Professional Documents
Culture Documents
Alle hoorcolleges
201
Sharona B
ACTA
Bachelor 2
Inhoudsopgave
Functieleer 2
Prepareren 2
Indicatie 7
Materiaalkunde
16
De preparaie is heel anders dan bij composiet. Je hebt te maken met een inzetriching. Bij
ondersnijdingen kun je nooit een kroon plaatsen.
Er moet weerstand zijn tegen loskomen: retenie. Je kunt het dus niet te conisch maken, omdat die
weerstand dan minimaal is. Deze retenie moet vericaal aanwezig zijn (kauwen), maar ook zijwaarts (trek-
en kiepkrachten). Hoe verkrijg je dit?
Convergeniehoek
Er moet een hoek van 8 graden aanwezig zijn (dezelfde hoek als je boor). Hoe groter de hoek (hoe
conischer), hoe meer de trekkracht afneemt. Wanneer je een te kleine hoek neemt heb je weer
teveel trekkracht (krijg je de kroon niet meer los). 6-8 graden is dus het ideale punt.
Hoogte preparaie
Teveel occlusaal verlagen is gevaarlijk vanwege de pulpa. Ook creëer je steeds minder retenie
door teveel weg te halen. Een lage preparaie zorgt ervoor dat de kroon ervan af kan kantelen, dit
is niet zo bij een hogere preparaie.
Diameter element
Een kleinere diameter zorgt voor meer retenie tegen kiepen dan een grotere diameter. Hier kun
je alleen weinig aan veranderen: dit heet te maken met welk element je omslijpt. Een premolaar
heet meer retenie dan een molaar.
De metaal-porselein kroon
De volledig metalen kroon wordt niet als estheisch gezien. Hierom werden vensterkronen gemaakt. Dit
waren gouden kronen met buccaal een facet van tandkleurig materiaal. Dit werd vervangen, omdat men
handiger werd met opbakporselein. Dit is veldspaatkeramiek. Hiermee kunnen de kronen deels
opgebakken worden, en niet alleen buccaal maar helemaal rondom. Het voordeel van veldspaatkeramiek
is dat het heel mooi is, het nadeel is dat het heel zwak is.
Er zijn verschillende vormen van metaal-porselein kronen. Je hebt de vensterkroon met opgebakken
porselein (VKOP), waarbij het porselein buccaal zit, net tot voor de knobbel of net tot over de knobbel
heen. Occlusaal wordt niet bedekt, omdat hier meer kracht op komt. Het goud blijf je dus wel zien, vooral
in de onderkaak.
Verder heb je de vensterkroon met opgebakken porselein occlusaal (VKOPO), waarbij de gehele kroon met
porselein bedekt is. Het zwakke veldspaatkeramiek zit zo wel in de kauwkrachten.
De preparaie:
Occlusale ruimte: 1,5 mm
Dit is meer dan bij een gouden preparaie.
Scherpe hoeken: geen probleem
Geet extra retenie, aangezien er nog steeds metaal onder zit
Schouderbreedte: 1,5 mm
Zowel goud als porselein moet weggezet worden, dus is er meer dikte nodig
Bij een kroon neem je veel weefsel af, namelijk 68-75% van het gezonde weefsel. Bij een onlay is dit
slechts 12-35%. De meest uitgebreide onlay is de helt minder invasief dan de meest uitgebreide kroon.
Er zijn nog maar 3 redenen om een kroon te maken:
Vervangen van bestaande kroon
Implantaat
Restauraie die niet valt droog te leggen onder rubberdam
Indirect bonded restoraions hebben heching met behulp van composietcement, dit kan niet
tegen water. Dus kies je voor mechanische retenie.
Voor een metalen pariële restauraie gelden dezelfde regels als voor een volledige. Er is beperkte
adhesieve verbinding met de tandweefsels, dus retenieve preparaie is noodzakelijk. Je haalt de retenie
nu van binnenuit, de restauraie valt er niet omheen maar zakt erin.
De indirect bonded restoraions zijn een ander verhaal. Deze hangen af van het defect en deze kunnen
allemaal verschillen. Je defect bepaalt de preparaie. Het wordt alijd gemaakt van lithiumdisilicaat. De
preparaie hangt af van de richtlijnen die er bestaan:
Indirecte fabricage
o Geen ondersnijdingen
Er zijn 3 groepen indirecte restauraies: bruggen (B3), solitaire restauraies en implantaat restauraies
(master). Solitaire restauraies bestaan uit kronen of pariele indirecte restauraies. Van kronen heb je
volledig metaal, volledig keramisch of metaal porselein kroon. Van pariële restauraies heb je metaal
onlay/inlay of indirect bonded restoraion van glaskeramiek.
Indicatie
Wanneer kiezen we voor een indirecte restauraie boven een directe composiet restauraie, en is dit
daadwerkelijk ook een betere keuze?
Duurzaamheid
Uit een onderzoek bleek dat van de 2816 restauraies er 569 gefaald zijn. Een hoog cariësrisico was hier de
grootste risicofactor van. Binnen het eerste jaar wordt dit risico vooral gevormd door een endo.
Composiet krimpt waardoor spanning op de pulpa irritaie veroorzaakt of doordat de preparaie te dicht
op de pulpa zit (pulpiis). Per jaar neemt het risico door cariës (secundair) toe. Fractuur is een risico dat
door de jaren heen gelijk blijt: composiet heet alijd een risico op breuk.
Een andere studie volgde 17 jaar lang composietrestauraies. De survival rate lag voor de 1 vlaks
restauraies veel hoger. Hoe groter, de composietrestauraie, hoe groter de faalkans. Verder hebben klasse
II restauraies en eerste molaren ook een grotere kans op falen. De eerste molaar is de eerste blijvende
molaar, die dus ook de langste ijd in de mond heet gezeten. Dit zou een reden kunnen zijn.
Bij fractuur van een element is je element meestal ook verloren. Dit is een groot probleem bij
composietrestauraies. De reducie van sijheid zorgt voor toename van het risico van fractuur. Dit vindt
plaats als de randlijsten worden doorbroken (MOD preparaie), verder ook na endodonische behandeling
of occlusale caviteiten (maar wel minder).
Een knobbel breekt meestal ongunsig af (vooral bij de premolaar), door vermoeiing. Dit noemen we
cuspal delecion (door “bewegen” van de knobbel). Dit abreken kan zijn tot onder het botniveau
(onderste rode streep).
Wanneer vindt cusp delecion plaats?
Knobbels <1,5 mm aan de basis
Isthmus >2/3 van totale breedte element
Dit abreken kunnen we voorkomen door knobbels te overkappen. In een in vitro onderzoek zijn
endodonisch behandelde molaren gerestaureerd met composiet, wel/niet knobbel overkappend. Er is
een signiicante toename van sterkte van het element te zien wanneer de knobbels worden overkapt. Dit
gold ook voor andere materialen, zoals glaskeramiek (beter dan composiet) of goud (meest sterke
materiaal: sterker dan onbehandelde element zelf).
Als we kijken naar duurzaamheid van keramische restauraies zien we minder redenen voor falen. Dit
komt omdat het nog niet zo lang op de markt is en er beperkte resultaten zijn. Het percentage van falen
lijkt wel lager te liggen dan bij composiet. De voornaamste redenen voor falen zijn chipping (breuk van
opbakporselein), secundaire cariës en breuk van de onderstructuur.
Bij een onderzoek met 104 restauraies van opgebakken glaskeramiek kronen overleet 97% na 5 jaar en
95% na 8 jaar. Metaalporselein kronen zijn na 5 jaar 97% succesvol. Problemen die na 5 jaar optreden zijn
chipping, secundaire cariës en loskomen van de kroon, dit ligt rond de 3% en er is geen verschil tussen
posterior en anterior. Duurzaamheid van indirecte restauraies is minder ahankelijk van formaat of
locaie.
Klinische vergelijkingen
Er wordt een onderzoek met 120 endodonisch behandelde premolaren, waarvan de helt gerestaureerd
met composiet en de helt met metaalporselein kronen. Dit wordt 3 jaar bekeken. Het resultaat is geen
verschil in succes en overleving tussen de restauraies. Dit is slechts een korte periode (3 jaar).
Restaureerbaarheid
Duurzaamheid heet niet alleen t maken met hoe lang het mee gaat maar ook in welke condiie het is in de
loop der jaren (verkleurde randen etc). Door slechte aansluiing van composiet kan secundaire cariës
ontstaan. Soms is de preparaie zo groot dat het element niet restaureerbaar meer is. Bij indirect wordt je
niet beperkt door de paiënt en is de restaureerbaarheid groter. Wanneer je na prepareren ziet dat de
caviteit te groot is, moet je je tekortkomingen erkennen en kiezen voor een indirecte restauraie.
Weefselbesparing
Hoe verder in de cycle of death, hoe meer tandweefsel je weghaalt en hoe dichter bij de extracie. Indirect
vergt wel meer weefselbesparing, zeker bij een volledige kroon. Er moeten alijd ondersnijdingen
weggehaald worden. Dit probeer je zoveel mogelijk te beperken door het op sommige plekken nog op te
vullen met composiet.
Preparaies voor indirecte restauraies moet alijd vrij zijn van ondersnijdingen, dit vergt
weefselopofering. Indirecte restauraies hebben een minimale dikte nodig om een voorspelbare
duurzaamheid te bereiken. Dit vergt ook weer extra weefsel opofering. Composiet kan in ondersnijdingen
worden aangebracht en in minimale diktes worden gebruikt.
Esthetiek
In een onderzoek worden 200 composietkronen en keramische kronen 3 jaar lang gevolgd. Er wordt een
vragenlijst afgenomen bij de paiënt, zij moeten cijfers geven aan hun restauraie. De cijfers voor
composiet zijn hoger dan voor keramiek op korte termijn. 3 jaar later worden er hogere cijfers gegeven
aan keramiek.
Oppervlaktestructuur en glans van composiet neem af in de loop de jaren. Dit is na droogblazen, maar
met speeksel is dit verschil bijna niet meer te zien.
Langer na 3 jaar, dus ongeveer 5 jaar zie je meer verschil. Composiet heet dan verkleuring en verlies van
glans. Dit is niet alijd het geval, bij goede mondhygiëne kan die prima jarenlang meegaan.
Keramiek is als materiaal in kleur en oppervlaktestructuur (glans) stabieler over ijd dan composiet
doordat het een hogere concentraie vuldeeltjes heet (homogener), het vertoont minder wateropname
(porositeit) en is slijtvaster.
Samenvattend
Het is niet duidelijk te zeggen wanneer je voor een directe of indirecte restauraie gaat. Survival is van
beide materialen even goed, mits je de knobbels goed overkapt. Een indirecte restauraie vergt wel
minder onderhoud, blijt langer mooi en breekt minder snel af. Composiet is wel makkelijker te repareren.
Keramiek is beter restaureerbaar bij grote defecten. Composiet is beter voor weefselbesparing.
Digital impressions
Automaisering verlaagt kosten, vermindert producieijd en zorgt voor een toename van de producie
hoeveelheid. Dit gebeurt ook binnen de tandheelkunde.
Het nadeel van het convenionele proces bij het maken van bijvoorbeeld een kroon of prothese, is dat er
bij elke stap iets mis kan gaan. Hierdoor kan het zo zijn dat de kroon of prothese uiteindelijk niet past bij
de paiënt. Kennis van materiaal en goede uitvoering zijn dus belangrijk.
Daarbij duurt het maken hiervan ook erg lang en kost het veel geld. Niet alle paiënten kunnen zich zo een
goede behandeling permiteren. Zo wordt er werk uitgevoerd wat niet ideaal is, alleen omdat de paiënt
niet genoeg geld heet.
Het voordeel is dat de convenionele manier goede resultaten oplevert. Het is al heel lang bekend binnen
de tandheelkunde waardoor men goed is in deze techniek. Er is veel informaie over beschikbaar en
iedereen weet hoe hij ermee omgaat.
10
Het digitale proces bij het maken van een prothese bestaat uit drie delen.
Digitaion (capturing)
Je begint met het kopiëren van de kaak
CAD (design)
Daarna ga je het ontwerp maken vanaf dit model
CAM (manufacturing)
Het produceren van het gemaakte ontwerp
Optical technology
De digitaie kan zowel intra- als extra-oraal plaatsvinden. Extra-oraal gaat met behulp van programmering,
met een speciale soort camera. Codes worden in de mond van de paiënt geplaatst en deze worden gezien
door de camera waardoor deze kan overnemen waar de implantaten geplaatst moeten worden. Dit is de
meest accurate manier om implantaten digitaal over te nemen.
Ultrasound gaat met behulp van golven die door de weefsels heen gaan. Er is dan geen probleem als er
bijvoorbeeld gingiviis aanwezig is. Dit is nog niet zo accuraat.
Intra-oraal hebben we een scanner nodig, en een computer met speciale sotware. De scanner produceert
licht wat op het oppervlak terecht komt. Dit licht weerkaatst waardoor je een 3D beeld kan krijgen: het
licht meet hoe ver of dichtbij een punt is. Het weergegeven beeld bestaat eigenlijk alleen maar uit
driehoekjes: 3 punten die door de scanner zijn gelezen en zo een oppervlak vormen. Deze techniek wordt
ook wel point cloud genoemd. Het weergegeven beeld heet STL: standard tessellaion language.
11
Resoluie en precisie zijn twee verschillende dingen. Een beeld kan weinig of veel punten hebben. De
hoeveelheid punten die de scanner leest is de resoluie van het beeld. Hoe meer punten, hoe beter de
resoluie, er zijn meer details aanwezig. Het hoet dan niet preciezer te zijn. Bij een fout in de scanner
wordt er een verkeerd beeld weergegeven, die wel veel resoluie kan hebben maar niet accuraat is.
Wanneer de punten teveel uit elkaar liggen, krijg je teveel rechte lijnen en scherpe hoeken. De computer
legt een rechte lijn tussen twee punten waardoor dit geen precies beeld meer is. In dit geval is een beeld
met hoog resoluie dus ook het meest precieze beeld.
Accuracy: in hoeverre komt het gemaakte beeld overeen met het origineel?
Precision: als ik 10 verschillende beelden maken, in hoeverre lijken ze op elkaar?
De intra-orale scanner (IOs) is makkelijker voor de paiënt. Afdrukken maken kan nogal oncomfortabel zijn,
zeker voor mensen met een kokhals-relex. Het is ook makkelijker in gebruik omdat je niet allemaal spullen
hoet klaar te leggen en te desinfecteren, zoals bij de manuele manier. Een IOs kan je feedback geven: je
kan het beeld uitvergroten, het vertelt je wanneer je bijvoorbeeld te weinig ruimte hebt etc.
Met de IOs kun je een gekleurd, glimmend beeld mat en ongekleurd maken op de computer. Zo kun je veel
meer zien dan dat je in de mond ziet. Een diagnose wordt zo veel makkelijker om te maken.
12
Op de computer kun je ook makkelijker kleur bepalen en dingen als occlusie goed bekijken.
