You are on page 1of 6

ECLI:NL:HR:2016:1326

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 28-06-2016
Datum publicatie 28-06-2016
Zaaknummer 15/02164
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:538, Gevolgd
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Wots-zaak. De strafoplegging is niet toereikend gemotiveerd gelet op hetgeen de
raadsvrouwe heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de
veroordeelde sedert de schorsing van zijn detentie en in aanmerking genomen dat
de Rb. heeft volstaan met een algemene verwijzing naar de persoonlijke
omstandigheden van de veroordeelde en met de opmerking dat de Duitse rechter
hiermee ook al rekening heeft gehouden.

Wetsverwijzingen Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen


Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen 31
Opiumwet
Opiumwet 2
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
RvdW 2016/785
NJ 2017/116 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2016-0285
NbSr 2016/168 met annotatie van mr. V.J.C. de Bruijn

Uitspraak
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/02164 W
LBS/AKA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 24 april 2015, nummer RK 15/133, omtrent een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland tot
overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:

[veroordeelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.


1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft J.W. Heemskerk, advocaat te
Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden
vonnis en tot terugwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de straf geen, althans
onvoldoende gemotiveerd, rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de
veroordeelde.

2.2.1. De Rechtbank heeft in het kader van de overname van de tenuitvoerlegging van de bij
vonnis van het Landgericht te Krefeld (Duitsland) van 30 april 2014 aan de veroordeelde
opgelegde gevangenisstraf van acht jaren, een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd.

