Professional Documents
Culture Documents
AFSTUDEERHANDLEIDING
MBO - VERPLEEGKUNDE
Het afstudeerproject biedt de gelegenheid aan de student om te laten zien dat hij/ zij alle
gewenste en de door het opleidingsinstituut vereiste competenties beheerst die
noodzakelijk zijn om het afstudeertraject succesvol te doorlopen. Alle onderdelen van het
traject worden door de student zelf uitgevoerd, waarvan deels onder begeleiding van een
begeleider.
Het afstudeerproject wordt gemaakt op basis van een door de student zelf gekozen
onderwerp. Het afstudeerproject wordt vervaardigd voor het gezondheidswerkveld of het
verpleegkundig onderwijs. De student in opleiding maakt met dit afstudeerproject zichzelf
zichtbaar als professional.
De student kan vertrekken vanuit een idee, een probleemstelling en daar een opdrachtgever
‘bij gaan zoeken’. Maar er kan ook omgekeerd worden gewerkt: op zoek gaan naar een
opdrachtgever uit het werkveld (bijvoorbeeld waar de student wellicht later wilt gaan werken)
en onderzoeken of er een onderzoeksopdracht verstrekt kan worden.
Met het onderzoek laat de student tevens zien kennis en inzicht te hebben van het
praktijkveld, dat verbonden is met de opdracht en van de vraagstukken en discussies die
daar spelen in verband met het onderwerp.
Door de opleiding wordt er een aantal eisen gesteld aan het afstudeerproject. In de
volgende hoofdstukken zullen de eisen stapsgewijs uiteengezet worden. Met dit document
hoopt de organisatie een volgende stap gezet te hebben naar standaardisatie van haar
onderwijsorganisatie.
1.1 Voorbereiding
Reeds bij de aanvang van de opleiding bereidt de klassendocent de student voor op het
signaleren van een mogelijk afstudeeronderwerp tijdens de vele stages welke de student
loopt. De student kan in een vroeg stadium van haar opleiding starten met het bijhouden
van mogelijke afstudeeronderwerpen.
Een goede voorbereiding voorkomt veel overbodig werk met alle frustraties die daarbij de
kop op steken. Het is van belang om op een systematische wijze te werken en een goede
planning te maken. Bij de voorbereiding gaat het om het beschrijven van een
onderzoeksplan, waarbij de probleemdefinitie, de centrale vraag en de deelvragen worden
geformuleerd.
1.2 Afstudeervoorstel
De studenten worden tijdens periode 11 module – onderdeel 36 Onderzoeksvaardigheden
door de klassendocent ingedeeld in afstudeergroepen. Een dergelijke groep bestaat uit
minimaal drie (3) en maximaal vier (4) studenten. Tijdens het vak Verpleegkundige
Onderzoeksmethoden gaat de docent samen met de klassendocent en de
afstudeergroepen na welke onderwerpen mogelijk zijn voor het afstudeerproject.
De student komt met voorstellen, terwijl ook het onderwijsmanagement een overzicht heeft
van mogelijke actuele onderwerpen. Het is aan te bevelen dat de groep een pre-onderzoek
doet van de onderwerpen die zij voor het afstudeervoorstel willen indienen. Bij het pre-
onderzoek is belangrijk om te weten als er voldoende informatie (literatuur) terug te vinden
is over het onderwerp, de uitvoerbaarheid en het ethische binnen het onderzoek.
De kern van het afstudeerproject is een gedegen en kwalitatief goed verslag van de
literatuurstudie en het eigen onderzoek dat de student in verband met het onderwerp heeft
verricht. In het verslag laat de student zien dat hij/ zij kennis heeft van de relevante
vakliteratuur en deze op een verantwoorde wijze kan gebruiken ten behoeve van het
onderzoeksgebied. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat het product gebaseerd is op eigen
empirisch onderzoek.