Al het laboratorium werk moet verzameld en bewaard worden. Met de IOs kan het op een sotware
bewaard worden en hoef je alleen maar op de naam van de paiënt te zoeken.
Het is ook makkelijker om iets opnieuw te maken. Stel dat een paiënt een kroon kwijtraakt, iets inslikt, of
er gaat iets mis. Normaal moet dan alles opnieuw gebeuren, vanaf de afdrukjes tot het plaatsen. Met de
IOs hoet de paiënt niet eens meer meteen terug te komen. Je stuurt de informaie naar het
laboratorium, er wordt een nieuwe kroon o.i.d. geprint en hij kan geplaatst worden.
Als er veel fouten in de scanner ziten, kan het gebeuren dat je brug/kroon/prothese niet gaat passen en
je problemen krijgt met de occlusie. Er zijn verschillende factoren die de scanner kunnen beïnvloeden:
Glimmende/zwarte oppervlakken (metaal)
Licht wordt te snel weerkaatst, of wordt geabsorbeerd wat voor gaten kan zorgen
Incisieven
Ruimte door missende elementen
Bewegend weefsel
Dit zorgt voor verschillende beelden die niet overlapt kunnen worden
Hite van de camera
Leerdoelen
Weten wat een intra-orale scanner is en wat de verschillende types zijn.
Weten wat een point cloud, STL en “best it” inhouden.
De termen resoluie en precisie begrijpen en het verschil kennen.
Factoren die invloed hebben op het maken van opnames begrijpen.
Voordelen en beperkingen van de intra-orale scanner kennen.
De termen accuraat en precies begrijpen en het verschil begrijpen.
Het verschil weten tussen een laboratorium scanner en een intra-orale scanner.
Het verschil tussen lokale en volledige accuraatheid kennen.
Factoren die het resultaat van een volledige scan beïnvloeden kennen.
Parodontale overwegingen
We gaan kijken naar het funcieherstel met behoud van een gezond fundament. Er zijn soms misschien
ook enkele aanpassingen van het fundament nodig voor je kunt denken aan een kroon of restauraie.
13
Het doel van restaureren is dus het behouden van een gezond fundament (parodonium) na het plaatsen
van een restauraie. Alle supragingivale restauraies zullen niet of nauwelijks interacie hebben met de
gingiva (allergie is hier een uitzondering). Subgingivaal daarentegen wel.
Cariës kan zich uitgebreid hebben naar het subgingivale deel. Hier kan het fundament je behandeling al in
de weg ziten, omdat je nu niet weet hoe ver de cariës is uitgebreid en hoe je dit moet gaan restaureren.
Een knobbelfractuur kan ook zo lopen dat hij subgingivaal gaat ziten.
Er zijn voor zo’n subgingivale restauraie 3 aspecten waar je rekening mee moet houden:
Subgingivale inspecie
Zit de gingiva in de weg om een juiste diagnose en juist behandelplan op te stellen?
Prepareren
Zit de gingiva in de weg ijdens het prepareren? Behoud ik opimaal zicht of beschadig ik de
gingiva waardoor er bloedingen kunnen ontstaan?
Restauraie
Hoe zit het met de restauraie als ik tot subgingivaal heb geprepareerd?
In 1961 is een onderzoek uitgevoerd waarbij is gekeken hoe groot al deze structuren zijn op de vesibulaire
vlakken. Het aanhechingsepitheel en de supra-alveolaire vezels samen is 2 mm, de sulcus is 1 mm. In een
gezonde situaie zal je vesibulair vaak dus maar een pocket van 1 mm vinden, omdat de epitheliale
aanheching een hele sterke heching is waar je bijna niet doorheen kunt komen met een normale druk
met de pocketsonde.
In het meest gunsige geval groeit de gingiva na beschadiging weer volledig naar coronaal. In het meest
ongunsige geval breekt het lichaam 3 mm bot af en groeit de gingiva niet volledig terug (recessie). De
biologische breedte is dus niet gerelateerd aan een locaie op het element; dit kan dus gepaard gaan met
botverlies.
14
Approximaal is net wat anders, omdat de biologische breedte hier wat groter is. De sulcus is 2 mm
(diepere pocket), aanhechingsepitheel en bindweefselepitheel zijn allebei 1,5 mm.
Leidt schending van de biologische breedte door een restauraierand tot ontsteking van de gingiva?
Op het element komt de restauraie subgingivaal uit en vergeleken met de buurelement zie je zwelling van
de gingiva. Bij de metalen kroon gebeurt hetzelfde. De vraag is of dit erg is.
Er zijn twee groepen van het doorbreken van de biologische breedte: de preparaie/restauraie of
overhang/cementresten.
Bij de metalen kroon zie je dat na 10 jaar later de biologische breedte wel hersteld is, maar het bot is
afgebroken en de gingiva is naar apicaal gemigreerd. Er is hier sprake van sterke recessie. De ontsteking
die je op het begin ziet verdwijnt dus wel, maar wordt op zo’n manier opgelost door het lichaam. Zeker in
de estheische zone moet je dus goed nadenken over wat je gaat maken: het moet er zo lang mogelijk
goed uit blijven zien.
In deze extreme casus is bij het prepareren een verkeerde inzetriching van de boor gekozen, doordat de
behandelaar dacht dat de riching van de apex anders zou lopen, en is bij het plaatsen van het cement
alles er doorheen gelopen, zo de biologische breedte in. Na een ijdje krijgt de paiënt last en moet
operaief de overmaat verwijderd worden. Daarnaast is er sprake van veel botverlies.
15
Er zijn echter ook uitzonderingen. In dit geval zijn er kronen gemaakt op een verkeerde manier met
enorme overhang, maar zie je dat het bot eigenlijk amper reageert en het botniveau normaal blijt. Niet
bij iedereen is dus dezelfde reacie te verwachten.
Klinische kroonverlenging
Als je wel in de biologische breedte komt kun je ervoor kiezen om deze breedte te gaan verplaatsen. Dit
noemen we de klinische kroonverlenging, waardoor je meer ruimte hebt om je restauraie te plaatsen.
Er zijn 3 groepen waarbij je dit zou toepassen.
Parodontaal
Restauraief
Estheisch
Parodontaal
Na erupie heet aanhechingsepitheel de neiging apicaalwaarts te migreren: passieve erupie. Hierdoor
lijken de kronen klinisch heel kort. Het element trekt de gingiva met zich mee en als het in occlusie staat
zakt de gingiva weer naar beneden.
Bij sommige elementen vindt deze migraie niet plaats en blijt de gingiva erg coronaal ziten. Bij het
restaureren en controleren op cariës kun je bij deze elementen bijna niks zien. Wat je hierbij kunt doen is
de overtollige gingiva wegsnijden (gingivectomie). Wat hier kan gebeuren is dat de gingiva weer terug
groeit en je botverlies krijgt. Alleen wegsnijden gaat dus niet helpen.
16
Bij passieve erupie is de gingiva veel meer dan de biologische breedte: je hebt 3 mm overtollig gingiva. Je
kunt het dus wegsnijden, zolang je maar boven de biologische breedte blijt. De biologische breedte zelf
zal zichzelf herstellen en is dus onvoorspelbaar. Jaren later zal je zien dat je de oorspronkelijke biologische
breedte overhoudt en je een veel langere kroon hebt.
Om er achter te komen of het overtollige gingiva is, neem je eerst een normaal element en duw je zo hard
mogelijk met een pocketsonde tot je het bot raakt. Hier meet je de breedte en kun je hier een conclusie
trekken over de biologische breedte. Dit doe je ook bij een element waar teveel gingiva is, en alles wat
boven de 3 mm zit zou je kunnen wegsnijden.
Restauraief
Restauraieve klinische kroonverlenging kan te maken hebben met subgingivale cariës, een fractuur of
retenie voor een gegoten restauraie.
Bij deze subgingivale cariës weet je niet zeker of je binnen de sulcus blijt of de biologische breedte
binnenkomt. De tandarts heet de gingiva weggesneden met het idee dat de gingiva zich wel weer zou
herstellen, een heet de restauraie geplaatst. In dit geval is dit geen goede indicaie geweest. De gingiva is
wel hersteld, maar er is een kring van ontsteking te zien. De restauraie is dus toch in de biologische
breedte terecht gekomen. Uiteindelijk is de gingiva weer naar apicaal gemigreerd en is er sprake van
botabraak. In dit geval is dit geen grote ramp, maar in het front wel. Wanneer je niet zeker weet waar de
cariës zich bevindt en toch gaat behandelen, ben je erg onvoorspelbaar bezig.
Voor het lichaam zelf een uitweg zoekt, kun je beter zelf bepalen waar het botniveau komt en waar de
biologische breedte zich gaat herstellen. De biologische breedte kun je zelf bepalen, dus kun je dit geheel
zo verplaatsen dat de restauraie alsnog in de sulcus terecht komt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
chirurgische kroonverlenging. De gingiva wordt losgemaakt en er wordt gekeken tot hoe ver de cariës
loopt. In dit geval is dit bijna tot op het botniveau. Hier moet vervolgens 2-3 mm bot verwijderd worden
om zo de biologische breedte naar beneden te verplaatsen. Er wordt een noodrestauraie geplaatst en de
gingiva wordt zo neergelegd waar je hem wilt hebben. Wanneer dit hersteld is kan er een restauraie
gemaakt worden die precies in de sulcus kan eindigen.
17
Deze modellen moeten ideniek zijn omdat het werkstuk moet kunnen worden overgezet. Dit is de reden
dat we steeds vaker overgaan naar digitaal. Alle materialen kunnen krimpen en uitzeten waardoor je
restauraie kan gaan afwijken van de originele situaie.
Een andere techniek is een zaag model. Je hebt geen losse stomp nodig, het model wordt uitgegoten en
daar worden pennetjes ondergezet en met een zaag wordt het in stukken gehakt om de preparaies waar
het omgaat. Deze aparte stompjes kun je eruit nemen en zo heb je dus geen aparte modellen nodig.
Bij een situaiemodel in combinaie met een los stompmodel moet de afdruk dus tweemaal worden
uitgegoten. Bij een gezaagd model is het vervaardigen ervan meer werk en vereist het een zeer
nauwkeurig modelsysteem. De keuze tussen deze twee wordt mede bepaald door het werkstuk dat je wilt
laten maken.
De outline krijg je goed in de afdruk door hem supragingivaal te leggen omdat anders het tandvlees in de
weg zit. Dit lukt niet alijd, waardoor je retraciedraad kan gebruiken wat je 5 minuten in de sulcus laat
ziten. Het draadje gaat uitzeten en deze haal je eruit voordat je de afdruk gaat maken.
18
Inkerven
Met het stompmodel wordt de outline bepaald met behulp van inkerven. Zo wordt de preparaiegrens
rondom goed zichtbaar en is het toegankelijk voor instrumenten en scanners. Het is raadzaam
stompmodellen zelf in te kerven. Voorkom bij het inkerven dat de preparaie wordt beschadigd.
Het inkerven doe je met een hardmetaalfrees met dwarsstreping. Zo slijp je overtollig tandvlees weg tot
de outline helemaal vrij ligt. Bij het inkerven kunnen belangrijke structuren verloren gaan, zoals het
verloop van de gingiva en het onbeslepen gedeelte van het gebitselement. Door de gingiva weg te slijpen
weet je niet meer hoe het loopt, dit kan dus ook een nadeel zijn. Je hoet een stompmodel niet alijd tot
aan de preparaiegrens in te kerven, slechts een stukje opstaand tandvlees is genoeg voor de technicus,
als je de outline maar met potlood aan kan geven.
Lakken
Na het inkerven worden op het stompmodel een of meer laklagen aangebracht. Eerst een doorzichige
waterdunne lak om het gipsmodel rondom de outline tegen beschadiging te beschermen. Dan komt de
volgende laag, de die spacer, die de ruimte van je cement nabootst door zijn dikte. Als je dit niet doet zou
het betekenen dat de kroon niet goed op de preparaie past door de laag cement die er tussen komt.
Lakken doe je tot 1 mm voor de outline, want daar moet de kroon volledig aansluiten. Deze techniek
noemen we de die relief techniek.
Lakken doen we om het op zijn plaats komen (seaing) en daarmee de randaansluiing (sealing) van de
kroon maximaal te doen zijn, en om wat ruimte te maken voor het cement waarmee de kroon in de mond
wordt vastgezet. De retenie van de kroon wordt door het lakken eerder beter dan slechter. Als je niet lakt
en je plaatst de kroon, zakt hij niet compleet op zijn plek, is de kroon te hoog en heb je geen goede
randspleet. Occlusaal kun je eventueel en extra laklaag aanbrengen.
Het uitgieten van het tegenmodel is eenvoudiger omdat dit maar 1 keer hoet te gebeuren, en je hebt
geen stompmodel nodig. Er zijn wel bepaalde eisen waar het aan moet voldoen, zoals de occlusie, omdat
19
het puur wordt gebruikt voor de beet. Er kunnen luchtbellen in ontstaan en als je dit dan gaat ingipsen
komen de modellen niet goed op elkaar. Luchtbellen voorkom je door voor te smeren en dan pas de
afdruk te nemen.
Occlusie
Het doel van occlusie:
Posterieure steun
Steun aan de overige gebitselementen en het temporomandibulaire gewricht
Occlusale stabiliteit
Voorkomen van migraie van de gebitselementen
Mandibulaire stabiliteit
Stabiliteit van de mandibula ten opzichte van de schedel
De maximale occlusie is de habituele occlusie, de meest sluitende interdigitaie die wordt bereikt na
habituele sluitbeweging. De determinant hiervan zijn de elementen.
De centrale relaie heb je gevonden als het caput mandibulae zich in de meest ongedwongen meest
dorsale stand bevindt in de fossa aricularis. De determinant is je temporomandibulaire gewricht en niet je
occlusie. Het is geen RCP als je de mandibulae helemaal naar achteren dwingt. Het is allebei het meest
dorsaal, maar bij RCP dwing je hem naar achter waardoor je spanning zet, en de centrale relaie is de
meest ontspannen posiie zonder kracht uit te oefenen.
MO en CR komen in 10% van de gevallen overeen, verder ligt CR 1 mm dorsaal van MO. Een prematuur
contact is een occlusaal contact dat bij de sluitbeweging raakt, voordat de MO wordt bereikt. Een
prematuur contact kan soms tot klachten leiden maar meestal past het kauwstelsel zich hierop aan.
Een afwijking tussen TMD klachten en afwijkingen in het occlusiepatroon is niet wetenschappelijk
aangetoond.
Bij vervaardiging van kronen en bruggen is het verstandig de bestaande (maximale) occlusie zoveel
mogelijk te handhaven. Dit geldt niet als er sprake is van ernsige slijtage van de gehele deniie of er veel
elementen ontbreken waardoor occlusale stabiliteit ontbreekt. De temporomandibulaire gewrichten
kennen slechts een beperkte adaptaievermogen, dus je moet voorzichig zijn met het veranderen van de
beet.
De man van de eerste casus heet zijn 26 en 27 afgebroken, en er moet een indirect bonded restoraion
geplaatst worden. Dit ga je restaureren als MO omdat alles goed op elkaar komt, en je alleen maar 2
kronen moet maken. Dit kan in bestaande beet.