2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank houdt - voor zover voor de
beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw deelt mede:
Ik leg een stuk over dat ik onder uw aandacht wil brengen. Het eerste stuk (...) ziet op
correspondentie met de reclassering. (...) Daarnaast heb ik een brief van de partner van
cliënt en van zijn werkgever.
(...)
De veroordeelde verklaart:
Ik heb geprobeerd mijn leven op te pakken en op orde te brengen. Ik had geen
bankrekening en mijn schuld liep op. Ik zag het niet zitten en moest de schuld afbetalen. Ik
heb het dan over de periode voor mijn detentie in Duitsland. Inmiddels heb ik wel een
bankrekening. Het is een stuk makkelijker om werk te vinden. Ik werk nu sinds bijna twee
maanden bij mijn broer in Ravenstein. Dat is waar de brief waar mijn raadsvrouw over sprak,
over gaat. Ik heb loonafschriften bij de reclassering afgegeven.
De voorzitter houdt de brief van de werkgever van veroordeelde voor.
De veroordeelde verklaart:
Ik heb altijd zelfstandig veevoeders verkocht. Ik heb een vriendin. U vraagt naar mijn
gezinssituatie. Ik heb geprobeerd mijn relatie op peil te houden. Dat was moeilijk, maar het
is gelukt. Als ik mijn werk en leven onder controle krijg, kan ik met mijn vriendin
samenwonen. Op dit moment logeer ik bij haar. Officieel wonen wij op andere adressen.
Ik heb een betalingsregeling kunnen treffen met incassobureaus. Ik wil ook nog wat regelen
met mijn advocaat. Omdat ik toen in gevangenschap zat, zijn mijn schulden inmiddels
opgelopen tot over € 100.000,--. Ik heb geprobeerd om dat af te betalen. Mijn vader stond
borg en heeft daarmee geholpen. Mijn schuldenlast bij de Belastingdienst is nu ongeveer €
100.000,--. Bij de ING heb ik ongeveer € 30.000,--. Ik wil nu kijken of al deze schulden wel
rechtmatig zijn. Naar mijn idee was alles afbetaald. De bank denkt daar echter anders over.
Ik wil kijken of we daar uit kunnen komen. Ik kon het destijds niet meer bolwerken met een
normaal inkomen.
(...)
De veroordeelde verklaart:
Ik heb mijn les geleerd. Ik wilde alleen mijn berg schulden weg krijgen. Er ligt voor mij geen
toekomst op het gebied van opiumwetdelicten. Ik wil deze kans met beide handen
aangrijpen. Dat heb ik ook gedaan en dat geeft een hoop rust. Voor het vonnis in Duitsland,
waar het vandaag over gaat, ben ik altijd zelfstandig ondernemer geweest. U vraagt of ik
dan, gezien mijn schuldenlast, verkeerde keuzes heb gemaakt. Ja, dat ook, maar ik heb ook
pech gehad in mijn sector.
Wat het voor mij betekent als ik weer vast komt te zitten? Ik ben al eerder gedetineerd
geweest. Je verliest mensen om je heen. De enige contacten de je overhoudt, zijn crimineel.
Als je dan weer vrij komt, wordt je overvallen door incassobureaus. Als ik weer vast komt te
zitten, verlies ik waarschijnlijk mijn relatie en mijn werk. Ik heb dan geen toekomst. Mijn
vriendin heeft een zoon waar ik een goede relatie mee heb.
Ik heb heel prettig contact met de reclasseringsmedewerker. Ik moet me melden in Nijmegen
of Tiel. In het begin moest dat elke week. Nu is dat één keer per twee weken. Ik had zijn
wensen al vervuld voordat hij ze uitsprak. In mijn ogen heeft hij een positieve brief
geschreven. In het begin besprak ik mijn ontbrekende bankrekening en het treffen van een
regeling voor mijn schulden. Ook bespraken we dat ik moest solliciteren. Dat is nu gebeurd.
De raadsvrouw merkt op:
Een groot deel van de overgelegde stukken is al voorgehouden. Cliënt heeft zijn zaakjes op
orde. Hij heeft goed contact met de reclasseringsambtenaar en heeft werk. Zijn werkgever is
tevreden. De vriendin van cliënt heeft ook een brief geschreven, waarin ze zegt dat het
regime bij haar haast strenger is dan in de gevangenis en dat ze op de goede koers zitten.
De veroordeelde verklaart:
De oudste rechter vraagt of ik bij de Duitse rechter over mijn persoonlijke omstandigheden
heb kunnen vertellen. Jawel. U vraagt of ik toen iets niet heb gezegd over mijn persoonlijke
omstandigheden waar eigenlijk wel rekening mee gehouden had moeten worden. Ik heb
daar verteld over mijn schulden. Ik heb verteld dat ik een onderneming had. Ik wil nu nog
zeggen dat je in Duitsland geen mogelijkheid krijgt om je te verdedigen. Ik had wel een
advocaat, maar het leek alsof hun oordeel al vast lag.
Voorts. Het klopt dat ik in 2005 ook in Duitsland ben veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Die straf heb ik daar uitgezeten. Ik woonde toen nog in Duitsland en dacht dat ik niet
overgeplaatst kon worden.
Op vragen van de officier van justitie antwoord ik als volgt. Het klopt dat ik tijdens mijn
eerdere detentie mijn medeverdachte in de onderhavige zaak tegen ben gekomen en dat ik
nu samen met hem veroordeeld ben ten aanzien van drugsdelicten.
(...)
De raadsvrouw voert het woord voor pleidooi en deelt mede:
De officier van justitie benoemt de internationale gevoeligheden, maar gaat voorbij aan waar
het in deze zaak om gaat. Het gaat om ruim 5000 hennepplanten. Dat er een eerdere oogst
is geweest, doet er niet toe. Als ik het goed gelezen heb, ging het om vijf gram cocaïne. In
Nederland zou de rechtbank nooit tot een gevangenisstraf van 7 jaar komen. Het lijkt wel
een eis voor harddrugs. Ik heb een heel ander idee. De Duitse rechter wist op het moment
van het uitspreken van het vonnis, dat omzetting zou wilde dat in Nederland nog een deel
ten uitvoer gelegd zou worden. De officier van justitie heeft ook geen rekening gehouden
met de geweldige persoonlijke vooruitgang die cliënt geboekt heeft. Cliënt had een maand
na terugkeer in Nederland al werk. Ik verzoek de rechtbank om mijn cliënt een straf op te
leggen gelijkend aan de tijd die cliënt reeds gedetineerd is geweest, met aftrek en een
voorwaardelijke straf. Cliënt zegt dat hij nu een reden heeft om de goede weg in te slaan.
Hij heeft een goed leven en hij weet dat zijn vroegere handelen hem niets brengt. Als hij
weer naar de gevangenis moet, loopt alles spaak. Hij zal zijn werk, bankrekening en
waarschijnlijk zijn vriendin verliezen. Ik vind het vreemd dat de officier van justitie zegt dat
naar Nederlandse richtlijnen een straf van 5,5 tot 6 jaar gerechtvaardigd is, maar dan een
hogere straf eist. Gekeken moet worden naar de verhouding tussen bruto en netto straffen.
(...) De oudste rechter wijst mij erop dat ik zei dat sprake was van vijf gram cocaïne, maar
dat dat niet klopt, nu het gaat om telkens een hoeveelheid cocaïne die de hoeveelheid van
vijf gram overstijgt. Bij de bewijsmiddelen staat genoemd dat het ging om vijf gelegenheden
van meer dan 100 gram cocaïne.
(...)
De veroordeelde krijgt de gelegenheid als laatst het woord te voeren. Hij deelt mee:
Ik weet dat ik een fout gemaakt heb. Maar er zijn ook dingen die niet gebeurd zijn, maar wel
in het vonnis zijn meegenomen. Ik weet zelf dat ik goede stappen heb genomen. Ik ben best
bereid om de volledige straf uit te zitten als ik weer terug zou vallen in de drugswereld. Maar
als ik nu een normaal leven kan opbouwen, dan geef ik de garantie dat ik (de Hoge Raad
leest: geen) terugval meer zal hebben. Dat is een betere oplossing. Ik kan dan weer
meedraaien in de maatschappij. Ik zou anders alles kwijt raken."

2.2.3. De Rechtbank heeft de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf van zes jaren als
volgt gemotiveerd.
"De rechtbank dient op grond van artikel 31 van de WOTS de straf op te leggen, welke op
overeenkomstige feiten naar Nederlands recht zijn gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het ten laste van veroordeelde naar Duits recht
bewezen verklaarde naar Nederlands recht te worden gekwalificeerd als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid.
De maximale straf naar de wettelijke omschrijving bedraagt hiervoor, rekening houdend met
artikel 57 Wetboek van Strafrecht, 16 jaren gevangenisstraf of een geldboete van de 5e
categorie.
Bij het bepalen van de hoogte van de in Nederland ten uitvoer te leggen straf houdt de
rechtbank rekening met de internationale gevoeligheden, namelijk het feit dat misdrijven met
betrekking tot verdovende middelen in Duitsland als een zwaardere inbreuk op de openbare
orde worden beschouwd dan in Nederland. De rechtbank dient daarnaast echter ook
rekening te houden met de nationale opvattingen en cultuur, waarbij zij bij toepassing van
de WOTS evenwel het Duitse vonnis dient te respecteren. Zij overweegt voorts als volgt.
Door zich schuldig te maken aan voormelde strafbare feiten in Duitsland heeft veroordeelde
het risico genomen dat hij zwaarder gestraft zou worden dan in Nederland gebruikelijk is. Hij
heeft zich daarvan bewust kunnen zijn, immers hij heeft zich aan deze feiten schuldig
gemaakt nadat hij al eerder in Duitsland - ook ten aanzien van druggerelateerde feiten - een
gevangenisstraf van zes jaren had uitgezeten. Aldus heeft een langdurige gevangenisstraf
veroordeelde er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke ernstige feiten te
begaan.
De rechtbank zal ook hiermee rekening houden.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van
veroordeelde, maar constateert daarbij wel dat de Duitse rechter dat in het vonnis van 30
april 2013 (de Hoge Raad begrijpt: 2014) ook al gedaan heeft.
De door de raadsvrouw voorgestelde strafmaat, te weten een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf gelijk aan de tijd die veroordeelde al gedetineerd is geweest, met aftrek, en
daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, is naar het oordeel van de rechtbank gelet
op het vorengaande en de omvang van de feiten, niet aan de orde.
Op grond van alle genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van
zes jaren passend en geboden, een en ander met aftrek van de tijd die veroordeelde al voor
deze zaak heeft doorgebracht in detentie en in overleveringsdetentie in Duitsland en
Nederland. Deze tijd wordt door de rechtbank vastgesteld op 478 dagen."
2.3. Ingevolge art. 31, eerste lid, WOTS dient de exequaturrechter zijn uitspraak met redenen te
omkleden en dient de uitspraak de bijzondere redenen op te geven die de opgelegde straf
hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de
omstandigheden waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. Gelet
op de wetsgeschiedenis zoals weergegeven in HR 26 juni 1990, NJ 1991/190 moet deze bepaling
aldus worden verstaan (a) dat de exequaturrechter bij het opleggen van de straf of maatregel
welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland
opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te
vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht
wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd
en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te
houden met internationale gevoeligheden, en (b) dat hij in voorkomend geval onder de bijzondere
redenen die de straf hebben bepaald, dient te vermelden waarom hij tot een lagere strafoplegging
is gekomen. (Vgl. HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6410, NJ 2004/511.)

2.4. Gelet op hetgeen de raadsvrouwe blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft
aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde sedert de schorsing
van zijn detentie en in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft volstaan met een algemene
verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en met de opmerking dat de
Duitse rechter hiermee ook al rekening heeft gehouden, heeft de Rechtbank de strafoplegging niet
toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is gegrond.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de
overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;


wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw
wordt behandeld en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren
E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.

You might also like