Resultaat van het afstudeerproject kan een van de volgende producten zijn:
• Een probleemverkenning
• Een (verklarende) analyse van een probleem
• Een advies over de oplossing van een probleem
• Een advies over een interventieprogramma
• Een evaluatie van een programma
In de literatuur moet volgens richtlijnen worden verwezen. Bij gebruikmaking van informatie,
citaten (of van of parafrasering ervan) uit andere teksten, beleidsplannen van de instelling
en/of pedagogische/ onderwijs literatuur wordt correct verwezen volgens APA-richtlijnen
naar de betreffende bron. Zo wordt bijvoorbeeld bij een citaat de achternaam van de
schrijver en het jaar van uitgave vermeld. Bij citaten wordt ook het paginanummer gegeven.
In de literatuurlijst wordt de tekst op de gebruikelijke wijze weergegeven. Via het internet zijn
er voldoende documenten beschikbaar met een gedetailleerde beschrijving van deze APA-
richtlijnen. Met het afstudeerproject laat de student tevens zien in staat te zijn tot het
verrichten van een kleinschalig empirisch onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van
het beoogde product en/of van de verantwoording ervan. Het eigen empirische onderzoek
is naast de literatuurstudie dus eveneens een belangrijk deel van de
afstudeerafstudeerproject. Het omvat circa 20 klokuren veldwerk (het afnemen van
interviews, het verrichten van observaties, e.d.). In totaal beslaat de voorbereiding, de
uitvoering en de rapportage van het afstudeerproject 12 weken.
2.1 Algemeen
Naast de bovengenoemde eisen hanteert de opleiding ook een aantal meer technische
richtlijnen voor het afstudeerproject. We gaan er hiervan uit dat je afstudeerproject een
product is, dat beschikbaar gesteld kan worden aan de opdrachtgever. De richtlijnen en
eisen waaraan het afstudeerproject moet voldoen, worden door de opleiding vastgelegd.
Voor de opleiding en geïnteresseerde vakgenoten hanteren we de volgende technische
richtlijnen.
Het afstudeerproject kent een omvang van minimaal 20 pagina’s en maximaal 30 pagina’s.
Dit is het aantal pagina’s exclusief de inhoudsopgave, voorwoord, literatuurlijst en bijlagen.
De tekst is getypt, lettertype Swiss721 Lt BT lettergrootte 12 of lettergrootte kopjes Swiss721
Lt BT 14,. Formaat A4, regelafstand 1,15. De pagina’s zijn genummerd. Correct gebruik van
de Nederlandse taal is vereist.
De opbouw van je afstudeerproject dient te voldoen aan een bepaalde standaard: het
afstudeerproject heeft een titelblad met naam van de studenten, de opleiding, de instelling
en de begeleider.
Een duidelijke en informatieve titel, indien nodig voorzien van een ondertitel. Samen hooguit
tien tot vijftien woorden.
2.3 Voorwoord
Een voorwoord is niet verplicht in een afstudeerscriptie. Wil je het toch doen, beperk je dan
tot een persoonlijk woord. In het voorwoord ga je nog niet in op de inhoud van je werkstuk.
Gebruik de ik-vorm en besteed aandacht aan zaken als je persoonlijke interesse, reden van
betrokkenheid bij het onderwerp en het bedanken van personen en instellingen die hebben
meegewerkt. Sluit af met je naam, plaats en datum. Het voorwoord komt na de
inhoudsopgave en voor de inleiding. Het voorwoord gaat niet in op de inhoud van de titel,
maar wordt gebruikt voor voornamelijk dankbetuigingen. In het voorwoord worden de
volgende punten verwerkt:
• 1e alinea
- Doel van het vak in termen van kennis, inzicht en vaardigheden
- De opdracht/ inhoud van de opdracht
- Doel van de opdracht
• e
2 alinea
- Het onderwerp: keuze motiveren (persoonlijk)
- Onderzoek: waar gaat het over
- Verwachtingen en beperkingen t.a.v. de resultaten van het onderzoek
• e
3 alinea
- Uiteindelijk doel, waartoe dit onderzoek kan bijdragen
• e
4 alinea
- Dankwoord
• Het voorwoord dient vanuit de eerste persoon geschreven te worden. Gebruik daarbij
de ik-vorm en indien er meerdere samenstellers zijn, gebruik het woord “wij”.