Bij de tweede casus heet de man een groot deel weg geknarst en moet je veel meer restaureren, dus doe
je dit in CR en kies je de meest ideale posiie voor de gewrichten. De beet moet omhoog naar de oude
posiie, je hebt geen referenie meer dus ga je niet uit van een MO.
20
Palainale knobbels van de maxillaire molaren moeten in contact staan met de centrale issuren en
approximale randlijsten van de mandibulaire molaren. Andersom moeten de buccale knobbels van de
mandibulaire molaren in contact staan met de centrale issuren en randlijsten van de maxillaire molaren.
Hier is sprake van knobbeltop-fossacontact waarbij je vrijheid van occlusie hebt. De issuren blijven wat
open waardoor de paiënt makkelijk heen en weer kan bewegen, van 1 mm rondom. Bij tripodisme
(knobbel-fossacontact) ziten de knobbels helemaal vast en kun je niet makkelijk heen en weer bewegen
omdat je vast zit in je antagonist.
Articulatie
Groepsgeleiding: komt het meeste voor in de natuur, belasing bij zijdelingse beweging verdeeld
over bijna alle elementen.
o Voordeel: meestal vanzelf al aanwezig, dus vaak geen aanpassingen nodig.
o Nadeel: hogere krachten ijdens ariculaie, door belasing posterieur. Relaief kleine en
ongunsige anatomie radices premolaren, dus het zwakst.
Cuspidaatgeleiding: komt in de natuur meestal alleen bij jonge mensen voor. Slijt in de loop der
jaren af tot groepsgeleiding.
o Voordeel: lagere spierkrachten ijdens ariculaie, door belasing anterieur. Disclusie van
de posterieure elementen ijdens ariculaie. Gunsige anatomie radix en kroon cuspidaat
(langer, meer botcontact en kroon heet een bolling).
o Nadeel: meestal niet van nature aanwezig, waardoor vaak eerst aanpassingen moeten
worden gedaan.
Frontgeleiding: komt standaard in de natuur voor, behalve na slijtage door atriie, of een
ongunsige kaakrelaie.
o Voordeel: lagere spierkrachten ijdens ariculaie, door belasing anterieur. Gunsige
palainale anatomie van de kronen van incisieven.
o Nadeel: kan in de loop der jaren slijten.
21
Cuspidaatgeleiding heet dus de voorkeur bij vervaardiging van indirecte restauraies. Het zorgt ervoor dat
de overige elementen ijdens ariculaie worden ontlast door disclusie. Het kan vaak eenvoudig worden
aangebracht met composiet palainaal van de bovencuspidaat, of buccaal van de ondercuspidaat.
Bij balanscontacten is er ariculaie over de elementen aan de contralaterale zijde van de kaakbeweging
(de niet-werkende zijde). Balanscontacten die geleidende contacten aan de werkende zijde hinderen
(suprabalanscontacten) kunnen tot klachten leiden. Een relaie tussen TMD klachten en afwijkingen in het
occlusiepatroon is niet wetenschappelijk aangetoond.
We kiezen voor groepsgeleiding als het aanbrengen van cuspidaatgeleiding uitgebreid ingrijpen vergt, bij
het ontbreken van een cuspidaat (ook bij prothese of implantaat) of bij een onrusige kaakrelaie.
Materiaalkeuze I
Metaal
Er is een onderzoek gedaan bij 1314 gouden restauraies die 1 tot 52 jaar zijn bekeken. Randaansluiing,
anatomische vormgeving en oppervlaktestructuur zijn beoordeeld. 72% van de restauraies zat meer dan
20 jaar in de mond. De survival rate van de restauraies was na 25 jaar 95% en na >40 jaar nog 94%.
96% werd beoordeeld als “excellent”: geen breuken, slijtage etc.
Materiaal moet sterk zijn, maar te sterk materiaal zou voor slijtage bij de antagonist kunnen zorgen.
Vormen van slijtage zijn atriie (knarsen), abrasie (door overige materialen), erosie (door zuren) en
abfracie (cervicaal weefselverlies). Met slijtage door een restauraie spreken we van abrasie.
22
Metaal-porselein
Opbakporselein is ook wel veldspaatkeramiek. Hiervan weten we dat het estheisch is, maar wel erg zwak.
Er is onderzoek gedaan naar kronen van dit materiaal wat een survival rate van 97% bleek te hebben. Na 5
jaar deden zich de volgende problemen voor: chipping (2,7%), secundaire cariës (2,8%), parodoniis
(14,4%) en retenie verlies (2,9%).
Een ander onderzoek heet meerdere studies bekeken en vergeleken. De annual failure rate ligt gemiddeld
genomen op 0,88%.
Opbakporselein is de zwakste schakel bij een metaal-porselein restauraie. Chipping is een regelmaig
voorkomend probleem bij metaal-porselein restauraies. We weten ook dat veldspaatkeramiek slijtage van
0,64 micrometer geet.
Metaal-porselein is mooier dan goud, maar heet toch een maige estheiek door gebrek aan
translucenie, een donkere onderstructuur en donkere metaal randen.
23
Samenvaing
Duurzaamheid is klinisch bewezen
Opbakporselein (veldspaatkeramiek) vormt een zwakke schakel
Geschikt voor kronen en bruggen
Estheisch tand gelijkend, maar gebrek aan translucenie en risico op donkere randen
Veroorzaakt gemiddeld slijtage aan de antagonist
Veel dikte nodig voor preparaie
Weinig adhesie heching aan tandmaterialen mogelijk
Zirkoniumdioxide bleef lange ijd nog een onderstructuur. Dit werd nog bedekt met opbakporselein,
waardoor de restauraie alsnog zwak was.
Dit is de reden dat er gekozen werd voor monolithische restauraies, bestaande uit slechts 1 materiaal.
Toen kregen we vanaf 2005 lithiumdisilicaat en volledige zirconiumdioxide restauraies.
24
Het verschil tussen de twee is dat we oxidekeramieken niet kunnen etsen, en glaskeramieken wel.
Oxidekeramiek is 100% vulstof, dus valt er niks weg te etsen. Glaskeramiek bevat nog porositeit die je kunt
wegetsen. Oxidekeramiek kun je dus niet adhesief plaatsen (volledige omslijping), glaskeramiek wel (IBR).
In een onderzoek zijn kronen gemaakt van verschillende materialen (belangrijkste opgebakken zirconia,
full contour zirconia en lithium disilicaat) die vervolgens kapot gedrukt werden. De waarden die hieruit
komen noemen we de Iniial Load to Failure (N).
Opgebakken zirconia ging kapot bij 1500 N (150 kg), lithium disilicaat bij 2800 N (280 kg) en full contour
zirconia bij 6000 N (600 kg). De kans op breuk bij full contour zirconia is dus veel kleiner dan bij
opgebakken zirconia.
Er is ook gekeken naar de buigsterkte (MPa) in een ander onderzoek bij 3 materialen. Die bepaal je door
het materiaal op twee staajes neer te leggen en er vervolgens op te gaan drukken, tot het breekt.
Veldspaatkeramiek ging kapot bij 85 MPa, lithiumdisilicaat bij 380 MPa en zirconia bij 1200 MPa.
Het onderzoek van het kapot drukken van zo’n kroon is niet representaief voor wat er in de mond
gebeurt, aangezien wij geen 600 kg op onze kiezen laten komen, maar wij kauwen en knarsen en bijten
dingen door. Zo’n kroon wordt anders belast in de mond dan in het laboratorium, dus de betrouwbaarheid
25
Opgebakken zirconia
Een tandarts heet onderzoek gedaan naar zijn eigen zirconia kronen, waaruit bleek dat er 96% succes bij
molaren was en 100% succes bij het front. Dit is echter niet heel representaief.
Een ander onderzoek heet weer meerdere onderzoeken vergeleken, waaruit bleek dat dit materiaal een
annual failure rate van 1,84% heet. Dit is wel hoger dan bij metaal-porselein.
Er is ook onderzoek gedaan naar bruggen van 10 jaar. Er was 69% succes en 91,5% survival van het frame.
Bij het onderzoek naar het verschil tussen de metaal-porselein en zirconia, kwam bij beiden een survival
rate van 100% uit, maar bij zirconia was er 25% chipping, ten opzichte van 19% bij metaal-porselein.
Opbakporselein is de zwakste schakel bij een opgebakken zirconia restauraie. Chipping is een regelmaig
voorkomend probleem bij opgebakken zirconia restauraie.
Dit komt doordat de ondergrond van de restauraie niet goed gemaakt werd. Het veldspaatkeramiek wat
er bovenop kwam werd veel te dik waardoor dit sneller brak. Om het risico op chipping te reduceren heet
opbakporselein voldoende ondersteuning van de onderstructuur nodig, en daarom is de vormgeving
daarvan erg belangrijk.
Opgebakken zirconia heet wel een goede estheiek door enige translucenie en een tandkleurige
onderstructuur.
Samenvaing
Duurzaamheid klinisch bewezen
Opbakporselein vormt zwakke schakel
Geschikt voor kronen en bruggen, niet voor parieel
Estheisch goed vanwege tandkleurige onderstructuur en enige translucenie
Veroorzaakt gemiddelde slijtage aan de antagonist
Gemiddelde dikte nodig voor preparaie
Weinig adhesieve heching aan tandmaterialen
26
Er zijn geen klinische onderzoeken, doordat het materiaal nog maar kort op de markt is.
Er is een onderzoek die monolithische zirconia restauraies 5 jaar heet bekeken. Het voorkomen van fatale
breuk was als volgt:
Kronen anterior: 0,97%
Kronen posterior: 0,69%
Bruggen anterior: 3,25%
Bruggen posterior: 2,60%
Dit zijn goede resultaten na 5 jaar, alleen moet je scepisch blijven omdat goed klinisch onderzoek
ontbreekt.
Er zijn 2 methodes om zo’n kroon af te maken. Het afwerken kan door middel van afglanzen (glazen: dun
keramiek erop kwasten en uitbakken) of polijsten (met rubbers). Polijsten is meer werk, maar geet wel
het beste efect.
In een onderzoek is bekeken wat dit afwerken doet met slijtage. Glazuur wordt tegenover zirconia gezet,
afglanzen en polijsten. Hieruit bleek dat afglanzen 2 keer zoveel slijtage geet als polijsten. Gepolijst is zelfs
nog beter voor de antagonist dan glazuur.
Ondanks de hoge hardheid van zirconiumdioxide, zorgt zijn nanokristallijne structuur voor weinig abrasie
aan de antagonist, mits het materiaal glad gepolijst is en niet alleen afgeglansd.
De estheiek van full contour zirconia is minder goed dan opgebakken zirconia doordat het weinig
translucenie heet en geen dieptewerking die wordt verkregen door het in lagen aanbrengen van
opbakporselein. We kunnen deze twee ook combineren, door buccaal opgebakken full contour zirconia te
plaatsen en occlusaal ingekleurd zirconia. Restauraiemogelijkheden zijn dankzij full contour zirconia sterk
uitgebreid.
27
Samenvaing
Zeer sterk materiaal, zonder opbakporselein (monolithisch)
Duurzaamheid nog niet klinisch bewezen
Geschikt voor kronen en (grote) bruggen
Estheisch redelijk vanwege tandkleurig materiaal, maar zeer weinig translucenie en geen diepte
in de kleur
Opbakporselein kan buccaal worden aangebracht voor extra estheiek
Veroorzaakt weinig slijtage aan de antagonist (mits goed gepolijst)
Gemiddelde dikte nodig voor de preparaie
Weinig adhesieve heching aan tandmaterialen mogelijk
Lithiumdisilicaat
Kronen van lithiumdisilicaat kunnen gemaakt worden met behulp van CAD/CAM (frezen) of met de
verloren-was methode. Uit het onderzoek bleek de iniial load to failure 2800 N te zijn. De annual failure
rate bleek 0,69% te zijn, nog lager dan metaal-porselein.
Ook is er gekeken naar de slijtage na polijsten of afglanzen. Bij polijsten was dit 0,36 micrometer en bij
afglanzen 0,47 micrometer. Dit kun je dus ook beter polijsten.
Het heet een zeer goede estheiek door veel translucenie, tandkleurig materiaal en je kunt het opbakken
waar nodig is.
Verder kun je glaskeramiek etsen en daardoor is het goed bruikbaar voor pariële, adhesieve, minimaal
invasieve restauraies.
28
Samenvaing
Sterk materiaal, zonder opbakporselein
Duurzaamheid klinisch bewezen
Geschikt voor kronen en pariële, adhesieve restauraies
Minder geschikt voor bruggen
Estheisch zeer goed vanwege tandkleurig materiaal en goede translucenie
Opbakporselein kan buccaal worden aangebracht voor extra estheiek
Gemiddelde slijtage aan de antagonist
Gemiddelde dikte nodig voor de preparaie
Goede adhesieve heching aan tandmaterialen mogelijk
Materiaalkeuze II
Composiet
We hebben twee soorten composiet voor de indirecte restauraies. De eerste is photo-polymeriserende
laboratorium composiet om handmaig, gelaagd aan te brengen.
Voordelen
o Hogere vulgraad dan normaal (direct) composiet
o Indirect gepolymeriseerd
o Gelaagde kleuropbouw (estheiek)
Nadelen
o Kans op luchtbellen insluiten
o Analoog
o Arbeidsintensief
De tweede zijn fabrieksmaig gepolymeriseerde composietblokken om via CAD/CAM te vervaardigen.
Voordelen
o Hogere vulgraad dan normaal composiet
o Indirect fabrieksmaig gepolymeriseerd
o Monolithisch
o Digitaal
o Weinig arbeidsintensief
Nadeel
o Geen gelaagde kleuropbouw (estheiek)
29
Er is onderzoek gedaan naar het verschil tussen (oud) composiet en keramiek na vermoeiing. Dit is klinisch
relevanter dan in één keer veel gewicht. Daaruit bleek dat hoe hoger de ‘load’ , hoe lager de survival rate
van keramiek. De survival rate van composiet bleef alijd 100%, tegenover slechts 30% van keramiek.
Een ander onderzoek keek naar Lava Ulimate (hybride composiet) en IPS Empress (glaskeramiek). Er was
signiicant minder schade aan het indirecte composiet door vermoeiing. De gemiddelde load tot breken bij
composiet was uiteindelijk 3271 N, bij keramiek was dit maar 1465 N.
In een studie naar implantaat kronen zijn ook de composieten meegenomen. Het presteert daar niet veel
beter dan lithiumdisilicaat en zirconia. Het is wel allemaal sterker dan opgebakken zirconia (door
veldspaatkeramiek). De buigsterkte en elasiciteit van Lava Ulimate liggen ook veel lager dan van
lithiumdisilicaat en zirconia.
Uit dit zelfde onderzoek bleek dat de buigsterkte van composiet maar de helt meer is dan van Protemp.
Toch is het materiaal veel sterker, en dit komt door de elasiciteit. Deze ligt bij composiet veel hoger, wat
betekent dat het materiaal beter mee beweegt ijdens belasing.
