discussie over de meerwaarde van de rechter-commissaris: emancipaRe van de officier van jusRRe
in theorie en prakRjk. Het gerechtelijk vooronderzoek is geen gesloten, aparte fase meer; rechter-commissaris
verwijst niet naar de zipngsrechter, maar de officier met een tweede vervolgingsbeslissing
• CodificaRe van verdedigingsrechten: minder controle door de zipngsrechter nodig?
• Aan het begin van de toepassing van nieuwe Wetboek van Strafvordering een ingrijpende ontwikkeling: het
toestaan van de auditu-bewijs:
o Toestaan van verklaringen ‘van horen zeggen’ als bewijs
o Maar in bredere uitleg ook: geen noodzaak meer om alle getuigen op zipng (opnieuw) te horen = een
enorme relaRvering van het tot dan toe als uitgangspunt geldende onmiddellijkheidsbeginsel voor het
onderzoek ter terechtzipng

Heroverwegingen in de jaren ’80 en ‘90


In de jaren ’80 van de vorige eeuw voldoet het Wetboek van Strafvordering ineens niet meer: de wet en de prakRjk
lopen te veel uiteen:

• Criminaliteitsbeeld verandert sterk en snel


o Veel meer straVare feiten (veel voorkomende criminaliteit): OM gaat zelf zaken afdoen
(buitengerechtelijke afdoening) en maakt beleid pas op basis van opportuniteitsbeginsel (maar hoe
verhoudt zich dit met dubbelzinnige posiRe?)
o Opkomst georganiseerde (drugs)criminaliteit: het OM gaat de poliRe intensief aansturen.

• Leerstuk onrechtmaRg verkregen bewijs


o Vormfouten: ergernis in poliRek en samenleving (deels verbonden aan de rechter-commissaris)
o Horizontale toetsing vooronderzoek door zipngsrechter
o Wet vormverzuimen (1996)

• Commissie Moons (1988-1992): behoud gerechtelijk vooronderzoek, rechter-commissaris minder centraal,


rol van de raadkamer teruggedrongen
• Commissie Donner (1994): behoud dubbelzinnige posiRe OM:
o Theorie van het ‘rechterlijk OM’
o De herziening van de Wet RO (1999): breekt bouwwerk interne controle OM af. Geen hiërarchische
piramide meer met rol ressortparkeren: een centrale leiding in de vorm van het College van Procureurs-
Generaal.
o Wet herziening gerechtelijk vooronderzoek (1999)

• De IRT-affaire, de Commissie van Traa en de reacRe van de wetgever op de crisis in de opsporing van
georganiseerde drugscriminaliteit: bijzondere opsporingsmethoden werelijk regelen en OM moet bestrijding
georganiseerde criminaliteit direct gaan aansturen
o Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (1999)

Tussenstand begin van de jaren 2000


In de regeling van het vooronderzoek ziren weinig checks and balances meer
• Zelden nog een gerechtelijk vooronderzoek nodig; Inzet van rechter-commissaris geschiedt incidenteel,
zonder kader
• De officier van jusRRe neemt alle beslissingen over de richRng van het opsporingsonderzoek en de vervolging
helemaal alleen
• AansluiRng van de Wet RO (organisaRe van het OM) op de checks and balances in het strafprocesrecht is ook
weg

Gevoelens dat er wat mist in een vooronderzoek dat geheel wordt ingevuld door de officier van jusRRe en enkel
wordt gecontroleerd door zipngsrechter, en min of meer anankelijk van een acReve verdediging:

3
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

o OM kan niet alles en heeZ te veel verantwoordelijkheden door elkaar: prestaRes


criminaliteitsbestrijding, beleid, keuze prioriteiten, weging onderzoeken, intensieve sturing
poliReteams.
o Zipngsrechter heeZ beperkte Rjd (proces-economisch berechRngsmodel) om zich te verdiepen in het
resultaat van 2 jaar opsporingsonderzoek. Veel aanhoudingen van onderzoek ter terechtzipng, omdat
nader onderzoek door de rechter-commissaris nodig blijkt (vertraging).

Verdediging komt er om dezelfde redenen niet aan toe om zaken helemaal te doorgronden en op alle punten een
adequate verdediging te voeren (en mits wordt gekozen voor een acReve opstelling). Onlogische situaRe bij
toewijzen raadsman in eerste fase na aanhouding (geen ‘zaakeigenaarschap’).
à Dwalingen in geruchtmakende strafzaken: o.a. Schiedammer parkmoord-zaak, Purense moordzaak, zaak Lucia
de B.

Noodzaak Modernisering Wetboek van Strafvordering


• Preadvies prof. G. Knigge voor NJV in 1994: ‘De strafvordering in het geding’
• Overtuigend betoog dat opzet van het hele wetboek niet meer voldoet:
o De ‘vervolging’ (de beslissing van de officier van jusRRe om een rechter bij de zaak te betrekken) heeZ
als begrip geen onderscheidend vermogen meer.
o Het gerechtelijk vooronderzoek heeZ geen funcRe meer.
o De buitengerechtelijke afdoening (transacRe-prakRjk) is niet geregeld.
o Het onmiddellijkheidsbeginsel moet worden gerelaRveerd.

• IntroducRe van een nieuw theoreRsch model voor het Nederlandse strafprocesrecht: het contradictoir
strafproces:
o OnparRjdigheid officier van jusRRe leidt vooronderzoek integraal en is verantwoordelijk voor de
vervolging
o De officier van jusRRe moet zaken zelf kunnen afdoen met een sancRe
o Er is een acReve zipngsrechter die integraal toetst. Maar nadruk bij behandelen van de zaak Rjdens het
onderzoek ter terechtzipng ligt op vorderingen officier van jusRRe en verweren verdediging. Een
proces-economische berechRng
o Een professionele raadsman zorgt voor goede verdediging

In de poliRek begint het ook duidelijk te worden dat een integrale herziening van het Wetboek van Strafvordering
nodig is. Opdracht wordt gegeven aan universiteiten van Groningen en Tilburg om een omvarend onderzoek te
doen: het project Strafvordering 2001:
• Vier rapporten van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 met verbetervoorstellen voor bijna alle
onderdelen van het Wetboek van Strafvordering
• Regering stelt in 2003 ‘Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering’. Inzet: herziening, stapsgewijs
en per onderwerp.
• Een integrale herziening komt er niet. De deeltrajecten die er wel komen hebben te lijden onder andere
prioriteiten (terrorismewetgeving):
o Wet stroomlijning hoger beroep (2006) o Wet versterking posiRe rechter-
o Wet OM afdoening (2008) commissaris (2013)
o Wet ter versterking posiRe van het o Wet herziening regeling processtukken
slachtoffer (2011) (2013)

In 2012 verschijnt het rapport ‘PrestaRes in de strafrechtketen’ van de Algemene Rekenkamer. Het schetst een
ontluisterend beeld van een vastlopend strafproces:
• Lange doorloopRjden
• Uitval van zaken
• Niet tenuitvoergelegde straffen
Analyse: komt door allerlei problemen in de prakRjk en wetgeving
à Het kabinet kondigt in 2013 een integrale modernisering van het Wetboek van Strafvordering aan.

4
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

DE MODERNISERING WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Het Wetboek biedt de prakRjk en de burger eigenlijk weinig houvast:


• Circa 150 wijzigingen hebben het wetboek qua structuur onoverzichtelijk gemaakt (art. 126nda, art. 126zu)
• Ondanks alle wijzigingen wordt het wetboek op veel belangrijke onderwerpen volledig overschaduwd door
uitgebreide rechtspraak (bijvoorbeeld wat betreZ opsporingsbevoegdheden als inbeslagneming en
onderzoek aan een smartphone, de inhoud van het verschoningsrecht, de regeling regiezipngen, de
sancRonering van vormverzuimen, de moRvering van vonnissen)

De regeling van het strafprocesrecht is ook op veel punten vatbaar voor verbetering, vooral waar het gaat om
efficiënRe:
• De regeling opsporingsbevoegdheden kan worden vereenvoudigd en verruimd.
• Procedures voor afdoening van (kleine) straVare feiten kunnen worden gestroomlijnd (OM afdoening,
snellere behandeling poliRerechter)
• Kortere doorloopRjden bij berechRng van grotere strafzaken (meervoudig kamer). Dit is van belang om een
vuist te kunnen maken tegen ondermijnende criminaliteit. Zo wordt voorkomen dat het strafrecht een
‘tandeloze Rjger’ wordt

Het wetboek is niet voorbereid op digitalisering van de samenleving:


• Om efficiënt onderzoek te kunnen verrichten naar criminaliteit in de digitale samenleving (waarin alles is
opgeslagen in de cloud) is het nodig om alle zoek- en inbeslagnemingsbevoegdheden een digitale pendant te
geven
• In de strafrechtketen moet nieuwe (digitale) technologie voor communicaRe (elektronische voorziening voor
betekening), AV-verslaglegging van verhoren, zipngen, digitale dossiervorming worden geïntroduceerd.
Huidige wetboek is niet technologieonanankeljk: kent overal een schriZelijke vorm

LegiRmiteit van het strafprocesrecht behouden:


• De regeling van het strafprocesrecht moet enerzijds een adequate rechtshandhaving mogelijk maken en
anderzijds daadwerkelijke rechtsbescherming aan de burger bieden, dat betekent o.a.:
o Resultaten opsporing en hele keten op peil houden
o Rechtsbescherming bieden, jusRRële dwalingen voorkomen
• Primaat van de (democraRsch gekozen) wetgever boven de rechter waar het gaat
rechtsontwikkeling/rechtsvorming

Opstelling van een Contourennota (2015): Na advies van alle ‘ketenorganisaRes’ en formeel advies van de Raad
van State, ter afstemming voorgelegd aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer.
• Geen ‘herziening’ maar ‘modernisering’ van het bestaande recht
• Fundamenten van ons strafprocesrecht nog steeds breed omarmd
• AansluiRng bij bestaande prakRjk; geen onnodige veranderings(last)
• Luisteren naar prakRjk wat die nodig denkt te hebben voor verbetering

Doelstellingen verwoord in Contourennota 2015:


• Vereenvoudiging en stroomlijning van procedures en voorschriZen: een efficiënter strafproces
• Een actueel, voor professionals en burgers toegankelijk wetboek, dat weer voldoende houvast geeZ.
• Toekomstbestendige regelgeving = techniekonanankelijk.
• Onnodige regels en lasten verminderen
• Verbetering van het evenwicht tussen procesparRjen (versterking posiRe slachtoffer, heldere waarborgen
verdachte en burgers, meer regie rechter)

Modernisering: een ingewikkeld proces


• Ontwikkelen wetsvoorstellen in nauwe samenspraak met de prakRjk: intensieve betrokkenheid van poliRe,
bijzondere opsporingsdiensten, Koninklijke marechaussee, OM, rechtspraak en advocatuur. Alle stappen in
het traject (ideevorming, expertmeeRng, afweging uitvoeringsconsequenRes, informele consultaRe, formele
consultaRe) worden samen gezet. Belangrijk voor legiRmiteit en realisme van modernisering
• Apart programma voor uitvoeringsconsequenRes (structureel en incidenteel) en voorbereiding
implementaRe. UitvoeringsconsequenRes wegen mee bij keuze inhoud wetbepaling

5
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Parlement wordt via Contourennota, voortgangsrapportages, AO’s en technische briefings geïnformeerd over
doelstellingen, uitgangspunten inhoud, werkwijze

Stand van zaken:


• De stand van zaken is beschreven in de zevende voortgangsrapportage
• ToekomsRge boeken 7 (herziening regeling internaRonale samenwerking in strafzaken) en 8
(tenuitvoerlegging van straffen: Wet USB) zijn al wet (in het huidige Wetboek van Strafvordering opgenomen
als boeken 5 en 6)

De InnovaRewet Strafvordering
Op grond van de InnovaRewet zal met een aantal onderdelen van het nieuwe Wetboek al voor de inwerkingtreding
van het nieuwe Wetboek worden geëxperimenteerd: Kamerstukken 35689 à De InnovaRewet voegt op deze
onderdelen een (alternaReve) regeling in het Wetboek van Strafvordering (zie art. 553 Sv)

Doelstelling
• Toetsen nieuwe wetgeving op consistenRe, effecRviteit
• Eventueel wetgeving wijzigen of voorzien in flankerend beleid
• Tweede Kamer en Eerste Kamer stellen om beter te kunnen oordelen over deze onderdelen van het nieuwe
Wetboek, bij de Kamerbehandeling van het nieuwe Wetboek

Inhoud
• Proces-verbaal van getuigenverhoor vervangen door opname van beeld en geluid (nieuw bewijsmiddel:
beeld, geluid, of beeld en geluid) en proces-verbaal zipng rechtbank vervangen door opname beeld en geluid
• Netwerkzoeking na beslag van digitaal apparaat en kennisnemen van na inbeslagneming binnengekomen
berichten op gegevensdrager
• Lichte bevoegdheden van officier van jusRRe (m.n. vorderen gegevens) uitgeoefend door de hulpofficier van
jusRRe
• MediaRon na aanvang onderzoek ter terechtzipng
• Prejudiciële procedure bij de Hoger Raad

De uitvoering is nader geregeld in Besluit InnovaRewet: Sommige experimenten geografisch beperkt:


• MediaRon ná aanvang onderzoek ter terechtzipng: Rb. Gelderland, Rb. Overijssel, Rb. Zeeland-West-
Brabant
• Audiovisuele registraRe in plaats van getuigenverhoor door de poliRe: poliRe eenheid Oost-Nederland,
poliRe eenheid Rorerdam en poliRe eenheid Zeeland-West-Brabant
• Audiovisuele registraRe proces-verbaal onderzoek ter terechtzipng: Rb. Limburg, Hof Den Bosch, Rb.
Noord-Nederland, Hof Amsterdam, Rb. Overijssel, Hof Arnhem-Leeuwarden

6
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 2: STRAFVORDERLIJKE MENSENRECHTEN: EVRM EN EU

Inhoud
• Mensenrechten in het EVRM plaatsen voor zover strafvorderlijk van belang, met merkbare invloed daarvan
op het naRonale strafprocesrecht
• Toenemende belang EU-recht voor het strafprocesrecht, in het bijzonder de procedurele rechten

EVRM:
• Redelijk abstract omschreven rechten, living instrument met dynamische interpretaRe
• Het betreZ minimum rechten
• Voor het strafprocesrecht: Art. 3,5,6 en 8 EVRM à Directe rechtsbron
• Individuele klachtrecht bij het EHRM (Art. 34 en 35 EVRM), eventueel herziening nadien
• EHRM geeZ algemene uitgangspunten en beslecht ‘alleen’ de voorliggende casus
• Toch verstrekkende invloed (ook in geval van klachten tegen andere landen)

Enkele belanghebbende uitspraken:

EHRM Brogan v. UK: the scope of flexibility in interpreRng and applying the noRon of ‘promptness’ (arRcle 5 (3))
is very limited. Even four days and six hours spent in police custody, falls outside the strict constraints as to Rme
permired by the first part of arRcle 5(3) EVRM. To arach such importance to the special features of this case
(terrorism) as to jusRfy so lengthy a period of detenRon without appearance before a judge or other judicial officer
would be an unacceptable wide interpretaRon of the plain meaning of the word ‘promptly’. An interpretaRon to
this effect would import into arRcle 5(3) a serious weakening of a procedural guarantee to the detriment of the
individual and would entail consequences impairing the very essence of the right protected by this provision.

à NL: Art. 59a Sv: voorgeleiding rechter-commissaris binnen 3 dagen en 18 uur.

EHRM Huvig & Kruslin: the telephone tapping complained of amounted without any doubt to an ‘interference by
a public authority’ with the exercise of the applicants’ right to respect for their correspondence and their ‘private
life’ (arRcle 8). Such an interference contravenes arRcle 8 unless it is ‘in accordance with the law’, pursues one or
more of the legiRmate aims referred to in arRcle 8(2) and furthermore is ‘necessary in a democraRc society’ in
order to achieve them. Tapping and other forms of intercepRon of telephone conversaRons represent a serious
interference with private life and correspondence and must accordingly be based on a ‘law’ that is parRcularly
precise. It is essenRal to have clear, detailed rules on the subject, especially as the technology available for the use
is conRnually becoming more sophisRcated.
French law, wriren and unwriren, does not indicate with reasonable clarity the scope and manner of exercise of
the relevant discreRon conferred on the public authoriRes.

à NL: Art. 126nba Sv: binnendringen in geautomaRseerde werken.

EHRM Funke v. France: the applicants convicRon for refusing to disclose the documents asked for by the customs
had infringed his right to a fair trial as secured in arRcle 6(1) and disregarded the principle of presumpRon of
innocence (arRcle 6(2))The customs secured the applicant’s convicRon in order to obtain certain documents which
they believed must exist, although they were not certain of the fact. Being unable or unwilling to procure them by
some other means, they arempted to compel the applicant himself to provide the evidence of offences he
allegedly commired. The special features of customs law cannot jusRfy such an infringement of the right of anyone
“charged with a criminal offence” within the autonomous meaning of the expression in arRcle 6, to remain silent
and not to contribute to incriminaRng himself.

EHRM Saunders v. UK: the applicant complained of the fact that statements made by him under compulsion to
the inspectors appointed by the Department of Trade and Industry (DTI) during their (administraRve) invesRgaRon
were admired as evidence against him at his subsequent criminal trial. The use made by the prosecuRon of the
transcripts of interviews with the inspectors in subsequent criminal proceedings was contrary to arRcle 6.
The right to silence and the right not to incriminate oneself are generally recognised internaRonal standards which
lie at the heart of the noRon of a fair procedure under arRcle 6. The right not to incriminate oneself is primarily
concerned with respecRng the will of an accused person to remain silent. It does not extend to the use in criminal
proceedings of material which may be obtained from the accused through the use of compulsory powers but which

7
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

has an existence independent of the will of the suspect such as documents acquired pursuant to a warrant, breath,
blood and urine samples, bodily Rssues for the purpose of DNA tesRng.

à NL: Nemo tenetur beginsel: niemand mag worden gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken à
Art. 29 Sv: het zwijgrecht.

EHRM Salduz v. Turkey: in order for the right to a fair trial to remain sufficiently “pracRcal and effecRve”, arRcle
6(1) requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogaRon of a suspect by
the police, unless it is demonstrated in the light of the parRcular circumstances of each case that there are
compelling reasons to restrict this right. Even where compelling reasons may excepRonally jusRfy denial of access
to a lawyer, such restricRon must not unduly prejudice the rights of the accused under arRcle 6.

à NL: Art. 27ca en 28 Sv.

EHRM Al-Khawaja and Tahery v. UK: arRcle 6(3)(d) enshrines that the principle that, before an accused can be
convicted, all evidence against him must normally be produced in his presence at a public hearing with a view to
adversarial argument. ExcepRons to this principle are possible but must not infringe the rights of the defence,
which, as a rule, require that the accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and
quesRon a witness against him, either when that witness makes his statement or at a later stage of proceedings.
The Court will examine whether the larer rule is to be considered as an absolute rule, the breach of which
automaRcally leads to a finding that the proceedings have not been fair in violaRon of arRcle 6(1). The Court will
therefore consider three issues:

1. Whether there is a good reasons for the non-arendance of a witness?


2. Whether the untested evidence was the sole or decisive basis?
3. Whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards to ensure
that each trial, judged as a whole, was fair within the meaning of arRcle 6?

EHRM Ibrahim v. UK: when examining the proceedings as a whole in order to assess the impact of procedural
failings at the pre-trial state on the overall fairness of the criminal proceedings, the following non-exhausRve list of
factors, drawn from the Court’s case-law, should, where appropriate, be considered:
a. Whether the applicant was parRcularly vulnerable, for example, by reason of his age of mental capacity
b. The legal framework governing the pre-trial proceedings and the admissibility of evidence at trial, and
whether it was complied with: where an exclusionary rule applied, it is parRcularly unlikely that the
proceeding as a whole would be considered unfair
c. Whether the applicant had the opportunity to challenge the authenRcity of the evidence and oppose its use
d. The quality of the evidence and whether the circumstances in which it was obtained cast doubt on its
reliability or accuracy, taken into account the degree and nature of any compulsion
e. Where evidence was obtained unlawfully, the unlawfulness in quesRon and, where it stems from a violaRon
of another ConvenRon ArRcle, the nature of the violaRon found
f. In the case of a statement, the nature of the statement and whether it was promptly retracted or modified.
g. The use to which the evidence was put, and in parRcular whether the evidence formed an integral or
significant part of the probaRve evidence upon which the convicRon was based, and the strength of the other
evidence in the case
h. Whether the assessment of guilt was performed by professional judges or lay jurors, and in the case of the
larer the content of any jury direcRons
i. The weight of the public interest in the invesRgaRon and punishment of the parRcular offence in issue
j. Other relevant procedural safeguards afforded by domesRc law and pracRce

à Proceedings as a whole in verband met eventuele schending van arRkel 6 EVRM.

à Zie EHRM De Lege v. Nederland: compliance with requirements of a fair trial must be examined in each case
having regard to the development of the proceedings as a whole and not on the basis of an isolated consideraRon
of one parRcular aspect or one parRcular incident, although it cannot be excluded that a specific factor may be
decisive as to enable the fairness of the trial to be assessed at an earlier state in the proceedings.

8
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Veroordelingen van Nederland:

EHRM Lala & Pelladoah: the right to defend oneself through legal assistance cannot be invoked only by defendants
who are themselves present at trial. The fact that the defendant, in spite of having been properly summoned, does
not appear, cannot – even in the absence of an excuse – jusRfy depriving him of his right under arRcle 6(3) to be
defended by counsel.
For this right to be made dependent on the fulfilment of unduly formalisRc condiRons: it is for the courts to ensure
that a trial is fair and, accordingly, that counsel who arends trial for the apparent purpose of defending the accused
in his absence, is given the opportunity to do so.

àNL: Art. 279 en 280 Sv: verstekberechRng.

EHRM Van Mechelen: the applicants complained that their convicRon had been based essenRally on the evidence
of police officers whose idenRty was not disclosed to them and who were not heard either in public or in their
presence. They alleged a violaRon of arRcle 6(1)(3d).
The use of statements made by anonymous witnesses to find a convicRon is not under all circumstances
incompaRble with the ConvenRon. However, if the anonymity of prosecuRon witnesses is maintained, the defence
will be faced with difficulRes which criminal proceedings should not normally involve. Accordingly, the Court has
recognised that in such cases arRcle 6 requires that the handicaps under which the defence labour be sufficiently
counterbalanced by the procedures followed by the judicial authoriRes.
In the Court’s opinion, the balancing of the interests of the defence against arguments in favour of maintaining
anonymity of witnesses raises special problems if the witnesses in quesRon are members of the police force of the
State. Their use as anonymous witnesses should be resorted to only in excepRonal circumstances. Having regard
to the place that the right to a fair administraRon of jusRce holds in a democraRc society, any measures restricRng
the rights of the defence should be strictly necessary. If a less restricRve measure can suffice then that measure
should be applied.

EHRM Hokkeling: the applicant complained that he had been prevented from arending the appeal haring
alongside his counsel in person. He alleged a violaRon of arRcle (1)(3c). The Court has held that although
proceedings that take place in the accused’s absence are not themselves incompaRble with arRcle 6 of the
ConvenRon, a denial of jusRce nevertheless undoubtedly occurs where a person convicted in absenRa is unable
subsequently to obtain from a court which has heard him a fresh determinaRon of the merits of the charge, in
respect of both law and fact, where it has not been established that he has waived his right to appear and to defend
himself or that he intended to escape trial. The Court notes that there is nothing to suggest the applicant did not
intend to arend the Court of Appeal’s hearing on the merits. The applicant’s presence at hearings during the first
instance proceedings and the iniRal stages of the appeal proceedings or the acRve conduct of the defence by
counsel can compensate for the absence of the accused in person.

EHRM Hasselbank, Zohland & Maassen: according to the Court’s established case-law under arRcle 5(3), the
persistence of a reasonable suspicion is a condiRon sine qua non for the validity of the pre-trial detenRon, but aZer
a certain lapse of Rme – that is to say as from the first judicial decision ordering detenRon on remand – it no longer
suffices. The Court must establish:
1. Whether other grounds cited by the judicial authoriRes conRnue to jusRfy the deprivaRon of liberty
2. Where such grounds were “relevant” and “sufficient”, whether the naRonal authoriRes displayed “special
diligence” in the conduct of the proceedings.

