You are on page 1of 4

ECLI:NL:HR:2022:1365

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 04-10-2022
Datum publicatie 04-10-2022
Zaaknummer 21/02064
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:673
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van amfetamine en cannabis, art. 8.5 WVW 1994.
Bloedonderzoek, waarborg van art. 13.1.d Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in verkeer. Kon hof oordelen dat er door duur van 9 dagen tussen
versturen en ontvangen van bloedmonsters bij NFI sprake is van onherstelbaar
vormverzuim a.b.i. art 359a Sv en dat kan worden volstaan met constatering van
vormverzuim? ’s Hofs kennelijke oordeel dat art. 13.1.d Besluit (inhoudende dat
afgenomen bloed zo spoedig mogelijk wordt bezorgd bij geaccrediteerd
laboratorium) niet strikte waarborg is en dat art. 359a Sv toetsingskader vormt
voor beantwoording van vraag of aan verzuim t.a.v. art. 13.1.d Besluit een
rechtsgevolg moet worden verbonden, is onjuist (vgl. HR:2022:567).

Volgt vernietiging en terugwijzing.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2022-0191
RvdW 2022/935
NJ 2022/326

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02064
Datum 4 oktober 2022

ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april
2021, nummer 21-004611-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. van Aken, advocaat te
Geertruidenberg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en
tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat “er door de duur van negen dagen
tussen het versturen en ontvangen van de bloedmonsters bij het NFI sprake [is] van een
onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art 359a Wetboek van Strafvordering” en dat kan
worden “volstaan met de constatering van het vormverzuim”.
2.2.1 Kort gezegd gaat het om het volgende. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat
hij op 17 november 2018 een auto heeft bestuurd onder invloed van amfetamine en
cannabis en dat “ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94” het
gehalte in het bloed van de verdachte van die stoffen de in de bewezenverklaring nader
omschreven waarden bedroeg. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep
aangevoerd dat de resultaten van het bloedonderzoek niet voor het bewijs mochten worden
gebruikt omdat het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit alcohol, drugs
en geneesmiddelen (hierna: het Besluit) niet in acht is genomen. Dit voorschrift houdt in dat
de buisjes of het buisje met daarin het afgenomen bloed zo spoedig mogelijk worden of
wordt bezorgd bij een geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit.
2.2.2 Het hof heeft – onder verwijzing naar artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit – ten
aanzien van het namens de verdachte gevoerde verweer met betrekking tot de
voortvarendheid waarmee de bezorging van het bloed bij een geaccrediteerd laboratorium
heeft plaatsgevonden, het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is er door de duur van negen dagen tussen het versturen en
ontvangen van de bloedmonsters bij het NFI sprake van een onherstelbaar vormverzuim als
bedoeld in art 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Nu de rechtsgevolgen niet uit
de wet blijken zal het hof bepalen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden
verbonden, waarbij het hof rekening houdt met de in het tweede lid van art. 359a Sv
genoemde factoren. Weliswaar gaat het hier om een onherstelbaar vormverzuim en is
sprake van een belangrijk voorschrift, de verdediging heeft niet gemotiveerd uiteengezet of
en zo ja, welk nadeel verdachte aan dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal
het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen verdere
consequenties verbinden.”
2.3 De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna:
WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en
bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat
bestanddeel heeft in die bepaling.
2.4 Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten
tijde van de tenlastegelegde gedraging – van belang.
- Artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen (...) na gebruik van een of meer van de bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen (...) waardoor het gehalte in zijn bloed van
de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het
eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte
in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te
zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.”
- Artikel 13 lid 1 Besluit:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële
regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een
fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld
in artikel 14, tweede lid.”
2.5 Het kennelijke oordeel van het hof dat artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit niet een strikte
waarborg is en dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het toetsingskader vormt
voor de beantwoording van de vraag of aan een verzuim ten aanzien van artikel 13 lid 1, aanhef
en onder d, Besluit een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg, is
onjuist (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567).
2.6 Het cassatiemiddel slaagt.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4 Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt
berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I.
van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2022.

You might also like