Niet alleen de buigsterkte bepaalt de uiteindelijke breukweerstand van een materiaal, maar ook de
elasiciteitsmodulus speelt een rol.
Bij het onderzoek met vermoeiing was te zien dat indirect composiet sterker is dan lithiumdisilicaat, maar
bij het laatste onderzoek naar implantaat kronen is te zien dat lithiumdisilicaat juist sterker is. Dit komt
door het verschil in dikte. Bij het eerste onderzoek werd er een dun laagje aangebracht, bij het andere
onderzoek was dit veel meer. Dikte speelt een grote rol, vooral bij keramiek.
In een ander onderzoek zijn lowable composiet, regulier composiet, hybride composiet en glaskeramiek
getest in diktes van 0,5 mm, 1,0 mm en 2,0 mm op denine en glazuur.
Bij regulier composiet maakt de dikte weinig verschil. Bij lithiumdisilicaat wordt het sterker naarmate het
dikker wordt. Bij hybridecomposiet is ook een toename te zien van sterkte, maar minder signiicant.
De breukweerstand van een keramiek neemt kwadraisch toe met de dikte van het materiaal.
30
De dikte van de restauraie lijkt te bepalen welk materiaal de hoogste breukweerstand heet: <1,5 mm
voor (indirect) composiet en >1,5 mm voor lithiumdisilicaat. Dit is de reden voor de minimale dikte van 1,5
mm in je preparaie: de sterkte neemt anders kwadraisch af.
Er is in een onderzoek gekeken naar de succes rate van indirecte composiet kronen na 3 jaar, en dit bleek
85% te zijn.
Een ander onderzoek heet 200 composiet en keramische kronen 3 jaar lang gevolgd:
Survival:
o Composiet 87,9%
o Keramiek 97,2%
Succes:
o Composiet 55,6%
o Keramiek 81,2%
Estheiek
Uit een ander onderzoek blijkt dat er een grotere paiënt tevredenheid is over estheiek en funcie van
keramiek dan van indirect composiet na 3 jaar.
31
Er is verder ook onderzoek gedaan naar de estheiek van composiet (12, 13) en keramiek (11, 21, 13, 23).
Beide soorten restauraies zijn voor 3 jaar bekeken. Composiet verloor zijn glans en werd minder glad.
Keramiek behoudt meer glans dan composiet, echter is dit onder speeksel niet zichtbaar. Zeker na 5 jaar is
te zien dat composiet veel dofer oogt dan porselein.
Slijtage
In een onderzoek waar MZ100 is vergeleken met keramiek werd aangetoond dat er signiicant minder
slijtage van het glazuur is tegenover indirect composiet, ten opzichte van glaskeramiek.
(Indirect) composiet veroorzaakt minder slijtage van de antagonist dan keramiek, maar is zelf ook minder
slijtvast dan keramiek. Composiet slijt namelijk 61,90 micrometer, tegenover 12,10 micrometer van
glaskeramiek.
32
Samenvaing
Uit één blok gefreesd materiaal (monolithisch)
Enigszins elasisch, waardoor geschikt om in kleine diktes toe te passen
Duurzaamheid nog zeer beperkt klinisch bewezen
Geschikt voor solitaire restauraie en ijdelijke bruggen
Estheisch redelijk vanwege tandkleurig materiaal, maar geen diepte in kleur en ontvankelijk
verkleuring en doheid op lange termijn
Veroorzaakt zeer weinig slijtage aan de antagonist, maar is zelf niet erg slijtvast
Minimale dikte nodig voor preparaie
Goede adhesieve heching aan tandmaterialen nodig
Je wilt een tand met restauraie zo lang mogelijk behouden. Je moet rekening houden met het feit dat een
restauraie waarschijnlijk niet de rest van iemands leven blijt ziten, en dat er een kans is dat je iets moet
veranderen of herstellen in de toekomst. Op deze manier kun je vooruitdenken en niet teveel weefsel
weghalen in de eerste instanie, zodat er nog opies mogelijk zijn op langere termijn.
Weefselbesparing, materiaaleigenschappen en bonding zijn drie aspecten die alijd in balans met elkaar
moeten zijn. Als je bijvoorbeeld teveel weefsel weghaalt om een sterke restauraie te kunnen leggen,
behandel je het element niet op de goede manier en is dit niet meer in balans. Dit geldt voor alle drie de
aspecten: wanneer je je teveel focust op één ding en het ander teniet doet, kan dit ten koste gaan van het
element. Je kunt hierbij nooit overal 100% voor halen: je moet gaan voor de best mogelijke manier. Als je
iets meer weefsel weg moet halen om een goede restauraie te kunnen verkrijgen, is dit soms een betere
opie dan wanneer dit ten koste moet gaan van je restauraie.
Goede isolaie voor bonding
Hoeveelheid glazuur (voor kwaliteit van bonding)
Bonding doe je aan (1) glazuur, (2) denine, (3) composiet
Minimale dikte
Principes voor keramische preparaie aanhouden
Rekening met sterkte van het materiaal wanneer het gebond is
33
Er zijn drie verschillende opies voor het restaureren van een element. Het is belangrijk om te weten
wanneer je welke restauraie gebruikt.
1. Directe composiet restauraie
Bij een kleine caviteit.
2. Indirect bonded restoraion
Wanneer er ook knobbels afgebroken zijn en je niet teveel weefsel wilt opoferen zoals bij een
kroon.
3. Convenionele volledige kroon
Bij veel weefselverlies die je volledig moet opbouwen; de restauraie zoveel retenie als mogelijk
is geven. Wanneer er al een kroon aanwezig was. Wanneer isolaie niet mogelijk is.
Het ontwerp voor een IBR is erg belangrijk. Je moet kijken naar de plaats van het defect, en hoe groot het
ongeveer is. Aan de hand van eventuele risico’s en wat mogelijk is, kun je gaan beslissen hoe je gaat
prepareren. Je begint dus met kijken naar de caviteit, omdat geen enkel defect hetzelfde is.
Verder is de inzetriching bij een onlay ook belangrijk. Er mogen geen ondersnijdingen aanwezig zijn. De
inzetriching hoet niet alijd vanaf occlusaal te zijn, dit kan ook buccaal of mesiaal zijn. Aan de hand van
de inzetriching kun je bepalen welke ondersnijdingen weg moeten en welke kunnen blijven ziten en kun
je prepareren zonder teveel weefsel weg te halen.
De levensduur van een element met restauraie kan beïnvloed worden door verschillende factoren. Het
falen van een kies of restauraie kan komen door:
1. Fractuur van kies en/of restauraie
2. Marginale lekkage en secundaire cariës
3. Slijtage van materiaal of antagonist
4. Vitaliteit van de tand (als hij vitaal is)
5. Parodontale problemen
6. Decementaie (losraken van cement, falen van bonding)
Het eerste jaar wordt falen grotendeels veroorzaakt door het plaatsvinden van een endodonische
behandeling. Daarna blijt fractuur gedurende de jaren een groot risico. Secundaire cariës is een risico dat
vanaf het 1e jaar steeds meer toeneemt, en bij ongeveer 6 jaar zelfs de reden is voor het falen van 50% van
de restauraies.
34
Fractuur is de grootste reden dat een tand of kies zwakker wordt. Dit kan meerdere oorzaken hebben.
Weefsel verlies (grootste oorzaak)
o Hoeveelheid
o Locaie
5% endodonische behandeling
20% occlusale caviteit
63% MOD
Vermindering van sijheid van de knobbels!
Surfaces (MO-DO, MOD)
2 surfaces 2,3 imes higher risk than 1 surface
3 surfaces 3.3 imes higher risk than 1 surface
o Riching
Horizontaal/vericaal
De anatomie van de bovenste premolaar zorgt ervoor dat wanneer je een MOD
maakt, er sprake is van delecie van de knobbels. Ze hebben de mogelijkheid om te
35
bewegen en dus om te breken. Hierom is het belangrijk dat je bij de restauraie van zo’n MOD de knobbels
overkapt en dus beschermt. De krachten worden zo op een andere manier over het element verdeeld en
de knobbels zullen niet abreken. Hierbij is het belangrijk dat je de wanden dik genoeg houdt (1,5-2,0 mm)
en de isthmus rond de >2 mm breed wordt.
Er zijn indicaies voor het maken van de keuze tussen een directe of indirecte restauraie. Deze keuze
hangt van verschillende dingen af. Lees: arikel “Direct versus indirect towards an integrated restoraive
concept in the posterior deniion”.
Het maken van een IBR brengt een bepaalde manier van werken met zich mee.
1. Evaluaie van defect, risicobeoordeling
36
De cycle of death van een restauraie kan op verschillende manieren doorbroken worden. Deze cycle of
death is al eerder uitgelegd wat dit precies inhoudt, maar het komt er op neer dat hoe verder je in de cycle
zit, hoe dichter je bij het punt van extracie komt.
Eerste restauraie zo lang mogelijk uitstellen
Minder agressief excaveren
Minder invasief prepareren voor minder weefselverlies
Bondingkwaliteit verbeteren voor langere levensduur
Een restauraie eerder herstellen dan meteen vervangen
Directe restauraies werden op een gegeven moment vervangen door indirecte restauraies. Er werd
gedacht dat deze indirecte restauraies marginaal beter passen en ze beter bestand zijn tegen slijtage,
fractuur en verkleuring. Uit onderzoek is gebleken dat de levensduur van directe en indirecte restauraies
37
niet veel verschilt. Verder kunnen risicofactoren de levensduur beïnvloeden, ongeacht het soort materiaal.
De onderzoeken die gedaan zijn, zijn ook niet geheel representaief voor de werkelijkheid vanwege de
kalibraie van de behandelaars (beter in hun werk, of meer ijd/focus voor de behandeling) en de selecie
van de paiënten (meer gemoiveerd, lager risico).
Voor het restaureren van grote defecten, vervangen van knobbels en diepe cervicale outlines bestaan er 4
opies:
1. Directe composiet: hangt af van behandelaar en zijn vaardigheden, morfologie is moeilijk om
precies na te maken
2. Onlay restauraie: betere morfologie en occlusie, niet heel conservaief
3. Volledige kroon
4. Indirecte restauraie met margin elevaion en cavity opimizaion
De klassieke onlay restauraie brengt problemen met zich mee wanneer de outline subgingivaal ligt. Het is
niet mogelijk om een wig en matrix te plaatsen om te cementeren, omdat anders de restauraie niet meer
past. Als de outline niet supragingivaal ligt, kan een rubberdam niet geplaatst worden om contaminaie te
voorkomen.
Je kiest voor de IBR als je opimale vorm en estheiek wilt bereiken, en wanneer de directe restauraie te
moeilijk is voor de behandelaar. Bij een grote caviteit kies je voor een directe restauraie als een minimaal
invasieve behandeling vereist is (jonge paiënten of paiënten met hoog risico), wanneer een goedkope
behandeling de enige opie is en wanneer de vaardigheden van de behandelaar goed genoeg zijn.
Glazuur heet een hoog gemineraliseerde extracellulaire matrix: 96% mineralen en 4% organisch materiaal
en water. Het bestaat uit hydroxyapaiet en carbonaaionen. Het bestaat uit allemaal staven (prisma’s)
met daartussen intracellulaire ruimte.
38
Glazuur zonder prisma’s kun je vinden bij melktanden op het hele externe oppervlak, en bij het blijvend
gebit cervicaal en in issuren.
De matrix van denine lijkt op dat van bot: 45% anorganisch materiaal, 33% organische materiaal
(collageen, lipiden, eiwitmatrix), 22% water. De deninetubuli bevaten odontoblasten met uitlopers. De
diameter van deze tubuli wordt groter naarmate het dichter bij de pulpa komt, en dunner bij het glazuur.
Het aantal tubuli wordt ook groter bij de pulpa. Diep in het denine is het percentage tubuli 22%,
oppervlakkig is het 1%.
Als gevolg van hersteld denine, secundair denine of tubuli sclerose ontstaat er hyper-gemineraliseerd
denine. Dit is een afweermechanisme van het denine zelf.
Bonding kan aan verschillende soorten oppervlakten plaatsvinden:
Denine aangetast door cariës
o Vochiger
o Mineralen afgezet in tubuli, ongeorganiseerd collageen
o Moeilijk om aan te hechten
Fysiologisch transparant wortel denine
o Transparant denine onder carieuze laesies
o Meer mineralen
o Moeilijk om hybride laag te vormen
Geprepareerde caviteiten met diamantboor
o Dikkere smeerlaag
o Zelfetsen minder efecief, moeilijker te penetreren
Wortelkanaalwanden
o Andere samenstelling maakt hechten lasiger
39
iii. Stelt interne glazuur bloot, is reaciever en bevat betere omstandigheden voor
bonding
iv. Vergroot bonding oppervlak, meer oppervlak wat kan hechten
b. In denine
i. Verwijdert smeerlaag
ii. Verwijdert hydroxyapaiet kristallen waardoor er ruimterond de collageenmatrix
ontstaat
iii. Stelt een grotere hoeveelheid collageen bloot
iv. Een deel van het collageen kan niet bedekt worden met bonding na het etsen,
dit kan zorgen voor enzymaische denaturalisaie van de collageenvezels in het
denine
2. Primer
a. In denine
i. Hydroiel
ii. Hydrateert collageenvezels waardoor ze uitzeten
iii. Penetreert collageenmatrix waardoor er ruimte voor bonding ontstaat
iv. Verwijdert water
3. Bonding
a. In denine
i. Penetreert collageenmatrix
ii. Hardt uit waardoor de hybride laag ontstaat
iii. Sluit van binnen en buiten af (houdt tubuli vochig)
iv. Hecht aan hars van restauraie of cement materiaal
b. In glazuur
i. Penetreert micro-retenieve plekken
ii. Hardt uit waardoor je een “interlocking area” krijgt
iii. Sluit het oppervlak af
iv. Hecht chemisch aan hars van restauraie of cement materiaal
Self-etching
o 2-staps: primer, bond
o 1-stap: primer & bond in één
Door de zelf-etsende primer zonder te spoelen krijg je een smeerlaag gevuld met hars die dus niet
verwijderd wordt. De hybridelaag wordt veel dunner dan bij de 3-staps.
40
Bij de nieuwe manier van het maken van onlays hebben we drie methodes die hieraan vooraf gaan.
Immediate denin sealing
o Afdichten en beschermen van denine voor het maken van afdrukjes
o Betere sterkte van bonding en kwaliteit adhesief
Cavity opimizaion
o Vormen van caviteit opimaliseren
o Ondersnijdingen opvullen
o Dikte van restauraie beperken
o Blootliggend denine beschermen
o Adaptaie van restauraie verbeteren
41
Stiftopbouw
De klinische procedure voor een sitopbouw is het prepareren van de sitruimte, het plaatsen van de sit
en vervolgens opbouwen met composiet.
Sitopbouw doe je bij een element met uitgebreid weefselverlies. Meestal kun je dit direct restaureren
met composiet (composietkroon), maar soms moet je dit opbouwen als basis voor een indirect
vervaardigde restauraie (opbouwrestauraie/funderingsrestauraie).