Het voorwoord bestaat uit maximaal 1 A4.
De inhoudsopgave kun je het beste als laatste maken; het vormt daarmee een soort
eindcontrole. Zo kun je nog eens checken of alle onderdelen aanwezig zijn, of de
hoofdstukken logisch zijn ingedeeld, of de paginaverwijzingen kloppen en of alle kopjes en
tussenkopjes correct zijn weergegeven. De indeling van de inhoudsopgave van een
hoofdstuk ziet er globaal uit zoals weergegeven in het voorbeeld hieronder:
Inleiding .........................................................................................................................1
Literatuurlijst .............................................................................................................. 10
2.5 Samenvatting
De samenvatting is een zelfstandig leesbaar geheel, waarin er geen verwijzingen naar
onderdelen van de tekst worden gedaan. Er mag geen nieuwe informatie in de
samenvatting; alle informatie uit de samenvatting moet uitgewerkt in de tekst terug te vinden
zijn (www.fontys.nl). De samenvatting schrijf je op het laatst en het is verstandig dezelfde
indeling van het rapport te hanteren. In de samenvatting geef je inhoudelijke informatie over:
- Wat is het onderwerp? (probleemschets, hoofdvraag, belang van de hoofdvraag)
- Wat is er gedaan? (methode, werkwijze)
- Wat is er gevonden (resultaten)
- Wat betekenen de bevindingen (conclusie, aanbevelingen)
Afkortingen van woorden worden niet gebruikt. De betreffende woorden worden voluit
vermeld: bijv. = bijvoorbeeld: m.b.t.= met betrekking tot, i.p.v. = in plaats van, etc. = et
cetera. Afgekorte namen worden de eerste keer geïntroduceerd door de naam voluit te
schrijven en tussen haakjes de afkorting daarachter te plaatsen; bijvoorbeeld Domein
Onderwijs en Opvoeding (DOO).
2.7 De inleiding
De inleiding dient als een soort routekaart voor de lezer. Hier leg je uit wat de lezer kan
verwachten van het rapport. Een goede inleiding maakt de lezer nieuwsgierig. In de inleiding
geef je antwoord op de volgende vragen:
Op basis van het bovenstaande komen dus achtereenvolgens aan de orde in alinea vorm
(geen paragrafen):
- Het probleem: de directe aanleiding voor het onderzoek: iets dat is
waargenomen/ geobserveerd/ geconstateerd/ heeft verwonderd/ ergens
gelezen/ een opdracht enz. Zoveel als nodig met feiten onderbouwen: data,
uitspraken in rapporten aanhalen, een kwalitatief gesprek het probleem rakende
met een aantal personen enz. (max. 1/2 A4)
- Het theoretisch kader (kort): met welk wetenschappelijk/ theoretische verschijnsel
heeft het voorgaande probleem te maken. Binnen welk theoretisch verschijnsel
ga je een verklaring zoeken voor het hierboven aangehaalde probleem.
Verschijnsel kort omschrijven, wie zijn de theoretici die zich hebben
beziggehouden met dit verschijnsel. Uit welke (deel) aspecten is dit verschijnsel
samengesteld?
2e paragraaf
Methodisch karakter van het onderzoek: is het onderzoek kwalitatief of kwantitatief van aard
of is er sprake van een combinatie? Verder is er sprake van een beschrijvend, verklarend,
toetsend, samenhangend of exploratief onderzoek?
3e paragraaf
Populatie en steekproef
Wanneer je vragenlijst af is, kun je met het afnemen beginnen. Je moet echter eerst weten
wie je opneemt in jouw populatie. Een populatie bestaat uit alle eenheden (personen, zaken,
organisaties etc.) waarover je in je onderzoek een uitspraak wil doen.