JusRficaRon for any period of detenRon, no marer how short, must be convincingly demonstrated by the
authoriRes. It primarily falls to the naRonal judicial authoriRes to ensure that, in a given case, the pre-trial detenRon
of an accused person does not exceed a reasonable Rme. Accordingly, they must, with respect for the principle of
the presumpRon of innocence, examine all the facts militaRng for or against the existence of the above menRoned
requirement of public interest or jusRfying departure from the rule in arRcle 5, and must set them out in their
decision on applicaRons for release. These arguments for release must not be “general and abstract” but contain
references to specific facts and the personal circumstances jusRfying an applicant’s detenRon.

EHRM Keskin: the applicant complained under arRcle 6(1)(3d) that he had been denied a fair hearing, in that he
had not been afforded an opportunity to put quesRons to seven witnesses whose statements to the police,
incriminaRng him, had been used against him. The accused is not required to demonstrate the importance of a

9
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

prosecuRon witness. In principle, if the prosecuRon decided that a parRcular person is a relevant source of
informaRon and relies on his or her tesRmony at the trial, and if the tesRmony of the witness is used by the court
to support a guilty verdict, it must be presumed that his or her personal appearance and quesRoning are necessary.

In Al-Khwaja and Tahery the Court summarized principles to be applied in cases where a prosecuRon witness did
not arend the trial and statements previously made by him or her were admired as evidence. The compaRbility
of such proceedings must be examined in three steps:
1. Whether there is a good reasons for the non-arendance of a witness?
2. Whether the untested evidence was the sole or decisive basis?
3. Whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards to ensure
that each trial, judged as a whole, was fair within the meaning of arRcle 6?

EU-recht inzake strafprocesrechten


Een belangrijke bron van strafprocesrecht vormen de mensenrechtenverdragen: het EVRM en het IVBPR. Op deze
en andere verdragen kan in Nederland door het individu een beroep worden gedaan, voor zover de bepalingen
van die verdragen naar haar inhoud eenieder kunnen verbinden (art. 93 GW). Als de toepassing van binnen het
Koninkrijk geldende werelijke voorschriZen niet verenigbaar is met eenieder verbindende bepalingen van
verdragen, blijZ die toepassing achterwege (art. 94 GW: verdrag boven wet).

De strafprocesrechtelijke bepalingen uit beide genoemde mensenrechtenverdragen maken via art. 93 en 94 GW


deel uit van het Nederlandse strafprocesrecht. Beide verdragen kennen echter ook eigen
handhavingsinstrumenten:
• EVRM à EHRM: individuen die menen dat zij slachtoffer zijn van een door de Nederlandse autoriteiten
gepleegde inbreuk op bepalingen van het EVRM, kunnen zich tot het EVRM wenden, het zogenaamde
individuele klachtenrecht (art. 34 EVRM)
• IVBPR à Comité voor de Rechten van de Mens: via deze weg kan derhalve het naRonale strafprocesrecht
op internaRonaal niveau worden getoetst

De Europese Unie wil een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zijn (art. 2 VEU). Daartoe heeZ de EU verschillende
mogelijkheden:
• Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU)
• Wetgeving voor de harmonisaRe van het strafprocesrecht in de lidstaten: o.a. richtlijnen over procedurele
rechten in het strafproces
à Op basis daarvan komt er steeds meer rechtspraak van het Hof van JusRRe

Handvest van de Grondrechten van de EU


Het handvest is voor de uitleg en de toepassing van de uit het EU-recht voortvloeiende verplichRngen van belang,
ook al lijkt de toegevoegde waarde van de grondrechtenbescherming die het Handvest biedt ten opzichte van het
EVRM niet heel groot.

Belangrijke bepalingen:
• Recht op menselijke waardigheid (art. 1)
• Recht op leven (art. 2)
• Recht op lichamelijke en geestelijke integriteit (art. 3)
• Verbod op foltering en onmenselijke behandeling (art. 4)
• Recht op vrijheid en veiligheid (art. 6)
• Recht op privéleven (art. 7)
• Bescherming van persoonsgegevens (art. 8)
• Vrijheid van meningsuiRng (art. 11)

Bijzondere bepalingen:
• Recht op eerlijk proces, recht op effecRef • Legaliteitsbeginsel, evenredigheidsbeginsel
rechtsmiddel bij schending rechten, recht op (van straffen)(art. 49)
gefinancierde rechtsbijstand (art. 47) • Ne bis in idem (art. 50)
• Vermoeden van onschuld, verdedigingsrecht • Toepassing Handvest (art. 51)
(art. 48) • Inhoud rechten (art. 52 lid 3)

10
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Doorwerking Handvest
• Doorwerking van het Handvest geschiedt volgens de regel van arRkel 51 HGEU: het Handvest is van
toepassing als primair of secundair EU-recht wordt toegepast
• Als EU-recht van toepassing is, krijg je toetsing aan het Handvest er alRjd bij

HvJEU Akerberg Fransson: in al die gevallen van doorwerking van het EU-strafrecht, bepalingen van naRonaal
recht waarmee mede uitvoering wordt gegeven aan EU-recht, is ook het Handvest van toepassing:
• Bij toepassing van straVepalingen waarmee mede uitvoering wordt gegeven aan (inhoud van) EU-
instrumenten voor de harmonisaRe van materieel strafrecht
• Bij toepassing van EU-instrumenten voor strafrechtelijke samenwerking (bijv. overlevering op grond van een
EAB)
• Bij toepassing van bepalingen waarmee mede uitvoering wordt gegeven aan (inhoud van) EU-instrumenten
voor harmonisaRe van strafprocesrecht, inclusief procedurele rechten
• DominanRe van het EU-recht: ook al zullen in de prakRjk fundamentele rechten beschermd door het
Handvest en fundamentele rechten beschermd door het EVRM vaak samenvallen, het EU-recht verlangt dat
bij toepassing van het EU-recht wordt getoetst aan het Handvest en niet aan het EVRM. Dat laatste kan alleen
via de toepassing van het Handvest

Waar de EU zich op het terrein van het strafprocesrecht in het verleden vrijwel steeds bediende van – in het
naRonale recht te implementeren – richtlijnen als wetgevingsinstrument, is de EU-wetgever er daarnaast inmiddels
toe overgegaan om in het kader van jusRRële samenwerking in strafzaken de verordening als wetgevingsinstrument
te hanteren. Art. 82 VWEU biedt daarvoor de ruimte:

• Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de


bescherming van slachtoffers van straVare feiten
o COM(2023)424: tot wijziging van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de
rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van straVare feiten

• Routekaart procedurele rechten van verdachten en beklaagden in een strafprocedure(2009/C 295/01)(Raad


en Europees Parlement):
o Richtlijn tolken en vertaling (2010/64/EU): art. 29b Sv.
o Richtlijn informaRe (2012/13/EU): art. 27c Sv.
o Richtlijn toegang tot een raadsman (2013/48/EU): art. 28a – 28e Sv.
o Richtlijn versterking vermoeden van onschuld (2016/343/EU): geen implementaRewetgeving nodig.
o Richtlijn minderjarige verdachten (2016/800/EU): Stb. 2019, 180.
o Richtlijn gefinancierde rechtsbijstand(2016/1919/EU): geen (strafvorderlijke) wetgeving

Doorwerking richtlijnen procedurele rechten:


• De richtlijnen bevaren een aantal rechten dat in beginsel geldt vanaf het in kennis stellen van een verdenking
tot aan het onherroepelijk worden van de uitspraak in een strafzaak
• Hof van JusRRe heeZ de neiging verder uit te breiden
• Dit zorgt voor een bredere horizontale werking: in alle strafzaken, ook met betrekking tot zaken waarin geen
sprake is van grensoverschrijdende criminaliteit, of straVaarstellingen die geharmoniseerd zijn.

Hof van JusRRe en procedurele rechten

HvJEU Milev II: arRkel 3 en arRkel 4 lid 1 van de richtlijn versterking vermoeden van onschuld (2016/343/EU)
moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de vaststelling van voorlopige beslissingen van
procedurele aard die gebasseerd zijn op verdenkingen of belastend bewijsmateriaal, zoals een beslissing van een
rechterlijke instanRe om een maatregel van voorlopige hechtenis te handhaven, op voorwaarde dat de
gedeRneerde in die beslissingen niet als schuldig wordt aangeduid. Deze richtlijn regelt daarentegen niet onder
welke voorwaarden beslissingen inzake voorlopige hechtenis kunnen worden genomen.

HvJEU H.N.: arRkel 8 lid 1 van richtlijn 2016/343 verzet zich niet tegen het verplichten van verdachten om aanwezig
te zijn bij hun strafzaak. Lid 2 verzet zich tegen een regeling die het mogelijk maakt om een strafproces tegen een
verdachte te voeren in diens afwezigheid, terwijl de verdachte buiten het grondgebied van de berechtende lidstaat

11
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

is en dat grondgebied niet kan betreden wegens een inreisverbod dat tegen hem is uitgevaardigd door de
berechtende lidstaat.

HvJEU HYA: arRkel 8 richtlijn 2016/343/EU en arRkelen 47 en 48 HGEU staan in de weg aan de toepassing van een
naRonale regeling op grond waarvan een naRonale rechter, wanneer het niet mogelijk is om in de gerechtelijke
fase van een strafprocedure een getuige à charge te verhoren, zijn beslissing over schuld of onschuld van de
beklaagde kan baseren op de verklaring die deze getuige in de loop van het opsporingsonderzoek heeZ afgelegd
Rjdens een verhoor ten overstaan van een rechter, maar zonder dat de beklaagde of zijn advocaat daaraan heeZ
deelgenomen, tenzij er een gewichRge reden is om de niet-verschijning van de getuige in de gerechtelijke fase van
de strafprocedure te rechtvaardigen, de verklaring van die getuige niet of de enige beslissende grondslag vormt
voor de veroordeling van de beklaagde en er voldoende alternaReven bestaan om de problemen te ondervragen
die deze persoon en zijn advocaat ondervinden als gevolg van de in aanmerkingneming van die verklaring.

HvJEU Moro: de bepalingen uit de richtlijn hebben tot doel ervoor te zorgen dat de verdachte een eerlijk proces
krijgt en een effecReve verdediging kan voeren (arRkelen 47 en 48 lid 2 HGEU). Via de uitleg uit Akerberg Fransson
is het Handvest ook van toepassing als een bepaling van een richtlijn procedurele rechten aan de orde is. Dat
betekent dat het Hof ook een stapje verder kan zeren en kan kijken of die rechten – in het bijzonder arRkel 48 lid
2 HGEU – daadwerkelijk wordt gewaarborgd. En daarbij ook elementen kan betrekken die strikt genomen niet uit
de richtlijn volgen. De verdachte heeZ op grond van arRkel 6 lid 4 richtlijn 2012/13/EU, recht om te worden
geïnformeerd over een wijziging in de tenlastelegging en het Hof vervolgens via arRkel 48 lid 2 HGEU bekijkt of de
verdachte na te zijn geïnformeerd, op voldoende wijze tegen de wijziging in de tenlastelegging kan opkomen.

HvJEU K.B. en F.S. & AB: tegen een eventuele schending van het recht op informaRe moet de verdachte kunnen
opkomen, ofwel direct (bij toepassing van een dwangmiddel – beroep daartegen) ofwel op een later moment (in
de strafzaak). Aanvullend vereiste: daadwerkelijke mogelijkheid tot beroep (namelijk voorzien van rechtsbijstand
en met toegang tot het dossier.

Ingangen Hof van JusRRe


Procedure voor het stellen van prejudiciële vragen over de uitleg van het primair EU-recht en over de geldigheid
van secundair EU-recht (art. 267 VWEU)
a. Wel Hoger Beroep: bevoegdheid tot het stellen van een prejudiciële vraag
b. Geen Hoger Beroep: verplichRng tot het stellen van een prejudiciële vraag, tenzij:
o Acte clair: uitleg evident
o Acte éclaire: soortgelijke vraag al beantwoord door HvJ
• Spoedprocedure mogelijk in het geval er een persoon in detenRe is (arRkel 107 procedurereglement HvJEU)
• Geen mogelijkheden om zaken als zodanig voor te leggen aan het Hof van JusRRe (vergelijk EHRM)

De nabije toekomst: EVRM en EU


Twee toetsingskaders voor bescherming van fundamentele rechten in het strafproces: het HGEU en de richtlijnen
inzake de procedure rechten in het strafproces

Verschillen:
• Handvest alleen van toepassing bij toepassing van EU-recht: richtlijnen procedurele rechten, net als EVRM
• Wat betreZ rol EHRM en Hof van JusRRe, als de zaak aan die hoven worden voorgelegd: verschil RjdsRp in
strafprocedure, verschil wat gevraagd kan worden (uitleg EU-recht)(maar 16e protocol EHRM: ook prejudiciële
vragen mogelijk)
• Uitleg ex tunc (uitleg EU-recht door HvJEU) en ex nunc (dynamische rechtsontwikkeling EVRM door
rechtspraak EHRM)

Overeenkomsten:
• Inhoud van beschermende fundamentele rechten grotendeels hetzelfde (maar check alRjd rechtspraak van
zowel EHRM als HvJ).

Verdere ontwikkelingen van toetsing aan fundamentele rechten in de EU: HvJEU past Handvest toe bij allerlei
soorten EU-wetgeving, o.a. vorderen van telecommunicaRegegevens (richtlijn 2002/58/EG) en het verwerken van
strafrechtelijke gegevens (richtlijn 2016/680/EU)

12
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 2: HET OPSPORINGSONDERZOEK - BIJZONDERE OPSPORINGSBEVOEGDHEDEN

Inhoud:
• Opsporing versus controle
• Ingangen van opsporingsbevoegdheden
• Bijzondere opsporingsbevoegdheden

Het opsporingsonderzoek

Het opsporingsonderzoek is een van de vormen van het voorbereidend onderzoek. Het voorbereidend onderzoek
is in de terminologie van art. 132 Sv het onderzoek dat aan de behandeling ter terechtzipng voorafgaat. Het
voorbereidend onderzoek bestaat tegenwoordig uit: het opsporingsonderzoek, het onderzoek door de rechter-
commissaris en het strafrechtelijk financieel onderzoek. Het gaat hierbij om vormen van vooronderzoek en niet
zozeer om fasen in het vooronderzoek. Het opsporingsonderzoek (art. 132a Sv) is een belangrijk onderdeel van het
voorbereidend onderzoek. Het opsporingsonderzoek is in die zin dominant dat in elke strafzaak
opsporingsonderzoek onder leiding van de officier van jusRRe plaatsvindt.

Het opsporingsbegrip heeZ binnen de context van het strafprocesrecht een belangrijke funcRe. Het markeert
namelijk, naar algemeen wordt aangenomen, het beginpunt van strafvordering. Vanaf dat moment geldt dat
strafvordering alleen plaats heeZ op de wijze bij de wet voorzien (art. 1 Sv): alle opsporingsbevoegdheden moeten
hun grondslag vinden in een werelijke bepaling.

Het opsporingsonderzoek wordt gedefinieerd door het onderzoek in verband met straVare feiten onder gezag van
de officier van jusRRe met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. De huidige werelijke definiRe in
art. 132a Sv valt uiteen in drie elementen:
o Het onderzoek in verband met straVare feiten
o Onder gezag van de officier van jusRRe
o Met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen

Aan de hand van het opsporingsbegrip van art. 132a Sv kunnen verschillende vormen van opsporing worden
onderscheiden:
• Klassieke opsporing: het gaat daarbij om het onderzoek naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat een
straVaar feit is gepleegd. Er is dan sprake van een verdenking, zij het dat er nog geen verdachte bij naam
bekend hoeZ te zijn (verdenking is geen noodzakelijk vereist om van opsporing te kunnen spreken)
• Vroegsporing: onderzoek naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband
misdrijven worden beraamd of gepleegd die een ernsRge inbreuk op de rechtsorde opleveren. Er behoeZ
nog geen concreet straVaar feit te zijn gepleegd
• Aanwijzingen van terrorisme: onderzoek naar aanleiding van aanwijzingen dat een terrorisRsch misdrijf is of
zal worden gepleegd. Aanwijzing duidt op een lagere graad van verdenking dan een redelijk vermoeden:
voldoende is dat er enig aanknopingspunt voorhanden is dat zich laat onderzoeken. Ook hier hoeZ nog geen
concreet straVaar feit te zijn gepleegd
• Verkennend onderzoek: dit onderzoek vindt plaats in verband met straVare feiten en is gericht op het
nemen van strafvorderlijke beslissingen, namelijk het al dan niet uitvoeren van verder onderzoek naar het
begaan zijn van een straVaar feit. Verkennend onderzoek is mogelijk als aanwijzingen bestaan dat binnen
verzamelingen van personen ernsRge misdrijven worden beraamd of gepleegd

Als er acRviteiten worden verricht die zich laten kwalificeren als opsporing, is de verbaliseringsplicht (art. 152 en
153 Sv) van kracht. Art. 152 lid 1 Sv bepaalt dat ambtenaren met opsporing belast ten spoedigste een proces-
verbaal opmaken van het door hen opgespoorde straVaar feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht
of bevonden. De verbalisant moet zo objecRef mogelijk waarnemen en van die waarnemingen in een proces-
verbaal in objecRviteit verslag doen. Daarbij moeten de onderzoekers aandacht hebben, zowel voor al wat tegen,
als al wat ten gunste van de verdachte spreekt.

Op grond van de processen-verbaal neemt de officier van jusRRe beslissingen omtrent het verloop van het
opsporingsonderzoek, alsook de vervolging.

13
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Toezicht en controle

Het opsporingsonderzoek omvat uiteenlopende acRviteiten die zijn gericht op strafrechtelijke handhaving. Men
kan daarbij een onderscheid maken tussen reacRef en proacRef opsporen. Het onderscheid is niet erg strikt. Dit
heeZ ermee van doen dat gedragingen in de vroege voorfase van de eigenlijk schadetoebrengende misdrijven, op
zichzelf al tot strafrechtelijke aansprakelijkheid kunnen leiden.

Een vorm van het proacRef opsporen is de toepassing van zogeheten repressieve controle. Het gaat daarbij om
acRviteiten van opsporingsambtenaren die niet zozeer betrekking hebben op het ophelderen, maar veeleer op het
daaraan voorafgaande ontdekken van mogelijke straVare feiten (bijvoorbeeld de alcoholcontrole).

De bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving kent elk een eigen algemeen werelijk kader. Met het oog op
bestuursrechtelijke handhaving verschaZ hoofdstuk 5 Awb (toezicht op naleving) diverse bevoegdheden:
• Betreden plaats (art. 5:15 Awb)
• Vorderen inlichRngen en idenRteitsbewijs (art. 5:16a Awb)
• Inzage vorderen zakelijke gegevens en bescheiden + kopieën maken (art. 5:17 Awb)
• Zaken onderzoeken, monsters nemen, verpakkingen openen (art. 5:18 Awb)
• Vervoermiddelen en ladingen door-/onderzoeken (Art. 5:19 Awb)
• Medewerkingsplicht voor betrokkenen (art. 5:20 Awb)

Wat betreZ de strafrechtelijke handhaving bevat het Wetboek van Strafvordering tal van bevoegdheden die in het
kader van de opsporing mogen worden uitgeoefend. In de bijzondere wetgeving treZ men ook talrijke voorschriZen
aan die voor de handhaving van de wet relevant zijn en die doorgaans een aanvulling vormen op de algemene
werelijke regelingen. Daarbij wordt niet alRjd aangegeven of de voorschriZen zijn geschreven met het oog op
bestuursrechtelijke handhaving, dan wel strafrechtelijke handhaving, of wellicht beide.

Controle versus opsporing


Onder welke omstandigheden moet de uitoefening van (toezichts)bevoegdheden uit de bestuursrechtelijke of
bijzondere wetgeving worden aangemerkt als opsporing in de zin van art. 132a Sv? Als het gaat om acRviteiten die
worden verricht op basis van de bestuursrechtelijke bevoegdheden door personen die uitsluitend met toezicht zijn
belast, is geen sprake van opsporing. Weliswaar kunnen deze acRviteiten informaRe opleveren die relevanRe heeZ
voor een strafrechtelijke afdoening, maar de officier van jusRRe heeZ geen zeggenschap over de acRviteiten van
deze persoon en daarom kan hij geen gezag uitoefenen. Het ligt anders als de handhavingsacRviteiten worden
verricht door een ambtenaar die zowel bestuursrechtelijk toezichthouder als opsporingsambtenaar is
(bijvoorbeeld de inzage in gegevens en bescheiden op grond van art. 5:17 Awb en art. 19 WED). Vanwege het feit
dat deze ambtenaar tevens als opsporingsambtenaar is aangewezen, bestaat er geen beletsel voor de
gezagsuitoefening van het OM voor zover de acRviteiten van deze ambtenaar als opsporing hebben te gelden. Of
van opsporing in de zin van art. 132a Sv sprake is, wordt in deze situaRe bepaald door het doel waarmee de
bevoegdheid wordt toegepast.

Bij de context van de bijzondere wetgeving geldt dat het houden van toezicht het belangrijkste middel van de
overheid is om zicht te houden op de naleving van de wetgeving. Het is geenszins problemaRsch dat de betreffende
opsporingsmogelijkheden worden ingezet als de resultaten van het uitgeoefende toezicht daartoe aanleiding geeZ.
Soms kan de toepassing van bestuursrechtelijke toezichtbevoegdheden of controlebevoegdheden uit de
bijzondere wetgeving ertoe leiden dat een verdenking ontstaat, op basis waarvan opsporingsbevoegdheden
worden ingezet. Men zou dit sfeerovergang of voortgezere toepassing kunnen noemen: het uitoefenen van
toezicht geeZ aanleiding tot het toepassen van opsporingsmiddelen. Toezicht gaat als het ware over in opsporing.
Tegen deze sfeerovergang bestaat op zich geen bezwaar. Er moet echter geen misbruik van recht plaatsvinden,
doordat bevoegdheden uitsluitend worden ingezet voor een ander doel dan waar deze voor zijn gegeven.

HR Dynamische verkeerscontrole: een verkeerscontrole voldoet aan de werelijke eisen indien hierbij
daadwerkelijk het rijbewijs en de voertuigpapieren zijn gecontroleerd. Een verkeerscontrole die wordt ingezet om
opsporingshandelingen mogelijk te maken, maakt die controle nog niet onrechtmaRg. De verkeerscontrole zou wel
onrechtmaRg zijn indien een voertuig enkel of hoofdzakelijk op grond van etnische dan wel religieuze kenmerken
van de bestuurder of de inzirende voor controle werd geselecteerd.
• Mede de controle bevoegdheden uitoefenen (niet uitsluitend voor ander doel)
• Controle kan naast opsporing (waarborgen in acht nemen)

14
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• SelecRe zonder onderscheid op ras


• Bij voertuig eventueel onderscheid (HR 2018:1872)

HR Controle na verdenking woninginbraak: uit art. 1:6 Awb volgt dat art. 5:15 en 5:19 Awb geen grondslag bieden
voor het toepassen van de in die bepalingen neergelegde bevoegdheden van een toezichthouder tot – kort gezegd-
het betreden van plaatsen en het onderzoeken van voertuigen en hun lading, indien die bevoegdheidsuitoefening
in de concrete omstandigheden van het geval uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van art.
132a Sv.

HR Controle op Schiphol naar opsporing van een straVaar feit: de omstandigheid dat de verbalisanten aan de
verdachte vragen hebben gesteld vanwege een douanecontrole, sluit niet uit dat van een verhoord als bedoeld in
art. 29 lid 2 Sv geen sprake kan zijn geweest. Immers, ook bij het aanwenden van controlebevoegdheden dienen
tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht te worden genomen, waaronder
die van art. 29 Sv.

Bijzondere opsporingsbevoegdheden

Met het werk van de Commissie – Van Traa kwam midden jaren ’90 naar voren dat in de daaraan voorafgaande
jaren de poliRe in de opsporing gebruik had gemaakt van methoden die niet alRjd voldoende steunden op
juridische normen en die zich deels hadden ontwikkeld buiten het bevoegde gezag om. Ook constateerde de
commissie- Van Traa dat bijzondere opsporingsmethoden werden gehanteerd in zogenoemde proacReve
onderzoeken: onderzoeken naar een op dat moment onbekend, nog te plegen misdrijf of naar een persoon tegen
wie nog geen verdenking bestond.

De Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) heeZ als uitgangspunt dat opsporing integer en
beheersbaar moet zijn. Het maken van inbreuk op fundamentele rechten van burgers mag slechts plaatsvinden op
basis van een werelijk gegeven bevoegdheid. Op grond hiervan zijn voor de Wet BOB drie doelstellingen te
onderscheiden, namelijk:
1. Normering van bijzondere opsporingsmethoden
2. Bevordering en verzekering van rechtmaRg opsporingsonderzoek via hiërarchische controle
3. EffecRviteit in de opsporing van (georganiseerde) criminaliteit

In de Wet BOB zijn verschillende opsporingsbevoegdheden geregeld. Uitgangspunt in deze wet is dat
opsporingsmethoden die gevolgen kunnen hebben voor de ‘integriteit van de opsporing’ of die een inbreuk
kunnen maken op grondrechten van burgers, hun basis moeten hebben in het Wetboek van Strafvordering.

Algemene regels voor de toepassing van BOB


• Voeging bij processtukken (art. 126aa Sv)
• Kennisgeving betrokkenen (art. 126bb Sv)
• Bewarings- en vernieRgingsplicht (art. 126cc/dd Sv)
• Regels omtrent technische hulpmiddelen (Art. 126ee Sv)
• Verbod op doorlaten (Art. 126ff Sv)
• Tallon-criterium: verbod tot uitlokking (art. 126h/126i en 126p/126q Sv)

Bijzondere opsporingsbevoegdheden

• StelselmaRge observaRe
• InfiltraRe
• Pseudo-koop of dienstverlening
• StelselmaRg inwinnen van informaRe
• Bevoegdheden in besloten plaats
• Opnemen van vertrouwelijke communicaRe met een technisch hulpmiddel
• Vorderen gegevens: telecommunicaRe, generiek

15
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

INGANGEN BOB
Bijzondere opsporingsbevoegdheden hebben een inquisitoir van karakter: Je wordt niet medegedeeld da je
voorwerp van opsporing bent (heimelijk, sRekem, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer). Voor de toepassing van
BOB is wel een ingang vereist:

INGANG DOMEIN 1: in geval van verdenking van een misdrijf


• In het belang van het onderzoek/ Indien het onderzoek het dringend vordert/ MachRging rechter-
commissaris
• Klassieke opsporing à Er hoeZ geen sprake te zijn van opsporing

INGANG DOMEIN 2: in geval van vermoeden van acRviteiten in georganiseerd verband


o Tenminste 2 of meer personen met 1 gemeenschappelijk doel (legaal/crimineel)
o Met een zekere conRnuïteit
o Die: ErnsRge misdrijven art. 67 lid 1 + het beramen of plegen die gezien hun aard of samenhang met andere
misdrijven een ernsRge inbreuk op de rechtsorde opleveren

INGANG DOMEIN 3: Art. 83 en 83a Sr à In geval van aanwijzingen van een terrorisRsch misdrijf
o Aanwijzing: beschikbare informaRe feiten en omstandigheden bevat die erop duiden dat daadwerkelijk een
terrorisRsch misdrijf zou zijn of zal worden gepleegd. Hierbij kan sprake zijn van moeilijk verifieerbare
geruchten dat een aanslag wordt voorbereid of dat daartoe wordt samengespannen
o Doel: Voorkomen van aanslagen (niet het berechten van de verdachte)

Criminele inlichRngen:
• Verdenking enkel op grond van AIV/MIVD/MMA meldingen vergt een opwaardering
• Toetsing van betrouwbaarheid bron en toetsing van betrouwbaarheid van informaRe:
o Bron/informaRe is betrouwbaar, niet te beoordelen, onbetrouwbaar of betrouwbaar, maar tacRsch niet
inzetbaar in verband met gevaar voor de bron
o Inzet informaRe als basis voor opsporingsonderzoek: toelaatbaar, mits enig aanvullend en
ondersteunend materiaal en voldoende concreet van aard
o Inzet MMA informaRe, mits voldoende concreet en aanvullend ondersteunend materiaal

Bijzondere opsporingsbevoegdheden: Mr. Big (art. 126j Sv)


• Oorsprong in Canada in de jaren 90 van de vorige eeuw
• Verdachten van ernsRge straVare feiten bewegen tot het bekennen van die feiten
• Verdachte wordt door de poliRe bewust misleid
• Kweken van vertrouwbaarheid in de hoop dat zij geheimen wil delen
• Bevorderen bekentenis in de context van criminele organisaRe
• Groeien in de organisaRe: hogere posiRe, maar dan wel ‘schoon schip’ maken
Voorbeelden: Posbank-moord en Kaatsheuvel-zaak.

Posbank-moord
PoliReambtenaren deden zich voor als een organisaRe die een handel in xtc-pillen voorbereidden. Zij hebben de
verdachte gevraagd werkzaamheden voor hen te verrichten waaronder het inpakken van de pillen en het bewaken
van de loods waar deze lagen opgeslagen. Tijdens die operaRe hebben de poliReambtenaren de verdachte
betalingen gedaan en hebben zij hem een beloning van €75.000 in het vooruitzicht gesteld voor een drugsdeal. In
de laatste week van de operaRe hebben de poliReambtenaren de druk opgevoerd, onder meer door hem ervan
op de hoogte te stellen dat hij hoofdverdachte in de Posbank-zaak was. Zij maakten hem duidelijk dat zijn
betrokkenheid bij de Posbank-zaak een mogelijk risico vormde voor de organisaRe en dat zij hem, als hij daarbij
betrokken was, zouden kunnen helpen. Aan de verdachte werd gezegd dat er maar en vraag was, namelijk “of hij
het wel of niet heeZ gedaan”. Daarna heeZ de verdachte de voor het bewijs gebruikte bekennende verklaring
afgelegd.

Middel verdediging
Art. 126j Sv vormt geen toereikende grondslag voor de inzet van de opsporingsmethode zoals in deze zaak
toegepast en dit optreden heeZ geleid tot een inbreuk op de verklaringsvrijheid van de verdachte.

16
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Hoge Raad
De opvapng dat art. 126j Sv een onvoldoende werelijke grondslag biedt voor gevallen waarin wijze waarop door
contacten met de verdachte informaRe wordt ingewonnen zich niet beperkt tot misleiding van de verdachte in de
vorm van misleidende mededelingen over de idenRteit en hoedanigheid van de betreffende informant maar tevens
ertoe strekt in enigerlei mate het vertrouwen van de verdachte in te winnen, is onjuist.

Een samenstel van omstandigheden, dat bezwaarlijk een andere gevolgtrekking toelaat dan dat de verdachte
feitelijk in een verhoorsituaRe is komen te verkeren waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad
met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring, kan het kennelijke
oordeel van het Hof dat de verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast, niet dragen. Het
Hof heeZ de juistheid in het midden gelaten van een aantal namens de verdachte aangevoerde, in dit verband
relevanRe omstandigheden betreffende onder meer de moeilijke financiële omstandigheden van de verdachte en
zijn anankelijkheid van de door de organisaRe verrichre en toegezegde betalingen, en het in scène zeren van een
aantal situaRes om de verdachte te laten geloven dat hij met een professionele, gewelddadige criminele organisaRe
van doen had. In het bijzonder de mate en wijze van binnen het opsporingstraject toegepast misleiding hadden
het Hof aanleiding moeten geven uitdrukkelijk te beoordelen of de verdachte vanwege de – door de verdachte als
geharde criminelen beschouwde poliReambtenaren – in het vooruitzicht gestelde consequenRes zodanig onder
druk was gezet, dat de door de verdachte afgelegde verklaringen in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn verkregen.
Het feit dat de verdachte zichzelf uiteindelijk tot een van de poliRële informanten heeZ gewend, doet daaraan niet
af.

Kaatsheuvel- moord
In casu hebben opsporingsambtenaren de verdachte betrokken bij hun ficReve al dan niet legale beveiligingsbedrijf
om zo een vertrouwensband met hem op te bouwen. Voorwaarde voor in dienst komen was dat de verdachte
openheid van zaken zou geven omtrent verdenking inzake zijn betrokkenheid bij de dood van zijn vrouw. De
verdachte heeZ ruim een jaar later in gesprekken met informanten bekend haar te hebben vermoord. Verdachte
heeZ dezelfde dag deze bekentenis in het bijzijn van een andere informant herhaald en daarbij aangegeven hoe
de moord had plaatsgevonden. Daarbij heeZ hij gedetailleerd aangegeven op welke wijze hij de moord had
gepleegd en op welke wijze hij heeZ getracht zijn betrokkenheid daarbij te verhullen door het ensceneren van een
inbraak. Tijdens een aansluitend gesprek op dezelfde dag met een van de informanten heeZ verdachte nogmaals
bevesRgd dat het doden van zijn vrouw met voorbedachten rade had plaatsgevonden.

Middel verdediging
Het middel komt onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte
feitelijk in een situaRe is gebracht dat een verklaring van hem wordt verkregen in strijd met de in art. 29 lid 2 Sv
tot uitdrukking gebracht en in art. 6 lid 1 EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte.

Hoge Raad
Het oordeel van het Hof is niet toereikend gemoRveerd. Het Hof heeZ onder meer vastgesteld dat de informanten
al ruim een jaar contact hadden met de verdachte, dat zij hem meermalen tegen betaling werkzaamheden voor
hen lieren verrichten, dat de verdachte meermalen in gesprekken met hen betrokkenheid bij de dood heeZ
ontkend en dat nadien een voor de werkloze en met de zorg voor zijn gezin belastende verdachte lucraRef aanbod
is gedaan tot indiensrreding bij een ficRef bedrijf. Vervolgens is aan de verdachte voorgehouden dat hij, indien hij
bleef bij het ontkennen van zijn betrokkenheid bij de moord, niet binnen het bedrijf van de informanten werd
gehaald. Daarmee werd een voorwaarde gesteld die er feitelijk toe strekte dat hij een bekennende verklaring zou
afleggen met betrekking tot de moord. Blijkens de vaststelling van het Hof heeZ de verdachte eerst na dit aanbod
tegenover de informanten zijn betrokkenheid bij de doodslag/moord bekend, en zijn de informanten, ook nadat
de verdachte had verteld dat hij het slachtoffer had vermoord, vragen aan de verdachte blijven stellen over zijn
betrokkenheid zonder zich daarbij bekend te maken als opsporingsambtenaren.

Het kennelijke oordeel van het Hof dat ondanks dit samenstel van omstandigheden – dat erop neerkomt dat de
verdachte feitelijk in een verhoorsituaRe is komen te verkeren waarbij de opsporingsambtenaren bemoeienis
hebben gehad met de inhoud van wezenlijke onderdelen van de door de verdachte afgelegde verklaring – de
verklaringsvrijheid van de verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast, is vooropgesteld over de in dat verband in
aanmerking te nemen omstandigheden, niet toereikend gemoRveerd.

17
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Hoge Raad in beide zaken:


• Geen algemeen en eenduidig juridisch antwoord op de vraag of de Mr. Big methode als opsporingsmethode
wel of niet toelaatbaar is. De Hoge Raad oordeelt over het specifieke optreden van poliReambtenaren in de
zaak en over de vraag of het gebruik van de verklaringen van de verdachte voor het bewijs in
overeenstemming zijn met het recht à Het gaat met name om de vraag of de verklaringsvrijheid is
geschonden.
• Bij de uitvoering van een dergelijke operaRe bestaat het gevaar dat de verdachte feitelijk in een
verhoorsituaRe terechtkomt. Waarborgen voor formeel verhoor ontbreken waardoor verklaringen worden
afgelegd in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte. Daarom moet worden beoordeeld of de in het
kader van de operaRe verkregen verklaringen niet zijn verkregen in strijd met de verklaringsvrijheid:
o Het verloop van het opsporingstraject
o De proceshouding van de verdachte met betrekking tot de feiten
o De mate van (psychische) druk die op de verdachte is uitgeoefend
o De mate van misleiding
o Bemoeienis van opsporingsambtenaren bij de inhoud (wezenlijke onderdelen) van de verklaring;
o Duur en intensiteit van het traject
o Strekking en frequenRe van de contacten met de verdachte
o De in het vooruitzicht gestelde negaReve of posiReve consequenRes bij het wel of niet ophelderen van
de zaak

Oordeelt de rechter dat verklaringen van de verdachte in strijd zijn met de verklaringsvrijheid, moet dit tot
bewijsuitsluiRng van die verklaringen leiden. Indien de rechter deze verklaringen wel gebruikt, moet hij moRveren
waarom deze toelaatbaar zijn en blijk geven van zelfstandig onderzoek naar de betrouwbaarheid van de
verklaringen.

18
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Bevoegdheden met betrekking tot geautomaRseerde werken


Het wetboek bevat diverse bevoegdheden die zijn gericht op het doen van onderzoek in geautomaRseerde werken
en op het benuren van geautomaRseerde werken voor het toepassen van andersoorRge bevoegdheden. Het gaat
daarbij vooral om het verzamelen van gegevens die erin zijn opgeslagen. De bevoegdheden die hier van belang
zijn, zijn opgenomen in:
• Doorzoeking ter vastlegging van gegevens (art. 125i Sv)
• Netwerkzoeking (art. 125j Sv)
• Ontsleuteling (art. 125k Sv)
• VernieRging vastgelegde gegevens (art. 125n Sv)
• Ontoegankelijk maken (art. 125o Sv)
• Hackbevoegdheid (art. 126nba/uba/zpa Sv)

Het gaat hier om bevoegdheden om de doorzoeking vast te leggen van gegevens, de ontoegankelijkmaking van
gegevens (het take-down bevel) en het onderzoek in een geautomaRseerd werk (de hackbevoegdheid).
• GeautomaRseerd werk: een apparaat of een groep van onderling verbonden of samenhangende apparaten,
waarvan er een of meer op basis van een programma automaRsch computergegevens verwerken
• Gegevens: iedere weergave van feiten, begrippen of instrucRes, op een overeengekomen wijze, geschikt voor
overdracht, interpretaRe of verwerking door personen of geautomaRseerde werken

Hackbevoegdheid (art. 126nba/uba/zpa Sv)

Op grond van deze bevoegdheid kan een geautomaRseerd werk op afstand heimelijk worden binnengedrongen
om op die manier, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel (waaronder met name soZware),
onderzoek te verrichten:
• Geldigheidsduur bevel: 4 weken
• Officier van jusRRe bij voorlopige hechtenis feiten (art. 67 Sv) + ernsRge inbreuk op de rechtsorde
• Onderzoek vordert dit dringend + machRging rechter-commissaris
• Raadplegen CTC (OM) over de inzet van de bevoegdheid
• Uitstel: zwaarwegend opsporingsbelang, na akkoord Landelijk Parket OM + toestemming rechter-commissaris

In de arRkelen waarin de hackbevoegdheid is neergelegd wordt opgesomd met het oog waarop het onderzoek
zich, na het binnendringen van het geautomaRseerde werk, mag richten. Uit deze opsomming blijkt dat de
bevoegdheid om onderzoek te verrichten in een geautomaRseerd werk soms dient als steunbevoegdheid voor de
uitoefening van een andere bevoegdheid (hacken om een microfoon van de computer aan te zeren, zodat
gesprekken kunnen worden afgeluisterd) of als zelfstandige BOB (vastleggen gegevens).

NoRce and Takedown (art. 125p Sv)

Deze bevoegdheid maakt het mogelijk om los van een doorzoeking een bevel tot ontoegankelijkmaking van
bepaalde gegevens te geven. Het bevel houdt in de parRj in kennis te stellen (noRce) van onmiskenbaar
onrechtmaRg of straVaar materiaal op een online pla‚orm met het verzoek dit materiaal te verwijderen
(takedown):
• Officier van jusRRe bij ernsRge misdrijven à voorlopige hechtenis feiten (art. 67 Sv)
• MachRging rechter-commissaris + gelegenheid aanbieder om te worden gehoord
• Stapsgewijze inzet van de bevoegdheid:
o Plaatser aanspreken om het betwiste materiaal te verwijderen
o Naar de websitehouder
o Naar de hosRngprovider

19
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Vorderen van gegevens

Het wetboek kent een aantal bepalingen die strekken tot het verkrijgen van gegevens. Deze vorderingen tot het
verstrekken van gegevens kunnen worden gericht tot een ruime kring van personen, bedrijven en instellingen. De
werelijke regeling van de bevoegdheden tot vorderen van gegevens is ontworpen vanuit de gedachte van een
‘gesloten stelsel’. Dit houdt in dat er in principe geen ruimte bestaat om medewerking op vrijwillige basis aan het
verstrekken van gegevens te vragen: als de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens kunnen worden
toegepast, dan moeten deze ook worden toegepast.

Klassieke opsporing Georganiseerd verband TerrorisRsch verband


• IdenRficerend art. 126nc Sv art. 126uc Sv art. 126zk Sv
• Andere bestaande art. 126nd Sv art. 126ud Sv art. 126zl Sv
• Camerabeelden art. 126nda Sv
• ToekomsRge andere art. 126ne Sv art. 126ue Sv art. 126zm Sv
• Gevoelige art. 126nf Sv art. 126uf Sv art. 126zn Sv
• Ontsleutelen art. 126nh Sv art. 126uh Sv art. 126zp Sv
• Bevriezing art. 126ni Sv art. 126 ui Sv

HvJEU Prokuratuur
Richtlijn 2002/58/EG biedt lidstaten de mogelijkheid om privacybeperkende wetgeving te creëren ‘die nodig zijn
voor de bescherming van de openbare veiligheid, defensie, staatsveiligheid en de wetshandhaving op
strafrechtelijk gebied’ (art. 15). In het arrest gaat het om de vraag of de Estse wet voldoende waarborgen kent
tegen de ongebreidelde toegang van poliRële en jusRRële autoriteiten tot de gegevens die
telecommunicaReaanbieders op moeten slaan.

Hof van JusRRe


Toegang voor strafrechtelijke doeleinden, tot een reeks elektronische communicaRegegevens (verkeers- en
locaRegegevens), kan slechts worden verleend ter bestrijding van ernsRge criminaliteit of ter voorkoming van
ernsRge bedreiging van de openbare orde. Het gaat immers om een ernsRge inmenging op de grondrechten van
art. 7 en 8 HGEU. Hierbij zijn de duur, de hoeveelheid of de gevoeligheid van de gevorderde informaRe niet
bepalend. Verkeers- en locaRegegevens brengen alRjd een ernsRge inmenging met zich mee omdat daarmee zeer
nauwkeurige conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie de
gegevens zijn bewaard.

Het is aan de naRonale wetgever om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische
communicaRediensten aan de bevoegde naRonale instanRes toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens
waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een
rechterlijke instanRe of een onanankelijke bestuurlijke enRteit. Gelet op de vereiste onanankelijkheid, mag de
instanRe die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijke onderzoek
en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de parRjen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een OM dat de
onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar
aanklager Rjdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van jusRRe is niet voldoende
om aan het onanankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onanankelijke autoriteit moet
plaatsvinden voorafgaand aan de machRging.

Betekenis voor Nederland


• IdenRficerende (verkeers)gegevens à Art. 126n lid 1/126na Sv
• Historische verkeersgegevens à Art. 126n lid 1 sub a Sv
• De (real Rme) toekomsRge verkeersgegevens à Art. 126n lid 1 sub b Sv

Hoge Raad
De huidige strafvorderlijke regeling is niet in overeenstemming met de eisen die Richtlijn 2002/58/EG stelt, als de
toepassing van betreffende bevoegdheid met zich brengt dat er sprake is van een ernsRge inmenging in het recht
op bescherming van privéleven en beslissingen tot toepassing van die bevoegdheid worden genomen door de
officier van jusRRe. De Hoge Raad bepaalt dat als de officier van jusRRe verkeers- en locaRegegevens wil verkrijgen

20
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

die meer omvaren dan uitsluitend idenRficerende gegevens, hij gehouden is schriZelijke machRging van de
rechter-commissaris te vorderen alvorens vordering tot die gegevens. Als de officier van jusRRe een schriZelijke
machRging vordert, is de rechter-commissaris gehouden daarop te beslissen. Bij die beslissing beoordeelt de
rechter-commissaris of er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het doen van een vordering tot het
verstrekken van verkeers- en locaRegegevens, alsmede of het doen van die vordering in overeenstemming is met
de eisen van proporRonaliteit en subsidiariteit.

HvJEU Garda Sioachana


Op grond van de Ierse dataretenRewet moeten communicaReaanbieders metagegevens over communicaRe
bewaren, zodat de autoriteiten de gegevens later kunnen vorderen en raadplegen voor het opsporen, onderzoek
en vervolgen van straVare feiten. De Ierse wet zou hiermee onverenigbaar zijn met art. 15 van Richtlijn
2002/58/EG gelezen in het licht van art. 7 en 8 HGEU, omdat die wet slechts minimale waarborgen bevare en niet
nauwkeurig vastlegde in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden autoriteiten toegang tot
metagegevens mogen vorderen.

Hof van JusRRe


Een algemene ongedifferenReerde bewaarplicht van verkeers- en locaRegegevens is alleen toegestaan indien
sprake is van een reële, actuele of voorzienbare dreiging voor de naRonale veiligheid. Ter bewaring van (zeer)
ernsRge criminaliteit is zo’n bewaarplicht niet toegestaan. Een bewaarplicht voor ernsRge criminaliteit is slechts
toelaatbaar als de ‘categories of data to be retained, the means of communicaRon affected, the persons concerned
and the retenRon period adopted, is limited to what is strictly necessary’. Een bewaarplicht voor ernsRge
criminaliteit moet aldus zijn beperkt, bijvoorbeeld naar kring van personen, Rjdsperiode en/of geografische zone:
• Kring van personen: Personen jegens wie andere onderzoeksbevoegdheden worden ingezet, personen met
een straVlad waaruit blijkt dat zij reeds veroordeeld zijn voor een ernsRg straVaar feit met een mogelijk
groot recidiverisico
• Geografische zone: Het gemiddelde criminaliteitscijfer in een bepaalde zone kan dienen als aanknopingspunt
voor het aVakenen van een naRonale bewaarplicht van verkeers- en locaRegegevens.

Gegevens die zijn bewaard op basis van een maatregel in de zin van art. 15 lid 1 Richtlijn 2002/58/EG mogen in
beginsel enkel worden gevorderd voor hetzelfde doel als waarvoor de gegevens zijn bewaard (bijvoorbeeld als
gegevens met het oog op de naRonale veiligheid zijn bewaard, mogen die gegevens ook enkel met het oog op de
naRonale veiligheid worden gevorderd). Dit kan slechts anders wanneer de met de toegang nagestreefde
doelstelling belangrijker is dan die welke de bewaring rechtvaardigde.

Betekenis voor Nederland


Nederland kent momenteel geen bewaarplicht in de zin van art. 15 lid 1 Richtlijn 2002/58/EG, op basis waarvan
communicaReaanbieders worden verplicht verkeerd- en locaRegegevens te bewaren met het oog op de in dit
arRkel genoemde belangen (naRonale veiligheid, bestrijding criminaliteit).

21
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 3: VRIJHEIDSBENEMENDE EN NIET-VRIJHEIDSBENEMENDE DWANGMIDDELEN

Inleiding
Soms is het ten behoeve van het onderzoek in strafzaken gewenst daadwerkelijk inbreuk te maken op rechten en
vrijheden van burgers, Dit soort maatregelen worden dwangmiddelen genoemd. Het gaat om het gebruiken van
bevoegdheden waarvoor inbreuk wordt gemaakt op de rechten en vrijheden van personen.
• Mogelijkheid dwang en proporRoneel geweld inherent aan dwangmiddelen (art. 7 PoliRewet)
• Specifieke vorm van een strafvorderlijke bevoegdheid
• Als iemand toestemming geeZ op inbreuk van de rechten en vrijheden valt dit niet meer onder een
dwangmiddel (de dwang komt te vervallen)
• Je mag niet tweemaal hetzelfde dwangmiddel toepassen als de omstandigheden gelijk blijven

Dwangmiddelen
• Zelfstandige dwangmiddelen
• Steunbevoegdheden: bevoegdheid/ hulpmiddel die ondersteuning geeZ aan de hogere bevoegdheid
• Connexe bevoegdheden: bevoegdheid die gekoppeld is aan een andere bevoegdheid (bijvoorbeeld eerst
aanhouden en dan pas fouilleren)
MAAR INGANG: art. 27 Sv: een redelijk vermoeden van schuld voortvloeiend uit feiten en omstandigheden

Vrijheidsbenemende dwangmiddelen

Vrijheidsbenemende dwangmiddelen zijn middelen die bij een strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gebruikt
tegen de wil van de verdachte met als doel de vrijheid van de verdachte te ontnemen.

Staandehouding (art. 52 Sv)


• Bevoegdheid: opsporingsambtenaar (art. 141 jo. 142 Sv)
• Geval: alle straVare feiten
• Grond: ter idenRficaRe verdachte (art. 27a lid 1 Sv)
• GradaRe verdenking: redelijk vermoeden (art. 27 Sv)
• Duur: zo kort mogelijk

Aanhouding bij heterdaad (art. 53 Sv)


• Bevoegdheid: eenieder bevoegd
• Geval: heterdaad van een straVaar feit (art. 128 Sv)
• Grond: verhoor ter voorgeleiding (hulp)officier van jusRRe
• GradaRe verdenking: redelijk vermoeden (art. 27 Sv)
• Duur: zo kort mogelijk, overdracht aan autoriteit

Aanhouding buiten heterdaad (art. 54 Sv)


• Bevoegdheid: (hulp)officier van jusRRe en opsporingsambtenaren op bevel van officier van jusRRe
• Geval: misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis van toepassing is (Art. 67 Sv)
• Grond: verhoor ter voorgeleiding (hulp)officier van jusRRe
• GradaRe redelijk vermoeden (art. 27 Sv)
• Duur: geleiding van plaats van aanhouding naar verhoor

Ophouden voor onderzoek (art. 56a Sv)


• Bevoegdheid: (hulp)officier van jusRRe
• Geval: alle straVare feiten
• Grond: waarheidsvinding/onderzoek
• GradaRe verdenking: ernsRge bezwaren (art. 67 Sv)
• Duur: 9 uur (voorlopige hechtenis feiten) of 6 uur (geen voorlopige hechtenis feiten) à de Rjd tussen 0:00
en 9:00 uur niet meegerekend

Ophouden ter idenRficaRe (art. 56b Sv)


• Bevoegdheid: (hulp)officier van jusRRe
• Geval: straVare feiten waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten

22
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Grond: idenRficaRe van de aangehouden verdachte, die niet langer mag worden opgehouden
• GradaRe verdenking: redelijk vermoeden (art. 27 Sv)
• Duur: verlenging termijn art. 56a lid 2 Sv met 6 uur

Inverzekeringstelling (art. 57 jo. 59 Sv)


• Bevoegdheid: (hulp)officier van jusRRe
• Geval: voorlopige hechtenis (art. 67 Sv)
• Grond: in het belang van het onderzoek
• GradaRe verdenking: ernsRge bezwaren
• Duur: 3 dagen + verlenging van 3 dagen mogelijk (indien dringende noodzaak)

Inbewaringstelling (art 63 en 64 Sv)


• Bevoegdheid: rechter-commissaris op vordering van de officier van jusRRe
• Geval: voorlopige hechtenis + ernsRge bezwaren (art. 67 Sv)
• Grond: vluchtgevaar of maatschappelijke veiligheid (art. 67a Sv)
• GradaRe verdenking: ernsRge bezwaren
• Duur: 14 dagen

Gevangenhouding (art. 65 en 66 Sv)


• Bevoegdheid: (raadkamer) rechtbank (art. 21 lid 1 Sv)
• Geval: voorlopige hechtenis + ernsRge bezwaren (art. 67 Sv)
• Grond: vluchtgevaar of maatschappelijke veiligheid (art. 67a Sv)
• GradaRe verdenking: ernsRge bezwaren
• Duur: maximaal 90 dagen

Gevangenneming (art. 65 en 66 Sv)


• Bevoegdheid: (raadkamer) rechtbank (art. 21 lid 1 Sv)
• Geval: voorlopige hechtenis + ernsRge bezwaren (art. 67 Sv)
• Grond: vluchtgevaar of maatschappelijke veiligheid (art. 67a Sv)
• GradaRe verdenking: ernsRge bezwaren
• Duur: maximaal 90 dagen

Voorlopige hechtenis

Vanaf bewaring noemen we het voorlopige hechtenis: de vrijheidsbeneming ingevolge enig bevel van bewaring,
gevangenhouding of gevangenneming (art. 133 Sv). De voorlopige hechtenis omvat de door de strafrechter
bevolen vormen van vrijheidsbeneming die voorafgaan aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling. De
voorlopige hechtenis maakt evenals de andere vrijheidsbenemende dwangmiddelen inbreuk op het fundamentele
recht op fysieke vrijheid van de persoon en het recht te gaan en te staan waar men wil (art. 15 lid 1 GW).

Bij voorlopige hechtenis behoeZ die inbreuk wegens de lange maximale duur ervan nog meer rechtvaardiging dan
bij de korter durende inbreuken als het ophouden van onderzoek en de inverzekeringstelling. De schuld van de
verdachte moet immers nog worden vastgesteld en toch wordt hij bij toepassing van voorlopige hechtenis reeds
van zijn vrijheid berooZ. Dit betekent dat de vrijheidsbeneming moet zijn terug te voeren op een legiRmaRe door
de wet in formele zin. Wat betreZ de voorlopige hechtenis is dat art. 63 jo. 93 Sv. Toepassing van de voorlopige
hechtenis is aan een viertal werelijke voorwaarden verbonden:

1. Een geval van voorlopige hechtenis (art. 67 lid 1 en 2 Sv)


2. ErnsRge bezwaren (art. 67 lid 3 Sv)
3. Een (of meer) van de gronden van voorlopige hechtenis (art. 67a Sv):
o Vluchtgevaar van de verdachte
o EvenwichRge reden van maatschappelijke veiligheid
• De twaalƒaars-grond in samenhang met de geschokte rechtsorde
• De zogenoemde ‘grote’ recidiverisico
• De ‘kleine’ recidiverisico
• De zogeheten snelrechtgrond

23
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Collusiegevaar
4. Inachtneming van het anRcipaRegebod (art. 67a lid 3 Sv): de duur van de voorlopige hechtenis mag nooit
langer duren dan de uiteindelijke straf die zou worden opgelegd door de rechter.

Voorlopige hechtenis voor toepassing snelrecht in het bijzonder? De Wet uitbreiding gronden voorlopige
hechtenis maakt voorlopige hechtenis mogelijk in gevallen van geweld tegen mensen met een publieke taak en/of
in de publieke ruimte, mits hierdoor maatschappelijke onrust is ontstaan en de zaak op een snelrechtzipng wordt
behandeld (art. 67 lid 4 Sv). De al behoorlijk extensieve toepassing van voorlopige hechtenis maakt dat de nieuwe
grond in veel gevallen echter overbodig is. Er is zelden sprake van een zogenoemde first offender, die een relaRef
makkelijk te bewijzen straVaar feit heeZ gepleegd dat binnen de parameters van de snelrechtgrond valt, maar
waarop geen andere gronden voor voorlopige hechtenis van toepassing zijn en waarvoor wel een
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te verwachten is.
• Het alleen vanwege de aard van de verdenking en/of de wens tot snelle berechRng toepassen van voorlopige
hechtenis staat op gespannen voet met de onschuldpresumpRe
• PrevenReve hechtenis ter voorkoming van ordeverstoringen?

EHRM S., A. and V. v. Denmark: In deze zaak oordeelt het EVRM dat een kortdurende prevenReve detenRe
toegestaan kan zijn op de enkele grond dat het ‘redelijkerwijs noodzakelijk’ is om iemand te beleren een straVaar
feit te begaan in de zin van art. 5 lid 1 sub c EVRM. In casu sloot de poliRe een drietal Deense hooligans enkele
uren op omdat de verwachRng was dat ze een gewelddadige confrontaRe zouden aangaan met Zweedse
voetbalsupporters Rjdens of voorafgaand aan een voetbalinterland tussen Denemarken en Zweden in Kopenhagen.

PrevenReve detenRe staat op gespannen met art. 5 EVRM. Het EHRM formuleerde echter strikte voorwaarden
waaronder prevenReve vrijheidsbeneming op de grond is toegelaten:
• De bevoegdheid om een persoon in detenRe te nemen dient een werelijke basis te hebben à Dit dient een
andere basis te zijn dan de detenRebevoegdheid binnen het strafvorderlijk traject.
• De detenRe moet dienen om de naleving van een specifieke en concrete straVepaling te verzekeren à Het
op handen zijnde straVare feit moet derhalve worden geconcreRseerd naar plaats, Rjd en potenRële
slachtoffers.
• De aard van de na te komen verplichRng dient in overeenstemming te zijn met het EHRM.
• De detenRe moet gericht zijn op een direct bijdragen aan het verzekeren van de nakoming van de verplichRng
en mag dus geen stra„arakter hebben.
• De betrokkene moet hebben verzuimd aan zijn verplichRng te voldoen à Uit ‘clear and posiRve’ stept moet
blijken dart hij een straVaar feit wilde gaan plegen.
• Van wat als ‘clear posiRve steps’ wordt aangemerkt dient de betrokkene vooraf op de hoogte te worden
gesteld.
• De detenRe dient gegeven de omstandigheden een proporRoneel middel te zijn in de zin dat er sprake is van
een juiste afweging tussen het belang van de samenleving bij nakoming van de werelijke verplichRng en het
recht op vrijheid van de betrokkene.
• De detenRe moet beëindigd worden uiterlijk als de werelijke termijn verloopt of zoveel eerder als de
noodzaak is komen te vervallen.

Betekenis voor Nederland


StraVaarstelling van voorbereidingshandelingen bij vechtparRjen van hooligans à Art. 141s Sr
Art. 5 EVRM
• EHRM: het doel van art. 5 EVRM is het voorkomen van willekeurige en ongerechtvaardigde vrijheidsbeneming
• NaRonale regels moeten worden gevolgd
• Verdenking kan vrijheidsbeneming van korte duur rechtvaardigen
• Vanaf bewaring een van de erkende redenen voor voorarrest
• MoRvering steeds verlangd: deze moRvering mag kort en zakelijk zijn, maar moet wel een feitelijke en niet al
te abstracRe onderbouwing kennen
Voorbeelden recente schendingen: Hasselbaink v. Nederland, Zohlandt v. Nederland en Maassen v. Nederland.

NJ 2021/3033 (moRveringsplicht verlenging voorlopige hechtenis na eerste aanleg): de schendingen in


bovenstaande uitspraken van het EHRM zien op de situaRe waarin de vrijheidsbeneming van de verdachte
plaatsvindt terwijl er een redelijke verdenking bestaat dat hij een straVaar feit heeZ begaan. Het gaat dan om een

24
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

situaRe als bedoeld in art. 5 lid 1 sub c EVRM. In deze rechtspraak wordt door het EHRM onder meer overwogen
dat “jusRficaRon for any period of detenRon, no marer how short, must be convincingly demonstrated by
authoriRes” en dat “the domesRc courts’ arguments for and against release must not be general and abstract, but
contain references to specific facts and the personal circumstances jusRfying an applicant’s detenRon.

In deze zaak is echter sprake van een situaRe die niet onder art. 5 lid 1 sub c EVRM, maar onder art. 5 lid 1 sub a
EVRM valt. Die laatstgenoemde bepaling heeZ betrekking op detenRe na veroordeling door een daartoe bevoegde
rechter. Dit volgt uit onder meer de rechtspraak van het EHRM, waarin wordt geoordeeld: “ The Court recalls its
constant case-law that, for the purpose of the ConvenRon, detenRon while an appeal against a convicRon by a first-
instance court is pending is to be considered as detenRon ‘aZer convicRon’ within the meaning of art. 5(1)(a)
EVRM, even if the detenRon conRnues to be considered a detenRon on remand under domesRc law.

Dit laat onverlet dat - ook als na de uitspraak in de strafzaak in eerste aanleg de toepassing van voorlopige hechtenis
(mede) komt te berusten op de in art. 75 lid 1, derde volzin, Sv genoemde grond - beslissingen met betrekking tot
de voorlopige hechtenis telkens een op de voorliggende zaak toegesneden moRvering moeten bevaren. Deze
algemene moRveringsplicht komt, als de beslissing over de voorlopige hechtenis een beschikking van de raadkamer
betreZ, tot uitdrukking in art. 24 lid 1 Sv en vloeit ook mede voort uit de eisen die art. 78 lid 2 Sv stelt aan bevelen
tot voorlopige hechtenis en tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

25
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 3: VERVOLGINGSBESLISSING EN DAGVAARDING

Gronden voor de vervolgingsbeslissing


Nadat het voorbereidend onderzoek is afgesloten, zal moeten worden beslist wat er met de strafzaak moet
gebeuren. Moet de zaak ter berechRng aan de rechter worden voorgelegd of niet? De met die beslissing belaste
officier van jusRRe zal daarbij rekening moeten houden met:

• Haalbaarheidscomponent: de officier van jusRRe zal hierbij de haalbaarheid van een veroordeling, althans
de schuldigverklaring (art. 9a Sr) betrekken. Hij anRcipeert hierbij op het te verwachten oordeel van de
rechter over de punten van het rechterlijk beslissingsschema van art. 348 en 350 Sv

• Opportuniteitscomponent (art. 167 en 242 Sv): de officier van jusRRe zal ook over de gewenstheid, de
opportuniteit van de (verdere) vervolging moeten beslissen
o PosiRef opportuniteitsbeginsel: het algemeen belang moet vervolging noodzakelijk maken, wil het OM
ertoe mogen overgaan
o NegaRef opportuniteitsbeginsel: het OM vervolgt ieder straVaar en bewijsbaar feit, tenzij het algemeen
belang juist een contra-indicaRe oplevert

Controle op de vervolgingsbeslissing
• Door de raadkamer van het Gerechtshof bij beklag over niet (verdere) vervolging (art. 12)
• Door de raadkamer van de rechtbank naar aanleiding van een bezwaarschriZ tegen de dagvaarding (art. 262
Sv)
• Door de zipngsrechter door toetsing aan de werelijke vervolgingsbeletselen en beginselen van een
behoorlijke procesorde (art. 348 Sv)
• Door het Gerechtshof door verklaring van beëindiging van de zaak (art. 29f Sv)

De officier van jusRRe heeZ diverse mogelijkheden om de zaak na het voorbereidend onderzoek te seponeren
(niet vervolgen). De haalbaarheids- en opportuniteitsgronden van de sepotbeslissing zijn gerubriceerd in een
landelijke lijst.
• Technisch sepot: de officier van jusRRe verwacht dat de kans op een veroordeling heel klein is, zal hij technisch
seponeren. Die kans is klein als de verdachte bijvoorbeeld niet straVaar is of wanneer er te weinig bewijs is
• Beleidssepot: de officier van jusRRe zal niet vervolgen wanner dit in het algemeen belang niet wenselijk is. Er
is wel een kans dat de verdachte wordt veroordeeld, maar dit is niet wenselijk omdat de verdachte
bijvoorbeeld heel oud is
• Voorwaardelijk sepot (art. 167 lid 2 Sv): van een voorwaardelijk sepot is sprake als er bepaalde voorwaarden
worden gesteld aan het seponeren.
• Onvoorwaardelijk sepot: bij een onvoorwaardelijk sepot is de verdachte helemaal ‘vrij’. De verdachte zal in
principe niet meer vervolgd worden voor dat straVare feit.

à Beslissing tot niet vervolging op basis van art. 167 Sv geschiedt vormvrij, geen mededeling aan de verdachte
vereist

à Beslissing tot niet verdere vervolging vereist daarentegen wel een kennisgeving aan de verdachte, de zgn.
kennisgeving niet verdere vervolging (art. 243 Sv)

Werkwijze: ZSM
ZSM staat voor ‘Zorgvuldig, snel, op maat met betrekking tot het afdoeningstraject’
• Geen juridisch leerstuk of werelijke regeling, maar een werkwijze binnen het OM om in een zo vroeg mogelijk
stadium beslissingen te nemen omtrent de afdoening van de zaak
• Vooral van belang bij veelvoorkomende criminaliteit (VVC) à Afdoening met straVeschikking
• Procesdeelnemers: OM, poliRe, reclassering, slachtofferhulp, de raad voor de kinderbescherming, verdachte
en diens raadsman

26
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Het vervolgingsbegrip

Vervolging wordt gedefinieerd als het door het OM betrekken van een rechter bij de strafzaak en het uitvaardigen
van een straVeschikking door het OM:
• Aanhangig maken van de zaak ter terechtzipng door te dagvaarden (art. 258 Sv)
• Vorderen van voorlopige hechtenis (art. 63 Sv)
• Vorderen van onderzoek door de rechter-commissaris (art. 181 Sv)
• Uitvaardigen van een straVeschikking (art. 257a Sv)

Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen:


• Beslissingen omtrent vervolging (art. 167 Sv): na de opsporing
• Beslissingen omtrent verdere vervolging (art. 242 Sv): na reeds gestarte vervolging

De dagvaarding (art. 258 Sv)

Nadat het voorbereidend onderzoek is voltooid en de officier van jusRRe heeZ beslist dat de zaak op de
terechtzipng zal moeten dienen, moet er zijnerzijds een schriZelijk stuk uitgaan waarmee de overgang naar het
eindonderzoek wordt gemarkeerd. Dit is de dagvaarding, die fungeert als scharnierpunt tussen het voorbereidend
onderzoek en het onderzoek ter terechtzipng. In het openbare onderzoek wordt nagegaan wat de persoon die
voorwerp is van het voorbereidend onderzoek, heeZ gedaan. Er moet dus worden vastgesteld of de betrokken
burger zich aan zo’n gedraging heeZ schuldig gemaakt. Het gaat erom vast te stellen welk concreet straVaar feit
deze concrete persoon zou hebben begaan. Die beschuldiging moet in concrete termen worden neergelegd in een
schriZelijk stuk, de zogenoemde dagvaarding.

De dagvaarding kent vier funcRes:


• Persoonsaanduiding (art. 262 Sv): aanduiding van de persoon van de verdachte
• OproepfuncRe: oproeping van de verdachte om bij een bepaalde rechter op een bepaalde plaats en op een
bepaald RjdsRp ter terechtzipng te verschijnen
• BeschuldigingsfuncRe (art. 261 Sv à tenlastelegging): de verdachte wordt beschuldigd van een bepaald feit,
toegespitst op een bepaalde delictsomschrijving
• InformaRefuncRe (art. 260 lid 4 Sv): de verdachte wordt geïnformeerd over bepaalde hem toekomende
rechten

De bijkomende informaRefuncRe
De in het strafproces belangrijke dagvaarding luidt het eindonderzoek in. Daarom is het van belang dat de
verdachte wordt geïnformeerd over het bestaan van een aantal rechten die hem toekomen en die bij voorkeur
moet kennen alvorens de terechtzipng aanvangt:
• Recht op rechtsbijstand (art. 27ca lid 2 Sv)
• Recht op indiening van een bezwaarschriZ (art. 262 Sv)
• Recht op getuigen (art. 236 en 287 lid 2 Sv)
• Recht op deskundige (art. 260 lid 4 Sv)
• Recht op een tolk (art. 263 Sv)

Rechtsgevolg van de dagvaarding


• Het belangrijkste rechtsgevolg van de dagvaarding is dat de zipngsrechter op grondslag van de erin vervare
tenlastelegging de vragen van art. 348 en 350 Sv moet beantwoorden (de grondslagleer).
• Met de dagvaarding vangt het rechtsgeding aan (art. 258 lid 1 Sv). De aanvang van het rechtsgeding valt
samen met het moment waarop de officier van jusRRe de dagvaarding aan de verdachte doet uitgaan.
• Met de aanvang van het rechtsgeding vervallen eventuele voor de verdediging opgeworpen hindernissen (art.
33 Sv). Vanaf de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg vervallen alle belemmeringen tot
kennisneming van de processtukken.
• Op grond van art. 46 lid 4 Sv vervallen alle bevolen belemmeringen van het vrije verkeer tussen de raadsman
en de rechtens zijn vrijheid beroofde verdachte zodra de dagvaarding is betekent.

27
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

De tenlasteleggingsfuncRe
De derde funcRe van de tenlastelegging, de tenlasteleggingsfuncRe, zou ook kunnen worden aangeduid met de
term van dubbele verwijzingsfuncRe. Daarmee wordt aangegeven dat de verdachte wordt beschuldigd van een
bepaald historisch gebeuren dat volgens de steller van de tenlastelegging in de termen van een bepaalde
delictsomschrijving valt.
• DescripReve aspect: beschrijving van een historisch gebeuren veroorzaakt door de verdachte
• NormaReve aspect: koppeling aan een delictsomschrijving en daarmee de aanduiding dat dit ongeoorloofd
is
Beide aspecten maken dat tenlastelegging op een bepaalde delictsomschrijving toegespitste beschuldiging van
een bepaald feit is. De tenlastelegging reduceert de werkelijkheid tot de strafrechtelijk relevante aspecten zoals
die door de officier van jusRRe worden geselecteerd en gepresenteerd.

De dubbele verwijzingsfuncRe is zo belangrijk dat deze een plaats heeZ gekregen in respecRevelijk art. 6 lid 3 sub
a EVRM en art. 14 lid 3 sub a IVBPR. Daarin staat dat de degene die wegens een straVaar feit wordt vervolgd het
recht heeZ onverwijld wordt ingelicht over de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Deze
eisen houden verband met het recht op voldoende Rjd en faciliteiten voor de voorbereiding van de verdachte. Dat
ligt voor de hand omdat die verdediging pas kan geschieden als men Rjdig op de hoogte is van de aard en de reden
van de beschuldiging.

De tenlastelegging

Art. 261 Sv bepaalt wat de dagvaarding moet inhouden. Het eerste lid schrijZ voor dat de dagvaarding een opgave
van het ten laste gelegde feit moet inhouden met vermelding van de Rjd omstreeks welke en de plaats waar het
zou zijn begaan. Het tweede lid voegt eraan toe dat ook de omstandigheden moeten worden vermeld waaronder
het feit zou zijn begaan. Hieruit volgt dat de tenlastelegging aan de volgende eisen is gesteld:

1. Duidelijk en begrijpelijk 5. Locus delicR


2. Niet innerlijk tegenstrijdig 6. Omstandigheden
3. Voldoende feitelijk 7. Werelijke voorschriZen
4. Tijd en plaats (tempus delicR)

De tenlastelegging strekt ertoe om voor de procesdeelnemers de inzet van het strafgeding met de vereiste
duidelijkheid vast te leggen. Daarbij staat de gebondenheid van de rechter wat betreZ de bewezenverklaring aan
de in de tenlastelegging gestelde grenzen voorop.

Soorten tenlasteleggingen
• Enkelvoudige tenlastelegging: de verdachte wordt in de dagvaarding één enkele vorm van daderschap
verweten die slechts op één delictsomschrijving is toegesneden.
• Samengestelde tenlastelegging: de verdachte wordt in de dagvaarding meerdere straVare feiten verweten.
Er zijn verschillende soorten samengestelde tenlasteleggingen:
• CumulaReve tenlastelegging: dagvaarding waarin aan de verdachte afzonderlijke feiten ten laste zijn
gelegd, die al dan niet gelijkRjdig zijn gepleegd (bijvoorbeeld diefstal en oplichRng)
• Primair-subsidiairtenlastelegging: met primair wordt de maximaal haalbare vordering of
tenlastelegging aangegeven. De subsidiaire vordering wordt ingesteld voor het geval dat de eerste
vordering niet tot het beoogde resultaat zal leiden (bijvoorbeeld moord en doodslag)
• AlternaReve tenlastelegging: de tenlastelegging waarin de verdachte ervan wordt beschuldigd dat hij
het ene of het andere straVare feit heeZ begaan (bijvoorbeeld diefstal of heling)
• Summiere tenlastelegging (art. 261 lid 3 Sv): de verdachte is gedagvaardigd op een voorlopige (of summiere)
tenlastelegging, omdat de duur van de ondergane voorlopige hechtenis voorafgaande aan het onderzoek ter
terechtzipng de maximaal mogelijke duur dreigde te overschrijden.

Wijziging van de tenlastelegging (art. 313 Sv)


Op grond van art. 313 Sv mag de officier van jusRRe de wijziging van de tenlastelegging vorderen. Hiermee moet
tegemoet worden gekomen aan het bezwaar dat vaak personen moesten worde vrijgesproken of van alle
rechtsvervolging ontslagen, omdat hetgeen ter terechtzipng was gebleken meer met de realiteit overeenstemde
maar de tenlastelegging daarmee niet spoorde. Een andere reden was dat de dagvaarding aan een inwendig gebrek
leed en de nieRgheid moest worden uitgesproken, hoewel dit gebrek door een wijziging had kunnen worden

28
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

hersteld. Een derde argument was gelegen in de bestrijding van het euvel van de vele subsidiaire tenlasteleggingen.
Ten slore zou dit moeten voorkomen dat de officier van jusRRe minder kwalificaRef ten laste gaat leggen.

• De officier van jusRRe mag dus op grond van art. 313 lid 1 Sv een wijziging van de tenlastelegging vorderen.
Er geldt op grond van het tweede lid echter wel een materiële beperking: de tenlastelegging mag door de
wijziging geen ander feit in de zin van art. 68 Sr gaan inhouden.
• Een bijzondere vorm van wijziging van de tenlastelegging is de aanvulling ervan met strafverzwarende
omstandigheden (art. 312 Sv). De officier van jusRRe maf deze alsnog mondeling ten laste leggen.
• Art. 314 Sv: Wijzigingsprocedure

Enkele interessante punten: dagvaarding en tenlastelegging


• Gevolg van melding voornemen tot dagvaarden ex. art. 238 lid 2 Sv à NJ 2015/311
• Moment van intrekken, belang aanvang onderzoek ter terechtzipng ex. art. 266 à NJ 2020/341
• Modernisering Wetboek van Strafvordering à InnovaRewet: mediaRon en afdoening en berechRng (art. 571
jo. 574 Sv)

NJ 2015/311 (verhouding rechter-commissaris/zipngsrechter na melding dagvaarding)


In de prakRjk blijkt er na de ingevoerde Wet versterking posiRe rechter-commissaris diverse onduidelijkheden te
bestaan over de taken en bevoegdheden van de rechter-commissaris in geval deze zijn onderzoek ex. art. 181 e.v.
Sv nog niet heeZ voltooid op het moment waarop de officier van jusRRe kennis heeZ gegeven tot dagvaarding over
te willen gaan (art. 238 lid 2 Sv) en in geval van verwijzing ex. art. 316 Sv door de zipngsrechter. Met name bleek
onzekerheid te bestaan over de vraag of na verwijzing door de zipngsrechter op de voet van art. 316 lid 1 Sv na
een zogenoemde regiezipng voor de verdachte bezwaar openstaat tegen een afwijkende beslissingen van de
rechter-commissaris op een verzoek van de verdachte om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten.

De vraag of de rechter-commissaris bevoegd is nog onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op


verzoeken of vorderingen om nader onderzoek te verrichten in het geval de officier van jusRRe de rechter-
commissaris op de voet van art. 238 lid 2 Sv in kennis heeZ gesteld dat tot dagvaarding van de verdachte zal worden
overgegaan?

Het onderzoek ter terechtzipng neemt een aanvang door het doen uitroepen van de zaak door de voorzirer (art.
270 Sv). Dat brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in handen is van de voorzieningenrechter, dat de zaak niet
meer bij hem weggehaald kan worden en dat het de zipngsrechter is die de regie heeZ over de behandeling van
de zaak. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzipng is het de zipngsrechter die op de voet van art. 316 Sv
moet beslissen of enig (nader) onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is.

Na kennisgeving van de officier van jusRRe dat tot dagvaarding zal worden overgegaan is de rechter-commissaris
bevoegd tot voorzepng van zijn op grond van art. 181 jo. 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang het onderzoek
ter terechtzipng nog niet is aangevangen. De bevoegdheid tot voorzepng van het onderzoek na (mededeling van
het voornemen tot) dagvaarding is beperkt tot het onderzoek dat de rechter-commissaris noodzakelijk acht. Na
die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken als bedoeld in art. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te
verrichten geen plaats.

Dientengevolge staat tegen afwijzing door de rechter-commissaris van na (kennisgeving van) dagvaarding naar
voren gebrachte wensen tot onderzoek voor de verdachte geen bezwaarschriZ op grond van art. 183 lid 3 Sv open
en voor de officier van jusRRe geen hoger beroep op grond van art. 446 lid 1 Sv.

De vraag of na verwijzing uit hoofde van art. 316 Sv door de zipngsrechter naar de rechter-commissaris de
toepasselijkheid van art. 185 lid 2 Sc op het onderzoek van de rechter-commissaris impliceert dat de officier van
jusRRe kan vorderen (art. 181 lid 1 Sv) en de verdachte kan verzoeken (art. 183 lid 1 Sv) dat de rechter-commissaris
onderzoekshandelingen verricht?

Art. 181 en 183 Sv zijn krachtens art. 316 lid 3 Sv niet van overeenkomsRge toepassing op het onderzoek door de
rechter-commissaris na verwijzing door de zipngsrechter. Voor vorderingen van de officier van jusRRe of verzoeken
van de verdachte als in die bepaling bedoeld is na verwijzing op de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan
de in art. 185 lid 2 Sv geformuleerde bevoegdheid van de rechter-commissaris een regiebijeenkomst te beleggen,
kan dan ook niet worden ontleend dat de bevoelde vorderingen of verzoeken toch kunnen worden gedaan.

29
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

De vraag of de mogelijkheid tot beroep of bezwaar open staat tegen beslissingen van de rechter-commissaris na
dagvaarding of verwijzing door de zipngsrechter?

Zoals hiervoor is overwogen is na (kennisgeving van) dagvaarding of na verwijzing op de voet van art. 316 Sv geen
plaats voor vorderingen of verzoeken aan de rechter-commissaris als bedoeld in art. 181 en 183 Sv. Dat brengt mee
dat tegen een in die fase door de rechter-commissaris gegeven afwijzing van aan hem door de officier van jusRRe
of de verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswensen geen hoger beroep op grond van art. 446 lid 1 Sv openstaat,
respecRevelijk geen bezwaarschriZ op grond van art. 183 lid 3 SV kan worden ingediend. Een andere opvapng zou
aVreuk doen aan de sturende posiRe van de zipngsrechter en nodeloze complicaRes kunnen veroorzaken.

NJ 2020/341 (verklaring beëindiging zaak/ intrekken dagvaarding ex. art. 266 Sv)

De vraag of een verklaring als bedoeld in art. 36 Sv dat de zaak is geëindigd kan worden gegeven wanneer het
onderzoek ter terechtzipng een aanvang heeZ genomen?

In de systemaRek van het Wetboek van Strafvordering ligt besloten – zoals onder meer tot uitdrukking komt in het
voorschriZ van art. 266 lid 1 Sv dat ertoe strekt dat de officier van jusRRe de dagvaarding niet meer kan intrekken
zodra het onderzoek ter terechtzipng is aangevangen – dat, nadat het onderzoek ter terechtzipng is aangevangen,
de procedure wordt voortgezet totdat een einduitspraak is gegeven door de zipngsrechter. Daarmee verhoudt
zich niet dat een verklaring dat de zaak is geëindigd, wordt verzocht en gegeven op het moment dat het onderzoek
ter terechtzipng een aanvang heeZ genomen en door de zipngsrechter nog niet onherroepelijk einduitspraak is
gedaan.

In die situaRe dient de verdachte in het verzoek als bedoeld in art. 36 Sv niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Onder omstandigheden kan een verdachte wel worden ontvangen in een verzoek als bedoeld in art. 36 Sv nadat
de einduitspraak onherroepelijk is geworden. Dat kan onder meer het geval zijn indien bij de einduitspraak de
onbevoegdheid van de rechter of de nieRgheid van de dagvaarding is uitgesproken.

In het geval dat het onderzoek ter terechtzipng is aangevangen en vervolgens onbepaalde Rjd wordt geschorst,
terwijl het OM, nadat de oorzaak van de schorsing is vervallen, nalaat het onderzoek ter terechtzipng te doen
hervaren door, het opnieuw aanbrengen van de zaak op een nadere terechtzipng, vormt dat nalaten geen grond
waarop een verklaring als bedoeld in art. 36 Sv kan worden gegeven dat de zaak is geëindigd. Geen rechtsregel
staat er echter aan de in weg dat de verdachte zich in dat geval wendt tot de voorzirer van het gerecht waar de
zaak dient, met het verzoek de dag van de nadere terechtzipng te bepalen.

De vraag of overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM grond kan bieden voor het geven
van de verklaring dat de zaak is geëindigd?

Overschrijding van de redelijke termijn kan aanleiding geven tot strafvermindering, maar leidt niet tot de niet-
ontvankelijkheidverklaring van het OM in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Dat staat – gelet
op het rechtsgevolg dat art. 255 lid 1 Sv verbindt aan de beschikking dat de zaak is geëindigd, inhoudende dat de
verdachte alleen bij het bekend worden van nieuwe bezwaren opnieuw in rechte kan worden betrokken ter zake
van hetzelfde feit – tevens eraan in de weg dat de rechter op de voet van art. 36 Sv verklaard dat de zaak is
geëindigd op de grond dat het recht op berechRng binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is
geschonden. Dat is niet anders indien aan een verzoek als bedoeld in art. 36 Sv mede ten grondslag is gelegd dat
de overschrijding van de redelijke termijn tevens een inbreuk op andere verdedigingsrechten tot gevolg heeZ,
bijvoorbeeld waar het de mogelijkheid betreZ van het bieden van een behoorlijke en effecReve gelegenheid tot
ondervraging. Het is aan de zipngsrechter en niet aan de rechter die oordeelt over het verzoek als bedoeld in art.
36 Sv te bepalen of van zo een inbreuk sprake is en zo ja, of dat in de concrete omstandigheden van het geval ook
betekent dat zich een schending van art. 6 EVRM voordoet waaraan bij de berechRng van de zak gevolgen dienen
te worden verbonden.

Grond voor het geven van een verklaring dat de zaak is geëindigd kan de rechter onder meer wel vinden in de
omstandigheid dat niet of nauwelijks acRviteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen de
verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het OM tegen de verdachte strafvervolging
zal instellen of voortzeren, in het bijzonder door jegens de verdachte een straVeschikking uit te vaardigen of hem

30
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

te dagvaarden, zonder dat het OM daaromtrent zelf al duidelijkheid heeZ verschaZ aan de verdachte in de vorm
van een (sepot)beslissing als bedoeld in art. 167 of 242 Sv, danwel anderszins. Mede vanwege het door art. 255 lid
1 Sv aan de verklaring dat de zaak is geëindigd verbonden rechtsgevolg, betreZ het hier een tot terughoudendheid
nopende maatstaf. Bij de toepassing daarvan kan de rechter in voorkomende gevallen onder meer in aanmerking
nemen dat het OM nalaRg is geweest gevolg te geven aan een door de rechter-commissaris op grond van art. 181
lid3 Sv gestelde termijn tot beëindiging van het opsporingsonderzoek, dan wel geen nadere acRviteiten van het
OM met betrekking tot het tegen de verdachte gerichte onderzoek of de strafvervolging van de verdachte zijn
gebleken.

De vraag op welk moment de ‘vervolging’ als bedoeld in art. 36 Sv een aanvang aanneemt?

Het in art. 36 Sv bedoelde verzoek kan worden gedaan ingeval van ‘vervolging’ van een zaak. Naar hedendaagse
rechtsopvapng vangt de vervolging als bedoeld in art. 36 lid 1 Sv aan op het moment dat vanwege de Nederlandse
Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachRng kan ontlenen
dat tegen hem ter zake van een bepaald straVaar feit door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Vanaf
dat moment – en niet eerst vanaf het moment dat het OM de strafrechter betrekt in de strafzaak – kan de verdachte
immers belang hebben bij het inroepen van het oordeel van de rechter omtrent het geëindigd zijn van de zaak.

Er zijn verschillende vormen van buitengerechtelijke afdoening:


• StraVeschikking (art. 257a Sv)
• TransacRe (art. 74 Sr)
• Voorwaardelijk sepot (art. 167 lid 2 Sv)

StraVeschikking (art. 257a Sv)


Via een straVeschikking kunnen officieren van jusRRe strafrechtelijke sancRes worden opgelegd voor
overtredingen en misdrijven waarop naar de werelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan
6 jaar. Via deze tussenfiguur wordt gebroken met de gedachte dat uitsluitend rechters strafrechtelijke sancRes
opleggen. De band met het strafrecht is in zoverre behouden dat het onder meer gaat om feiten die in het
commune strafrecht zijn opgenomen en dat het primair van de strafrechtspleging deel uitmakende funcRonarissen
zijn (officier van jusRRe en opsporingsambtenaren die de bevoegdheid hebben gekregen straVeschikkingen uit te
vaardigen, zie art. 257b Sv).

Het uitvaardigen van een straVeschikking is een daad van vervolging, ook al valt het niet onder de klassieke
definiRe van vervolging, te weten het door het OM betrekken van een rechter bij de strafzaak. Een te enge definiRe
zou een belemmering voor het buitengerechtelijk opleggen van straffen waarvan de tenuitvoerlegging niet per
definiRe van de medewerking van de betrokkene anankelijk is.

Belangrijke bepalingen:
• Waarborgen bij de oplegging (art. 257c Sv)
• Uitreiking en toezending van de straVeschikking (art. 257d Sv)
• Het doen van verzet (art. 257e Sv)
• Tenuitvoerlegging (art. 6:1:17 Sv)

Verzet
De verdachte die in het stelsel van de straVeschikking met een eenzijdige oplegging van een sancRe wordt
geconfronteerd moet daartegen bij de rechter kunnen opkomen (art. 257e Sv):
• Termijn verzet (lid 1)
• Wijze van verzet (lid 2 en 3)
• Oproeping verdachte verzetzipng (art. 257f Sv)
• Behandeling, beraadslaging en beslissing (art. 257f lid 3 en 4 Sv)

31
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

TransacRe (art. 74 Sr)


Tussen de beslissing tot vervolging en die tot sepot staat het voorwaardelijk sepot en de transacRe. Het gaat daarbij
om de toezegging van het OM of de poliRe dat van strafvervolging wordt afgezien in ruil waarvoor de verdachte
toezegt de gestelde voorwaarden te vervullen, respecRevelijk deze heeZ vervuld. Het voorwaardelijk sepot en de
transacRe zijn geen modaliteiten van vervolging in de klassieke zin: de zaak wordt niet aan de rechter voorgelegd.
Deze modaliteiten ontlenen hun kracht aan de dreiging dat dat wel zal gebeuren.

Belangrijke bepalingen:
• TransacRevoorwaarden (lid 2)
• Mededeling direct belanghebbende bij misdrijf (lid 3) à Beklag (art. 552ab Sv)
• Aanbod van verdachte (art. 74a Sr)
• Bevel tot vervolging na transacRe (art. 74b Sr)

De transacRe is als een bijzondere vorm van het voorwaardelijk sepot te kenschetsen. Door de transacRe voorkomt
de verdachte een in het openbaar terechtstaan. Voor de getuigen, deskundigen, raadsman, rechter en het OM
levert de transacRe een belangrijke Rjdsbesparing op. Geleidelijk aan is deze grond meer voorop komen te staan.
Afdoening in strafaken via transacRe is een snelle en goedkope wijze van sancRonering.

De transacRe is te kenschetsen als een publiekrechtelijke overeenkomst die tot stand komt door het afleggen van
twee eenzijdige rechtshandelingen: het aanbod en de acceptaRe. De overeenkomst houdt een toezegging van het
OM in dat van strafvervolging wordt afgezien in ruil waarvoor de verdachte de gestelde voorwaarden heeZ vervuld.

De controleerbaarheid van deze buiten de openbaarheid voltrokken wijze van afdoen, moet zijn gegarandeerd.
Anders voltrekt zich een deel van de strafrechtspleging buiten de openbaarheid, dus ten nadele van het publiek
dat ertoe is gerechRgd te zien hoe de strafvorderlijke overheid met wetsovertredingen omgaat. De
controleerbaarheid van de transacReprakRjk is voldoende gegarandeerd als deze beperkt blijZ tot
veelvoorkomende delicten en in (gepubliceerde) richtlijnen voor strafvordering die delicten aanduiden en
transacRebedragen bepalen (Aanwijzing hoge transacRes).

Verschillen straVeschikking en transacRe:

StraVeschikking TransacRe
• Vervolging • Geen vervolging
• Eenzijdige schuldvaststelling • Geen schuld erkenning
• Eenzijdige strafoplegging • Consensuele strafoplegging
• Straffen en maatregelen • Voorwaarden
• ProcesiniRaRef: de verdachte • ProcesiniRaRef: het OM
• Niets doen: tenuitvoerlegging • Niets doen: dagvaarden door OM

32
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 4: ONDERZOEK TER TERECHTZITTING EN ONMIDDELIJKHEIDSBEGINSEL – IN RECHTSVERGELIJKEND


PERSPECTIEF

De inleiding
Dit hoofdstuk concentreert zich op de bespreking van de berechRng door de meervoudige kamer. De werelijke
regeling van de behandeling door een enkelvoudige kamer wordt namelijk gekenmerkt door een aantal
vereenvoudigingen ten opzichte van het grondpatroon. De behandeling ter openbare terechtzipng van een
strafzaak door de meervoudige kamer verloopt volgens een vast werelijk patroon en bestaat uit drie fasen:
1. Onderzoek ter terechtzipng
2. Beraadslaging
3. Uitspraak

Inhoud college:
• Het onderzoek ter terechtzipng
• Voorbereiding, alternaReve en vereenvoudigde afdoening
• Samenstelling van het gerecht
• Aanwezigheid van de verdachte
• De inhoud van het onderzoek ter terechtzipng: het onmiddellijkheidsbeginsel
• Verdere verloop
• Besluit

De behandeling ter terechtzipng


Het onderzoek ter terechtzipng wordt wel gezien als het centrale deel van het strafproces: er is een straVaar feit
gepleegd, de verdachte is aangehouden en verhoord, er is opsporingsonderzoek verricht, eventueel is hij in
voorlopige hechtenis gesteld en hebben onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris plaatsgevonden en
dan wordt de rechter ter terechtzipng met de zaak geconfronteerd. Het onderzoek ter terechtzipng vormt de
eerste fase van de behandeling ter terechtzipng. Maar, dubbele relaRvering van de betekenis van het onderzoek
ter terechtzipng:
• KwanRtaRef: ongeveer de helZ van de zaken worden door het OM buiten de rechter om afgedaan
• KwalitaRef: de bewijsvoering geschiedt immers veelal op basis van in het voorbereidend onderzoek verzameld
materiaal

Het uitgangspunt van het Nederlandse strafprocesrecht is dat Rjdens het onderzoek ter terechtzipng al hetgeen
aan de orde komt dat voor de beantwoording van alle vragen van art. 348 en 350 SV relevant is, en dat de rechter
eerst nadat dit onderzoek volledig is afgerond, een oordeel velt over die vragen. Het Nederlandse strafprocesrecht
kent dan ook geen tweefasenproces.

Bij het begrip onderzoek ter terechtzipng is men geneigd te denken aan een situaRe waarin degenen die aan het
procesdeelnemen ter plaatse waar de zipngsrechter is, aanwezig zijn. Art. 131a Sv maakt het mogelijk dat men
elders is en via een directe beeld- en geluidsverbinding op afstand deelneemt, de zogenoemde videoconferenRe.
De voorzirer beslist of er gebruik wordt gemaakt van videoconferenRe, nadat hij de te verhoren personen in de
gelegenheid heeZ gesteld hun mening daarover kenbaar te maken.

Aanvang van het onderzoek

Art 270 Sv bepaalt dat de voorzirer het onderzoek een aanvang doet nemen door het doen uitroepen van de zaak.
Dit is een belangrijk keerpunt. Vanaf dat moment is de zaak in handen van de rechter en mag deze niet meer bij
hem weg worden gehaald en kunnen verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek niet meer tot
nieRgheid leiden.

Nadat de zaak is uitgeroepen, gaat de voorzirer over tot het idenRficeren van de persoon die als de verdachte is
verschenen (art. 273 lid 1 Sv).

De voorzirer moet na de idenRficaRe de verdachte vermanen oplerend te zijn en mededelen dat hij niet behoeZ
te antwoorden (art. 273 lid 2 Sv). In aansluiRng daarop pleegt de cauRe te worden gegeven (art. 273 lid 2 Sv). Door

33
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

de mededeling dat de verdachte oplerend het onderzoek moet volgen, wordt de verdachte gemaand zijn posiRe
als procesparRj serieus te nemen.
Nadat de verdachte de cauRe is gegeven en hij is vermaand oplerend te zijn, krijgt de officier van jusRRe het
woord om de zaak voor te dragen (art. 284 lid 1 Sv). Die voordracht bestaat uit het voorlezen van de
tenlastelegging of het mondeling samenvaren ervan.

à En dan gaat het onderzoek ter terechtzipng van start als de inhoudelijke behandeling van de zaak al mogelijk
is. 17% van de zipngen is een zogenoemde pro-formazipng: een zipng waarop een zaak niet inhoudelijk wordt
behandeld, maar nodig is omdat de zaak binnen een bepaalde termijn op zipng moet zijn geweest, maar het nog
te vroeg is om deze inhoudelijk te behandelen.
• De voorbereiding van een strafzaak duurt langer dan de Rjd dat een verdachte mag worden vastgehouden
(art. 66 lid 3 Sv: na 90 dagen gevangenhouding). Door een pro-formazipng kan de voorlopige hechtenis van
de verdachte worden voortgezet
• Niemandsland qua regie (art. 316 en 238 lid 2 Sv)

Aanwezigheid van de verdachte

Als de verdachte na het uitroepen van de zaak aanwezig blijkt te zijn, wordt de zaak op tegenspraak behandeld.
Dit betekent dat de verdachte en zijn raadsman alle bevoegdheden kunnen uitoefenen die de wet hun toekent.
Eenmaal contradictoir begonnen blijZ de procedure contradictoir. Dat neemt niet weg dat als de verdachte op de
nadere terechtzipng niet meer verschijnt, maar de raadsman wel, de raadsman alleen mag optreden als hij
verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachRgd (art. 279 lid 1 Sv).

Verschijnt de verdachte niet ter terechtzipng en is er ook geen gemachRgde raadsman aanwezig, verleent de
rechtbank verstek (art. 280 Sv). Als eenmaal verstek is verleend, zal de rechtbank de zaak verder behandelen. De
verdachte is er niet en kan dus niet de hem toekomende bevoegdheden uitoefenen (zie art. 329 en 330 Sv). Als in
de zaak verstek is verleend en de verdachte naderhand verschijnt of zich alsnog door een uitdrukkelijk gemachRgde
raadsman ingevolge art. 279 lid 1 Sv laat verdedigen, moet het verstek vervallen worden verklaard.

In het Nederlandse strafprocesrecht geldt geen algemene aanwezigheidsplicht voor de verdachte. de wetgever
geeZ daarvoor vier argumenten:
• De verdachte is procesparRj en moet niet gedongen worden zichzelf als bewijsmiddel te bezigen
• In veel gevallen kan het gewenst zijn om de zaak te behandelen buiten de aanwezigheid van de verdachte
• Het verplicht aanwezig zijn veroorzaakt voor de verdachte soms meer leed dan de te volgen straf
• De procesvoering bij afwezigheid heeZ in het verleden niet tot overwegende bezwaren geleid

In het wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten wordt in een nieuw arRkel de verplichRng geïntroduceerd om in
persoon op de terechtzipng te verschijnen voor de verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt in verband
met de zaak en het bevel van voorlopige hechtenis niet is geschorst of als hij zich in detenRe bevindt in verband
met een andere zaak dan die op de terechtzipng wordt behandeld. De uitoefening van het spreekrecht kan
‘sommigen’ helpen de gevolgen van een misdrijf geheel of gedeeltelijk te verwerken en kan de aanwezigheid van
de verdachte een belangrijke rol spelen. Bovendien is het van belang dat de verdachte direct waarneemt wat op
de terechtzipng wordt besproken, wat de overige procesdeelnemers verklaren, in het bijzonder over zijn rol bij
het ten laste gelegde feit en welk onderzoeksmateriaal ter onderbouwing van het hem gemaakte verwijt wordt
gepresenteerd. Tot slot kan een verschijningsplicht ook voor de samenleving van belang zijn: door de openbaarheid
van rechtspraak is kenbaar en zichtbaar hoe het recht in een concrete zaak wordt verwezenlijkt en gehandhaafd.

Het recht op aanwezigheid


De verdachte heeZ echter wel het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het aanwezigheidsrecht
is een fundamenteel recht dat voortvloeit uit art. 6 EVRM en heeZ als doel de verdachte in de gelegenheid te
stellen gebruik te maken zijn verdedigingsrecht. Volgens het EHRM kan de verdachte afstand doen van dit recht
indien dit ondubbelzinnig blijk (dit kan het geval zijn in het geval van een niet-verschenen verdachte aan wie de
dagvaarding op juiste wijze is betekent).

Het aanwezigheidsrecht is overigens niet absoluut: het moet worden afgewogen tegen het algemeen belang, in
het bijzonder het belang van een doeltreffende en spoedige berechRng.
• Bevel tot verschijning en last tot medebrenging (art. 278 lid 2 Sv)

34
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Aanhoudingsverzoeken en schorsing van het onderzoek (art. 278 lid 3 en 4 Sv)

Aanhoudingsverzoeken
Het aanwezigheidsrecht van de verdachte gaat niet zover dat hij alRjd aanspraak zou kunnen maken op schorsing
van het onderzoek ter terechtzipng, omdat hij verhinderd is te verschijnen. Volgens de vaste rechtspraak van het
EHRM en de Hoge Raad moet bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek van de verdachte een afweging worden
gemaakt tussen alle daarbij betrokken belangen van (I) de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn
aanwezigheidsrecht en (II) het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeZ bij een
doeltreffende en spoedige berechRng.

De Hoge Raad heeZ in de voorbije jaren enkele richRnggevende arresten gewezen over het aanwezigheidsrecht
van de verdachte en over aanhoudingsverzoeken van de raadsman met het oog op de uitoefening van het
aanwezigheidsrecht. In deze rechtspraak zijn grofweg drie typen gevallen te onderscheiden aan de hand waarvan
de feitenrechter dergelijke aanhoudingsverzoeken moet beoordelen:
• ‘Standaardcategorie’: de rechter moet beoordelen of de aan de hand van het verzoek ten grondslag gelegde
omstandigheid aannemelijk is geworden.
• Overmacht: aanhouden, tenzij zich bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden voordoen die nopen tot het
voortzeren van het onderzoek ter terechtzipng (ziekte en detenRe in het buitenland).
• De situaRe waarin de raadsman op de terechtzipng aangeeZ dat hij niet weet waarom de verdachte niet is
verschenen en dat hij het mogelijk acht dat de verdachte geen weet heeZ van de zipng en om die reden een
aanhoudingsverzoek doet.

De inhoud van het onderzoek ter terechtzipng

Het uitgangspunt is dat Rjdens het onderzoek ter terechtzipng al hetgeen aan de orde komt dat voor de
beantwoording van alle vragen van art. 348 en 350 Sv relevant is, en dat de rechter eerst nadat dit onderzoek
volledig is afgerond, een oordeel velt over die vragen. Uit art. 350 Sv blijkt dat de rechter bij de bewijsbeslissing
slechts rekening mag houden met datgene wat Rjdens het onderzoek ter terechtzipng aan de orde is gesteld, het
onmiddellijkheidsbeginsel. Dit betekent dat al het bewijsmateriaal Rjdens het onderzoek ter terechtzipng moet
worden gepresenteerd.

Preliminaire verweren (art. 283 Sv)


Soms is van meet af aan duidelijk dat het antwoord op een van de eerste drie vragen van art. 348 Sv negaRef moet
luiden. Het zou verspilling van kostbare zipngsRjd zijn als de rechtbank dan verplicht zou zijn toch het gehele
onderzoek ter terechtzipng te volvoeren. Om die reden heeZ de rechtbank de bevoegdheid om op verzoek van
de verdachte of ambtshalve dadelijk op deze verweren te reageren:

• De geldigheid van de dagvaarding à NieRgheid van de dagvaarding


• De bevoegdheid van de rechtbank à Onbevoegdheid van de rechtbank
• De ontvankelijkheid van de officier van jusRRe à Niet-ontvankelijkheid van de officier van jusRRe

De rechtbank kan na beraadslaging het verweer aanvaarden, verwerpen of besluiten dat het nog te vroeg is om
over het verweer te oordelen. De wet stelt op dit punt geen moRveringseisen.

Dit procesincident vindt volgens art. 283 lid 1 Sv dadelijk plaats na de idenRficaRe van de verdachte, dus nog
voordat de officier van jusRRe de zaak heeZ voorgedragen. De verdachte of diens raadsman zal daartoe zelf in acRe
moeten komen door de aandacht van de rechtbank te vragen. Als de verdachte de bedoelde gelegenheid voorbij
laat gaan, kan hij het verweer pas weer bij het pleidooi (laten) voeren, tenzij de rechter hem tussenRjds alsnog de
gelegenheid biedt.

De ambtshalve beslissing van de rechtbank moet worden voorafgegaan door het horen van de officier van jusRRe
en de verdachte (lid 6). De rechtbank mag dus de procesparRjen niet overvallen met haar beslissing. Als de
verdachte het verweer voert, krijgt de officier van jusRRe de gelegenheid daarop te reageren (lid 2). De verdachte
kan dan repliceren, de officier van jusRRe dupliceren en ten slore de verdachte nog eens het woord voeren (lid 3).

35
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

De officier van jusRRe kan naar aanleiding van een preliminair verweer of een mededeling van de rechtbank een
vordering tot wijziging van de tenlastelegging indienen (art. 283 lid 2 Sv). Die mogelijkheid stelt hem in staat
alsnog een processueel beletsel weg te doen nemen.

Ondervraging verdachte (art. 286 Sv)


Nadat de officier van jusRRe de zaak heeZ voorgedragen, volgt de ondervraging van de verdachte door de
voorzirer van de rechtbank (art. 286 Sv). Een efficiënte procesgang is erbij gebaat als men in een vroeg stadium
weet hoe de verdachte zich opstelt. Als de verdachte het ten laste gelegde feit heeZ bekend, zal er bijvoorbeeld in
het algemeen minder behoeZe zijn aan een uitvoerige ondervraging van de getuigen dan wanneer de verdachte
erkent. Het achterwege laten van de ondervraging van de verdachte is niet fataal. Hij kan immers in een later
stadium nog alRjd alles naar voren brengen wat hij wenst Rjdens het laatste woord (art. 311 lid 2 en 4 Sv).

• In art. 286 lid 5 Sv wordt naar art. 293 Sv verwezen (beperking ondervraging): dit betekent dat de rechtbank
kan beleren dat op bepaalde vragen antwoord wordt gegeven. Daarbij valt te denken aan irrelevante,
onheuse of suggesReve vragen.
• Het zwijgrecht van de verdachte ook geldig ten overstaan van de zipngsrechter (art. 271 lid 1 Sv): ook op de
zipng zal tegen de verdachte moeten worden gezegd dat hij niet tot antwoorden verplicht is.

Doel van de ondervraging van de verdachte


• De procesposiRe van de verdachte wordt duidelijk:
• De verklaring van de verdachte wordt als bewijsmiddel aangemerkt (art. 339 lid 1 Sv): om een verklaring te
verkrijgen zal de verdachte ter terechtzipng moeten worden verhoord
• Het verhoor kan worden aangegrepen om antwoorden te verkrijgen op andere vragen dan die omtrent het
bewijs: als blijkens het dossier de verdachte zich op een strafuitsluiRngsgrond heeZ beroepen, kunnen hem
daarover vragen worden gesteld (persoonlijke omstandigheden)

Verhoor van getuigen


Het stelsel van de wet houdt in dat de rechter naast verdachten, raadslieden, benadeelde parRjen, deskundigen
en de vertegenwoordigers van het OM geen anderen toelaat als zijn informanten. Iemand die iets wil of mag zeggen
tegen de rechter, moet in beginsel eerst als getuige worden beëdigd. In de rechtspraak is bepaald dat het horen
van getuigen buiten eedsverband leidt tot nieRgheid van het onderzoek ter terechtzipng.

• Oproepen getuigen voorafgaand aan de zipng (art. 260 jo. 264 Sv)
• Horen getuigen Rjdens het onderzoek ter terechtzipng (art. 287 jo. 297 Sv)
• Nader onderzoek getuigen door de rechtbank of de rechter-commissaris (art. 315 en 316 Sv)
• De meeste getuigenverklaringen komen via een proces-verbaal bij de rechter

De wetgever heeZ een stelsel tot stand gebracht waarin het OM en de verdachte tot op zekere hoogte gelijke
mogelijkheden hebben tot het doen verschijnen van getuigen op de zipng (equality of arms). Deze noRe wat
betreZ het horen van getuigen op de zipng is uitgewerkt in art. 6 lid 3 sub d EVRM. Dit verdragsrecht en de daarop
betrekking hebbende rechtspraak van het EHRM zijn mede richRnggevend bij de uitleg van de Nederlandse
voorschriZen omtrent het oproepen en horen van getuigen.

De rechtspraak van het EHRM heeZ in dit verband betrekking op zaken waarin de naRonale rechter een door de
verdediging gedaan verzoek tot het horen van een bepaalde getuige heeZ afgewezen en waarin, voor zover de
getuige een belastende verklaring heeZ afgelegd, de rechter die verklaring voor het bewijs gebruikt.

EHRM Keskin v. Nederland: De rechterlijke beoordeling van verzoeken om getuigen à charge ter zipng te horen.
Hieruit volgt dat de rechter de verdediging, bij verzoek, steeds de gelegenheid moet bieden om verklaringen van
belastende getuigen te toetsen door ondervraging alvorens een veroordeling daarop te mogen baseren. Het
afwijzen van het verzoek tot het horen van de getuige kan op zichzelf niet tot schending van art. 6 EVRM leiden.
HeeZ de verdediging de wens tot ondervraging op de juiste wijze naar voren gebracht, maar heeZ dat niet geleid
tot een (adequate en behoorlijke) gelegenheid tot ondervraging, dan moet worden beoordeeld of het gebruik voor
het bewijs van die verklaring in overeenstemming is met art. 6 EVRM.

Beoordelingskader (EHRM Al Khawaja en Tahery v. Verenigd Koninkrijk):

36
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

1. Bestaat er een goede reden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid, terwijl de verklaring van
de betreffende getuige toch voor het bewijs is gebruikt?
2. De vraag of de door de niet-ondervraagde getuige afgelegde verklaring het enige (sole) of doorslaggevende
(decisive) bewijs was voor de bewezenverklaring?
3. Of er voldoende compenserende factoren, waaronder sterke procedurele waarborgen, beschikbaar waren,
waardoor het proces als geheel toch eerlijk is geweest?

EHRM Keskin v. Nederland: De rechterlijke beoordeling van verzoeken om getuigen à décharge ter zipng te
horen. De verdachte die een getuige wenst te verhoren, zal zijn verzoek moeten ondersteunen door aan te geven
waarom het ondervragen van de verdachte belangrijk is voor de zaak en waarom dit van belang is voor het
achterhalen van de waarheid.

Beoordelingskader (EHRM Murtazaliyeva v. Rusland):


1. Of het verzoek voldoende onderbouwd en relevant is voor het op grond van de tenlastelegging te geven
oordeel?
2. Of de naRonale rechters de relevanRe van de getuigenis in hun beschouwingen hebben betrokken en de
afwijzing van het verzoek voldoende hebben gemoRveerd?
3. Of de afwijzing van het verzoek door de naRonale rechter, het recht op een eerlijk proces in zijn geheel heeZ
ondermijnd?

De gang van de getuigenverhoren Rjdens het onderzoek ter terechtzipng:

• Volgorde van horen getuigen (art. 288a Sv) • Ondervraging getuige (art. 292 Sv)
• Vertrek getuige (art. 289 Sv) • Verzet tegen bepaalde vragen (art. 293 Sv)
• Vaststellen idenRteit (art. 290 Sv) • Bevel tot gijzeling (art. 294 Sv)
• Beëdiging getuige (art. 1 Eedswet) • Verblijf getuige (art. 296 Sv)
• Eigen waarneming en redenen van wetenschap • ConfrontaRe met andere getuigen (art. 297 Sv)
getuige (art. 291 Sv)

Voorlezing van stukken (art. 301 Sv)


Vanuit het oogpunt van externe openbaarheid zou het een slechte zaak zijn als de schriZelijke stukken niet op de
terechtzipng ter sprake zouden worden gebracht. Bovendien hebben de verdachte en zijn raadsman er ook belang
bij dat zij niet alleen kennis kunnen nemen van de stukken, maar ook dat de relevante stukken ter terechtzipng
ter sprake moeten worden gebracht. Art. 301 Sv bepaalt daarnaast ook in het algemeen welke stukken op de zipng
ter sprake moeten worden gebracht en hoe dit moet gebeuren.

Art. 301 lid 4 Sv bepaalt dat ten bezwaren van de verdachte op geen stukken acht wordt geslagen voor zover deze
zijn voorgelezen of hun korte inhoud is voorgelezen. Dit voorschriZ garandeert dat de verdachte in het vonnis niet
wordt geconfronteerd met stukken die hij niet kent en die nadelig voor hem zijn. Het moet hier natuurlijk wel gaan
om stukken die zich voor voorlezing lenen. Foto’s, situaReschetsen, landkaarten en dergelijke lenen zich niet voor
voorlezing. Die zullen als stukken van overtuiging moeten worden behandeld. Volgens vaste rechtspraak van de
Hoge Raad moet het gaan om stukken die van invloed kunnen zijn op de beslispunten van art. 350 Sv.

Het niet in acht nemen van de grondregel van art. 301 lid 4 Sv leidt niet alRjd tot nieRgheid. De substanRële
nieRgheid wordt gerelaRveerd als blijkt dat de verdachte het stuk, ondanks het feit dat het niet op de terechtzipng
ter sprake is gebracht, toch kende (bijvoorbeeld voor als de verdachte het stuk zelf aan de rechtbank heeZ
overhandigd). Stukken die ten voordele van de verdachte zijn, hoeven niet op straffe van nieRgheid te worden
voorgelezen of samengevat. Als dat inderdaad niet gebeurt en uit een bepaald proces-verbaal bijvoorbeeld blijkt
dat de verdachte in een noodweersituaRe verkeerde of het feit hem niet kan worden toegerekend, wordt de
externe openbaarheid gefrustreerd. Om dergelijk onbegrip van meet af aan te voorkomen is het raadzaam dat de
voorzirer, ook wanneer dit niet door de wet wordt verlangd, zo’n ontlastend stuk toch duidelijk ter sprake brengt.

Verdere verloop
• Vordering benadeelde parRj (art. 332 Sv) • Requisitoir officier van jusRRe (art. 311 Sv)
• Spreekrecht van het slachtoffer • Pleidooi verdediging (art. 331 Sv)
• De persoonlijke omstandigheden van de • Repliek, dupliek (art. 311 lid 2 en 3 Sv)
verdachte

37
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Laatste woord verdachte (art. 311 lid 4 Sv)

38
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 4: BEWIJSRECHT I

Bewijsrecht I
- Bewijsmaatstaf
- Bewijsmiddelen
- Bewijsverweren - moRvering

Bewijzen in het strafrecht is het aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het
verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt

De eerste hoofdvraag: het bewijs


Het bewijsrecht (art. 338 Sv) is enkel van toepassing bij de beantwoording van de eerste materiële vraag van art.
350 Sv: kan bewezen worden verklaard dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan?
• GaranRefuncRe: het beoogt de inhoudelijke juistheid van de bewijsbeslissing te garanderen
• Doel: een inhoudelijk juiste bewijsbeslissing helpen garanderen = het bewezen verklaren als en omdat
voldoende vaststaat dat iemand ‘het’ gedaan heeZ en voorkomen dat een bewezenverklaring wordt
uitgesproken terwijl de verdachte het niet heeZ gedaan
• Bewijsbeslissing: het gaat om oordeelsvorming van empirische aard (waarschijnlijkheidsoordeel) met
juridische consequenRes van absoluutheid op het punt van de feitelijke juistheid
à In het besef dat het in empirische zin per definiRe een voorlopige beslissing is.

Acht kernpunten:
• De bewijsregeling betreZ niet alle in het vonnis te verantwoorden beslispunten, doch slechts de beslissing
over de vraag of de verdachte het hem tenlastegelegde feit heeZ begaan
• De toegelaten bewijsmiddelen worden in de wet limitaRef opgesomd
• De bewijsregeling sluit nauw aan op de regeling van het onderzoek ter terechtzipng
• De wet dwingt de rechter niet tot bewezenverklaring
• Voor bewezenverklaring is de overtuiging van de rechter vereist
• De wet dwingt soms wel tot vrijspraak à Bewijsminima
• Bij uitwerking van het schriZelijk vonnis dient in een aantal gevallen de bewezenverklaring uitvoering
gemoRveerd te worden
• Gegevens van algemene bekendheid behoeven geen bewijs

Bewijslast en bewijsrisico
Het is aan het OM om voldoende wepg bewijsmateriaal aan te dragen om de rechter de overtuiging te doen
bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeZ begaan. De zipngsrechter is in zoverre niet aan dit
bewijsmateriaal gebonden, dat hij nader onderzoek kan (laten verrichten):

• De rechter mag het OM verzoeken alsnog bepaalde onderzoekshandelingen te laten verrichten


• De rechter mag de zaak ook naar de rechter-commissaris verwijzen (art. 316 en 347 Sv)

Dit neemt niet weg dat de taakverdeling tussen het OM en de rechter met zich brengt, dat het primair aan het OM
is om het benodigde bewijsmateriaal aan te dragen à Het OM draagt hiermee de bewijslast – de plicht om het
benodigde bewijsmateriaal aan te dragen – en het bewijsrisico – het risico dat een veroordeling uitblijZ omdat de
rechter van oordeel is dat wepg en overtuigend bewijs ontbreekt.

Op de verdachte rust geen bewijslast en daarmee ook geen bewijsrisico: het zou onverenigbaar zijn met de
onschuldpresumpRe als van de verdachte zou worden verlangd dat hij zijn onschuld bewijs, alvorens een vrijspraak
toe te laten.

Werelijke bewijsstelsel op hoofdlijnen


In de literatuur worden de vrije bewijsstelsel en de werelijke bewijsstelsel onderscheiden. Bij een vrij bewijsstelsel
laat de wet de rechter vrij in zijn oordeelsvorming. In een werelijk bewijsstelsel geeZ de wet regels met betrekking
tot de vraag wanneer een feit bewezen maf (of moet) worden geacht. Deze stelsel kunnen weer in twee soorten
onderscheiden worden waardoor er vier bewijsstelsel zijn:

39
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Stelsel van de bloot gemoedelijke overtuiging (convicRon inRme): de rechter moet er in gemoede overtuigd
zijn van de schuld van de verdachte. de rechter hoeZ geen argumenten te geven voor zijn beslissing. Dit
stelsel is kenmerkend voor de juryrechtspraak. Beslissend is of de jury overtuigd is of niet
• Stelsel van de beredenerende overtuiging (convicRon raissonnee): de rechter is wel verplicht in het vonnis
zijn beslissing te moRveren. Hij moet argumenten geven die de bewezenverklaring kunnen dragen. Die
argumenten kunnen getoetst worden op hun deugdelijkheid. De rechter is niet gebonden aan de werelijke
regels maar wel aan de rede.
• PosiRef-werelijk bewijsstelsel: in dit stelsel somt de wet de bewijsmiddelen op waarvan de rechter gebruik
mag maken. De wet verplicht de rechter het feit bewezen te verklaren wanneer een bepaalde hoeveelheid
bewijs voorhanden is. De rechter moet dan veroordelen, ook wanneer hij zelf niet overtuigd is van de schuld
van de verdachte.
• NegaRef werelijk bewijsstelsel: de rechter is gebonden aan wepge bewijsmiddelen. Die binding is negaRef
waardoor de rechter niet mag veroordelen als het door de wet voorgeschreven minimum aan bewijs niet
voorhanden is. Dit stelsel verplicht de rechter niet een verdachte te veroordelen wanneer hij niet overtuigd
is van diens schuld. Wanneer de rechter twijfelt, moet hij vrijspreken (in dubio pro reo).

Kenmerken negaRef-werelijk bewijsstelsel (art. 338 Sv)


§ Rechter moet overtuigd zijn
§ De overtuiging moet gegrond zijn op wepge bewijsmiddelen
§ Het minimum aan bewijs moet voorhanden zijn
§ Het gaat om de vraag of de verdachte het ten laste gelegde feit heeZ begaan
§ De overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzipng
à Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, volgt vrijspraak

LimitaReve opsomming van wepge bewijsmiddelen


• De wepge bewijsmiddelen worden in art. 339 Sv opgesomd:
o De eigen waarneming van de rechter (art. 340 Sv)
o De verklaring van de verdachte (art. 341 Sv)
o De verklaring van een getuige (art. 342 Sv)
o De verklaring van een deskundige (art. 343 Sv)
o SchriZelijke bescheiden (art. 344 Sv)
• Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs

Algemene eisen aan een bewijsmiddel:


§ Betrouwbaar (corresponderen met de waarheid)
§ Redegevend
§ RechtmaRg verkregen
§ Bij ons: te gieten in de vorm van een van de genoemde manieren in art. 339 Sv

Geen bewijsmiddelen zijn:


• De verklaring onder hypnose • Rapport Onderzoeksraad voor Veiligheid
• Reclasseringsrapport • Verklaring/Requisitoir officier van jusRRe
• Rapport Raad voor de Kinderbescherming • Pleitnota en verklaring raadsman
• Mondelinge verklaring ter zipng/ spreekrecht
• ToelichRng vordering benadeelde parRj

40
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

BEWIJSMIDDELEN

De eigen waarneming van de rechter (art. 339 Sv)

De eigen waarneming van de rechter wordt in art. 340 Sv nader omschreven als de waarneming die door de rechter
bij het onderzoek ter terechtzipng door hem persoonlijk is geschied:
• Door de rechter persoonlijk en Rjdens het onderzoek ter terechtzipng
• De eigen waarneming kan stukken en objecten van overtuiging betreffen
• De waarneming kan alleen als wepg bewijsmiddel gelden als zowel het OM als de verdediging die
waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daarover uit te laten Rjdens de
behandeling van de zaak.

De waarneming die de rechter doet ter terechtzipng hoeZ hij in beginsel niet ter sprake te brengen, tenzij het
gebruik van de waarneming voor het bewijs een verassing zou opleveren voor de procesparRjen. Wanneer een
uitzondering zich voordoet laat zich niet in algemene regel vangen. Hiervoor zijn o.a. van belang:
• Het procesverloop
• De aard van de waarneming
• Het verband tussen de waarneming en het overige bewijsmateriaal

Inmiddels is de werelijke regel dat de eigen waarneming door de rechter bij het onderzoek op de terechtzipng
moet geschieden door de Hoge Raad gerelaRveerd ten aanzien van beeld- en geluidsmateriaal. Voor het bewijs
kan dan ook gebruik worden gemaakt van een buiten het verband van de terechtzipng gedane eigen waarneming
van een beeld- of geluidsopname, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• De opname Rjdens het onderzoek op de terechtzipng aan de orde is gesteld à De rechter moet op grond
van art. 301 lid 3 Sv mondeling mededeling doen van de korte inhoud van de tot de processtukken behorende,
maar niet ter terechtzipng vertoonde of beluisterde opname van beeld en/of geluid
• De verdediging en het OM van die opname kennis hebben kunnen nemen
• Ter terechtzipng door de daar aanwezige verdachte, raadsman of OM geen bezwaar is gemaakt tegen het
niet vertonen of ten gehore brengen van die opname ter terechtzipng

De verklaring van de verdachte (art. 341 Sv)

Op grond van lid 1: de bij het onderzoek ter terechtzipng gedane opgaven
• Tijdens het onderzoek ter terechtzipng afgelegde opgaven
• Uit de eigen wetenschap bekende feiten en omstandigheden
• Verbod van denaturering: aan de essenRe van de verklaring van de verdachte mag geen geweld worden
gedaan door in de weerwil van de bedoeling van de verdachte aan die verklaring een geheel andere betekenis
te geven

Op grond van lid 2: buitengerechtelijke opgaven


1. Elders dan Rjdens het onderzoek ter terechtzipng afgelegde opgaven (bijvoorbeeld op het poliRebureau)
2. Uit de eigen wetenschap bekende feiten en omstandigheden
3. Niet de elders gedane opgaven, maar de bron waarin die opgave is opgenomen is het bewijsmiddel
(bijvoorbeeld een proces-verbaal van de poliRe)
4. De herroeping ter terechtzipng van een eerdere buitengerechtelijke bekentenis leidt niet tot
onbruikbaarheid van die bekentenis

De zwijgende verdachte
De weigering van de verdachte om te verklaren maakt dat er geen verklaring in de zin van art. 341 Sv totstand
komt. De weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede
gelet op art. 29 lid 1 Sv en art. 6 lid 2 EVRM, niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan een weigering indirecte gevolgen
hebben voor het bewijs:
• De kans dat een verweer slaagt, is groter naarmate de daarvoor relevante feiten en omstandigheden beter
worden geduid en onderbouwd

41
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Ook als zich een omstandigheid voordoet die redengevend is voor het bewijs, maar waarvoor de verdachte
‘geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwde, verklaring heeZ gegeven’, mag de rechter dit zwijgen in
zijn overweging betrekken
• Indien er dusdanig belastend bewijsmateriaal aanwezig is en de constatering dat een toelichRng van de zijde
van de verdachte uitblijZ, niet meer is dan een laatste schakel in de bewijsredenering. Het uitblijven van die
toelichRng is vooral een relevant gegeven omdat het bijdraagt aan de overtuigingskracht van het al
beschikbare bewijsmateriaal

De onaannemelijke verklaring (NJ 2023/101)


De rechter kan bij het oordeel of het ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard betekenis toekennen aan de
omstandigheid dat de verdachte een verklaring heeZ afgelegd die onaannemelijk is. Er zijn drie categorieën
gevallen waarin die verklaringen bij het bewijs een rol kunnen spelen:
• Er kan betekenis toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor
een, in het licht van het tenlastegelegde, relevante omstandigheid is uitgebleven (bijvoorbeeld als de
verdachte geen aannemelijke verklaring geeZ voor het bezit van gestolen goederen)
• Gevallen waarin de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang beschouwd met de
verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem
tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwde verklaring geeZ
• De kennelijk leugenachRge verklaring van de verdachte

De kennelijk leugenachRge verklaringen (NJ 2023/101)


De wetgever heeZ de mogelijkheid erkend dat de kennelijke leugenachRgheid van de verklaring van de verdachte
tot bewijs mag meewerken. Een kennelijk leugenachRge verklaring van de verdachte die is afgelegd om de
waarheid te verbergen, mag tot het bewijs worden gebezigd, mits de die verklaring haar grondslag vindt in andere
bewijsmiddelen dan de verklaringen van de verdachte.

Aan de moRvering van het gebruik van een kennelijk leugenachRge verklaring, afgelegd ter verhulling van de
waarheid, worden drie eisen gesteld:
o Welke verklaring van de verdachte of onderdelen daarvan als kennelijk leugenachRg worden aangemerkt?
o Waarop berust dat die verklaring als kennelijk leugenachRg moet worden beschouwd?
o Wat de relevanRe van die kennelijke leugenachRgheid is voor de bewijsvoering?

Daarbij gelden wel diverse beperkingen:


• Het oordeel over die leugenachRgheid mag niet op het zwijgen van de verdachte zijn gebaseerd
• Het oordeel mag niet op een andere verklaring van de verdachte zijn gestoeld, of op een verklaring van een
getuige die weergeeZ wat de verdachte hem heeZ gezegd
• De kennelijke leugenachRgheid mag niet op andere getuigenverklaringen steunen als er naast deze
getuigenverklaringen geen ander bewijsmateriaal door de rechter voor het bewijs is gebruikt
• Bij zijn oordeel over de kennelijke leugenachRgheid geldt dat de feitenrechter niet verplicht is om aan te
geven in welke specifieke bewijsmiddelen dat oordeel zijn grondslag vindt

De verklaring van medeverdachten (art. 341 lid 3 Sv)


De opgaven van de verdachte kunnen alleen te zijnen aanzien gelden. Dit betekent dat de verklaring van de
verdachte alleen jegens hemzelf als bewijsmiddel kan worden gehanteerd. De verklaring van een medeverdachte
mag geen bewijsmiddel zijn. Hiervoor noemt de wetgever verschillende redenen:
• Medeverdachten hebben er nagenoeg steeds belang bij elkaar te bezwaren, en al bekennen zij, zodoende
hun eigen schuld te verlichten
• Medeverdachten worden niet onder ede gehoord waardoor de waarborg wordt gemist dat zij de waarheid
zullen spreken
• Reden hiervoor wordt ook gezocht in de processuele posiRe van de verdachte: het zwijgrecht van de
verdachte zou anders illusoir zijn, omdat die keuze niet moet worden gefrustreerd door de medeverdachte

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:


• Verklaringen van medeverdachten in gevoegde zaken: als voor het bewijsoordeel gebruik wordt gemaakt van
verklaringen van medeverdachten, zal in het vonnis uitdrukkelijk moeten staan dat de opgaven van elk van
hen alleen tot bewijs tegen elk van henzelf zijn gebruikt

42
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

• Verklaringen van medeverdachten in niet-gevoegde zaken: procesrechtelijk gezien zijn parRjen in dit geval
geen medeverdachten van elkaar en heeZ het verbod van art. 341 lid 3 Sv geen betekenis. De verklaring van
de medeverdachte heeZ dan in principe te gelden als de verklaring van een getuige, waardoor de
bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 van toepassing is.

De bekennende verdachte (art. 341 lid 4 Sv)


Art. 341 lid 4 Sv bepaalt dat de bewezenverklaring op meer dan alleen de opgaven van de verdachte moet rusten.
Dit betekent dat er een ander bewijsmiddel moet bijkomen waarmee die bekentenis wezenlijk wordt ondersteund.
Voorop wordt gesteld dat het aanvullende bewijsmiddel betrekking mag hebben op een ander bestanddeel dan
hetgeen door de verklaring van de verdachte wordt bewezen. Zo kan een diefstal worden bewezen door een
bekentenis van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer dat het gestolen goed zijn eigendom is. Het
daderschap wordt door de bekentenis bewezen.

à De inhoud van het bewijsmateriaal dat naast de bekentenis van de verdachte wordt gebezigd, moet voldoende
steun geven aan de verklaring van de verdachte (vgl. art. 342 lid 2 Sv)

De verklaring van de getuige (art. 342 Sv)

Art. 342 lid 1 Sv definieert de verklaring van een getuige als zijn bij het onderzoek op de terechtzipng gedane
mededeling van feiten of omstandigheden die hij zelf heeZ waargenomen of ondervonden. In formele zin kan een
getuigenverklaring op grond van deze definiRe enkel ter terechtzipng tot stand komen. Dit zou het vermoeden
kunnen doen postvaren van het bestaan van een algemeen verbod van verklaringen van niet door de
zipngsrechter zelf gehoorde personen voor het bewijs te bezigen. Dit doet de vraag rijzen of een
getuigenverklaring die de rechter op een andere manier bereikt, bijvoorbeeld omdat deze is opgenomen in een
proces-verbaal van een opsporingsambtenaar, niet voor het bewijs zouden mogen worden gebezigd. Zo’n
verklaring wordt aangeduid als een tesRmonium de auditu (ook wel de horen zeggen-verklaring).

De auditu-verklaring (HR Auditu-arrest)


Bij de invoering van het Wetboek van Strafvordering van 1926 woedde een stevig debat over de toelaatbaarheid
van de auditu-verklaringen – en in het verlengde daarvan ook over het gebruik voor het bewijs van andere niet
tegenover de zipngsrechter afgelegde verklaringen. Zo komt de vraag aan de orde of (I) de bepalingen die sommige
de auditu-verklaringen bruikbaar maken, specifieke uitzonderingen betreffen op de regel dat dergelijke
verklaringen niet toelaatbaar zijn, of (II) juist verduidelijken dat van ontoelaatbaarheid van de auditu-verklaringen
in het algemeen geen sprake kan zijn.

De Hoge Raad stelt zich in het auditu-arrest op het standpunt dat verklaringen van horen zeggen onder de werking
van art. 342 lid 2 Sv valt en derhalve voor het bewijs mogen meewerken ‘als rechtstreeks bewijs van het
tenlastegelegde’. Onder verklaring van horen zeggen wordt begrepen datgene wat aan een getuige door een
andere persoon is medegedeeld. De Hoge Raad moRveert dit door te stellen dat een dergelijke verklaring de
‘gehoorsindruk van de getuige’ weergeeZ. Hoewel het gaat om indirect bewijs, kan op grond van de
wetsgeschiedenis van het Wetboek van Strafvordering en het systeem van de wet worden afgeleid dat zulke
verklaringen van horen-zeggen gebruikt mogen worden voor het bewijs, mits aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
• Rechterlijke behoedzaamheid
• Het ondervragingsrecht wordt gerespecteerd (art. 6 lid 3 sub d EVRM)

Het ondervragingsrecht

Het EHRM staat toe dat gebruik wordt gemaakt van verklaringen die in het voorbereidend onderzoek worden
afgelegd, mits de verdediging in enig stadium van het geding de mogelijkheid heeZ gehad de desbetreffende
getuige te ondervragen om op die manier de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de afgelegde
verklaring te toetsen en betwisten. In de rechtspraak van het EHRM is een onderscheid zichtbaar tussen enerzijds
de eisen die mogen worden gesteld aan de onderbouwing van een verzoek om een getuige à charge (een
prosecuRon witness) te horen en anderzijds de eisen die mogen worden gesteld aan de onderbouwing van een
getuigenverzoek ten aanzien van een getuige à décharge (een defence witness).

43
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

EHRM Keskin v. Nederland: De rechterlijke beoordeling van verzoeken om getuigen à charge ter zipng te horen.
Hieruit volgt dat de rechter de verdediging, bij verzoek, steeds de gelegenheid moet bieden om verklaringen van
belastende getuigen te toetsen door ondervraging alvorens een veroordeling daarop te mogen baseren. Het
afwijzen van het verzoek tot het horen van de getuige kan op zichzelf niet tot schending van art. 6 EVRM leiden.
HeeZ de verdediging de wens tot ondervraging op de juiste wijze naar voren gebracht, maar heeZ dat niet geleid
tot een (adequate en behoorlijke) gelegenheid tot ondervraging, dan moet worden beoordeeld of het gebruik voor
het bewijs van die verklaring in overeenstemming is met art. 6 EVRM.

Beoordelingskader (EHRM Al Khawaja en Tahery v. Verenigd Koninkrijk):


1. Bestaat er een goede reden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid, terwijl de verklaring van
de betreffende getuige toch voor het bewijs is gebruikt?
2. De vraag of de door de niet-ondervraagde getuige afgelegde verklaring het enige (sole) of doorslaggevende
(decisive) bewijs was voor de bewezenverklaring?
3. Of er voldoende compenserende factoren, waaronder sterke procedurele waarborgen, beschikbaar waren,
waardoor het proces als geheel toch eerlijk is geweest?

In HR ‘grenzen getuigenbewijs- arrest’ heeZ de Hoge Raad enkele regels geformuleerd, die voor de inbedding
van het hiervoor geschetste beoordelingskader in de Nederlandse strafrechtspleging van belang zijn:
• De verdediging moet in enig stadium van het geding de gelegenheid hebben gehad de getuige te doen
ondervragen à Hierbij mag van de verdediging het nodige iniRaRef worden verwacht
• Als er geen gelegenheid tot ondervraging is geweest, mag de schriZelijke getuigenverklaring worden gebruikt,
mits de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit niet in beslissende mate op die
verklaring wordt gebaseerd à De verklaring moet steun vinden in ander bewijs: het steunbewijs moet
betrekking hebben op de door de verdachte betwiste onderdelen van de belastende verklaring van de getuige
• Als de verklaring van de niet-ondervraagde getuige onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, mag
die verklaring op grond van art. 6 EVRM alleen voor het bewijs worden gebruikt als een aan de eisen van een
behoorlijke en effecReve verdediging beantwoordende compensaRe is geboden voor het ontbreken van de
ondervragingsmogelijkheid
• De beginselen van een behoorlijke procesorde kunnen ook meebrengen dat het OM bepaalde personen als
getuigen ter terechtzipng moet dagvaarden of oproepen dan wel dat de rechter dit ambtshalve beveelt à
Dit geldt slechts voor de behandeling in eerste aanleg à Als de zipngsrechter in eerste aanleg nalaat om de
getuige op te roepen, mag hij de Rjdens het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring niet voor het bewijs
bezigen

EHRM Keskin v. Nederland: De rechterlijke beoordeling van verzoeken om getuigen à décharge ter zipng te
horen. De verdachte die een getuige wenst te verhoren, zal zijn verzoek moeten ondersteunen door aan te geven
waarom het ondervragen van de verdachte belangrijk is voor de zaak en waarom dit van belang is voor het
achterhalen van de waarheid.

Beoordelingskader (EHRM Murtazaliyeva v. Rusland):


1. Of het verzoek voldoende onderbouwd en relevant is voor het op grond van de tenlastelegging te geven
oordeel?
2. Of de naRonale rechters de relevanRe van de getuigenis in hun beschouwingen hebben betrokken en de
afwijzing van het verzoek voldoende hebben gemoRveerd?
3. Of de afwijzing van het verzoek door de naRonale rechter, het recht op een eerlijk proces in zijn geheel heeZ
ondermijnd?

44
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

De verklaring van bijzondere getuigen (art. 344a Sv)

De afweging van enerzijds het belang van de verdachte en de samenleving dat geen geheime procesvoering
plaatsvindt en het belang van de samenleving dat ernsRge vormen van criminaliteit worden bestreden, kan er in
resulteren dat getuigen anoniem worden gehoord.

De afgeschermde getuige
Een bijzondere variant van de anonieme getuige is de afgeschermde getuige (art. 136d Sv). Dit is een getuige die
door de rechter-commissaris conform de speciale procedure van art. 226m jo. 226s Sv is gehoord (bijvoorbeeld
medewerkers van de AIVD). Langs deze weg kan van hen a„omsRge informaRe in het geding worden gebracht en
als bewijsmateriaal dienen. Daarmee worden de bron en zo nodig de overbrenger beschermd en de
staatsveiligheid gediend.

• Het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris – dat geldt als een schriZelijk bescheiden in
de zin van art. 344 lid 1 onder 2 Sv – kan meewerken tot bewijs.
• Bewijsminimumregel (art. 344a lid 1 Sv) is van toepassing: het bewijs kan niet uitsluitend of in beslissende
mate op dat proces-verbaal worden gegrond.

De kroongetuige
Als kroongetuige kan worden aangemerkt de verdachte die (I) bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de
strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor de toezegging dat bij de vervolging in zijn eigen strafzaak
strafvermindering met toepassing van art. 44a Sr zal worden gevorderd (art. 266g Sv) of (II) de afspraak tussen een
al veroordeelde verdachte in ruil voor de toezegging van de officier van jusRRe dat hij een posiRef graReadvies zal
uitbrengen tot vermindering van de straf met 1/3 (art. 226k Sv).

• De verklaring van een kroongetuige voor het bewijs mag worden gebruikt. Als de betrouwbaarheid van die
verklaring wordt betwist, moet een rechter, bij voorkeur op de openbare terechtzipng waar de strafzaak
wordt behandeld, die kroongetuige ondervragen. Als de rechter de verklaring voor het bewijs wil gebruiken
en de betrouwbaarheid daarvan wordt of blijZ betwist, moet hij dit in het bijzonder moRveren (art. 360 Sv):
dit betekent dat de rechter ervan blijk moet geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te
hebben onderzocht
• Bewijsminimumregel (art. 344a lid 4 Sv) is van toepassing: het bewijs mag niet uitsluitend berusten op de
verklaring van kroongetuigen.

De schriZelijke bescheiden (art. 344 Sv)

De processen-verbaal a„omsRg van de poliRe zijn de belangrijkste schriZelijke bescheiden van art. 344 Sv. Een
proces-verbaal moet aan de volgende eisen voldoen:
• Opgemaakt in de werelijke vorm à Art. 153 Sv
• Van eigen waarneming of ondervinding
• Opgemaakt door een daartoe bevoegde persoon

De eisen die niet tot de werelijke vorm behoren, zijn de eisen dat de reden van wetenschap zoveel mogelijk
vermeldt moeten worden, dat het proces-verbaal ten spoedigste opgemaakt moet worden en dat de naam van de
verbalisant vermeldt moet worden. Wanneer niet (behoorlijk) voldaan is aan een van deze eisen is wel sprake van
een wepg bewijsmiddel, maar kan het proces-verbaal als onvoldoende betrouwbaar terzijde worden gesteld.

De unus tesRs, nullus tesRs regeling is niet van toepassing met betrekking tot een proces-verbaal van een
opsporingsambtenaar. Een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan door de rechter worden aangenomen
op grond van het proces-verbaal van één opsporingsambtenaar die een proces-verbaal opmaakt omtrent hetgeen
wat hijzelf rechtstreeks met betrekking tot het ten laste gelegde feit heeZ waargenomen of ondervonden (lid 2).

45
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Feiten van algemene bekendheid (art. 339 lid 2 Sv)

Het gaat hier om gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen
of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen (bijvoorbeeld
ervaringsregels of historische gebeurtenissen).
• Het gaat in de regel om gegevens die geen specialisRsche kennis veronderstellen en waarvan de juistheid
redelijkerwijs niet voor betwisRng vatbaar is
• Het moet gaan om algemene bekendheid in Nederland

Als er discussie over zou kunnen bestaan of een bepaald gegeven algemeen bekend is, is de rechter verplicht dit
gegeven aan de orde te stellen Rjdens het onderzoek ter terechtzipng (HR ACAB-arrest). Daardoor worden de
procesdeelnemers in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze hieromtrent kenbaar te uiten en, desgewenst, een
uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in te nemen, waarop de rechter moet responderen als dat standpunt wordt
gepasseerd. Het lijkt hier vooral te gaan om de situaRe waarin de rechter het feit van algemene bekendheid eerst
na raadpleging van bepaalde bronnen, in het bijzonder internetbronnen, heeZ geïdenRficeerd. Daarbij zou dan
bijvoorbeeld een groot aantal ‘hits’ als een aanwijzing kunnen worden gezien dat een gegeven algemene
bekendheid heeZ. De plicht tot het aan de orde stellen van de algemene bekendheid van dat gegeven is er dan
vooral op gericht dat de procesdeelnemers niet onwetend blijven van de raadpleging en dat discussie kan
plaatsvinden over de waarde van de gevonden resultaten.

Er lijkt dus een driedeling te kunnen worden gemaakt:


o Feiten die evident van algemene bekendheid zijn
o Feiten ten aanzien waarvan twijfel kan rijzen of deze van algemene bekendheid zijn, zodat aanleiding bestaat
om die Rjdens het onderzoek ter terechtzipng aan de orde te stellen
o Feiten die niet evident van algemene bekendheid zijn en daarom ‘gewoon’ bewijs behoeven

Bewijsminimumregels
Voor een bewezenverklaring moeten alRjd minimaal twee bewijsmiddelen beschikbaar zijn, waarvan een in ieder
geval de hele tenlastelegging denkt:
• De bekentenis van de verdachte (art. 341 lid 4 Sv)
• Één getuige is geen getuige (art. 342 lid 2 Sv)
• Overige schriZelijke bescheiden mogen slechts worden gebruikt naast ander bewijs (art. 344 lid 1 sub 5 Sv)
• Uitsluitend of in beslissende mate anonieme getuigenverklaringen zijn onvoldoende voor een
bewezenverklaring (art. 344a lid 1 Sv)
• Uitsluitend kroongetuige verklaringen zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring (art. 344a lid 4 Sv)
Uitzondering: Een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is wel voldoende voor de bewezenverklaring van
het ten laste gelegde (art. 344 lid 2 Sv)

SelecRe en waardering van bewijs


• De wet laat de rechter vrij in de waardering en selecRe van het bewijsmateriaal
• De rechter mag het bewijs slechts aannemen als hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzipng door de
inhoud van wepge bewijsmiddelen ‘de overtuiging heeZ bekomen’
o Het gaat om een zeer klemmende vraag van waarschijnlijkheid
o De overtuiging moet beredeneerd zijn
o De overtuiging staat dus niet op zichzelf: zij moet op bewijsmiddelen zijn gebaseerd
à Als de rechter wel overtuigd is, maar geen of onvoldoende wepge bewijsmiddelen aanwezig zijn, moet hij
vrijspreken

46
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 5: BEWIJSRECHT II

Bewijsrecht II
• OnrechtmaRg verkregen bewijs

Inleiding vormverzuimen
Met art. 359a Sv in 1996 heeZ de wetgever de tot dan toe geldende rechtspraak over onrechtmaRge
bewijsverkrijging gecodificeerd. Deze bepaling omvat de werelijke regeling ten aanzien van de onrechtmaRg
verkregen bewijsmateriaal. De vormverzuimen waarop art. 359a Sv betrekking heeZ kunnen voortvloeien uit
schending van:
• Werelijke normen (strafvorderlijke bepalingen)
• Ongeschreven normen (beginselen van een behoorlijke procesorde)
• Verdragsbepalingen (art. 6 EVRM)

Als er een (onherstelbaar) vormverzuim wordt vastgesteld, kan de rechter tot verschillende rechtsgevolgen komen.
De Hoge Raad onderstreept dat het gaat om een bevoegdheid en geen verplichRng. Het is daarom ook mogelijk
dat de rechter constateert dat er sprake is van een vormverzuim, maar dat hieraan geen rechtsgevolg wordt
verbonden. Als de rechter van oordeel is dat er aan een vormverzuim wel een rechtsgevolg moet worden
verbonden, heeZ hij de keuze uit de in art. 359a lid 1 Sv genoemde sancRes:
• Strafvermindering
• BewijsuitsluiRng
• Niet-ontvankelijkheid OM

Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan het vormverzuim moet worden verbonden, moet de rechter rekening
houden met de in lid 2 genoemde gezichtspunten: het belang dat het geschonden voorschriZ dient, de ernst van
het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

Sinds de invoering is het art. 359a Sv verder uitgewerkt in de rechtspraak van de Hoge Raad. Van belang is het
arrest dat bekend staat als het Afvoerpijp-arrest waarin de Hoge Raad een samenvapng geeZ over de tot dan toe
gewezen uitspraken over art. 359a Sv. Deze uitspraak representeert op hoofdlijnen ook nu nog het geldende recht.
In een aantal opzichten is het toepassingsbereik van art. 359a Sv beperkt:
• Het moet gaan om vormverzuimen ten aanzien van overheidsacRviteiten die zijn verricht in het
voorbereidend onderzoek (art. 132a Sv)
• Het moet gaan om vormverzuimen in het kader van het voorbereidend onderzoek dat betrekking heeZ op
het straVare feit dat aan de verdachte ten laste is gelegd
• Het moet gaan om onherstelbare vormverzuimen
• Het moet gaan om vormverzuimen die niet op grond van art. 59a Sv reeds door de rechter-commissaris zijn
of hadden kunnen worden geadresseerd

PerspecReve sancRonering onrechtmaRge bewijsgaring


Alvorens nader in te gaan op de werelijke regeling van art. 359a Sv, is het nupg om sRl te staan bij de vraag waarom
aan onrechtmaRge bewijsgaring een rechtsgevolg zou moeten worden verbonden. In de literatuur de benodigde
argumenten naar voren waarom aan vormverzuimen rechtsgevolgen zouden moeten worden verbonden, of
waarom dat juist achterwege zou moeten worden gelaten.

Het evidente, op een integriteitsperspecRef gestoelde antwoord op de vraag luidt dat het juist een element van
de rechtsstaatgedachte is dat niet alleen de burger, maar ook de overheid zich aan de regels moet houden.
• ReparaReargument: het ‘voordeel’ dat de overheid haalt ten gevolge van de onrechtmaRge bewijsgaring,
wordt weggenomen door de genoemde sancRes, zodat het rechtsgeding wordt gerepareerd
• DemonstraReargument: het gezag van het recht is ermee gediend dat aan het publiek op onmiskenbare wijze
wordt gedemonstreerd dat ook de overheid zich aan de regels moet houden
• EffecRviteitargument: het stellen van een sancRe op onrechtmaRg overheidsoptreden draagt eraan bij dat in
de toekomst dergelijk optreden achterwege wordt gelaten (prevenRe)

Een ander argument van andere orde houdt verband met de rechtsontwikkeling. Het aVakenen van de grenzen
van strafvorderlijke bevoegdheden is evenwel gebaat bij de discussie over die grenzen.

47
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Daar tegenover kan worden gesteld:


• Belang van waarheidsvinding: bewijsuitsluiRng leidt ertoe dat op bepaalde onderzoeksresultaten, hoezeer
ook betrouwbaar, geen acht mag worden geslagen
• Belang van het slachtoffer en de maatschappij: voor de maatschappij en het slachtoffer zal het
onverteerbaar zijn indien vanwege een vormverzuim een veroordeling achterwege blijZ of de verdachte er
met een aanmerkelijk lichtere straf van af komt
• Onwenselijkheid van profijt van de verdachte: door het toepassen van rechtsgevolgen zal het eindresultaat
voor de verdachte veel gunsRger zijn

Aan de hiervoor genoemde argumenten liggen uiteenlopende belangen ten grondslag. De waardering van de
argumenten pro dan wel de argumenten contra zal uiteindelijk worden bepaald door het gewicht dat men aan die
belangen toekent. De discussie hierover kan worden verhelderd door grofweg drie perspecReven te benemen van
waaruit art. 359a Sv kan worden toegepast:
• Bescherming van de subjecReve rechten van de verdachte: in deze benadering staat de vraag voorop of, en
zo ja, in welke mate het vormverzuim daadwerkelijk een schending van enig (rechtmaRg) belang van de
verdachte teweeg heeZ gebracht. Art. 359a Sv is dan primair gericht op het herstellen of compenseren van
het concreet door de verdachte ondervonden nadeel.
• ConsRtuRoneel perspecRef: daarin staat centraal dat ook de overheid is gebonden aan het recht. Art. 359a
Sv dient te bevorderen dat ook de overheid zich daadwerkelijk aan de regels houdt.
• Primaat van criminaliteitsbestrijding: de vertolking van de wens naar een zeer restricReve toepassing van art.
359a Sv. De funcRe van art. 359a Sv is er dan primair in gelegen dat vormverzuimen door de rechter worden
vastgesteld. Die vaststelling kan dan worden gezien als het geven van een reacRe op het niet in acht nemen
van de geldende regels door de strafvorderlijke overheid.

48
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

Beoordelingskader toepassen vormverzuimen (HR Afvoerpijp-arrest)

• Is art. 359a Sv van toepassing?


• Vormverzuimen Rjdens het voorbereidend onderzoek ten aanzien van een aan de verdachte
tenlastegelegd feit
• Geen herstel meer mogelijk van de vormverzuimen
• Vormverzuimen met betrekking tot vrijheidsbenemende dwangmiddelen: zijn deze niet al eerder door
de rechter-commissaris getoetst (art. 59a lid 4 en 5 Sv)? à Indien de rechtmaRgheid als is getoetst door
de rechter-commissaris is art. 359a Sv niet van toepassing

• Kies rechtsgevolg aan de hand van de factoren ex. art. 359a lid 2 Sv:
• Het belang dat het geschonden voorschriZ dient en in hoeverre het belang betrekking heeZ op de
verdachte (Schutznorm of relaRviteitseis)
• De ernst van het vormverzuim
• Het nadeel dat daadwerkelijk wordt veroorzaakt (o.a. in hoeverre de verdediging daadwerkelijk is
geschaad)

• Rechtsgevolg: vaststellen vormverzuim, strafvermindering, bewijsuitsluiRng of niet-ontvankelijkheid OM


ex. art. 359a lid 1 Sv:

a. Alleen vaststellen vormverzuim

b. Strafvermindering
• De verdachte heeZ daadwerkelijk nadeel ondervonden dat
• Nadeel is veroorzaakt door het vormverzuim (causaal verband)
• Het nadeel leent zich voor compensaRe door middel van strafvermindering
• Strafvermindering is gerechtvaardigd in het licht van het belang van het geschonden voorschriZ en de
ernst van het verzuim

c. BewijsuitsluiRng
• Bewijsmateriaal door vormverzuim verkregen (causaal verband)
• Een belangrijk (strafvorderlijk) voorschriZ of rechtsbeginsel is in aanzienlijke mate geschonden
• Het recht op een eerlijk proces is in het geding (HR Onbevoegde officier van jusRRe)
o ToekomsRg vormverzuim voorkomen
o Structureel vormverzuim
à Dient te worden beoordeeld aan de hand van de in art. 359a lid 2 Sv benoemde beoordelingsfactoren

d. Niet-ontvankelijkheid
• Uitzonderlijk geval
• Zwolsman-criterium: er dient een ernsRge inbreuk te zijn gemaakt op beginselen van een behoorlijke
procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte
aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan.

49
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

WEEK 6: BENADEELDE PARTIJ – HET SLACHTOFFER

Inleiding
De posiRe van het slachtoffer in het strafproces is in de loop van de geschiedenis aannemelijk verstevigd. Waar het
Wetboek van Strafvordering van 1926 feitelijk nog volstond met een beperkte mogelijkheid van voeging als
benadeelde parRj, kent het wetboek tegenwoordig een afzonderlijke Rtel die is gewijd aan het slachtoffer. Dat is
het resultaat van de invoering van de Wet ter versterking van de posiRe van het slachtoffer in het strafproces, die
mede naar aanleiding van het Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure tot stand is
gekomen. Inmiddels is de catalogus aan slachtofferrechten verder uitgebreid als gevolg van de implementaRe van
de Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van
slachtoffers van straVare feiten. Met deze wetgeving is aan het slachtoffer een zelfstandige – en niet slechts van
de hoedanigheid waarin het slachtoffer optreedt, afgeleide – (rechts)posiRe toegekend.

Het slachtoffer neemt deel aan het strafproces op grond van eigen belangen en bevoegdheden. Die belangen zijn
niet absoluut van aard, maar moeten worden afgewogen tegen de belangen van andere procesdeelnemers. Daarbij
staat voorop dat het strafproces moet voldoen aan de maatstaven van een eerlijk proces, waarin de
verdedigingsrechten worden gerespecteerd. Daarbij moet het strafproces zodanig worden ingericht dat zoveel
mogelijk wordt voorkomen dat het slachtoffer verdere schade of nieuwe problemen ondervindt.

Het slachtoffer in het Nederlandse strafproces is (art. 51a Sv):


a. Rechtstreekse slachtoffer: degene die als rechtstreeks gevolg van een straVaar feit vermogensschade of
ander nadeel heeZ ondervonden
• In civielrechtelijke zin wordt materiële of immateriële schade geleden
• De schade is een rechtstreeks gevolg van een straVaar feit
• Voldoende verband tussen het handelen van de verdachte e de door de benadeelde geleden schade
b. Nabestaanden: de familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door een
straVaar feit

Het slachtoffer heeZ een aantal rechten:


• Correcte bejegening (art. 51aa lid 1Sv)
• Verwijzing naar Slachtofferhulp Nederland (art. 51aa lid 2 Sv)
• InformaRe over rechten (art. 51ab Sv)
• Kennisneming van processtukken (art. 51b Sv)(alleen op verzoek van het slachtoffer zelf)
• Recht op bijstand en vertegenwoordiging (art. 51c Sv)
• Recht op tolk en vertaling (art. 51ca Sv)
• Recht op informaRe over het verloop van de strafzaak (art. 51ac Sv)(alleen op verzoek van het slachtoffer
zelf)
• Het spreekrecht (art. 51e Sr)

AangiZebevoegdheid en klachtrecht
Iedereen die kennis draagt van een straVaar feit is bevoegd daarvan aangiZe (of klacht) te doen, zo bepaalt art.
161 Sv. Deze bevoegdheid is dus niet tot het slachtoffer beperkt. Ook een derde kan aangiZe doen. In sommige
gevallen bestaat er echter een verplichRng tot aangiZe (art. 160 en 162 Sv):
• Eenieder die kennis draagt van bepaalde ernsRge misdrijven
• AangiZeverplichRng met betrekking tot iets wat geen zelfstandig delict oplevert: het gevangenhouden van
iemand op een plaats die daarvoor niet wepg bestemd is
• AangiZeverplichRng met betrekking tot ambtelijke misdrijven door openbare colleges

Het doen van een valse aangiZe is straVaar gesteld in art. 188 Sr. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om
anoniem aangiZe te doen. Een belangrijke reden daarvoor is dat anonimiteit de uitoefening van het
ondervragingsrecht van de verdachte kan frustreren. Wel kan de officier van jusRRe beslissen dat de aangiZe, met
daarin de persoonsgegevens van de aangever, Rjdelijk wordt onthouden aan de verdachte.

Een bijzondere vorm van de aangiZe vormt de klacht. Art. 164 lid 1 Sv definieert de klacht als een aangiZe met het
verzoek tot vervolging. Als zo’n klacht een voorwaarde voor vervolging is, wordt gesproken over klachtdelicten. Het
slachtoffer van zo’n misdrijf heeZ in zekere zin een sterkere posiRe dan het slachtoffer van een ander misdrijf. Als

50
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

het slachtoffer geen klacht indient, heeZ het OM geen vervolgingsrecht. De klachtgerechRgde oefent zogeheten
negaReve controle uit over het OM. Bij klachtdelicten is de klacht voorwaarde voor vervolging. De wetgever geeZ
door de bestempeling van bepaalde misdrijven als klachtdelicten aan dat het private belang van het slachtoffer bij
niet-vervolging soms dermate groot kan zijn, dat daarvoor het maatschappelijk belang bij wel vervolgen moet
wijken. Het gaat hier om het belang dat ongewenste ruchtbaarheid die door de door het delict getroffene als pijnlijk
wordt ervaren, wordt vermeden.

Klachtdelicten vallen in twee categorieën uiteen:


• Absolute klachtdelicten: wegens de specifieke aard zijn deze misdrijven alleen op klacht vervolgbaar
(bijvoorbeeld meineed bij een videoverhoor in Nederland, beledigingsdelicten, schending van geheimen)
• RelaReve klachtdelicten: misdrijven die in het algemeen ambtshalve vervolgbaar zijn, maar als er een
bepaalde werelijke relaRe tussen dader en slachtoffer bestaat, alleen op klacht vervolgbaar zijn (bijvoorbeeld
diefstal tussen echtgenoten)

Art. 164 lid 1 Sv spreekt over straVare feiten die alleen op klacht vervolgbaar zijn. aangenomen wordt dat de
strekking van de onderhavige regeling meebrengt dat ook opsporingshandelingen ter zake van een klachtdelict
achterwege behoren te blijven als er geen klacht is gedaan, tenzij de klachtgerechRgde te kennen heeZ gegeven
een opsporingsonderzoek te wensen.

Belangrijke bepalingen
• DefiniRe klachtgerechRgde (art. 64 Sr)
• Klachrermijn (art. 66 lid 1 Sr)
• Intrekking klacht (art. 67 Sr)
• Formaliteiten (art. 164 jo. 166a Sv)

De wetgever heeZ ten aanzien van enkele zedendelicten, die zijn gepleegd tegen minderjarigen van 12 jaar of
ouder, het klachtvereiste vervangen door het voorschriZ dat het OM de minderjarige in de gelegenheid stelt zo
mogelijk zijn mening over het feit te geven (art. 167a Sv). Dat slachtoffer kan zich zo uitlaten over de wenselijkheid
van de vervolging. De mogelijkheid van vervolging is hier dus niet anankelijk van het al dan niet zijn ingediend van
een klacht. Maar het slachtoffer dat bezwaar heeZ tegen vervolging, wordt wel in de gelegenheid gesteld dit
kenbaar te maken.

De huidige posiRe van het slachtoffer: het spreekrecht

Het slachtoffer heeZ het recht op de zipng een verklaring af te leggen over – in het bijzonder, maar niet uitsluitend
– de gevolgen die het straVare feit voor hem heeZ opgeleverd. Het spreekrecht is in 2004 in de wet opgenomen.
voorafgaand aan de invoering van het spreekrecht zoals dat ter terechtzipng kan worden uitgeoefend,
geëxperimenteerd met het overleggen van een schriZelijke verklaring van het slachtoffer aan de jusRRële
autoriteiten. Zo’n verklaring kan gewoon in het dossier worden gevoegd, zodat deze ter kennis van de
procesparRjen komt en voorwerp kan zijn van het debat op de zipng. De wetgever was van oordeel dat daarmee
onvoldoende werd tegemoetgekomen aan verlangens van slachtoffers zich ook op de zipng te mogen uiten.
Daarom is hij verdergegaan en heeZ hij aan slachtoffers en nabestaanden bij een in de wet aangeduide reeks van
misdrijven ook een (mondeling) spreekrecht toegekend.

Een belangrijk element van het spreekrecht is dat de spreekgerechRgde niet optreedt als getuige en daarom ook
niet als zodanig kan worden ondervraagd. De wet laat echter wel toe dat vragen worden gesteld over hetgeen de
spreekgerechRgde naar voren brengt (art. 302 Sv). Dat heeZ tot gevolg dat in geval van betwisRng van de verklaring
de spreekgerechRgde in sommige gevallen nog als getuige zal moeten worden beëdigd en in die hoedanigheid dan
kan worden ondervraagd. Als dit niet gebeurt, zal de rechter zeer voorzichRg met de verklaring van de
spreekgerechRgde moeten omgaan.

Reikwijdte spreekrecht
Het spreekrecht kan op de voet van art. 51e Sv worden uitgeoefend als het ten laste gelegde feit een misdrijf
betreZ waarop naar de werelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, dan wel een van
de in art. 51e Sv aangeduide misdrijven.

51
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

SpreekgerechRgde
• Het slachtoffer
• De vader of moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe band met het slachtoffer heeZ of door
een persoon die dat slachtoffer als behorende zijn gezin, verzorgt en opvoedt en in een nauwe persoonlijke
betrekking tot het kind staat (sRefvader/sRefmoeder) = eigen spreekrecht
• Nabestaanden van het overleden slachtoffer
• Het minderjarige slachtoffer die de leeZijd van 12 jaar heeZ bereikt
• Het minderjarige slachtoffer die de leeZijd van 12 jaar nog niet heeZ bereikt en die in staat kan worden geacht
tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake
• De werelijke vertegenwoordigers van het minderjarige slachtoffer die de leeZijd van 12 jaar nog niet heeZ
bereikt voor zover deze vertegenwoordiging niet in strijd is met het belang van de minderjarige = het
spreekrecht dat aan de minderjarige toekomt en ziet op een verklaring over in het bijzonder de gevolgen die
het straVare feit voor die minderjarige heeZ
• Bij onmachRge slachtoffers door de echtgenoot, de geregistreerd partner of een andere levensgezel en één
van de familieleden van het slachtoffer als bedoeld in art. 51a lid 1 Sv

Inhoud spreekrecht
Het spreekrecht beoogt de daartoe gerechRgde primair gelegenheid te bieden zich uit te laten over de gevolgen
die het straVare feit teweeg heeZ gebracht. Het directe slachtoffer kan zich in het bijzonder uitlaten over het
lichamelijke en psychische leed dat hij heeZ ondervonden alsook over de (overige) veranderingen die het misdrijf
teweeg heeZ gebracht in zijn leven. Voor de nabestaanden gaat het vooral om de gevolgen die het overlijden van
het directe slachtoffer bij hem of haar teweeg heeZ gebracht. Bij de uitoefening van het spreekrecht hoeven de
genoemde personen zich niet tot die gevolgen van het straVare feit te beperken. Het is toegestaan dat de
spreekgerechRgde een standpunt inneemt over de op te leggen straf of enige andere door de rechter te nemen
beslissing.

Vordering benadeelde parRj

Het slachtoffer kan ook optreden als benadeelde parRj. De Nederlandse strafvordering kent een mogelijkheid voor
het slachtoffer om zich met zijn vordering tot schadevergoeding in het strafproces te voegen (art. 51f en 51h Sv).
het slachtoffer is dus niet gedwongen via een aparte civiele procedure zijn vordering tot schadevergoeding
toegewezen te krijgen. De vordering van de benadeelde parRj is een accessoir aan de strafzaak. De wet spreekt
dan ook van voeging van de benadeelde parRj in de strafzaak. De vordering wordt niet geheel los van de strafzaak
behandeld.

Als subject van de vordering is degene die rechtstreeks schade heeZ geleden door een straVaar feit. Deze persoon
kan zich als benadeelde parRj in het strafproces voegen. Object van de vordering is de schade die rechtstreeks
door het straVare feit is toegebracht. Deze schade moet zijn voortgevloeid uit het in de tenlastelegging
omschreven feit of een straVaar feit dat als ad informandum gevoegd feit op de dagvaarding staat vermeld. De
wetgever heeZ uitdrukkelijk parRële voeging mogelijk gemaakt (art. 51f lid 3 Sv). Het slachtoffer kan dus besluiten
bijvoorbeeld alleen de materiële schade bij de strafrechter te vorderen en, zo nodig, bij de civiele rechter over de
immateriële schadevergoeding te procederen, of het niet voor betwisRng vatbare deel van de vordering bij de
strafrechter op de eisen en de rest in een civiele procedure te vorderen.

Twee ontvankelijkheidscriteria voor de vordering benadeelde parRj:


1. Benadeelde parRj moet rechtstreeks schade hebben geleden door het straVare feit: tussen het
bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade bestaat voldoende verband bestaat om te
kunnen aannemen dat de benadeelde parRj door dit handelen rechtstreeks schade heeZ geleden.
2. Behandeling van de vordering van de benadeelde parRj levert naar het oordeel van de rechtbank geen
onevenredige belasRng van het strafgeding op (art. 361 lid 3 SV)

Procedure behandeling schadevergoeding


Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde parRj gelden niet de bewijs(minimum) regels van
het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken.
OvereenkomsRg de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde parRj die een vordering instelt rust in
beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisRng daarvan bewijs bij te brengen
- die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. De stelplicht in de context van het strafproces heeZ in het

52
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het
strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde straVare feit, hetgeen
in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde
schade

Voor de vergoeding aan de benadeelde parRj komt overeenkomsRg de regels van het materiële burgerlijk recht
slechts in aanmerking de schade die de benadeelde parRj heeZ geleden als gevolg van de onrechtmaRge gedraging
van de verdachte, voor zover de schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend.
• Materiële schade: art. 6:96 BW
• AffecReschade: art. 6:107 BW
• Immateriële schade: art. 6:106 BW

Immateriële schade (art. 6:106 BW)


van de bedoelde aantasRng in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde parRj
geestelijk letsel heeZ opgelopen. degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten
aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Daartoe is vereist dat naar objecReve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
vergoeding van immateriële schade kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het straVare feit of door
de directe confrontaRe met de ernsRge gevolgen ervan, een hevige emoRonele shock bij de benadeelde parRj is
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordien indien iemand
tot wie de aldus getroffene in een nauwe affecReve relaRe staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond is
geraakt (zogenoemde ‘shockschade’).

Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat
de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van
aantasRng in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasRng
in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van
de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo
voor de hand liggen, dat een aantasRng in de persoon kan worden aangenomen. van aantasRng in de persoon ‘op
andere wijze; is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Hoofdelijke aansprakelijkheid (art. 6:102 BW)


Hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat indien en voor zover meerdere personen verplicht zijn tot vergoeding van
dezelfde schade, hetgeen doorgaans het geval is indien de schade is ontstaan door onrechtmaRge gedragingen van
twee of meer personen. Indien de rechter oordeelt dat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid moet hij dit bij
de toewijzing van de vordering van de benadeelde parRj en bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel
tevens in het dictum tot uitdrukking brengen. Aldus wordt duidelijk dat de door de wet aan hoofdelijkheid
verbonden gevolgen – waaronder de bevrijding van de schuldenaar in geval van betaling door een
medeschuldenaar – intreden.

Voorschotregeling
Als de strafrechter de vordering van de benadeelde parRj toewijst, krijgt de benadeelde parRj een executoriale Rtel
op de veroordeelde. De benadeelde parRj moet zelf tot tenuitvoerlegging overgaan. Relevant in dit verband is dat
in de prakRjk de toewijzing van de vordering van de benadeelde parRj gecombineerd pleegt te worden met de
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex. art. 36f Sr. De schadevergoedingsmaatregel wordt ten uitvoer
gelegd door het OM. Daarmee wordt de benadeelde parRj al aanzienlijk geholpen om de schade daadwerkelijk
vergoed te krijgen van de veroordeelde. De wet voorziet ook in een zogeheten voorschotregeling: als de
veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig voldoet, keert de Staat het resterende bedrag
aan het slachtoffer uit. Het bedrag van het voorschot is ongelimiteerd bij zeden- en geweldsmisdrijven en voor
andere misdrijven gemaximeerd tot €5.000.

PrakRjk
• Verschillende wijze waarop rechter te werk gaan en schadevergoeding toekennen
• Veel vorderingen worden (deels) niet-ontvankelijk verklaard: reden meestal onevenredig belastend
• Steeds vaker ook grotere schadevergoedingen toegekend

53
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

TacRek verdediging: een of twee punten van de vordering benadeelde parRj eruit lichten en die gemoRveerd
betwisten. Vaak zal de rechter genoodzaakt zijn nader te onderzoeken, maar daar is geen Rjd voor à Niet-
ontvankelijkverklaring vordering

TacRek benadeelde parRj: de vordering enorm goed onderbouwen, maar vooral ook inzichtelijk presenteren zodat
de rechter snel kan beslissen

TacRek rechter: als de rechter genoodzaakt is tot afwijzen van een deel van de vordering à Geheel of gedeeltelijk
niet-ontvankelijkheid verklaring, want dan bestaat er nog een mogelijkheid voor de benadeelde parRj om naar de
civiele rechter te gaan, echter:
• Geen gefinancierde rechtsbijstand • Geen schadevergoedingsmaatregel
• Griffierecht • Geen voorschotregeling
• Lange duur van procedure

54
Samenva'ng Verdiepend Formeel Strafrecht 2023

AlternaReven

Vergoeding van schade via het schadefonds geweldsmisdrijven


Buiten het strafproces om bestaat voor slachtoffers van geweldsmisdrijven, wanneer die voor hen tot ernsRg
lichamelijk of geestelijk letsel hebben geleid, de mogelijkheid aanspraak te maken op een uitkering krachtens de
Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Bij het doen van de uitkering uit het schadefonds wordt rekening gehouden
met schadevergoeding die het slachtoffer langs burgerrechtelijke weg kan verhalen of heeZ verhaald en met
overige vormen van schadevergoeding.

• Slachtoffer of nabestaanden van een geweldsmisdrijf


• Vergoeding naar redelijkheid en billijkheid bepaald, maar max. €35.000
• Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte
schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen
• Rekening houden met hetgeen de civiele rechter zou uitkeren
• Rekening houden met eventuele schadevergoeding langs andere weg
• Tegen een afwijzing of een te lage uitkering staat de bestuursrechtelijke rechtsgang van de Awb open

Schadebemiddeling
Mede als gevolg van art. 10 van het Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in strafprocedures en art. 12
van de Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van
slachtoffers van straVare feiten is aandacht voor bemiddeling in strafzaken. Grosso modo kunnen er twee vormen
van bemiddeling worden aangewezen:

• Schadebemiddeling gericht op de vaststelling en de vergoeding van de materiële schade van het slachtoffer

• Herstelbemiddeling (art. 51h Sv) gericht op het verwerken van het delict, onder andere door de gelegenheid
te bieden aan het slachtoffer voor het stellen van vragen en aan de dader om uitleg te geven en excuses te
maken
o Het OM moet bevorderen dat de poliRe in een zo vroeg mogelijk stadium mededeling doet aan het
slachtoffer en de verdachte van de mogelijkheden tot herstelvoorzieningen
o De rechter houdt bij het opleggen van de straf of maatregel rekening met een eventuele tot stand
gekomen overeenkomst tussen het slachtoffer en de verdachte
o Het OM bevordert de bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde

Hoe verder
Het strafproces inrichten op een wijze die recht doet aan de belangen van het slachtoffer: vijf aandachtspunten:
1. Het slachtoffer als parRj in het strafproces
2. Centraal stellen van herstelrecht
3. Ervoor zorgen dat vordering benadeelde parRj alRjd in het strafproces kan worden afgehandeld
4. Omvarend overheidsbeleid voor vergoeding van schade van het slachtoffer van een straVaar feit door de
overheid
5. Nieuwe EU-wetgeving

55

You might also like