De composietkroon is een gecombineerde funderingskroonrestauraie, een opbouw met anatomische
vorm. Deze kroon kun je in een later stadium gebruiken als opbouwrestauraie onder een indirecte
restauraie.
Vitale elementen kun je opbouwen met composiet en je kunt eventueel knobbels overkappen. Bij veel
weefselverlies kan een indirect vervaardigde restauraie geïndiceerd zijn. Endodonisch behandelde
elementen zijn verzwakt door weefselverlies en hebben minder retenie voor opbouw. Een sit dient dan
als mogelijk hulpmiddel. Deze wordt in het wortelkanaal geplaatst en biedt extra houvast voor je
composietopbouw.
Een opbouwrestauraie kan met of zonder sit zijn en direct of indirect vervaardigd worden. De sit geet
extra houvast, macromechanisch omdat je extra fricie krijgt doordat de pin in het wortelkanaal zit, en
42
micromechanisch doordat het adhesief bevesigd wordt. Je vergroot het hechtoppervlak voor je
restauraie.
In de 18e eeuw werden houten reteniesiten gebruikt voor kronen, dit was vaak één geheel. Dit werkte
heel goed, omdat hout uitzet en niet meer loskomt. Het nadeel is dat de wortels dan gaan fractureren.
In de 19e eeuw kwam de Richmond sitkroon, een gegoten sit met daaraan vast een kroon (eerst metaal,
daarna met opgebakken porselein). Dit wordt nog steeds wel gebruikt.
De gegoten sitopbouw bestaat juist uit twee delen, de kroon wordt daar overheen gecementeerd.
Een restauraie vervaardigd met een directe techniek is geheel in de mond vervaardigd, met een indirecte
techniek is het deels buiten de mond vervaardigd, veelal door een tandtechnisch laboratorium. Hier zijn
minimaal 2 ziingen voor nodig (ijdelijke restauraie).
Je hebt een element waar een opbouw moet komen waar sitruimte in is geprepareerd. Daar wordt een
plasic passit in geplaatst wat smelt als je het verhit. Daar gaat kunststof overheen wat je kunt omslijpen
in de gewenste vorm. Dit geheel haal je eruit en in het laboratorium kunnen ze dit omzeten in goud
volgens de verloren wasmethode. Dit cementeer je in het kanaal en daar overeen komt de kroon.
Een andere techniek is met metalen siten met inlay was. Je kunt een aangegoten sit maken: je houdt
het sitgedeelte, het stukje was wat je modelleert wordt omgezet in goud.
43
Een voorbeeld is een indirect zirconiumoxide opbouw wat een beetje op dezelfde manier werkt, maar in
plaats van goud heb je dan zirconiumoxide. Dit is estheischer maar heet dezelfde nadelen als goud.
Bij de directe sitopbouw plaats je een sit in het kanaal, zet je vast met composietcement en je bouwt
het element verder op met composiet.
Indicaies voor sitopbouw zijn versterking van de wortel en retenie van de opbouw. Dit laatste klopt,
maar het is nog maar de vraag of het versterking geet. Vroeger werd in elk endodonisch behandeld
element zo’n sit geplaatst, om te voorkomen dat het niet kon breken. Hier is onderzoek naar gedaan: de
sit geet geen signiicante verbetering van de sterkte van het element. Bij de voortanden was geen
signiicante verbetering in klinisch succes te zien, bij de molaren wel, bij overkapte knobbels.
Een gegoten opbouw werd met niet-adhesief cement vastgezet: macro-mechanische retenie.
Tegenwoordig kunnen we wel adhesief werken, waardoor je micro-mechanische retenie creëert.
In het verleden werden bijna standaard siten geplaatst in endodonisch behandelde elementen. Veel
tandartsen plaatsen nog steeds veel siten (wellicht gewenning). Deze gedachtegang komt echter uit de
44
ijd van voor de adhesieve tandheelkunde. “Ervaring komt vaak neer op het met meer zelfverzekerdheid
maken van dezelfde fouten”.
Een veelgehoord argument voor een sit is dat het geen kwaad kan en je hem voor de zekerheid plaats.
Echter hebben sitrestauraies een hoog faalpercentage, neem je extra gezond tandweefsel weg en loop
je risico op perforaie van de wortel.
Het uitvalspercentage van deze restauraies is groter dan bij welke indirecte restauraie dan ook in vitale
elementen. Falen kan veroorzaakt worden door breuk of buigen van de sit, loskomen, breuk van de
opbouw of wortelfractuur. “Baat het niet dan schaadt het niet” geldt dus niet: je moet om de sit te
plaatsen gezond denine wegnemen, met alle gevolgen van dien.
Een sit heet geen invloed op de retenie van een composietrestauraie. Deze restauraie heet van
zichzelf al goede retenie omdat je hem adhesief bevesigt. Er is geen verschil in randaansluiing na
vermoeiing bij composietrestauraies met en zonder sit. Verder is er ook geen verschil in breukweerstand
en manier van falen.
Bij endodonisch behandelde elementen met “substanieel restdenine” heet het plaatsen van een sit
geen toegevoegde waarde, is gebleken uit een groot onderzoek.
Indien er voldoende ferrule bereikt kan worden (2 mm rondom) heet het aanbrengen van een sit geen
toegevoegde waarde.
Glasvezelsiten hebben een hoog slagingspercentage, maar vaak zijn die siten geplaatst in onderzoeken
waarbij de indicaie van de sit dubieus was (voldoende ferrule rondom en voldoende mogelijkheid voor
retenie opbouw, ook zonder sit: goede elementen). Je moet dus kriisch naar die onderzoeken kijken.
Bij veel weefselverlies en bij onvoldoende ferrule geet het plaatsen van een glasvezelsit klinisch een
betere prognose (bij premolaren). Plaatsen van een glasvezelsit bij elementen met veel weefselverlies
geet een hogere succes en survival rate, ongeacht of er daarna een volledige kroon wordt geplaatst (kan
dus ook gewoon met composiet).
Indicaie sit:
Bij elementen waarbij <2 mm ferrule te behalen is
Bij veel weefselverlies
Bij elementen waarbij het niet op een andere manier mogelijk is om retenie voor de opbouw te
verkrijgen
Eerder bij eenwortelige elementen (front en premolaren), in molaren zelden
Dit element had in principe weinig kans op breuk omdat alle randlijsten er nog zijn. Het enige
weefselverlies is occlusaal en in de endodonische opening. De sit en kroon zijn dus zonder reden
geplaatst: je doet dit alleen als er geen andere manier is om de opbouw voldoende retenie te geven, en
het element was in dit geval van zichzelf al sterk genoeg.
45
Wat is ferrule? Een ferrule is eigenlijk een metalen ring of dop, bedoeld om het uiteinde van een stok of
buis te versterken, bij bijvoorbeeld een potlood of de haren van een kwast. In de tandheelkunde ligt dit
anders: het gaat erom da als je een kroon prepareert, je niet alleen de opbouw omvat maar ook een deel
van het denine. Dit deel noemen we ferrule: opstaand denine.
De termen ferrule en opstaand deninekraag worden in de tandheelkunde door elkaar heen gebruikt.
Ferrule is een omvaing van opstaand denine door het metaal of porselein. Dit werkt het beste met
materiaal van hoge sijheid (metaal in plaats van porselein).
Ferrule is bedoeld om het wigefect van een sitopbouw te voorkomen. Kauwkrachten worden
doorgegeven naar het denine, zonder ferrule gaat dit wrikken en wordt de wortel uit elkaar geduwd:
risico op wortelfractuur.
De lengte van ferrule wordt bepaald door de hoogte van de kraag van restdenine die kan worden omvat.
De efeciviteit van ferrule wordt ook bepaald door de materiaaleigenschappen van het materiaal dat het
denine omvat. Een materiaal met hoge sijheid/E-modulus brengt krachten over. Elasischer materiaal,
zoals composiet, absorbeert deze krachten juist. Je ziet hetige drukkrachten op het punt van belasing bij
kauwen: ferrule kan dit in dit geval niet oplossen omdat daar de krachten niet komen. Bij een hoge E-
modulus zie je dat de krachten zich naar de outline verplaatsen: daar heet ferrule dus wel zin.
Resterend tandweefsel (en dus ook sitindicaie) is ahankelijk van de preparaie. Wanneer er zo weinig
denine overblijt ijdens het maken van een preparaie, zou het handig kunnen zijn om een sit te
overwegen. Dit heet dus allemaal met elkaar te maken en moet je van tevoren proberen in te schaten.
46
In een onderzoek zijn verschillende elementen belast door middel van vermoeiing, met opbouw, opbouw
met sit en lege elementen. Alle situaies hebben 2 mm ferrule rondom. Hier is de load van bepaald. Er
was te zien dat “no core”, dus de lege elementen, niet signiicant verschillen van de andere elementen. Dit
laadt zien dat bij voldoende ferrule, het niet uitmaakt wat je er onder stopt.
Bij gebrek aan ferrule gaan er wel problemen spelen: er kan bijvoorbeeld een vericale wortelfractuur
ontstaan. Hierbij kun je kiezen voor een kroonverlengingsprocedure, chirurgisch of orthodonisch. Op deze
manier kun je voor meer ferrule zorgen en kan er alsnog gerestaureerd worden.
De ideale sit:
Heet een goede retenie aan de wortel en aan het opbouwmateriaal
Maakt een goede estheiek mogelijk
Is röntgenopaak
Kan verwijderd worden
Is biocompaibel
Geef geen hoge piekspanningen in het denine
Gegoten sitopbouw
o Klinisch bewezen
o Sterk
o Uitgebreide preparaie
o Niet estheisch
o Risico op wortelfractuur
In vitro is er geen verschil in breukgedrag tussen direct en indirect materiaal. In vivo is het
slagingspercentage van een gegoten opbouw 87.6% en voor de directe opbouw 86.4% na 6 jaar. Voor
succes maakt het dus niet uit waar je voor kiest.
Het voordeel van de directe methode is dat je niet twee ziingen nodig hebt. De indirecte restauraie
vraagt om een ijdelijke restauraie, waarbij slechte afsluiing en dus lekkage problemen zijn die kunnen
47
optreden. Bij de directe methode is er dus minder kans op het blootstellen van de wortelkanaalvulling aan
het mondmilieu.
Metalen sit
o Sterk
o Hoge E-modulus
o Risico op wortelfractuur
o Relaief lage elasiciteitslimiet
o Corrosie
Keramiek sit
o Sterk en estheisch
o Zeer sijf, maar ook bros
o Risico op wortelfractuur
o Slechte heching composiet(cementen)
o Bijna niet te verwijderen
o Dus: niet gebruiken!
Vezel-versterkte sit
o Estheisch
o Materiaal heet sijheid die lijkt op die van denine
o Compaibel met composiet(cementen)
o Relaief makkelijk te verwijderen
De ene sit laat meer licht door dan de ander. Daarom heet dual-curing cement de voorkeur bij het
cementeren van siten, zodat je zeker weet dat het apicaal ook goed kan uitharden.
Als een glasvezelsit faalt, is dit meestal niet door wortelfractuur maar door het loskomen van de sit.
Endodonisch falen is de tweede oorzaak, mede door fouten bij het cementeren.
Wanneer een sit een hoge E-modulus heet, gaan alle krachten direct naar apicaal waardoor je
piekspanningen creëert: zo kan het sneller gaan breken. Bij een gezonde tand, of bij materiaal met een
lage E-modulus, worden de krachten beter verdeeld.
De sijheid van glasvezelversterkt composiet komt het beste overeen met natuurlijk tandmateriaal, en
geet daardoor de beste verdeling van spanningen.
48
Een anisotroop materiaal is een materiaal waarbij de eigenschappen niet in alle richingen hetzelfde zijn.
Dit kan zijn bij hout (structuur houtvezels), glasvezelversterkte materialen (oriëntaie vezels), denine
(riching deninetubuli) en glazuur (oriëntaie glazuurkristallen).
Een isotroop materiaal is in alle richingen gelijk. Het maakt bij dit materiaal niet uit in welke riching je het
openmaakt, bij anisotroop materiaal moet je rekening houden met de vezelriching.
Het liefst gebruiken we vezel-versterkte siten, omdat de E-modulus het beste overeen komt met denine,
waardoor je het laagste risico op wortelfractuur hebt. Het is compaibel met composietcement en
opbouwmateriaal.
Metalen siten hebben behoete aan mechanische retenie en daarom werden parallelle siten met
groeven (met retenie) toegepast. Glasvezelsiten worden adhesief bevesigd, ze hebben een korter en
taps toelopend design waardoor ze meer in harmonie zijn met de anatomie van het wortelkanaal.
Wortelkanaalvullingen met een lengte van 3, 5 en 7 mm hebben een slechtere afsluiing vergeleken met
een intacte kanaalvulling. De apicale afsluiing is proporioneel aan de lengte van de resterende
kanaalvulling. Het advies is om minimaal 4-5 mm kanaalvulling te laten ziten bij het plaatsen van de sit.
De sit moet minimaal even lang zijn als de klinische kroon.
Sitlengte (B) > klinische kroonlengte (A)
> 4 mm GP in situ (C)
Sitlengte (B) ongeveer 2/3 deel van wortellengte (D)
Korte, dikke siten geven meer interne spanningen in het denine dan lange, dunne siten.
49
Adhesief aanbrengen in het wortelkanaal is erg lasig. Er kunnen al verschillende medicamenten in het
wortelkanaal langs zijn gekomen.
Eugenol (slechtere polymerisaie composietcementen)
Calciumhydroxide (slechtere heching)
Bijna elke contaminaie van denine verslechtert de hechtsterkte. In ongevulde kanalen worden hogere
hechtsterktes gevonden.
NaOCl (natriumhypochloriet) lost collageenvezels op, die de basis vormen voor de hybride laag (heching
aan denine). Zo krijg je dus een negaief efect op de heching. Er is geen consensus in wetenschappelijke
literatuur, waarschijnlijk is er wel een negaief efect. Dit kan ahankelijk zijn van de applicaieijd.
EDTA lost de smeerlaag geheel op, opent de deninetubuli en legt collageen bloot. Dit lijkt gunsig voor
heching, maar het blijkt dat dit een minder goede hybride laag geet aan worteldenine door collaps van
het collageennetwerk, in ieder geval bij gebruik van zelfetsende primersystemen.
Krimp kan gecompenseerd worden door vloei vanuit vrije vlakken. De spanning wordt op deze manier niet
zo hoog. Hoe groter de vulling, hoe moeilijker het is om te vloeien en hoe groter de spanning dus wordt.
Een wortelkanaal is in feite een hele diepe klasse I restauraie, waarbij je een C-factor van meer dan 200
krijgt: dit is erg ongunsig.
Bij een elementenanalyse is apicaal een hele hoge spanning te zien, als gevolg van krimp van de
cementlaag. Hierdoor zou het zo kunnen zijn dat het gaan scheuren.
Dit laat dus zien dat er grote spanningen zijn in zowel cement als denine als gevolg van krimp van de
cementlaag. Deze spanningen kunnen de hechtsterkte aan denine naderen of oversijgen. Falen van de
adhesieve verbinding is daarom zeer waarschijnlijk.
50
Cementeren kan met composietcement of met composietmateriaal wat geschikt is voor opbouwen: zolang
het maar dual-curing is, vanwege de lange afstand.
Als een vezelsit faalt komt dit door loskomen van de sit of door endodonisch falen als gevolg van
microlekkage. Beide worden veroorzaakt door het falen van de adhesieve verbinding.
Het is van cruciaal belang om falen te voorkomen. Het doel is het creëren van een monoblock, ofwel het
vormen van één geheel tussen de wortel en alle restauraiematerialen.
Siten gecementeerd met een composietcement ziten zonder adhesief even vast als met adhesief, dus de
retenie van een adhesief geplaatste sit is vooral ahankelijk van de schuifricie. Het creëren van een
adhesief coninuüm of monoblock is dus niet reëel.
Voorbehandelen van een sit geet mogelijk een betere heching aan composietcementen. Dit kun je doen
door te silaniseren, dit geet chemische heching van composietcement aan glasvezels. Dit heet vooral zin
bij cementen die geen zelhechtende eigenschappen hebben. Bijvoorbeeld een MDP monomeer kan uit
zichzelf al wat hechten aan de glasvezels, waardoor silaniseren minder voordeel biedt.
Cement aanbrengen met de spuitechniek leidt tot een hogere hechtsterkte van sit aan denine dan
aanbrengen met de diptechniek, in vitro gemeten met de push-out test.
51
Gips I + II
Een indirecte methode om een restauraie te maken, is dat het lab een replica krijgt die de mondsituaie
representeert met behulp van een Stone Model, het gipsmodel.
1. Prepareren
2. Afdruk maken
3. Gipsmodel uitgieten
6. Metaal ingieten
52
We hebben ook de directe restauraie procedure. Hierbij worden de stappen van het afdruk maken en
gipsmodel maken overgeslagen. Het wasmodel maak je direct in de mond en hier wordt uiteindelijk de
restauraie van gemaakt.
Het maken van een restauraie kan tegenwoordig ook digitaal. Hiermee hoef je geen afdruk meer te
maken maar maak je gebruik van CAD/CAM. De preparaie wordt gescand en zo kan het ontwerp van de
restauraie op de computer gemaakt en geprint worden. Je kunt ook een afdruk nemen, een gipsmodel
maken en dan deze inscannen. Eerder was er nog een ander systeem: op het gipsmodel werd het
wasmodel gemaakt, en deze werd gescand. Er zijn dus veel mogelijkheden wat betret de digitale
restauraie procedure.
Vroeger werd gips gebruikt als afdrukmateriaal. Nu wordt het alleen gebruikt voor het maken van het
gipsmodel en voor het uitgieten van het wasmodel, de inbedmassa.
Er is veel veranderd bij het afdrukmateriaal. Voor de ontwikkeling van alginaat kreeg de paiënt gewoon
een afdruklepel gevuld met gips. In de mond werd dit gebroken en later weer in elkaar gezet. Je kon dus
geen ondersnijdingen hebben, want daar loopt het gips in en met het eruit halen van het gips trek je dan
aan het element. Van dit gips moest ook weer een gipsmodel gemaakt worden, maar gips op gips plakt
aan elkaar vast. Hiervoor werd een olieachige vloeistof gebruikt.
Gips is calciumsulfaatdihydraat (CaSO4.2H2O). Dit wordt gewoon uit de natuur gehaald. In een oven wordt
dit gebrand waardoor de watermoleculen het gips verlaten en je gipspoeder overhoudt. Als je dit later
weer met water mengt krijg je hier weer verschillende soorten gips uit.
We kunnen onderscheid maken tussen 4 verschillende types gips. Afdrukgips is wat vroeger in de mond
werd gestopt, dit is erg zwak materiaal. Het voordeel is dat het snel uithardt. Dit wordt nu alleen nog
gebruikt om de modellen in de ariculator vast te zeten.
De harde gipsen worden modellen van gemaakt. Dit zijn de materialen die heel vaak gebruikt worden.
53
Gips uit de natuur die je verhit, wordt van dihydraat een hemihydraat: CaSo4.0,5H2O+1,5H2O ->
CaSO4.2H2O + warmte. De reacie levert uitgehard materiaal en warmte op.
Calciumsulfaathemihydraat lost op in water. Het kan dan gaan reageren om calciumsulfaatdihydraat te
vormen. Deze stof is slecht oplosbaar, waardoor je een oververzadigde oplossing krijgt. De
calciumsulfaatdihydraat slaat neer en zijn kristallen geworden, waardoor je je materiaal hebt gekregen.
De uithardingsijd verschilt per soort gips. Afdrukgips duurt 2-3 minuten, normaal gips duurt 5-10 minuten
en dental stone duurt 5-20 minuten. Dit hangt af van de verhouding poeder/water, hoe hard en hoe lang
we roeren, en de toegevoegde chemicaliën. Temperatuur speelt geen grote rol bij de uithardingsijd.
Een verhouding van 0,8 is wateriger dan 0,45. In de tabel zie je dat als je de roerijd gelijk houdt (1 min),
de waterige substanie van 0,8 veel langer duurt om uit te harden dan die van 0,45. Verder zie je dat hoe
langer je roert, hoe sneller het hard wordt. Dus de kortste uithardingsijd zie je bij veel poeder, wanneer je
lang roert.
Verhouding poeder/water Roerijd (min) Uithardingsijd (min)
0,45 0,5 5,25
0,45 1 3,25
0,60 1 7,25
0,60 2 4,5
0,80 1 10,5
0,80 2 7,25
0,80 3 5,25
Materiaal kan krimpen. De verandering in volume kun je uitrekenen. Als je de getallen invoert in de
formule kom je erachter dat het materiaal ongeveer 7% zal krimpen.
Gips is echter één van de weinige materialen die in een afgesloten ruimte niet kleiner wordt als hij
uithardt, maar juist groter. Gips bevat kristalkernen die gaan groeien, waardoor het dus gaan expanderen.
54
Het gevolg hiervan is dat alle gemaakte modellen groter zijn dan de werkelijkheid. Dit is niet erg, omdat dit
compenseert met het krimpen van het metaal. Normaal gips groeit ongeveer 0,2-0,3 vol%, dental stone
0,05-0,1 vol%.
Je ziet dat bij een gelijke roerijd, de poederige substanie (meer kristallen) meer expandeert dan de
waterige substanie (minder kristallen). Verder vergroot de expansie ook als je langer roert.
Verhouding poeder/water Roerijd (min) Expansie (%)
0,45 0,5 0,4
0,45 1 0,5
0,60 1 0,3
0,60 2 0,4
0,80 1 0,2
Je kunt berekenen hoeveel mL je nodig hebt voor 100 gram poeder. Hieruit komt 0,186: 18,6 mL water per
100 gram poeder.
In de tandheelkunde wordt meestal meer water toegevoegd, maar dit heet verder geen efect, omdat de
reacie toch wel plaatsvindt. Je houdt ruimte over tussen de moleculen waar het water tussen gaat ziten.
De hoeveelheid poeder en de roerijd hebben efect op de uithardingsijd en expansie. Er zijn ook
chemicaliën die je kunt toevoegen, die hier efect op hebben.
Natriumchloride (NaCl)
o Groter oppervlak voor nucleaie
o Snellere uithardingsijd
o Minder expansie
Kaliumsulfaat
o Geet K2(CaSO4)2.H2O, wat snel kristalleert
o Snellere uithardingsijd
o Minder expansie
Calciumsulfaatdihydraat (CaSO4)2.H2O)
o Groter oppervlak voor nucleaie
o Snellere uithardingsijd
o Minder expansie
Borax (Na2B4O7.10H2O)
o Geet calciumtetraboraat, wat neerslaat op de dihydraatkristallen en verdere groei van de
kristallen voorkomt
o Vertrager
o Minder expansie
Kaliumcitraat
55
o Vertrager
Uithardingsijd Expansie
Poeder/water < (poederig) Korter Meer
Roerijd > Korter Meer
Roerkracht > Korter Meer
Gips Korter Meer
Chemicaliën Korter/langer Minder
In speciale gevallen kun je ijdens het verharden wanneer de moleculen tegen elkaar aan gaan ziten, het
hele gipsmodel onder water brengen. Laagjes water gaan tussen gipskristallen ziten waardoor je nog
meer expansie krijgt: hygroscopische expansie.
Expansie kan ervoor zorgen dat de ariculaie/occlusie niet meer klopt als je het model in de ariculator
stopt. Wanneer je dus te snel wilt werken en voor een kortere uithardingsijd zorgt, kan dit dus ten koste
gaan van je gipsmodel.
Het voordeel van gips is dat het uitgeharde gipsmodel alijd stabiel blijt en niet verandert. Het kan wel
licht oplosbaar in water zijn.
De treksterkte en druksterkte van gips zijn niet erg goed vergeleken met andere materialen. Dit is
ahankelijk van de porositeit en de hoeveelheid poeder die je erin stopt.
Veel poeder en weinig water betekent weinig porositeit wat voor een sterk materiaal zorgt. Als je meer
water toevoegt krijg je meer porositeit, wat de sterkte erg naar beneden brengt. Er is ook nog een verschil
tussen nog of gedroogd gips, want gedroogd is veel sterker dan nat.
In de tabel is de druksterkte in MPa weergegeven:
Poeder/water Porositeit Nat Droog
0,25 17,9 35 90
0,45 40,4 10 24
Hoe langer je het gips laat drogen, hoe meer gewicht het kwijtraakt. Na ongeveer 24 uur zit hier geen
verschil meer in: daarom gebruikt de tandtechnicus het model pas na een dag, anders is het model te
zwak.
Droogijd (uren) Gewichtsverlies (%) Sterkte (MPa)
2 5 10
4 12 12
8 17 12
24 18 24
48 18 24
Materiaal wordt over het algemeen zwakker van porositeit. Expansie kan zorgen voor microporositeit,
mixen kan zorgen voor macroporositeit, je slaat er namelijk lucht in. In de prakijk zeten we het daarom
op een trilplaat, of de mixer bevat een luchtslang die het geheel vacuüm zuigt en de luchtbellen verwijdert
om zo geen porositeit te creëren. Een teveel aan water kan ook een oorzaak zijn.
Het oppervlak van gips is niet erg hard, waardoor het niet goed bestand is tegen abrasie en beschadiging.
56
Er zijn bepaalde eisen gesteld aan gips. Een metalen plaa met gleujes wordt een afdruk van gemaakt en
uitgegoten met gips. Wat je nog terug kan zien van de plaat in het gips, is de kwaliteit ervan. Links en
rechts zijn veel beter dan de middelste foto van de metalen plaat.
Je moet tot 20 micrometer kunnen reproduceren. De outline van een kroon is namelijk erg dun en moet
wel goed overgenomen worden.
Samenvatend:
Voordelen Nadelen
Dimensioneel accuraat Lage treksterkte, bros
Goedkoop Slecht bestand tegen abrasie
Goed kleurcontrast Weinig oppervlakte detail
Slecht uitgieten van rubber
Afdrukmaterialen
Het doel van het afdrukken is in feite communicaie mogelijk te maken, namelijk de informaieoverdracht
tussen opdrachtgever (tandarts) en producent (tandtechnicus of tandarts).
Elke mondvorm is uniek en niet met meingen te beschrijven.
Thans doen wij dat met behulp van tastbare modellen, in de nabije toekomst zullen wij dat ook met
virtuele modellen kunnen realiseren.
Een vereiste is dat een model zo exact mogelijk de werkelijke situaie representeert. Daarnaast dient de
gebruikte methode zo veilig mogelijk te zijn voor alle betrokken parijen (veiligheid, gezondheid, milieu).
Het doel van afdrukken is het accuraat weergeven van de harde weefsels, niet van de zachte; deze zijn niet
constant van vorm. Analoog geet een negaieve reproducie (wordt daarna uitgegoten, gipsmodel is een
posiieve reproducie) en digitaal geet direct een posiieve reproducie van het model.
Dingen die wij afdrukken zijn protheses, orthodoniewerk en kroon- en brugwerk.
Classiicaie afdrukmaterialen:
Elasisch Niet-elasisch
Reversibel Agar Was
Irreversibel Alginaat, elastomeer Gips, zinkoxide, eugenol
57
Geen enkel materiaal voldoet aan alle eisen. Het ligt aan de behandelaar welk materiaal wordt gebruikt,
welke het beste past bij de klinische situaie en techniek.
Er zijn verschillende soorten elastomeren, dus je moet weten wanneer je welke soort kiest. De
belangrijkste eisen:
Vloei
Verwerkingsijd
Elasisch herstel
Dimensionele stabiliteit
Compaibiliteit met gips
In het gebit vind je ondersnijdingen. Wanneer je een afdruk maakt en deze verwijdert, wil je dat alles weer
terugveert naar de huidige posiie. Dit is ook de reden dat je beter een bredere afdruklepel kan gebruiken
zodat het materiaal de mogelijkheid heet om terug te veren.
Bij alginaat komt alginezuur vrij. Dit beïnvloedt de verharding van gips (stopt), waardoor je een poederig
laagje krijgt tussen het wel en niet uitgeharde gips. Zo krijg je geen mooi oppervlak. Dit kun je voorkomen
door eerst gipspoeder op de afdruk te doen, zodat het alginezuur al vrijgekomen is wanneer je de afdruk
gaat uitgieten.
Alginaat kun je goed met je vinger voelen of het al hard is: de overgang tussen hard en zacht is maar een
hele korte ijd. Bij een elastomeer gaat dit veel meer geleidelijk, waardoor je kunt denken dat het hard is,
en als je het eruit haalt blijt het kleven en gaat het nog vervormen, wat je bijna niet kan zien.
58
Mengen met de hand kan zorgen voor luchtbellen in het mengsel. Je wilt het juist zo homogeen mogelijk
hebben, waardoor er nu speciale ips zijn waarmee je beter kunt bepalen hoeveel je van de materialen
gebruikt.
Sommige desinfeciemiddelen beïnvloeden het gips zodanig dat het niet helemaal goed uithardt. Het
huidige protocol is het gebruiken natriumhypochloriet, dit werkt het beste.
Afdrukprocedure
Lepelkeuze
Interacie met andere materialen
59
Onvoldoende verharding
Scheuren
Luchtbellen
Vervoer naar TTL
o Hygiëne
o Onder water/droog
o Stabiliteit van het materiaal
De opslagcondiies van de afdrukken zijn vochig, maar niet nat, en er mogen geen grote
temperatuurschommelingen optreden.
Metaal
Er zijn verschillende stadia van producie:
Prepareren van deniie
Afdruk maken
Model uitgieten
Vorm opwassen
Verhiten van was
Materiaal smelten en inbedden
Afwerken en polijsten
Edele metalen zijn bestand tegen corrosie, en zijn erg duur. Voorbeelden van deze metalen zijn goud,
plaina, rhodium, ruthenium, iridium, osmium, zilver en palladium.