Je zult niet een ieder uit de populatie kunnen ondervragen, dus zul je een steekproef moeten
trekken om je onderzoekspopulatie vast te stellen. Dit is een deelverzameling van je
populatie. Vuistregels voor een goede steekproef:
- Het moet representatief zijn: de kenmerken die belangrijk zijn voor het onderzoek
moeten voor alle eenheden in de populatie gelijk zijn. (bv. verhouding tussen
aantal mannen en vrouwen);
- Het moet willekeurig zijn. Dit betekent dat elke eenheid (personen, zaken,
organisaties, etc.) maken evenveel kans om opgenomen te worden in de
steekproef.
Kortom:
1. Maak een onderscheid tussen de te onderzoeken eenheid en degene die je gaat
bevragen. Indien beide dezelfde zijn heb je respondenten, anders informanten.
2. Soms is het ook nodig uit een populatie van onderzoekseenheden een steekproef
te kiezen. Als de respondenten niet hetzelfde zijn als de eenheden dan is het ook
mogelijk dat je uit deze respondenten(=informanten) een steekproef moet
4e paragraaf
Meetinstrument
Hieronder wordt het te gebruiken meetinstrument ontwikkeld of van een bestaand
meetinstrument aangegeven waarom het gebruikt kan worden.
- Een korte beschrijving van de lay-out van het instrument: vragen of stellingen/ de
te gebruiken schaalindeling, scoringsmethode, schriftelijk, mondeling enz.
- Een samenvatting de te meten eigenschap(pen) en de dimensies
- Per indicator wordt op indicatie van de waarneembare gedragingen/ handelingen
die aanwijzingen zijn voor de mate van het bezitten van een kenmerk een of
meerdere vragen/ stellingen geformuleerd t.b.v. de vragenlijst. Het resultaat
hiervan is een vragenlijst/ enquête.
- Een paar voorbeelden van vragen: b.v. per indicator 1
- De totale vragenlijst wordt als bijlage gepresenteerd
- bruikbaar is;
5e paragraaf
Een beschrijving van hoe het veldwerk zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, een
draaiboek inhoudende:
- De benadering van de respondenten: individueel/ als groep/ thuisbezoek/ met
toestemming van de leiding enz.
- Wijze van afname/ elektronisch/ telefonisch/ het invullen van de questionnaire:
direct of meenemen
- Response duur/ hoeveel tijd/ na hoeveel dagen inleveren
6e paragraaf
Dataverwerking en -analyse: keuze van software voor de computerverwerking of handmatig:
hoe zal de dataverwerking plaatsvinden? Hoe zal de analyse plaatsvinden?
Nadat de informatie (data) is verzameld moet het worden geanalyseerd en geïnterpreteerd.
De volgende stappen zijn hierbij van belang:
1. De bewerking van de informatie(data): de analyse wordt voorbereid. De ruwe
informatie (data) wordt in een schema samengevat.
2. De data analyse: het proces van betekenis toevoegen. Het doel hiervan is te
begrijpen hoe de data in elkaar zitten. De gegevens worden opgesplitst in
betekenisvolle onderdelen.
3. De data interpretatie: de geanalyseerde gegevens worden in verband gebracht met
bestaande theorieën, zodat de waarde ervan kan worden bepaald en zodoende het
antwoord op de vraag kan worden gegeven.
De interpretatie hierbij zal zijn dat de afdeling KNO het minst aantal ziekteverzuim bevat.
Deze informatie kan vergeleken worden met bijvoorbeeld het aantal aanwezige collega’s en
het aantal patiënten op de desbetreffende afdeling. Na die vergelijking kan geïnterpreteerd
worden of er sprake is van een laag of hoog ziekteverzuim op de afdeling.
2.10 Onderzoeksresultaten
In hoofdstuk 3 worden de onderzoekresultaten besproken.
In dit hoofdstuk gaat het om de presentatie van de resultaten van het onderzoek dat bestaat
uit drie onderdelen:
• Een samenvatting van de data betrekking hebbende op de gemeten
kenmerk(en) of onderzoeksvragen: tabellen of grafieken
• Een analyse van de gepresenteerde data. Let wel geen letterlijke
beschrijving van hetgeen de lezer zelf ook uit de tabel kan lezen.
