You are on page 1of 2

1.

Omgaan met (negatieve) gevoelens


DO’S:
- Luister rustig en aandachtig
- Erkens de gevoelens met ‘hmmm’ ‘oh’ ‘ja, ja’
- Benoem de gevoelens “zo wat ben jij boos!”
- Verwoord het verlangen (eventueel in een fantasie) “je zou willen dat …”
- Kind laten tekenen bij boosheid “teken maar hoe boos je bent”
- Gevoel bij het kind laten ipv proberen weg te halen en gelukkig te maken
- Verlangen opschrijven in notitieblok
- Begrenzen bepaald gedrag “ik zie hoe boos je bent, vertel met woorden wat je wilt, niet met je
vuisten”

DON’TS:
- Negeren
- Ontkennen
- Moraliseren
- Direct advies geven
- ‘Waarom’-vraag stellen: moeten verantwoorden van gevoel, kan beschuldigend overkomen
- Eens zijn met het gevoel van een kind “je hebt helemaal gelijk”, accepteren en erkennen is
voldoende
- Heftiger reageren dan het kind zelf “nou ja belachelijk zeg”
- Negatief oordeel van het kind herhalen ‘dus je vindt jezelf lelijk’
- Gebruik van het woord ‘maar’ na erkennen van een gevoel “ik snap dat je boos bent, maar..”

Kind zegt ‘ik haat je’; ik vind dat niet leuk om te horen, als je ergens boos over bent zeg het me dan op
een andere manier.

2. Coöperatief gedrag
In veel gezinnen is er dagelijks strijd om ervoor te zorgen dat kinderen zich op een manier gedragen
die voor ouders en de samenleving acceptabel is. Ouders en kinderen hebben hierin verschillende
belangen; ouders willen netheid, schoonheid, beleefdheid en routine, kinderen hebben deze belangen
niet. Hoe meer de ouders willen dat kinderen iets doen, hoe meer de kinderen zich gaan verzetten.
Hoe krijg je je kind in actie?

DO’s:
- Beschrijf wat je ziet of beschrijf het probleem “je jas ligt op de grond”
- Geef informatie “klokhuizen horen in de afvalbak”
- Geef een keuze “wil je zelf de tv uitdoen of zal ik het doen”, “ga je met kleine muizenstappen
naar boven of met grote berenstappen”
- Zeg het met 1 woord “jongens, pyjama’s!”
- Omschrijf wat jij voelt “ik vind het vervelend als je dat doet”
- Schrijf! Op een briefje
- Gebruik humor bijv. expres verkeerd ‘helpen’
DON’TS:
- Verwijten en beschuldigen “hoe vaak moet ik je nog vertellen” “Kun je nou nooit eens normaal
doen?”
- Etiket plakken “ja kamer is een zwijnenstal, wat ben je toch een viespeuk”
- Dreigen “Ik tel tot 3 en als je dan niet klaar bent dan..”
- Commanderen “Ik wil dat je je kamer opruimt, nu!”
- Preken en moraliseren “jij zou toch ook niet willen dat iemand dat bij jou doet, dan moet jij dat
ook niet doen”
- Slachtofferrol “moet ik soms een hartaanval krijgen”
- Waarschuwen “pas op, voorzichtig”
- Vergelijken “waarom lijk je niet wat meer op je broer”
- Sarcasme/cynisme “slim hoor dat je dat bent vergeten”
- Profeet “als je zo doorgaat wil niemand met je spelen”
- ‘Alsjeblieft’ gebruiken als we bepaald gedrag direct willen stoppen “niet steeds op de bank
springen alsjeblieft”

Deze manieren ondermijnen het zelfbeeld en beschadigen het zelfvertrouwen.

Wees je bewust van je houding als je je kind ergens op aanspreekt, een kind gedijt goed als je in je
houding communiceert dat hij liefhebbend en capabel is.
Let op de woorden die je gebruikt bij het aanspreken op gedrag. Als deze veroordelend zijn “je bent
dom, onvoorzichtig, je leert het ook nooit” kunnen deze woorden blijven hangen en je gedachten
vergiftigen. Later kunnen kinderen deze woorden als wapen tegen zichzelf gebruiken “ik ben niet slim,
onhandig, zie je wel” en zich verankeren in de kernovertuigingen van een kind over zichzelf.

You might also like