Edele metaallegeringen
o Hoge goud legering
Goud, zilver, plaina en palladium
Minstens 75% edel, minstens 60% goud
Puur goud is 24 karaat, 12 karaat is een 50% goudlegering
o Medium goud legering
Goud, zilver, plaina en palladium
Tussen de 40% en 60% goud
Meer zilver en palladium
Koper tussen 10% en 15%
o Lage goud legering
Goud, zilver, plaina en palladium
Tussen 10% en 20% goud
Veel meer zilver (40% tot 60%) en palladium (meer dan 40%)
o Zilver-palladium legering
Tussen de 50% en 70% zilver
Tussen de 35% en 40% palladium
Koper opioneel (tussen de 10% en 20%)
Basis metaallegeringen
o Kobalt-chroom legering
Vooral gebruikt in parieel framewerk
60% kobalt, 30% chroom, 5% molybdeen
Sommige legeringen bevaten nikkel (allergie!)
o Titanium legering
cpTi is de meest pure vorm van itanium
Titanium, 6% aluminium, 4% vanadium
Titanium is moeilijk te gieten
De verantwoordelijkheid van het materiaal dat in de mond van de paiënt gebruikt wordt ligt bij de
tandarts en niet bij de tandtechnicus!
Bijwerkingen van metalen:
60
Het vrijkomen van metaalionen zorgt voor corrosie (oplossen van metaalionen bij aanwezigheid van
vocht). Er zijn hier verschillende vormen van:
Algemene corrosie (alle metalen)
Galvanische corrosie (elektrochemisch)
Spleet/putcorrosie
Erosie corrosie (slijtage)
Stress corrosie (breuk)
Biologische corrosie
Galvanische corrosie zie je bij zink en koper verbonden door een zoutbrug. De onedele kant gaat in
oplossing en er ontstaat een stroom, waarna er aan de andere kant een stof neerslaat bij het koper.
In de mond kan ook een zure oplossing zijn, en treedt dit op wanneer goud en amalgaam bij elkaar in de
mond ziten en ionen vrijkomen.
Bij putcorrosie heb je een plek waar weinig zuurstof aanwezig is, bijvoorbeeld in een put, issuur of een
bioilm. Water en stof reageren met elektronen uit het metaal, waardoor er een tekort aan elektronen
ontstaat. De bovenkant van het metaal raakt edel en er is geen zuurstof meer doordat dit al verbruikt is.
Onderaan het metaal ontstaat een overschot aan elektronen die worden doorgegeven aan de buitenkant.
Dit kan alleen gebeuren als er ionen in oplossing gaan. De put wordt hierdoor dieper.
In de tandheelkunde zijn veel plekken waar weinig zuurstof te vinden is: onder restauraies, krassen in
restauraies, interdentaal of subgingivaal. Dit zijn dus plekken waar snel putcorrosie optreedt.
Er zijn factoren die je moet meenemen in het bepalen van het risico:
61
Bij sommige metalen treedt sneller een allergische reacie op dan bij anderen. Er is gekeken naar ongeveer
400 paiënten om te zien wat het meeste voorkomt:
Nikkelsulfaat (32%)
Goudnatriumthiosulfaat (28%)
Kobaltchloride (18%)
Palladiumchloride (14%)
Kaliumdichromaat (8%)
Kwik (8%)
Palladium is goedkoper dan goud. Het heet verbeterde materiaaleigenschappen zoals sijheid, kleur en
hardheid. Uit onderzoek is gebleken dat palladiumlegeringen gewoon veilig zijn, hypersensiiviteit ervoor
komt maar weinig voor. Men dacht dat dit niet klopte, en uiteindelijk bleek inderdaad dat allergie voor
palladium toch meer voorkomt dan verwacht.
Palladium wordt dus zeer onderschat en kan beter niet gebruikt worden voor tandheelkundig gebruik. Het
vrijkomen van palladium ionen vergroot na het uitgieten (dezelfde orde als nikkel).
Keramiek
Belangrijke punten bij keramiek:
Betere estheiek dan metaal
Betere opische eigenschappen voor kroon- en brugwerk
Biocompaibiliteit: milieuvriendelijker
Grootste probleem is fractuur
Volledige keramiek restauraies worden steeds populairder omdat je hiermee de mogelijkheid hebt om
een element zo goed mogelijk na te maken.
Keramiek bestaat uit veldspaat, kaolien en kwarts (SiO2). Veldspaat is een mix van kaliumaluminosilicaat
(K2O.Al2O2.6SiO2) en natriumaluminosilicaat (Na2O.Al2O3.6SiO2). Kaolien is gehydrateerd
aluminiumsilicaat (Al2O2.2SiO2.2H2O).
62
Deze drie stofen moeten gemengd worden in een bepaalde verhouding om het juiste tandheelkundige
keramiek te verkrijgen. De samenstelling is als volgt verdeeld:
Veldspaat (matrix) 80 wt%
Kwarts (glas) 15 wt%
Kaolien (binder) 5 wt%
Metaaloxiden (kleur) <1 wt%
Dit wordt gemengd, heel warm gemaakt en daarna heel snel afgekoeld. Zo ontstaat er een nieuw soort
glas. Wat ijngemalen wordt, en met deze glasdeeltjes kun je porselein maken. Het porseleinpoeder wordt
verwarmd waardoor je buitenkant van de deeltjes gaat oplossen. Dit proces heet sinteren: de deeltjes
gaan aan elkaar ziten en je krijgt een gefuseerd keramiek.
Het principe is dat de glas en kristalmaterialen een glasfase en kristalfase hebben. Veldspaat is
bijvoorbeeld leuciet in de kristalfase en silica in de glasfase.
Jacket kroon
o Eerste kroon
o Vervangende methode: amalgaam/gouden kroon kon niet in de voortanden
o Plainafolie om de kroon als vorm met porselein daar omheen
o Valt er snel uit
o Scheurtjes aan de binnenkant van opbakken porselein: spanning > breuk
Veneer
63
Volledig keramisch
Met een shade guide kun je bekijken hoe een tand eruit ziet en kun je kijken welke kleur er het beste bij
past. Aan de hand van de codes (A2, A3) krijg je dan van de tandtechnicus een restauraie in die kleur.
Tegenwoordig wordt er per gebied een kleur uitgekozen om zo diepte en meer estheiek te verkrijgen.
64
Zirconia
Zirconia is het meest recente materiaal onder de tandheelkundige keramieken dat tegenwoordig wordt
gebruikt. Als je de taaiheid en sterkte tegenover elkaar uitzet, zie je dat zirconia het sterkst uit de test
komt vergeleken met andere keramieken etc.
Zirconium is een chemisch element met symbool Zr en atoomnummer 40, met atoommassa 91,2. Het is
een glanzend, grijs-wit en sterk metaal wat lijkt op itanium. Zirconiumdioxide (ZrO2) wordt ook wel
zirconia genoemd (weer anders dan zircon) en is een wit kristaloxide van zirconium (geoxideerde vorm).
Een kristal als NaCl heet zo’n kubische structuur. Het wordt bij elkaar gehouden door ionische hechingen,
wat makkelijk te breken is.
65
Kubisch ZrO2
Wanneer je bij zirconia merkt dat het volume groter wordt, gaat het breken en uit elkaar vallen. Dit
gebeurt wanneer je van kubisch naar monoclien gaat (akoelen). Hierdoor krijg je een poeder waar je niks
mee kunt. Wanneer je ytrium toevoegt, houdt dit de kristalstructuur vast en kan het niet naar de
monocliene fase toe gaan bij kamertemperatuur: het blijt in de tetragonale fase hangen.
Stabiliserende oxiden zoals magnesium, cerium, ytrium en calcium worden aan zirconia toegevoegd. De
tetragonale fase wordt behouden in een metastabiele staat bij kamertemperatuur, hierdoor krijg je het
fenomeen wat we “transformaion toughening” noemen (zelfreparerend materiaal).
66
Het gedeeltelijk gestabiliseerde tetragonale zirconia kan veranderen in een meer stabiele, monocliene fase
met een toename in volume van ongeveer 4%. Monoclien heet een groter volume, dus gaat het geheel
expanderen. Dit wordt veroorzaakt door mechanische simuli, zoals een scheur in het materiaal. Dit
expanderen zorgt ervoor dat de scheur gedicht wordt. Dit proces geet de sterkte en hardheid aan
zirconia, waardoor het de andere gesinterde keramieken overtret.
Het frezen (milling) van zirconia kan op twee manieren, sot-milling en hard-milling. Bij sot-milling (meest
gebruikt) wordt het zirconia deels voorgesinterd en dan bewerkt met boortjes. Hierna wordt het weer
gesinterd tot het de goede sterkte heet. Dit gaat samen met krimp van ongeveer 25%, dit is de reden dat
het model groter gemaakt wordt dan nodig is. Hier is een digitale techniek voor nodig. Het model wordt
op deze manier 25% groter gemaakt en kan dan bewerkt worden.
Bij hard-milling wordt het direct volledig gesinterd, en daaruit wordt het model geboord. Ze zeggen dat dit
zou kunnen zorgen voor kleine scheurtjes in het materiaal ijdens het frezen, maar het voordeel zou zijn
dat het beter past doordat er geen krimp optreedt. Door de goede digitale technieken is hier geen sprake
meer van, er kan precies uitgemeten worden hoeveel het materiaal krimpt en hoeveel groter het
ontworpen moet worden, zodat de restauraie goed past.
Y-TPZ, de meest gebruikte vorm van zirconia in de tandheelkunde, werd getest tegen vermoeiing en kwam
veel beter uit de test dan metaalkeramiek restauraies.
De reden dat er terughoudend wordt gedaan betrefende zirconia, is omdat het een hoge incidenie van
veneerporselein fractuur heet, met name chipping. Dit komt omdat zo’n veneer niet goed aan het zirconia
hecht. Verder lijkt het materiaal sneller te verouderen bij aanwezigheid van water.
Optical properties
Een kroon heet een onderstructuur (core), wat van metaal of porselein kan zijn en dus verschillende
kleuren kan hebben. Je kunt in laagjes werken met verschillende kleuren om zo de werkelijke denine na te
bootsen. Hierna worden bruine lijntjes, glazuur en een glaze toegevoegd om een echte tand te krijgen. In
de mond verkleurt dit niet. Na 10/15 jaar zie je een groot verschil omdat het eigen gebit geler wordt en de
kroon niet waardoor het niet meer overeenkomt. De tandkleur kun je communiceren met de
tandtechnicus door middel van allemaal voorbeeldjes van kleuren. De verschillende kleuren kun je
doorgeven en dan gaat de tandtechnicus hiermee aan de gang. Kleur, translucenie, vormgeving en
oppervlaktetextuur zijn belangrijk bij het maken van een kroon. Alles moet gemeten en gecommuniceerd
worden.
67
Wit licht kun je opsplitsen in een prisma waardoor je allemaal verschillende kleuren krijgt, een visueel
spectrum. Overal heb je weer een ander soort licht, door verschillende lampen of juist daglicht. Dit
verandert het hele spectrum.
Licht kan gerelecteerd, geabsorbeerd of deels geabsorbeerd worden. Deze drie bepalen wat wij zijn bij
onze kroon. Het kan zo zijn dat iedereen dit op een andere manier waarneemt. Bij oudere mensen is het
zicht slechter, waardoor jongere mensen beter de kleur van een element kunnen bepalen.
A.H. Munsell kwam met het idee omlicht/kleur te beschrijven als H, C en V waarden.
Hue Dominante kleur
Chroma Sterkte van hue
Value Helderheid
Zo kun je alle kleuren bepalen. De dominante kleuren zijn alle kleuren van de regenboog. Chroma geet
aan hoe sterk de kleur van iets is. Een hoge value geet aan dat het wit is, een lage value geet aan dat het
donker is.
Dit kun je weergeven met een L waarde van 0 tot 100 (donker en licht), een a waarde van groen (-a) tot
rood (+a) en een b waarde van blauw (-b) tot geel (+b). Een tand kun je hoog plaatsen bij L (licht) en iets
meer riching +b (geel).
68
Bij de verschillende kleuren voor een tand heb je 4 groepen: A (rood-bruin), B (rood-geel), C (grijs) en D
(rood-groen). A is de meest voorkomende vorm. B komt ook wel veel voor, C en D maar weinig. De lichtste
kleur tand die er bestaat is B1 (niet A1!). Het is echter heel moeilijk om dit kleurverschil te zien.
Elke groep loopt van 1 tot 4. 1 is het lichtst, 4 is het bruinst.
Kleurbepalen kan op 2 manieren: geordend van licht naar donker (A1-B1-C1-D1, A2-B2-C2-D2, etc.) of op
volgorde van kleurgroep (A1, A2, A3, A4, B1, B2, B3, B4, etc.). Met de eerste methode, geordend op L-
waarde, kun je makkelijker de kleur bepalen omdat je beter het verschil tussen lichter en donkerder kan
zien.
Als je iets in de winkel uitzoekt met een kleur, kan het thuis een hele andere kleur hebben. Dit principe
noemen we metamerisme: als je het licht verandert kan de kleur ook heel anders worden.
Dit komt door het verschillende spectrum: er wordt iets anders gerelecteerd.
Bij luorescenie komt er UV-licht op een molecuul die in aangeslagen toestand komt en zelf licht gaat
uitzenden. Dit zorgt dus voor extra, blauwig licht. Met behulp van dit licht kun je precies terugzien waar de
vullingen ziten, omdat dit oplicht.
69
Transparant
o Materiaal als glas, duidelijke weergave en weinig vervorming
Translucent
o Een deel van het licht wordt geabsorbeerd en de rest wordt gerelecteerd
Opaak
o Al het licht wordt geabsorbeerd of gerelecteerd
Materiaal voor een kroon loopt van opaak naar transparant. Riching het denine is opaak, incisaal (waar
bijna alleen glazuur zit) is transparant.
Het oppervlakte kun je polijsten waardoor er hoogglans terugkomt. Door eten en tanden poetsen krijg je
slijtage, waardoor de glans verdwijnt en het dof wordt. Hierdoor krijg je ruwheid op het oppervlakte en
wordt licht alle kanten op weerkaatst (wat wij als dof zien). Het is dus belangrijk om het hoog polijstbaar
te krijgen en dat deze polijstbaarheid ook blijt bestaan en de glans behouden blijt.
In restauraieve zin kun je bij composiet ervoor zorgen dat je de deeltjes heel klein houdt, waardoor het
licht zo wordt weerkaatst dat het glanzend blijt. Je kan dus kiezen voor nanomateriaal, wat polijstbaar is
en blijt (hoge polijst retenie).
Bacteriën kunnen makkelijker aan het oppervlakte hechten en ruwheid creëren waardoor je ook een dof
efect krijgt. Tot zover is dat alleen zo bij composiet.
Belangrijke factoren voor het waarnemen van licht zijn kleurblindheid, leetijd, vermoeiing (lang ergens
naar kijken), medicaie. Kleur is een percepie die samenhangt met licht op een object en wat ons hoofd
daarmee doet. Tijd en omgeving zijn hierin variabelen.
Het meten en bepalen van kleur werkt het best als je het alijd op dezelfde manier doet. De bron van het
licht is belangrijk en je moet een neutraal achtergrond hebben. De eerste impressie is het best, vanwege
de vermoeiing. Tanden moet je niet drogen omdat de kleur dan anders oogt.
70
Passen en cementeren
Er is een verschil tussen werken met of zonder een model. Modelloos werken doe je wanneer je een
digitale afdruk hebt gemaakt. Het voordeel van een gipsmodel is dat je de restauraie hierop nog kunt
bekijken voordat je hem in de mond plaatst. Je kunt bekijken:
Kleur en vormgeving
Retenie (kiep en draai)
Occlusie
Contactpunten
Bij modelloos kun je kleur en vormgeving bepalen, maar verder niet.
Wanneer je tevreden bent over het model, ga je hem passen in de mond. Eerst ga je de ijdelijke
voorziening verwijderen en de stompen goed schoonmaken. Het belangrijkste van de pas is een opimale
seaing op de stomp. Dit is ahankelijk van contactpunten, inzetriching en interne pasvorm.
Contactpunt
Te zwaar: migraie/spanning naar andere elementen. Te licht: voedselresten.
o Controleren met loss
o Aanpassen met diamantboor/solex
o Polijsten na correcie
Inzetriching
Scheve preparaie waardoor kroon niet op zijn plek komt (contactpunt in de weg).
o Alleen probleem bij modelloos werken
o Preparaie aanpassen en nieuwe scan
Interne pasvorm
71
Alijd ruimte gelaten voor het cement, uitlopend tot een opimale aansluiing aan de outline. Dit
gebeurt digitaal door het aan te geven in de sotware, of analoog door een lak genaamd die-
spacer.
Randaansluiing kun je controleren door te kijken, te voelen met je sonde en te beoordelen op een
röntgenfoto (bitewing). Goede randaansluiing is essenieel vanwege:
Minimale blootstelling van cement
Risico op secundaire cariës
Maximale afsteuning van je restauraie
Er is hier onderzoek naar gedaan en vervolgens gemeld vanaf waar ze een randspleet konden waarnemen.
Dit was mogelijk vanaf 0,15 mm. Een randspleet tot 150 micrometer is acceptabel, een randspleet tot 100
micrometer is het streven.
Supragingivaal is een grotere randspleet acceptabel, mits je cementeert met composietcement en goed af
kunt werken. Een grotere randspleet subgingivaal is onacceptabel, vanwege plaque accumulaie.
Occlusie
o Bestaande maximale occlusie handhaven
o Niet te hoog (i.v.m. mandibulaire stabiliteit)
o Niet te laag (i.v.m. mandibulaire en occlusale stabiliteit)
o Geen premature contacten op kroon
o Vrijheid van occlusie
Ariculaie
o Voorkeur voor cuspidaatgeleiding bij zijdelingse beweging, anterior
o Voorkeur voor frontgeleiding bij anterieure beweging, anterior
o Vrijheid van occlusie, posterior
De occlusie kunnen we controleren met een occlusiepapiertje. Met folie (shimstock) kunnen we de
kwaliteit/hoeveelheid occlusie zien. Een te hoge restauraie kun je inslijpen. Wanneer hij te laag is moet je
eerst even kijken waarom, en daarna retour naar het laboratorium.
Bij een restauraie van glaskeramiek moet je een paiënt nooit zomaar dicht laten bijten voor het
cementeren. Het is een soort glasplaatje wat dan breekt.
Wanneer je de kroon ruw laat, krijg je slijtage van de antagonist. Verder ontstaat er veel meer spanning
waardoor er een breuk kan ontstaan: het begin van een fractuur in je kroon. Keramiek wordt signiicant
zwakker als het ruw is, en signiicant abrasiever. Na inslijpen is polijsten op hoogglans cruciaal.
Volledige kronen hebben retenie nodig, weerstand tegen loskomen. Dit kan door middel van een juiste
convergeniehoek, hoogte en diameter. Hierdoor heb je eigenlijk geen adhesief cement nodig om de kroon
op zijn plek te houden. Het is ahankelijk van macro-mechanische retenie. Het cement is dus niet
belangrijk voor de houvast, maar wel voor een goede afsluiing van de outline.
De hechtsterkte van minst naar best: glasionomeercement > kunsthars-gemodiiceerd
glasionomeercement > composietcement.
Deze cementen zijn gebruikt bij metaal, zirconia en glaskeramiek. Er was te zien dat bij metaal na 2 weken
de heching van de glasionomeercement niet goed meer is. Bij composiet werd het juist beter na 2 weken,
doordat het niet alleen uithardt met licht maar ook chemisch. Dit heet ongeveer 24 uur de ijd nodig.
Zirconia is een vergelijkbaar resultaat, er was wel een iets betere heching te zien bij glasionomeer. Toch
gebruik je dit hier liever niet, omdat dit oplost in water. Metaal heet een bevel die zorgt voor een kleine
72
randspleet, en zirconia heet een holle schouder met een grotere randspleet. Als het materiaal hier gaat
oplossen is de kans op secundaire cariës veel groter.
Keramiek heet overal een veel betere heching omdat je het kunt etsen, dus ook glasionomeer doet het
goed na 2 weken. Hier kies je nog steeds liever voor composietcement.
We cementeren niet alijd met composiet, omdat de complexiteit van de behandeling dan ook toeneemt.
Het materiaal met de slechtste hechtsterkte is het meest eenvoudig in gebruik en heet dus ook minder
risico op het maken van fouten.
Er zijn ook restauraies die ahankelijk zijn van het cement om goed te hechten. IBR zijn geen retenieve
preparaies. Opimale heching is noodzakelijk voor het loskomen en breken van de restauraie.
Een adhesieve verbinding aan de ondergrond levert een signiicante bijdrage aan de breukweerstand van
restauraies van (glas)keramiek.
Je hebt drie plekken waar je aan kunt hechten op een element, elk op een andere manier.
Glazuur: (ets), primer, bonding
Denine: zelfetsende primer, bonding
Composiet: Zandstralen
Denineheching is de moeilijkste heching. Om dit te voorkomen gebruiken we de IDS techniek. Met
vullingen kun je hier wel goed aan hechten, met IBR niet. Een vulling maak je direct na het beslijpen van
het denine. Bij IBR, beslijp je het, komt er allemaal materiaal overheen (afdrukmateriaal, ijdelijk cement)
waardoor er niks meer over is van het collageennetwerk. Dit heet delayed denin sealing.
73
Composiet in direct contact met zuurstof polymeriseert niet volledig. Omdat juist de uitharding van de
oppervlakkige laag van het cement van groot belang is, dient dit te worden afgesloten van zuurstof ijdens
de polymerisaie. Dit wordt gedaan met behulp van glycerinegel.
Composietcement:
Goede heching mogelijk
Licht en chemisch uithardend
Uitgebreide voorbehandeling noodzakelijk
Slijtvastheid en kleurstabiliteit
Composiet is stugger dan het cement, het is moeilijker te plaatsen, wel makkelijker te verwijderen. Verder
is het hoger gevuld dan cement waardoor het slijtvaster en kleurstabieler is. Composiet is enkel
lichtuihardend, dus geen opake restauraies.
Cementeren en bonding
Een tand is vochig, polair. De composietvulling is apolair en kan alleen hechten met behulp van een
bondingssysteem, wat amiiel is. Glasionomeer is polair en heet dit dus niet nodig, het hecht zelf al goed
aan het denine en inlay/onlay.
Als je glasdeeltjes mengt met fosforzuur krijg je silicaatcement, wat nu niet meer gebruikt wordt. Vroeger
hadden we geen composiet en was dit estheischer voor de voortanden dan goud. Ook dit lost op
wanneer het te lang in de mond zit, dus moest vaak vervangen worden. Als je de polycarboxylaat met
silicaat mengt krijg je de bron van het glasionomeercement.
74
vermalen en die hele kleine deeltjes zijn te gebruiken voor een cement. De allerkleinste deeltjes zijn voor
cement, iets groter is voor het restauraiemateriaal.
Het restauraiemateriaal is te polijsten maar wordt op den duur wel ruw. Dit geldt ook voor het
cementmateriaal, de deeltjes zijn nog steeds niet klein genoeg. Deeltjes moeten ongeveer minder dan 20
micrometer zijn om glad te kunnen blijven. Restauraiemateriaal is rond de 50 micrometer, met als klinisch
efect een slechtere aansluiing en een te hoge kroon.
Polyacrylzuur en water kun je mengen met de kleine glasdeeltjes, waarna de zuurdeeltjes de glasdeeltjes
aanvallen. Ionen gaan crosslinking maken tussen de ketens waardoor het cement uithardt.
De stof HEMA is in water oplosbaar en wordt hier ook nog eens aan toegevoegd waardoor je een
polymerisaiereacie krijgt. Het cement wat hieruit komt is kunststof gemodiiceerd glasionomeercement.
HEMA is een monomeer. De polymeer is hydrofoob, maar als je deze in water stopt zal het opzwellen door
de hydroiele groepen.
Composietcementen:
Denine en glazuur
o Ets-primer-bond (3-staps)
o Self-etching bond (2-staps)
o Self-adhesive (1-staps)
Cement
o Dimethacrylaat
Primers
o Keramische primer
o Legering primer
Je wilt dat een cement niet oplost, sterk is, goed hecht en makkelijk werkt.
Factoren die meespelen in het bereiken van een opimale heching zijn bevochiging van cement aan het
denine en restauraie, het vormen van een hybride-laag aan denine, micro-mechanische retenie en
chemische heching.
Hoe meer gepolijst iets is, hoe slechter het plakt. Ruwheid is dus belangrijk. Glazuur is in principe
helemaal vlak, maar wordt ruw na het etsen wat resulteert in betere vloei van cement/primer en betere
bevochiging. Na het ruw maken kun je primer aanbrengen voor het krijgen van een hybridelaag en het
oppervlak nog vochiger maken. Dit zorgt voor opimale heching van een restauraie/cement.
Aan de ene kant heb je dus glazuur (hydroxyapaiet) of denine (collageen, water, hydroxyapaiet), met
daartussen cement, en daar bovenop goud (edel: reageert slecht, weinig chemische heching),
basismetaal (metaaloxides: roest snel, oxide aan de buitenkant wat makkelijk chemisch te hechten is.
Onedel metaal: heching minder probleem dan bij onedel), porselein (glas, oxides dus goede chemische
heching) of keramiek (inert, moeilijk te hechten).
75
Ruwheid zorgt voor micromechanische retenie. Met sandblasing worden deeltjes van Al2O3 afgeschoten
op een metaal of keramiek waardoor een mate dofe bovenkant ontstaat: het is ruwer geworden. Bij het
rocatec systeem zijn de deeltjes gecoat met glas, SiO2. Als je dit afschiet wordt het materiaal ruw, en er
blijt glas achter waardoor het makkelijker te hechten is door aanwezigheid van oxides.
Ruwheid kun je ook creëren met fosforzuur. Bij keramiek werkt dit niet zo
goed, bij glazuur wel. Bij keramiek wordt het alleen gebruikt om het schoon
te maken, maar verder gebeurt er niet zo veel. Het schoonmaken is nodig
wanneer je een Fitchecker hebt gebruikt om te kijken of je kroon past,
waardoor de restauraie veig is geworden. Het is slecht voor je restauraie
als deze vies is geworden en het verslechtert de heching aan het cement.
Een alternaief voor fosforzuur is HF (waterstofzuur), het meest agressieve
zuur wat er bestaat. Deze stof is gevaarlijk voor je huid en bijna niet te neutraliseren. In de tandheelkunde
wordt het alleen heel lokaal gebruikt buiten de mond (anders rubberdam) en alleen als het echt
noodzakelijk is.
Glaskeramieken als porselein en lithiumdisilicaat kun je dus etsen met HF. Het glas gaat dan in oplossing
en er ontstaan gaatjes die zich later vullen met cement waardoor je micromechanische retenie krijgt.
Alumina en zirconia (polykristal keramiek)bevaten geen glas en kun je dus niet etsen. Hierdoor is de
hechtsterkte veel lager, zowel mechanisch als chemisch.
Sandblasing, schuren en frezen hebben invloed op de sterkte van het zirconia. De micromechanische
retenie verhoogt, ze krijgen wel alle drie een andere oppervlaktestructuur. Als de kracht hiervan op het
materiaal te groot wordt, kan het materiaal kapot gaan. Het werkt dan dus nadelig op de sterkte.
Sandblasten met grote zanddeeltjes zorgt voor een grote afname (ongeveer -30%) van de sterkte van het
materiaal. Hoe ruwer het wordt, hoe groter de afname.
Niet elke methode voor het verruwen werkt bij elke soort cement. De hechtsterkte verschilt per
merk/soort en ieder heet zijn eigen ideale manier om te verruwen. Ketac Cem heet bijvoorbeeld de
slechtste hechtsterkte, en sandblasing kan dit iets verbeteren. Er is geen signiicant verschil te zien tussen
de verschillende methodes. De oppervlaktestructuur zal iets afwijken, maar dit maakt weinig uit.
A is verruwd met schuurpapier, B is verruwd met schuurpapier en geëtst met HF, C is verruwd met
schuurpapier en sandblasing met aluminiumoxide, en D is verruwd met schuurpapier en sandblasing met
aluminiumoxide en geëtst met HF.
76
Als MEMO gaat reageren met een oppervlak gaan de zijgroepen chemisch hechten. Dit is een
silanisaiereacie. De dubbele bindingen kunnen reageren met het cement waardoor je een chemische
heching krijgt (polymerisaie). Dit is niet heel stabiel omdat het een evenwichtsreacie is waarbij
hydrolyse kan optreden.
Verder hebben we een alloy primer (bevat VBATDT), die je kunt gebruiken bij goud of itanium als
voorbehandeling om zo betere heching te verkrijgen. Er zit een zwavelgroep aan (zwavel en goud zijn de
enige moleculen die aan elkaar vastplakken, samen met kwik) die reageert met het materiaal.
10-MDP is een molecuul met een fosforgroep, koolstoketen en dubbele binding wat je kunt vinden in SE
bond. Deze stof werkt heel goed omdat het goede heching geet door de fosforgroep, en het kan goed
tegen water. De hydrolyse is dus heel erg beperkt door de stabiele structuur waar waterstofmoleculen niet
doorheen kunnen. Er moeten exact 10 of 12 koolstofatomen aanwezig zijn om dit gedrag te kunnen
vertonen. Bij minder koolstofatomen werkt het niet.
77
Samengevat:
Type Molecuul Substraat Reacieve deel
Denine bonding HEMA Denine C=C en R-OH
Bonding 10-MDP HA/oxides C=C en R-PO4-H2
Ceramic primer MEMO Glas of oxides C=C en Si-OH/Si-O-CH3
Alloy primer VBATDT Au of Pt oppervlak C=C en -S-H
Glazuur 10-MDP
Denine HEMA + 10-MDP
Edele legering VBATDT
Basismetaal 10-MDP
Porselein MEMO
Keramiek 10-MDP
78