• Een analyse met betrekking tot de behandelde onderzoeksvraag
2.11 Conclusie
Elk afstudeerproject sluit je af met een concluderend deel. Ervaren lezers beperken zich in
eerste instantie tot het lezen van de inleiding en de conclusies van een werkstuk. Op grond
daarvan beslissen zij of volledige lezing van de tekst de moeite waard is. Bij het schrijven
van werkstukken doe je er goed aan hier rekening mee te houden. Dit betekent dat het
concluderende hoofdstuk, samen met de inleiding, een cruciaal onderdeel van elk werkstuk
is. Als je alle argumenten systematisch hebt uitgewerkt, moet je ze opnieuw met elkaar in
verband brengen in de conclusie. Hierin vat je, nadat je de vraagstelling van het stuk hebt
herhaald, samen wat je gevonden hebt. Het is niet de bedoeling dat je het betoog nog eens
dunnetjes overdoet. Wel is van belang dat je de gevonden tussenconclusies, de
antwoorden op subvragen, in het kort weergeeft.
Doe dit zonder daarbij nieuwe informatie te presenteren. De samenvatting van de aparte
argumenten biedt een antwoord op de in de inleiding gestelde vraagstelling. Soms blijkt,
als je terugkijkt, dat je betoog een andere wending heeft genomen; je komt anders uit dan
je in de inleiding van plan was. Het is dan zaak te onderzoeken waar je die andere richting
ingeslagen bent. Dit kan ertoe leiden dat je de vraagstelling aanpast.
In feite is de conclusie, schematisch gezien, het omgekeerde van de inleiding: je schrijft van
specifiek naar meer algemeen. Een goede conclusie geeft niet alleen antwoord op de
centrale vraag, maar plaatst dat antwoord ook in een bredere (andere) context. Je plaatst
de resultaten van je onderzoek bijvoorbeeld in de bredere wetenschappelijke discussie rond
het gekozen onderwerp. Of je geeft (beargumenteerde) nieuwe vragen mee voor verder
onderzoek.
Je komt in je conclusie expliciet terug op de relevantie van het onderwerp; wat heb jij zowel
theoretisch (theorieontwikkeling) als praktisch (maatschappelijke relevantie of (beleids)
aanbevelingen) toegevoegd met je onderzoek? Ook hierbij gaat het weer om een kritische
blik: een reflectie op je onderwerp en hoe je het hebt uitgewerkt. Net zoals je bij het lezen
van literatuur kritisch moet zijn, kun je dat ook zijn over je eigen werkstuk.
2.12 Discussie
Voor de onderbouwing van de conclusie worden niet nog een keer de bevindingen van het
vorig hoofdstuk herhaald, maar wordt nu ondersteuning gezocht bij soort gelijke
onderzoeken, literatuur, theorie enz. Het antwoord hoeft niet noodzakelijkerwijs positief te
zijn. Het gaat hier om de betrouwbaarheid van de bevindingen. De conclusies worden
kritisch besproken. Is het in overeenstemming met de literatuur/ andere
onderzoeksresultaten/ theorie/ ervaring/ hetgeen geconstateerd was/ in lijn van je
verwachting enz. Hoe betrouwbaar zijn jouw conclusies: waarom wel/ niet. Denk aan je
opzet en uitvoer, operationalisatie van begrippen, wijze van dataverzameling enz. Houd
jezelf een spiegel voor als onderzoeker en reflecteer op elke stap van het onderzoek en
bespreek wat anders zou kunnen.
2.13 Aanbevelingen
Een aanbeveling is een advies om iets in de toekomst wel of niet te doen. Het gaat erom
wie wat moet gaan doen om het probleem op te lossen en op welke termijn. De
aanbevelingen moeten een praktische uitwerking zijn van de conclusies, en dus direct
daarop aansluiten. De aanbevelingen moeten concreet zijn en overzichtelijk worden
gepresenteerd. De aanbevelingen moeten aansluiten op de conclusies. Op elke conclusie
moet er een aanbeveling geformuleerd worden.
