You are on page 1of 131

Colofon

De module Forensisch onderzoek is bestemd voor de lessen


Natuur, Leven en Technologie (NLT). De module is op 12 juni
2008 gecertificeerd door de Stuurgroep NLT voor gebruik op het
vwo. De module is, na keuring en herziening hercertificeerd
door de Stuurgroep Verankering NLT op 27 november 2012 en
bruikbaar in de domeinen:
vwo
C1: Processen in levende natuur,
aarde en ruimte
C2: Duurzaamheid
D1: De gezonde en zieke mens
D2: Veiligheid en bescherming
E1: Methoden en technieken van
technologische ontwikkeling
E2: Processen en producten x
F1: Fundamentele theorieën
F2: Methoden en technieken van x
onderzoek
De module is hercertificeerd tot 1 augustus 2018 met
certificeringsnummer 1101-016-VE2F2-2.

De originele gecertificeerde module is in pdf-formaat


downloadbaar via ► http://www.betavak-nlt.nl.
Op deze website staat uitgelegd welke aanpassingen docenten
aan de module mogen maken, voor gebruik in de les, zonder
daardoor de certificering teniet te doen.

De module is gemaakt in opdracht van het Landelijk


Ontwikkelpunt NLT. Deze module is ontwikkeld door:
• Vechtstede College, M. Vegting, A.J.H.M. Derrez, H.J.M. van
de Voort, te Weesp
• Stella Maris College, D.M.I. Konings, L.L.G. van Weert, te
Meerssen
• Junior College Universiteit Utrecht, M.H.W. van Mil, te
Utrecht
• Wageningen University, G. Linssen, M. J. Luteijn, J.P.J.
Sijbers, L.C. Vermeulen, te Wageningen
• C. van Huis
In samenwerking met:
• G. van der Velde, Forensic Genomics Consortium Netherlands
• A.J. Meulenbroek, Nederlands Forensisch Instituut
• K. Vos, Nederlands Forensisch Instituut
• C. Zwart, Forensicon BV
• Politie Utrecht, afdeling Forensische Opsporing
Aangepaste versies van deze module mogen alleen verspreid
worden, indien in dit colofon vermeld wordt dat het een

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 2


aangepaste versie betreft, onder vermelding van de naam van
de auteur van de wijzigingen.

Bij de totstandkoming van de teksten en figuren over DNA is


dankbaar gebruik gemaakt van de NFI-uitgave: ‘De Essenties
van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische
sporen en DNA’ van drs A.J. Meulenbroek, 5e herziene druk,
2009.
Het NFI danken we voor hun medewerking.
Ook de gecertificeerde havo module ‘Forensische technieken’
(nlt1-h010) is bij de totstandkoming van deze vwo-module
geraadpleegd.
Een groot aantal figuren is met toestemming van de uitgever
afkomstig uit BioData van uitgeverij Nijgh Versluys NV.
Andere geraadpleegde bronnen zijn te vinden in de
docentenhandleiding. De digitale bronnen die leerlingen nodig
hebben bij deze module zijn beschikbaar via het vaklokaal NLT:
►http://www.vaklokaal-nlt.nl/

© 2008. Versie 1.0.


© 2009. Versie 1.1. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt
Wageningen, 20 december 2009.
© 2010 Versie 1.2. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt
Wageningen, 10 oktober 2010.
© 2011 Versie 1.3. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt
Wageningen, 1 juli 2011.
© 2012 Versie 2.0. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt
Wageningen, 27 november 2012.

Het auteursrecht op de module berust bij Stichting Leerplan


Ontwikkeling (SLO). SLO is derhalve de rechthebbende zoals
bedoeld in de hieronder vermelde creative commons licentie.
De auteurs hebben bij de ontwikkeling van de module gebruik
gemaakt van materiaal van derden en daarvoor toestemming
verkregen. Bij het achterhalen en voldoen van de rechten op
teksten, illustraties, enz. is de grootst mogelijke zorgvuldigheid
betracht. Mochten er desondanks personen of instanties zijn die
rechten menen te kunnen doen gelden op tekstgedeeltes,
illustraties, enz. van een module, dan worden zij verzocht zich
in verbinding te stellen met SLO.
De module is met zorg samengesteld en getest. Landelijk
Ontwikkelpunt NLT, Stuurgroep NLT, SLO en auteurs
aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor onjuistheden
en/of onvolledigheden in de module. Ook aanvaarden Landelijk
Ontwikkelpunt NLT, Stuurgroep NLT, SLO en auteurs geen
enkele aansprakelijkheid voor enige schade, voortkomend uit
(het gebruik van) deze module.
Voor deze module geldt een
Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel-Gelijk
delen 3.0 Nederland Licentie
► http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/3.0/nl

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 3


Inhoudsopgave
Inleiding Forensisch onderzoek ........................................ 6
De moord op H. Hoogendoorn ...................................... 6
Werken in een groep ................................................. 7
Voorkennis en vaardigheden ........................................ 8
Opbouw van de module ............................................. 9
Doelstellingen van de module ...................................... 9
Dossier ................................................................ 10
De moord op Hannah Hoogendoorn ................................ 12
Het politiedossier Hannah Hoogendoorn ........................... 13
I. Plaats Delict .................................................... 13
Bevindingen Plaats Delict ......................................... 13
Tabel met bewijsmateriaal ....................................... 18
Kaart Omgeving ..................................................... 19
Plattegrond Plaats Delict.......................................... 20
II. Betrokkenen ................................................... 21
Gegevens betrokkenen ............................................ 21
Verklaring ondervraagden ......................................... 26
III. Gevonden sporen ............................................. 31
Voetsporen ........................................................... 31
Sporen op de huls en kogel ....................................... 32
Kaart met zwart lijnenpatroon................................... 33
Vingersporen ........................................................ 34
DNA profielen ....................................................... 35
Vingerafdrukken .................................................... 36
IV. Rapport Forensisch patholoog ............................. 49
Handboeken ............................................................. 53
Handboek 1 Vingersporenonderzoek ................................ 54
1.1 Vingerafdrukken zijn uniek .................................. 54
1.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken .......................... 55
1.3 Classificatie en identificatie ................................. 56
1.4 Dossier ........................................................... 62
Handboek 2 Technisch ontwerpen .................................. 63
2.1 Ontwerpen ...................................................... 63
2.2 Ontwerpprobleem analyseren en beschrijven ............ 64
2.3 Programma van eisen opstellen ............................. 64
2.4 (Deel)uitwerkingen bedenken ............................... 65
2.5 Ontwerpvoorstel formuleren ................................ 65
2.6 Proefontwerp realiseren...................................... 66
2.7 Proefontwerp testen en evalueren ......................... 66
2.8 Een technisch ontwerp zelf maken ......................... 66
2.9 Dossier ........................................................... 68
Handboek 3 Voetsporen ............................................... 69
3.1 Grondeigenschappen .......................................... 69
3.2 Lopen of rennen? .............................................. 74
3.3 Dossier ........................................................... 75
Handboek 4 Stofeigenschappen ..................................... 76
4.1 Zuivere stoffen en mengsels ................................. 76

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 4


4.2 Eigenschappen van moleculen ............................... 77
4.3 Apolair/polair? ................................................. 78
4.4 Oplosbaarheid van zouten.................................... 79
4.5 Dossier ........................................................... 82
Handboek 5 Chromatografie ......................................... 84
5.1 Gelijk of ongelijk? ............................................. 84
5.2 Inkt ............................................................... 84
5.3 Chromatografie ................................................ 85
5.4 Dossier ........................................................... 89
Intermezzo Beroepsveld: Manager Forensisch Onderzoek .. 91
Handboek 6 Ballistiek ................................................. 92
6.1 Sporen van kogels.............................................. 92
6.2 Energie van een kogel ........................................ 93
6.3 Dossier ........................................................... 98
Handboek 7 Bloedonderzoek ......................................... 99
7.1 Inleiding ......................................................... 99
7.2 Luminol .......................................................... 99
7.3 Dossier .......................................................... 102
Intermezzo Beroepsveld: Forensisch Wetenschapper ....... 103
Handboek 8 Forensisch DNA-onderzoek ........................... 104
8.1 Uit het proces-verbaal ....................................... 104
8.2 DNA .............................................................. 104
8.3 DNA als bewijsmateriaal..................................... 107
8.4 De PCR-techniek .............................................. 110
8.5 Van PCR-product tot DNA-profiel .......................... 113
8.6 Soorten DNA-profielen ....................................... 116
8.7 Rekenen aan DNA-profielen ................................. 118
8.8 Dossier .......................................................... 122
Intermezzo Beroepsveld: DNA-deskundige.................... 125
9. Afsluiting ............................................................ 127
10. Begrippenlijst ..................................................... 129

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 5


Inleiding Forensisch onderzoek
De moord op H. Hoogendoorn
In deze module ga je de moord op Hannah Hoogendoorn
oplossen. Je krijgt het volledige politiedossier tot je
beschikking. In dit dossier vind je een omschrijving van wat er
op de avond van de moord gebeurd is, compleet met alle
sporen. De komende maanden ben jij een forensisch
onderzoeker. Je analyseert de vingerafdrukken die op de plaats
delict (plaats van het delict, PD) gevonden zijn, doet
stoffenanalyse, bekijkt DNA-profielen, totdat je een vermoeden
hebt wie de moordenaar is. Met andere woorden; je beoefent
een tak van de wetenschap die zich bezighoudt met het
oplossen van misdrijven.

Je gebruikt de handboeken bij het analyseren van de sporen.


De volgorde van de handboeken is willekeurig. Je bent dus niet
verplicht om de volgorde van de handboeken aan te houden.
Alleen het handboek Chromatografie borduurt voort op het
handboek Stofeigenschappen. Het is dus handig als je eerst het
handboek Stofeigenschappen hebt gedaan, voordat je begint
met Chromatografie. En we raden aan het handboek Forensisch
DNA-onderzoek als laatste te doen.
De handboeken heb je nodig om de sporen van de plaats delict
(PD) te kunnen gebruiken bij het oplossen van de moord. Om
bijvoorbeeld de vingersporen op de PD te analyseren, gebruik
je het handboek Vingersporenonderzoek, et cetera.

De laatste fase
Als je voldoende bewijsmateriaal hebt verzameld, dan stap je
naar de officier van justitie (je leraar of lerares). Hij/zij zal je
vertellen of je genoeg en juiste aanwijzingen hebt voor een
huiszoekingsbevel. Mocht dat het geval zijn, dan zal de officier
van justitie je de resultaten van het huiszoekingsbevel geven.
Heb je echter niet voldoende bewijsmateriaal verzameld of de
verkeerde conclusies getrokken, bekijk dan al het bewijs
opnieuw. Overleg vervolgens met de klas welke volgende
stappen jullie gaan nemen. Ieder politieonderzoek heeft wel
eens een dieptepunt en daar kom je alleen weer uit door goed
samen te werken.

Na de huiszoeking…
Als er verdachte voorwerpen zijn aangetroffen bij de
huiszoeking, kun je naar de officier van justitie (je leraar of
lerares) gaan voor een arrestatiebevel. Je hebt het recht om de
gearresteerde persoon te verhoren. De officier van justitie zal
je het resultaat van dit verhoor geven en misschien heb je dan
wel een bekentenis.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 6


De moord op Hannah Hoogendoorn is een fictief verhaal, het is
verzonnen. De verdachten, adressen et cetera bestaan dus niet
echt.

In het echt…
In Nederland wordt forensisch onderzoek uitgevoerd door het
Nederlands Forensisch Instituut. Op de website ►URL1 (zie link
op het vaklokaal) van dit instituut kun je een goed beeld
krijgen van wat het zoal doet. Kijk er ook maar eens rond om
een beeld te krijgen van hoe een laboratorium er echt uitziet.
Deze website is een goede informatiebron voor deze module.

Het bijzondere van forensisch onderzoek is dat vaak een aantal


wetenschappen betrokken is bij het uitpluizen van een
misdaad. Met andere woorden forensisch onderzoek is
vakoverstijgend.
Hetzelfde geldt voor Natuur, Leven en Technologie (NLT).
Vandaar dat als startmodule van dit vak gekozen is voor een
module over forensisch onderzoek.

Naast de theorie en practica zijn er in deze module als


intermezzo’s interviews opgenomen met mensen die dagelijks
te maken hebben met de lesstof uit deze module. Op deze
manier krijg je een idee van wat de toepassing van de stof in
het beroepsveld.

Werken in een groep


Opsporingswerk en forensisch werk gebeuren vaak in groepen.
Deels om van de kennis en ervaring van de verschillende leden
van de ploeg te profiteren, maar ook omdat teamwerk als
voordeel heeft dat je al pratend tot oplossingen kunt komen. In
een groep kunnen mensen elkaar heel goed op ideeën brengen
en inspireren.
Ook in deze module ga je in groepen aan het werk. Overigens:
dit zal niet de enige module zijn waaraan je in groepen gaat
werken.
In een groep moet je samenwerken. Om te zorgen dat die
samenwerking goed verloopt, moeten er in de groep een
voorzitter, een secretaris en vaak ook een woordvoerder zijn.
De anderen zijn ‘gewoon’ lid van de groep. In de loop van een
module of het jaar kun je binnen een groep wisselen van
functie.
Een korte taakomschrijving van de functies binnen de groep:
• De voorzitter heeft de leiding tijdens de werkzaamheden
van de groep. Hij/zij moet dus goed in de gaten houden of
iedereen doet wat is afgesproken en vooral of het werk
binnen de geplande tijd af komt. Tijdens
overlegbijeenkomsten heeft de voorzitter de leiding.
• De secretaris schrijft op wat er in de groep beslist is. Dat
kunnen antwoorden op vragen zijn, resultaten van

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 7


onderzoekjes of werkafspraken. De secretaris zorgt ook voor
het op orde houden van het dossier.
• De woordvoerder verzorgt de presentaties van de
groepsresultaten in de bijeenkomsten die bedoeld zijn voor
informatie-uitwisseling.

Voorkennis en vaardigheden
Om aan de modules van NLT te kunnen werken, heb je
voorkennis en vaardigheden nodig. Deze zullen altijd aan het
begin van de module worden opgesomd.
Meld het bij je docent als je bepaalde zaken niet gehad hebt.
Voor deze module heb je kennis nodig van:
• de cel en celdeling
• enkele eigenschappen van stoffen
• methodes om stoffen te kunnen scheiden
• de begrippen arbeid, kracht en energie.

De vaardigheden die je in deze module tegenkomt, zijn onder


andere:
• vertrouwd raken met nieuwe wetenschappelijke begrippen
• omgaan met formules
• samenwerken, plannen en presenteren
• een verslag schrijven
• een dossier samenstellen
• omgaan met apparatuur.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 8


Opbouw van de module
Een gevolg van het vakoverstijgende karakter van NLT is dat in
een module veel verschillende zaken aan de orde kunnen
komen. Ook in deze module is dat het geval.
Je gaat je achtereenvolgens verdiepen in:
• de techniek van het maken en interpreteren van
vingerafdrukken (H1)
• het maken van een technisch ontwerp (H2)
• een bodemonderzoek (H3)
• een voetstap-afstand onderzoek (H3)
• een stoffenanalyse (H4)
• het opzetten van een natuurwetenschappelijk onderzoek
(H4)
• de achtergronden en de techniek van chromatografie (H5)
• de beweging van kogels (H6)
• de techniek voor het aantonen van bloed (H7)
• de achtergronden en de techniek van DNA-onderzoek (H8).
Als je voldoende materiaal verzameld hebt, kan een
huiszoekingsbevel verkregen worden. Een verhoor kan worden
aangevraagd en de moord kan worden opgelost.

Doelstellingen van de module


Kunnen uitleggen:
• wat forensisch onderzoek is
• welke werkzaamheden een forensische onderzoeker uitvoert
• welke fasen je kunt onderscheiden bij het maken van een
technisch ontwerp
• hoe je een natuurwetenschappelijk onderzoek kunt opzetten
• hoe concepten uit de natuurwetenschap benut kunnen
worden bij een forensisch onderzoek, waaronder vallen:
 bodemgeleidbaarheid
 lichaamsunieke kenmerken
 stofeigenschappen
 chromatografie
 ballistisch onderzoek
 chromosomen en hun functie
 bloedeigenschappen
 DNA en DNA-profielen

Oefenen met en verder ontwikkelen van vaardigheden als:


• onderscheiden van hoofdzaken en bijzaken
• gegevens en resultaten verzamelen, beoordelen, selecteren,
ordenen en verwerken
• het presenteren van eigen werk aan anderen
• wetenschappelijk onderzoek doen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 9


Dossier
Het zou mooi zijn als je aan het eind van de module zoveel
gegevens hebt verzameld, dat je weet wie de dader is. Bewaar
daarvoor alle gegevens die van belang zijn voor de opsporing in
een dossier.

Format dossier

Het dossier moet op overzichtelijke wijze alle informatie bevatten, die de


forensische onderzoekers hebben verzameld.
De opbouw is als volgt:

Na de algemene gegevens over: titel, datum, het onderzoeksteam,


opdrachtgever volgen:

Inleiding
Beschrijf kort op ongeveer een half A4 wat de aanleiding van het onderzoek is.
Geef aan welke schriftelijke en digitale bronnen het team ter beschikking heeft.
Geef aan welke onderzoeksmethodes het team gaat toepassen.

Inhoud
Beschrijf hier de voortgang van het onderzoek met resultaten van de
groepsbesprekingen, onderzoek huiszoeking en verhoor. Verwijs naar de
onderzoeksverslagen.
Geef steeds argumenten tegen of voor verdachten.

Materialen
Hier zijn alle materialen gebundeld, die een rol hebben gespeeld tijdens het
onderzoek: onderzoeksverslagen, relevante opdrachten, besprekingen. Vergeet
niet deze te dateren en aan te geven wie er bij betrokken waren.

Conclusie
Vat de argumenten tegen de hoofdverdachte samen.
Probeer het motief van de dader te verwoorden.

Het aanleggen en onderhouden van een dossier tijdens het


werken aan een module is een goed hulpmiddel om de
voortgang van de werkzaamheden bij te houden.
Niet alleen is het dossier de basis voor de eindbeoordeling,
maar ook kan je docent het gebruiken om tijdens jullie werk je
de helpende hand te reiken of je bij te sturen.

In sommige opdrachten wordt gebruik gemaakt van


webpagina’s. De URL’s van deze pagina’s zijn te vinden op het
vaklokaal http://vaklokaal-nlt.nl/?cat=33.

Opdracht 0.1 Forensisch onderzoek


a. Bedenk in je groep vier wetenschappen die bij forensisch
onderzoek betrokken kunnen zijn.
b. Geef van elke wetenschap drie zaken die deze wetenschap
aan het onderzoek kan bijdragen.
c. Waar wordt in Nederland forensisch onderzoek gedaan?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 10


d. Welke opleiding heb je nodig als je forensisch onderzoeker
wil worden?

Opdracht 0.2 Verstoorde rust van Vlotterhout


Lees het fictieve politiedossier “Verstoorde rust van
Vlotterhout” goed door en beantwoord de volgende vragen:
a. Zou je een eerste hypothese kunnen opstellen over wie het
meest in aanmerking komen als dader? Waarop baseer je
dat?
b. Stel een plan van aanpak op. Welke sporen ga je als eerste
met je klas analyseren, welke sporen later?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 11


De moord op
Hannah
Hoogendoorn

“Verstoorde rust van Vlotterhout”


Dossier #: v101

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 12


Het politiedossier Hannah
Hoogendoorn
Dit politiedossier is onderverdeeld in vier delen. Allereerst worden de bevindingen rond de plaats
delict (PD) beschreven en geschetst met behulp van een aantal kaarten. Hierna komen de bij deze
zaak betrokken personen aan de orde. Vervolgens bevat het dossier een overzicht van de
verschillende sporen die zijn gevonden. Afsluitend is een rapport van de forensisch patholoog
bijgevoegd, die sectie heeft verricht op het lichaam van Hannah Hoogendoorn.

I. Plaats Delict
Bevindingen Plaats Delict
Start van het onderzoek
Dinsdag 28 december 2010, 16.30 uur. Bij de 112-alarmcentrale
komt een telefoontje binnen van Egbert Sanders, een inwoner
van gemeente Vlotterhout, een klein dorpje in de provincie
Gelderland. Egbert Sanders heeft hier een fruitkwekerij en
heeft zojuist het lijk van zijn buurvrouw Hannah Hoogendoorn
gevonden in het bos achter zijn land. Er wordt direct een
politieauto naar Egbert Sanders gestuurd om poolshoogte te
nemen.

16.45 uur: de politieagenten komen aan bij het huis waar


Egbert Sanders en zijn vrouw hen al staan op te wachten. De
heer Sanders brengt hen naar de achtergrens van zijn land. Hier
staat een schuur waarvan de deur open staat. Het geweer van
Egbert Sanders dat hier normaal aan de muur hangt, ontbreekt.
Achter de schuur loopt een pad het bos in, waar verscheidene
voetsporen op zichtbaar zijn. Na 15 meter loopt dit pad rondom
een klein vennetje, vanwaar het verder vertakt en in meerdere
richtingen het bos in loopt. Hier staan ook een bankje en een
afvalbak. Naast het vennetje ligt het lichaam van Hannah
Hoogendoorn. Van het bankje loopt een voetspoor naar het
lichaam. Verscheidene andere voetsporen lopen rond het ven.

De agenten besluiten het terrein af te zetten vanaf de schuur


op het land van Egbert Sanders tot aan het ven en de
technische recherche erbij te roepen. Deze arriveren om 17.10
uur, hijsen zich in hun witte pakken en gaan de plaats delict
onderzoeken op sporen.

Slachtoffer
Hannah Hoogendoorn ligt op haar buik, met haar armen boven
het hoofd. Het lijkt erop dat het slachtoffer is gevallen en haar
handen heeft gebruikt om de val te breken. Aan de achterzijde
van de rug is een wond te zien die op het eerste gezicht lijkt op

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 13


een schotwond. De temperatuur van het slachtoffer wordt
gemeten. Op de kleding van Hannah Hoogendoorn wordt een
witachtig poeder gevonden, waarvan een monster wordt
genomen voor het forensisch onderzoekslaboratorium (STOF-
ONBEKEND). Van haar schoenzolen wordt een bodemmonster
genomen (BODEM11). Er wordt ook een bodemmonster van de
PD genomen (BODEM12). Het lichaam van mevrouw
Hoogendoorn wordt naar een forensisch patholoog gebracht om
de doodsoorzaak vast te stellen (zie Rapport Forensisch
patholoog).

Directe omgeving slachtoffer


De omgeving rondom de overleden vrouw wordt verder
onderzocht door de technische recherche. Er worden twee
kogelinslagen gevonden. Kogel 1 wordt gevonden in de bast van
een boom. Het inslagpunt is op 1,05 m hoogte en de kogel
vertoont aan alle zijden evenveel beschadigingen (KOGEL01).
Inslagpunt 2 is in een andere boom. De kogel is erin blijven
steken op 0,90 m hoogte. De kogel steekt er vrijwel horizontaal
in (KOGEL02). Voor de richting van de beide inslagen, zie de
plattegrond van het plaats delict. Beide kogels zijn afkomstig
van een wapen met het kaliber 0,22 ofwel punt 22 (d.w.z. de
diameter van de kogel is 0,22 inch ofwel 5,58 mm).
Op de plaats delict worden ook drie kogelhulzen gevonden. Op
twee meter afstand van het lichaam ligt een kogelhuls
(HULS01). Een paar meter daarvandaan, vlakbij het bankje,
wordt een tweede kogelhuls gevonden (HULS02) en op het pad
tussen de schuur en het ven wordt de derde kogelhuls gevonden
(HULS03).
OP de plaats delict zijn twee verschillende voetsporen te
onderscheiden. VOET01 komt overeen met de schoenen van het
slachtoffer. VOET02 is onduidelijk en deels uitgeveegd,
waardoor er geen afdruk van kan worden genomen. De sporen
worden wel uitvoerig gefotografeerd (zie sectie Gevonden
Sporen).
De omgeving wordt ook gecontroleerd op de aanwezigheid van
vingerafdrukken, en de inhoud van de prullenbak naast het
bankje wordt onderzocht. Op het bankje wordt een vingerspoor
gevonden (VINGER01). In de prullenbak bevinden zich een leeg
waterflesje met een vingerspoor (VINGER02) en een leeg
frisdrankblikje met hierop ook een vingerspoor (VINGER03).
Verder bevat de prullenbak een leeg pakje sigaretten en een
plastic tasje, waarop geen bruikbare sporen worden
aangetroffen. Aan een doornige struik vlakbij het slachtoffer
hangt een stukje stof waarvan een DNA monster wordt genomen
(DNA01). Verder ligt er een hoed in de bosjes niet ver van het
slachtoffer, waarvan ook een DNA monster genomen wordt
(DNA02).

Betrokkenen

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 14


Ondertussen is er contact met de buurtbewoners en wordt het
gebied in kaart gebracht ( zie Kaart Omgeving). Het land van
fruitteler Egbert Sanders ligt een stuk buiten het dorp
Vlotterhout in een bosrijk gebied, hij woont daar samen met
zijn vrouw (Jolien Sanders-van Opdam) en zoon van 18 (Lars
Sanders). Er wonen drie andere families in de directe
omgeving. Het aangrenzende land is van het slachtoffer Hannah
Hoogendoorn, een alleenstaande oude dame die in een groot
landhuis woont. Haar enige bekende familielid is haar
kleindochter Merel Schooneveld, die in de stad een half uur
verderop woont. Zij wordt opgebeld en gevraagd om haar oma
te komen identificeren. Aan de andere kant van het landgoed
van Hannah Hoogendoorn is een potplantenkwekerij. Deze
wordt beheerd door Rachel Janssen en Katie Schipper. Aan de
andere kant van de weg bevindt zich het land van familie
Claassens-Helder, een echtpaar met twee kleine kinderen die
varkens houden. Wanneer aan de bewoners gevraagd wordt wie
er die dag nog meer in de buurt geweest is, komen nog enkele
namen naar voren: makelaar Huub Henselmans, de dakloze
Tobar Yoska, Lars Sanders’ goede vriend Roger de Jager en de
slager Robert Vink. Niemand van de betrokkenen zegt een schot
gehoord te hebben.

Overzicht betrokkenen

Egbert Sanders Buurtbewoner, fruitkwekerij


Jolien Sanders-van Opdam Buurtbewoner, fruitkwekerij
Lars Sanders Buurtbewoner, fruitkwekerij
René Claassens Buurtbewoner, varkenshouderij
Mieke Helder Buurtbewoner, varkenshouderij
Rachel Janssen Buurtbewoner, potplantenkwekerij
Katie Schipper Buurtbewoner, potplantenkwekerij
Merel Schooneveld Kleindochter van Hannah Hoogendoorn
Huub Henselmans Makelaar
Tobar Yoska Dakloze
Roger de Jager Vriend van Lars Sanders
Robert Vink Slager
Hannah Hoogendoorn Slachtoffer

Van alle betrokkenen worden de vingerafdrukken afgenomen.


Ook worden er bodemmonsters van de schoenzolen van alle
volwassen personen genomen (BODEM01-BODEM10). Vanwege
de aard van de verwonding en het witachtige poeder dat is
aangetroffen op de kleding van Hannah Hoogendoorn, wordt
aan de betrokkenen gevraagd of men hun kleding mag bekijken
op sporen. Op de kleding van verscheidene mensen bevinden
zich donkergekleurde vlekken die lijken op bloedvlekken. Dit
zijn Rachel Janssen (VLEK01), Tobar Yoska (VLEK02) en Robert
Vink (VLEK03). Deze kledingstukken worden meegenomen voor
sporenonderzoek. Daarnaast wordt op de kleding van een

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 15


aantal buurtbewoners een witachtig poeder gevonden. Dit zijn
Egbert Sanders (STOF01), René Claassens (STOF02), Rachel
Janssen (STOF03) en Jolien Sanders- van Opdam (STOF04). Op
de bekleding van de auto van Merel Schooneveld wordt ook een
witachtig poeder aangetroffen (STOF05) evenals op de tas van
Roger de Jager (STOF06). Er wordt hiervan een monster
genomen voor sporenonderzoek.

Er staat een auto aan de weg waarin een mes ligt waar enkele
bloedachtig-uitziende vlekken op zitten, deze wordt door de
technische recherche meegenomen voor onderzoek. Er bevindt
zich een vingerspoor op het mes (VINGER04). De auto blijkt van
Robert Vink te zijn. Op aanwijzing van René Claassens wordt
ook een vingerspoor opgenomen bij een kapotte ruit van zijn
varkensstal (VINGER05). Hier is enkele dagen eerder vuurwerk
naar binnen gegooid.

Die avond worden de omwonenden en andere betrokkenen op


het politiebureau in Vlotterhout verhoord (zie hoofdstuk
Verklaring Ondervraagden).

Schuur
Na het onderzoeken van de directe omgeving van het
slachtoffer richt de technische recherche haar focus op de
schuur van Egbert Sanders. Ook hier wordt gezocht naar
vingersporen. De deurklink van de schuur is schoon, maar op de
deurpost zit wel een bruikbaar vingerspoor (VINGER06). Bij het
doorzoeken van de schuur treft de recherche naast het
verwachte landbouwgereedschap achterin een half verborgen
container aan, waarop een briefje ligt. Het briefje is
geschreven met zwarte stift en de tekst is als volgt: ‘Ik weet
wat er in jullie schuur gebeurt! Stop of ik stap naar de politie!’
In de container bevindt zich een voorraad illegaal vuurwerk, die
direct in beslag wordt genomen. Het dreigbriefje wordt ook
meegenomen om te analyseren.
Aan de betrokkenen wordt gevraagd om alle zwarte stiften die
ze in huis hebben, direct af te geven. Er worden vier stiften
afgegeven. Eén zwarte stift is afkomstig van Familie Sanders
(STIFT01), de tweede uit het huis van Rachel Janssen en Katie
Schipper (STIFT02). In de tas van de Huub Henselmans wordt
een derde zwarte stift aangetroffen (STIFT03), en ook Robert
Vink blijkt een stift bij zich te hebben (STIFT04).

Landhuis van Hannah Hoogendoorn


De woning van Hannah Hoogendoorn wordt onderzocht op
mogelijke aanwijzingen voor de toedracht van de moord. De
woning is schoon en goed onderhouden en lijkt geen ongewone
zaken te bevatten. Echter op de keukentafel vindt de politie
een kaart van het terrein van Hannah Hoogendoorn met een
lijnenpatroon eroverheen getekend in zwarte stift. Deze wordt
meegenomen voor verder onderzoek. Er wordt ook nog een

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 16


zwarte stift in de handtas van Hannah Hoogendoorn gevonden
(STIFT05). Op deze stift is ook een duidelijke vingerafdruk in
inkt te zien, die ook wordt opgenomen voor analyse
(VINGER07).

Opdracht 0.3
Vul, voor zover mogelijk, de tabel met bewijsmateriaal op de
volgende pagina verder in met het bewijsmateriaal dat op de
PD of bij de verdachten is aangetroffen. Neem het schema over
in je dossier en gebruik het voor het oplossen van de
moordzaak, door aan te geven welk spoor met welke verdachte
overeenkomt.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 17


Tabel met bewijsmateriaal

zwarte bloedkleurige sporen huls vuurwapen


Bewijsmateriaal vingerafdruk Bodem witte stof DNA voetsporen strafblad
stift vlekken en kogel vergunning

Egbert Sanders BODEM01


Jolien Sanders-van
Opdam BODEM02
Lars Sanders BODEM03
René Claassens BODEM04
Mieke Helder BODEM05
Rachel Janssen
Katie Schipper BODEM06
Merel Schooneveld BODEM07
Huub Henselmans BODEM08
Tobar Yoska BODEM09
Roger de Jager BODEM10
Robert Vink
Hannah Hoogendoorn BODEM11
Plaats Delict (PD) BODEM12

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 18


Kaart Omgeving

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 19


Plattegrond Plaats Delict

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 20


II. Betrokkenen
Gegevens betrokkenen
Familie Sanders – Echtpaar met zoon

Egbert Sanders (man)


Geboren in Vlotterhout in 1962, woonachtig in
Vlotterhout; getrouwd met Jolien Sanders-van Opdam

Beroep: fruitteler
Opleiding: mavo; daarna familiebedrijf overgenomen
Uiterlijke kenmerken: lengte 1,86 m; 95 kg; kort
grijzend blond haar, grijze ogen; geen roker
Rijbewijs: BE
Hobby: lid schietvereniging, handbal, lezen
Bijzonderheden: heeft wapenvergunning (kaliber 0.22)
Geen strafblad

Jolien Sanders-van Opdam (vrouw)


Geboren in Goes in 1965; woonachtig in Vlotterhout,
getrouwd met Egbert Sanders

Beroep: parttime onderwijzeres basisschool en helpt


mee in bedrijf man
Opleiding: havo en PABO aan Hogeschool Zeeland
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1.68 m; 72 kg; bruin
krullend haar, bruine ogen; geen roker
Rijbewijs: BE
Hobbies: tuinieren, borduren, aquarel schilderen,
fotografie
Geen strafblad

Lars Sanders (man)


Geboren in Vlotterhout in 1993; woonachtig in
Vlotterhout bij ouders; ongehuwd

Opleiding: bezig met laatste jaar havo, eenmaal blijven


zitten
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1.75 m; 65 kg; blond
haar, grijze ogen; roker
Rijbewijs: geen
Hobbies: uitgaan, naar de film, muziek luisteren.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 21


Bijzonderheden: Goed bevriend met Roger de Jager
Geen strafblad

Familie Claassens - Gezin met twee kleine kinderen

René Claassens (man)


Geboren in Ermelo in 1975, woonachtig in Vlotterhout;
getrouwd met Mieke Helder; 2 kleine kinderen

Beroep: varkensboer
Opleiding: mavo en mbo Dierverzorging bij de LOI
Uiterlijke kenmerken: lengte 1,79 m; 78 kg; zwart
haar, snor, bruine ogen; geen roker
Rijbewijs: BE
Hobby: lid operettevereniging, speelt cello
Geen strafblad

Mieke Helder (vrouw)


Geboren in Veldhoven in 1974, woonachtig in
Vlotterhout; getrouwd met René Claassens; 2 kleine
kinderen

Beroep: boerin
Opleiding: havo en hbo Dier- en veehouderij aan
Hogeschool Van Hall Larenstein
Uiterlijke kenmerken: lengte 1,80 m; 75 kg; rood haar,
blauwe ogen; geen roker
Rijbewijs: BCDE
Hobby: zwemmen, tennis, outdoor-sporten
Geen strafblad

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 22


Jong stel

Rachel Janssen (vrouw)


Geboren in Wormer in 1982; woonachtig in Vlotterhout;
ongehuwd; woont samen met Katie Schipper

Beroep: potplantenteler
Opleiding: vwo en Agrotechnologie aan Wageningen
University
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,78 m; 64 kg; blond
haar, bruine ogen; geen roker
Rijbewijs: BE
Hobby: voetbal, zingen, speelt gitaar
Bijzonderheden: Heeft jachtvergunning en vergunning
voor bezit geweer
Geen strafblad

Katie Schipper (vrouw)


Geboren in Heerhugowaard in 1983; woonachtig in
Vlotterhout; ongehuwd; woont samen met Rachel
Janssen

Beroep: beleidsmedewerker mensenrechtenorganisatie


Opleiding: vwo en Internationale Ontwikkelingsstudies
aan Wageningen University
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,75 m; 65 kg; bruin
haar, groene ogen; geen roker
Rijbewijs: B
Hobby: volleybal, latin dansen, speelt trompet
Geen strafblad

Kleindochter

Merel Schooneveld (vrouw)


Geboren in Nijmegen in 1983, woonachtig in Arnhem;
ongehuwd

Beroep: accountant
Opleiding: vwo en Accountancy aan Rijksuniversiteit
Groningen
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,73 m; 62 kg; lang
geblondeerd haar; roker
Rijbewijs: BE
Hobby: paardrijden, sportvissen, golf
Geen strafblad

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 23


Makelaar

Huub Henselmans (man)


Geboren in Capelle aan den IJssel in 1965, woonachtig
in Arnhem; getrouwd; één kind

Beroep: makelaar, eigenaar succesvol eenmansbedrijf


Maak en Krakelaar
Opleiding: havo en hbo Vastgoed en Makelaardij aan
Hogeschool Rotterdam
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,98 m; 92 kg; zwart
haar, ringbaard, blauwe ogen; roker van sigaren
Rijbewijs: BE
Hobby: klassieke muziek, lezen, biljarten en naar
concerten gaan
Geen strafblad

Zwerver

Tobar Yoska (man)


Geboren in Sofia, Bulgarije in 1945, lid van Roma
etnische groep, geen vaste woonplaats; ongehuwd

Beroep: straatmuzikant, speelt viool


Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,73 m; 70 kg; grijs
haar, lange grijze baard, donkere ogen, roker
Rijbewijs: onbekend
Hobby: rondreizen
Geen strafblad

Vriend

Roger de Jager (man)


Geboren in Enschede in 1993, woonachtig in Zevenaar;
ongehuwd

Beroep: supermarktmedewerker
Opleiding: vmbo, mbo niet afgemaakt
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,92 m; 92 kg; heel kort
donkerbruin haar, grijze ogen; tatoeages op beide
onderarmen, roker

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 24


Rijbewijs: AM
Hobby: uitgaan, elektronische muziek, scooter rijden
Bijzonderheden: Goed bevriend met Lars Sanders
Strafblad

Slager

Robert Vink (man)


Geboren in Amsterdam in 1958, woonachtig in Utrecht,
getrouwd, drie kinderen

Beroep: slager
Opleiding: mavo en mbo Slager-Traiteur bij SVO
Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,87 m; 93 kg;
donkerblond haar, grijsblauwe ogen;
wenkbrauwpiercing, geen roker
Rijbewijs: BE
Hobby: koken, zeilen, darten
Strafblad

Slachtoffer

Hannah Hoogendoorn (vrouw)


Geboren in Rozendaal in 1925; woonachtig in
Vlotterhout; weduwe; 1 reeds overleden dochter, 1
kleindochter

Beroep: gepensioneerd kunsthandelaar


Opleiding: kunstacademie te Utrecht
Uiterlijke kenmerken: lengte 1,65 m; 72 kg; grijs haar,
blauwe ogen, geen roker
Rijbewijs: BE
Geen strafblad

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 25


Verklaring ondervraagden
Hier volgen delen van de gesprekken die de politie met
de betrokkenen heeft gevoerd op de avond van 28
december.

Opdracht 0.4
Tijdens het lezen van deze verklaringen krijg je
wellicht ideeën over wat mogelijke motieven voor de
moord op Hannah Hoogendoorn zijn. Maak hiervan een
overzicht. Neem dit overzicht op in je dossier, en vul
het aan als je nog nieuwe inzichten krijgt gedurende
het onderzoek.

Vinder van het slachtoffer: Egbert


Sanders
“Vanmiddag (28 december 2010) rond kwart over 4 ging
ik richting mijn schuur om nog even wat laatste spullen
op te ruimen. Toen ik daar aankwam viel het me op dat
de deur openstond en ik zag dat mijn geweer er niet
meer hing. Dat vond ik vreemd! Ik zag wat voetsporen
het bos in gaan en ben dus even naar het vennetje
gelopen, waar ik het lichaam van Hannah Hoogendoorn
aantrof. Ik schrok ontzettend! Ik heb direct de politie
gebeld. Ik heb mevrouw Hoogendoorn niet aangeraakt
omdat ik wist dat dat problemen kan opleveren voor
het sporenonderzoek, ik kijk veel CSI weet u wel. Dus ik
ben teruggelopen naar mijn vrouw en heb het hele
verhaal aan haar verteld. Samen hebben we toen de
politie opgewacht, die gelukkig snel arriveerde. Of ik
mevrouw Hoogendoorn goed kende? Nou ja ze woont
hier al zo lang als ik me kan herinneren, maar ik heb
nooit veel contact met haar gehad. Ze was een nogal
arrogante oude dame, niet erg hartelijk. Vooral mijn
zoon Lars scheen ze gewoon niet te mogen. Zij en haar
man, die enkele jaren geleden is overleden, voelden
zich duidelijk de elite van de buurt. Ze zat ook bepaald
niet slecht in de slappe was, weet u wel. Maar ze heeft
het ook niet heel makkelijk gehad, met zowel haar man
als enige dochter overleden en haar kleindochter die
haar bijna nooit opzoekt. Of ik nog een geweerschot
gehoord heb? Nou ja niet specifiek dat ik me kan
herinneren, maar ik let daar ook nooit zo op. Er wordt
wel veel gejaagd in de omgeving, onder andere door
onze buurvrouw Rachel Janssen, dus knallen hoor je
hier wel vaker. En al helemaal om deze tijd van het
jaar, er wordt ook al best wat vuurwerk verstookt door
de jeugd.”

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 26


René Claassens en Mieke Helder
“Wat een vreselijke situatie! En dat in Vlotterhout! Het
was altijd zo’n heerlijk rustige omgeving, maar de
laatste tijd lijkt dat wel te veranderen. Enkele dagen
geleden heeft er iemand een ruit van onze varkensstal
ingegooid en daar rotjes afgestoken, nou vraag ik u!
Sommige mensen zijn echt tot alles in staat. Wij
noemen geen namen want kunnen niets bewijzen, maar
we hebben wel zo onze vermoedens. Of die zaak gelinkt
is aan deze moord? Het zou kunnen, mevrouw
Hoogendoorn was gevonden achter de schuur van
Egbert Sanders zei u toch? Wij vertrouwen die jeugd
van tegenwoordig in ieder geval voor geen meter, en
mevrouw Hoogendoorn dacht daar hetzelfde over. Hoe
wij Hannah Hoogendoorn kenden? Ach het was een
nette buur, ze deed soms een beetje uit de hoogte,
maar wel keurig. En een kranig oud mens, dat ze daar
in haar eentje bleef wonen op dat grote landgoed. Wij
hebben er ooit nog een bod op gedaan omdat we
dachten dat zij daar na het overlijden van haar man
misschien wel weg zou willen, en haar kleindochter
heeft ook nooit echt interesse getoond om in deze
buurt te gaan wonen. Wij wilden ons bedrijf wel
uitbreiden, en het is echt een prachtig terrein. Maar
dat bod wees mevrouw Hoogendoorn toen van de hand,
echt een hele trotse, zelfstandige vrouw was het. Waar
wij waren vandaag? Oh de slager was deze middag op
bezoek om afspraken te maken over de nieuwe lading
varkens, en we hebben het verder gezellig gemaakt
met de kinderen. Wat een vreselijke situatie! En dat in
Vlotterhout!”

Jolien Sanders-van Opdam


“Ik ben echt geschokt. Er gebeurt hier nooit iets, en nu
dit! Ik wil meteen wel even zeggen dat mijn zoon hier
echt niets mee te maken heeft! Dat denken jullie toch
niet hè, dat hij dit gedaan heeft? Dat vuurwerk? Ja we
wisten wel dat onze zoon wat vuurwerk in de schuur
bewaarde voor hem en zijn vrienden, maar daar is toch
verder niets mis mee? Illegaal vuurwerk..? Oh nou ik zal
eens met hem gaan praten, dit is vast een misverstand.
Nee echt, het is een goede jongen! Waar ik was
vandaag? De hele dag een beetje in en om het huis
gerommeld, het is kerstvakantie, dus geen lessen voor
mij.”

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 27


Rachel Janssen en Katie Schipper
“Mevrouw Hoogendoorn? Wij kenden haar niet zo heel
goed, we zijn wel bevriend met haar kleindochter
Merel, die we kennen uit onze studietijd. Wat wij
begrepen hebben is dat mevrouw Hoogendoorn nogal
rijk is, en dat landgoed is prachtig, maar waarom
iemand haar zou willen vermoorden? Geen idee of ze
ruzie had met iemand of iets dergelijks. Ja laatst met
ons over die composthoop die ze half op ons land heeft
staan, maar dat stelt niet zoveel voor. Waar wij waren
vandaag? Vanochtend hebben we oliebollen gebakken.
Merel kwam nog even op de koffie en een oliebol
proeven, voor ze bij haar oma langsging. ’s Middags is
Rachel gaan jagen in het bos en Katie was thuis. Nee
dat kan verder niemand bevestigen. Maar u verdenkt
ons toch niet serieus van het vermoorden van Hannah
Hoogendoorn? Dat is echt volslagen belachelijk, waarom
zouden wij onze buurvrouw willen vermoorden? Weet u
wie u eens zou moeten ondervragen, die schimmige
figuren die niet uit deze buurt komen. Er loopt hier de
laatste tijd een man rond, een heel onverzorgd type,
volgens mij is het een zwerver. Ik zag hem laatst nog
door mevrouw Hoogendoorn van haar land gejaagd
worden met een bezem. Misschien probeerde hij wel
wat te stelen of zoiets, eng hoor, zo’n figuur. Nog
andere mensen die de laatste tijd vaak bij mevrouw
Hoogendoorn in de buurt zijn geweest? Ja nu u het
zegt, er liep laatst nog een vreemde man over haar
terrein, lange vent, strak in het pak, donker haar met
een baardje. Geen idee wie dat was eigenlijk.”

Merel Schooneveld
“Ik ben gechoqueerd door de dood van mijn oma. Het
was zo’n lieve oude dame. Nee ik zag haar helaas niet
heel vaak, ik ben erg druk met mijn werk. Gelukkig ben
ik de afgelopen weken toevallig wel een aantal keer op
bezoek gekomen om even met haar te gaan wandelen,
daar hield ze van. Of ze toen iets genoemd heeft wat
met de moord van doen zou kunnen zijn? Tsja ik geloof
dat ze niet zo’n goede relatie heeft met een aantal van
de buurtbewoners. Dat zijn allemaal van die boeren,
die begrijpen een echte dame gewoon niet zo goed. En
wat is dat nou voor verhaal over die illegale
vuurwerkhandel die zich bij Egbert Sanders zou
bevinden? Hun zoon is ook echt geen lieverdje, hij was
laatst echt heel onbeschoft tegen haar, vertelde ze me.
Buurman Claassens was laatst bij mijn oma op bezoek

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 28


en die was dat ook van mening. Waar ik was vandaag? Ik
ben vanochtend oliebollen gaan eten bij Rachel en
Katie, dat zijn goede vriendinnen van me, en daarna
ben ik nog even langsgegaan bij mijn oma, maar ze was
niet thuis. Toen ben ik weer teruggegaan naar Arnhem
en heb ik thuis gewerkt, totdat jullie me belden. Wat ik
nu met het land ga doen dat ik geërfd heb? Ik denk dat
ik het snel ga verkopen. Er zijn wel een aantal
geïnteresseerden heb ik vernomen, en ik woon zelf toch
liever in de stad. Oh dat doet me eraan denken, er was
laatst een makelaar op bezoek bij mijn oma die nogal
geïnteresseerd scheen te zijn in haar land. U zou toch
niet denken dat hij…?”

Huub Henselmans
“Vlotterhout? Nee hoor daar kom ik eigenlijk nooit. Dat
is toch dat schattige dorpje met al dat bos eromheen?
Oh u hebt met Merel Schooneveld gesproken? Nou ja
oké, ik ben inderdaad de afgelopen tijd een aantal keer
in de omgeving van Vlotterhout geweest. Ik ben
makelaar, en op zoek naar een geschikte locatie voor
het aanleggen van een vakantiepark. Dit is zo’n
prachtige omgeving dat hier veel geld aan te verdienen
zou zijn, alleen er is niet zo veel grond in de verkoop
helaas. Maar ik ga u niet meer vertellen over de details
van mijn plannen, ik wil niet dat er anderen mee aan
de haal gaan. Hannah Hoogendoorn? Ja haar heb ik
misschien één keertje gesproken, verder ken ik haar
niet. De andere buurtbewoners heb ik ook niet echt
contact mee gehad, dit zijn allemaal drukke bedrijven,
ik dacht niet dat hier veel mogelijkheden voor mij
zouden kunnen zijn. Ik heb geprobeerd hen niet te
verstoren in hun werk, en ben gewoon zelf even gaan
rondlopen in de omgeving om te kijken wat de
mogelijkheden zoal zijn.”

Lars Sanders en Roger de Jager


“Zeg dit verhoor betekent toch niet dat jullie ons
verdenken van deze moord? Wij waren die middag niet
eens in de buurt. Nee we kunnen u niet zeggen waar we
geweest zijn, we zijn geen verklikkers. Het spijt ons
heel erg van dat vuurwerk, dat stelde echt niet zoveel
voor hoor, het was eenmalig! Daarvoor hoeven we toch
niet de gevangenis in? Mevrouw Hoogendoorn kenden
we nauwelijks. Ze is de buurvrouw van Lars, dat is
alles. Nee ik geloof niet dat ze wist van ons vuurwerk,
niemand uit de buurt weet dat als het goed is. Er is een
anoniem briefje gevonden bij het vuurwerk? Oh nee,

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 29


dat hebben wij nog niet gezien, wat stond erop dan?”
De recherche vertelt de inhoud van het briefje aan de
twee jongens, die even stil zijn en een blik wisselen.
“Nou dat is nu toch niet meer van belang want de
politie is toch al op de hoogte en wij gaan natuurlijk
niet verder met deze handel. Nee we gaan niet
speculeren over mogelijke afzenders van het briefje,
wij weten het niet en er zijn al problemen genoeg zo.
Maar echt, deze moord hebben we niets mee te maken!
Wie wij dan zien als mogelijke verdachten? Nou die
zwerver die hier de laatste tijd rondloopt is wel een
verdacht figuur, die zou ik voor geen cent vertrouwen”

Dakloze Tobar Yoska


Verhoord met behulp van een tolk, maakt een nogal
verwarde en angstige indruk.
“Ik ben op doorreis naar Amsterdam. Ik hoopte wat geld
te verdienen in het rijke dorpje Vlotterhout met
straatmuziek, maar dit is nogal moeilijk. Dus nu wilde
ik verder gaan naar een grote stad, daar lukt het vast
beter. Een vaste woonplaats heb ik niet, ik leef met de
dag. Ik ben niet op het terrein van Hannah
Hoogendoorn geweest, ik heb niets fout gedaan.”
Wanneer Tobar Yoska duidelijk wordt gemaakt dat hij
gezien is op het land van Hannah Hoogendoorn door de
buurtbewoners, schrikt hij. “Ik wilde alleen maar
vragen om wat geld, meer niet.”

Robert Vink
“Wat een heftige ontwikkelingen allemaal! Ik ben in
deze buurt puur voor zaken met familie Claassens, ik
koop regelmatig varkens van hen, en ja ik was
inderdaad vandaag bij hen op bezoek. Maar ik begrijp
niet helemaal waarom ik verhoord word. Hannah
Hoogendoorn heb ik überhaupt nog nooit ontmoet. Ik
heb niets met deze zaak te maken. Ik ben ook helemaal
niet in het bos geweest. Het enige wat ik verder kan
zeggen is dat ik denk dat familie Claassens hier niets
mee te maken heeft, dat zijn erg nette mensen. En
voor zover ik weet hebben ze niets tegen mevrouw
Hoogendoorn. René Claassens is daar laatst nog eens
koffie gaan drinken om te praten over het wel en wee
in de buurt, zo vertelde hij me. En Jolien is zo’n lieve
vrouw, die zou echt geen vlieg kwaad kunnen doen. Het
mes in mijn auto? Dat is gewoon een van mijn
slagersmessen die ik even meegenomen had om te laten
slijpen.”

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 30


III. Gevonden sporen
Voetsporen
Op de PD worden verscheidene voetsporen
aangetroffen. Eén voetspoor komt overeen met dat van
Hannah Hoogendoorn (VOET01). Het andere voetspoor
(VOET02) is van een onbekend persoon. Dit voetspoor
wordt uitgebreid gefotografeerd. Omdat dit voetspoor
onduidelijk is kan er geen afdruk worden opgenomen en
ook de schoenmaat kan niet bepaald worden.

Voetsporen op plaats delict

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 31


Sporen op de huls en kogel
De volgende sporen zijn gevonden op de kogel en
achterkant van de huls. De kogel is afkomstig uit het
lichaam van Hannah Hoogendoorn. De huls is gevonden
op de PD, op twee meter afstand van het lichaam.

HULS01 Krassen op kogel uit het lichaam van Hannah Hoogendoorn

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 32


Kaart met zwart lijnenpatroon
Deze kaart is gevonden op de keukentafel van Hannah
Hoogendoorn. Op de kaart is met zwarte stift een
lijnenpatroon getekend.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 33


Vingersporen

VINGER01 VINGER02 VINGER03

VINGER04 VINGER05 VINGER06

VINGER07

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 34


DNA profielen
Locus Egbert Jolien Lars René Mieke Rachel Katie
D2S1338 18 / 23 17 / 25 17 / 18 25 / 26 19 / 20 20 / 27 17 / 24
D3S1358 15 / 17 16 / 19 15 / 19 15 / 16 18 / 18 17 / 19 14 /17
FGA 20 / 22 23 / 23 22 / 23 22,2 / 28 26 / 27 19 / 25 21 / 24
D8S1179 14 / 16 12 /13 13 / 16 9 / 13 10 / 15 8/17 12 / 14
TH01 9 / 9,3 8 / 9,3 9,3 / 9,3 5 / 9,3 6/8 8 / 10 7/7
VWA 15 / 16 17 / 18 16 / 17 18 / 20 14 / 21 16 / 17 18 / 19
D16S539 9 / 13 9 / 11 9 / 11 11 / 12 8 / 14 12 / 13 10 / 12
D18S51 16 / 16 11 / 14 14 / 16 10 / 17 14 / 17 12 / 13 13 / 15
D19S433 14 / 14 14 / 15,2 14 / 15,2 13 / 13 12 / 14 13 / 16 14 / 16,2
D21S11 29 / 29 28 / 30,2 29 / 30,2 28 / 28 30 / 31 27/ 31 30 / 31,2
X of Y XY XX XY XY XX XX XX

Locus Merel Huub Tobar Roger Robert Hannah


D2S1338 22 / 24 17 / 18 17 / 18 17 / 17 20 / 25 16 / 24
D3S1358 17 / 18 16 / 16 15 / 17 16 / 17 13 / 18 17 / 18
FGA 22 / 24 21 / 23 22 / 24 25 / 26 18 / 22 22 / 24
D8S1179 13 / 13 13 / 14 13 / 15 10 / 11 8 / 13 13 / 15
TH01 7/9 9 / 9,3 9/9 7 / 9,3 6/7 7 / 9,3
VWA 19 / 20 16 / 16 17 / 18 17 / 17 14 / 18 16 / 19
D16S539 11/ 11 10 / 11 12 / 13 10 / 11 12 / 13 11 / 12
D18S51 12 / 14 15 / 17 13 / 16 14 / 19 10 / 14 12 / 14
D19S433 13 / 14,2 13 / 13 12 / 13 12 / 15 14 / 15 13 / 16
D21S11 28 / 32,2 29 / 31,2 31,2 / 33,2 29 / 30 28 / 30 30 / 32,2
X of Y XX XY XY XY XY XX

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 35


Vingerafdrukken

Vingerafdrukkenkaart 1
René Gerardus
Achternaam: Claassens Voornamen: Nicolaas
Geboortedatum: 13-01-1975 Geboorteplaats: Ermelo
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 36


Vingerafdrukkenkaart 2
Achternaam: Helder Voornamen: Maria Johanna
Geboortedatum: 05-08-1974 Geboorteplaats: Veldhoven
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 37


Vingerafdrukkenkaart 3
Achternaam: Janssen Voornamen: Rachel
Geboortedatum: 31-05-1982 Geboorteplaats: Wormer
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 38


Vingerafdrukkenkaart 4
Achternaam: Schooneveld Voornamen: Merel Elisabeth
Geboortedatum: 18-04-1978 Geboorteplaats: Nijmegen
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 39


Vingerafdrukkenkaart 5
Achternaam: De Jager Voornamen: Roger
Geboortedatum: 02-04-1988 Geboorteplaats: Enschede
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 40


Vingerafdrukkenkaart 6
Achternaam: Sanders Voornamen: Lars
Geboortedatum: 20-10-1992 Geboorteplaats: Vlotterhout
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 41


Vingerafdrukkenkaart 7
Sanders-
Achternaam: v.Opdam Voornamen: Jolien Marit
Geboortedatum: 27-08-1965 Geboorteplaats: Goes
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 42


Vingerafdrukkenkaart 8
Achternaam: Sanders Voornamen: Egbert Adrianus
Geboortedatum: 26-12-1962 Geboorteplaats: Vlotterhout
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 43


Vingerafdrukkenkaart 9
Achternaam: Schipper Voornamen: Katie Anne
Geboortedatum: 08-10-1983 Geboorteplaats: Heerhugowaard
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 44


Vingerafdrukkenkaart 10
Achternaam: Vink Voornamen: Robert
Geboortedatum: 10-11-1958 Geboorteplaats: Amsterdam
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 45


Vingerafdrukkenkaart 11
Achternaam: Henselmans Voornamen: Huub Cornelius
Capelle aan den
13-01-1965 Geboorteplaats:
Geboortedatum: IJssel
Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 46


Vingerafdrukkenkaart 12
Achternaam: Yoska Voornamen: Tobar
Geboortedatum: 13-01-1945 Geboorteplaats: Sofia
Nationaliteit: Bulgaar Geslacht: Man: X Vrouw:
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 47


Vingerafdrukkenkaart 13
Achternaam: Hoogendoorn Voornamen: Hannah Catharina
Geboortedatum: 13-01-1925 Geboorteplaats: Rozendaal
Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X
Datum afdrukopname: 28-12-2010

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 48


IV.Rapport Forensisch patholoog
Het slachtoffer was op de dag van de moord gekleed in
een beige pantalon, wit shirt, hemd, groen vest, sjaal,
muts en een grijze halflange winterjas. De kleding is
droog, op een rode bloedvlek op haar rug en de kleding
rondom de buik na. In de binnenzak van de jas van
Hannah Hoogendoorn is een portemonnee gevonden
met een ID-kaart die de identiteit van het slachtoffer
bevestigd. In de portemonnee wordt ook een briefje
met het telefoonnummer van Merel Schooneveld
gevonden. Zij wordt opgebeld en komt die avond het
lichaam van haar grootmoeder identificeren.

1. Achtergrondinformatie: rigor mortis of lijkstijfheid


Rigor mortis wordt ook wel lijkstijfheid genoemd. Het is
het verstijven van het lichaam na het overlijden.
Verstijving wordt veroorzaakt doordat de spieren
onvoldoende ATP produceren. Er wordt immers geen
zuurstofrijk bloed meer rondgepompt. Dit heeft tot
gevolg dat de concentratie ATP, de energiebron van
cellen, afneemt. Onder anaërobe omstandigheden vindt
ATP-productie nog een tijd plaats door de
melkzuurgisting. Maar ook deze stopt. Dit komt doordat
de toegenomen hoeveelheid melkzuur een verlaging van
de pH veroorzaakt. Zodra de pH te laag wordt laten
enzymen het afweten en deze enzymen zijn onder
andere betrokken bij de vorming van ATP. Bij gebrek
aan ATP kunnen de filamenten van het spierweefsel
niet meer langs elkaar schuiven. Dit leidt tot
lijkstijfheid. Iets soortgelijks gebeurt overigens na een
tijdlang intensief sporten.
De delen die het eerste verstijven zijn de oogleden,
kaak en nek. De lijkstijfheid trekt verder door het
gehele lichaam en is binnen zes uur voltooid.
Afhankelijk van de omgevingstemperatuur houdt de
rigor mortis één tot drieëneenhalve dag aan, daarna
verdwijnt deze door ontbinding van de spieren.

De forensische sectie
Het lichaam van Hannah Hoogendoorn is overgebracht
naar het ziekenhuis. Op woensdag 29 december, 08.00
uur begint de sectie.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 49


Als eerste wordt het tijdstip van de moord bepaald aan
de hand van een combinatie van gegevens, waaronder
de lichaamstemperatuur van Hannah Hoogendoorn. Uit
het politierapport blijkt dat om 17.25 uur de
lichaamstemperatuur van Hannah Hoogendoorn 33.7 ºC
was, de lijkstijfheid was zich al aan het ontwikkelen en
ook livor mortis was al licht zichtbaar (zie 1.
Achtergrondinformatie: rigor mortis of lijkstijfheid en
2. Achtergrondinformatie: livor mortis). Paarse vlekken
van de livor mortis zijn zichtbaar aan de buikzijde van
het lichaam van mevrouw Hoogendoorn.
Het waaide die dag en de omgevingstemperatuur was 5
ºC.

Opdracht 0.5
Bereken het tijdstip van de dood op: ►URL2 (voor link
zie vaklokaal). Hoe lang geleden heeft de moord
waarschijnlijk plaatsgevonden?

2. Achtergrondinformatie: Livor mortis


Na het overlijden trekt het bloed uit de huid weg,
waardoor deze vaalbleek en slap wordt. Doordat het
bloed niet meer wordt rondgepompt, zakken de rode
bloedcellen naar de laagst gelegen lichaamsdelen en
plakken daar aan elkaar. Op de plekken waar het bloed
zich verzamelt, ontstaan paarse lijkvlekken, livor
mortis genoemd.

Bij een overledene die op zijn rug ligt, zullen de paarse


plekken op zijn rug zichtbaar worden. Wanneer dit niet
het geval is, is het lichaam van de overledene
waarschijnlijk verplaatst of gedraaid. Alleen op de
plekken waar het lichaam in contact is met
bijvoorbeeld de grond, ontstaan geen paarse plekken.
Dit komt doordat de haarvaten daar worden
dichtgedrukt en het bloed zich daardoor op die plek
niet kan verzamelen.
De verkleuring begint één tot twee uur na het
overlijden en is acht tot tien uur later compleet.
Het wit wegtrekken van de huid nadat erop gedrukt is,
geeft aan dat de dood meer dan twee uur maar
waarschijnlijk niet meer dan tien uur geleden is
ingetreden.

De doodsoorzaak is een kogel in de rug die de aorta


heeft geraakt. De kogel is loodrecht via de rug naar
binnengekomen en net voor het borstbeen tot stilstand
gekomen. De kogel is 17,7 cm het lichaam
binnengedrongen. De kogel is van 0.22 kaliber. Het

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 50


kogelgat op de rug zit op een afstand van 120 cm ten
opzichte van de voeten. Waarschijnlijke oorzaak van
overlijden is overtollig bloedverlies doordat de aorta is
geraakt, waardoor er een hartstilstand is opgetreden.
Zelfdoding wordt uitgesloten, omdat er geen
moordwapen is gevonden en er geen kruitresten op de
hand van Hannah Hoogendoorn aanwezig zijn.

Er zijn geen tekenen van andere verwondingen dan de


schotwond op het lichaam van Hannah Hoogendoorn
aanwezig. Er worden ook geen sporen en
vingerafdrukken op het lichaam van mevrouw
Hoogendoorn gevonden.

3. Achtergrondinformatie: autolyse
De autolyse is de vertering van het weefsel door
lichaamseigen enzymen. Deze enzymen bevinden zich
in de lysosomen. Na de dood komen deze enzymen vrij
en breken vervolgens de cellen af. Bij weefsels die veel
enzymen (zoals de lever) of water (zoals de hersenen)
bevatten, gaat de afbraak het snelst. De autolyse is na
een aantal dagen zichtbaar als met vloeistof gevulde
blaren en het losser zitten van de huid.

De darmflorabacteriën gaan na de dood ongeremd


groeien. Dit resulteert in gasopbouw, waardoor de
darmen scheuren en de bacteriën zich verder door het
lichaam kunnen verspreiden. Gassen die in de darmen
gevormd worden zijn onder andere; waterstofsulfide,
koolstofdioxide, methaan, ammonia, zwaveldioxide en
waterstof. Door de zuurstofloze omgeving worden er
tijdens de afbraak erg stinkende producten gevormd,
zoals boterzuur en propaanzuur. Andere stoffen die
bijdragen aan de geur van bederf zijn de
afbraakproducten van eiwitten, zoals putrescine
NH 2 (CH 2 )4NH 2 (uit ornithine en arginine) en cadaverine
NH 2 (CH 2 )5NH 2 (uit lysine). Lysine, ornithine en arginine
zijn aminozuren die onder andere voorkomen in de
afbraakfabriekjes van een cel, de lysosomen. Een van
de producten die bij de afbraak van eiwitten in amines
vrijkomt is het ethylmercaptaan. Deze stof trekt groene
bromvliegen (geslacht Lucilia) aan, die eitjes op het lijk
leggen. De aanwezigheid van bromvliegen geeft
informatie over de staat van ontbinding en is daarmee
een indicatie voor het tijdstip van overlijden. De larven
van Lucilia wijzen erop, dat een lijk hoogstens 18 uur
oud is.
In een vochtige en zuurstofarme omgeving treedt
verzeping van het lichaam op, waarbij het onderhuidse
vet in een zeepachtige substantie wordt omgezet. Vet
bestaat uit een glycerolmolecuul waaraan drie lange

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 51


vetzuurketens zitten. Bij verzeping wordt de verbinding
tussen de vetzuurketens en het glycerol verbroken en
reageren de vetzuurketens met natriumionen uit het
intracellulaire vocht, waardoor het zout “zeep”
ontstaat. Het duurt vijf tot zes maanden voordat het
lichaam is verzeept.
Na gemiddeld een half jaar is van het lichaam alleen
nog het skelet over. Het skelet zal alleen verder
afbreken als het wordt blootgesteld aan zuren. Hierbij
reageert het kalk (CaCO 3 ) in het skelet met de zuren
tot CO 2 en H 2 O.
Uiteindelijk blijft er niet veel meer over van het
lichaam dan een hoopje moleculen. Of zoals God in
Genesis 3:19 sprak tegen de mens: ‘Want stof zijt gij en
tot stof zult gij wederkeren.’

De drie kaders in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het


artikel van Marieke Alberts in het C2W (25 januari
2005).

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 52


Handboeken

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 53


Handboek 1 Vingersporenonderzoek
1.1 Vingerafdrukken zijn uniek
Een op een voorwerp achtergelaten afdruk van een
vinger heet een vingerafdruk. Vingerafdrukken blijven
achter op alles wat je vastpakt: op de klink van de deur
die je opent of op het glas waaruit je drinkt. Tijdens
het vastpakken van een voorwerp breng je een laagje
huidvet op het voorwerp over. Je kunt dat zien aan
vingerafdrukken op een ruit of op een glimmend
tafelblad. Hierdoor ontstaat er een soort stempel.

Opdracht 1.1
Je hebt hierboven gelezen dat een vingerafdruk kan
ontstaan door middel van een laagje huidvet. Bedenk
nog drie manieren waardoor vingerafdruk op
voorwerpen achter kunnen blijven.

Zogenaamde papillairlijnen veroorzaken de


vingerafdruk. Het zijn lijnvormige verhogingen van de
huid. Denk bijvoorbeeld aan dijken langs een rivier. Je
vraagt je nu misschien af hoe een vingerafdruk
ontstaat. In de papillairlijnen bevinden zich heel veel
poriën (kleine openingen), waardoor continu
transpiratievocht (zweet) naar buiten komt. Dit
transpiratievocht verspreidt zich over de papillairlijnen
en bestaat uit een mengsel van allerlei stoffen,
waaronder vetten, zouten en vooral water. Het water
verdampt, maar de vetten, zouten en andere stoffen
blijven op (en ook tussen) de papillairlijnen achter.
Wanneer je vingers nu in contact komen met een
voorwerp, bijvoorbeeld als je het vastpakt, worden het
transpiratievocht en vooral de niet verdampte stoffen,
zoals vetten en zouten, daarop overgebracht. Zo
ontstaat op het voorwerp een (meestal onzichtbare)
vettige afdruk van het huidlijnenpatroon, de
vingerafdruk. Deze vettige afdruk kun je met diverse
poeders zichtbaar maken.
De Engelse geleerde Sir Francis Galton bestudeerde aan
het einde van de 19de eeuw vingerafdrukken en kwam
tot de conclusie dat vingerafdrukken per persoon uniek
zijn. Zelfs eeneiige tweelingen hebben verschillende
vingerafdrukken. De vorm van een vingerafdruk
ontstaat in de 10e week van de zwangerschap en blijft
het hele mensenleven hetzelfde.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 54


1.2 Vingerafdrukken zichtbaar
maken
De afdruk van een voet of schoenzool in aarde of
sneeuw is meestal direct te zien. Met gips kun je
hiervan direct een afdruk maken. Vingerafdrukken zijn
echter meestal niet direct te zien. Je moet ze eerst
zichtbaar maken. Dit kan op verschillende manieren.

Experiment 1.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken


In dit experiment ga je zelf proberen om
vingerafdrukken zichtbaar te maken.
Afhankelijk van het voorwerp dat je hebt gekregen, ga
je bepalen welk poeder het meest geschikt is om te
gebruiken.

Benodigdheden
Per groepje heb je het volgende nodig:
• doekjes
• twee stof/mondkapjes
• pincet/handschoenen
• make-up kwastje
• twee voorwerpen (objectglaasje, glazuur, verf,
zwart kunststof, wit kunststof of…..)
• (zeer fijn) poeder.
• Om te gebruiken als poeder heb je de keuze uit:
• koolstofpoeder/grafiet
• poedersuiker
• aluminiumpoeder
• talkpoeder
• krijtpoeder
• make-up poeder (blusher rouge).

Uitvoering
• Maak de twee voorwerpen goed schoon met een
doekje en raak ze daarna niet meer met blote
handen aan. Gebruik een pincet of handschoenen.
• Zet met je duim een duidelijke afdruk op de
voorwerpen.
• Bedenk welk(e) poeder(s) je wilt gebruiken voor
jouw voorwerp(en) om de vingerafdruk(ken)
zichtbaar te maken. Als je een poeder hebt gekozen,
bepaal je, eventueel aan de hand van de
chemiekaarten, of het nodig is om een
stof/mondkapje te gebruiken.
• Dompel de kwast in het gekozen poeder en strijk
héél voorzichtig met de kwast over de ondergrond
totdat de vingerafdruk goed zichtbaar is geworden.
Ruim gemorst poeder direct op. Gebruik de loep om
te bepalen of er genoeg detail in de vingerafdruk te
zien is.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 55


Resultaat
Welk poeder is nu het meest geschikt voor welk
voorwerp? Verzamel de gegevens van de andere
groepjes in je klas.
Waar moeten poeder en voorwerp aan voldoen om een
bruikbare combinatie op te leveren? Verwerk de
gegevens en je analyse in jouw forensische
onderzoeksdossier.

1.3 Classificatie en identificatie


De stelling dat vingerafdrukken uniek zijn, is empirisch
bepaald. Dat wil zeggen dat deze stelling verkregen is
uit waarnemingen van experimenten of uit ervaring. In
de meer dan 100 jaar dat vingerafdrukken onderzocht
worden, zijn er nog nooit twee dezelfde
vingerafdrukken van verschillende personen gevonden.
In verschillende databanken over de gehele wereld
zitten miljarden vingerafdrukken die allemaal
verschillend zijn. Omdat vingerafdrukken zo uniek zijn,
zijn ze uitermate geschikt voor identificatie van
personen. Dit in tegenstelling tot kenmerken van
personen die niet uniek zijn, zoals de bloedgroep.

Opdracht 1.3
Noem nog drie kenmerken die mensen met anderen
gemeen kunnen hebben.

Behalve dat vingerafdrukken per persoon uniek zijn,


vond Galton nog drie redenen waarom vingerafdrukken
goed gebruikt kunnen worden voor identificatie:
• het lijnenpatroon van de vingerhuid blijft levenslang
hetzelfde
• de variatie in het aantal verschillende patronen is
erg groot
• vingerafdrukken kunnen geclassificeerd worden.

Opdracht 1.4
Wat betekent classificeren?

Maar wat maakt vingerafdrukken nu zo uniek? Om een


patroon te herkennen moet je eerst iets weten over de
opbouw van een vingerafdruk. De meeste
vingerafdrukken hebben een kern en een delta. De kern
is het middelpunt van een patroon, de delta is een
driehoekig figuur dat zich meestal naast de kern
bevindt. Deze zijn afgebeeld in figuur 1A.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 56


Figuur 1A: De kern en delta van een vingerspoor. Bron: www.vingerafdrukken.nl

De verschillen in de plaats van de kern en delta kun je


gebruiken om de vingerafdrukken in te delen bij een
hoofdpatroon. Een hoofdpatroon kenmerkt zich door
verschillende globale figuren in het huidlijnenpatroon.
Er worden negen hoofdpatronen onderscheiden, deze
zijn te zien in figuur 1B.

Figuur 1B: De negen hoofdpatronen van vingersporen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 57


Opdracht 1.5
Bekijk de zeven vingersporen die zijn gevonden in de
zaak rond de moord op Hannah Hoogendoorn, deze zijn
te vinden in het politiedossier. Benoem met behulp van
figuur 1B bij elk vingerspoor het hoofdpatroon.

Naast het onderscheid in hoofdpatronen kun je


onderscheid maken door te kijken naar details in het
lijnenpatroon. Kenmerkende details heten typica,
omdat deze typisch zijn voor het huidlijnenpatroon van
de betreffende persoon.
Kenmerkende details kunnen bijvoorbeeld punten zijn
waar huidlijnen splitsen of stoppen. In figuur 1C vind je
een overzicht van verschillende typica die gebruikt
worden voor classificatie.

Typica Beschrijving Typica Beschrijving


Lijnunit, deze bestaat Lijnvormen, de
slechts uit een eilandje papillairlijnen variëren
met een porie. in dikte.

Lijnfragment. Deze Littekens, waarbij de


bestaat minimaal uit 2 papillairlijnen zich niet
of meer lijnunits. meer herstellen.

Beginnende- of Tussenlijnen,
eindigende papillairlijn. onveranderlijk en
permanent.

Bifurcatie, de lijn splitst Haak, een lijn splitst en


zich in twee lijnen. een van deze lijnen stopt
kort daarna.

Oog, twee lijnen Poriën, gedetailleerde


splitsen en ontmoeten typica qua aantal,
elkaar kort daarna weer. ligging, vorm en grootte.

Figuur 1C: Typica van vingersporen. Bron: www.vingerafdrukken.nl

De papillairlijnen van een vingerafdruk vormen dus


figuren, waarvan de details uniek zijn. In een forensisch
onderzoek kijk je bij het vergelijken van
vingerafdrukken in de eerste plaats naar de
hoofdgroepen. Vervolgens zoek je overeenkomende
typica op overeenkomende onderlinge posities, de

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 58


zogenaamde dactyloscopische punten (dactyloscopie
komt uit het Grieks en betekent: kijken naar vingers.)
Op basis van deze dactyloscopische punten vindt
identificatie plaats. In een strafrechtelijk onderzoek
neemt de recherche vingerafdrukken van alle tien de
vingers van een verdachte. Vervolgens maakt de
recherche hiervan inktafdrukken op papier en bergt
deze, gesorteerd naar hand en vinger, op in het
archief. Om een verdachte uit te sluiten of te koppelen
aan een misdaad, vergelijkt men de afdrukken in het
archief met een op de plaats delict gevonden afdruk.
Bij dit vergelijken let de rechercheur dus op de
aanwezigheid en de onderlinge posities van de
verschillende typica. In Nederland eist de rechter dat
er minimaal 12 punten van overeenkomst zijn.

Figuur 1D: gedeelte van een vingerafdruk

Opdracht 1.6
In figuur 1D is een vingerafdruk met 12 typica
weergegeven. Benoem de 12 typica, gebruikmakend
van figuur 1C.

Op zoek naar een match


Als de PD vingerafdrukken heeft opgeleverd, moet er
gezocht worden naar de persoon die ze heeft
achtergelaten. Dit lijkt makkelijker dan het is. Als er
twee vingerafdrukken vergeleken moeten worden, de
gevonden vingerafdruk en een vingerafdruk uit een
bestand, is dit nog wel mogelijk. Maar als een match
(overeenkomst) gezocht moet worden tussen de
gevonden afdruk en een databestand van een paar
duizend personen, elk met 10 vingerafdrukken dan is
dat onmogelijk. Ook een computer de plaatjes laten
vergelijken is onmogelijk, omdat de plaatjes van twee
vingerafdrukken van dezelfde vinger nooit identiek
zullen zijn.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 59


In dat geval wordt van belang hoe de vingerafdrukken
in de database worden opgeslagen en welke
zoekprocedure wordt gehanteerd.

Een mogelijkheid is om in de database niet de


vingerafdruk zelf op te slaan maar de classificatiecode.
Zoeken op code is veel simpeler dan het vergelijken van
plaatjes. Maar is er een code te bedenken die net zo
uniek is als de vingerafdruk zelf?

Figuur 1E: een vingerpatroon

Een antwoord is te geven met behulp van figuur 1E.


Ingetekend in figuur 1E zijn een aantal dactyloscopische
punten met de verbindingen tussen die punten. De
kleur geeft het type aan. Bijvoorbeeld 3 delta’s, 4
bifurcaties, 5 eindpunten. In totaal zijn er hier dus 12
dactyloscopische punten getekend.
De cijfers bij de verbindingen geeft aan hoeveel
papillairlijnen er liggen tussen de twee betrokken
typica.
Het opslaan van deze patronen is natuurlijk op vele
verschillende manieren mogelijk maar neemt veel
minder ruimte in dan het digitaal opslaan van een
plaatje.

Opdracht 1.7
In figuur 1E is te zien dat het aantal verbindingen
sneller toeneemt dan het aantal punten.

a. Teken 5 punten met hun verbindingen. Hoeveel zijn


dit er?
b. Hoeveel verbindingen zijn er bij N punten?
c. Bereken met de formule bij b hoeveel verbindingen
er bestaan bij 13 punten.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 60


Experiment 1.8: dactyloscopische punten
In deze proef ga je op zoek naar de hoofdpatronen en
typica (dactyloscopische punten) in de gevonden
vingerafdrukken op de plaats delict. Je gaat daartoe de
vingerafdruk beschrijven. Mocht je de vingerafdruk
willen vergroten, gebruik dan een vergrootglas

Benodigdheden
• vergrootglas
• de vingerafdrukkaarten van de verdachten
• de vingerafdrukken gevonden op de PD.

Uitvoering
In deze opdracht moet je de zeven vingersporen
gevonden op de PD vergelijken met de 130
vingerafdrukken van de verdachten en het slachtoffer.
Bepreek met je klas hoe je dit het effectiefst en snelst
kunt doen. De onderstaande punten kunnen als leidraad
dienen.
• De hoofdpatronen van VINGER01 tot VINGER07 zoals
je die hebt bepaald in opdracht 1.5 .
• Bedenk of het vingerspoor afkomstig zou kunnen zijn
van een bepaalde vinger. Waaraan zou je dit kunnen
zien?
• Probeer 12 typica (dactyloscopische punten) te
vinden en markeer ze met een puntje en een
nummertje van 1 tot 12.
• Maak een patroon op de wijze van figuur 1E.
• Ga na hoe nu de vingerafdrukken moeten worden
vergeleken met de database.

4. Achtergrondinformatie: in het echt

Wat je in experiment 1.8 gedaan hebt, is door


forensische onderzoeksinstituten, zoals het NFI, op
grote schaal gedaan met de vingerafdrukken van vele
personen (meestal misdadigers). In grote digitale
databanken zijn foto’s opgenomen van de
vingerafdrukken die geclassificeerd zijn naar onder
andere soort vinger en hoofdpatronen.
Sinds 1990 werkt de Nederlandse Technische Recherche
met Het Automatische VingerAfdrukkensysteem
Nederlandse Kollectie (HAVANK). In deze zoekmachine
staan twaalf miljoen dactysporen (vingersporen) van
onopgeloste delicten, ongeïdentificeerde slachtoffers,
Nederlanders die met de politie in aanraking zijn
geweest, asielzoekers en internationale verdachten. De
gevonden sporen worden geanalyseerd op basis van
enkele kenmerken, zoals van welke hand en vinger het
vingerspoor afkomstig is en wat het typerende patroon
is. Vervolgens scant een specialist de vingerafdruk op

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 61


twaalf dactyloscopische punten en deze punten worden
ingevoerd in het HAVANK. Deze punten worden met
elkaar verbonden, waardoor een soort sterrenbeeld
ontstaat. De vorm van dat sterrenbeeld wordt gebruikt
voor het doorzoeken van de database.

1.4 Dossier
In deze paragraaf heb je geleerd dat vingerafdrukken
uniek zijn voor ieder mens en dat ze bovendien
onveranderlijk zijn. Beide eigenschappen zorgen er
voor dat vingerafdrukken erg geschikt zijn voor
identificatie.
Je hebt vingerafdrukken geclassificeerd en geleerd
welke hoofdpatronen en typica er zijn.
Je hebt de vingersporen van de PD geclassificeerd en
vergeleken met die van de verdachten. Misschien heb
je wel een of meerdere ‘matches’ gevonden.
Maar wat betekent het verder?
• Betekent dit dat deze verdachte de moordenaar is?
• Is dit genoeg om deze verdachte te veroordelen voor
de gepleegde moord?
• Op welke manier draagt deze kennis bij aan het
oplossen van de gepleegde moord en het veroordeeld
krijgen van de dader?

Opdracht 1.9: dossier


Schrijf in je dossier een korte verhandeling, van
ongeveer 250 woorden, waarin je ingaat op deze
punten en waarbij je de relevantie van dit
bewijsmateriaal bespreekt.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 62


Handboek 2 Technisch ontwerpen
Technisch ontwerpen leer je nu hier. Je hebt het later
nog vaker nodig. Je kunt het ook in de Toolbox vinden
op het vaklokaal ► http://vaklokaal-nlt.nl/?p=55

2.1 Ontwerpen
We spreken van technisch ontwerpen als de oplossing
van het probleem het maken van een product is.
Ontwerpen is iets anders dan experimenteel onderzoek
doen: bij ontwerpen gaat het er om iets te maken, bij
onderzoek doen, gaat het er om iets te weten te
komen.
Bij ontwerpen gaat het vaak om techniek, bij
onderzoek gaat het om het ontwikkelen van
wetenschap. Maar je zult ervaren dat je vaak ook
onderzoek moet doen om iets goeds te ontwerpen.
Bij de woorden techniek en technisch denken de
mensen vaak aan ingewikkelde apparaten, die
onbegrijpelijk zijn voor gewone mensen. Dat kan wel
eens terecht zijn, maar het hoeft niet. Ook heel
eenvoudige producten zijn een gevolg van technisch
denken en technisch ontwerpen. Verschillende types
kurkentrekkers en blikopeners zijn net zo goed een
technisch product als het meest ingewikkelde
computersysteem.
Een technisch ontwerp wordt vaak als het werk van
Willie Wortel gezien. Iemand heeft een lumineus idee
en gaat onmiddellijk in een schuurtje aan het werk.
De werkelijkheid is echter anders. Ontwerpen is een
planmatig proces waarbij de stappen in figuur 2A vaak
cyclisch doorlopen worden.

Figuur 2A: de ontwerpcyclus

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 63


2.2 Ontwerpprobleem analyseren
en beschrijven
Een ontwerp begint met een probleem. Een
eindproduct kan immers alleen maar nuttig zijn als het
de oplossing is van een probleem. De beginvraag moet
dus luiden wat de precieze behoefte is van de
probleemhebber of opdrachtgever en wat de functie is
van het te ontwerpen product.

Voorbeeld:
Een forensisch onderzoeker moet sporen verzamelen op
de plaats delict. Voor het verzamelen van die sporen
zijn vaak een heel arsenaal kleine instrumenten nodig.
De vraag is naar voren gebracht of er niet een handig
koffertje is te ontwerpen dat alleen voor deze
doeleinden wordt ingezet.

2.3 Programma van eisen opstellen


Globaal is er nu een idee van wat er moet komen en
waarvoor het dient. Nu moet echter preciezer worden
ingevuld aan welke eisen het product moet voldoen.
Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen
de eigenschappen van het product en de
randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan:

1. Eigenschappen
• Welke spullen moeten er eigenlijk in het koffertje?
• Hoe zwaar mag het koffertje zijn?
• Hoe groot mag het koffertje zijn?
• Hoe stevig moet het koffertje zijn?
• Aan welke ergonomische eisen moet het koffertje
voldoen?
• etc.

2. Randvoorwaarden
• Hoe duur mag het koffertje zijn?
• Hoe snel moet het koffertje er zijn?
• Wat zijn de milieu-eisen?
• Soms kan het zin hebben een ontwerpvraag te
splitsen in hoofd- en deelvragen. Bijvoorbeeld wat
voor soort slot moet er op het koffertje?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 64


2.4 (Deel)uitwerkingen bedenken
Bij het bedenken van de uitwerkingen kan een
ideeëntabel een rol spelen.

De ideeëntabel is een overzicht van oplossingen voor


functies. Een dergelijke tabel kan je helpen om een
overzicht te krijgen van alle mogelijke oplossingen en
combinaties van oplossingen. De tabel maakt
keuzemogelijkheden expliciet.
Het algemene schema van een ideeëntabel is
weergegeven in figuur 2B.

eisen uitwerking 1 uitwerking 2 uitwerking 3

stevigheid materiaal 1 materiaal 2 Etc


slot slotsoort 1 slotsoort 2 Etc
vakindeling vakindeling 1 vakindeling 2 Etc
etc

Figuur 2B: ideeëntabel

Tijdens het maken van de ideeëntabel kan het zijn dat


de uitwerkingen van een bepaald onderdeel groot in
aantal zijn. In dat geval kan het zin hebben een eis
onder te verdelen in deeleisen.

Voorbeeld:
Bij vakindeling kan het aantal keuzemogelijkheden
astronomisch worden. Het is dan beter om eerst
deelvragen te stellen. Moet bij het open maken van de
koffer de gehele inhoud zichtbaar worden of bestaat de
koffer uit meerdere compartimenten? In de ideeëntabel
moet dan een extra rij worden toegevoegd:

compartimentering ja nee

In deze fase moeten ook voorlopige schetsen gemaakt


worden.
Voorbeeld: schets van het koffertje met de
verschillende vakjes etc.

2.5 Ontwerpvoorstel formuleren


In deze fase moeten knopen worden doorgehakt en
keuzes worden gemaakt.
De consequenties van de keuzes moeten expliciet
worden gemaakt.
Een gedetailleerde bouwtekening is nodig.
Er moet ook een materialenlijst worden aangelegd.
Verder moet een raming worden gemaakt van kosten.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 65


Het voorstel moet worden voorgelegd aan de
opdrachtgever. Na goedkeuring kan de volgende fase
ingaan.

Terugkoppeling
Het kan zijn dat tijdens de ontwerpfase structurele
problemen aan het daglicht treden die het hele
ontwerp raken. In dat geval vindt er terugkoppeling
plaats en moet de gehele cyclus opnieuw worden
doorlopen. Het kan zelfs zijn dat de opdrachtgever zijn
eisen moet bijstellen.
Het is erg belangrijk dat deze terugkoppeling plaats
vindt voordat het eigenlijke maakproces begint omdat
tijdens die fase de kosten in tijd, energie en geld
explosief toenemen.

2.6 Proefontwerp realiseren


Hier begint het proces van concrete handelingen dat
moet leiden tot een prototype. De voorgaande fasen
hebben natuurlijk tijd gekost maar moeten leiden tot
tijdbesparing tijdens deze fase!

2.7 Proefontwerp testen en


evalueren
Voldoet het product aan de verwachtingen? Het wordt
getest, d.w.z. blootgesteld aan de handelingen waar
het voor is bedoeld onder omstandigheden die expliciet
zijn verwoord.
In deze fase wordt nagegaan of het probleem, zoals
beschreven in 2.2 Ontwerpprobleem analyseren en
beschrijven, tot oplossing is gebracht met het product.
Zo niet, dan vinden er aanpassingen plaats of volgt een
nieuw ontwerp.

2.8 Een technisch ontwerp zelf


maken
Je hebt nu kennisgemaakt met de principes van
technisch ontwerpen. Je weet dat er voor een
technisch ontwerp een programma van eisen nodig is,
dat je naar de functies van het gewenste product moet
kijken en dat je met een ideeëntabel werkt.
Je gaat deze kennis nu gebruiken om iets te bedenken
en ook werkelijk te maken.
Je krijgt van je docent een opdracht. Hij treedt op
namens de probleemhebber en heeft ook het
programma van eisen vastgesteld.
Je krijgt van je docent verdere informatie over de
presentatie.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 66


2. Ontwerpopdrachten

2.1 Bewakingscamera’s
Veel moorden worden gepleegd op afgelegen plaatsen.
De oplossing van veel zaken zou gemakkelijker zijn als
er op meer plaatsen bewakingscamera’s zouden zijn.
a. Maak een programma van eisen voor
bewakingscamera’s voor afgelegen plaatsen.
b. Maak een schets van twee mogelijke ontwerpen
voor zulke camera’s.

2.2 Ontwerpopdrachten
Bekijk de volgende ontwerpopdrachten. Kies in overleg
met de docent een van de twee volgende
ontwerpopdrachten. Let op: de eerste opdracht vereist
een technieklokaal met toezicht en kost veel tijd.

a. Een kogelvanger maken.


Een kogelvanger heeft twee functies: allereerst het
opvangen van de kogels, zodat ze niet in het milieu
terechtkomen. Maar ook het teruggeven van de kogels.
Bij jullie ontwerp gaat het om die tweede functie. Hoe
krijg je de kogels gemakkelijk uit de kogelvanger? Dat
hangt natuurlijk van het type kogelvanger af. Bij een
metalen bak met sleuven is dat niet zo moeilijk, maar
bij een zandwal wel.
Jullie gaan een ontwerp maken van een kogelvanger,
die het midden houdt tussen deze twee mogelijkheden:
een bak, gevuld met korrelig materiaal. Dat kan zand
zijn, maar ook iets anders. De bak is een gegeven. Deze
is kubusvormig en gevuld met korrelig materiaal.
Onderkant, zijkanten, bovenkant en achterkant zijn
afgeschermd; de voorkant is open. Het korrelige
materiaal mag er niet uitvallen en moet zoveel
remmende werking hebben dat de kogel niet de
achterwand bereikt. Na een aantal schietbeurten, moet
het makkelijk zijn om de kogels uit de bak te halen.

b. Een vingerafdruk-identificatie-systeem ontwerpen.


Vingerafdrukken afnemen is een moeizaam proces zoals
je hebt kunnen vaststellen. Maar dat is nog maar het
begin. Want al heb je een mooie vingerafdruk, hoe vind
je een match als je database beschikt over een paar
duizend vingerafdrukken? Plaatjes vergelijken is
onbegonnen werk, want om te beginnen zijn alleen de
vingerafdrukken in de database volledig maar de
vingerafdrukken van de PD doorgaans niet. Je hebt dus
een geautomatiseerd systeem nodig. Daarbij kan
worden gedacht aan een computerprogramma, maar
dat is altijd gebaseerd op een procedure die in principe
ook doorlopen moet kunnen worden zonder computer.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 67


Ontwerp een zoekprocedure waarbij je de
vingerafdrukken met elkaar kunt vergelijken. De
zoekprocedure moet een zo hoog mogelijke
scoringskans leveren in zo weinig mogelijk tijd. Gebruik
de informatie uit handboek 1, zoals de zoekprocedure
HAVANK die de technische recherche gebruikt.
Om je procedure te testen, kun je gebruik maken van
de vingerafdrukken van de verdachten. Zie het
politierapport.

2.9 Dossier
Opdracht 2.3: dossier
Werk het dossier bij met de resultaten van je werk aan
handboek 2. Was je in staat om met de door jou
ontworpen zoekprocedure de vingersporen op de PD te
identificeren door vergelijking met de vingerafdrukken
in je database van de verdachten?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 68


Handboek 3 Voetsporen
3.1 Grondeigenschappen
De ene grond is de andere niet. Gelukkig maar, want
verschillende grondsoorten creëren diversiteit in het
planten- en dierenrijk. De ene plant groeit liever op
een zure bodem, de andere op een voedselarme
zandgrond. Er zijn ook plantjes die op sterk
verontreinigde bodems kunnen groeien.

Verschillen in grondsoorten kunnen ook gebruikt


worden in het forensisch onderzoek. Komt de grond
onder de zolen van de verdachte overeen met die van
de PD? En is de grond onder de zolen van het
slachtoffer gelijk aan die van de PD? Wanneer er een
andere grondsoort onder de zolen wordt gevonden, is
het waarschijnlijk dat het slachtoffer daar na zijn/haar
dood gedumpt is.

Hoe kun je onderscheid maken tussen verschillende


grondsoorten? In dit handboek zullen we de volgende
methodes toelichten en uitvoeren: pH, geleidbaarheid,
waterabsorberend vermogen en uiterlijke kenmerken
onder een vergrootglas.

In de figuren aan de linkerkant zie je vergrotingen van


speciale grondsoorten. De bovenste is het Japans
sterrenzand, waarvan de grootste skeletjes een
doorsnede van ca. 2 mm hebben. De middelste foto is
glauconietzand uit een grondboring in Nederland. En de
laatste foto is het obsidiaanzand uit Punaluu (Hawaii)
met een korrelgrootte van ca. 0,5-1,0 mm. Zand
meenemen van dit strand is verboden. Volgens een
lokale legende is degene die dit wel doet vervloekt
totdat hij al het zand weer terugbrengt - tot op de
Figuur 3A: Japans sterrenzand laatste korrel.
(boven), glauconietzand (midden) en Op de uiterlijke kenmerken kan er onderscheid worden
obsidiaanzand (onder)
gemaakt tussen de zandsoorten. Maar dit is niet altijd
even gemakkelijk. Om de verschillen tussen
grondsoorten te belichten, moeten we eerst weten wat
grond precies is.

Grond bestaat uit kleine korreltjes steen, mineralen en


organisch materiaal. De verhouding tussen deze
componenten en de afkomst maakt dat iedere
grondsoort uniek is en dus ook unieke eigenschappen
bezit. De componenten bepalen onder andere de pH,
geleidbaarheid, waterabsorberend vermogen en het

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 69


uiterlijk ( zoals kleur, structuur, korrelgrootte) van de
grond.
De grond op een bepaalde plek kan ook veranderen. De
grond van een rivierbedding verandert van maand tot
maand door de fluctuerende waterniveaus.

Soortelijke geleidbaarheid
De geleidbaarheid G van een bepaalde grondlaag geeft
aan hoe goed die laag elektriciteit kan geleiden. Het is
dus in feite het omgekeerde van de elektrische
weerstand R (in Ω):

1
G=
R (1)

G moet dan ook worden uitgedrukt in Ω-1. Deze eenheid


heeft de naam Siemens (S) gekregen.

De lading stroomt makkelijker door een grondlaag


naarmate de doorsnede A ( in m2 ) groter is en
moeilijker naarmate de stroomweg l (in m) langer is.
Voor de geleidbaarheid G geldt dus G~A en G~1/l
Dus:

A
G =σ
l (2)

De evenredigheidsconstante σ is een stofeigenschap en


wordt de soortelijke geleidbaarheid genoemd. Deze
grootheid geeft dus aan wat de geleidbaarheid is van
een hoeveelheid grond met een doorsnede van 1 m2 en
een lengte van 1 m.

Opdracht 3.1
Leid af dat de eenheid van σ de S/m is.

Bij forensisch onderzoek zijn we niet zozeer


geïnteresseerd in de eigenschappen van een grondlaag,
maar meer in de eigenschappen van de grond zelf. Dus
σ is interessanter dan G.
Zoutconcentratie en pH hebben veel invloed op σ. Dus
de soortelijke geleidbaarheid van de grond onder de
zolen van mevrouw Hoogendoorn kan een aanwijzing
bevatten over de grondsoort waar zij het laatst over
heeft gelopen.

Zoutconcentratie
Ionen maken de grond geleidbaar. De geleidbaarheid is
dus een maat voor de hoeveelheid ionen in de grond.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 70


Zouten bepalen grotendeels de geleidbaarheid van een
bodem.

De geleidelijke toename van het zoutgehalte in bodem


wordt verzilting genoemd. Verzilting kan ontstaan door
verdamping van water uit de bodem, waardoor het zout
achterblijft en toeneemt in concentratie. Dit gaat vaak
gepaard met slechte drainage en droog weer. Een
voorbeeld hiervan is de grond rondom de Dode Zee.
Binnen een aantal decennia zal de Dode Zee zijn
verdwenen door toenemende verdamping. Dit gaat
gepaard met afnemende wateraanvoer via rivieren naar
de Dode Zee vanwege stijgend watergebruik door
mensen.
De geleidbaarheid wordt niet alleen bepaald voor de
concentratie zoutionen. OH- en H+ ionen kunnen de
geleidbaarheid ook doen toenemen. Een bodem kan een
lage zoutconcentratie hebben, maar een hoge
geleidbaarheid door een lage pH.

Opdracht 3.2
Bekijk de proefopstelling in figuur 3B.

Twee elektroden met afmetingen van 3 bij 4 cm steken


in een bakje met rivierzand dat is vervuild. De
elektroden staan op 10 cm van elkaar.
Men zet 5,0 V over het bakje en de stroom wordt
gemeten. Er blijkt een stroom van 3,0 mA lopen.

Neem aan dat de stroom alleen loopt tussen de twee


elektroden en homogeen verdeeld is over de grond
Figuur 3B: proefopstelling tussen de elektroden.

a. Bereken de geleidbaarheid van deze opstelling


b. Bereken de soortelijke geleidbaarheid van dit
rivierzand.

pH
De pH is een maat voor de zuurtegraad. Citroensap is
zuurder dan water. Citroensap heeft daardoor een
lagere pH dan water. Een oplossing met een pH lager
dan 7 wordt een zure oplossing genoemd. Is de pH
hoger dan 7, dan is de oplossing basisch. Wanneer de
oplossing gelijk is aan 7, wordt deze pH neutraal
genoemd.
Grond met een grote hoeveelheid organisch materiaal is
doorgaans zuurder dan grond zonder organisch
materiaal. Veengrond bijvoorbeeld bevat een grote
hoeveelheid organisch materiaal en heeft een lage pH.
Veen bestaat uit een natte hoeveelheid dood
plantenmateriaal. Door de grote hoeveelheid water in

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 71


veen ontstaat er een zuurstofarme omgeving waarin de
bacteriën de plantenresten zuurstofarm (anaëroob)
verteren. Hierbij komen onder andere zuren vrij.

Sommige mineralen kunnen de pH van de grond ook


beïnvloeden, wanneer ze in water oplossen. Kalk
(CaCO 3 ) bijvoorbeeld reageert met water (H 2 O) tot
HCO 3 - en OH- ionen, die de bodem meer basisch maken.

Waterabsorberend vermogen
Het waterabsorberende vermogen verschilt per
grondsoort. Globaal gezien heeft grond, bestaande uit
kleine deeltjes zoals kleideeltjes een groot
waterabsorberend vermogen. Zand bestaat uit grotere
korrels en houdt minder water vast dan klei. De
chemische samenstelling van de gronddeeltjes speelt
ook een rol. Kleideeltjes bijvoorbeeld zijn geladen en
‘trekken’ hierdoor gemakkelijker water aan. Grotere
Figuur 3C: Het meisje van Yde hoeveelheden organisch materiaal verhogen het
Door een zuurstofarme en zure
omgeving van veen blijven lichamen waterabsorberende vermogen.
soms jarenlang goed geconserveerd.
Een van de bekende veenlijken is die Kleur
van ‘het meisje van Yde’, dat op 12
mei 1897 uit het Stijfsteen tussen De kleur van de grond wordt bepaald door zijn
Yde en Vries werd opgegraven. Uit
14 compositie. Organisch materiaal maakt de grond
C-datering blijkt dat zij tussen 54
v. Chr. En 128 n. CHr. is gestorven. donkerder. Mineralen kunnen de grond ook een kleur
Zij was op dat moment 1,40 m groot meegeven. IJzerionen maken de grond roder, zoals de
en ongeveer 16 jaar oud.
Uluru rotsformatie in Australië.

Figuur 3D: Uluru rotsformatie in Australië

Experiment 3.3: gedumpt?


In het volgende experiment ga je onderzoeken of het
slachtoffer op de PD is geweest.
Het lichaam van Hannah Hoogendoorn kan ook gedumpt
zijn. Komt de grond onder haar zolen overeen met die
van de PD?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 72


Benodigdheden
• 100 g van de grondmonsters van de voetzolen,
afkomstig van de verdachten (BODEM01 tot
BODEM10).
• 100 g van het grondmonster van de zolen van het
slachtoffer (BODEM11)
• 100 g van het grondmonster van de PD (BODEM12)
• pH-meter
• opstelling om de geleidbaarheid te meten
• vergrootglas
• 100 mL maatcilinder
• filtreerpapier ( met een diameter van 12.5 cm)
• gedestilleerd water in bekerglas
• 250 mL bekerglazen
• 400 mL bekerglas
• 50 mL bekerglas voor gedestilleerd water
• lepels
• trechters
• weegschaal en papier voor het afwegen.

Uitvoering
a. Bespreek met de klas hoe de grondmonsters
verdeeld gaan worden, zodat niet iedereen alle
monsters moet analyseren. Zet de resultaten in de
tabel in figuur 3E
b. Label een 250 mL bekerglas met jouw grondmonster
(BODEMX).
c. Weeg 50 g van het bodemmonster af en breng de
grond over in het 250 mL bekerglas.
d. Meet 100 mL gedestilleerd water af in de
maatcilinder en giet het bij de grond.
e. Roer het mengsel goed door met een lepel. Roer
elke drie minuten voor totaal 15 minuten.
f. Laat het mengsel 5 minuten bezinken. Was de lepel
met gedestilleerd water om contaminatie met
andere grondmonsters te voorkomen.
g. Meet de pH van het grondmonster, vraag de leraar
voor hulp indien nodig.
h. Meet de geleidbaarheid van het grondmonster,
vraag de leraar voor hulp indien nodig.
j. Hoe ziet het droge grondmonster eruit onder het
vergrootglas? Maak een schets van de
grondstructuur.
i. Bepaal het waterabsorberend vermogen van de
grond als volgt: vouw het filter in de trechter en
breng 50 g van het droge grondmonster over in het
filter. Vraag een medeleerling om de trechter boven
een 400 mL bekerglas te houden. Meet 100 mL
gedestilleerd water af in een maatcilinder en giet
het water in de trechter. Laat de trechter voor 60

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 73


seconden uitdruppelen. Giet het water in het 400
mL bekerglas terug in de maatcilinder. Bepaal de
hoeveelheid water die door de grond is
geabsorbeerd.

Bron: No dumping Texas Instruments

soortelijke
geleidbaar- geabsorbeerd uiterlijk grond
BODEM X pH
heid water (ml/50g) (beschrijving)
(μS/cm)
BODEM01
BODEM02
BODEM03
BODEM04
BODEM05
BODEM06
BODEM07
BODEM08
BODEM09
BODEM10
BODEM11
BODEM12 (PD)
Figuur 3E: resultaten grondonderzoek

3.2 Lopen of rennen?


Op de PD zijn voetsporen gevonden. In dit deel van het
handboek ga je onderzoeken of er een relatie bestaat
tussen de snelheid van lopen en de afstand tussen twee
voetstappen.

Experiment 3.4: voetsporen op de plaats delict


In dit experiment bepaal je de relatie tussen hoe snel
iemand loopt of rent en de afstand tussen zijn
voetsporen (de stapgrootte). Hiervan maak je een
ijkgrafiek.

Benodigdheden
• een looptraject, liefst van minimaal 50 meter
• een stopwatch
• (meetlint)

Uitvoering
• Markeer het begin en einde van het te meten
looptraject. Zorg dat je precies weet hoe lang het
traject is, gebruik bijvoorbeeld een standaard
sportveldafstand of een meetlint.
• Besluit met de klas wie er proefpersoon gaan zijn.
Hoeveel proefpersonen nemen jullie? Nemen jullie
jongens of meiden, of allebei?
• Hoeveel metingen ga je per proefpersoon verrichten?
Op verschillende snelheden of dezelfde?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 74


• Starten de proefpersonen vanaf de startlijn of
beginnen ze daarvóór al met lopen?
• Wat betekenen dit soort keuzes voor de uitkomsten
van jullie experiment? Bespreek dit in de discussie.
• Wijs vervolgens twee personen aan. Een persoon
gaat tellen hoeveel passen de proefpersoon zet in
het looptraject. Als het niet goed uitkomt aan het
einde, probeer dan te schatten (bijvoorbeeld 40,3
passen). De tweede persoon neemt de tijd op met
een stopwatch. De proefpersoon moet proberen op
een zo constant mogelijke snelheid te lopen of
rennen.
• Reken met behulp van je meetgegevens uit:
1) hoe snel de proefpersoon liep
2) wat de gemiddelde stapgrootte was
• Maak klassikaal een ijkgrafiek waarin je de
stapgrootte tegen de loopsnelheid uitzet. Bespreek
met elkaar de resultaten van het experiment.

Vragen
a. Is er een lineair verband tussen de loopsnelheid en
de stapgrootte?
b. Stel een vergelijking op aan de hand van dit
verband. Maak de vergelijking in de vorm:
loopsnelheid= (a)(stapgrootte) + b.
c. Analyseer de voetsporen van de PD en vergelijk
deze met je ijkgrafiek. Hoe snel hebben het
slachtoffer en de onbekende waarschijnlijk gelopen
of gerend?
d. Geeft deze analyse je verdere informatie over de
moordzaak? Neem dit op in je dossier.
e. Kun je nog een andere factor bedenken die mogelijk
van invloed is op de stapgrootte?

3.3 Dossier
Opdracht 3.5: dossier
Werk het dossier bij met de resultaten van je werk aan
handboek 3. Kon je aan de hand van het
grondonderzoek bepalen welke verdachten op de PD
zijn geweest? Is Hannah Hoogendoorn zelf naar de
plaats des onheils gelopen of is zij daar bijvoorbeeld
later gedumpt? Hebben het slachtoffer en de dader
gelopen of gerend? Kan er hier sprake zijn van een
achtervolging, denk je?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 75


Handboek 4 Stofeigenschappen
4.1 Zuivere stoffen en mengsels
Op een plaats delict kunnen allerlei onbekende stoffen
worden gevonden. Een technisch rechercheur neemt er
een monster van en stuurt het op naar het
laboratorium. Daar worden de stoffen bekeken met
ingewikkelde apparaten, waaruit vervolgens grafieken
of getalletjes rollen. Een onderzoeker bekijkt de
grafieken of getallen en kan vervolgens vertellen welke
stof er op de plaats delict is aangetroffen.
Hoe doet hij dat toch? Het is al moeilijk om suiker en
zout van elkaar te onderscheiden. Hoe worden stoffen
geïdentificeerd? Daarvoor moeten we ons eerst
verdiepen in de eigenschappen van stoffen.

Iedere zuivere stof heeft unieke eigenschappen, zoals


smeltpunt, kookpunt en oplosbaarheid in bijvoorbeeld
water. Water kookt bij 100 ºC en alcohol (ethanol) bij
78 ºC. Deze twee stoffen zijn van elkaar te
onderscheiden door het kookpunt van beide te meten.
De combinatie van stofeigenschappen is voor elke stof
uniek. Het is mogelijk dat van twee verschillende
stoffen een aantal stofeigenschappen hetzelfde zijn.
Zowel water als ethanol zijn vloeibaar bij
kamertemperatuur en zijn beide kleurloos.
Er zijn echter geen twee stoffen waarvan alle
stofeigenschappen dezelfde zijn. Je kunt een zuivere
stof dus altijd herkennen aan de stofeigenschappen.

In de natuur en in het dagelijkse leven komen zuivere


stoffen echter erg weinig voor. Meestal zijn stoffen
gemengd met andere stoffen. Als een stof niet zuiver
is, maar met minstens één andere stof gemengd is,
spreek je van een mengsel. De verschillende stoffen in
een mengsel noem je componenten.
Een mengsel kun je scheiden in de afzonderlijke zuivere
stoffen door gebruik te maken van de verschillen tussen
stofeigenschappen van de componenten.
Een mengsel van keukenzout en zand is bijvoorbeeld
van elkaar te scheiden door het mengsel in water op te
lossen. Keukenzout (NaCl) heeft als stofeigenschap dat
het in water oplost, zand niet. Wanneer het mengsel
van zout, zand en water door een filter wordt gegoten,
blijft het zand in het filter achter. Door vervolgens te
destilleren of in te dampen wordt het zout uit het
water gehaald. Op deze manier wordt het mengsel
gescheiden en kunnen beide stoffen individueel van
elkaar worden geanalyseerd.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 76


Opdracht 4.1
Hoe kun je snel vaststellen of een vaste stof zuiver is of
een mengsel?

Om de componenten van een mengsel te scheiden zijn


allerlei methoden te gebruiken. Welke
scheidingsmethode wordt gebruikt, is afhankelijk van
de stofeigenschappen van de componenten in het te
scheiden mengsel.

Opdracht 4.2 Alcohol en water


a. Met welke methode kun je een mengsel van alcohol
en water scheiden?
b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.3 Keukenzout, jood en krijt


a. Met welke methode kun je een mengsel van
keukenzout, jood en krijt van elkaar kunnen scheiden?
Kijk naar de verschillen in stofeigenschappen, voor het
oplossen van deze vraag.
b. Op welke stofeigenschappen berusten deze
scheidingsmethoden?

Opdracht 4.4 NaNO 3 en CaCO 3


a. Hoe kun je een mengsel van de zouten NaNO 3 en
CaCO 3 en water van elkaar scheiden?
b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.5 Groene kleurstof en water


a. Met welke methode kun je een mengsel van een
oplosbare groene kleurstof en water scheiden?
b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.6 Olie en water


a. Met welke methode kun je een ‘mengsel’ van olie en
water scheiden?
b. Waar berust deze methode op?

4.2 Eigenschappen van moleculen


Ieder moleculair zuivere stof is verschillend doordat de
moleculen waaruit de stof bestaat, van elkaar
verschillen. Moleculen kunnen opgebouwd worden uit
118 bouwstenen die we atomen noemen. Deze atomen
zijn gerangschikt in het ‘periodiek systeem der
elementen’ en gesorteerd op hun massa. Het atoom
waterstof (H) staat op de eerste plaats in het periodiek
systeem en is daardoor het kleinste en het lichtste.
Koolstof (C) staat op de 6e plaats en is daardoor
zwaarder dan waterstof. Zuurstof (O) is weer wat
zwaarder dan koolstof en staat op de 8e plaats.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 77


Zuurstof, koolstof en waterstof kunnen samen
bijvoorbeeld het molecuul ethanol (CH 3 -CH 2 -OH)
maken, maar ook het molecuul methanol (CH 3 -OH).
Omdat ethanol een extra CH 2 -groep heeft, is het
zwaarder dan methanol. De vanderwaalsbindingen (dit
is de aantrekkingskracht tussen moleculen) in stoffen
met een lage molecuulmassa zijn minder sterk dan die
in stoffen met een hoge molecuulmassa. Het kost
daardoor minder energie om een methanolmolecuul te
laten verdampen dan dat dat kost bij een
ethanolmolecuul. Het kookpunt van (het lichtere)
methanol is dus lager dan dat van (het zwaardere)
ethanol. Het gewicht van een molecuul kan dus
gebruikt worden om stoffen te scheiden. Deze
eigenschap wordt voornamelijk gebruikt voor het
identificeren van moleculen voor forensisch onderzoek.

Opdracht 4.7 Periodiek systeem der elementen


Zoek het periodiek systeem der elementen op in je
binas. Bereken de molecuulmassa van ethanol en
methanol.

Opdracht 4.8 Ethanol en methanol scheiden


Zoek op hoe chemici in het laboratorium een mengsel
van ethanol en methanol scheiden. Welk glaswerk
gebruiken ze hiervoor?

4.3 Apolair/polair?
Zuurstof (O 2 ) is zwaarder dan water (H 2 O). Hoe komt
het dan dat zuurstof bij kamertemperatuur een gas is,
terwijl water bij dezelfde temperatuur een vloeistof is?
Dit heeft alles met waterstofbruggen te maken. Een
waterstofbrug is een soort ‘brug’, een aantrekkende
kracht, tussen een zuurstofatoom van het ene
watermolecuul en het waterstofatoom van het andere
watermolecuul, zie figuur 4A. Hoe kunnen deze twee
atomen elkaar aantrekken?

In een watermolecuul (H-O-H, ook wel H 2 O) bevinden


zich twee waterstofatomen die enigszins positief
geladen zijn. Het zuurstofatoom in het midden is een
beetje negatief geladen. In vloeibaar water hebben alle
watermoleculen contact met elkaar. Het licht positief
geladen waterstofatoom in het ene watermolecuul
trekt het licht negatief geladen zuurstofatoom van het
andere watermolecuul aan (H-0…H-O). In water hebben
alle watermoleculen op die manier interactie met
elkaar.
Figuur 4A: een waterstofbrug

Sommige stoffen lossen op in water, andere stoffen


niet. Waardoor komt dit? Ethanol (CH 3 -CH 2 -OH) lost op

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 78


in water, als je een biertje inschenkt zie je geen
scheiding van ethanol en water ontstaan. Ether
(CH 3 CH 2 -O-CH 2 CH 3 ) lost slecht in water op, terwijl het
moleculair gezien lijkt op ethanol: dezelfde CH 3 -CH 2 -
groep(en) en een O atoom. Hoe kan dit, waardoor is de
ene stof slecht oplosbaar in water, terwijl de andere
juist goed oplost? De oplosbaarheid in water heeft ook
hier te maken met waterstofbruggen. Ethanol (CH 3 -
CH 2 -OH) heeft namelijk een OH-groep, waardoor het
een waterstofbrug kan vormen met een watermolecuul.

Nu vraag je jezelf misschien af: in het ethermolecuul


zitten ook waterstof- en zuurstofatomen, waarom kan
dat molecuul dan nauwelijks waterstofbruggen vormen?

Ether (CH 3 CH 2 -O-CH 2 CH 3 ) is slecht oplosbaar in water


omdat zijn waterstofatomen verbonden zijn aan een
koolstofatoom (de CH 2 en CH 3 groepen). De
waterstofatomen in water zijn speciaal, omdat ze
verbonden zijn aan een zuurstofatoom. Het
zuurstofatoom ‘zuigt’ namelijk erg hard aan het
waterstofatoom. Door deze zuigende kracht wordt het
elektron van het waterstofatoom een beetje naar het
zuurstofatoom gezogen. Elektronen zijn negatief
geladen. De zuigende kracht zorgt ervoor dat het
zuurstofatoom een beetje meer negatieve lading krijgt
en het waterstofatoom een beetje minder. Hierdoor
wordt het zuurstofatoom meer negatief geladen en het
wateratoom meer positief geladen. Waterstof en
zuurstof hebben een zogeheten polaire atoombinding.
Positief en negatief trekken elkaar aan, en hierdoor
ontstaat een waterstofbrug tussen twee
watermoleculen.

In het geval van het ethermolecuul zijn de


waterstofatomen verbonden aan een koolstofatoom.
Het koolstofatoom is geen goede ‘zuiger’, hij trekt de
elektronen van het waterstofatoom niet sterk aan.
Hierdoor is het waterstofatoom verbonden aan een
koolstofatoom (H-C) minder positief geladen dan het
waterstofatoom die verbonden is aan een sterk zuigend
zuurstofatoom (H-O). Voor het vormen van
waterstofbruggen heb je die licht positief geladen
waterstofmoleculen wel nodig. Ether kan dus geen
waterstofbruggen vormen, vandaar dat het slecht in
water oplost.

4.4 Oplosbaarheid van zouten


Wanneer je een beetje keukenzout (NaCl) in een glas
water strooit en roert, zie je dat het zout na een tijdje
is verdwenen. Het keukenzout is opgelost. Sommige

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 79


zouten kunnen echter niet oplossen, zoals kalk (CaCO 3 ).
Hoe kan dit, wat zijn zouten precies?
Zouten bestaan uit positieve en negatieve ionen. Vaak
betreft het een combinatie van metaalionen en niet-
metaalionen. Een eenvoudig voorbeeld is NaCl. Dit zout
bestaat uit het metaalion Na+ en het niet-metaalion Cl-.
Het chloordeeltje heeft daarbij een elektron
opgenomen en het natriumdeeltje een elektron
afgestaan.
Een ingewikkelder zout is bijvoorbeeld
Ca 10 (PO 4 ) 6 (OH) 2 .
Dit zout is onoplosbaar. Gelukkig maar want onze
tanden en kiezen zijn ervan gemaakt. Dit zout bestaat
uit metaalionen Ca2+ en niet-metaalionen PO 4 3- en OH-.
Zuren kunnen reageren met het OH- en kunnen
hierdoor ons gebit aantasten. Deze zuren worden
bijvoorbeeld gemaakt door bacteriën in je mond, die
suiker omzetten in bepaalde zuren. Het drinken van
zure dranken, zoals cola, tast het gebit ook aan. We
kunnen ons gebit versterken met fluoriden. Die
fluoriden gaan in de plaats van de OH--ionen zitten en
zo worden tanden meer zuurbestendig: Ca 10 (PO 4 ) 6 F 2 .
Zouten kunnen alleen oplossen als de binding van de
ionen met watermoleculen sterker is dan de binding
tussen de ionen in het zout.

Het binden van ionen aan watermoleculen noemen we


hydratatie. Ionen zijn negatief of positief geladen en
watermoleculen hebben een positieve en een negatieve
kant.

Opdracht 4.9
Maak een schematische tekening van hydratatie van
keukenzout. Geef Na+ weer als een positief geladen
bolletje, Cl- als een negatief geladen bolletje en water
als een bolletje zuurstof waaraan twee
waterstofmoleculen (onder de juiste hoek) zijn
verbonden. Hoe positioneer je de watermoleculen?

Oplossen is geen chemische reactie, want de


watermoleculen verzamelen zich slechts rondom de
ionen, ze reageren er niet mee. Daarom staat in
reactievergelijkingen voor oplossen geen water, wel
kun je aan de toevoeging (aq) zien dat het om een
oplossing gaat.

Voorbeeld, keukenzout lost op in water:


→ Na + (aq) + Cl− (aq)
NaCl(s) 

Complexe ionen blijven intact dus:

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 80


→ Na + (aq) +NO3− (aq)
NaNO3 (s) 
en
→ NH 4 + (aq) + Cl− (aq)
NH 4 Cl(s) 

Experiment 4.10: stoffenidentificatie


Dit experiment ga je gebruiken om te oefenen in de
aanpak van een natuurwetenschappelijk onderzoek. Bij
deze aanpak zijn verschillende fases te onderscheiden.
Zie kader met: fases van natuurwetenschappelijk
onderzoek.

Op het lichaam van Hannah wordt een witachtig poeder


gevonden. Het doel van dit experiment is de
identificatie van dit witte poeder.

De witte poeders, STOF01 tot STOF06, waren


aangetroffen op de kleding van de verdachten. Een
analist heeft jullie al een beetje geholpen en de stoffen
1 tot 6 geanalyseerd. De analist concludeerde dat deze
6 monsters 5 verschillende stoffen waren:

STOF01 is Na 2 CO 3 (soda)
STOF02 is NaCl (keukenzout)
STOF03 is C 6 H 12 O 6 (poedersuiker)
STOF04 is CaCO 3 (krijt)
STOF05 is C 6 H 12 O 6 (poedersuiker)
STOF06 is NH 4 Cl (salmiak)

Nu is het zaak deze stoffen te vergelijken met de


onbekende stof die op het lichaam van Hannah
Hoogendoorn is aangetroffen. De analist vraagt daarbij
jullie hulp.

Opdracht
Vergelijk de vijf gevonden stoffen (soda, keukenzout,
poedersuiker, krijt en salmiak) met de onbekende stof,
aangetroffen op het lichaam van Hannah Hoogendoorn.

Plan van aanpak


Gebruik de fases van natuurwetenschappelijk
onderzoek. Bedenk hoe je de vijf stoffen van elkaar zou
kunnen onderscheiden. Stel een plan van aanpak op.
Welke proeven ga je uitvoeren, welke materialen heb
je daarvoor nodig? Maak hiervoor een beslisschema,
waarin je stap voor stap tot de juiste stof komt.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 81


Fases van natuurwetenschappelijk onderzoek
Deze leer je nu hier. Je hebt het later nog vaker nodig en dan kun je het vinden
bij het onderdeel in de NLT toolbox
►technisch voor leerlingen.
ontw erpen

Iedere fase bestaat uit een aantal stappen.


Hieronder staan alleen de stappen aangegeven die voor het stoffenonderzoek van
belang zijn.

Fase 1 Oriëntatie
Tijdens de oriëntatiefase
1) kom je tot een beschrijving van het probleem of het vraagstuk
2) formuleer je een hoofdvraag en splits je deze zo nodig uit in deelvragen
3) formuleer je een hypothese (hier minder van toepassing)
4) bedenk je globaal met wat voor soort onderzoek je de onderzoeksvraag gaat
beantwoorden.

De verschillende stappen van de oriëntatiefase houd je bij in het verslag voor je


dossier.

Fase 2 Planning
Tijdens de planningsfase
1) doe je een eerste verkenning van literatuur over je onderwerp, bestudeer je
relevante theorie, beantwoord je gestelde voorbereidingsvragen en stel je
eventueel op basis hiervan je hoofd- en deelvragen en/of je hypothese bij
2) maak je een werkplan voor de experimenten die je gaat uitvoeren
3) leg je de resultaten van oriëntatie en planning vast in een onderzoeksplan.

Fase 3 Uitvoering
Tijdens de uitvoeringsfase
1) voer je het onderzoek uit volgens planning
2) verwerk je je resultaten.

Houd tijdens de uitvoeringsfase alle resultaten en ontwikkelingen bij in het


verslag voor je dossier.

Fase 4 Afronding
Tijdens de afrondingsfase
1) beantwoord je de gestelde onderzoeksvraag (je trekt dus een conclusie)
2) evalueer je je onderzoek: hoe betrouwbaar zijn je uitkomsten.

Verwerk dit alles in het verslag voor je dossier.

4.5 Dossier
Opdracht 4.11 Verdachten
In het experiment heb je bepaald welke stof er op het
lichaam van Hannah Hoogendoorn is aangetroffen. Welk
persoon/personen wordt hiermee extra verdacht?
Betekent dit dat deze persoon ook de moord heeft
gepleegd?

Vul het schema uit het politiedossier aan. Schrijf op wie


er nu extra verdacht zijn en beargumenteer dit.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 82


Opdracht 4.12 Identificatie van stoffen
In het experiment heb je van de onbekende stof slechts
enkele eigenschappen onderzocht. Je kunt dit
onderzoek echter niet voordragen aan de rechter. Hij
zal zeggen dat er meerdere stoffen te vinden zijn met
dezelfde eigenschappen. Zoek uit welke methodes
forensisch onderzoekers gebruiken voor het aantonen
van verschillende stoffen, waarbij ze wel met 100%
zekerheid een stof kunnen identificeren. Voeg aan je
dossier drie methodes toe die gebruikt kunnen worden
om mogelijkerwijs de onbekende stof te identificeren.
Geef een korte omschrijving van iedere methode.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 83


Handboek 5 Chromatografie
5.1 Gelijk of ongelijk?
Het dreigbriefje en de kaart met het lijnenpatroon zijn
geschreven met een zwarte stift. Er zijn verschillende
zwarte stiften bij de betrokkenen aangetroffen. Hoe
kan worden onderzocht met welke stift de brief en de
kaart zijn beschreven?
Onderzoek naar de samenstelling van de inkt kan een
oplossing geven. Maar hoe doe je dat? Hoe vergelijk je
de inkt op een papier met de inkt die nog in een stift
zit?
In deze paragraaf ga je kijken hoe je dit kunt doen door
gebruik te maken van stofeigenschappen.

5.2 Inkt
Inkt is een mengsel van kleurstof(fen) en een
‘oplosmiddel’. Hoewel inkt geen oplossing hoeft te zijn,
zal het hier wel zo genoemd worden. (Als inkt geen
oplossing is, wat is het dan wel?)
Als je met inkt schrijft, breng je de (inkt)oplossing op
het papier en daarna zal het oplosmiddel verdampen.
De kleurstof of kleurstoffen blijven achter en hechten
aan het papier (adsorptie). Om te kunnen achterhalen
of de inkt van de geschreven tekst op bijvoorbeeld de
dreigbrief overeenkomt met de inkt uit STIFT01, zal je
de beide inkten moeten vergelijken. Je zult moeten
bepalen of de samenstelling van de inkten dezelfde is.
Anders gezegd: je zult moeten onderzoeken of de beide
inktmengsels uit dezelfde componenten bestaan.
Je kunt de beide inktmengsels alleen maar goed
vergelijken als deze mengsels zich in dezelfde ‘vorm’
bevinden. Bijvoorbeeld allebei opgelost in water of
allebei gehecht aan (speciaal) papier. De inkt op de
dreigbrief zal je van het papier moeten verwijderen.
Dit kun je doen door de inkt van het papier te
extraheren met een geschikt oplosmiddel. Door de inkt
uit de stift op te lossen in hetzelfde oplosmiddel
(eventueel na verdampen van het oplosmiddel in de
stift) kun je beide mengsels vergelijken. De inkten
hebben dan beide immers dezelfde ‘vorm’.
Om de samenstelling van de inkten goed te kunnen
vergelijken, zal je de mengsels moeten scheiden. Na de
scheiding van de mengsels zal je de verschillende
componenten van de beide mengsels moeten
vergelijken. Dit kan door gebruik te maken van het
verschil in stofeigenschappen van de componenten. Een
in de scheikunde veel gebruikte methode om mengsels

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 84


te scheiden is chromatografie. Na het scheiden van de
stoffen kan de samenstelling van de mengsels bepaald
of vergeleken worden.

5.3 Chromatografie
Chromatografie is een scheidingsmethode die gebruik
maakt van meerdere stofeigenschappen. Er wordt dus
bijvoorbeeld niet gescheiden op alleen het verschil in
kookpunt. Bij chromatografie vindt scheiding plaats
door deze eigenschap te combineren met een andere.
Om andere combinaties van eigenschappen te
gebruiken, zijn er verschillende uitvoeringsvormen van
chromatografie.
Twee voorbeelden van verschillende vormen van
chromatografie zijn:
• gaschromatografie
• papierchromatografie.
Hoewel het, praktisch gezien, zeer verschillende
technieken zijn, hebben ze een aantal aspecten
gemeen.
Bij chromatografie is er altijd sprake van een
zogenaamde mobiele fase en een stationaire fase. De
naam zegt het al: de mobiele fase beweegt en de
stationaire fase beweegt niet. Bij papierchromatografie
is de stationaire fase (speciaal) papier. Het te scheiden
mengsel wordt op het papier gebracht zoals
weergegeven in figuur 5A.

beginsituatie eindsituatie

beweging gescheiden
vloeistoffront stoffen

Figuur 5A: vorming van concentrische cirkels in een chromatogram.


In het midden van cirkelvormig chromatografiepapier
zet je bijvoorbeeld een stip met een stift. De stoffen in
de inkt zullen hechten aan het papier (adsorptie). Het
aanhechtingsvermogen van de verschillende
componenten zal echter verschillen. Dat wil zeggen dat
de éne component beter aan het papier ‘plakt’ dan de
andere. Vervolgens druppel je langzaam een vloeistof

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 85


op de stip. De vloeistof zal het papier intrekken en
vanuit het midden van de cirkel naar buiten bewegen.
Omdat deze vloeistof zich door het papier verplaatst en
vanuit het midden naar buiten loopt, wordt deze ook
wel de loopvloeistof genoemd.
De loopvloeistof is zo gekozen dat (een deel van) de
kleurstoffen (componenten) van de inkt hierin oplost en
er door meegenomen wordt. De kleurstoffen bewegen
dus mee van het midden van de cirkel naar buiten. Niet
alle kleurstoffen zullen echter even goed oplossen in de
loopvloeistof. Naarmate een kleurstof beter oplost, zal
de loopvloeistof deze stof makkelijker meenemen.
Deze kleurstof is dan verder naar buiten te zien.
Het verschil in oplosbaarheid is echter niet de enige
eigenschap waardoor scheiding plaats vindt. Er is ook
nog het verschil in de mate van aanhechtingsvermogen
van de componenten aan het papier. Hoe beter een
component adsorbeert aan het papier, hoe moeilijker
deze component meegenomen kan worden door de
loopvloeistof. Het eindresultaat is een scheiding van de
verschillende componenten in de inkt, te zien als een
chromatogram.

Opdracht 5.1
a. Wat zijn bij papierchromatografie de stationaire en
de mobiele fase?
b. Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de
component in de buitenste ring van het chromatogram
in figuur 5A?
c. Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de
component(en) in de binnenste ring van het
chromatogram in figuur 5A?

Praktisch gezien is het handiger om


papierchromatografie iets anders uit te voeren. In
plaats van een cirkelvormig stuk papier gebruik je een
rechthoekig stuk papier. (zie figuur 5B).

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 86


Figuur 5B: voorbeeld van een chromatogram

Op de zogenaamde basislijn (een zelf getrokken, dunne


potloodstreep) zet je een stip met de stift. Vervolgens
zet je het papier rechtop in een bekerglas met daarin
een laagje loopvloeistof. Hierbij is het van belang dat
het papier in de loopvloeistof staat en dat de stip
boven de vloeistof zit. Het papier zal nu de
loopvloeistof ‘opzuigen’.
Net als bij het cirkelvormige chromatogram zal de
loopvloeistof de componenten van de inkt van de stip
meenemen afhankelijk van hun oplosbaarheid en
aanhechtingsvermogen. Zodra de mate van scheiding
voldoende is (of in ieder geval voordat de loopvloeistof
helemaal boven in het papier is), haal je het papier uit
de loopvloeistof. Met een potloodstreepje geef je aan
tot hoe ver het vloeistoffront (de vloeistof) is gekomen.
Het resultaat is nu niet een chromatogram met
concentrische cirkels maar met los van elkaar staande
stippen. Door op deze manier van de inkt op de
dreigbrief, de inkt op de kaart en van de inkt uit de
gevonden stiften een chromatogram te maken, kun je
de mengsels vergelijken.
Afhankelijk van het resultaat kun je een uitspraak doen
over de vraag of de dreigbrief en het lijnenpatroon op
de kaart geschreven zijn (of kunnen zijn) met een van
de gevonden stiften. Dan zouden namelijk de beide
chromatogrammen hetzelfde moeten zijn. Bij het
vergelijken van twee verschillende chromatogrammen
kan er een probleem optreden. Om allerlei redenen kan
het gebeuren dat de afstand die de loopvloeistof heeft

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 87


afgelegd (de afstand tussen basislijn en vloeistoffront in
figuur 5B) bij twee verschillende chromatogrammen erg
veel verschilt. In het ene geval kan deze 10,4 cm zijn
terwijl in het andere chromatogram een afstand van
6,7 cm wordt gemeten. Het kan dan erg lastig worden
om de beide chromatogrammen zo met het blote oog te
vergelijken.
Om twee verschillende chromatogrammen toch nog
enigszins te kunnen vergelijken, kun je kijken naar de
relatieve verplaatsing van elke component ten opzichte
van de verplaatsing van het vloeistoffront. Deze
relatieve verplaatsing wordt ook wel ‘rate of flow’
genoemd met als symbool R f .

Opdracht 5.2
a. Hoe kun je voor elke component uitrekenen wat de
R f -waarde is?
b. Wat kun je zeggen over het bereik van de R f -waarde?
c. Bereken de R f -waarden van de bovenste drie
componenten in het chromatogram van figuur 5B.

Het kunnen berekenen van een R f -waarde geeft een


gevoel van nauwkeurigheid die er helaas niet is. Hoewel
het beter is om chromatogrammen te vergelijken op
basis van deze R f -waarden dan te vergelijken met het
blote oog, is deze methode niet zo nauwkeurig als men
graag zou willen. Door allerlei praktische
omstandigheden (denk aan temperatuur,
luchtvochtigheid, tocht, papiersoort, et cetera) kan de
R f -waarde variëren. Je zult dan ook niet snel een tabel
met R f -waarden tegenkomen in het Binas. Er zijn
echter wel manieren om een chromatogram zo te
maken dat je twee mengsels goed met elkaar kunt
vergelijken.

Experiment 5.3: papierchromatografie.


In dit experiment ga je uitzoeken of de samenstelling
van de inkt van de dreigbrief en de kaart overeen
komen met een van de stiften die bij de verdachten
zijn aangetroffen.

Benodigdheden
• twee bekerglazen
• loopvloeistof
• potlood
• liniaal
• strook chromatografiepapier, 12 cm breed
• de dreigbrief
• de kaart met het lijnenpatroon
• vijf verschillende zwarte stiften, gemerkt STIFT01 tot
STIFT05.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 88


Uitvoering
• Doe een laagje (± 0,5 cm) van de loopvloeistof in elk
van de bekerglazen.
• Knip twee stroken van het chromatografiepapier af,
die in het bekerglas passen.
• Zet met potlood en liniaal voorzichtig een dun
streepje (± 1 cm hoog) op het papier.
• Los de inkt waarmee op de dreigbrief is geschreven
weer op, door een druppeltje loopvloeistof op de
inkt (gehecht aan de dreigbrief) aan te brengen. Prik
een beetje zodat de inkt opnieuw oplost en van het
papier op te zuigen is.
• Breng een druppeltje van het inktextract aan op het
papier, midden op de basislijn. Probeer de druppel
op het papier zo klein mogelijk te houden.
• Doe hetzelfde met de inkt van de kaart met het
lijnenpatroon
• Zet op het andere papier een stip met de
verschillende stiften naast elkaar op de
potloodstreep, op een afstand van ongeveer 2 cm
van elkaar.
• Zet het ene papier in het ene bekerglas en het
andere papier in het andere bekerglas. Wacht enige
tijd totdat de vloeistoffronten hoog genoeg zijn. Of
totdat de scheiding voldoende is en haal dan de
chromatogrammen uit de bekerglazen.
• Laat ze drogen.
• Maak een tabel waarin van elke vlek de kleur en de
Rf-waarde vermeld staat. Doe dit voor beide
chromatogrammen.

Resultaat
Bepaal aan de hand van de gegevens in je tabel welke
inkt(en) van de 5 verschillende stiften dezelfde
samenstelling heeft/hebben als de inkt op de dreigbrief
of de inkt op de kaart.

5.4 Dossier
Opdracht 5.4 Chromatogram
a. Verwerk de gegevens en chromatogrammen van
experiment 5.3 in je forensisch onderzoeksdossier.
b. Bedenk een manier waarop je een chromatogram
kunt maken waarbij je de samenstelling van de
verschillende inkten (nog) beter kunt vergelijken. Leg
uit waarom je denkt dat de door jouw bedachte manier
beter en/of betrouwbaarder is en maak het
chromatogram.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 89


Opdracht 5.5 Dossier
Probeer in je dossier ook de volgende vragen te
beantwoorden:
• Hebben de inkt op de dreigbrief en de inkt in een
van de gevonden stiften dezelfde samenstelling?
• Hebben de inkt op de kaart en de inkt in een van de
gevonden stiften dezelfde samenstelling?
• Betekent dit dat de dreigbrief en de kaart
geschreven zijn met de gevonden stiften?
• Wat hebben de stiften te maken met de moord? En
wat is de rol van de dreigbrief en de kaart hierin?

Opdracht 5.6 Dossier 2


Verwerk eventueel nog andere voor jou relevante
informatie uit deze paragraaf in je forensisch
onderzoeksdossier.

Opdracht 5.7 Gaschromatografie (facultatief en in


overleg met de docent).
Op ►URL3 vind je uitleg over hoe gaschromatografie
werkt. Aan de hand van deze site en een werkblad te
verkrijgen bij je docent ga je zelf uitzoeken hoe
gaschromatografie werkt.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 90


Intermezzo Beroepsveld: Manager Forensisch Onderzoek
‘Zaken oplossen doen wij niet’
Hoe gaan forensisch onderzoekers nu eigenlijk te werk in de echte wereld? En
hoe word je forensisch expert? Let’s find out: bij Forensicon BV spreken we
met manager forensisch onderzoek Cynthia Zwart.

‘Moord en doodslag behandelen wij niet, dat is zaak van de politie’ zegt Cynthia.
Voor een bezoekje aan Forensicon BV, een particulier forensisch instituut, moet je
afreizen naar Leeuwarden. Maar het is de reis waard. Forensicon is een klein en
jong bedrijf. Als particulier instituut neemt Forensicon opdrachten aan van
bijvoorbeeld bedrijven of individuen die iets willen laten uitzoeken waar een
bepaalde expertise voor nodig is. ‘Een goed voorbeeld is het vervalsen van
documenten, bijvoorbeeld als een bedrijf vermoed dat een contract vervalst is.’

Dat klinkt spannend. Cynthia vertelt: ‘Er is vreselijk veel mogelijk, maar het is
zaak om duidelijk te krijgen wat de opdrachtgever precies wil weten.” Bij een
vervalsingszaak wil je bijvoorbeeld onderzoeken of twee handtekeningen met
dezelfde pen geschreven zijn. ‘Dit doen we doormiddel van inktanalyse waarbij
gebruik wordt gemaakt van een scanapparaat met verschillende lichtsoorten,
fluorescentie en filters. Het document wordt hierbij niet beschadigd, handig als er
nog andere analyses gedaan moeten worden! Een andere vraag is of de ene
handtekening ouder is dan de andere. In dat geval kunnen we bijvoorbeeld met
behulp van gaschromatografie de droogmiddelen in de inkt onderzoeken. Door
verdamping verandert de samenstelling van inkt op papier subtiel met de tijd, en
dit kun je aantonen.” Het is heel belangrijk om bij dit soort onderzoeken altijd
objectief te blijven. Bovenstaande analyses zeggen namelijk nog niets over welke
hand de pen heeft vastgehouden. Zoals Cynthia het uitdrukt: ‘Ik rapporteer niet:
De inkten komen niet overeen, dus hij heeft het document vervalst. Ik rapporteer:
De inkten komen niet overeen. Zaken oplossen doen wij niet, wij doen aan
waarheidsvinding.’

Tijdens je studie komt alles bij elkaar. Cynthia vertelt: ‘Ik heb de hbo studie
Forensic Sciences (een specialisatie van Biotechnologie) gevolgd aan Hogeschool
Van Hall Larenstein. Ik ben van zesjes-cultuur op de middelbare school wel een
strebertje geworden tijdens mijn studie, gewoon omdat ik het leuk vond.’ Je
middelbare schoolkennis heb je wel echt nodig volgens Cynthia: ‘Die basis in
biologie, scheikunde en natuurkunde is essentieel.’ Ook in haar dagelijks werk is
de gedegen wetenschappelijke achtergrond belangrijk. ‘Als je de technieken niet
begrijpt zie je ook niet wat de mogelijkheden zijn om ze toe te passen!’

Cynthia heeft een afwisselende baan. ‘Ik ben de generalist, die het proces
begeleidt vanaf de vraag van de opdrachtgever tot aan de rapportage van de
resultaten. Ik sta ook wel zelf in het lab, maar meestal contacteer ik een van onze
experts voor het uitvoeren van de verschillende onderzoeken. We hebben een heel
divers team, met onder andere een bioloog, chemicus, criminoloog en een ICT
specialist.’ Op de vraag wat het minst leuke aspect van haar werk is: ‘Geen idee...
nee, ik zou het echt niet weten!’

Voor leerlingen die geïnteresseerd zijn in een baan in het forensisch onderzoek
heeft Cynthia de volgende tip: ‘Wees nieuwsgierig. Zoals tijdens mijn opleiding
gezegd werd: Als forensisch onderzoeker moet je een naald in een hooiberg kunnen
vinden. Maar je moet daarnaast ook zo gek zijn om hem te willen gaan zoeken!’

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 91


Handboek 6 Ballistiek
6.1 Sporen van kogels
Bij het overhalen van de trekker slaat een slagpin tegen
het slagvoetje (1) in de huls (3). Dit slagvoetje
ontsteekt een slagas, waarna de slagas het kruit
ontsteekt (2). Zie figuur 6A.
De slagas is een zeer explosief chemisch mengsel met
loodazide, een stof die ontploft bij hevige trillingen. De
ontploffing veroorzaakt een enorme druk in de huls, die
ervoor zorgt dat de kogel (4) wordt afgeschoten. In de
binnenkant van de loop van een vuurwapen zijn
spiraalvormige groeven aangebracht. Deze groeven
geven de kogel een draaiing mee, waardoor de kogel
een stabiele kogelbaan aflegt.

Een vuurwapen laat op afgeschoten kogels en


kogelhulzen twee soorten sporen na; sporen die
vertellen met wat voor soort wapen (bv. revolver,
pistool of jachtgeweer) de kogel is afgeschoten en
sporen die specifiek zijn voor één enkel wapen.

Figuur 6A: overzicht van een patroon De spiraal in de binnenkant van de loop, die de kogel
zijn draaiing geeft, bestaat uit ‘trekken’ en ‘velden’.
De trekken van een loop zijn de verdiepingen, de
velden zijn de verhogingen. De binnenkant van een loop
vertoont gemiddeld vier tot zes trekken en velden. Het
patroon dat ze op een kogel achterlaten kan links- of
rechtsdraaiend zijn. Iedere loop van een vuurwapen is
verschillend door onder andere slijtageplekken.

Figuur 6B: groeven en krassen op een kogel

Hierdoor geeft ieder vuurwapen specifieke kenmerken


aan een kogel mee. Dezelfde soort kogels, afkomstig
van hetzelfde soort vuurwapen zien er op
microscopische schaal toch anders uit. Deze kenmerken
kunnen worden gebruikt om te bewijzen dat een kogel
uit één specifiek vuurwapen komt.

Ook de hulzen kunnen bewijzen dat een de kogel uit


één specifiek vuurwapen komt. Revolvers werpen geen
hulzen uit, dus als je op een PD hulzen vindt, heb je
altijd te maken met een pistool of geweer.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 92


De slagpin geeft een unieke afdruk op de huls. Ook
maakt de hulsuitwerper een spoor aan de boven- en
zijkant van een huls. De plaats waar dat spoor zich
bevindt ten opzichte van de patroontrekkerhaak is
hetzelfde voor eenzelfde type vuurwapen. Maar de
vorm van deze kras is uniek voor één enkel vuurwapen.

Om aan te tonen dat een kogel met het moordwapen is


afgeschoten, worden de krassen dus vergeleken met de
trekken en velden van het wapen, terwijl de afdrukken
op de huls vergeleken worden met de slagpin en de
patroontrekkerhaak van het wapen.

Figuur 6C: sporen op twee kogels uit het wapen van Rachel Janssen

Opdracht 6.1 Kogelsporen


Rachel Janssen heeft een jachtvergunning en is in het
bezit van een vuurwapen, kaliber 0.22. Met dit wapen
schiet de politie op de schietbaan een aantal kogels af.
De sporen op deze kogels zijn te zien in figuur 6C.
Vergelijk deze sporen met de sporen gevonden op de
kogels op de plaats delict. Komen deze overeen of niet?
Wat kun je hieruit concluderen? Kun je hieruit iets
concluderen over de identiteit van de dader?

6.2 Energie van een kogel


Een kogel richt schade aan doordat hij energie heeft.
Deze vorm van energie wordt bewegingsenergie of
kinetische energie genoemd. Deze energie hangt alleen

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 93


maar af van de snelheid van de kogel en de massa van
de kogel. Het verband luidt:
1 2
Ekin = mv (3)
2
waarin

• E kin = de kinetische energie in joule (J)


• m = de massa in kilogram (kg)
• v = de snelheid in meter per seconde (m/s)

Opdracht 6.2
Voor kogels zoals aangetroffen in het lichaam van
Hannah Hoogendoorn geldt:
het is 40-punts ammunitie, dat wil zeggen de massa is
40 maal de standaardmassa van 64,8 mg,
na het verlaten van de loop hebben dit soort kogels een
snelheid van 340 m/s.

a. Bereken de kinetische energie van dit soort kogels.


b. Als buskruit een verbrandingswaarde heeft van 40
MJ/kg, hoeveel kruit is er dan minstens verbruikt?
c. Waarom staat hier minstens?

De energie is meegegeven door het pistool en ontstond


uit de chemische energie van het kruit dat bij het
schieten is gebruikt. Op het moment dat het kruit
ontploft, vindt er een exotherme chemische reactie
plaats waarbij de reactieproducten in gasvorm
ontstaan. Hierbij ontstaat een hoge druk, waardoor er
een kracht wordt uitgeoefend op de kogel. Deze kracht
is veel groter dan de tegenwerkende kracht van de
wrijving die de kogel in de loop ondervindt. De kogel
ondervindt dus een resulterende kracht F R die naar
voren is gericht en die werkt zolang de kogel nog in de
loop zit.
De arbeid W (in J) die op de kogel door de kracht wordt
verricht zorgt voor een toename van de kinetische
energie. Er geldt:

∆Ekin= W= FR ∆s (1J = 1 N x 1m) (4)

Hierbij is de arbeid gelijk aan de gemiddelde


resulterende kracht (in N) vermenigvuldigd met het
stukje weg Δs (in m) waarover de kracht werkt.

Opdracht 6.3
Bereken de gemiddelde resulterende kracht op de kogel
met behulp van de gegevens uit vraag 6.2. samen met
het gegeven dat de loop een lengte heeft van 12 cm.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 94


Tijdens de vlucht ondervindt de kogel een
wrijvingskracht door de lucht. Deze luchtwrijving zorgt
ervoor dat de snelheid weer afneemt. Hier geldt dus
dat de arbeid door de wrijvingskracht F lw (in N) de
bewegingsenergie doet afnemen.

∆Ekin =− Flw ∆s (5)

Het minteken geeft aan dat het hier gaat om een


verlies van kinetische energie.
Deze formule geeft de rechercheur een
aanknopingspunt over de afstand waarover een kogel is
afgeschoten. Uit de inslagdiepte van de kogel is vaak af
te leiden wat de bewegingsenergie van de kogel was bij
inslag. Deze kan worden vergeleken met de energie
zoals berekend bij vraag 6.2. Het verschil moet
verklaard worden door luchtwrijving. Over
luchtwrijving is veel bekend. Dus kan via formule (5) de
afstand Δs worden bepaald.
Luchtwrijving die een kogel ondervindt hangt af van:
• De snelheid van de kogel: als de kogel tweemaal zo
snel gaat botst hij tweemaal zo hard én vinden er
ook tweemaal zoveel botsingen plaats met de
luchtmoleculen, dus F lw ~v2.
• Frontaal oppervlak (A) van de kogel: hoe groter de
kogel hoe meer luchtweerstand, dus F lw ~A.
• De luchtdichtheid (ρ): F lw ~ρ.
• De vorm van het voorwerp. Hoe meer gestroomlijnd
de kogel is hoe kleiner de luchtweerstand.
Bij dit soort evenredigheden wordt de invloed van het
materiaal of het voorwerp weerspiegeld in de
evenredigheidsconstante.
Er geldt:

1
Flw = cw Aρ v 2 (6)
2

waarin

• F lw = de luchtwrijwingskracht in Newton (N)


• c w = de vormcoëfficiënt of stroomlijnfactor (zonder
eenheid)
• A = het frontaal oppervlak in vierkante meter (m2)
• ρ = de dichtheid in kilogram per kubieke meter
(kg/m3)
• v = de snelheid in meter per seconde (m/s)

De constante c w is de vormcoëfficiënt of
stroomlijnfactor van de kogel.
Hoe groter deze factor, hoe meer luchtweerstand.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 95


Opdracht 6.4
De volgende gegevens zijn beschikbaar:
diameter kogel = 2,15 mm
de stroomlijnfactor c w =0,295
de luchtdichtheid (ρ) is 1,3 kg/m3
de massa van de kogel (m)= 2,592.10-3 kg.

a. Bereken de wrijvingskracht van de lucht op de kogel


als deze een snelheid heeft van 340 m/s.
b. Verandert de wrijvingskracht op de kogel als deze
onderweg is naar zijn doel? Leg uit.
c. We nemen aan dat over een meter afstand de
snelheid niet merkbaar zal veranderen. De
wrijvingskracht ontneemt de kogel nu
bewegingsenergie. Bereken deze energie.
d. Met hoeveel procent neemt de snelheid over de
eerste meter af? Klopt de veronderstelling bij c?

De inslagdiepte
Als de kogel is ingeslagen is de bewegingsenergie
gebruikt voor vervorming. Hoe groter de
bewegingsenergie van de kogel, hoe groter de
inslagdiepte. Maar hoe ligt het verband precies?
Om hier enigszins grip op te krijgen, zijn experimenten
nodig. Nu is schieten op een school niet toegestaan.
Maar het gaat hier om energie en vervorming. Is aan de
hand van de vervorming vast te stellen hoeveel energie
er voor de vervorming nodig was?

Experiment 6.5: vervorming


Hoe hangt een vervorming af van de energie die bij het
vervormingsproces is omgezet?
Probeer het antwoord op deze vraag te vinden met een
experiment waarbij lege colablikjes worden vervormd
met een bekende hoeveelheid energie. Deze energie is
namelijk afkomstig van een baksteen die op hoogte h
wordt losgelaten boven het colablikje. Om te zorgen
dat het experiment reproduceerbaar is, wordt gebruik
gemaakt van een geleidingsbuis waarvoor een PVC-pijp
dienst kan doen. De opstelling is in figuur 6D getekend.

De energie van de baksteen is zwaarte-energie


waarvoor geldt:

E z = mgh met g = 9,81 N/kg.


Figuur 6D: vervorming

De vervorming Δs kan worden gemeten door na te gaan


hoeveel het blikje korter is geworden.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 96


De hypothese is dat om de eerste kreuk te veroorzaken
een minimale hoeveelheid energie E 0 nodig is en dat de
resterende energie evenredig is met de vervorming Δs.
In formule:
E baksteen – E 0 = c v ·Δs

Vraag
In welke eenheid wordt c v uitgedrukt?

Uitvoering
• Laat in de opening van de buis de baksteen los
(zonder beginsnelheid). Zorg wel dat er een
beschermplaatje op de vloer ligt. Doe dat bij drie
blikjes van dezelfde soort.
• Herhaal dit experiment nog vijf keer, telkens met
een andere valbuis en dus bij een andere hoogte h.

Verslag
Maak een grafiek, waarin je energie van de baksteen
uitzet tegen de gemiddelde vervorming Δs van de
blikjes.
Bepaal mbv de grafiek de vervormingsconstante c v .

Schotwonden
Bij schotwonden is voor allerlei soorten ammunitie
experimenteel het verband vastgesteld tussen de
energie van de kogel bij inslag en de indringdiepte van
de kogel. De situatie is vergelijkbaar met de vervorming
van colablikjes. Alleen wordt hier voor het vervormde
materiaal ballistische gel of gelatine gebruikt die
ongeveer dezelfde remmende werking heeft op kogels
als het weefsel van het menselijk lichaam.
Bij elk type kogel horen twee constantes: de initiële
vervormingsenergie (E 0 ) en de vervormingscontante
(c v ) .

Opdracht 6.6
In figuur 6E is een luchtbukskogeltje afgebeeld en een
Figuur 6E: revolverkogel. Beide hebben ongeveer dezelfde
luchtbukskogel (boven)
en revolverkogel(onder) diameter.
a. Leg uit welke van de twee kogels de grootste initiële
vervormingsenergie zal hebben en welke de grootste
vervormingsconstante c v .
b. Het luchtbukskogeltje heeft een massa van 0,7 g. De
initiële vervormingsenergie van deze kogel voor de
menselijke huid bedraagt 14,8 J. Bereken welke
snelheid de kogel minstens moet hebben om het
lichaam binnen te dringen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 97


Opdracht 6.7
De kogels die gebruikt zijn bij de moord op Hannah
Hoogendoorn kenmerken zich door een initiële
vervormingsenergie E 0 van 8,1 J, nodig om de huid
binnen te dringen en vervolgens de
vervormingsconstante van 8,3 J/cm .
De kogel is mevrouw Hoogendoorn diep
binnengedrongen: 17 cm. Het had niet veel gescheeld
of de kogel was er aan de andere kant weer
uitgekomen.
a. Bereken de kinetische energie van de kogel bij
binnendringen. Raadpleeg voor eventuele gegevens ook
de vorige opgaven.
b. Bereken de snelheid die de kogel moet hebben gehad
bij binnendringen.
c. Bereken hoever de kogel het lichaam was
binnengedrongen als de kogel nog maar een snelheid
van 200 m/s had gehad bij inslag op het lichaam.

6.3 Dossier
Opdracht 6.8
In het politierapport staat beschreven dat de kogel het
lichaam van Hannah Hoogendoorn op borsthoogte
getroffen heeft en dat er twee voetsporen op de PD
zijn aangetroffen. Een voetspoor is afkomstig van het
slachtoffer.
De persoon van dit voetspoor lijkt op 2 meter van het
lichaam van Hannah even stil te hebben gestaan,
aangezien er daar twee naast elkaar staande
voetafdrukken voor het lichaam zijn gevonden.

a Op welke hoogte is de kogel waarschijnlijk


afgeschoten? Waarom denk je dat?
b Denk je dat de kogel van dichtbij of van veraf is
afgeschoten? Betrek in je beschouwing de resultaten
van het berekeningsprogramma en de uitkomsten van
de vragen 6.1 t/m 6.7.
c Denk je dat de persoon van de onbekende
voetsporen de dader zou kunnen zijn?

Opdracht 6.9 Dossier


Bespreek met elkaar welke resultaten van de
verschillende opdrachten uit handboek 6 in het dossier
moeten komen.
Voeg de betrokken gegevens toe aan je dossier.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 98


Handboek 7 Bloedonderzoek
7.1 Inleiding
Om vast te stellen of er bloedsporen aanwezig zijn op
de plaats delict, test een forensische onderzoeker het
materiaal met een aantoningsreactie die specifiek
bloed kan aantonen. Het is natuurlijk wel van
essentieel belang dat zulke aantoningsreacties alleen
bloed aantonen en niet op bloed gelijkende substanties.
In de komende lessen leer je hoe je zelf bloed kunt
aantonen op bijvoorbeeld een kledingstuk.

7.2 Luminol
Er zijn situaties waarin men geen bloedsporen met het
blote oog kan waarnemen en waarbij men toch het idee
heeft dat er wel degelijk bloedsporen aanwezig moeten
zijn (geweest). In een dergelijk situatie zou het heel
mooi zijn als onzichtbare bloedsporen zichtbaar
gemaakt zouden kunnen worden met een bepaalde stof
die reageert op de aanwezigheid van bloed. Er bestaat
inderdaad een reactie waarbij bloed functioneert als
katalysator. Het gaat hierbij om de reactie tussen de
stof luminol en de stof waterstofperoxide (H 2 O 2 ) in een
basisch milieu dus bijvoorbeeld in aanwezigheid van
natronloog (NaOH). Bij deze reactie komt een prachtig
mooi blauw licht vrij, dit verschijnsel heet
luminescentie.

Figuur 7A: reactie van luminol (systematische naam 5-amino-1,2,3,4-tetrahydroftalazine-1,4-dion) met


waterstofperoxide in basisch milieu. Met hν wordt een foton aangegeven.
De reactie van luminol met waterstofperoxide in
basisch milieu, zoals deze in figuur 19 is weergegeven,
verloopt echter bijzonder traag. Gevolg is dat de
blauwe kleur maar moeilijk te zien is. De katalyserende
werking van bloed zorgt er voor dat de reactie
aanzienlijk wordt versneld. Dat zou merkbare invloed
moeten hebben op de effecten van de reactie. Een
mengsel van luminol en waterstofperoxide vormt dus
een reagens op bloed. Het mengsel reageert op de
aanwezigheid van bloed en toont daarmee dat bloed

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 99


aan. De vraag is of het mengsel luminol-
waterstofperoxide-NaOH ook een selectief reagens is.
Het mengsel functioneert ook als reagens bij:

• micro-organismen (denk hierbij aan schimmels en


bacteriën)
• joodionen en chloorionen, bijvoorbeeld in
schoonmaakmiddelen
• formalineoplossing (ook wel 'sterk water' genoemd)
• peroxidasen in planten zoals vooral in
citrusvruchten, bananen, watermeloenen en talloze
groentesoorten
• een groot aantal verfsoorten
• roest

Blauw licht is niet automatisch een bewijs voor de


aanwezigheid van bloed. Maar mogelijk is er sprake van
verschillen tussen de effecten van blauw-licht-reactie
bij de verschillende oorzaken. Uit onderzoek is
bijvoorbeeld gebleken dat valse positieve reacties
veroorzaakt door bijvoorbeeld verfsoorten vaak
onderscheidbaar zijn. Zij luminesceren meestal minder
lang dan bloed en geven soms ook een wat andere
kleur. De restanten van bleekmiddelen die hypochloriet
bevatten (zoals bleekwater) ontleden binnen enkele
dagen. Als het vermoeden bestaat dat een misdadiger
heeft geprobeerd de bloedsporen met bleekwater weg
te spoelen, dan kan de forensische onderzoeker
besluiten de sporen enkele dagen te bewaren. De
restanten van bleekmiddelen zijn dan verdwenen en
beïnvloeden niet meer het resultaat van de
luminolproef. De gevoeligheid van luminol voor bloed is
zó hoog, dat het hoeveelheden bloed die voor het oog
niet meer waarneembaar zijn, makkelijk kan aantonen,
ook als op de plaats delict is schoongemaakt.
Het maakt voor de blauwkleuring niet uit of er sprake is
van bloed van een dier of van een mens.
De blauwkleuring van luminol bij aanwezigheid van oud
bloed is intensiever dan de blauwkleuring van luminol
bij aanwezigheid van vers bloed.
Een goede katalysator voor de genoemde reactie is een
ijzerion. IJzerionen komen bijvoorbeeld voor in
hemoglobine in rode bloedcellen. Luminol reageert dus
eigenlijk alleen met de ijzerionen in het bloed en geeft
vergelijkbare resultaten bij een reactie met
bijvoorbeeld roest. Luminol is dus wel een gevoelig
reagens, maar mogelijk is het geen selectief reagens.
Bij een positief resultaat moet het vermoeden van de
aanwezigheid van bloedsporen in dat geval bevestigd
worden met meer specifieke reagentia. Een daarvan is
bijvoorbeeld de tetrabasetest.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 100


Om na te gaan of we met het luminolmengsel een
geschikt reagens in handen hebben, is een experiment
noodzakelijk. De blauwachtige kleuring van de
luminolreactie is goed waar te nemen in een donkere
kamer.

Experiment 7.1: luminolreactie

Doel van de proef


In deze proef ga je onderzoeken of bloed aangetoond
kan worden met een mengsel van luminol,
Figuur 7B: structuurformule van
tetrabase, een stof met de
waterstofperoxide en natronloog. Bovendien ga je
systematische naam N,N,N',N'- onderzoeken hoe selectief dit reagens is door de
tetramethyl-4,4'-diamino- reactie met bloed te vergelijken met die van
difenylmethaan.
bleekmiddel.

Voorbereiding
Een katalysator heeft invloed op de reactie maar hoe
uit zich die invloed?
Als bleekmiddel en bloed verschillende invloed hebben
op de reactie hoe zou dat dan moeten blijken?
Kan worden vastgesteld of het hier gaat om een
endotherme of een exotherme reactie?

Benodigdheden
• twee erlenmeyers (100 ml)
• glazen trechters (passend op de erlenmeyers)
• een luminoloplossing die bestaat uit:
0,1 g luminol
9 g natriumcarbonaat
15 ml van een 3% waterstofperoxideoplossing.
aangevuld met gedestilleerd water tot 100 mL
• 15 ml bleekmiddel
• 15 ml bloed (uit een pakje vlees uit de supermarkt)
• een donkere ruimte.

Uitvoering
Bewaar de helft van de luminol oplossing voor
experiment 7.2
• Doe in de ene erlenmeijer het bloed en in de andere
het bleekmiddel.
• Verdeel de overgebleven luminoloplossing in twee
delen. Gebruik een deel voor het bloed en het
andere deel voor het bleekmiddel.
• Voeg de luminoloplossing tegelijk toe aan bloed en
bleekmiddel.
• Beëindig het experiment als je er van overtuigd bent
dat je geen helder, blauwgekleurd licht (meer) kunt
waarnemen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 101


Vragen bij de proef

a. Welke vervolgexperimenten zijn nodig om de


luminolreactie tot een goed instrument te maken
voor bloedonderzoek?
b. Waarom is het niet erg dat de luminol en het
waterstofperoxide al samen in één oplossing zitten
voordat het bij bloed en bleekmiddel werd gevoegd?

Experiment 7.2: bloedvlekken aantonen

Doel van de proef


In dit experiment ga je onderzoeken of er bloedvlekken
kunnen worden aangetoond op de kledingstukken met
VLEK01 t/m 03. Het kledingstuk met VLEK01 is
afkomstig van Rachel Janssen, het kledingstuk met
VLEK02 van Tobar Yoska en het kledingstuk met VLEK03
van Robert Vink.

Benodigdheden
• een plantenspuit of verstuiver met daarin een
oplossing van de volgende samenstelling:
De helft van de luminol oplossing die je in
experiment 7.1 hebt gebruikt (50 mL)
• een donkere ruimte
• drie bevlekte kledingstukken (gemerkt 01 t/m 03).

Uitvoering
• Voordat je de proef uitvoert, noteer je op welke
kledingstukken je denkt een bloedvlek te zien;
mogelijk zijn meerdere kledingstukken met bloed
bevlekt.
• Onderzoek of er op de kledingstukken 01, 02 en 03
bloedvlekken kunnen worden aangetoond.

7.3 Dossier
Opdracht 7.3
a. Bij welke kledingstukken heb je een helder,
blauwgekleurd licht waargenomen na besproeiing
met de oplossing uit de plantenspuit?
Welke conclusie(s) kun je daar uit trekken?
b. Welke factoren beïnvloeden de betrouwbaarheid
van deze meting? Wat kun je zeggen over de
vlekken 01 t/m 03?
c. Wat voor conclusies kun je nu wel of niet trekken
over de moord op Hannah Hoogendoorn? Vul je
dossier aan met de antwoorden op deze vragen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 102


Intermezzo Beroepsveld: Forensisch Wetenschapper
De wetenschapper bij de politie

De politie vangt boeven en schrijft bonnen. Althans, dat is het beeld. Maar de
politie doet meer. Bij de politie Utrecht spreken we met Forensisch
Wetenschapper Jessica.

In het biologisch laboratorium van de politie Utrecht worden de biologische sporen


van zo’n 6-10 zaken per week onderzocht. Jessica heeft dit laboratorium samen
met een collega opgezet. Hier worden alle biologische sporen (meestal bloed,
speeksel of huidcellen) van zaken uit midden-Nederland onderzocht. Jessica: ‘Er
komt veel voorbij, bebloede kleding, een verloren bivakmuts of een zak vol
sigarettenpeuken. Wij doen hier vooral voorwerk, DNA-analyse wordt uitgevoerd
bij het NFI. Het scheelt tijd omdat wij een selectie maken, in plaats van alles over
de schutting van het NFI te kieperen en te vragen: zeg eens, wat is hier gebeurd?’

Als je bij de politie wilt gaan werken, is de politieacademie doen de beste ingang.
Jessica is een van de weinigen van de 75 mensen bij de afdeling Forensische
Opsporing die niet de politieacademie heeft gedaan. ‘Ik heb eerst Biomedische
Wetenschappen gestudeerd aan de UU en daarna de master Forensic Sciences aan
de UVA. Tijdens mijn master heb ik stage kunnen lopen op deze afdeling, en na
mijn afstuderen kon ik blijven. Mijn wetenschappelijke achtergrond zorgt dat ik
vaak een andere insteek heb dan mijn collega’s.’

Haar werk is heel divers. ‘Ik ben gemiddeld drie dagen per week bezig op het lab,
waar ook veel administratie bij komt kijken. Wat veel mensen niet weten, is dat
echt alles uitgebreid gefotografeerd moet worden! Daarnaast ben ik betrokken bij
de afdeling Research & Development, waarmee we veel samenwerken met het
Academisch Medisch Centrum. Hiermee proberen we een brug te slaan tussen de
wetenschap en de praktijk. Ik hou de recente ontwikkelingen in het forensisch
onderzoek in de gaten, iets waar de rechercheurs meestal geen tijd voor hebben.’

Jessica is betrokken bij het ontwikkelen van een apparaat om de leeftijd van
bloedsporen te meten. Jessica: ‘Dit apparaat gebruikt een spectraalcamera. Het
meet de kleurverandering die optreedt wanneer oxyhemoglobine wordt
afgebroken, wat gebeurt bij het verouderen van bloedvlekken. Het idee is dat we
in de toekomst een apparaat op een PD kunnen zetten wat automatisch de hele
ruimte scant en ons vertelt hoe lang geleden het vermoedelijke misdrijf heeft
plaatsgevonden. Hierbij maakt het onderscheid tussen uren, dagen, maanden of
langer dan een jaar. Ik begeleid verschillende studenten die testjes doen met dit
apparaat. Wat zijn bijvoorbeeld de effecten van temperatuur of luchtvochtigheid?
Is het apparaat voor de gek te houden met bijvoorbeeld rode verf, nagellak of
lipgloss?’ Op de vraag of het apparaat de vervanging van luminol gaat worden in
de toekomst antwoord Jessica ontkennend: ‘Nee, dit apparaat kan alleen metingen
doen aan zichtbare bloedvlekken. De kracht van luminol en aanverwante testen is
juist dat het onzichtbare bloedsporen kan aantonen.’

Romantische beelden kloppen niet altijd. Jessica: ‘Voor rechercheurs is uren


prullenbakken doorzoeken soms gewoon de realiteit. Het kan ranzig, vermoeiend
of saai werk zijn. Maar het is wel heel gaaf als je uiteindelijk tussen al die rommel
net de sigarettenpeuk vindt die een aanwijzing naar de dader oplevert.’ Jessica is
meer van de beta-kant in plaats van de actie op de plaats delict. ‘Ik had op mijn
11e al een labje in de achtertuin met echt glaswerk dat de buurman van zijn werk
mee kon nemen.’ Daarom is haar tip voor leerlingen om goed te bedenken wat je
leuk vindt.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 103


Handboek 8 Forensisch DNA-
onderzoek
8.1 Uit het proces-verbaal
In de volgende paragrafen krijg je informatie over de
technieken van een DNA-onderzoek en de methode om
tot een match te komen. Dat is de taak van een
forensisch expert. Of deze match uiteindelijk het
bewijs levert waarmee een verdachte veroordeeld kan
worden, is een beslissing van justitie.
Als informatiebron gebruik je hoofdstuk 6 ‘Het DNA-
profiel’ van de uitgave van het Nederlands Forensisch
Instituut getiteld: “De Essenties van forensisch
biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en
DNA.” [Meulenbroek, 2009]. Dit is ook te vinden op het
vaklokaal ►Het DNA-profiel.pdf. Ook de politie, het
openbaar ministerie, rechters en advocaten gebruiken
deze uitgave om de noodzakelijke kennis over
forensisch DNA-onderzoek op te doen.

In dit handboek zullen we stapsgewijs uitleggen hoe je


van een DNA-spoor tot een DNA-profiel komt, en wat je
vervolgens over de bewijswaarde van je resultaat kunt
zeggen.

8.2 DNA
Een DNA-molecuul bestaat uit twee strengen die tegen
elkaar aanliggen. De strengen zijn elk opgebouwd uit
een lange keten van achtereenvolgens een suiker en
een fosfaat (figuur 8A). Aan elke suiker zit een
stikstofbevattende base (de gekleurde ringen in figuur
8A) die via waterstofbruggen vastzit aan een base uit
de andere streng (de stippellijnen in figuur 8B).
Hierdoor zijn de strengen spiraalsgewijs gedraaid, de
zogenaamde dubbele helix (figuur 8C).

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 104


Figuur 8A: een stukje enkelstrengs DNA Figuur 8B: tweedimensionaal beeld van een
(Bron BioData) stuk dubbelstrengs DNA (Bron Biodata)

Er komen in het DNA vier basen voor: adenine (A),


thymine (T), guanine (G) en cytosine (C). Deze
bouwstenen van het DNA worden nucleotiden genoemd.
Tegenover een A zit altijd een T en tegenover een G
altijd een C (zie de figuren 8A t/m 8C).
Als je een DNA streng van het ene eind doorloopt naar
het andere eind kom je een code tegen bestaande uit
een opeenvolging van A’s, T’s, G’s en C’s. (Zie figuur
8B). Alle erfelijke eigenschappen zoals oogkleur,
haarkleur, huidkleur, lengte, enzovoort liggen vast in
deze code.
Aangezien mensen niet allemaal dezelfde oogkleur,
haarkleur, en huidkleur bezitten, verschilt de erfelijke
code per persoon. En dit geldt dus ook voor de andere
eigenschappen. Iedereen heeft uniek DNA. Een
Figuur 8C: alfa-helix vorm van uitzondering hierop zijn eeneiige tweelingen.
DNA (Bron BioData)

Opdracht 8.1
a. Hieronder is een stukje van een DNA-molecuul te
zien, waarvan de code van één van de twee
strengen afgebeeld is. Maak de code compleet.
5' A C C T G A G T T C A G T 3'
3' 5'

b. Het volledige menselijke DNA bestaat uit zo’n 3


miljard baseparen. Als je dit volledige DNA zou
willen afdrukken op papier, hoeveel ruimte zou je
dan ongeveer nodig hebben?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 105


- Een bladzijde
- Een boek
- Een boekenkast
- Een wand vol boeken
- Een hele bibliotheek
- Meerdere bibliotheken

DNA komt in de cellen voor in de vorm van


chromosomen. Chromosomen zijn opgebouwd uit lange
draden DNA die om eiwitmoleculen zijn gewikkeld.
Chromosomen bevinden zich in de celkern. Bij de mens
tref je in de celkern 46 chromosomen aan, die je kunt
onderverdelen in 23 paren. De chromosomen van een
paar zijn gelijk in lengte en opbouw en ze coderen voor
dezelfde eigenschappen, maar ze kunnen wel andere
informatie bevatten. Van elk chromosomenpaar is één
chromosoom afkomstig uit de spermacel van de vader
en het andere chromosoom uit de eicel van de moeder.

Figuur 8D: de chromosomen van de mens: een karyogram. Bron: National Human Genome Research
Institute
De 23 chromosoomparen bestaan uit 22 paren
zogenaamde autosomen en 1 paar
geslachtschromosomen. De autosomale
chromosoomparen zijn genummerd van 1 t/m 22. De
twee chromosomen van één paar worden homologe
chromosomen genoemd.
Het 23e chromosomenpaar is bij een vrouw van gelijke
lengte, evenals de andere 22 paren. Bij een man
bestaat het 23e paar echter uit één ‘groot’ chromosoom

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 106


en uit een aanzienlijk kleiner exemplaar. Het grote 23e
chromosoom wordt aangeduid met de hoofdletter X en
het kleine met de hoofdletter Y. Met andere woorden
een vrouw is XX en een man XY. De X- en Y-
chromosomen worden de geslachtschromosomen
genoemd. In figuur 8D zie je een zogenaamd
karyogram, een afbeelding van de chromosomen in één
cel.

Opdracht 8.2 Karyogram


Bekijk figuur 8D. Is dit een karyogram van een man of
van een vrouw? Hoe zie je dat?

8.3 DNA als bewijsmateriaal


Opdracht 8.3 Forensic biology les
Ga naar ►URL4 en doe daar Case One, de forensic
biology les. Vraag je leraar/ouders om hulp als je
enkele Engelse woorden niet begrijpt. Deze opdracht
geeft je een overzicht van hoe DNA als bewijsmateriaal
wordt gebruikt in het forensisch onderzoek. In de
komende paragrafen gaan we in meer detail hiernaar
kijken.

Om het DNA van verschillende personen goed te kunnen


onderscheiden wordt een DNA profiel gemaakt. Van het
DNA zorgt maar 2% voor de erfelijke eigenschappen
(haarkleur, en dergelijke). Dit noemen we ‘wel-
coderend DNA’ en het bevat je erfelijke eigenschappen
in de vorm van de genen. Het gaat misschien tegen je
gevoel in, maar de volgorde van de bouwstenen van het
‘wel coderende DNA’ verschilt zo weinig per individu
dat het ‘wel coderende DNA’ niet geschikt is om er een
persoonsonderscheidend DNA-profiel van te maken. De
genen van alle mensen lijken dus verschrikkelijk veel
op elkaar. De andere 98% is niet verantwoordelijk voor
de erfelijke eigenschappen. Dat noemt men het ‘niet-
coderend DNA’.

Op dat niet-coderende DNA bestaan sommige plaatsen


uit zich herhalende korte DNA-stukjes, bijvoorbeeld de
herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG. Deze plaatsen
worden hypervariabele gebieden genoemd. Het aantal
herhalingen van zo’n stukje zijn per persoon erg
verschillend. Sommige mensen hebben vijf CCTG
herhalingen, terwijl een ander persoon hiervan negen
herhalingen kan hebben. De opbouw van deze
hypervariabele gebieden is dus per persoon uniek en
daarom bij uitstek geschikt om iemand te identificeren.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 107


Als je van een persoon weet hoeveel herhalingen hij
heeft op een bepaald stuk in zijn DNA, kun je die
vergelijken met het aantal herhalingen van het DNA
gevonden op het plaats delict. Zo kun je dus
onderzoeken of DNA van de PD overeenkomt met DNA
van een verdachte. In het Engels worden deze
hypervariabele gebieden ‘Short Tandem Repeats’
genoemd, afgekort ‘STR’.

Bij het maken van een DNA-profiel kijk je niet naar één
stuk herhalingen, zoals alleen de CCTG-herhaling. Je
vergelijkt een aantal verschillende herhalingen op
verschillende chromosomen. Zo ontstaat er een
persoonsonderscheidend DNA-profiel. Het aantal
herhalingen op een chromosoom wordt in het forensisch
onderzoek een DNA-kenmerk genoemd. Dit DNA-
kenmerk wordt weergegeven met een cijfer. Dit cijfer
geeft aan hoe veel herhalingen er op het locus
voorkomen. De forensisch onderzoeker onderzoekt
standaard de DNA-kenmerken van tien ‘plaatsen’ op
tien verschillende chromosoomparen. Deze tien
plaatsen worden loci genoemd (enkelvoud locus). Een
compleet DNA-profiel is dus een overzicht van de DNA-
kenmerken van tien loci bij een bepaald persoon.
Omdat alle chromosomen in paren voorkomen, waarvan
één van de moeder en één van de vader geërfd, kan het
dus heel goed dat de twee chromosomen een
verschillend DNA-kenmerk hebben. Elke locus bevat dus
niet één, maar twee DNA-kenmerken. Deze worden
opgeschreven als een code van twee cijfers.

Het locus op chromosoompaar 11 heeft bijvoorbeeld de


DNA-kenmerkencombinatie 6/8. Dit betekent
bijvoorbeeld dat een persoon zes TCAT herhalingen op
het chromosoom 11 van zijn moeder heeft, en acht
herhalingen op het chromosoom 11 van zijn vader. Dit
is afgebeeld in figuur 8E.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 108


ATGATACTGACTGAC TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT AGTCTACTAG
TACTATGACTGACTG AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA TCAGATGATC
6 herhalingen op het ene chromosoom: DNA-kenmerk 6

ATGATACTGACTGAC TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT AGTCTACTAG
TACTATGACTGACTG AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA TCAGATGATC

8 herhalingen op het andere chromosoom: DNA-kenmerk 8

Figuur 8E: Je ziet hier een afbeelding van de basenvolgorde van twee strengen DNA, namelijk locus TH01
op chromosoom 11. Deze verdachte heeft DNA-kenmerken 6/8 op deze locus

Naast het bepalen van de herhalingen op deze tien loci


wordt bij het maken van een DNA-profiel ook het
geslacht vastgesteld, in totaal worden er dus elf loci
bestudeerd. Figuur 8F geeft een overzicht van de elf
loci die het NFI gebruikt bij het maken van een DNA-
profiel. Verderop in dit handboek krijg je meer
informatie en opdrachten over DNA-profielen. Maar in
de volgende paragraaf gaan we eerst verder met welke
technieken er nodig zijn om DNA te kunnen analyseren.

Figuur 8F: Het DNA-profiel bestaat uit DNA-kenmerken van hypervariabele loci op de chromosomen 2, 3, 4, 8,
11, 12, 16, 18, 19 en 21. Daarnaast stelt het DNA-analysesysteem het geslacht vast (XX is vrouw; XY is man). In
totaal worden dus 11 loci geanalyseerd. Bron: De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane
biologische sporen en DNA. Illustratie R.S. Enterprises

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 109


Opdracht 8.4 Biologische sporen
a. Noem drie biologische sporen die geschikt zijn om
een DNA-profiel van te maken.
b. Leg uit waarom je DNA uit wangslijmcellen van een
verdachte zou kunnen gebruiken om te bepalen of
het bloed dat gevonden is op de plaats delict van de
verdachte is.

Opdracht 8.5 Hypervariabele gebieden


Wat maakt de hypervariabele gebieden in het DNA zo
geschikt voor een forensisch DNA-onderzoek?
Leg dit uit door middel van een tekening van deze
gebieden bij twee verschillende personen.

Opdracht 8.6 Overzicht


Bestudeer het overzichtsschema op bladzijde 146 van
“De Essenties van forensisch biologisch onderzoek – Het
DNA-profiel”. Als er nog delen hiervan zijn die je niet
begrijpt, lees dan de relevante informatie uit de tekst
op de bladzijden ervoor.

Opdracht 8.7 Begrippen


Geef een beschrijving in je eigen woorden van de
onderstaande termen:
a. Hypervariabel gebied
b. Locus
c. DNA-kenmerk
d. DNA-profiel

8.4 De PCR-techniek
Als je een DNA-profiel wilt maken van het DNA van
bijvoorbeeld een verdachte, zal je dus per locus de
DNA-kenmerken moeten bepalen. Het is helaas niet
mogelijk om dit te bepalen door het DNA onder een
Figuur 8G: het PCR-apparaat
microscoop te bekijken. Je kunt wel chromosomen
zorgt voor de juiste temperatuur
zichtbaar maken zoals in een karyogram, maar de DNA-
kenmerken zelf kun je niet zien. Bovendien zou je geen
idee hebben waar de locus die jij wilt onderzoeken zich
bevindt.
Gelukkig is hier een slimme oplossing voor. En die
begint met een techniek waarmee het mogelijk is om
selectief van de stukjes DNA die je wilt onderzoeken
meer dan één miljard kopieën te maken. Deze techniek
heet de polymerase kettingreactie, ook wel afgekort
als PCR (Polymerase Chain Reaction). In deze paragraaf
leggen we de PCR-techniek uit. Hoe je van het PCR-
product vervolgens de DNA-kenmerken bepaalt en een
compleet DNA-profiel maakt, lees je in paragraaf 8.5.

Eerst moet het DNA geïsoleerd worden. Dit betekent dat


de cellen opengebroken worden en overige

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 110


celonderdelen verwijderd met behulp van verschillende
stoffen. Van het geïsoleerde DNA kunnen alle elf loci
tegelijk gekopieerd worden door middel van één PCR-
reactie. Om de PCR-techniek uit te leggen, nemen we
een voorbeeld waarin je slechts één locus zou willen
kopiëren.

Stel dat je de DNA-kenmerken van locus TH01 op


chromosoom 11 van een verdachte wilt onderzoeken.
Om te weten waar het kopiëren moet beginnen en waar
het moet eindigen, moet je weten hoe de DNA-volgorde
er uit ziet van het DNA dat vlak voor en vlak na de
herhalingen in TH01 zit. Het aantal herhalingen in TH01
verschilt, maar de stukken die daar omheen zitten, zijn
bij beide chromosomen hetzelfde. Sterker nog, deze
zijn bij alle mensen hetzelfde. Het is gebleken dat
tenminste 99,5% van het DNA van alle mensen
hetzelfde is.
Schematisch zien de twee ketens van elk chromosoom
bij locus TH01 er bij deze verdachte uit als in figuur 8E
in de vorige paragraaf.

Als je de code van de flankerende stukken weet, moet


je het beginstukje en het eindstukje (vlak voor en
achter het locus) door een leverancier laten maken.
Deze korte stukjes DNA, meestal niet meer dan 30
bouwstenen lang, zijn de zogenaamde primers.
Als je de primers toevoegt aan het DNA dat je
geïsoleerd hebt, plakken de primers aan het DNA
precies voor en achter de locus die je wilt kopiëren. Ze
passen namelijk maar op één plek. Dat komt doordat
een T alleen tegenover een A past en een G alleen
tegenover een C.
De primers geven als een soort vlaggetjes aan waar de
locus begint en eindigt, zodat alleen de locus die tussen
de twee primers ligt, gekopieerd wordt. De primers
bepalen dus welke locus je kopieert.
Het kopiëren begint als je het enzym DNA-polymerase
en de losse DNA-bouwstenen (de nucleotiden A, C, G en
T) toevoegt. Alleen op de plaats waar een primer aan
het DNA geplakt zit, kan het enzym beginnen met
kopiëren. Het enzym DNA-polymerase plakt de juiste
DNA-bouwstenen op de juiste plek, dus een A tegenover
een T en een C tegenover een G.

De PCR-techniek bestaat dus uit drie stappen:


• Stap 1. De twee strengen DNA scheiden bij 95˚C
• Stap 2. Na afkoelen tot 55 °C kunnen de primers
vastplakken op de plek waar ze passen

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 111


• Stap 3. Bij 72 °C doet het enzym DNA-polymerase
vervolgens zijn werk en zet de juiste nucleotiden op
de juiste plek
• Het eindresultaat is 2 identieke stukken DNA

Vervolgens begint de cyclus weer opnieuw: de


temperatuur wordt verhoogd tot 95°C en alle strengen
laten los. Nadat de primers gehecht zijn (bij 55°C) en
vanaf die plek het DNA weer verdubbeld is (bij 72°C)
heb je vier identieke stukken DNA, enzovoort… En
omdat je primers precies vóór en achter het
hypervariabele locus plakten, ben je selectief het DNA
van de locus aan het kopiëren.

Opdracht 8.8 PCR-filmpjes


Bekijk drie verschillende filmpjes over PCR via de links
►URL5-7

Het PCR-apparaat is nodig om steeds de juiste


temperatuur voor het DNA en het enzym in te stellen.
Door de temperatuur te variëren kan de hele cyclus dus
meerdere keren achter elkaar uitgevoerd worden. Na
zo’n 28-30 cycli heb je genoeg kopieën van het locus er
verder mee te werken. Dit herhalen van de cyclus is
afgebeeld in figuur 8H.

Figuur 8H: De 3 stappen van de PCR reactie worden achter elkaar herhaald, bij elke cyclus wordt de
hoeveelheid DNA verdubbeld. Bron: aangepast van
http://themedicalbiochemistrypage.org/molecular-medicine.html

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 112


Opdracht 8.9 PCR-techniek
a. Maak een lijst met benodigdheden (stoffen en
apparaten) die je moet hebben om een PCR uit te
kunnen voeren.
b. Wat zijn de twee redenen dat je de PCR-techniek
moet toepassen om een DNA-profiel te kunnen
maken?

8.5 Van PCR-product tot DNA-


profiel
Tot nu toe heb je geleerd hoe de PCR-techniek van een
locus miljarden kopieën kan maken. Maar hoe bepaal je
vervolgens DNA-kenmerken van deze loci, hoe maak je
een DNA-profiel?
In handboek 5 heb je geleerd hoe chromatografie
werkt. Om te bepalen uit hoeveel herhalingen de locus
bestaat die je wilt onderzoeken, gebruik je een
techniek die lijkt op chromatografie.

Zodra de PCR-reactie voltooid is (28-30 cycli duurt in


totaal ongeveer 3 uur), is het eindresultaat een klein
buisje met vloeistof. In die vloeistof zijn de miljarden
stukjes DNA, die tijdens de PCR-reactie zijn gemaakt,
opgelost: dit noemen we het PCR-product. Daaraan kun
je met het blote oog dus niets zien. Om de DNA-
kenmerken van de kopieën (en dus ook de originele
locus) te bepalen, gebruik je een heel dunne
chromatografiekolom gevuld met gel.
DNA is negatief geladen. Om de DNA-stukjes door de
kolom te “trekken”, breng je over de kolom een
spanning aan. De negatieve pool sluit je aan de kant
aan waar je het DNA toevoegt, en de positieve pool aan
de andere kant. De DNA-stukjes worden door de
positieve pool aangetrokken en bewegen dus door de
gel heen richting de positieve pool.

Opdracht 8.10
Bij chromatografie heb je een stationaire en een
mobiele fase. De techniek zoals beschreven in deze
paragraaf werkt met een spanningsbron en een gel.
Vergelijk de techniek met chromatografie en benoem
wat er overeenkomt en verschilt.

Aan het uiteinde van de chromatografiekolom


detecteert een laser of er DNA uit de kolom komt. Maar
hoe kan die laser het DNA detecteren? Het DNA kan
gedetecteerd worden omdat er aan de primers
fluorescente labels zitten. Wat er dus eigenlijk
gemeten wordt is licht. Hoe meer stukjes DNA hoe
meer primers, en hoe meer primers hoe meer

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 113


fluorescentie. Het apparaat meet ook hoe lang de DNA-
stukjes er over deden om door de kolom heen te
stromen. Het materiaal waarvan de kolom gemaakt is,
zorgt ervoor dat lange stukken (dus met meer
herhalingen) daar langer over doen dan korte stukjes
(met minder herhalingen). De tijd dat de DNA-stukjes in
de kolom verblijven is dus een maat voor het aantal
herhalingen.

Het apparaat geeft als resultaat een grafiek. Op de x-as


komt de tijd, en op de y-as de hoeveelheid DNA wat
langs de detector komt. De grafiek ziet eruit als een
piekenpatroon, met een piek telkens als er DNA langs
de detector komt. De hoogte en breedte van de piek
geeft de hoeveelheid DNA aan.

Figuur 8J: een schematische weergave van de chromatografiekolom om de DNA-fragmenten te scheiden. De


pijl geeft de stroomrichting van de DNA fragmenten aan.

Opdracht 8.11
Na de PCR-reactie waarin je locus TH01 hebt
gekopieerd, is de vloeistof uit het PCR-apparaat op de
kolom gebracht. Dit is in de figuur 8J schematisch
weergegeven. In de tweede tekening zie je dat de
vloeistof twee verschillende PCR-producten bevat.
a. Geef in de tekening aan welke band de kopieën van
de locus met zes herhalingen weergeeft en welke
de kopieën van de locus met acht herhalingen.

Stel dat het PCR-product van TH01 met zes herhalingen


er 10 seconden over doet om door de kolom heen te

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 114


lopen en het PCR-product met acht herhalingen 12
seconden.
b. Maak een grafiek van het signaal dat de laser
detecteert vanaf het moment dat de vloeistof op de
kolom werd gebracht. Op de x-as zet je de tijd van
0 tot 15 seconden en op de y–as de hoeveelheid
DNA die de laser detecteert.

Wat je in opdracht 8.11 eigenlijk gedaan hebt, is het


DNA-profiel tekenen van een analyse van één locus,
TH01. Je hebt met de PCR-techniek en
kolomchromatografie bepaald dat deze persoon de
DNA-kenmerken 6 en 8 voor deze locus heeft. Dit
noteer je als 6/8.

Opdracht 8.12
a. Teken met een andere kleur in de grafiek uit
opdracht 8.11b ook de grafiek van een verdachte
met de kenmerken 8/8 op locus TH01.

Stel dat je niet de DNA kenmerken van locus TH01 maar


van D2S1338 zou willen bepalen. Je zou daarvoor
slechts één verandering hoeven toe te passen in de
PCR-techniek.
b. Wat is er anders in een PCR voor D2S1338 ten opzicht
van een PCR voor TH01?

Het analyseren van één locus is uiteraard niet genoeg .


De vraag is natuurlijk hoe je de PCR-techniek en de
kolomchromatografie moet uitvoeren om niet de DNA-
kernmerken van één locus, maar van alle elf loci te
bepalen. Als je de essentie van beide technieken hebt
begrepen, kun je hiervoor zelf een plan van aanpak
opstellen.

Opdracht 8.13
Beschrijf hoe je uit het geïsoleerde DNA van een
verdachte een DNA-profiel van alle elf loci maakt.
Beschrijf waarin deze stappen verschillen van het
analyseren van één locus.

Een voorbeeld van een volledig DNA-profiel van elf loci


is te zien in figuur 8K. Figuur 8K is een weergave van
een DNA-profiel met de tien genoemde loci, met voor
elk kenmerk één piek.

Een DNA-profiel bevat altijd een locus dat aangeeft of


de persoon een man of een vrouw is. Bij een man geeft
dat locus namelijk twee pieken, weergegeven als X en
Y. Bij een vrouw is er op deze plaats één piek,
weergegeven als X.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 115


Figuur 8K: het piekenpatroon van een volledig DNA-profiel. Elk grijs blokje geeft een locus aan, de
nummers onder de piekjes zijn het gemeten aantal herhalingen. De primers gebruikt in de PCR-reactie
hebben fluorescente labels in drie kleuren: rood, groen en blauw. Deze kleuren zijn zo verdeeld over de
primers voor de verschillende loci dat er geen verwarring ontstaat over welk piekje bij welke locus hoort.

Opdracht 8.14
a. Is het DNA-profiel van figuur 8K afkomstig van een
man of van een vrouw?

Zoals in de tekst van de vorige paragraaf beschreven


stond is hetgene wat de laser aan het einde van de
kolom detecteert fluorescentie.
b. Waarom is de fluorescentie een goede maat voor het
aantal stukjes DNA wat uit de kolom komt?
c. Zegt de hoeveelheid fluorescentie ook iets over de
lengte van de DNA stukjes, en dus over het aantal
herhalingen? Wat is een maat voor het aantal
herhalingen?

In figuur 8K is te zien dat zowel locus D3S1358 als locus


VWA een piekje hebben dat genummerd is met 15.
Deze nummers geven het aantal herhalingen aan.
d. Hoe kan het dat er bij locus VWA maar één piek is en
bij locus D3S1358 twee pieken?
e. Waarom is in het DNA-profiel van figuur 8K de piek
bij locus D3S1358 ongeveer twee keer zo klein als
de piek bij locus VWA?

8.6 Soorten DNA-profielen


Het meest ideale resultaat van een DNA-analyse van
een biologisch spoor is natuurlijk een duidelijk, volledig
DNA-profiel van de verdachte. We spreken van een
volledig DNA-profiel wanneer alle tien loci en het
geslachtskenmerk te zien zijn. Maar het is niet altijd zo

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 116


simpel. Vaak levert een spoor niet van alle tien loci de
DNA-kenmerken, bijvoorbeeld als het DNA al deels
afgebroken is. We spreken in dat geval van een
onvolledig DNA-profiel. Het kan ook voorkomen dat uit
een DNA-spoor blijkt dat er DNA van meerdere
personen in het spoor aanwezig is. Er is dan sprake van
een DNA-mengprofiel. Een mengprofiel kun je proberen
te splitsen om zo toch het DNA van de verdachte te
vinden. Dit heet het herleiden van een hoofdprofiel en
een nevenprofiel.

Opdracht 8.15 Samenvatting


a. Lees in de NFI uitgave “De Essenties van forensisch
biologisch onderzoek- Het DNA-profiel” de
bladzijden 147 t/m 150.
b. Verwerk de belangrijkste punten van deze bladzijde
in een korte samenvatting.

Opdracht 8.16 Tabel met cijfercode piekenpatroon


Zoals je in ‘Het DNA-profiel’ bij illustratie 6 hebt
kunnen lezen, worden de DNA-kenmerken van een
profiel als cijfercode weergegeven, zodat ze in een
databank kunnen worden opgeslagen.
Maak een tabel met de cijfercode van het
piekenpatroon op figuur 8K uit dit handboek.

Opdracht 8.17 Onvolledig profiel


Soms levert een DNA-analyse van een spoor een
onvolledig profiel op. Hoe kun je verklaren dat je uit
een dergelijk DNA-spoor niet alle DNA-kenmerken kunt
kopiëren met de PCR-techniek, terwijl je wel voor alle
loci de benodigde primers toevoegt?

Opdracht 8.18 Mengprofiel


a. Hoe kun je aan het piekenpatroon zien dat er sprake
is van een mengprofiel?
Uit een mengprofiel is soms een hoofdprofiel te
herleiden, en soms ook een nevenprofiel.
b. Hoe zou je een hoofdprofiel en een nevenprofiel van
elkaar kunnen onderscheiden?
c. In welk gevallen kan het lastig zijn bruikbare
informatie uit een mengprofiel te halen?
d. Wat verwacht je te zien bij de pieken van het
geslachtskenmerk bij een mengprofiel van twee
vrouwen?
e. En wat als het een mengprofiel van DNA van een man
en een vrouw is? En wat bij twee mannen? Maak
schetsen van deze drie situaties om je antwoord te
illustreren.

Opdracht 8.19 Spermaspoor

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 117


Van een spoor sperma op de plaats delict kan een DNA-
profiel gemaakt worden. Spermacellen bevatten echter
van elk chromosoom maar één in plaats van twee
exemplaren.
Waarom ontstaat er uit een spermaspoor toch een
volledig DNA-profiel (dus twee kenmerken per locus)?

8.7 Rekenen aan DNA-profielen


Om de bewijswaarde van gelijke DNA-profielen te
bepalen, is het van belang te weten hoe groot de kans
is dat de DNA-profielen bij toeval gelijk zijn. Het
antwoord op deze vraag wordt uitgedrukt in de
frequentie waarmee een gevonden DNA-profiel in de
populatie voorkomt.
De berekening is gebaseerd op populatiegenetische
gegevens. Een belangrijk gegeven is hoe vaak een DNA-
kenmerk in de populatie voorkomt. Dit is de verwachte
frequentie van het DNA-kenmerk.
In figuur 8L en 8M zijn de frequenties van de
verschillende DNA-kenmerken in de Nederlandse
bevolking (NL) weergegeven. In figuur 8L is
bijvoorbeeld te zien dat 21 herhalingen op locus
D2S1338 in Nederland een frequentie heeft van 0,015.
Dat betekent dat 1,5% van de kenmerken op locus
D2S1338 in heel Nederland kenmerk 21 is.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 118


Figuur 8L: frequenties voor Nederland van DNA-kenmerken D2S1338, D3S1358, FGA, D8S1179 en THO1
D2S1338 frequentie D3S1358 frequentie FGA frequentie D8S1179 frequentie THO1 frequentie
15 0,000 12 0,000 18 0,013 8 0,019 5 0,006
16 0,048 13 0,002 18.2 0,000 9 0,011 6 0,225
17 0,203 14 0,091 19 0,058 10 0,078 7 0,219
18 0,076 15 0,281 19.2 0,000 11 0,087 8 0,104
19 0,128 16 0,253 20 0,145 12 0,147 9 0,132
20 0,171 17 0,193 21 0,177 13 0,346 9.3 0,307
21 0,015 18 0,167 22 0,173 14 0,180 10 0,006
22 0,030 19 0,011 22.2 0,015 15 0,102
23 0,097 20 0,002 23 0,136 16 0,028
24 0,095 23.2 0,006 17 0,002
25 0,117 24 0,158 18 0,000
26 0,017 25 0,074
27 0,002 25.2 0,000
26 0,028
27 0,013
28 0,002
29 0,000
31.2 0,000
45.2 0,000

Figuur 8M: frequenties voor Nederland van de DNA-kenmerken VWA, D16S539, D18S51, D19S433 en D21S11
VWA frequentie D16S539 frequentie D18S51 frequentie D19S433 frequentie D21S11 frequentie
11 0,000 8 0,015 9 0,000 9 0,000 27 0,017
13 0,000 9 0,123 10 0,011 10 0,002 28 0,180
14 0,067 10 0,067 11 0,006 11 0,004 29 0,223
15 0,076 11 0,340 12 0,134 12 0,061 29.2 0,000
16 0,203 12 0,279 13 0,108 12.2 0,000 30 0,271
17 0,303 13 0,162 14 0,182 13 0,255 30.2 0,030
18 0,223 13.3 0,000 15 0,117 13.2 0,011 31 0,078
19 0,110 14 0,013 16 0,152 14 0,359 31.2 0,074
20 0,013 15 0,000 17 0,141 14.2 0,032 32 0,011
21 0,004 18 0,071 15 0,165 32.2 0,091
19 0,039 15.2 0,037 33 0,002
20 0,026 16 0,037 33.1 0,000
21 0,006 16.2 0,026 33.2 0,022
22 0,004 17 0,002 34 0,000
23 0,000 17.2 0,006 34.2 0,000
25 0,002 18.2 0,002 35 0,000
35.2 0,002
36 0,000

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 119


Bij vergelijkend DNA-onderzoek vergelijkt een
forensisch onderzoeker DNA van een biologisch spoor
met dat van een verdachte, een slachtoffer of
betrokkenen. Hierbij zijn twee resultaten denkbaar: of
de DNA-profielen verschillen of ze zijn aan elkaar
gelijk. Verschillen de DNA-profielen van elkaar, dan
betekent dit dat de persoon niet de donor is van dit
spoor. Als het DNA-profiel van het spoor overeenkomt
met dat van een persoon, dan spreekt men van een
'match'. De kans dat een willekeurig, niet-bloedverwant
persoon per toeval hetzelfde volledige DNA-profiel
heeft, is bijzonder klein. Dit betekent dat het
biologische spoor in hoge mate van waarschijnlijkheid
afkomstig is van de betrokken persoon. Maar er is altijd
een kleine kans dat het profiel van een willekeurig
persoon overeenkomt met dit profiel.

Opdracht 8.20
a. Stel, een profiel verschilt op één DNA-kenmerk en al
de andere DNA-kenmerken zijn gelijk. Moet dan de
verdachte uitgesloten worden als donor van dit
spoor? Geef een verklaring voor je antwoord.
b. Bloedverwanten vertonen veel overeenkomsten in
DNA-profiel. Geef hiervoor een verklaring.

De berekende frequentie is de maat voor de


zeldzaamheid van een vastgesteld DNA-profiel in de
populatie. De berekende frequentie is feitelijk de kans
dat een willekeurig gekozen, niet aan de matchende
verdachte bloedverwante, persoon hetzelfde DNA-
profiel heeft als dat van het spoor.
Bij willekeurige voortplanting is de kans dat een DNA-
kenmerk wordt doorgegeven aan de volgende generatie
is groter naarmate het DNA-kenmerk vaker in de
populatie voorkomt. Elk DNA-kenmerk heeft binnen een
populatie een eigen frequentie. Als er geen andere
beïnvloedende factoren zijn (bijvoorbeeld mutatie,
emigratie of immigratie), blijven de frequenties binnen
een (grote) populatie, zoals in Nederland, door de
generaties heen constant. Deze wetmatigheid wordt de
wet van Hardy-Weinberg genoemd en kan wiskundig
worden afgeleid.

Opdracht 8.21
a. Bestudeer figuur 8L. Wat is de frequentie van DNA-
kenmerk 18 op locus D2S1338?
b. Wat is de som van alle frequenties (in Nederland)
van de kenmerken op locus D2S1338? Geef hiervoor
een verklaring.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 120


Zoals eerder is uitgelegd, is bij de mens het DNA
verdeeld over 23 paren DNA-moleculen. Van elk paar is
één DNA-molecuul geërfd van de vader en één van de
moeder.
Een persoon kan dus voor locus D2S1338 maximaal twee
verschillende DNA-kenmerken bezitten. Neem
bijvoorbeeld de DNA-kenmerken 17 en 18. DNA-
kenmerk 17 komt in de bevolkingsgroep voor met een
frequentie van 0,203 = 20,3% (ofwel ongeveer 1 op de
5).
DNA-kenmerk 18 komt voor met een frequentie van
0,076 = 7,6% (ofwel ongeveer 1 op 13,2).
De frequentie waarmee een bepaalde combinatie van
DNA-kenmerken voorkomt is een product van de
frequenties van de beide DNA-kenmerken.

Bijvoorbeeld, de frequentie van voorkomen van de


combinatie 17/17 is als volgt te berekenen:
0,203 (20,3%) x 0,203 (20,3%) = 0,041 = 4,1%.

Een tweede voorbeeld: de frequentie van voorkomen


van de combinatie 17/18 is als volgt:
0,203 (20,3%)x 0,076 (7,6%) = 0.015 = 1,5%
Maar, omdat er voor deze DNA-kenmerkencombinatie
twee mogelijkheden zijn: 17/18 (kenmerk 17 van de
moeder geërfd en kenmerk 18 van de vader) of 18/17
(kenmerk 18 van de moeder geërfd en kenmerk 17 van
de vader) is hier nog een vermenigvuldiging met factor
2 nodig! Dus de frequentie van voorkomen van de
combinatie van DNA-kenmerken 17/18 is niet 1,5 %,
maar:
2 x 1,5% = 3% , (2 x 0,015 = 0,03).

Opdracht 8.22
a. Bereken op basis van boven beschreven gegevens
voor locus D2S1338 de frequentie van de DNA-
kenmerkencombinatie 18/18.
b. Reken ook uit wat de frequentie is van de DNA-
kenmerkencombinatie 18/19. Gebruik hiervoor de
gegevens uit figuur 8L.

Een DNA-profiel wordt berekend door de frequenties


van de DNA-kenmerkencombinaties die van de
afzonderlijke loci zijn bepaald met elkaar te
vermenigvuldigen. Een voorbeeld hiervan zie je in
figuur 8N. Voor alle loci zijn de frequentie van DNA-
kenmerken berekend.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 121


locus locus bevindt zich op: mogelijke DNA- frequentie
kenmerken %
D2S1338 Chromosoom 2 17/17 4,1
D3S1358 Chromosoom 3 17/18 6,4
FGA Chromosoom 4 21/24 5,6
D8S1179 Chromosoom 8 13/14 12,5
TH01 Chromosoom 11 7/9 5,8
VWA Chromosoom 12 16/18 9,1
D16S539 Chromosoom 16 11/13 11,0
D18S51 Chromosoom 18 14/14 3,3
D19S433 Chromosoom 19 13/15 8,4
D21S11 Chromosoom 21 29/32 1,4
XY X op X-chromosoom
Y op Y-chromosoom
Figuur 8N: schematische weergave van een DNA-profiel met bijbehorende frequenties

Door alle frequenties met elkaar te vermenigvuldigen


kun je de kans dat een persoon toevallig hetzelfde DNA-
profiel heeft, berekenen.
In dit geval is dat:
0,041 x 0,064 x 0,056 x 0,125 x 0,058 x 0,091 x 0,110 x
0,033 x 0,084 x 0,014 = 4,14.10−13. Dit betekent dat
waarschijnlijk slechts één op de 2.420.000.000.000
mensen dit profiel heeft.
Voor een volledig DNA-profiel, dat bestaat uit tien
loci, is de frequentie altijd lager dan 1 op één miljard.

Opdracht 8.23
Stel dat een spoor slechts een onvolledig profiel
oplevert.
Alleen de loci D2S1338, FGA, TH01 en VWA zijn bekend.
Het profiel ziet er als volgt uit:
locus DNA-kenmerken
D2S1338 17 / 20
FGA 21 / 22
TH01 9,3 / 9,3
VWA 16 / 17

Figuur 8P: een onvolledig profiel


a. Bereken op basis van de gegevens in figuur 8L en 8M
de kans dat een persoon per toeval dezelfde DNA-
kenmerken heeft.
b. Wat zegt dit over de bruikbaarheid van dit
onvolledige profiel?

8.8 Dossier
Opdracht 8.24 DNA-profielen
a. In het politiedossier staan de DNA-profielen van alle
betrokkenen. Bekijk de profielen van de familie
Sanders. Wat kun je hierover zeggen?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 122


b. Zijn er meer familiebanden te onderscheiden op
basis van de DNA-profielen?
c. Zegt een DNA-profiel ook iets over het uiterlijk van
een persoon? Leg je antwoord uit.

Opdracht 8.25 DNA-profiel spoor DNA01


Van het stukje stof dat aan een struik op de PD
gevonden is, blijkt een onvolledig DNA-profiel gemaakt
te kunnen worden. Deze is te zien in figuur 8Q.
a. Vul zelf de tabel in figuur 8Q nog verder in. Bereken
daartoe eerst de frequenties van de DNA-
kenmerken die bekend zijn. Gebruik hiervoor de
frequentiewaarden uit de figuren 8L en 8M.
Bereken daarna frequentie van het onvolledige
profiel als geheel.
b. Ongeveer hoeveel mensen in Nederland zullen
matchen met dit onvolledige profiel, op basis van
kansberekening?
c. Vergelijk de DNA-kenmerken in het spoor met de
DNA-profielen van de verdachten, deze zijn te
vinden in het politiedossier. Van welke verdachte
komt het DNA profiel overeen met het profiel van
spoor DNA01?
locus DNA-kenmerk in frequentie
spoor DNA-kenmerken
D2S1338
D3S1358
FGA
D8S1179
TH01 7/9
VWA 19 / 20
D16S539
D18S51
D19S433
D21S11 28 / 32,2
XY
berekende frequentie DNA-
profiel:
Figuur 8Q: DNA-profiel uit spoor DNA01

Opdracht 8.26 DNA-profiel spoor DNA02


Het spoor DNA02 van de hoed die in de bosjes op de PD
gevonden is, blijkt niet zo eenvoudig te analyseren.
Het resultaat zie je in figuur 8R.
a. Hoe noem je een DNA-profiel zoals te zien is in
figuur 8R?
b. Van hoeveel verschillende personen is het DNA in dit
profiel waarschijnlijk afkomstig? Waar maak je dit
uit op?
c. Zijn deze personen mannen of vrouwen? Waar maak
je dit uit op?

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 123


Figuur 8R: DNA-profiel uit spoor DNA02

d. Bekijk de piekjes van locus D16S539. Zou je deze


kunnen scheiden in een hoofd- en een nevenprofiel?
e. Probeer dit ook voor locus D8S1179. Waarom is dit
lastiger?
f. Probeer nu een vergelijkbare tabel te maken als
figuur 8Q waarin je het hoofdprofiel en het
nevenprofiel van elkaar scheidt voor alle loci. Als je
ergens niet zeker bent, schrijf dan de verschillende
mogelijkheden op.
g. Wat kun je zeggen over de bewijswaarde van deze
profielen? Zijn deze hoger of lager dan die van het
onvolledige profiel uit de vorige opdracht? Is de
bewijswaarde van het hoofdprofiel of het
nevenprofiel beter?
h. Vergelijk je resultaat van zowel het hoofdprofiel als
het nevenprofiel met de DNA-profielen van de
verdachten uit het politiedossier. Van welke
verdachte(n) komt het DNA-profiel overeen met het
DNA uit spoor DNA02?

Opdracht 8.27 DNA-profielen van de verdachten


a. Welke uitspraken kun je op basis van deze profielen
doen?
b. Welke uitspraken kun je zeker (nog) niet doen op
basis van alleen dit forensische DNA-onderzoek?
Beschrijf je conclusies uit dit handboek in je
dossier.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 124


Intermezzo Beroepsveld: DNA-deskundige
‘CSI, maar minder sexy’

Mensen in witte pakken zoekend naar sporen op een plaats delict. Dit is het
beeld zoals we het kennen van TV. Hoe weten ze van wie deze sporen zijn? We
spreken met Kim Vos, DNA-deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut.
Is haar werk net zo spannend als in de televisieseries?

Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gevestigd in een imposant gebouw in


Den Haag Zuid. Bij de ingang zitten twee bewakers achter een grote ruit van
kogelvrij glas. Ze vragen naar mijn identiteitskaart, ik word gecheckt in de
computer en vervolgens krijg ik een pasje om een draaideur door te kunnen. Ik ben
naar dit hoogbeveiligde gebouw afgereisd voor een interview met DNA-deskundige
Kim Vos. In de ruimte achter de draaideur wacht ze me op bij de receptie. Ze
neemt me mee de roltrap op naar boven. Het gebouw is van binnen minstens net
zo indrukwekkend als van buiten. De roltrap leidt naar een enorme hal van waaruit
je naar andere delen van het gebouw kan, als je pasje daar tenminste toegang toe
geeft. Wij gaan naar de kantine en nemen plaats aan een tafeltje.
Ik vraag me af hoe Kim DNA-deskundige is geworden. Kim vertelt: ‘Ik heb biologie
gestudeerd en daarna heb ik vier jaar als analist in de farmaceutische industrie
gewerkt. In 2005 kwam er in de media dat er een pilot voor de nieuwe master
Forensic Science in Amsterdam werd gestart. Mensen die al een opleiding hadden
afgerond mochten meedoen. Dat heb ik toen gedaan en met een hoop geluk kon ik
vervolgens gelijk aan de slag bij het NFI als DNA-deskundige. Eigenlijk is elke
opleiding waarbij je kennis over DNA vergaart een goede basis om DNA-deskundige
te kunnen worden. Voor veel collega’s is hun baan een droom die uitkomt.
Tegenwoordig zijn er wel tweehonderd reacties als er een vacature vrij komt.’
Er zijn dus veel mensen geïnteresseerd in deze functie, maar wat houdt je baan
precies in?

‘Mijn werk is eigenlijk het coördineren en rapporteren van DNA-onderzoek. Als een
zaak binnenkomt hierbeneden bij de frontdesk, dan beslis ik wat er moet gebeuren
met de getuigstukken. Ik neem bijvoorbeeld het besluit dat een zedenset
(ondergoed en lichaamsbemonsteringen) onderzocht moet worden op een bepaald
type sporen, in dit geval meestal spermacellen. Dan gaat de zedenset naar het lab,
waar gespecialiseerde vooronderzoekers de set onderzoeken op sporen. De uitslag
rapporteren ze terug aan mij en vervolgens worden de gevonden sporen
doorgegeven aan de afdeling DNA-onderzoek, waar andere specialisten DNA
isoleren en DNA-profielen maken. De DNA-profielen vergelijk ik met de database
op overeenkomsten. Van de gevonden sporen en vergeleken DNA-profielen maak ik
een eindrapportage en die gaat terug naar de rechercheurs. Gemiddeld duurt het
vijftig dagen om een zaak te behandelen.’ Dat is eigenlijk iets heel anders dan ik
me bij je baan had voorgesteld, want je komt dus zelf niet in het lab.
Nu moet ik toch wel een beetje aan de serie CSI denken. ‘Dat is niet zo gek,’ zegt
Kim, ‘wat in die serie zit, dat komt natuurlijk ergens vandaan. Maar als je bij ons
een spoor in de database stopt, dan komt er geen foto met adres en strafblad uit.
Ik stop er gewoon een nummer in en ik krijg er een nummer uit. Het is allemaal
niet zo sexy als je op tv ziet. In de serie lost hetzelfde team de hele moord op,
maar in het echt doet iedereen maar een klein stukje van de zaak.’

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 125


Kun je me vertellen hoe het zit met anonimiteit? Weten alle specialisten aan
welke zaak ze werken, of weten ze niet van wie de getuigstukken zijn?
‘Er is veel integriteit vereist bij mijn werk en daarom heb ik ook
geheimhoudingsplicht. De analisten op het lab weten niet aan welke zaak ze
werken. De getuigstukken die in het lab onderzocht worden hebben alleen
nummers. Ik weet wel bij welke zaak de getuigstukken horen, maar ik ken weinig
achtergrond informatie. Dat is ook vaak niet nodig, want als er een mes
binnenkomt waarmee iemand is gestoken dan is er maar een beperkt aantal
onderzoeksmogelijkheden. We willen dan meestal weten of er bloedsporen zijn
en of er DNA-sporen op het handvat zitten. Ik zie geen proces verbalen en ik doe
ook geen verhoren, als ik meer informatie nodig heb voor het onderzoek heb ik
wel contact met politie en justitie.’

We verlaten de kantine, Kim neemt me mee voor een korte rondleiding langs de
labs. We moeten eerst een aantal beveiligde deuren door en dan komen we in
een gang die toegang geeft tot de eveneens beveiligde labs. Het ziet er allemaal
spannend uit, op het moment dat wij langs een lab lopen, zijn er drie mensen
met een wattenstaafje sporen van een gasmasker aan het verzamelen. Ze dragen
een labjas, handschoenen, een mondkapje en schoenbeschermers. ‘Dit gasmasker
zou bijvoorbeeld kunnen zijn aangetroffen in een amfetaminelab.’
Kim wijst op een deur: ‘In deze ruimte worden de getuigstukken opgeslagen. De
stukken van de verdachte en het slachtoffer worden vanaf de start van het
sporenonderzoek gescheiden gehouden, om besmetting te voorkomen. In de labs
hier links worden de sporen verzameld en in het lab daarnaast worden er DNA-
profielen van gemaakt. Alle labs zijn trouwens van elkaar gescheiden. De
onderzoekers moeten zich eerst omkleden voor ze een lab binnen kunnen. Zo
proberen we ook te voorkomen dat DNA sporen door elkaar raken.’

We lopen naar de uitgang. Bij de draaideur neem ik afscheid van Kim en moet ik
mijn pasje in een gleuf stoppen voordat ik er door kan. Ook al is het echte werk
als DNA-deskundige misschien minder sexy, toch kan ik het CSI gevoel niet van
me afzetten.

Martijn Wapenaar, 4de jaars student biotechnologie

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 126


9. Afsluiting
Je hebt in je dossier alle mogelijke gegevens van de
verdachten verzameld: gegevens die je uit het
politiedossier hebt gehaald en gegevens uit de
onderzoeken die je hebt gedaan.

Opdracht 9.1 Dossier


Maak je dossier compleet en overzichtelijk.

Opdracht 9.2 Wie is de moordenaar?


a. Stel een lijst op van harde feiten die tegen de
verdachten pleiten.
b. Ga na wie als verdachte afvalt of afvallen als je
deze lijst hanteert.
c. Stel een lijst op van feiten die minder hard zijn,
maar wel een rol kunnen spelen.
d. Verandert deze lijst het antwoord van b?
e. Kun je op grond hiervan tot een uitkomst komen?

Huiszoeking en aanhouding
Er zijn nu enkele personen voldoende verdacht om een
huiszoekingsbevel bij hen aan te vragen. Beslis bij
welke personen je wel eens binnen wilt kijken en ga
naar je leraar voor deze aanvraag. Als je leraar van
mening is dat jij voldoende bewijs hebt voor een
huiszoekingsbevel, zal je leraar je die geven. Van je
leraar krijg je vervolgens een overzicht van wat er in
het huis is aangetroffen. Kun je op basis van deze
gegevens zeggen wie Hannah Hoogendoorn heeft
vermoord? Of zou je graag nog een huiszoekingsbevel
bij iemand anders willen hebben? Daarvoor mag je weer
naar je leraar gaan, indien je natuurlijk genoeg bewijs
hebt om aan te kunnen tonen dat die persoon verdacht
is.

Opdracht 9.3
Na het lezen van de ondervragingen heb je in opdracht
0.4 een overzichtje met mogelijke motieven gemaakt.
a. Heb je nog toevoegingen of andere ideeën over dit
lijstje gekregen?
c. Zijn er nog andere motieven mogelijk?
d. Wie komt het meest in aanmerking als de dader, als
je alleen op het motief zou letten?
e. Vergelijk je conclusies met je medeleerlingen.

Na de huiszoekingen heb je waarschijnlijk


bewijsmateriaal aangetroffen dat naar een moordenaar
wijst. Misschien heb je ook een idee wat het motief van

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 127


de moordenaar was. Maar met een vermoeden kun je
niet bij een rechtbank aankomen, daarvoor heb je een
bekentenis nodig. Om deze bekentenis te krijgen, zal je
de verdachte moeten verhoren. Ga naar je leraar, voor
een aanhoudingsbevel. Als je leraar van mening is dat
je voldoende bewijs hebt gevonden om de verdachte te
verhoren, zal je leraar je de resultaten van het verhoor
geven. Heb je een bekentenis?

Opdracht 9.4
Klopt het motief van de moordenaar met jouw idee?
Maak het dossier compleet.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 128


10. Begrippenlijst
Adsorptie: het hechten van moleculen van een gas of vloeistof aan het oppervlak van een
vaste stof of vloeistof.

Arbeid: de hoeveelheid energie die wordt omgezet door een kracht, afhankelijk van de
grootte en van de kracht en de verplaatsing in de richting van de kracht, eenheid Nm
(Newton meter), wat gelijk is aan Joule (J).

Atoom: kleinste als zodanig herkenbare bouwsteen van een scheikundig element.

Autosomen: de niet-geslachtschromosomen, bij de mens 22 paar.

Celkern: deel van de cel wat betrokken is bij de regeling van celprocessen en het opslaan
van de genetische informatie.

Chromatografie: een scheidingsmethode gebaseerd op verschillen in adsorptievermogen en


oplosbaarheid.

Chromatogram: een weergave van componenten in een mengsel, welke zijn gescheiden met
behulp van een chromatografietechniek.

Chromosoom: drager van de erfelijke informatie in de celkern.

Dactyloscopisch punt: een bepaald typicum dat zich op een bepaalde locatie van een
vingerafdruk bevindt.

DNA: deoxyribo-nucleic-acid. Het belangrijkste bestanddeel van een chromosoom dat


gecodeerde erfelijke informatie bevat in de vorm van genen.

DNA-kenmerk: het aantal herhalingen op een bepaalde hypervariabele locus.

DNA-mengprofiel: een DNA-profiel gemaakt van DNA afkomstig van meer dan één persoon.

DNA-profiel (volledig): een weergave (grafisch of in cijfers) van de DNA-kenmerken van tien
hypervariabele loci en het geslachtskenmerk.

Empirisch: proefondervindelijk, op waarneming uit experimenten of ervaring gebaseerd.

Endotherm proces: proces waarbij voortdurend energietoevoer nodig is.

Exotherm proces: proces waarbij energie vrijkomt.

Forensisch onderzoek: sporenonderzoek dat gedaan wordt ten behoeve van de


bewijsvoering van een strafrechtelijk onderzoek.

Gen: deel van een chromosoom dat de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap
bevat.

Geslachtschromosomen: het X- en Y-chromosoom. Deze bepalen het geslacht van een


individu.

Hoofdpatroon: globaal figuur in het patroon van de papillairlijnen.

Hoofdprofiel: een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken


weergeeft van de persoon van wie het meeste celmateriaal in het sample afkomstig is.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 129


Hydratatie: omringing van (opgeloste) ionen door watermoleculen, aangegeven met notatie
(aq).

Hypervariabel gebied: een deel van het niet-coderend DNA dat bestaat uit zich herhalende
korte stukjes, bijvoorbeeld de herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG.

Ion: een atoom of molecuul met een elektrische lading veroorzaakt door een gebrek aan, of
overschot van, één of meer elektronen.

Karyogram: een afbeelding van een complete set van de chromosomen van een cel.

Katalysator: een stof die de snelheid van een chemische reactie verhoogt, zonder hierbij
zelf verbruikt te worden.

Kinetische energie: een vorm van energie die een lichaam/voorwerp heeft doordat het
beweegt, eenheid Joule (J).

Locus: bepaalde plaats op het DNA. Men spreekt van één locus over een plaats die op beide
chromosomen van een paar voorkomt.

Loopvloeistof: de vloeistof die als mobiele fase wordt gebruikt bij vloeistofchromatografie.

Luminescentie: het verschijnsel dat licht (elektromagnetische straling, fotonen) wordt


uitgezonden wanneer atomen overgaan van een hogere energietoestand naar een lagere.

Luminol: een organische verbinding met een bijzondere eigenschap: bij oxidatie van
luminol komt energie vrij in de vorm van zichtbaar licht.

Mengsel: meerdere stoffen bij elkaar.

Mobiele fase: een gas of vloeistof bewegend langs een stationaire fase tijdens
chromatografie.

Molecuul: groep van niet-metaal atomen verbonden door atoombindingen.

Nevenprofiel: een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken


weergeeft van een persoon wiens celmateriaal niet het meest aanwezig was in het sample.

Niet-coderend DNA: het deel van het DNA dat niet codeert voor erfelijke eigenschappen,
het bevat geen genen. In dit deel van het DNA bevinden zich de hypervariabele gebieden
die gebruikt worden bij forensisch DNA-onderzoek.

Nucleotide: bouwsteen van DNA.

Onvolledig DNA-profiel: een incompleet DNA-profiel, waarbij de informatie over de DNA-


kenmerken van één of meerdere loci ontbreekt.

Papierchromatografie: een variant van vloeistofchromatografie waarbij papier de


stationaire fase vormt.

Papillairlijn: lijnvormige verhoging van de huid.

Periodiek systeem der elementen: rangschikking van alle bekende atoomsoorten


(elementen) volgens opklimmend atoomnummer, onderverdeeld in 7 (horizontale) perioden
en 18 (verticale) groepen.

pH: maat voor zuurgraad van een oplossing.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 130


Polaire atoombinding: een polaire atoombinding is een binding tussen niet-metaalatomen
waarbij door verschil in elektronegativiteit het centrum van de positieve lading (δ+) niet
samenvalt met het centrum van de negatieve lading (δ-).

Polymerase kettingreactie (PCR): een techniek om van kleine hoeveelheden DNA specifiek
delen te vermeerderen tot er voldoende van is om het verder te analyseren.

Primer: een klein stukje DNA, rond de 30 nucleotiden, dat gebruikt wordt als startpunt van
de PCR.

Rate of flow (Rf): de relatieve meeloopsnelheid van een stof met de loopvloeistof.

Reagens: een stof die wordt gebruikt om de aanwezigheid van een andere stof aan te
tonen.

Slagas: een explosief chemisch mengsel gebruikt in de patronen van vuurwapens dat door
hevige trilling tot ontbranding kan komen.

Soortelijke geleidbaarheid: de mate waarin een bepaald materiaal elektrische stroom kan
geleiden, weergegeven als evenredigheidsconstante σ, eenheid Siemens per meter (S/m).

Stationaire fase: een vaste stof (of vloeistof gehecht aan vast dragermateriaal) waarop
hechting plaats kan vinden tijdens chromatografie.

STR (Short Tandem Repeat) : zie hypervariabel gebied.

Typica: kenmerkende details in het patroon van de papillairlijnen.

Vanderwaalsbinding: ook wel ‘molecuulbinding’; zwakke binding tussen moleculen


onderling.

Verzilting: het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van de bodem, grondwater of
oppervlaktewater.

Vingerafdruk: de persoonsspecifieke afdruk van een vinger achtergelaten op een voorwerp,


ontstaan door resten van huidvet en zouten uit transpiratievocht.

Waterstofbrug: aantrekkingskracht tussen moleculen met polaire O-H en N-H bindingen.

Wel-coderend DNA: het deel van het DNA dat codeert voor de erfelijke eigenschappen,
bestaat uit genen.

Wet van Hardy-Weinberg: wet uit de populatiegenetica die stelt dat de frequenties van
genotypen en allelen in een populatie constant blijven, mits de populatie voldoet aan een
aantal voorwaarden.

Wrijving: een weerstandkracht die ontstaat wanneer twee oppervlakken langs elkaar
schuiven, eenheid Newton (N).

Zout: een verbinding die is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen

Zuivere stof: één chemische stof met een aantal specifieke, constante stofeigenschappen.

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 131

You might also like