• de aanbeveling dient haalbaar te zijn;
• moet gericht zijn op de verbetering van de huidige praktijk;
• aangeven wie wat moet doen, wie is waarvoor verantwoordelijk;
• heldere onderbouwing.
2.14 Bronvermelding
De bronvermelding is de verantwoording van geraadpleegde bronnen. Alles wat in het
rapport staat is bedacht door degene van wie de naam op het rapport staat, tenzij er wordt
verwezen naar een geraadpleegde bron. Indien er informatie staat in jouw rapport die niet
door jou is bedacht en er is geen bronverwijzing, dan is er sprake van fraude (Hogeweg,
2004). Vernoem je bronnen consequent door het gehele rapport. Ook informatie die je op
Voorbeeld:
Boeken:
Auteur, Jaar van uitgave, Titel, druk/uitgave, uitgeverij, plaats van uitgave.
Hogeweg, R., (2004). Een goed rapport - Aanwijzingen voor de verzorging van rapporten,
afstudeerprojects en verslagen, derde druk, Thieme Meulenhoff, Utrecht/Zutphen.
Websites:
Auteur, Titel van de webpagina, Titel van krant of tijdschrift, datum van raadpleging
http://www.fontys.nl/lerarenopleiding/sittard/nederlands/verslag/ (06-01-2015)
2.15 Bijlagen
De bijlagen zijn een middel om de kern van het rapport overzichtelijk en beknopt te houden.
In de kern kan soms worden verwezen naar de bijlagen. In de bijlage worden ondersteunde
documenten of cijfermateriaal geplaatst ter ondersteuning van het onderzoek. Gebruikelijk
zijn: Toestemmingsbrieven van de organisaties en vragenlijsten. Houd rekening met de
volgende richtlijnen:
• Plaats een titelblad voor de bijlagen om aan te geven dat het rapport eindigt en de
bijlagen beginnen;
• Nummer de bijlagen en geef ze een informatieve titel.
2.16.2 Illustraties
Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen tabellen en figuren. Tabellen bestaan altijd uit
kolommen met cijfers. Alles dat geen tabel is (zoals grafieken, plaatjes, foto’s en schema’s)
is het een figuur. Zet altijd een begeleidende tekst en zet de illustratie zo dicht mogelijk bij
het betreffend tekstgedeelte. Nummer de tabellen en de figuren en voorzie ze ook van een
titel. Bij een tabel plaats je het nummer en de beschrijvende titel bovenaan en bij een figuur
onderaan.
2.16.3 Vormgeving
Realiseer je dat vormgeving een belangrijke rol speelt bij overdracht van informatie en dat
je met de uiterlijke vorm van de afstudeerproject een indruk achterlaat.
• Zorg voor een ruime marge: houd links een ruimte vrij van 3 cm (voor het inbinden);
rechts, boven en onder 2 á 3 centimeter.
• Het lettertype welke wordt gebruikt bij het schrijven van het afstudeerproject is:
Swis721 Lt BT:
Lettergrootte 12 voor de tekst;
Lettergrootte 14, vetgedrukt voor hoofdstukken;
Lettergrootte 12, vetgedrukt voor paragrafen;
Lettergrootte 12, vetgedrukt voor sub paragrafen.
2.16.4 Taalgebruik
Controleer het taalgebruik. In grote lijnen zijn dit de aandachtspunten:
Auteursnamen + jaar tussen haakjes. Bijvoorbeeld: De studie van Kramp (1999) toonde
aan dat …..
De verwijzing kan ook aan het eind van de zin worden vermeld: auteursnamen en jaar tussen
haakjes. Bijvoorbeeld: (Kramp, 1999).
1
alle criteria/ items opgenomen in het beoordelingsformulier dienen met minimaal een 6.0 beoordeeld te zijn
4.1 Examenonderdelen
Het examen bestaat uit: