You are on page 1of 472

Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

Deel I

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

NUGI 632
ISBN 9065564918

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by
print, photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission
from the publisher

1
Inhoudsopgave
Voorwoord ......................................................................................................... 8
1. Uitleg van de eerste verzen. ......................................................................... 13
2 De oude en nieuwe getuige. Johannes de Doper. ....................................... 16
3 De menswording van het eeuwige woord ..................................................... 19
4 Over wet en genade....................................................................................... 20
5 Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. ........................................ 22
6 Johannes doopt de Heer met water. .............................................................. 27
7 Drie verzen als voorbeeld ............................................................................. 29
8 Bethabara De Heer roept Andréas en Petrus ................................................ 30
9 Jordaan. Ook Philippus en Nathánaël volgen ............................................... 33
10. Kana. De drie stappen tot wedergeboorte .................................................. 36
11 De bruiloft te Kana in Galiléa. .................................................................... 39
12 Naar Kapérnaum. Begin van het prediken................................................. 42
13 Jeruzalem. De tempelreiniging. ................................................................. 44
14 Het afbreken en opbouwen van de tempel.................................................. 46
15 De tekenen die doden. ................................................................................. 49
16 De geestelijke betekenis der tempelreiniging ............................................. 51
17 Jeruzalem. De slaapwandelaars .................................................................. 53
18 Het onbegrip van Nicodémus ..................................................................... 55
19 Aardse beelden van geestelijke dingen ..................................................... 57
20 Nicodémus en het rijk van God op aarde................................................... 59
21 Wie niet in de Heer gelooft, is al veroordeeld ........................................... 60
22 Alleen de liefde is het echte in de mens .................................................... 63
23 Judéa Dopen met water, dopen met de heilige geest .................................. 65
24 Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper. ................................... 67
25 De Heer trekt door Samaria naar Galiléa .................................................... 70
26 Bij Sichar. Aan de Jacobsbron .................................................................... 73
27 Het echte aanbidden van God ..................................................................... 75
28 De Heer maakt Zich bekend als de Messias .............................................. 77
29 Genezing van de vrouw aan de Jacobsbron ................................................ 79
30 De heiliging van de sabbat ......................................................................... 81
31 Het echte ereteken ...................................................................................... 84
32 De Heer ziet het hart aan............................................................................ 87
33 De dokter en de Samaritaanse wetgeleerden .............................................. 88
34 In Sichar. De hemelse inrichting van het huis ............................................ 90
35 De leerlingen zien de hemel geopend ......................................................... 91
36 De Heer trouwt Joram en Irhaël.................................................................. 92
37 Bij Irhaël. Over de betekenis van de droom ............................................... 94
38 Niet het horen, maar het doen brengt heil................................................... 96
39 Het oudste en echtste huis van God ........................................................... 98
40 Op Garizim. Kritiek op de bergrede ......................................................... 100
41 Onbegrip voor de beeldspraak der bergrede ............................................. 102

2
42 De bergrede door Nathánaël duidelijk uitgelegd ..................................... 104
43 Verdere uitleg van Nathánaël .................................................................. 106
44 Symbolische ogen, armen en voeten ...................................................... 107
45 Niet iedereen kan de Heer lichamelijk volgen.......................................... 108
46 Terug naar Sichar. De genezing van de melaatse .................................... 110
47 Bij Irhaël. Iedere heer heeft dienaren ....................................................... 112
48 Heerlijke belofte voor daadwerkelijke volgers ......................................... 113
49 Iedere dag is van de Heer.......................................................................... 115
50 De naastenliefde kent geen rustdag ......................................................... 116
51 Het 'Evangelie van Sichar' ........................................................................ 118
52 De belastering van de dochters van Jonaël ............................................... 120
53 De bestraffing van de leugenaar en lasteraar ............................................ 122
54 Bij Jonaël. Kritiek van de leerlingen op de Heer. .................................... 126
55 Bij Ezau 's slot. De koopman en het hoogste ambt................................... 127
56 Het gevolg van leugen en waarheid .......................................................... 129
57 Hoe de koopman de Messias verwachtte .................................................. 131
58 Het vlees heeft een aards einde ................................................................ 133
59 Ezau's slot. Liefde in plaats van vrees ...................................................... 135
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de daad ......................................... 136
61 Een wonder maakt de geest niet vrij ......................................................... 138
62 De Heer opent voor allen de weg naar de hemel ..................................... 139
63 De uitwerking van hemelse en aardse wijn .............................................. 141
64 De wil van de Heer is de kracht van de engelen ....................................... 142
65 Aangeklaagd en onschuldig verklaard ...................................................... 145
66 Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde .......................................... 147
67 Vesting bij Sichar. De nieuwe wet der liefde ........................................... 149
68 De overste en het toepassen van de leer ................................................... 151
69 Het verstand kan talloze goden creëren .................................................... 152
70 De waarheid die alles doordringt .............................................................. 154
71 De Heer getuigt van de Vader................................................................... 156
72 Het einde der wereld en het oordeel ........................................................ 157
73 Sichar. Johannes, de genezen verlamde man ............................................ 159
74 Bij Irhaël. Nooit kwaad met kwaad vergelden ........................................ 160
75 Behandeling van dieven, rovers en moordenaars ..................................... 162
76 De mens kent het goede, maar doet het kwade......................................... 164
77 De Heer weet de juiste maat ..................................................................... 165
78 Straffen als geneesmiddel ........................................................................ 167
79 De behandeling van zielsziekten .............................................................. 170
80 Vermijd de eigendunk ............................................................................... 172
81 De Heer is de brug naar de geestelijke wereld ......................................... 173
82 Afscheid van Irhaël en Joram .................................................................. 175
83 De macht van het Woord .......................................................................... 177
84 Naar Galiléa. De zonsverduistering .......................................................... 178

3
85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk .......................................................... 180
86 Kana in Galilea. De verlokking van satan ............................................... 181
87 De Joden verlangen terug naar hun zuurdeeg ........................................... 183
88 Overste Cornelius en de tempelreiniging ................................................. 185
89 Twee rustdagen te Kana ............................................................................ 187
90 De genezing van de vorstenzoon .............................................................. 189
91 De Heer en tweeduizend jaar evangelie................................................... 192
92 Gods alwetendheid en Zijn leiding ........................................................... 195
93 Naar Kapérnaum. De Heer dwingt niemand............................................. 198
94 Over de vloek en de gevaren van het geld ................................................ 199
95 Het karakter van Judas ............................................................................. 202
96 De wil van Judas ....................................................................................... 204
97 Kapérnaum. De zieke knecht van de hoofdman ....................................... 205
98 Het volk daagt de priesters uit .................................................................. 206
99 Bethabara. De schoondochter van Petrus ................................................ 208
100 De wonderbare visvangst ........................................................................ 209
101 Het bijzondere wijnwonder voor Judas .................................................. 210
102 De genezing van alle zieken uit Kapérnaum .......................................... 211
103 Op zee. Jezus en de storm ....................................................................... 213
104 In Gadara. De genezing van de bezetenen .............................................. 215
105 Nazareth. Ongeloof verhindert wonderen.............................................. 218
106 Leven, daden en leer van Jezus van Nazareth ........................................ 220
107 Over het wereldse blijspel en de kinderen Gods .................................... 222
108 Maria, de moeder van de Heer ............................................................... 224
109 Korenschoppen in de hand van God ....................................................... 225
110 De Heer en de drie Farizeeën................................................................. 227
111 De genezing van de Griekse vrouw ........................................................ 229
112 Het dochtertje van Jaïrus......................................................................... 230
113 Het wezen van het Johannes en het Matthéusevangelie ......................... 232
114 Een les voor Judas................................................................................... 233
115 Nazareth.Het volk wil Jezus als koning .................................................. 237
116 Bethabara. Genezing van de jichtlijder................................................... 239
117 Toespraak van de jonge Romein............................................................. 242
118 Onthullingen over de tempel .................................................................. 244
119 Het voorbeeld van de reis naar Rome .................................................... 245
120 Aan de zee. Matthéus de tollenaar ......................................................... 247
121 Gesprek over Jozef, Maria en Jezus ....................................................... 248
122 De twijfel van Johannes de doper ........................................................... 249
123 Het getuigenis van Johannes de doper .................................................... 251
124 Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn .............................. 252
125 Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar ............................................ 254
126 Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen .................................................. 257
127 De dood van de dochter van overste Cornelius ...................................... 259

4
128 Kapérnaum.Opwekking van Cornelia .................................................... 261
129 Belevenissen in het hiernamaals ............................................................ 263
130 Nazareth.De twee blinde bedelaars......................................................... 264
131 De genezing van de bezeten doofstomme man ...................................... 266
132 De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes .............................. 268
133 Een voedsel en kledingwonder .............................................................. 270
134 Roeping van de twaalf apostelen ............................................................ 272
135 Opdracht aan de apostelen ...................................................................... 274
136 De tegenwerpingen van Judas................................................................. 277
137 Troost voor de apostelen ......................................................................... 278
138 De vraag van Simon van Kana ............................................................... 281
139 Een belofte aan de getrouwen ................................................................. 284
140 Het goddelijk geheim in de mens ........................................................... 285
141 Eerste uitzending van de apostelen ......................................................... 287
142 De eerste daad van de uitgezonden apostelen......................................... 288
143 Het antwoord van de Heer aan Johannes de doper ................................. 290
144 Het getuigenis van de Heer over Johannes de doper .............................. 292
145 De geest en de ziel van Johannes de doper ............................................ 294
146 Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar ................................................ 295
147 De gelijkenis van de fluitende kinderen ................................................. 297
148 De vervloeking van Chorazin, Bethsaïda en Kapérnaum ....................... 299
149 De opwekking tot het eeuwige leven ...................................................... 300
150 De bestraffing van de Farizeeën ............................................................. 301
151 De berg beeft .......................................................................................... 303
152 De geestenwereld .................................................................................... 305
153 Drie maangeesten spreken over de maanwereld..................................... 307
154 De terugkomst der twaalf apostelen ....................................................... 308
155 Het verschil tussen wetenschap en geloof .............................................. 309
156 Het scheppingsverhaal van Mozes.......................................................... 311
157 De eerste scheppingsdag ......................................................................... 312
158 De tweede scheppingsdag ....................................................................... 314
159 De derde scheppingsdag ......................................................................... 316
160 De vierde scheppingsdag ........................................................................ 317
161 Vervolg van de vierde scheppingsdag .................................................... 319
162 vijfde en zesde scheppingsdag ................................................................ 320
163 Het einde van Jeruzalem ........................................................................ 321
164 De luchtreis van Judas Iskariot .............................................................. 323
165 Waarom moeten de mensen geboren worden ......................................... 325
166 Adam en Eva .......................................................................................... 326
167 Kies uw vrouw met zorg ......................................................................... 328
168 Het heilige woord, de wereld en de mensen ........................................... 330
169 Over het lachen ...................................................................................... 331
170 De genezing van de blinde Tobias .......................................................... 334

5
171 De verzinsels van Rhiba ........................................................................ 335
172 De vervloeking van de Farizeeër ............................................................ 338
173 Vastgeroest in hun wereldse voorschriften ............................................. 341
174 Gedragsregels voor rechters en wetgevers ............................................. 343
175 Sabbatsheiliging ...................................................................................... 345
176 Aren lezen op de sabbat .......................................................................... 347
177 De vervulling van de profetie ................................................................. 349
178 Aan zee. Genezing van de bezeten man ................................................. 351
179 Jesaïra. De rekening van de oude man.................................................... 353
180 Het plan van de jonge Farizeeër ............................................................. 355
181 De oude Farizeeën om de tuin geleid ..................................................... 358
182 Het morgengebed van Jezus ................................................................... 360
183 Ahab’s list ............................................................................................... 363
184 Farizeeën kunnen niet liegen .................................................................. 364
185 Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven ....................... 367
186 Eén met de duivel .................................................................................. 369
187 Jood of Griek.......................................................................................... 371
188 Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders ...................................... 373
189 Duivelse aanval ...................................................................................... 375
190 De leer van het Rijk der hemelen ........................................................... 378
191 De gelijkenis van de zaaier ..................................................................... 379
192 Onkruid tussen de tarwe, mosterdzaad en zuurdeeg............................... 382
193 De verwondering..................................................................................... 384
194 Het geestelijk huis van de mens.............................................................. 385
195 Weerzien met Jaïruth en Jonaël ............................................................. 386
196 Engelenwerk ........................................................................................... 388
197 Verklaring van de gelijkenis van het onkruid ......................................... 390
198 De schat in de akker ............................................................................... 392
199 De gelijkenis van de grote parel en het net ............................................. 393
200 Bescherm ons daarvoor, o Heer ............................................................. 395
201 Twee redenen voor Gods afzijdigheid .................................................... 397
202 De ware vrije kerk................................................................................... 398
203 Lofrede van Jonaël ................................................................................. 399
204 Gelijkenis van de moeder met de twee zonen ....................................... 401
205 De liefde neemt ...................................................................................... 403
206 Het dode lichaam ................................................................................... 405
207 Het echte vasten ..................................................................................... 406
208 Aardbeven, storm en onweer ................................................................. 407
209 Het doel van de storm ............................................................................ 410
210 Uitstapje naar Kana in het dal ................................................................. 411
211 Genezing in Kana in het dal.................................................................... 414
212 De stoïcijn ............................................................................................... 416
213 De reïncarnatie van Philopold................................................................ 418

6
214 Over de samenhang van lichaam, ziel en geest ...................................... 419
215 Aarzel niet als de Heer roept................................................................... 421
216 De laatsten en laagsten van de gehele oneindigheid............................... 422
217 Gedachte en wil...................................................................................... 424
218 Genezingen in Kis en bij Kisjonah ......................................................... 425
219 Gelijkenis van de gemeste os .................................................................. 428
220 De rust en het nietsdoen ......................................................................... 429
221 'De nachtprediking' ................................................................................ 431
222 De vijf Farizeeën .................................................................................... 433
223 Een les in het geven van onderricht ........................................................ 435
224 Innerlijke zelfbeschouwing ..................................................................... 437
225 De leviathan ........................................................................................... 438
226 De weg tot wedergeboorte ...................................................................... 439
227 Een tochtje op zee ................................................................................... 441
228 De dokter uit Nazareth ........................................................................... 443
229 Het verweer van Jaïrus ........................................................................... 445
230 Jozefs dood en zijn getuigenis over Jezus .............................................. 448
231 Booswichten in de val ............................................................................ 449
232 Voorbereiding voor de rechtszaak .......................................................... 451
233 Romeinse rechtspraak ............................................................................. 453
234 Een goede vangst ................................................................................... 456
235 Weerzien met de opperrechter ................................................................ 458
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia ....................................................... 459
237 Vervolg van de rechtszitting ................................................................... 461
238 Het verhaal van de diefstal..................................................................... 463
239 De tempelschatten ................................................................................... 464
240 De afrekening .......................................................................................... 467
241 Een woord voor onze tijd ........................................................................ 469
242 Ons dagelijkse voedsel........................................................................... 470

7
Voorwoord

Voor de Christenheid, maar ook voor de gehele mensheid kan er geen


belangrijker gebeurtenis plaats vinden dan dat de beloften van de Heer uit het
Evangelie van Johannes in vervulling gaan: 'Ik zou u nog veel te vertellen
hebben, maar u kunt het thans nog niet begrijpen. Maar als de Geest der
waarheid komt, zal Deze u alle waarheid bijbrengen. Hij zal niet uit zichzelf
spreken, maar Hij zal zeggen wat Hij hoort, en Hij zal u meedelen wat
toekomstig is.' (Joh.16,12-14)
De inhoud van deze woorden Iaat er geen twijfel over bestaan, dat hier
toekomstige voorspellingen bedoeld worden. In feite is er in de tijd na Christus,
en niet alleen maar onder het oude Verbond, een regelmatige stroom van
profetieën gewest, waar de gevestigde kerken helaas te weinig aandacht aan
hebben geschonken. Met de op willekeurige wijze vastgestelde en
onbegrijpelijke stelling, dat in ieder geval na de dood van de apostelen een eind
is gekomen aan alle openbaringen, stond men de stem van de Heilige Geest nog
maar heel weinig speelruimte toe.
De in zijn tijd zeer beroemde cisterciënzer abt Joachim van Fiore (gestorven
omstreeks 1205), die zelf een groot profeet was, heeft in zijn drietijden leer er al
op gewezen, dat volgens de openbaring van Johannes aan het begin van het
zogenaamde geestelijke tijdperk ( d.w.z. kort voor het laatste oordeel) een
'Eeuwig Evangelie' aan de mensen verkondigd zal worden. De desbetreffende
tekst bij Johannes luidt: 'En ik zag een andere engel vliegen in het midden van
de hemel, die een eeuwig Evangelie verkondigen moest aan de aardbewoners en
aan alle naties en geslachten en talen en volken ...'. (Openb. van Joh. 14,6)
Dit is aanleiding om ons af te vragen: Is die verkondiging er soms al of moeten
wij daar nog op wachten? In ieder geval kunnen wij het als een voorteken van de
heilsgeschiedenis beschouwen, dat, opmerkelijk genoeg, gelijktijdig met het
begin van de nieuwe tijd, de gave der profetie dermate toenam, dat niemand, ook
de kerk niet, achteloos daaraan voorbij kan gaan. Hoogtepunten daarvan waren
reeds met J.Bóhme en E.Swedenborg bereikt, maar deze werden ten slot te nog
door de grootste van alle christelijke profeten, door Jakob Lorber (1800-1864)
verre overtroffen. Door hem heeft de beloofde Heilige Geest Zich in al haar
volheid uitgestort. Vooral in het 'Grote Evangelie van Johannes' komt dit tot
uitdrukking, dat aan de hand van gedetailleerde beschrijvingen van alle
gebeurtenissen uit het leven van Jezus tijdens Zijn driejarige rondwandeling op
aarde 'een inzicht geeft in alle waarheid'. Hierin wordt pas goed de belofte van
Jezus vervuld, waarin Hij zegt: 'De Helper, de Heilige Geest, Die de Vader in
Mijn naam zal zenden, zal u alles Ieren en in herinnering brengen wat Ik u
gezegd heb.' (Joh. 14,26) Juist deze woorden zijn zeer van toepassing op het
'Grote Johannes Evangelie'! Maar ook de grote werken van Lorber over het
hiernamaals zijn een onuitputtelijke bron van diepe kennis.
Deze zogeheten Nieuwe Openbaring -die in geen enkelopzicht in tegenspraak is
met de Oude Openbaring, d. w .z. met de overgeleverde vier Evangeliën, maar

8
die deze juist tot volle ontplooiing brengt, -is een 'Licht uit de hemel', dat alles
duidelijk maakt en geen vraag over laat. Ja zelfs de oude tegenstelling tussen
wetenschap en geloof wordt uit de weg geruimd, omdat ook de geestelijk-
natuurlijke gebeurtenissen, verband houdend met de schepping in de micro en de
macrokosmos, helemaal belicht worden. Deze profetie omvat zowel het totale
fysieke universum als de astrale en geestelijke kosmos, zowel hier als in het
hiernamaals. Wij krijgen informatie over het ontstaan der werelden en over het
verloop van de heilsgeschiedenis, over het wezen van God en van de engelen, en
vooral over de mens en zijn eeuwige bestemming. Dat Christus als
geopenbaarde Vader en Verlosser van de werelden bij dit alles in het middelpunt
staat, spreekt vanzelf.
Het is één van de vele wonderen, die in de heilsgeschiedenis al zo vaak voor
verrassingen gezorgd hebben, dat dit proces van de 'wederkomst van Christus in
het Woord' in alle stilte plaats vond. In het diepste verborgene gebeurde het dat
de 'schrijfknecht van God' Jakob Lorber voor meer dan honderd jaar de
grondslag mocht leggen voor een nieuw tijdperk van de geschiedenis van de
mens. Het was Gods plan om in een relatief verborgen tijdsperiode alles gereed
te maken voor het Licht, dat dan plotsklaps te voorschijn zou treden. Alleen al
de natuurwetenschappen bevestigen thans het wereldbeeld van de nieuwe
openbaring reeds zodanig, dat niemand dat voor mogelijk gehouden zou hebben.
Inmiddels hebben de Lorbergeschriften, bestaande uit vijfentwintig ten dele zeer
omvangrijke boekdelen, een oplage van meer dan een miljoen exemplaren
bereikt. En terwijl men er vroeger in kerkelijke kringen nauwelijks aandacht aan
schonk of het direkt afwees, houden zich thans in de grote geloofscrisis en
zielenood van onze tijd steeds meer geestelijken in alle ernst intensief ermee
bezig; velen van hen zijn zelfs zeer onder de indruk.
Zo verklaart bijvoorbeeld de evangelische theoloog Dr. Kurt Hutten:
'Dit wereldbeeld heeft diepte en kracht, het geeft de aarde en haar geschiedenis
en heilsgeschiedenis haar waardigheid terug, schenkt het geloof een kosmische
verruiming, verweeft hier en hiernamaals, microkosmos en macrokosmos met
elkaar, prijst de liefde van God die de gehele schepping doordringt en wijst de
mensen met al deze dingen een weg naar geborgenheid.'
Bij het onderzoek van de vraag hoe de nieuwe en de oude openbaring met elkaar
overeenstemmen, stelt de evangelische dominee Hermann Luger vast: 'Beide
staan op dezelfde goddelijke grond. Lorbers geschriften ademen een volkomen
bijbelse geest. Niet alleen de inhoud van zijn beide hoofdwerken 'Het grote
evangelie van Johannes' en de 'Huishouding van God' is bijbels, maar ook zijn
andere werken zijn door en door bijbels. Veel uitspraken en gesprekken van de
Heer in het grote evangelie van
Johannes hadden zonder meer in een van de vier bijbelse evangeliën kunnen
staan. Dat er bij Lorber veel zaken vermeld worden die in de bijbel, speciaal in
de vier evangeliën, volledig ontbreken -zoals bijvoorbeeld de gesprekken van de
Heer over de hemellichamen en de geheimen van de schepping -, behoeft ons
niet te verwonderen en doet aan het bijbelse karakter van de nieuwe openbaring
niets af. Het is maar al te begrijpelijk dat Jezus in de drie jaren dat Hij in de
openbaarheid kwam veel meer gesproken en gedaan moet hebben dan in de

9
evangeliën staat. Wij menen daarom ook het recht te hebben de nieuwe
openbaring net als de bijbel ook als Gods woord te aanvaarden. Bijbel en nieuwe
openbaring zijn voor ons twee gelijkwaardige verschijningen, die uit één en
dezelfde diepste grond afkomstig zijn en waarvan de ene door de andere juist
waardevoller en betekenisvoller wordt.'
De voorzienigheid zorgde ervoor dat een relatief uitvoerige levensbeschrijving
van J. Lorber van de hand van zijn jarenlange vriend Karl Gottfried Ritter van
Leitner bewaard bleef. Deze bekende dichter en novelleschrijver uit Graz was
daar net de meest geschikte persoon voor. Kort samengevat ontlenen we de
volgende gegevens aan zijn biografie: Jakob Lorber werd op 22 juli 1800 in het
plaatsje Kanischa in de benedensteiermark geboren. Hij was de eerste van vier
kinderen van een familie van wijnboeren in het gebied van de Drau. Al jong viel
hij op door zijn grote muzikale begaafdheid. Hij leerde meerdere instrumenten
bespelen zoals viool, piano, orgel en harp. Na de dorpsschool in Jahring leerde
hij in de stad Marburg verder voor het vak van onderwijzer bij het lager
onderwijs. Na hiervoor geslaagd te zijn was hij echter toch maar kort
aankomend onderwijzer. Een geestelijke, die inzag hoe begaafd hij was, had
hem namelijk aangeraden zich aan het priesterschap te wijden. En daarom
studeerde hij vervolgens vijf jaar aan het gymnasium in Marburg, waarbij hij
ook Latijn leerde. Voor zijn levensonderhoud moest hij gedurende die tijd zelf
zorgen door het orgel in de kerk te bespelen en door vioollessen te geven. Toen
hij de studie aan het gymnasium niet verder bekostigen kon, zorgde hij voor zijn
levensonderhoud gedurende vijf jaar door aan huis les te geven, voornamelijk in
muziek en tekenen. In het jaar 1829 volgde hij een 'cursus hogere pedagogie
voor leraren aan hogere scholen' (Leitner). Ondanks een goed getuigschrift kon
hij geen direkte aanstelling als leraar krijgen, waarom hij toen definitief in de
muziek verder ging. Hij gaf 'zangles en piano en orgelles, en componeerde ook
enige liederen en concertstukken' (Leitner). Door deze bezigheden kwam hij
terecht in de hoofdstad Graz in een vriendenkring waarin mensen met zeer
bekende namen voorkwamen. Hij concerteerde daar o.a. met Anselm
Huttenbrenner, de bekende vriend van Franz Schubert.
Toch doen de uiterlijke belevenissen in zijn leven ten enenmale bescheiden aan
vergeleken bij zijn roeping tot 'schrijfknecht van God'. In zijn veertigste
levensjaar deed zich namelijk het volgende voor: Toen hij zich op 15 maart
1840 's morgens klaar maakte om een veelbelovende en eervolle aanstelling als
kapelmeester in Triest te gaan vervullen, hoorde hij plotseling 'ter hoogte van
zijn hart', zoals hij zelf zei, een stem spreken. De woorden klonken als een
bevel: 'Sta op, neem je schrijfstift en schrijf!' En Lorber gehoorzaamde
onmiddellijk. Terwijl hij al zijn persoonlijke belangen opzij zette, ging hij
meteen aan zijn schrijftafel zitten en schreef de eerste belangrijke vellen van het
driedelige openbaringswerk 'Huishouding van God'. Er was iets unieks gebeurd:
Lorber was door de Heer Zelf aangesteld tot Zijn schrijfknecht! En deze
profetische roeping bleef hij ook tot aan zijn dood trouw. Door het 'innerlijke
woord', zoals dit in de godsdienstgeschiedenis genoemd wordt, werd hem in de
loop der jaren het gehele reusachtige geschrift gedicteerd, dat wij thans
aanduiden met de naam 'Nieuwe openbaring'. Het omvat 25 merendeels

10
omvangrijke boekwerken. Het belangrijkste deelwerk is zonder twijfel 'Het grote
Johannes evangelie' (10 delen met een aanvullend deel van Leopold Engel).
Hoe vond dat profetische schrijven nu plaats? Lorber zelf schreef daarover in
een brief uit het jaar 1858: 'Wat betreft de manier waarop men het innerlijke
woord hoort kan ik over mijzelf slechts zeggen, dat ik het heilige woord van de
Heer steeds in de hartstreek als een heldere, lichte en zuivere gedachte, alsof
deze gesproken werd, hoor. Niemand, ook al staat hij nog zo dicht bij mij, kan
iets horen wat op een stem lijkt, maar voor mij klinkt deze stem der genade toch
duidelijker dan een nog zo hard echt geluid. Maar dat is dan ook alles wat ik U
uit mijn ervaring kan zeggen.
Zoals altijd bij profetische mededelingen bediende de Heer Zich ook bij Jakob
Lorber van de eigen taal van het medium. We moeten ons er dan ook niet over
verwonderen dat ouderwets aandoende uitdrukkingen in de stijl en de mentaliteit
van die tijd overheersen. Dat het in hoofdzaak een taal van het hart is met veel
aan de volksaard verwante bijmengsels maakt het lezen gemakkelijker. Het
waarheidsgehalte en de diepte der wijsheid van het goddelijke dictaat worden op
geen enkele manier beïnvloed.
Jakob Lorber zag vooraf het moment van zijn dood. Voordat hij op 24 augustus
1864 na ontvangst van het sacrament der stervenden het aardse toneel verliet,
vroeg hij op het laatst of men hem anders in bed wilde leggen. Hij wilde de
laatste uren van zijn leven zijn blik op de zonsopgang gericht houden.-Het
omvangrijke handschrift van deze profeet viel bijna ten offer aan de toenmalige
door de kerk ingestelde huisinquisitie. Men moest het op een geheime plaats
bewaren, en het kostte veel moeite en geduld voordat tenslotte de middelen
opgebracht konden worden om het gehele werk in druk uit te brengen. Daar
gingen tientallen jaren overheen.

Prof. Franz DemI

11
werkgebied Jezus Christus

12
Verklaring van het bijbelse Johannes Evangelie

1. Uitleg van de eerste verzen.

(In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was
God.
Joh. 1:1)

[I] Dit vers heeft al heel wat veelsoortige onjuiste verklaringen en interpretaties
ten gevolge gehad. Uitgesproken godloochenaars maakten zelfs juist van deze
tekst gebruik om daarmee met nog meer succes Mijn goddelijkheid te bestrijden,
omdat ze het bestaan van het opperwezen over het algemeen verwierpen. Wij
willen het nu niet over deze kunstgrepen hebben, waardoor de verwarring
slechts groter in plaats van kleiner zou worden, maar meteen met de kortst
mogelijke uitleg voor den dag komen. Deze uitleg, die zelf licht is, in het licht
van Het Licht, zal vanzelf de dwalingen bestrijden en te niet doen.
[2] Het onbegrip voor zulke teksten vindt zeker zijn voornaamste oorzaak in de
zeer gebrekkige en onjuiste vertaling van de Schrift uit de oorspronkelijke taal in
de tegenwoordige talen; maar dit heeft intussen wel zijn nut. Want zou de
geestelijke inhoud van zulke teksten tot nu toe niet zo goed verborgen zijn
geweest, dan was het heilige daarin allang grondig ontheiligd, wat voor de
gehele aarde een grote ramp zou zijn. Zoals het nu is, heeft men slechts aan de
schors geknaagd en kon men de levende heilige kern niet bereiken.
[3] Het is nu echter tijd, om de ware innerlijke betekenis van zulke teksten aan
allen te openbaren, die het waard zijn daaraan deel te hebben. Degenen, die dat
niet waard zijn, zal het duur te staan komen als ze zich ermee bemoeien, want Ik
laat in dat geval beslist niet met Mij spotten, en van deze regel zal Ik nooit
afwijken.
[4] Na deze onmisbare waarschuwing vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen
teken Ik daarbij nog aan, dat het hier slechts om de innerlijke betekenis voor
geest en ziel gaat, en niet om de innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste
is te heilig en kan, zonder voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die
mensen meegedeeld worden, die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel
te richten naar het woord van het evangelie. De innerlijke betekenis voor geest
en ziel is echter eenvoudig te vinden, soms al door de juiste moderne vertaling,
hetgeen nu dadelijk zal blijken uit het commentaar bij het eerste vers.
[5] De uitdrukking 'In den beginne' is erg onjuist en versluiert de innerlijke
betekenis in hoge mate. Zoals het er nu staat zou daarmee zelfs het eeuwige
bestaan van het Opperwezen bestreden en in twijfel getrokken kunnen worden.
Dit is dan ook door een aantal denkers van deze wereld gedaan, en men kan wel
stellen dat de godloochenaars van deze tijd uit hun school zijn voortgekomen.
Als we nu echter deze tekst herwaarderen, zal het omhulsel maar zeer dun
blijken, en dan zal het niet moeilijk zijn de innerlijke betekenis, door dat
nauwkeurig te onderkennen.
[6] De juiste vertaling luidt: 'In de diepste grond, of ook wel in de grondoorzaak
(van al het zijn), was het Licht (de grote heilige scheppingsgedachte, de

13
werkelijke idee). Dit Licht was niet alleen in, maar ook bij God, hetgeen
betekent, dat het Licht zichtbaar uit God kwam en dus niet alleen in, maar ook
bij God was en op een bepaalde manier om het goddelijke bestaan heen
stroomde. Hiermee wordt reeds de basis zichtbaar voor het toekomstig mens
worden van God, wat in de eerstvolgende tekst al duidelijk aangegeven wordt.
[7] Wie of wat was dan wel dit Licht, deze grote gedachte, deze heilige
grondgedachte van al het toekomstige, werkelijke, vrije bestaan? -Dat was
niemand anders dan God Zelf, omdat in God, door God en uit God onmogelijk
iets anders dan God Zelf Zich in Zijn eeuwig volkomen wezen liet zien; en
daarom mag deze tekst ook als volgt luiden:
[8] 'In God was het Licht, het Licht vloeide door God en straalde om God en
God Zelf was Het Licht'

Dit was in den beginne bij God Joh 1:2)

[9] Nu het eerste vers voldoende belicht is en iedereen met een beetje verstand
het zonder moeite kan begrijpen, volgt de betekenis van het tweede vers vanzelf.
Het getuigt, dat het ervoor beschreven 'woord' of 'licht' of 'de grote
scheppingsgedachte' niet ontstaan is in de loop van het Goddelijke bestaan, maar
dat het met God, als een deel van Hem, eeuwig is en daarom nooit iets kan zijn,
wat met een vroeger ontstaansproces te maken heeft. Daarom geeft het tweede
vers als een soort getuigenis de verklaring: Het bestond altijd al in de diepste
grond van al het zijn en al het latere worden, als een deel daarvan in en uit God,
en was dus Zelf geheel en al God.

(Alle dingen zijn daardoor geschapen en zonder dit is niets geschapen, dat
geschapen is. Joh. 1:3)

[10] Dit vers zegt dat datgene actief is geworden, wat al in het eerste vers als het
'Woord' of 'Licht' in de diepste grond van al het Zijn en Worden geheel
aanwezig was, maar zich nog niet als iets wat al uitgetreden was, duidelijk
zichtbaar liet zien.
[11] Daarom moet dit derde vers, op de juiste manier weergegeven ook zo
luiden: AI het geschapene ontstond uit deze oergrond van de schepping, die in
zichzelf de eeuwige diepste grond van zijn totale bestaan is. Het licht, het woord
en de wil brachten uit dit eigen wezen het eigen licht, de eeuwige eigen
scheppingsgedachte, in het vaste zichtbare bestaan voort, en er is niets in de
gehele eeuwige oneindigheid, dat niet op dezelfde manier uit dezelfde oergrond
in het zich openbarende en zichtbare bestaan gekomen is.
[12] Degene, die nu deze drie duidelijk uitgelegde verzen volledig begrepen
heeft die begrijpt het vierde vers.

(In Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen. Joh. 1:4)

[ 13] Het is vanzelfsprekend, dat de diepste grond van al het bestaan, het licht
van al het licht, de diepste gedachte van alle gedachten en ideeën, de oervorm

14
als de eeuwige grond van alle vormen, ten eerste niet vormeloos en ten tweede
niet dood kon zijn, omdat de dood in zijn realiteit het algehele tegendeel is van
al het bestaande, in welke vorm dan ook. In dit woord of licht of in deze grote
gedachte van God in God, en uiteindelijk dus God Zelf, was derhalve een
volkomen leven. God was dus in Zijn totaliteit de eeuwige volmaakte diepste
grond van het leven. En dit licht of leven riep de wezens uit zichzelf op, en dit
licht of leven was het licht en dus ook het leven in deze wezens, in deze uit Hem
geschapen mensen. En deze wezens en mensen waren zo een volledig evenbeeld
van de bron van alle licht, wat in hen de voorwaarden schiep voor een leven
gelijk aan het Zijn, het Licht en de eeuwige diepste grond van het Zijn.
[14] Maar omdat de diepste grond van het leven van God volkomen vrij is en
ook moet zijn, omdat het anders in feite geen leven is, en dit net zo geldt voor
het geschapen wezen en diens leven, omdat het anders ook geen leven en dus
geen 'bestaan' zou zijn, ligt het voor de hand, dat aan het geschapen wezen, de
mens, slechts een volkomen vrij leven gegeven kon worden. Het moet dat leven
voelen als iets, dat op zichzelf volmaakt is, maar juist vanwege dit gevoel moet
het ook vaststellen, dat zijn leven niet uit zichzelf, maar uit God is ontstaan, en
door Zijn eeuwige almachtige wil, volledig aan Hem gelijk geschapen is.
[15] Dit besef moest in alle geschapen wezens aanwezig zijn, net zoals het besef
dat hun leven en bestaan volledig aan dat van God gelijk moet zijn, omdat zij
anders noch een leven, noch het een of andere bestaan zouden hebben.
[16] Als we echter deze toestand nader bezien, dan bemerken we, dat in het
geschapen wezen daardoor noodzakelijkerwijs twee gevoelens samen moeten
komen, en wel als eerste: het gevoel van het aan God gelijk zijn, ofwel Gods
oerlicht in hem, en ten tweede: dat juist door dit Licht onweerstaanbaar het
gevoel ontstaat, dat men ergens in het tijdelijke is ontstaan door de wil van de
Schepper .
[17] Het eerste gevoel zegt, dat het schepsel zonder meer gelijk is aan de
Schepper, en daarom totaal onafhankelijk van de oergrond, omdat het deze als
het ware als een deel van zichzelf kan zien. Het tweede gevoel, dat
onweerstaanbaar uit het eerste levensgevoel ontstaat, maakt dat er een
afhankelijkheids gevoel ontstaat ten opzichte van God, omdat het schepsel weet
dat het ontstaan is uit de oorspronkelijke diepste grond en dat het zich pas in de
loop der tijden zelfvrij heeft kunnen manifesteren.
[18] Dit gevoel maakt echter het eerste hoogheids gevoel ook tot deemoed, die
zoals hierna aangetoond zal worden, beslist noodzakelijk is voor het
hoogheidsgevoel.
[19] Het hoogheidsgevoel verzet zich sterk tegen deze vernedering en wil het
tweede gevoel onderdrukken.
[20] Door die strijd ontstaat wrok en tenslotte haat tegen de diepste grond van al
het bestaan, en daaruit volgt dan haat tegen het lage nederigheids of
afhankelijkheidsgevoel. Daardoor wordt echter het hoogheidsgevoel verlamd en
verduisterd, en Gods oerlicht in het geschapen wezen gaat over in nacht en
duisternis. Deze nacht weet nauwelijks meer iets af van Gods licht in zichzelf en
verwijdert zich daardoor van de diepste grond van zijn bestaan en ontstaan, alsof
hij blind is en toch nog zelfstandig, en hij wil dat in zijn verblindheid niet

15
toegeven.

(En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis begrijpt het niet. Joh. 1:5)

[21] Hoewel Gods licht haar uiterste best doet, en al haar licht Iaat schijnen om
deze nacht weer om te vormen in het echte licht van God, herkent die nacht, die
zelf uit het licht van God ontstaan is, maar nu geen werkelijk zicht meer heeft,
dit licht van God toch niet.
[22] Zo kwam ook Ik, als de eeuwige diepste grond van al het bestaan en als
Gods bron van al het licht en leven, in de wereld van de duisternis naar degenen,
die uit Mij waren; maar ze herkenden Mij niet in de nacht van hun verduisterd
hoogheidsgevoel!
[23] Dit vijfde vers geeft aan hoe Ik, door alle eeuwen heen onveranderlijk, in
deze door Mij en uit Mij geschapen wereld kom, en deze Mij niet herkent als
haar eigen oorsprong.
[24] Maar Ik, als diepste grond van al het bestaan, moest wel vanuit Mijn totale
licht zien, hoe het hoogheidsgevoel, als Gods licht in de mensen, door de
voortdurende strijd steeds matter en zwakker en daardoor als levenslicht
duisterder en tenslotte geheel donker werd, en dat daarom het grootste deel van
de mensen Mij niet herkennen zou, als Ik in die vorm tot hen zou komen, die zij,
toen zij naar Mijn evenbeeld geschapen werden, ook gekregen hadden; en dat ze
Mij zeker niet zouden herkennen als Ik geheelonverwacht en onvoorbereid als
een Deus Ex Machina ( een plotseling verschijnende God) in de beperkte
mensenvorm tot hen zou komen. Ik zou het dan aan Mij Zelf te wijten hebben,
als de mensen Mij onmogelijk zouden kunnen herkennen, omdat ze niet
voorbereid waren op Mijn komst.
[25] Ja, dat zag Ik reeds eeuwen van te voren, en Ik liet daarom al vanaf hun
eerste ontstaan uit Mij tot aan Mijn werkelijke komst, door vele duizenden
zieners, die in de strijd het licht niet verloren hadden, deze komst van Mij
voorspellen en de aard en manier en zelfs de plaats en de tijd van Mijn komst
getrouw vastleggen. Bij Mijn daarop werkelijk gevolgde komst liet Ik grote
tekenen plaats vinden en verwekte een man, waarin de geest van een hoge engel
zijn intrek nam, opdat hij Mijn komst en lijfelijke aanwezigheid op de aarde aan
de blinden zou verkondigen.

2 De oude en nieuwe getuige. Johannes de Doper.

(Door God werd echter een man gezonden, die Johannes heette 1:6)

[I] Deze man heette Johannes; hij hield aan de Jordaan boetepredikingen en
doopte de mensen, die zich bekeerden, met water. In deze man woonde de geest
van de profeet Elia, en dit was de hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon
en later weer met deze Lucifer op de bekende berg vocht om het lichaam van
Mozes (dus aartsengel Michaël).

16
(Deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem
geloven zouden. Joh. 1:7)

[2] Hij kwam als een oude en tevens nieuwe getuige van boven, d.w.z. van Gods
bron van alle licht kwam hij als licht om te getuigen van Gods licht, van de
oerbron, Die nu de stoffelijke vorm aannam en in menselijke gestalte Zelf als
mens tot Zijn mensen, die uit Hem zijn voortgekomen, kwam, om ze in hun
nacht opnieuw te verlichten en ze op deze manier Zijn licht terug te geven.

(Hij was het licht niet, maar hij was slechts een getuige van het licht. Joh. 1:8)

[3] Deze man was weliswaar niet de eigenlijke bron, maar net als alle andere
wezens, een uit de bron van alle Licht geschapen licht. Maar zijn vergevorderde
deemoed maakte dat hij in verbinding kon blijven met de bron.
[4] Omdat hij in doorlopend contact stond met de bron, en Deze geheel los kon
zien van zijn eigen licht, gaf hij ook een waarheidsgetrouw getuigenis van de
bron (hij was wel uit de bron ontstaan, maar dat hield niet in dat hij zelf de bron
was, het betekende wel dat hij deze herkennen en juist beschrijven zou). Hij
wekte daardoor zoveel echt licht op in de harten van de mensen, dat zij
daardoor, eerst wel zwak maar later steeds beter en duidelijker, konden zien dat
de bron van alle licht, Die nu in het vlees was gekomen, Degene is Waaraan alle
wezens en mensen hun zelfstandig bestaan te danken hebben, en dat ze dit licht,
als ze dat willen, zelfstandig voor eeuwig kunnen behouden.

(Dat was het waarachtige licht, dat alle mensen verlicht, die op deze wereld
komen. Joh. 1:9)

[5] Niet de getuige, maar zijn getuigenis en Degene, van Wie hij getuigde,
waren de echte bron Die vanaf het begin alle mensen die in deze wereld komen
licht en leven heeft gegeven, en hen nog steeds meer leven en licht geeft.
Daarom staat in het negende vers, dat Dat het ware en echte licht is en was, Dat
alle mensen in het oerbeginsel vorm gaf voor het vrije bestaan, en Dat nu kwam
om dat bestaan in alle volheid te verlichten en weer aan Zichzelf gelijk te
maken.

(Het was in de wereld, en deze is Daardoor ontstaan, maar ze herkende Het


niet.
Joh. 1:10 )

[6] Hoe Ik, de bron van alle licht, ondanks al de voorboden en verkondigers van
Mijn komst miskend kon worden door deze wereld d. w .z. door de verduisterde
mensen, die met hun hele wezen uit Mij of wat hetzelfde is, uit de bron (het
Woord) ontstaan zijn, is reeds in het vijfde vers duidelijk naar voren gebracht.
Alleen moet daarbij nog wel aangetekend worden, dat hier onder het begrip
'wereld' niet verstaan moet worden 'de aarde als draagster van verloren zielen,
die tesamen de materie vormen', maar alleen 'de mensen' als zodanig. Zij zijn

17
weliswaar voor een deel uit de materie genomen, maar als vrijgemaakte wezens
behoren ze niet meer, of behoeven ze niet meer te behoren, tot deze vanaf de
zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie. Want het zou geen goede zaak zijn als
Ik verlangen zou dat een steen, die nog in het diepste gericht ligt, Mij zou
herkennen! Dat kan Ik alleen terecht verlangen van een vrij geworden ziel, die
Mijn geest in zich heeft.

(Hij kwam naar Zijn bezit, en de Zijnen namen Hem niet op. Joh. 1:11)

[7] Dus, zoals hiervoor reeds werd aangeduid, moet niet de aarde, maar moeten
alleen de zielen en de geesten van de mensen gezien worden als het eigenlijke
eigendom des Heren; en wel daarom als eigendom, omdat zij zelf oorspronkelijk
licht uit Mijn eeuwige bron van alle licht zijn en daarom met Mij één geheel
vormen.
[8] Maar zij herkenden Mij niet, omdat juist hun oorspronkelijke licht d.w.z. hun
hoogheidsgevoel verzwakt is, en dat is de reden waarom Ik naar hen toekwam
en nog steeds naar hen toekom, want zij zijn Mijn eigendom. Zij begrijpen niet
meer dat ze heel persoonlijk een deel zijn van de diepste grond, dat nooit
vernietigd kan worden, omdat dit van oorsprong Mijn wezen is.

(Allen, die Hem aannamen, gaf Hij de macht om kinderen Gods te worden,
omdat zij in Zijn naam geloven. Joh. 1:12)

[9] Het spreekt haast vanzelf dat bij al degenen, die Mij niet opnamen of niet
herkenden, de werkelijke orde verstoord bleef en dat met deze verstoring een
lijdende toestand, het zogenaamde 'kwaad' of de 'zonde' bleef. Daartegenover
verdween bij veel anderen dit 'kwaad' zodra ze Mij opnamen d.w.z. in hun hart
herkenden, omdat ze weer met Mij en daarom met de orde en de oerbron van al
het Zijn verenigd werden. Daarin vonden zij zichzelf, en zij vonden ook Mijn
oorspronkelijke licht als het genoemde deel van zichzelf en daarin het eeuwige
onverdelgbare leven.
[10] In dit leven vonden ze ook, dat ze echt niet alleen maar Mijn schepsels zijn,
zoals hun minderwaardigheidsgevoel het hun ingeeft, maar dat ze zonder twijfel
Mijn eigen kinderen zijn, die Mijn eigen wil in alle vrijheid tot leven heeft
gebracht. Hun licht (hun geloof) is identiek aan Mijn licht,en bergt daarom in
zich de volle macht en kracht van Mij, en door die macht zijn zij niet alleen
gerechtigd Mijn kinderen genoemd te worden, maar het ook geheel en al te zijn!
[11] Want het geloof is een zeer bijzonder licht, en Mijn naam, waarop de
machtige stralen van dit licht gericht zijn, is de kracht en de macht en het
eigenlijke wezen van Mijn oerbron, waardoor ieder in zichzelf het rechtmatige
en geldige kindschap van God tot stand brengt. Daarom staat dan ook in het
twaalfde vers, dat allen, die Mij opnemen en in Mijn naam geloven -de macht in
zich hebben rechtmatige 'Kinderen Gods' te heten!

(Die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch
uit God geboren zijn. Joh.1:13)

18
[12] Dit vers is slechts een nadere aanduiding en verklaring van het voorgaande
vers, en bij elkaar gevoegd zouden de beide verzen ook zo kunnen luiden: Die
Hem opnamen en in Zijn naam geloofden, gaf Hij de macht 'Kinderen Gods' te
heten, die niet uit het bloed, noch uit de wil van het vlees (begeerte van het
vlees), noch uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
[13] Het is duidelijk, dat hier geen sprake is van een eerste geboorte als vlees uit
het vlees, maar alleen van een tweede geboorte uit de geest van de liefde tot
God, en uit de waarheid van het levende geloof in de levende naam van God, die
Jezus-Jehova-Zebaoth heet. Een goede omschrijving van deze tweede geboorte
is -de wedergeboorte des geestes door de doop uit de hemel.
[14] De - doop uit de hemel - is de volle overgang van de geest en de ziel, met al
haar begeerten, in de levende geest van de liefde tot God en in Gods liefde Zelf.
[15] Als zo'n overgang eenmaal uit de vrije wil van de mens tot stand is
gekomen, en als alle liefde van de mens zich in God bevindt, dan bevindt door
zo'n heilige liefde ook de gehele mens zich in God, en wordt daar tot een nieuw
wezen gevormd, van kracht voorzien en gesterkt, en zo na het bereiken van de
juiste rijpheid door God opnieuw geboren. Na zulk een tweede geboorte, die niet
afhankelijk is van de begeerte van het vlees, noch van de verwekkingswil van de
man, is dan de mens een echt Godskind; en dit wordt veroorzaakt door de vrije
macht van Gods liefde in de mens, die 'genade' genoemd wordt.
[16] Deze genade is nu juist tevens de machtige aantrekkingskracht van God in
de geest van de mens, waardoor deze als het ware door de Vader naar de Zoon
getrokken wordt, d.w.z. naar de goddelijk bron van alle licht getrokken wordt,
of, anders gezegd, tot de ware en levende machtige wijsheid van God komt.

3 De menswording van het eeuwige woord

(En het woord werd vlees en woonde onder ons, en wij zagen Zijn Heerlijkheid,
een heerlijkheid als van de eniggeboren zoon van de Vader, vol genade en
waarheid.
Joh. 1:14)

[1] Als de mens zo door de wedergeboorte een echt kind van God wordt, welke
geboorte als het ware door God of de liefde tot God plaats vindt, dan komt hij
tot de heerlijkheid van de bron van alle licht in God, ofwel tot het eigenlijke
goddelijke bestaan. Dit bestaan is de werkelijke eniggeboren zoon van de Vader,
zoals het licht inwendig verborgen rust in de warmte van de liefde, zolang de
liefde het niet opwekt en uit zich naar buiten Iaat stralen. Dit heilige licht, dat zo
naar buiten straalt, is in wezen de werkelijke heerlijkheid van de zoon van de
Vader en het doel van iedere wedergeborene; daar wordt de wedergeborene
gelijk aan die heerlijkheid, welke eeuwig vol genade (Gods licht) en vol
waarheid is, en dit is de echte werkelijkheid of, anders gezegd, het vlees
geworden woord.

19
(Johannes getuigt van Hem, roept de mensen op en zegt: Deze was het van wien
ik gezegd heb: Die na mij komt, is voor mij geweest, want hij was eerder dan ik.
Joh. I: 15)

[2] Johannes geeft van dit alles een juist getuigenis, en hij maakt de mensen
direct na de doop in de rivier de Jordaan er op opmerkzaam, dat de mens, die hij
zojuist gedoopt heeft, Degene is, waarover hij al keer op keer in zijn
boetepredikingen tegen het volk gezegd heeft dat men Hem waardig moest
ontvangen en dat Hij, Die na hem zou komen, vóór hem geweest was, er dus
eerder was dan hij. De diepere betekenis hiervan is: Dit is de bron van alle licht
en de oerbron van al het licht en zijn, Die vóór al het bestaande was, en waaruit
al het bestaande voortkwam.

(Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16)

[3] Deze bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods
wezen zelf in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in
God, en aan de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en
hun licht en vrije leven te danken.
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm
geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk
is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd
echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij
geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de
diepste grond van al het bestaan.
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te
niet gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de
mensen een zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer
herkennen zouden, om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van
het leven en daar het oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is
het 'ontvangen van genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor
niets meer deugende leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in
de volheid van en uit God.
[6] Het eerste teken van Gods gunst was iets noodzakelijks, zonder enige
vrijheid en dus ook zonder duurzaamheid. Het tweede teken van Gods gunst Iaat
de mens echter volkomen vrij om het te aanvaarden of niet, en daarom -omdat
het in het geheel niet dringt of dwingt -is het voor altijd en eeuwig
onaantastbaar. Want waar geen vijand is, is ook geen vernietiging; onder 'vijand'
wordt hierbij alles verstaan wat een vrij bestaan, hoe dat er ook uitziet,
belemmeren zou.

4 Over wet en genade

(Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus
Christus gekomen. Joh. I:17)

20
[1] Zo ziet de wet er uit die aan het eerste leven gegeven moest worden, en dat
begon al in het begin bij de eerste mens en in het verdere verloop gaf Mozes
deze nog eens door, waarom hij in dit vers ook als vertegenwoordiger van de
wet aangehaald wordt. Uit de wet kon echter niemand ooit de echte
levensvrijheid verkrijgen, omdat de wet een belemmering en geen aanmoediging
van het leven is.
[2] Door een positieve dwang van de onwrikbare wil van de bron van alle macht
werden de eerste scheppingsideeën in een afgezonderd, op zelfstandigheid
lijkend bestaan gesitueerd; de afscheiding en het vormen van het door ruimte en
tijd beperkte bestaan werden vervolgens aan onveranderlijke wetten
ondergeschikt gemaakt.
[3] Het wezen, de mens, was, hoewel oorspronkelijk op een bepaalde manier de
godheid zelf, of wel: het diepste wezen van God Zelf, nu gescheiden van zijn
diepste grond, die het nog wel kende, maar daarbij door onwrikbare wetten in
een beperkte vorm gebonden en gehouden. Die toestand beviel het op deze
manier vastgelegde wezen niet, en zijn hoogheidsgevoel kwam geweldig in
opstand tegen zijn gedwongen beperking en buitensluiting.
[4] Omdat tijdens de allereerste opeenvolging van wezens het gevecht steeds
heftiger werd, moest de grote grondwet verscherpt worden en de wezens
moesten opgenomen worden in een tijdelijk vast oordeel. Dat gebeurde door de
vorming van stoffelijke vaste hemellichamen en de daardoor ontstane grotere
deling van de oorspronkelijke wezens.
[5] In de tweede vorm van de wezens verschijnt dan de mens met een vleselijk
lichaam, staande op de bodem van het resultaat van zijn eerste veroordeling.
Ondanks dat hij nu op drievoudige wijze was gescheiden van zijn diepste grond,
herkende hij deze in zich zelf toch al weer gauw, en werd trots, hoogmoedig en
ongehoorzaam aan een niet zo strenge wet, die niets dwingend voorschreef,
maar alleen aangaf wat wenselijk was.
[6] Omdat de mens zich niets aantrok van wat hem als wenselijk aangegeven
was, werden hem zwaardere verplichtingen opgelegd, voorzien van geweldige
sancties, die bij niet nakomen van de verplichtingen, prompt werden uitgevoerd
(denk aan de zondvloed en nog meer van dergelijke zaken!).
[7] Na deze tuchtiging kwam God in de vorm van Melchizedek naar de aarde en
leidde de mensen; maar die begonnen al snel weer te vechten en moesten door
nieuwe wetten worden gebonden en op zodanige wijze tot de orde worden
geroepen, dat hen alleen een machinale beweging overbleef, die zich verzette
tegen bijna al hun neigingen.
[8] Door de wet werd dus een grote kloof gemaakt, waarover geen geest en geen
wezen meer kon springen. Daardoor werd ook het uitzicht op, en het innerlijke
bewustzijn van een eeuwig voortduren van het innerlijke, op deze manier erg
beperkte leven, zeer twijfelachtig.
[9] Tijdens deze beperking verschijnt dan de goddelijke oerbron in Zijn eigen
diepste volheid en wel in de persoon van Christus.
[10] Op dit moment komt Gods gunst dus terug, neemt alle zwakheden des
levens van de mensen op zich en geeft hen daarvoor een nieuw teken van Zijn

21
gunst, een nieuw leven vol van het ware licht; en daarmee en door Zich Zelf
toont Hij hen de juiste weg, die zij moeten gaan, en het werkelijke doel van hun
bestaan.

(Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot de4s
Vaders is, Die heeft ons over Hem verteld. Joh. 1:18)

[11] Eerst nu kregen zij, die Hem herkenden, een echt Godsbegrip en zij konden
nu voor de eerste maal God, Die door geen wezen daarvoor ooit gezien kon
worden, in Zijn volheid naast zich en buiten zichzelf zien en herkennen, en zij
konden nu door Hem ook zichzelf en de eigen geheel vrije levensbestemming
zien en herkennen.
[12] En daarmee is ook de onoverbrugbare kloof, die door de wet geschapen
was, weer weggenomen en ieder mens kan nu, wanneer hij dat wil, het juk van
de wet afwerpen als hij zijn oude mens inruilt voor de nieuwe mens uit Christus.
Daarom wordt ook gezegd, dat men de oude mens moet afleggen en de nieuwe
aannemen, ofwel: die het oude leven lief heeft, die zal het verliezen; die het
wegdoet, die zal het als een nieuw behouden. Dat is de verkondiging uit de
schoot van de Vader en het levende evangelie van God.
[13] De uitdrukking echter die zegt: 'Hij die in des Vaders schoot is' betekent
zoveel als: De diepste wijsheid van God ofhet eigenlijke innerlijke wezen van
God bevindt zich in de liefde, zoals het licht thuis hoort in de warmte, en zoals
uit de liefde een machtige warmte ontstaat en ontspringt en deze na enige tijd
om zich heen ook warmte opwekt en deze warmte altijd weer licht opwekt. Zo
ontstaat ook uit de liefde, die gelijk is aan de Vader en eigenlijk de Vader Zelf
is, het licht van de goddelijke wijsheid, hetgeen gelijk is aan de Zoon, ofwel de
eigenlijke Zoon Zelf is, die echter niet uit Twee bestaat, maar volledig Een is
met diegene, die Vader heet. Het is te vergelijken met de manier waarop licht en
warmte of warmte en licht één zijn, omdat de warmte voortdurend licht en het
licht voortdurend warmte geeft.

5 Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf.

(En dit is het getuigenis van Johannes aan de Joden, toen deze priesters en
levieten uit Jeruzalem naar hem toezonden, opdat ze hem zouden vragen: Wie
bent u? 1:19)

[I] Dit vers geeft een zuiver uiterlijke gebeurtenis weer en heeft daarom geen
innerlijke betekenis. Wel kan men uit deze zending duidelijk zien, dat het
hoogheidsgevoel der Joden al begon te vermoeden dat de bron van alle licht of
de diepste grond van het leven de aardse mensen begon te naderen en al op
aarde moest zijn, en het nam aan, dat deze diepste grond van al het leven zich in
Johannes bevond en dat hij misschien de beloofde Messias was.
[2] Daarom zonden zij ook, meer afgaande op de reeds vermelde vermoedens,
dan uitgenodigd door de roep van Johannes als prediker, onderzoekers naar hem

22
toe, die hem moesten vragen, wie hij was: Christus of Elia of een andere profeet.

(En hij zei hen de waarheid toen hij zei: “Ik ben Christus, de beloofde Messias,
niet.' En zij vroegen hem verder: “Wie bent u dan? Bent u Elia?” – En hij zei:
'Ik ben het niet!' -En verder vroegen ze: “Bent u een profeet?” - Hij
antwoordde: 'Neen!' Joh. 1:20-21)

[3] De reden waarom ze Johannes ook vroegen of hij Elia of een andere nieuwe
profeet was, vond zijn oorsprong in het feit dat er in hun profetische geschriften
stond, dat Elia vóór de beloofde Messias zou komen en heel Israël op de grote
komst van de Messias zou voorbereiden! Tevens zouden er in die tijd ook nog
andere profeten opstaan, die eveneens als herauten voor de Messias uit zouden
gaan. Dat wisten de met de Schrift bekende afgezanten uit Jeruzalem en daarom
vroegen ze dat aan Johannes. Deze erkende echter dat hij dat allemaal niet was.

(En zij zeiden verder tegen hem: 'Zeg dan eens, wie u dan bent, opdat wij
degenen, die ons gezonden hebben, een antwoord kunnen geven?!' -'Wat zegt u
dan van uzelf?' Joh. 1:22)

[4] En zo moesten ze hem natuurlijk verder vragen wie hij dan wel was.

(Johannes zei echter: “Ik ben de stem van een die roept in de woestijn en de weg
bereidt voor de Heer, gelijk de profeet Jesaja voorspeld heeft.” Joh. 1:23)

[5] Waarop Johannes dan pas erkent, dat hij slechts een roepende in de woestijn
is en - naar Jesaja's profetie - de weg bereidt voor de Heer!
[6] Met recht zou je hier kunnen vragen, waarom Johannes dat in de woestijn
deed, waarvan je toch vooruit kunt weten, dat zich daar zeker zeer weinig
mensen zullen bevinden, en dat het daarom verstandiger zou zijn, om als
voorloper een plaats op te zoeken met veel mensen. Wat kan in de dode woestijn
zo'n geroep, al is het nog zo luid, voor nut hebben, als het geluid van het geroep
veel eerder verklinkt, dan dat het waar dan ook een oor bereikt? En bereikt het
toch toevalligerwijs een mensenoor, dan is dat resultaat toch veel te mager voor
een zaak, die toch voor alle mensen van het grootste belang is!
[7] Op deze voorliggende vraag moet gezegd worden, dat met de uitdrukking -
woestijn -niet zozeer de kleine woestenij van Bethabara aan de overzijde van de
Jordaan gelegen, bedoeld werd, maar veel eerder de geestelijke woestijn in de
harten van de mensen. De woestijn van Bethabara, waar Johannes inderdaad
leefde, predikte en doopte, was voor dit doel slechts daarom gekozen, opdat de
mensen konden zien hoe het er in hun eigen hart uit zag, namelijk net zo woest,
leeg, zonder edele vruchten, maar vol dorens en distels, allerlei onkruid en vol
adders en ander verwerpelijk kruipend gedierte. En in die menselijke woestijn
treedt Johannes op als een ontwaakt geweten, wat hij zuiver geestelijk gezien
ook is, en predikt boetedoening ter vergeving van de zonden en bereidt zo voor
de Heer de weg naar de harten van de tot een woestijn geworden mensen.
[8] Dan blijft alleen nog de vraag over, waarom Johannes zich niet als Elia of als

23
een profeet bekend maakte, terwijl hij volgens Mijn eigen getuigenis zowel het
ene als zeker het andere was. Want Ikzelf heb bij een bepaalde gelegenheid
tegen de apostelen en ook aan de andere toehoorders van Mijn leer rechtstreeks
gezegd: Johannes was Elia, die vóór Mij komen zou, als u het van Mij wilt
aannemen.
[9] De oorzaak van de ontkenning van Johannes ligt daarin, dat Johannes zich
hier alleen de naam wil geven, die past bij zijn huidige taak en niet die bij zijn
eerdere taak paste, toen hij als Elia op aarde was. Elia moest straffen en de
Moloch vernietigen; Johannes moest echter oproepen tot oprechte boetedoening,
de vergeving der zonden uitdelen door de doop met het water, en op deze wijze
voor Mij de weg bereiden. En dit werk bepaalde voor hem, wie hij werkelijk
was.

(En die gezonden waren, behoorden bij de Farizeeën. En deze vroegen hem nog
meer en zeiden tot hem: 'Waarom doopt u dan, als u noch Christus, noch Elias
en verder ook geen profeet bent?' Joh. 1:24-25)

[10] Omdat hij echter wel doopte, wat overigens alleen aan de priesters en de
daartoe geroepen profeten, die dat konden bewijzen, toegestaan was, vroegen de
door de jaloerse Farizeeën gezonden priesters en levieten aan hem, waarom hij
dan op deze manier de mensen doopte, terwijl hij toch noch het een noch het
ander was.

(Johannes antwoordde hen en zei: “Ik doop alleen met water; Hij (de Christus
naar Wie je vraagt) is midden tussen jullie in gaan staan, maar je kent Hem
niet.' Joh. 1:26)

[11] Johannes zegt: 'Ik doop alleen met water, dat betekent, ik was alleen maar
en ben een wasser van onrein geworden harten, zodat ze waardig worden voor
de ontvangst van de Ene, die om zo te zeggen zich allang in jullie midden
ophoudt, maar Die jullie door je blindheid niet herkent!'
[12] Dit slaat ook op al diegenen, die Mij, de Heer, uiterlijk net zo zoeken als
deze onderzoekers hier; die de landen en de zeeën bereizen en daar aan alle
wijzen vragen: 'Waar is de Christus, wanneer en waar komt Hij?' De ware, Die
midden in hun harten een verblijf voor Zich bouwde, en Die slechts daar te
vinden is (het zijn toch zulke dwaalgeesten!), Die zoeken zij niet, in ieder geval
niet op die ene plaats waar Hij alleen maar te zoeken en te vinden is.

('Hij is het, die komen zal, Die vóór mij was, van wie ik niet waard ben, dat ik
zijn schoenriemen zou losmaken.” Dit gebeurde te Bethabara, aan de overzijde
van de Jordaan, waar Johannes doopte. Joh. 1: 27-28)

[13] Hier geeft Johannes toch wel een zeer deemoedig getuigenis ten overstaan
van de priesters en levieten, hij weet dan ook heel goed Wie in Christus de aarde
betreden heeft; maar wat kan dat nu het wereldwijze priesterdom schelen! Ze
laten het waarachtige getuigenis van Johannes zonder meer aan zich

24
voorbijgaan, want ze wilden geen deemoedige, arme glansloze Messias, maar
één waarvoor ogenblikkelijk alles en iedereen vol angst en schrik zou
ineenkrimpen.
[14] Voor hen had de Messias meteen bij Zijn eerste optreden -natuurlijk
nergens anders dan in Jeruzalem -, rechttoe rechtaan duidelijk zichtbaar uit de
hemel komend, vuriger stralend dan de zon, begeleid door myriaden engelen en
alleen de tempel verkiezend om te wonen, alle toenmalige bestuurders moeten
uitschakelen en vernietigen, - en daarna had Hij de Joden ook meteen
onsterfelijk moeten maken, hen al het geld van de aarde geven, minstens
ettelijke honderden overbodig schijnende bergen met groot kabaal in zee
slingeren, en daarbij ook nog het arme vuile gepeupel in één klap terecht moeten
stellen! Dan zouden ze in Hem geloofd hebben en ook gezegd hebben: 'Heer U
bent zowaar ontzettend sterk en machtig, alles moet zich voor U zo diep
mogelijk buigen en in het stof werpen en de hogepriester is niet waardig U de
schoenriemen los te maken.’
[15] Maar Christus kwam heel arm en klein en, zo op het oog, zwak op de aarde,
deed bijna dertig jaar lang geen teken voor de ogen van de machtigen, maar
werkte hard, was net als Jozef een timmerman en ging daarna ook nog met het
hele gewone volk om. Hoe kon Hij dan zo in de ogen van de trotse en wijze
Joden de zo lang verwachte Messias zijn? 'Weg met zo'n godslasteraar, zo'n
magiër, die zijn daden alleen met behulp van de overste der duivels uitvoert!
Zo'n doodgewone, boven het eikenhout verruwde en grove timmermansgezel,
die ergens met behulp van de satan toveren geleerd heeft, blootsvoets over de
weg gaat en de vriend is van ingemeen gespuis, met hen omgaat, hoeren
aanneemt en met maar al te bekende zondaars eet en drinkt en bijgevolg met zijn
doen en laten de wet overtreedt; zal dat de beloofde Messias zijn?! Nee, zo'n
godslasterlijk idee hopen we nooit te krijgen!'
[16] Dit was het oordeel van de hoge en wijze Joden over Mij toen Ik geheel en
al in het vlees aanwezig was op de aarde; en miljoenen hebben op dit moment
nog precies datzelfde oordeel over Mij, want ze willen beslist niets horen over
een zachtmoedige, vriendelijke en Zijn woord houdende God!
[17] Hun God moet ten eerste hoog boven alle sterren wonen en uit louter
eindeloze verhevenheid bijna niet bestaan; iets wat minder dan een zon is, mag
Hij niet scheppen als Hij tenminste een waardig God wil zijn! Ten tweede mag
Hij het niet wagen de een of andere, en zeker niet de menselijke, gestalte aan te
nemen, maar moet alleen maar een soort onbegrijpelijk onding zijn!
[18] Ten derde mag, gesteld dat Christus toch God was, Hij Zich alleen maar
door het innerlijke woord openbaren aan mensen van het vak, zoals bepaalde
sociëteiten, concilies, buitengewone piëtisten, met een aureool omgeven Zeloten
en volleerde toonbeelden van deugd, en aan zo'n gelukskind moest Hij dan ook
meteen de macht geven om bergen te verzetten; anders is het niets gedaan met
de goddelijke boodschap en openbaring van Christus!
[19] Aan een leek of iets wat op een zondaar lijkt, mag de Heer Jezus zich nooit
kenbaar maken; want in zo'n geval is de openbaring al verdacht en wordt net zo
min aangenomen als dat Ik Zelf aangenomen werd door de hoge Joden, omdat Ik
naar hun trotse en eerzuchtige mening met veel te weinig goddelijke

25
waardigheid opgetreden ben; maar -dat alles doet niets ter zake! Alleen het
getuigenis van Johannes geldt!
[20] De wereld zal nooit veranderen en blijft altijd de woestijn van Bethabara,
waar Johannes zijn getuigenis gaf. -Maar Ik verander ook niet en kom steeds bij
de mensen, net zoals Ik bij de Joden kwam om hun hoogmoed te onderdrukken
en de ware deemoed en liefde op te wekken. Gezegend zijn allen, die Mij zo
herkennen en opnemen, zoals Johannes Mij heeft herkend en heeft opgenomen
volgens zijn getuigenis dat hij Mij gaf in het bijzijn van de trotse priesters en
levieten uit Jeruzalem, die zich daaraan zo ergerden!

(De andere dag ziet Johannes Jezus naar zich toe komen en zegt: “Kijk, Dat is
Gods lam, dat de zonden der wereld draagt!' Joh. 1:29)

[21] De daarop volgende dag doet hij tegenover hen nóg een keer een uitspraak
over Mij, toen die onderzoekers zich nog te Bethabara ophielden en daar
informaties inwonnen over wat deze Johannes nu eigenlijk deed, en wat zijn
boodschap voornamelijk behelsde. Dat gebeurt dan bij de bekende gelegenheid
als Ik uit de woestijn naar hem toe kom en van hem verlang, dat hij Mij moet
dopen met het water van de rivier.
[22] Terwijl Ik hem nader, maakt hij de leider van de onderzoekers, die 's nachts
datgene wat hij van Johannes gehoord heeft grondig overdacht heeft, op Mij
opmerkzaam en zegt: 'Zie, Degene, die daar aankomt is het Godslam, dat alle
zwakheden der mensen op zijn schouders genomen heeft, opdat de mensen, die
Hem zullen aannemen, een nieuw leven van Hem krijgen en zelf de macht
zullen hebben om met dit nieuwe leven Gods kinderen te zijn; want Jehova toont
zich niet in de storm of in het vuur, maar slechts in het zachtste fluisteren van de
wind.

(Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Na mij komt een man, die vóór mij
geweest is, want hij was er eerder dan ik.' Joh. 1:30)

[23] Johannes herhaalt hier nog eens datgene, wat hij al de voorgaande dag over
Mij' tegen de onderzoekers heeft gezegd, en getuigt enerzijds van Mij, dat Ik als
een spiegel van werkelijke en noodzakelijke menselijke deemoed tot de mensen
kom, en met deze deemoed laat zien, dat Ik de mensen in hun zwakheid te hulp
kom, maar niet in hun vermeende kracht, een kracht, die ze heus nooit hebben.
Anderzijds getuigt Johannes~ dat het zo door hem genoemde 'Lam Gods'
nochtans Diegene is, Die vóór alles wat bestaat reeds bestond, want de
uitdrukking: 'Hij bestond eerder dan ik' betekent het volgende: Johannes - die
gedurende een moment beseft welke hoge geest er in hem leeft - geeft daarmee
aan zijn onderzoekers te verstaan dat, hoewel ook in hem dezelfde
oorspronkelijke geest woont, hij daarentegen niet de geestelijke bron van alle
leven is die in dit Lam woont, maar dat hij slechts door Diens kracht geheel vrij
en zelfstandig geworden was. Omdat deze zelfstandigmaking een echte daad van
de geestelijke bron van alle leven was, begon toen pas de eerste tijdsperiode;
daarvóór was er niets anders in de gehele oneindigheid dan Jehova,de bron van

26
alle geestelijke kracht, en dat is tevens Degene, die nu als Gods Lam zichtbaar
voor hen staat en door hem gedoopt wil worden.

6 Johannes doopt de Heer met water.

('Ik kende Hem tot nog toe ook niet; maar om Israël met Hem bekend te maken,
ben ik gekomen om met water te dopen' Joh. 1:31)

[1] Natuurlijk vroegen de onderzoekers daarop aan Johannes: 'Sinds wanneer


ken je deze merkwaardige man dan en waarom voelde je je geroepen om dit
getuigenis van Hem te geven?' Johannes antwoordde toen geheel naar waarheid,
dat ook hij als mens Hem niet eerder had gekend, maar dat Zijn geest hem dat
had ingegeven, en dat Die hem ook de impuls gaf, om de mensen op Deze Man
voor te bereiden en hen met water uit de Jordaan van hun erge zonden schoon te
wassen.

(En Johannes getuigde en zei vervolgens: “Ik zag dat de geest van God
neerdaalde uit de hemel, zo zacht als een duif die naar beneden zweeft, en deze
Geest bleef boven hem” Joh. 1:32)

[2] Johannes getuigt hier, dat ook hij Mij voor het eerst in levende lijve voor
zich ziet, en dat Mijn geest in hem dat aan hem heeft geopenbaard. De
onderzoekers bekeken deze Man natuurlijk goed en sloegen Hem gade tijdens de
kort durende handeling van de doop met het water, die Johannes Mij eerst niet
wilde geven, omdat Hij ervan overtuigd was dat Ik meer bevoegd was om hem
te dopen, dan hij Mij; -maar aan Mijn uitdrukkelijk verzoek, om het zo te laten
gebeuren, gaf hij gehoor en doopte Mij toch, maar zag daarbij wat Ik door Mijn
geest in zijn geest had geopenbaard, toen Ik hem naar Bethabara zond, namelijk:
hoe Gods geest, dat wil zeggen Mijn eigen bron van alle geest, in de vorm van
een licht wolkje, als een duif zwevend, uit de met licht gevulde hemel naar Mij
neerdaalde en boven Mijn hoofd bleef hangen. Daarbij hoorde hij de bekende
woorden:
[3] 'Dit is Mijn geliefde Zoon, of dit is Mijn licht, Mijn eigen bron van alle
kracht, aan Wien Ik, als de bron van alle liefde, Mijn welbehagen heb, luistert
naar Hem!'

('Ik zou Hem anders ook niet herkend hebben; maar – Degene, Die mij zond om
met het water te dopen, zei tegen mij: “Boven Wien je de geest van God neer
ziet dalen en boven Wien hij dan blijft zweven, Die met de heilige geest zal
dopen.' Joh. 1:33)

[4] Daarom zegt Johannes: “Ik zou Hem anders niet herkend hebben!”

('Ik zag het en getuig nu, dat Deze werkelijk Gods Zoon is” Joh. 1:34)

27
[5] Pas na deze doop vertelde Johannes aan de onderzoekers wat hij had gezien
en gehoord, en verklaarde onder ede dat de Gedoopte, Die hij reeds bij Diens
naderbij komen als het aan hem geopenbaarde Lam Gods had aangekondigd,
zonder twijfel de door geheel Israël verwachte Messias was: 'Deze is naar
waarheid Gods Zoon', ofwel het eeuwige grondbeginsel Gods in God!
[6] Hij, Johannes, had met eigen ogen Diens geest neer zien dalen en boven
Hem zien blijven zweven, en dat gebeurde niet om aan te geven dat deze Man
die geest nu pas kreeg, maar het beeld manifesteerde zich alleen maar ten
behoeve van hem, omdat ook hij anders niet geweten had, wie Hij was.
[7] Iedereen vraagt zich hier natuurlijk af, of die afgezanten uit Jeruzalem met
hun ogen en oren niets van dit alles gemerkt hebben. Daarop is voor nu en altijd
maar één antwoord: Alleen aan de eenvoudigen en de onmondige wordt het
geopenbaard, voor de wijzen van deze wereld blijft het verborgen en verhuld.
[8] Dus zagen zij hier alleen maar de doop met het water, en ze ergerden zich
niet weinig, toen Johannes hen vertelde wat hij had gezien en gehoord terwijl zij
daarvan niets hadden bemerkt, en daarom betichtten zij Johannes ervan dat hij
loog. Maar toen kwamen verscheidene leerlingen van Johannes naar voren en
getuigden dat Johannes de volle waarheid had gezegd.
[9] Maar zij schudden hun hoofden en zeiden: ' Johannes is je meester en jullie
zijn leerlingen van hem, daarom bevestigen jullie wat hij heeft gezegd. Wij zijn
daarentegen geleerd en wijs in alle zaken van de Schrift die door Mozes en de
profeten van God is ontvangen, en wij zien aan jullie manier van doen dat jullie
en je meester dwazen zijn, die niets zien en niets weten en met je dwaasheid veel
mensen het hoofd op hol brengt op een manier, die al geruime tijd hoogst
ongewenst lijkt, blijkens de verhalen die de hoogsten uit de tempel daarover
horen. Het beste zal zijn als jullie gedwongen worden hiermee op te houden.
[10] Johannes wond zich echter op en zei: 'Jullie addergebroed, jullie
slangengebroed! Denken jullie daarmee het gericht te ontgaan? Zie de bijl,
waarmee jullie ons zouden willen vernietigen, ligt reeds aan jullie wortel; ziet
toe hoe je het verderf ontlopen zult! Als je niet in zak en as boete doet en je niet
laat dopen, dan zullen jullie te gronde gericht worden!
[11] Want waarlijk! Deze was het, van Wien ik tot jullie gesproken heb: Na mij
zal Diegene komen, Die vóór mij is geweest, want Hij was eerder dan ik. Van
Zijn volheid hebben wij allen genade op genade gekregen (dit werd reeds eerder
in het 15e en 16e vers van dit hoofdstuk gezegd, maar nog niet nader historisch
belicht).
[12] Na het aanhoren van deze krachtige taal van Johannes blijven er een paar
over, die zich door hem laten dopen; het grootste deel trekt echter woedend weg.
[13] Deze verzen hebben duidelijk alleen maar betrekking op een historische
gebeurtenis en ze hebben weinig geestelijke betekenis, die ook al door de
voorgaande commentaren niet moeilijk te vinden is. Wel moet hier vermeld
worden, dat zulke verzen beter begrepen worden, als men alles, wat men in de
beschreven tijd vanzelfsprekend vond, er bij vermeldt. Want in de tijd, dat de
evangelist het evangelie schreef, was het de gewoonte om alle mogelijke
omstandigheden die men vanzelfsprekend vond, als onnodige ballast weg te
laten, en alleen de hoofdzinnen op te schrijven en alle bijkomstige

28
omstandigheden zo gezegd, tussen de regels door, te laten lezen. Om deze, voor
onze tijd belangrijke zaak nader te belichten, willen we nu de hierna volgende
drie verzen vanuit deze gezichtshoek een beetje beter bekijken, en dan zal de
toenmalige manier van schrijven (de syntaxis) wel aan het licht komen en te
herkennen zijn.

7 Drie verzen als voorbeeld

(De volgende dag stond Johannes weer met twee van zijn discipelen. Joh 1:35)

[1] Geheel volgens de grondtekst luidt bijvoorbeeld het 35e vers: 'De volgende
dag stond Johannes weer en twee van zijn leerlingen'. Daarbij vraagt men zich
dan af: waar stond hij en waren de twee leerlingen bij hem, of stonden ze
terzelfder tijd op een andere plaats? -Het valt hier iedereen meteen op, dat hier
geen standplaats en ook geen handeling van de leerlingen omschreven is.
[2] Waarom heeft de evangelist die omstandigheden niet vermeld?
[3] De reden hiervan werd hierboven al aangegeven: het is een vanzelf-
sprekendheid! Zeker in die tijd, waarin het gebruikelijk was om zo te schrijven,
was het vanzelfsprekend dat -Johannes aan de rivier de Jordaan onder een wilg
stond en daar wachtte voor het geval er iemand zou komen om zich door hem te
laten dopen. En omdat hij meer leerlingen had die zijn leer hoorden en ook
opschreven, waren er gewoonlijk twee of soms, afhankelijk van wat er te doen
was, meer bij hem, die hem bij zijn vele doophandelingen behulpzaam waren en
ook wel in zijn naam en op zijn manier doopten.
[4] Omdat in die tijd al die omstandigheden bij de groep om Johannes
overbekend waren, werden ze niet opgeschreven. Behalve dat dit zo gebruikelijk
was, had men daar nog een reden voor, namelijk het gebrek aan schrijfmateriaal.
Daarom schreef men slechts de hoofdzaken op en gaf aan het begin van een zin
door het verbindingswoord -en aan dat de losstaande zinnen bij elkaar
behoorden. Deze verbindingswoorden werden dan meestal niet met letters
weergegeven, maar met algemeen bekende symbolen vooraan de bij elkaar
behorende zinnen.
[5] De hier gegeven uitleg is weliswaar op zichzelf geen evangelische
verklaring, maar toch wel nodig, omdat zonder deze de evangeliën, voor wat
betreft hun uiterlijke historische betekenis, in onze tijd nauwelijks te begrijpen
zijn, en hun innerlijke geestelijke betekenis nog veel minder. Dit geldt vooral
voor de profetische boeken uit het oude testament, waarin in plaats van
verklarende zinnen alleen maar daarmee overeenstemmende beelden
voorkomen, en waar natuurlijk van een beschrijving, van welke bijbehorende
omstandigheid dan ook, geen sprake kan zijn. Omdat we nu echter deze regels
uit de toenmalige tijd kennen, zal het voor ons in het vervolg niet zo moeilijk
zijn om alle hiernavolgende teksten en verzen gemakkelijker met elkaar te
verbinden, juister te lezen en in ieder geval het natuurlijke, historische deel beter
te begrijpen. Wij willen zo'n korte analyse ook nog maken van het 36e en 37e
vers, zodat de gegeven regel begrijpelijk wordt.

29
(En toen hij Jezus weer zag wandelen, zei hij: 'Zie, Dat is Gods Lam!' Joh. 1:36)

[6] In het 36e vers staat oorspronkelijk: “En als hij Jezus zag wandelen, sprak
hij; Zie, Dat is Gods Lam!” Het “en” geeft hier aan, dat deze tekst tot het
voorgaande in een bepaalde betrekking staat. Geschiedkundig wil dit zeggen, dat
Jezus Zich na de verkregen waterdoop nog enige tijd in de omgeving van
Johannes heeft opgehouden, en daarom zowel door twee jongeren als door
Johannes zelf aan de oever van de Jordaan wandelend werd gezien.
[7] Als Johannes Hem ziet, vat hij onmiddellijk al zijn gedachten in één tezamen
en zegt als in geestvervoering: 'Zie, Dat is Gods Lam!' Heden ten dage zou hij
zoiets hebben gezegd als: 'Kijk daar! Daar aan de oever van de rivier wandelt nu
nog de allerhoogste Godmens zo bescheiden en zo deemoedig als een lam'.
Johannes slaat al deze nadere aanduidingen over en zegt slechts datgene wat in
het vers staat.

(En toen de twee leerlingen Johannes zo hoorden spreken en volgden Jezus


Joh.l:37)

[8] Het 37e vers, dat eigenlijk het vervolg beschrijft van de beide voorgaande,
begint daarom met 'en' en geeft slechts heel eenvoudig aan wat gebeurd is,
daarbij zo kort mogelijk de reden aangevend.
[9] De oorspronkelijke tekst luidt: 'En twee van zijn leerlingen hoorden hem
spreken en volgden Jezus.' In onze tijd zou het vers, zonder de betekenis en de
zin geweld aan te doen, aldus luiden: 'Toen echter de beide leerlingen, die bij
hem waren, hun meester zo hoorden spreken, verlieten zij hem dadelijk en
gingen naar Jezus, en omdat Jezus Zich nu van deze plaats verwijderde, volgden
ze Hem.
[ 10] Alles wat in deze tekstverklaring is aangedragen, moet bij deze gebeurtenis
voorgevallen zijn, omdat anders het voorval niet had kunnen plaats vinden.
Maar zoals gezegd, volgens de toen gebruikelijke schrijftrant worden slechts de
twee begrippen - horen - en het onmiddellijke - volgen - aangestipt, waarbij alle
overgangs- en verbindingswoorden als vanzelfsprekend worden weggelaten.
Wie deze gegeven regel goed begrijpt, zal tenminste het geschiedkundige deel
van de oorspronkelijke tekst op een begrijpelijker wijze bij elkaar zetten, en zich
daardoor ook de innerlijke betekenis makkelijker voor kunnen stellen

8 Bethabara De Heer roept Andréas en Petrus

(Maar Jezus keerde Zich om, zag de twee volgen zei tegen hen: Wat zoeken
jullie?' Zij zeiden echter tot Hem: 'Rabbi, waar houdt Gij verblijf!' Joh. 1:38)

[ 1] Ook deze tekst is een vervolg op de voorgaande en is meer geschiedkundig


dan geestelijk, want hiermee begint in eerste instantie de bekende en op een
bepaalde manier nog geheel stoffelijke opname van de apostelen. Het vindt
plaats in dezelfde omgeving waar Johannes verbleef, en wel in Bethabara, een
zeer armelijk, door arme vissers bewoond gehucht, en dat is dan ook de reden

30
waarom de beide leerlingen al zo snel naar het onderkomen vragen, en eigenlijk
van Mij willen weten in welke hut Ik woon.
[2] Omdat Ik Mij, vóór de doop, veertig dagen in deze omgeving had
opgehouden en Mijn menselijke wezen door vasten en andere oefeningen op het
komende geven van onderricht had voorbereid, is het geschiedkundig logisch,
dat Ik daarom in dit gehucht ergens een onderkomen moest hebben dat in
dezelfde woeste en zeer onherbergzame omgeving lag die Ik voor Mijn doel het
geschiktste achtte.
[3] De beide leerlingen wisten wel dat Ik al enige tijd in deze omgeving woonde,
want ze konden Mij al wel ettelijke malen daar gezien hebben, zonder echter te
vermoeden wie Ik was. Daarom vroegen ze ook niet direct naar Mijn eigenlijke
geboorteplaats, maar slechts naar het onderkomen in het plaatsje Bethabara, dat
voor het merendeel uit schamele vissershutten bestond, die uit leem en biezen
opgetrokken waren en vaak nauwelijks zo hoog waren, dat een man er rechtop in
kon staan.
[4] In zo'n hut woonde Ik ook; Ik had deze hut met Mijn eigen handen tamelijk
ver in de woestijn gebouwd. Uit die tijd dateren nog heden de
kluizenaarswoningen, die in bijna alle christelijke landen voorkomen

(Hij sprak tot hen: 'Komt en ziet.' Zij gingen met Hem mee en zagen het, en zij
bleven dien dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. Joh. 1:39)

[5] Het was, van de plaats waar Johannes predikte, niet ver naar dat
onderkomen; daarom zei Ik tot de beide leerlingen: 'Komt en ziet!', waarop
beiden Mij zonder meer volgden. Zij bereikten samen met Mij spoedig Mijn
onderkomen en verwonderden zich daar bijzonder over het feit dat de Gezalfde
van God vrijwel het armelijkste hutje bewoonde, wat daarbij ook nog op een van
de onherbergzaamste plaatsen van deze woestijn stond!
[6] Dit alles gebeurde niet omstreeks de tijd, waarop de tegenwoordige
christelijke kerken gewoonlijk aannemen dat de veertig dagen vasten
plaatsvonden, maar twee maanden later. Toen wij het onderkomen bereikten,
was het volgens de toenmalige tijdrekening ongeveer tien uur; dat is volgens de
huidige tijdrekening ongeveer drie uur 's.middags, want in die tijd bepaalde het
opgaan van de zon het eerste uur van de dag. Omdat de zonsopgang echter
steeds verschuift, kunnen de toenmalig aangegeven dagtijden, uren genoemd,
niet exact, maar slechts benaderend met de tegenwoordige dagindeling
vergeleken worden; daarom zei Ik hierboven: Het was ongeveer drie uur 's
middags toen Ik met de beide leerlingen het onderkomen bereikte. -Omdat de
beide leerlingen deze dag tot zonsondergang bij Mij doorbrachten, zal zeker bij
onderzoekende lezers de vraag opkomen, wat wij drieën gedurende die tijd van
drie tot ongeveer acht uur in en bij Mijn onderkomen gedaan hebben, want
daarover staat niets geschreven. Nu, dat laat zich haast vanzelf raden:
Ik onderwees deze beiden over hun toekomstige bestemming en vertelde hen
ook, hoe en waar Ik het eerst met Mijn onderwijzingen zou beginnen en hoe Ik
in deze omgeving nog meer mensen, die wat geest en wil betreft gelijk waren
aan hen, tot Mijn leerlingen zou op en aannemen. Tevens gaf Ik hen de opdracht

31
om onder hun collega's, die merendeels ook vissers waren, na te vragen en te
overleggen, of er nog bij waren die zich bij Mij wilden aansluiten. Dat
bespraken wij gedurende die tijd. Toen echter de avond viel, liet Ik de beiden
gaan en ze begaven zich, ten dele zeer opgewekt, ten dele echter ook zeer
nadenkend, naar de hunnen terug, want ze hadden vrouwen en kinderen en ze
wisten niet wat ze daarmee aan zouden vangen.

(Andréas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van
Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. Joh. I :40)

[7] Een van de twee, met de naam Andréas, is met zijn besluit gauw klaar en wil
Mij tot elke prijs volgen; hij zoekt daarom broer Simon, die ergens nog met zijn
visnetten bezig is.

(Deze vindt eerst zijn broeder Simon en zegt tot hem: “Wij hebben de Messias
gevonden!' Joh. 1:41)

[8] Als hij hem na enig zoeken vindt, weet hij niets beters te doen dan hals over
kop aan Simon te vertellen, dat hij de beloofde Messias gevonden heeft, samen
met een ander, die nog niet zeker wist of hij Mij zou volgen

(En Andréas brengt hem tot Jezus. Toen Jezus hem zag, zei Hij: “Jij bent Simon,
de zoon van Jona; van nu af aan zul je echter Céphas heten!” Joh I:43)

[9] Als Simon zo over Mij hoort spreken, uit hij levendig de wens om Mij zo
snel mogelijk te zien, want hij was niet bij de doop aanwezig geweest. Andréas
zegt: 'Vandaag kan dat met goed fatsoen niet meer gebeuren, maar morgen zul je
bij het aanbreken van de dag bij Hem zijn!'
[10] Daarop zegt Simon, die steeds bij zijn bezigheden over de Messias
fantaseerde en van mening was, dat de Messias de armen helpen en de rijken
met hun harde harten geheel vernietigen zou: 'Broer, er is geen moment te
verliezen; ik laat ogenblikkelijk alles liggen en volg Hem tot aan het einde der
wereld, als Hij dat wil. Breng me daarom direct naar Hem toe, want ik voel een
geweldig innerlijk verlangen en ik moet Hem vandaag nog zien en spreken. De
nacht is helder en het is niet ver naar Zijn hut, dus laten we dadelijk maar op
weg gaan! -Wie zal zeggen of we Hem morgen nog aantreffen?!'
[11] Andréas zwicht voor deze aandrang en brengt hem naar Mij toe. Als ze al
tamelijk Iaat in de nacht Mijn onderkomen naderen, blijft Petrus in zoete
verrukking op dertig pas afstand staan en zegt tegen Andréas: 'Het wordt me zo
vreemd te moede! Ik voel een verheven zoete angst; ik durf nauwelijks nog een
stap vooruitte doen en toch heb ik zo’n groot verlangen in mij om Hem te zien!'
[12] Op dit moment kom Ik uit Mijn hut en ga de beide broers tegemoet, hetgeen
wordt weergegeven met 'dat Ik hem zag'. Het spreekt vanzelf, dat met dit 'zien'
Mijn geestelijk tegemoetkomen bedoeld wordt wanneer iemand, net als Simon,
voornamelijk in zijn hart tot Mij komt. Ik herken hem dan ook meteen, dat
betekent, Ik neem hem direct aan, en een nieuwe naam is voor hem het begin

32
van zijn deelname aan Mijn rijk. Simon krijgt de naam Céphas ofwel een rots in
het geloof aan Mij, want Ik had al veel eerder gezien welke geest in Petrus leeft
en leefde.
[13] Voor Petrus of Simon bewees hetgeen Ik zei voldoende dat Ik stellig de
beloofde Messias was; vanaf dat moment twijfelde hij daar niet aan, en hij vroeg
Mij ook nooit met één enkel woord of Ik wel de Echte was, want hij vertrouwde
volkomen op wat zijn hart hem ingaf. Beiden bleven ze nu tot aan de ochtend bij
Mij en later verlieten ze Mij niet meer.

9 Jordaan. Ook Philippus en Nathánaël volgen

(De volgende dag wilde Jezus weer naar Galiléa gaan en Hij vindt Philippus en
zegt tegen hem: 'Volg Mij" Joh.l:43)

[I] 's Morgens zeg Ik tegen hen: 'Mijn tijd in deze woestijn is voorbij, Ik zal naar
Galiléa gaan, waar Ik vandaan ben gekomen. Willen jullie meetrekken? Ik laat
jullie daarin geheel vrij, want Ik weet dat jullie vrouw en kind hebben en deze
niet gemakkelijk verlaten. Maar niemand, die voor Mij iets verlaat, zal het
verlatene verliezen, maar het veelvoudig terug winnen.’
[2] Petrus zegt daarop: 'Heer! Voor U verlaat ik mijn leven, dus zeker mijn
vrouwen kind! Die zullen ook zonder mij wel in leven blijven, want ik ben een
bedelaar en kan hen maar weinig brood geven; onze visserij brengt nauwelijks
voldoende op voor een halve mensenmond, laat staan dat je er een familie
voldoende mee kunt voeden! Mijn broer Andréas kan dat getuigen. In Bethsaïda
zijn wij geboren, maar het levensonderhoud moesten wij hier aan deze woeste,
maar toch nog tamelijk visrijke oevers van de Jordaan zoeken, waar wij nu ook
door Johannes zijn gedoopt. Onze vader Jona is nog sterk genoeg en onze
vrouwen en zusters ook; daarbij nog de zegen van boven en ze komen er wel
door!' Ik prijs hen voor dit vertrouwen en we gaan op weg.

(Philippus nu was uit Bethsaïda, de stad van Andréas en Petrus. Joh. 1:44)

[3] Langs de weg, die nog enige tijd langs de oevers van de Jordaan slingerde,
troffen wij Philippus aan, eveneens geboortig uit Bethsaïda, die in alle vroegte
met een slecht net in de golven van de Jordaan een ontbijt zocht. - Petrus
vestigde Mijn aandacht op hem en zei: 'O Heer! Deze man lijdt veel en is zeer
arm, maar tevens is hij een zeer eerlijk redelijk en godvruchtig mens. Wat zou U
er van denken, als U hem ook met ons mee liet gaan?'
[4] Op zo'n hartverwarmend voorstel van Petrus kan Ik alleen maar antwoorden
met: 'Philippus, volg Mij!' Deze laat zich dat geen tweemaal zeggen, laat zijn net
op de grond vallen en volgt Mij, zonder te vragen waarheen. Pas onderweg zegt
Petrus tegen hem: 'Degene, die wij volgen, is de Messias!' Philippus zegt dan:
'Op het moment, dat Hij mij zo liefderijk geroepen heeft, heeft mijn hart mij dat
al ingegeven'.
[5] Philippus was ongehuwd en omdat hij tamelijk veel van de Schrift wist gaf
hij onderwijs aan de arme vissers. Hij kende Jozef van Nazareth persoonlijk, en

33
kende Mij ook en wist daarom veel van wat er bij Mijn geboorte en in Mijn
jeugd was voorgevallen. Hij was ook een van de weinigen, die in Mijn persoon
heimelijk de Messias verwachtten; maar omdat Ik vanaf Mijn twaalfde jaar niets
wonderbaars meer deed, maar net eender leefde en werkte als ieder ander heel
normaal mens, verdween bij veel mensen de eerste wonderbare indruk die Mijn
geboorte achterliet, geheel en al. Zelfs de meest enthousiasten van toen, zeiden
nu, dat Mijn geboorte slechts door een opmerkelijk samenvallen van alle
mogelijke omstandigheden en verschijnselen zo wonderlijk beroemd was
geworden, maar dat Mijn geboorte daar beslist niets mee te maken had gehad.
Ook zou Ik het geniale uit Mijn jeugd zo totaal verloren hebben, dat er, nu Ik
man was geworden, niets meer van te ontdekken viel! -Maar Philippus en nog
enkelen hadden een zekere hoop behouden, want ze kenden de voorspelling van
Siméon en Anna, die bij Mijn besnijdenis in de tempel uitgesproken werd, en
daar verwachtten ze veel van.

(Philippus vindt Nathánaël en zegt tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van
Wien Mozes in de wet geschreven heeft en waarvan de profeten geschreven
hebben; het is Jezus, de zoon van Jozef uit Nazareth.' Joh. 1:45)

[6] Terwijl hij Mij volgt, kijkt Philippus opmerkzaam langs de weg in het rond
en ziet Nathánaël, terwijl deze onder een vijgenboom zittend zijn visgerei
herstelt, en hij zegt vol vuur tegen hem: 'Broeder, ik heb de hele lange weg al
naar je uitgekeken en ben nu van ganser harte blij, dat ik je gevonden heb, want
kijk, we hebben Hem gevonden, van Wie Mozes in de wet heeft geschreven en
waarvan de profeten hebben geschreven; het is toch Jezus, Jozefs zoon uit
Nazareth!'

(En Nathánaël zei tegen hem: 'Wat voor goeds kan er uit Nazareth komen?
Philippus zei daarop: 'Kom en zie het zelf!' Joh. 1:46)

[7] Nathánaël reageert wat onwillig en zegt: 'Wie kent het slechte nest Nazareth
niet?! -Wat voor goeds kan er dan wel uit dit nest komen?! En de Messias wel
het allerminst!' Philippus zegt echter: 'Ik weet wel, dat je het in dit opzicht altijd
met mij oneens was, hoewel ik je wel honderdmaal mijn redenen verklaard heb,
maar kom nu en overtuig je zelf, en je zult beamen, dat ik volkomen gelijk heb
gehad!'
[8] Nadenkend komt Nathánaël overeind en zegt: 'Broeder, dat zou een zeer
groot wonder zijn! Want het gepeupel van Nazareth is toch echt wel het
slechtste van de hele wereld! Met een Romeinse munt kan je toch van een
Nazareeër alles maken wat je maar wilt?! In dit nest is allang geen geloof meer,
noch aan Mozes noch aan de profeten! Kortom van een Nazareeër kun je maken
wat je wilt, en er is al heel lang een spreekwoord dat zegt: 'Hij is nog slechter
dan een Nazareeër!' En jij zegt dat de Messias daar vandaan komt, en je wilt me
naar Hem toebrengen, zodat ik Hem zal zien?! -Nou, nou, bij God is wel niets
onmogelijk, we zullen eens zien!'

34
(Als Jezus Nathánaël tot Zich ziet komen, zegt Hij hardop over hem: 'Zie een
goede Israëliet, in dewelke geen bedrog is!' Joh.1 :47)

[9] Na deze woorden gaat Nathánaël met Philippus in de richting van Jezus, Die
intussen een honderd passen verderop wat uitrust. Als beiden echter in de
nabijheid van Jezus zijn, zegt Deze hardop: 'Zie Israëliet, een goede waarin geen
bedrog is!'

(Nathánaël zei tot hem: Hem: 'Vanwaar kent U mij dan? Jezus antwoordt en
zegt tot hem: “Eer Philippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je'.
Joh. 1 :48)

[10] Nathánaël verwondert zich hogelijk over deze rake beschrijving, die hij Mij
zo luid hoort uitspreken, en vraagt meteen: 'Waarvan kent u mij dan, dat u zoiets
over mij zeggen kunt? Want mijn innerlijk is alleen aan God en mij bekend; en
ik was nooit opschepperig en heb mij nooit op mijn deugden voor laten staan.
Waarvandaan weet u dan, hoe ik ben?' Terwijl Ik hem aanzie, zeg Ik tegen hem:
'Daarnet, toen Philippus je riep toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je!'

(Nathánaël antwoordt en zegt tot Jezus: 'Rabbi! -U bent waarlijk de Zoon van
God! U bent de koning van Israël!' Joh. 1:49)

[11] Mijn uitspraak over hem maakt dat Nathánaël zich zeer verbaast, en
onmiddellijk reageert hij met een bewogen hart: 'Meester! Hoewel U een
Nazareeër bent, bent U toch waarachtig Gods Zoon! Ja, U bent ongetwijfeld de
koning van Israël waarnaar zo lang reeds verlangend is uitgezien, Degene, Die
zijn volk uit de klauwen van de vijanden bevrijden zal! O Nazareth, o Nazareth,
hoe klein was je en hoe groot word je nu! De laatste zal tot eerste verheven
worden! O Heer! Hoe snel gaf U mij het geloof! - Hoe komt het nu dat iedere
twijfel uit mij verdween, en ik nu volkomen geloof dat U de beloofde Messias
bent!'

(Jezus antwoordt en zegt tegen Nathánaël: 'Je gelooft omdat Ik tegen je gezegd
heb: Ik zag je onder de vijgenboom. Je zult nog grotere dingen zien dan dat"
Joh. 1:50)

[12] Op de vraag van Nathánaël antwoord Ik eerst met wat in het bovenstaande
vijftigste vers staat, en toon daardoor aan Nathánaël, dat hij weliswaar nu
gelooft, dat Ik de beloofde Messias ben, maar dat hij slechts tot dat geloof
gekomen is door de in Mij ontdekte alwetendheid, die alleen in God kan zijn. Ik
zeg daar echter nog bij, dat hij later nog grotere dingen zal zien, waarmee Ik
hem zoveel wil zeggen als: Je gelooft nu door een wonder, later zul je echter vrij
geloven!

(En Jezus zegt verder tegen hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, -van nu af
aan zullen jullie de hemelen open zien en de engelen Gods zien opstijgen en

35
nederdalen op de Zoon des mensen! (Joh. 1:51)

[13] En Iet op, Ik zeg jullie: van nu af aan zullen jullie allen de hemelen open
zien en de engelen van God op zien stijgen en af zien dalen naar de Zoon des
mensen, -wat zoveel wil zeggen als: In het vervolg, als jullie uit Mij de
wedergeboorte van jullie geest zullen verkrijgen, dan zullen de levenspoorten
geopend worden. Jullie zullen dan, zelf engelen zijnde, de door Mij in de
wedergeboorte tot engelen en daardoor tot 'kinderen Gods' gemaakte mensen,
van de dood naar het eeuwige leven zien trekken. Daarentegen zullen jullie ook
veeloorspronkelijk geschapen hemelgeesten uit alle hemelen naar beneden naar
Mij, de Heer van al het leven, zien afdalen en daar in Mijn voetstappen, de
voetstappen van de Mensenzoon, zien treden, Mijn voorbeeld en Mijn getuigenis
volgend.
[14] Dit is het einde van het eerste hoofdstuk van het bijbelse evangelie van
Johannes. Met de hierbij gegeven uitleg moet het op de juiste manier te
begrijpen zijn; maar niemand moet nu denken, dat het begrip, dat hier gegeven
is, alles omvat! O, dat doet het niet; het is echter wel een praktische wegwijzer,
waarmee ieder, die van goeden wille is, in allerlei diepten van de goddelijke
wijsheid ingeleid kan worden en daardoor in elk vers op allerlei manieren de zin
van het leven kan zien en herkennen. Bij dit alles is, zoals reeds gezegd, deze
gegeven uitleg een waarachtig richtsnoer, waarmee alles gemeten en beoordeeld
kan worden.

De bruiloft te Kana in Galiléa De tempelreiniging.

10. Kana. De drie stappen tot wedergeboorte

(En op de derde dag was er een bruiloft in Kana in Galiléa en de moeder van
Jezus was daar. Joh. 2:1)

[ 1] Het 'en' dat hier aan het begin van het eerste vers van het tweede hoofdstuk
van het bijbelse evangelie van Johannes staat, geeft aan dat de beide
hoofdstukken bij elkaar horen, hetgeen ook al blijkt uit het feit, dat deze bruiloft
in het huis van een zeer met Jozef bevriende familie, op de derde dag plaats
vond. Deze derde dag werd namelijk berekend vanaf de dag dat Ik met Mijn -tot
aan deze gebeurtenis nog maar vier leerlingen -Bethabara verliet. Daarna was Ik
een volle dag in gezelschap van Mijn vier leerlingen in het huis van Jozef, die
echter niet meer leefde. Ik was bij de moeder van Mijn lichaam, die samen met
Mijn andere broers natuurlijk erg veel moeite deed om ons zo goed mogelijk te
verzorgen.
[2] Want Maria wist in haar hart wel dat Mijn tijd nu gekomen was om als de
verwachte Messias op te treden en te werken; maar ze wist, net als zoveel
anderen, niet waaruit Mijn werk zou bestaan. Ook zij geloofde voorlopig nog
steeds in de volledige verdrijving van de Romeinen, en aan de oprichting van de
machtige troon van David en het daaraan verbonden onwrikbare en

36
onoverwinbare, goddelijk heerlijke aanzien, dat vanaf dat moment niet meer zou
ophouden.
[3] De goede Maria en Mijn hele aardse familie dacht dat de Messias een
overwinnaar van de Romeinen en andere vijanden van het beloofde land zou
zijn; immers de brave mensen hadden van de beloofde Messias ongeveer
dezelfde foute verwachting, die veel eerbare mensen in onze tijd ook hebben van
het duizendjarige rijk. Maar het is nog niet het juiste moment om hen tot andere
gedachten te brengen.
[4] Omdat dus Mijn eigen huis, te beginnen met Maria, zulke verwachtingen van
de toekomstige Messias had, is het niet te verwonderen, dat andere bevriende
families er net eender over dachten.
[5] Daarom hadden veel families de grootste belangstelling voor Mij en
natuurlijk ook voor degenen, die Ik Mijn leerlingen noemde, en daarom besloten
Jacobus en Johannes ook om leerlingen van Mij te worden, om dan samen met
Mij de volkeren der aarde te beheersen! Want ook zij waren al veel vergeten van
wat Ik hen vaak als kind reeds behoorlijk duidelijk voorspeld had.

(Jezus en Zijn leerlingen werden ook op de bruiloft genodigd.2:2)

Dientengevolge had Ik in bijna alle betere huizen in de hele omgeving van


Nazareth, zelfs in bijna geheel Galiléa, de verwachting gewekt een binnenkort
optredende bevrijder van het Romeinse juk te zijn. Pas sinds een paar maanden
was Ik begonnen met het nemen van enige maatregelen die in die richting
duidden, waardoor in de bevriende huizen de aan Mijn persoon verbonden
voorspellingen weer tot leven kwamen, zoals zoveel wat sinds achttien jaar
ingeslapen en vergeten was. Dat was dan ook de reden waarom Ik, tesamen met
Mijn leerlingen, Mijn moeder Maria en een aantal andere familieleden en
bekenden zelfs naar Kana, een oud stadje in Galiléa, dat niet ver van Nazareth
lag, uitgenodigd werd bij een voorname bruiloft, waarop het echt blij en vrolijk
toeging. De vier leerlingen maakten daarover tegen Mij de opmerking:
[7] 'Heer! Het leven is hier aanmerkelijk beter dan in Bethabara! De arme
Johannes zou waarschijnlijk ook erg blij zijn als hij in plaats van zijn verdraaid
slechte kost, die meestal uit wat met kokend water overgoten sprinkhanen en uit
honing van wilde bijen bestaat, zo'n maaltijd als deze eens in zijn leven kon
proeven!' (Er bestaat in die omgeving net als in Arabië een soort sprinkhaan ter
grootte van een duif, die klaargemaakt en gegeten wordt, zoals men bij ons
kreeften klaarmaakt en eet).
[8] Daarop zei Ik tegen hen: 'Waarom Johannes zo leven moet, begrijpen jullie
nu nog niet; want hij moet zo leven omdat anders de Schrift niet vervuld wordt.
Hij zal echter weldra in een beter leven komen. Jeruzalem zal hem in de
woestijn niet lang meer laten begaan, hij zal van nu af minder worden, opdat een
ander toe zal nemen!
[9] Hoe staat het echter met die leerling, die met jou, Andréas, eerst bij Mij was?
Komt hij nog na, of blijft hij in Bethabara?' Andréas antwoordt: 'Zie hij komt al,
hij had nog wat te regelen'. Ik zeg daarop: 'Zo is het goed! Want waar een
Céphas is, daar moet ook een Thomas zijn'. Daarop zegt Andréas: ' Ja, dat is zijn

37
naam! Een eerlijke ziel, maar ook steeds vol gewetensbezwaren en twijfel; wat
hij echter eenmaal aangegrepen heeft, dat laat hij ook nooit meer los, hoewel hij
een zeer vrijgevig hart heeft. Door deze vrijgevigheid heeft hij ook die bijnaam
gekregen. -Hij komt, Heer, moet ik hem binnenroepen, deze gesplitste persoon?'
Ik antwoord: 'Ja doe dat! - Want wie in Mijn naam komt, behoort bij de bruiloft
als gast uitgenodigd te zijn!'

(En omdat er gebrek aan wijn kwam, zei Maria tot Jezus: 'Zij hebben geen wijn!'
Joh. 2:3)

[10] Volgens het toenmalige gebruik moest een binnenkomende gast met een
beker wijn verwelkomd worden. Maria had echter al een tijdje gemerkt dat de
wijnvoorraad op was, en ze zag dat men de nieuw aangekomen gast niet geheel
volgens het gebruik verwelkomen kon; daarom zei ze zachtjes tegen Mij: 'Maar
m'n lieve zoon, dat zal me wat worden! Ze hebben geen wijn meer! Zou Jij daar
niet voor kunnen zorgen?'

(Jezus zegt tot haar: 'Vrouw, waarom meng je je in Mijn zaken? Mijn uur is nog
niet gekomen.' Joh. 2:4)

[11] Daarop geef Ik Maria heel zachtjes temidden van alle gasten een
tweeduidig antwoord en zeg, rekening houdend met de toen rond Nazareth
gebruikelijke gewoonte: 'Vrouw, waar maak je je druk over? - Ik, als
uitgenodigde gast, ben nog niet aan de beurt om voor de wijn te zorgen, Mijn
tijd is nog niet gekomen!' - (In deze tijd en omgeving moest namelijk iedere op
de bruiloft genodigde mannelijke gast een vrijwillige gift, in de vorm van wijn,
als bijdrage meebrengen. Daarbij moest men met een zekere volgorde rekening
houden, zodanig dat de gaven van de naaste familie het eerst gebruikt werden en
pas als deze op waren, op volgorde van belangrijkheid, de gaven van de gasten
die geen familie waren) Maria wist echter dat de wijnvoorraad van allen reeds
verbruikt was; daarom richtte ze zich tot Mij en vroeg Mij als het ware om dit
keer de gebruikelijke volgorde niet in acht te nemen, vooral omdat er juist een
nieuwe gast aankwam en er voor diens verwelkoming geen druppel wijn meer
was! Dat was een ongewone vraag voor haar, maar dat kwam omdat ze er zo op
gesteld was, dat bij zo'n gelegenheid alles volgens het oude gebruik verliep.
Ofschoon Ik Mij niet erg toeschietelijk toonde, kende ze Mij wel zo goed, dat ze
wist dat Ik haar nooit iets weigeren zou wat ze graag wilde.

(Zijn moeder zegt tegen de bedienden: 'Wat Hij jullie ook zal zeggen, doet dat!'
Joh. 2:5)

[12] Dus wendde zij zich, in goed vertrouwen op Mij, tot de tafeldienaren en zei
tot hen: 'Wat mijn zoon tegen jullie zeggen zal, dat moet je doen'.
[13] Tot zover gaat het eigenlijke geschiedkundige van deze verzen van het
tweede hoofdstuk van het bijbelse evangelie van Johannes. Binnen deze
historische gebeurtenis of ook wel gezegd -boven deze geschiedenis uit, kan

38
men reeds een geestelijke en derhalve profetische betekenis ontwaren, die, als
men zich geestelijk daarop bezint, al snel duidelijk wordt.
[14] Wie ziet niet de zeer opvallende overeenkomst tussen deze bruiloft, die op
de derde dag na Mijn terugkomst uit de woestijn van Bethabara plaats vond, en
Mijn opstanding, die na Mijn kruisiging ook juist op de derde dag plaats vond!
[ 15] Deze bruiloft kondigde op die manier profetisch aan, wat na drie jaar met
Mij gebeuren zou, en daarbij werd in wat ruimere zin tevens aangekondigd, dat
Ik na drie jaar beslist als eeuwige bruidegom met Mijn volgelingen en degenen,
die Mij werkelijk liefhebben, een echte bruiloft, namelijk hun wedergeboorte tot
het eeuwige leven, houden zal!
[16] In algemeen praktische zin echter getuigt deze bruiloftsgeschiedenis, die
exact drie dagen na Mijn terugkomst uit de woestijn plaats vond, van de drie
toestanden, die ieder mens door moet maken om tot de wedergeboorte des
geestes te komen of om de levensbruiloft in het grote Kana van het hemelse
Galiléa te bereiken.
[17] Die drie toestanden zijn: ten eerste de beheersing van het vlees; ten tweede
de reiniging van de ziel door het levende geloof, wat alleen bereikt wordt door
de werken der liefde, zonder welke het geloof dood is; ten derde de opwekking
van de geest uit het graf van het gericht, dit wordt door het beeld van de
opwekking van Lazarus het beste verzinnebeeld. Degene, die deze hiervoor
genoemde punten goed indachtig blijft, zal hetgeen nu volgt beter kunnen
begrijpen.
[18] Nu wij de algemene geestelijke betekenis van deze bruiloftsgeschiedenis
uiteengezet hebben, keren we terug naar het verdere verloop van deze bruiloft,
en aan het eind van de geschiedenis bekijken we dan weer de speciale
overeenstemmingen.

11 De bruiloft te Kana in Galiléa.

Er waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik


der Joden, elk met een inhoud van twee of vier metréten. Joh. 2:6)

[1] Nadat Maria tegen de dienaars gezegd had: 'Wat Hij jullie zeggen zal, doe
dat!', zei Ik dan ook tegen de dienaars, dat ze de zes stenen waterkruiken met
water moesten vullen. Deze kruiken, die voor de reiniging van de Joden bestemd
waren, maar waar de Nazareeërs en Kanaänieten niet veel meer om gaven,
stonden er meer voor de sier, dan voor het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk
bestemd waren en ze hadden een inhoud van twee of vier metréten.

(Jezus zegt 'Vul de vaten met water! En zij vulden ze tot de rand. Joh.:2:7)

[2] De dienaren deden dat meteen, omdat ze dachten dat de nieuw aangekomen
gast zich volgens het oude gebruik wassen en reinigen zou. De gast kwam
binnen en kreeg, zonder zich eerst de handen gereinigd te hebben, een plaats aan
tafel. Dat viel de dienaars op en ze zeiden onder elkaar: 'Waarom hebben we dan

39
die zware kruiken met water moeten vullen? Deze gast gebruikt het niet en het
was dus moeite voor niets!' Daarop zeg Ik tegen hen: 'Waarom vroeg je daarnet
dan niet waarvoor het was, in plaats van nu daarover te mopperen? Hebben jullie
dan zoëven niet gehoord wat Maria tegen Mij heeft gezegd, namelijk dat de
gasten geen wijn meer hebben? Hoewel Mijn tijd, zowel naar het gebruik als
naar de geest gezien, nog niet is gekomen, heb Ik toch het water in de kruiken
veranderd in wijn, om de heerlijkheid te openbaren van Degene, van Wie gezegd
wordt dat Hij hun God is, maar die als zodanig door hen nog nooit herkend is;
en dit is geen toverij, maar gedaan door de kracht Gods, die in Mij is.

(En Jezus zegt verder tegen de dienaars: 'Schept nu en brengt het de


spijsmeester!’ En de dienaars deden dat meteen. Joh. 2:8)

[3] Neem nu een beker vol en breng deze naar spijsmeester om te proeven; hij
moet zijn mening daarover geven!' De dienaars brengen,diep onder de indruk
van de verandering van water, deze wijn direct naar de kok om te proeven.

(Toen de spijsmeester de wijn proefde, die water geweest was, en daarbij niet,
zoals de dienaars, wist waar deze vandaan kwam, riep hij de bruidegom.
joh.2:9)

[4] De kok begrijpt er niets van en laat direct de bruidegom bij zich komen en
zegt tegen hem: ' Je weet zeker nog niets van de volgorde!?'

(En hij zegt tegen hem: “Iedereen geeft eerst de goede wijn en pas als de gasten
goed dronken zijn de mindere; jij hebt echter de goede wijn tot dit ogenblik
bewaard.' Joh. 2:10)

[5] Zet niet iedereen eerst de goede wijn aan de gasten voor en pas als ze een
beetje dronken geworden zijn en hun smaak wat meer afgestompt is, een
mindere soort? -Maar jij doet dat net omgekeerd!'
[6] De bruidegom antwoordde echter: 'Jij praat nu toch wel als een blinde over
de kleur! Kijk, deze wijn is nergens ter wereld geperst, maar kwam zoals eens
het manna, uit de hemel op onze tafel. Daarom moet deze beslist beter zijn dan
iedere wijn die op aarde te vinden is!'
[7] De kok zegt: 'Denk je dat ik gek ben, of ben je het zelf? Hoe kan nu een wijn
uit de hemel op jouw tafel komen? Tenzij Jehova Zelf of wel Zijn knecht Mozes
aan tafel zou zitten!'
[8] De bruidegom zei echter: 'Kom en overtuig je zelf!'
[9] De kok gaat meteen met de bruidegom de eetzaal in en overtuigt zich ervan,
dat de zes vaten geheel met de beste wijn gevuld zijn. Als hij zo het wonder in
zich opneemt, zegt hij: 'Heer, vergeef mij mijn zonden! Dat kan alleen God
doen, en God moet hier bij ons zijn! Want zoiets kan geen mens doen. ,
[10] Toen werd de wijn aan de gasten geserveerd en toen deze hem proefden,
zeiden ze allen: 'Zo'n wijn wordt in ons land niet geperst! Dat is werkelijk een
goddelijke wijn! Alle eer aan hem aan wie God zo'n macht gegeven heeft!'

40
[11] Daarop dronken zij op het geluk en een welkom voor Mij en de nieuw
aangekomen gast Thomas.
[12] Allen, die op deze bruiloft aanwezig waren, geloofden nu vast en zeker dat
Ik echt de beloofde Messias was.
[13] Maar Petrus zei toen, zonder dat de anderen het hoorden, tegen Mij: 'Heer,
laat mij maar weer weggaan! -Want U bent Jehova Zelf, zoals Uw knecht David
over U voorspeld heeft in zijn psalmen; maar ik ben een arme zondaar en U
helemaal onwaardig!
[14] Ik antwoord hem: 'Als jij je niet waardig genoeg vindt om bij Mij te zijn,
wie acht je dan waardig genoeg? Weet wel, dat Ik niet voor de sterken ben
gekomen, gesteld al dat die er zouden zijn, maar Ik kwam alleen voor de
zwakken en zieken. Als iemand gezond is, heeft hij de dokter niet nodig; alleen
de zieke en de zwakke heeft de dokter nodig. Blijf jij daarom maar rustig bij
Mij, want Ik heb je je zonden reeds lang vergeven en ook als je zondigen zult
terwijl je bij Mij bent, dan zal Ik je vergeven. Want niet in je kracht, maar in je
zwakheid zul je zalig worden door de enkele genade van boven, omdat je Mij
herkend hebt en nu reeds een rots in het geloof bent!'
[15] Petrus krijgt door Mijn woorden tranen in de ogen en hij zegt heel
geestdriftig: 'Heer - als iedereen U zou verlaten, dan zal ik U niet verlaten; want
Uw heilige woorden zijn waarheid en leven!'
[16] Na deze woorden staat Petrus op, neemt de beker en zegt: 'Heil aan U,
Israël, en driemaal heil aan ons! Want wij zijn getuigen van een vervulde
belofte, God heeft Zijn volk opgezocht. Wat eerst haast niet te geloven was, is
nu werkelijkheid geworden! Nu mogen wij niet meer uit de diepte tegen de
hemel schreeuwen; want de hoogste hoogte is tot ons in de diepste diepte van
onze ellende gekomen! Laten we daarom alle eer aan Hem geven, Die onder ons
is en ons door Zijn macht en genade deze wijn geschonken heeft. Laten we in
Hem geloven en van nu af aan door Hem aan God de eer geven!' Daarop heft
Petrus zijn beker en allen drinken hem toe en zeggen: 'Dit is een rechtvaardig
man!'
[17] Ik zeg echter zachtjes tegen Petrus: ' Je vlees heeft je dat niet ingegeven,
maar de Vader, Die in Mij is, heeft het aan je geest geopenbaard. Maar van nu af
aan moet je je wat inhouden; er komt later nog wel een tijd, dat je zo hard moet
roepen, dat de hele wereld je hoort!' - Daarop kwam er weer rust onder de gasten
en door deze daad geloofden nu allen in Mij en zagen in Mij de echte Messias,
Die gekomen was om hen van alle vijanden te verlossen.

(Dit is het eerste teken, dat Jezus deed, en dat zo gebeurd is in Kana in Galiléa,
en waarbij Hij Zijn heerlijkheid geopenbaard heeft. En Zijn leerlingen
geloofden nu vast in Hem. Joh. 2: 11)

[18] Dit was ook het eerste buitengewone teken, dat Ik bij de aanvaarding van
het grote verlossingswerk ten aanschouwe van velen deed en Ik duidde met dit
teken, hoewel verborgen, het volgende grote werk aan, maar dat begreep
niemand van het gehele gezelschap. -Want zoals Mijn vasten in de woestijn de
voorspelling was van de vervolging, die Mij in Jeruzalem door de tempel werd

41
aangedaan, en de doop door Johannes, Mijn dood aan het kruis voorspelde, zo
duidde deze bruiloft op Mijn opstanding, en dat teken werd een voorbeeld van
de wedergeboorte des geestes tot het eeuwige leven.
[19] Want zoals Ik het water in wijn veranderde, zo zal ook door het woord uit
Mijn mond het natuurlijke zinnelijke van de mens in de geest veranderd worden,
als hij tenminste daarnaar leeft!
[20] Maar toch moet ieder in zijn hart de raad opvolgen, die Maria aan de
dienaars gaf, toen zij zei: 'Wat Hij tegen jullie zeggen zal, doe dat!' Dan zal Ik
ook aan een ieder datgene doen, wat Ik in Kana in Galiléa gedaan heb. Zij
krijgen van Mij dan namelijk een echt teken, waaraan en waaruit ieder, die naar
Mijn woord leeft, de wedergeboorte des geest es in zichzelf gemakkelijker
herkennen kan.

12 Naar Kapérnaum. Begin van het prediken

(Daarna daalde Hij af naar Kapérnaum, en Zijn moeder, Zijn broers en Zijn
leerlingen gingen met Hem mee, maar zij bleven daar niet lang. Joh. 2:12)

[1] Zeven dagen na de bruiloft verliet Ik Nazareth en trok met Maria, Mijn vijf
broers, waarvan er twee tot Mijn leerlingen behoorden, en met de tot dat tijdstip
opgenomen leerlingen naar het lager gelegen Kapérnaum. Dat was toentertijd
een tamelijk belangrijke handelsstad, die gelegen was op de grens van de
provincies Zebulon en Naftali aan de Galilese zee. Het lag ook niet ver van de
plaats waar Johannes aan de overzijde van de Jordaan in de omgeving van
Bethabara doopte, zolang deze vaak geheel droogstaande rivier voldoende water
had.
[2] Men kan zich hierbij afvragen, wat Ik in deze bijna geheel heidens geworden
stad te zoeken had. - Daarvoor moet men dan de profeet Jesaja 9 vers I en verder
lezen; daar vindt men dan het volgende: 'Het land Zebulon en het land Naftali,
aan de weg langs de zee aan de overzijde van de Jordaan, en het heidense
Galiléa, dit volk, dat in duisternis was, heeft een groot licht gezien en voor allen,
die daar in de schaduw van de dood zaten, is een geweldig licht verschenen.'
[3] Als men dat in Jesaja gevonden heeft, en weet dat Ik datgene, wat in de
Schrift staat, van A tot Z waar moet maken, dan begrijpt men ook waarom Ik
van Nazareth naar Kapérnaum gegaan ben. Tevens moest Ik in deze streek nog
twee leerlingen, met name Jacobus en Johannes, zonen van Zebedéus, opnemen.
Zij waren ook vissers en visten in de Galilese zee, niet ver van de monding van
de Jordaan en ook niet ver van de visplaats van Petrus en Andréas, die beiden
ook in de zee mochten vissen.
[4] Toen deze leerlingen opgenomen waren en Mij aan Mijn woorden en door de
enthousiaste verhalen van degenen, die bij Mij waren, herkend hadden, startte Ik
met het formele onderwijs aan de mensen, en Ik begon hen tot boetedoening te
manen omdat het Rijk van God dichtbij gekomen was. Ik ging in hun synagogen
en gaf daar lessen. Velen geloofden, maar nog meer ergerden zich en wilden Mij
grijpen en van een berg in zee gooien. Ik ontliep hen echter, tesamen met allen

42
die bij Mij waren, en bezocht een paar kleine plaatsjes aan de Galilese zee. Ik
verkondigde daar het Rijk van God en genas veel zieken; en de armen en het
gewone volk geloofden in Mij en namen Mij liefderijk op. Een aantal van hen
sloot zich bij Mij aan en volgde Mij overal, zoals de lammeren hun herder.
[5] In Kapérnaum bleef Ik maar kort, omdat daar vrijwel geen geloof en nog
minder liefde te vinden was, want het was een plaats waar veel handel gedreven
werd. Waar men bezeten wordt door de handelsgeest daar hebben geloof en
liefde afgedaan en waar zijn, daar kan Ik weinig of niets doen.
(En het Joodse Paasfeest was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Joh. 2: 13)

[6] Het Paasfeest der Joden naderde al en Ik trok daarom met allen die bij Mij
waren, op naar Jeruzalem. Daarbij moet men niet denken dat het oorspronkelijke
Joodse Paasfeest op dezelfde datum plaats vindt als waarop in de verschillende
christelijke gemeenten het gelijknamige feest gevierd wordt, vaak al in maart;
maar bij hen vindt het ongeveer een kwart jaar later plaats! Want op het
Paasfeest dankte men Jehova voor de eerste oogst, die uit gerst, rogge en tarwe
bestond, en men at dan reeds het nieuwe brood, dat volgens de wet ongezuurd
was en niemand mocht in deze tijd een gezuurd brood eten.
[7] Dit feest van de ongezuurde broden kon dus pas plaatsvinden als het
pasgeoogste graan tot meel gemalen kon worden, dus niet in de tijd waarop het
graan gezaaid wordt. Het graan wordt weliswaar in Judéa, in een goed oogstjaar,
ongeveer veertien tot twintig dagen eerder rijp dan hier, maar zelfs in Egypte
wordt het koren en de tarwe zelden voor eind mei binnengebracht, Iaat staan in
Judéa waar het veel koeler is dan in Egypte.
[8] De tijd van de ongezuurde broden was dus aangebroken en zoals reeds
vermeld trok Ik met allen, die bij Mij waren op naar de hoofdstad der Joden, die
ook 'de Godsstad' genoemd werd, want Jeruzalem betekent zoveel als 'de
Godsstad'.
[9] Daar echter bij dit feest altijd veel volk naar Jeruzalem trok, waaronder ook
veel heidenen, die daar allerlei waren kochten en verkochten zoals
gereedschappen, weefstoffen, vee en alle soorten vruchten, had het feest
toentertijd het geheiligde aanzien totaal verloren. De hebzucht bracht de
priesters zover, dat ze de hoven en de voorportalen van de tempel gedurende
deze tijd aan de kooplieden, hetzij Joden of heidenen, voor veel geld
verhuurden. Het huren van een stuk van de tempel gedurende het feest kostte
meer dan duizend zilverlingen, wat toen buitengewoon veel geld was en wat nu
ongeveer 28000 gulden zou zijn.
[10] Ten tijde dat Ik optrok naar Jeruzalem was Kaiphas hogepriester. Deze had
kans gezien om al meer dan een jaar beslag te leggen op deze waardigheid, die
veel geld in 't laatje bracht. Het naleven van de wet van Mozes was in die tijd
gedegenereerd tot een totaal inhoudsloze ceremonie en de priesters hielden er
net zoveel rekening mee als met sneeuw, die honderd jaar geleden gevallen is.
En deze totaal inhoudsloze ceremonie had men ten top gevoerd om het volk met
open ogen er in te laten lopen.
[11] Kaiphas presteerde het zelfs om in het binnenste van de tempel nog
bepaalde plaatsen te verhuren aan de duivenverkopers en een paar kleine

43
wisselaars. Deze kleine wisselaars hadden kleine munten, zoals groschen en
staters, en zij wisselden voor hun klanten deze kleinere munten tegen
zilverlingen, Romeinse goudstukken of Romeins veegeld, waarbij zij een zekere
winst voor zichzelf hielden. Veegeld was geld dat de Romeinen speciaal voor
het kopen van vee gebruikten. Afhankelijk van het dier , dat op de munt
afgebeeld stond, kon men daarmee voor een soortgelijk dier betalen. Als men dit
veegeld bij de grote en kleine wisselaars wisselde voor ander geld, dan werd een
hogere winstmarge berekend.

13 Jeruzalem. De tempelreiniging.

(En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en


de wisselaars. Joh. 2:14)

[I] Bij Mijn aankomst in Jeruzalem was de situatie zo, dat het gewone volk
nauwelijks meer in de tempel durfde te gaan vanwege al het vee en de
veeverkopers, omdat vaak een van de ossen wild werd, waarbij zowel de
mensen, als de aan God gewijde zaken, vertrapt werden. Ook was het voor de
meesten daar niet uit te houden van de stank en het lawaai, en men raakte er niet
zelden alle noodzakelijke bezittingen kwijt. Deze schandalige gebeurtenissen
begonnen Mij tenslotte erg te hinderen en Petrus en Nathánaël zeiden tegen Mij:
'Heer, heeft U dan geen bliksem en donder meer?! Kijk toch eens! Deze
beklagenswaardige mensen staan te huilen voor de tempel; ze komen van ver om
God de eer te geven en kunnen door al die ossen en schapen, waarmee de tempel
volgepropt zit, zelfs niet binnenkomen, en veel van degenen, die met moeite en
gevaar in en ook weer uit de tempel kwamen, klagen dat ze daar van alles
beroofd en van de stank bijna gestikt zijn! - Ach, dat is toch wel te erg en te
slecht! -Aan zo'n schandaal moet tot elke prijs een eind gemaakt worden; want
het is daar nog veel erger dan in Sodom en Gomorra!'
[2] Een onbekende oude Jood, die hoorde wat er gezegd werd, kwam dichterbij
en zei: 'Beste vrienden, jullie weten nog lang niet alles, maar ik was drie jaar
geleden zelf een gewone knecht in de tempel en ik heb daar toen
huiveringwekkende dingen meegemaakt!'
[3] Ik zeg: 'Vriend houd het voor je, want Ik weet overal van. Maar wees ervan
verzekerd dat de maat vol is, en op dit ogenblik nog zullen jullie zien hoe Gods
macht en toorn zich met kracht in de tempel zullen doen gelden. Gaan jullie
liever een eindje van de poorten van de tempel weg, opdat jullie ongedeerd
blijven als zo dadelijk Gods macht de boosdoeners uit de tempel zal drijven;
zo'n misdaad zullen zij later niet nog eens durven begaan. ,
[4] Daarop verwijderde deze Jood zich en loofde God, want hij hield Mij na dit
gesprek voor een profeet; hij ging naar zijn eigen groep mensen en vertelde hen
datgene, wat hij van Mij gehoord had, en deze groep die uit ettelijke honderden
mensen bestond, jong en oud, juichte en begon God luid te prijzen, omdat Hij
weer een groot profeet had doen opstaan

44
(En Hij maakte een gesel van touw en dreef allen uit de tempel, tesamen met de
schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en
hun tafels gooide Hij om. Joh. 2:15)

[5] Ik zei tegen Petrus: 'Ga naar de touwslager, koop van hem drie sterke touwen
en breng ze hier!' -Petrus deed dat dadelijk en bracht Mij drie sterke touwen, die
Ik snel in elkaar vlocht en waarvan Ik zo een sterke gesel maakte. Met deze
gesel in Mijn rechterhand zei Ik tegen allen, die bij Mij waren en tegen Mijn
leerlingen: 'Kom nu mee de tempel in en let goed op, want nu zal zich Gods
macht en heerlijkheid nogmaals voor jullie ogen tonen!'
[6] Na deze woorden ging Ik de tempel in en waar Ik ging, maakte men ruim
baan en degenen, die Mij volgden hadden daar geen moeite mee; wel lag de
bodem vol met uitwerpselen en afval.
[7] In de laatste voorhof van de tempel aangekomen, waarin de vermaardste
ossen en schapenhandelaars hun vee voor de verkoop tentoongesteld hadden, en
wel aan de linkerzijde, terwijl de rechterzijde van alle drie de hoven door de
wisselaars bezet was, ging Ik op de drempel van de poort staan en zei met
donderende stem: 'Er staat geschreven: Mijn huis is een bedehuis; jullie maken
er echter een moordenaarshol van! - Wie heeft jullie het recht gegeven de tempel
van God op deze wijze te ontheiligen!'
[8] Zij schreeuwden echter: 'Wij hebben ons recht voor veel geld bij de
hogepriester gekocht en wij staan onder zijn bescherming en onder de
bescherming van Rome.'
[9] Ik zei: 'Inderdaad staan jullie onder die bescherming, maar Gods arm is tegen
jullie en je beschermheren. Wie zal je tegen God beschermen als Hij Zijn arm
over jullie en je beschermheren uitstrekt?!'
[10] De verkopers en wisselaars antwoordden: 'In de tempel woont God en de
priesters zijn gewijd aan God, kunnen zij tegen Zijn raad iets doen? -Degene, die
zij beschermen, wordt ook door God beschermd!'
[11] Daarop zeg Ik met een hele harde stem: 'Wat kletsen jullie dwaze
booswichten nu? De priesters zitten weliswaar nog op de stoelen van Mozes en
Aäron, maar zij dienen niet God, maar de Mammon, de duivel dienen zij en hun
recht is een recht van de duivel en in der eeuwigheid geen recht van God! Sta
daarom nu ogenblikkelijk op en maak de hoven leeg, anders zal het jullie slecht
vergaan!'
[12] Toen begonnen zij te lachen en zeiden: 'Waar haalt die ordinaire Nazareeër
de moed vandaan! - Gooi hem toch gauw uit de tempel!' Tegelijkertijd stonden
ze op en wilden Mij grijpen.
[13] Op dit moment hief Ik Mijn rechterhand met de gevlochten gesel op en
begon deze met goddelijk geweld boven hun hoofden te zwaaien; degene, die
door de gesel geraakt werd, kreeg ogenblikkelijk de heftigste, bijna ondraagbare
pijnen te verduren en dat gebeurde ook met het vee. Er ontstond in een oogwenk
een ontzettend gebrul van mensen en beesten, en het vee ging er razend vandoor
en liep alles wat in de weg kwam omver, en zo vluchtten ook de verkopers en
kopers onder het slaken van hartverscheurende kreten van pijn. Ik gooide echter
alle wisselkramen omver en verstrooide al het geld wat er op lag, terwijl de

45
leerlingen mij bij dit werk hielpen.

(En zei tot degenen, die duiven te koop hadden: 'Draag dat weg en maak het
huis van Mijn Vader niet tot een handelshuis!' Joh. 2: 16)

[14] Daarop ging Ik de tempel in, waar nog een groot aantal duivenverkopers
met hun duivenkooien vol duiven van allerlei soort en klasse op kopers
wachtten. Omdat deze verkopers meestal arme mensen waren en daar niet zaten
om winst te maken, en omdat de verkoop van duiven in de tempel al heel lang
ingeburgerd was, hoewel dit vroeger alleen in de eerste voorhof gebeurde,
vermaande Ik deze armen slechts en zei: 'Draag dat weg en maak Mijns Vaders
huis niet tot een handelshuis; de buitenste voorhof is de plaats daarvoor!' Deze
armen gingen daarop zonder tegenspraak weg en namen hun plaats in de
buitenste voorhof als vanouds weer in. Hiermee was de tempelreiniging een
voldongen feit.

(Zijn discipelen herinnerden zich, dat er geschreven staat: 'De


verontwaardiging over Uw huis zal Mij verteren.' Joh. 2:17)

[15] De reiniging veroorzaakte echter grote opschudding en de leerlingen waren


heimelijk bang, dat de priesters ons als opruiers door de Romeinse wacht
gevangen zouden laten nemen, en dat het vrijwel zeker was dat wij zeer
vernederend ondervraagd en bestraft zouden worden, want er staat geschreven:
'De toorn over Uw huis heeft Mij vernietigd'.
[16] Maar Ik zei tegen hen: 'Maak je geen zorgen! Kijk maar eens in de
voorhoven, en dan zul je zien, hoe de dienaren en priesters hun uiterste best
doen om het vele rondgestrooide geld op te rapen en hun beurzen ermee te
vullen! Ze zullen ons wel, terwille van degenen die schade geleden hebben,
vragen in wiens opdracht we dit hebben gedaan, maar heimelijk vinden ze het
heel goed, want hierdoor krijgen ze duizend beurzen goud en zilver en een grote
hoeveelheid ander geld, en dat alles zullen ze nooit aan de eigenaars teruggeven.
Ze hebben het nu te druk en gunnen zich niet de tijd om ons ter verantwoording
te roepen. Ook zullen ze in deze zaak niet bereid zijn om klachten aan te horen;
net zo min als de slachtoffers, die hier zo overdonderend de les gelezen is, zo
gauw een klacht tegen Mij zullen indienen. Wees daarom niet verontrust.
[ 17] De toorn over Mijn huis zal Mij wel vernietigen, maar nu nog lang niet!
Hier zullen hooguit een paar ter plaatse zijnde Joden vragen', wie Ik ben en wie
Mij daar goedkeuring voor heeft gegeven en zij zullen een officieel teken aan
Mij vragen. Ik weet echter al dat het zo moet gaan, en dat zal voor ons geen
gevaar opleveren. Kijk maar bij het voorhangsel, daar staan er al een paar die
onder dit voorwendsel hun eigen nieuwsgierigheid willen bevredigen; zij zullen
dan ook meteen een goed antwoord krijgen!'

14 Het afbreken en opbouwen van de tempel.

(Toen zeiden de Joden: 'Welk teken toont u ons, dat u dit moogt doen?' Joh. 2:

46
18)

[I] Terwijl Ik nog sprak met Mijn bange leerlingen, kwamen er al enige Joden
naar Mij toe en zeiden: 'U heeft nu wel iets geweldigs gedaan, mensen en vee
vlogen voor uw hand weg als kaf in de storm, en er kwam niemand terug om
zijn rondgestrooide geld te halen! Maar wie bent u en waarmee kunt u zich
legitimeren, om uw optreden te rechtvaardigen?! - U kent toch wel de
onverbiddelijke strengheid van de wetten, die u voor zoiets te gronde kunnen
richten?!'

(Jezus antwoordde en zei tot hen: 'Breekt deze tempel af en op de derde dag zal
Ik hem doen herrijzen. Joh.2:19)

[2] Ik zeg: 'Ik zou dit niet gedaan hebben, als Ik ze niet kende en er bang voor
was. - U wilt Mijn officiële machtiging zien en Ik zeg u, dat Ik die niet heb;
maar breek deze tempel af, en op de derde dag zal hij daar weer volmaakt staan!'

(Toen zeiden de Joden: 'Zes en veertig jaren had men voor het bouwen van deze
tempel nodig, en u wilt dat in drie dagen alleen doen? Want zij wisten niet, dat
Hij over de tempel van Zijn lichaam sprak. Joh. 2:20-21)

[3] Toen ze Mijn besliste uitspraak hoorden, zetten de Joden grote ogen op en
waren wat van hun stuk gebracht. Na een poosje bedacht één van hen echter dat
voor de bouw van de tempel ruim zes en veertig jaren nodig waren geweest en
dat vele duizenden handen er ononderbroken aan hadden gewerkt. Daarom richt
deze historisch onderlegde Jood zich tot Mij en zegt: 'Jonge man! Heeft u wel
bedacht wat voor doms u nu heeft gezegd? Bedenk eens, zes en veertig hele
jaren waren nodig voor de bouw van deze tempel en dat gaf vele duizenden
handen zeer veel werk, en u wilt dat helemaal alleen in drie dagen doen, zonder
hulp van anderen!? O, o, o, wat heeft u nu over uzelf ten beste gegeven, en dat
nog wel in de tempel, waar men toch z'n uiterste best zou moeten doen om
verstandig te praten!
[4] Dat wat u gedaan heeft, heeft ons zeer verrast en we begonnen ons, als
oudsten van Jeruzalem, af te vragen op grond van welke macht u deze, op
zichzelf zeer lofwaardige, daad gedaan hebt, of hier sprake is van een wereldse
of van een profetische macht; en dát was hetgeen we van u weten wilden. En als
u op een verstandige, voor ons begrijpelijke manier gezegd had, dat u een door
God gezonden profeet bent en dit door de macht van God doet, dan zouden we u
geloofd hebben. Maar nu gaf u ons, in plaats van een verstandige verklaring,
tegen alle verwachting in, een nauwelijks te herhalen goddeloos opschepperig
dom antwoord, waarin niet één oprecht woord te vinden is. Daarom denken wij
dat u iemand bent, die ergens in een heidense school een beetje toveren geleerd
heeft en die daarmee nu hier in de stad van David wat geld wil verdienen door
voor de Romeinen, of in het geheim voor de Farizeeën, priesters en levieten te
werken, want die zullen vandaag wel als gevolg van uw toverhandeling, hun

47
beste tempeloogst hebben gehad! Het doet ons allen werkelijk verdriet, dat we
ons zo op u hebben verkeken.'
[5] Daarop zei Ik: 'Het doet Mij ook erg pijn, dat Ik u zo totaal blind en doof
moet aantreffen! Want iemand, die blind is, ziet niets en iemand, die doof en
stom is, hoort niets! Ik stel voor u een daad, die vóór Mij nog nooit iemand
gedaan heeft en spreek de volle waarheid, en dan zegt u, dat Ik een domme, in
de heidense toverij geoefende praalhans ben en Mij hier wil verrijken, of geld
verdien in dienst van Rome of van de sluwe priesters. O, wat stelt u
onbehoorlijke eisen! - Kijk die kant eens op, daar staat een grote groep mensen,
die Mij uit Galiléa hierheen gevolgd is! Hoewel u zegt, dat de Galileeërs het
ongelovigste en slechtste deel van de Joden vormen, hebben zij Mij herkend en
zij volgen Mij; hoe komt het dan dat u Mij niet herkennen wilt?'
[6] De Joden zeggen: 'Wij wilden u ook herkennen en stelden u daarom vragen,
want we zijn noch blind noch doof, zoals u denkt. U gaf ons echter een
antwoord, waaruit een zinnig mens heus niets anders op kan maken, dan wat wij
u zonder omwegen gezegd hebben! Wij zijn van goeden wille; dat zou u als
profeet toch moeten zien! In Jeruzalem beschouwt men ons als mannen van eer
en wij zijn niet onbemiddeld. Als u een echte profeet zou zijn, dan wachtte u een
goede toekomst in ons midden; het blijkt echter dat u dat niet ziet, en daarom
bent u ook geen profeet, maar een gewone tovenaar, die de tempel méér
ontheiligt dan degenen, die u er uitgejaagd hebt!'
[7] Ik zeg: 'Ga weg en laat u voorlichten door degenen, die met Mij gekomen
zijn, die zullen u wel vertellen wie Ik ben!'
[8] Nu gaan de Joden naar de leerlingen en vragen hen om uitleg; deze vertellen
wat ze van Mij aan de Jordaan hebben gehoord, het getuigenis dat Johannes over
Mij gaf, en wat ze, toen ze bij Mij waren, hebben gezien en beleefd; daarbij
geven ze echter wel toe, dat ze datgene, wat Ik tegen de Joden heb gezegd, ook
niet begrijpen.

(Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden Zijn discipelen zich, dat
Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Hij gesproken
had. Joh. 2:22)

[9] Want zelfs zij begrepen het pas nadat Mijn zeer wonderbaarlijke opstanding
drie jaar later had plaats gevonden, en ook begrepen zij toen pas de Schrift, die
dat over Mij voorspeld had.
[10] Toen de Joden zo voorgelicht waren door de leerlingen, kwamen ze weer
naar Mij terug en zeiden: 'Na alles wat we nu van Uw openhartige leerlingen
over U gehoord hebben, ziet het er naar uit dat U zonder enige twijfel de
Beloofde bent! - Het getuigenis van Johannes, die wij kennen, spreekt geweldig
voor U, en Uw daden doen dat niet minder, maar wat U tegen ons gezegd hebt is
daar nu juist het tegendeel van. - Hoe kan de Messias in Zijn daden een God en
in Zijn woorden een dwaas zijn! - Verklaar ons dat, en wij allen nemen U aan en
willen U met al het mogelijke steunen!'
[11] Ik zeg: 'Wat zoudt u Mij willen geven, dat u niet tevoren had ontvangen van
Mijn Vader, Die in de hemel is? Maar als u het heeft ontvangen, hoe kunt u dan

48
nu praten alsof u het niet zou hebben ontvangen. Wat wilt u Mij geven, dat al
niet van Mij was?! Want wat van de Vader is, is ook van Mij; want Ik en de
Vader zijn er geen twee, maar Een! Ik zeg U: alleen de wil is van uzelf, al het
andere is echter van Mij. Als u Mij uw wil uit de oprechte liefde van uw hart
geeft, en als u gelooft dat Ik en de Vader geheel Een zijn, dan heeft tl Mij alles
gegeven wat Ik van u kan verlangen! ,
[12] De Joden zeggen: 'Doe dan een teken, dan geloven wij dat U de Beloofde
bent!'
[13] Ik zeg: 'Waarom wilt u altijd bewijzen? Wat heeft u toch een verkeerde
instelling! Weet u dan niet dat de tekenen niemand opwekken, maar alleen
veroordelen?! Ik kwam echter niet naar u toe om te veroordelen, maar opdat u
het eeuwige leven zoudt ontvangen als u in uw hart aan Mij geloofde! Er zullen
weliswaar nog veel tekenen geschieden en u zult er nog ettelijke zien, maar zij
zullen u niet levend maken, maar voor lange tijd doden.'

15 De tekenen die doden.

(En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in Zijn
naam, omdat zij de tekenen zagen, die Hij deed. Joh. 2:23)

[1] Ik zeg u: 'Het is nu Pasen en Ik zal Mij gedurende deze tijd hier in Jeruzalem
ophouden; als u in Mijn buurt blijft, dan zult u veel van die tekenen zien, waar u
nu om vraagt! Maar pas er voor op dat de tekenen u niet doden!'
[2] De Joden verwonderden zich erg over wat Ik zei; Ik liet ze echter staan en
ging met Mijn leerlingen de tempel uit naar buiten. De Joden volgden Mij
heimelijk, want ze durfden Mij niet openlijk te volgen, omdat Ik over het 'doden
door Mijn tekenen' gesproken had. Zij begrepen niet dat daarmee het doden van
het geestelijk beginsel en niet het doden van het lichaam bedoeld werd, en zij
hielden, net als alle welgestelden, erg veel van het aardse leven.
[3] Toch ging een van hen buiten de tempel naar Mij toe en zei: Meester, ik
erken U en zou graag bij U in de buurt blijven: waar woont U op dit moment?'

(Maar Jezus vertrouwde hen niet; want Hij kende ze allemaal. En het was voor
Hem niet nodig, dat iemand over een mens getuigde; want Hij wist heel goed,
wat in de mens was. Joh. 2:24-25)

[4] Ik zag echter dat hij het niet meende en dat zijn wens om Mijn verblijfplaats
te weten te komen, niet oprecht bedoeld was, daarom zei Ik tegen hem, zoals
ook later tegen nog menige onoprechte vrager, het volgende aforisme: 'De
vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen; maar de Zoon des mensen
heeft zelfs geen steen waarop Hij Zijn hoofd neer kan leggen, en hier in deze
stad al helemaal niet. Ga echter heen en maak uw hart zuiver en rein; kom dan
terug met oprechte, maar niet met verraderlijke plannen, en zie dan eens hoe u
aan Mijn zijde leven kunt.'
[5] Hij zei echter: 'Meester U vergist Zich in mij en mijn vrienden; als U nog

49
geen onderdak heeft, kom dan toch naar ons en wij verschaffen U en Uw
leerlingen en andere vrienden een onderdak en U bent onze gast zolang U wilt!'
[6] Ik zag echter heel goed dat dit niet oprecht gemeend was en zei: 'Wij kunnen
ons niet aan jullie toevertrouwen, want jullie zijn vrienden van Herodes en net
als hij zijn jullie sensatiezoekers, vooral als het voor niets te krijgen is. Ik ben
niet naar deze stad gekomen om de Herodianen met een blijspel bezig te houden,
maar om hier bekend te maken dat het Rijk van God dichtbij is gekomen en dat
jullie, als je deel wilt hebben aan dit Rijk, werkelijk boete zult moeten doen!
Kijk, dat is het doel van Mijn aanwezigheid in deze tijd en daar is jullie
behuizing niet bij nodig! Want degene, die in een huis woont, kan alleen naar
buiten door de deur die van een slot en een grendel voorzien is, waarmee men
van een gast een gevangene kan maken. Degene echter, die in volle vrijheid zijn
onderdak uitkiest, is daardoor ook vrij en kan gaan en staan waar hij wil!'
[7] De Jood zegt: 'Hoe kunt U ons zo beschuldigen! Denkt U dan dat wij de
heiligheid van het gastrecht niet eerbiedigen? Als wij U als gast uitnodigen en
als U dan als gast in ons huis komt, dan bent U het heiligste in huis en wee hem,
die zich aan U zou vergrijpen! Het gastrecht is bij ons het heiligste recht, hoe
kunt U dit recht dan verdacht maken?!'
[8] 'Dit heiligste recht van jullie ken Ik wel', antwoord Ik,'maar Ik ken ook nog
het andere: zolang een gast in jullie huis is, geniet hij het gastrecht, maar als hij
dan het huis verlaten wil, wachten voor de deur de gerechtsdienaars en de
lansknechten, zij nemen de gast in ontvangst en ketenen en boeien hem! Zeg nu
eens, behoort dat ook bij jullie aloude gastvrijheid?'
[9] Daarop zegt de Jood ietwat verlegen: 'Wie kan met een goed geweten onze
huizen daarvan beschuldigen?'
[10] Ik zeg: 'Degene, Die het weet! Is niet een paar dagen geleden een mens op
deze manier in handen van het gerecht gespeeld?'
[11] Nu zegt de Jood nog meer verlegen: 'Meester, wie heeft U dat verteld? En
als het al waar zou zijn, zegt U dan Zelf eens, had die misdadiger dat dan niet
verdiend?'
[12] Ik zeg: 'Bij jullie is veel een misdaad, wat bij God en bij Mij geen misdaad
is; want voor jullie harde harten zijn er veel misdaden, waarvoor Mozes geen
wet heeft gegeven. Dat betreft voorschriften van jullie zelf en daardoor kan naar
Mijn mening geen enkel mens tot misdadiger verklaard worden! Want jullie
voorschriften zijn zondig tegen de wetten van Mozes. Hoe kan nu iemand, die
zich aan de wetten van Mozes houdt, door jullie voorschriften een misdadiger
worden?! O, Ik zeg jullie: Jullie zitten allemaal vol arglistigheid en schandelijke
boosaardigheid!'
[13] De Jood zegt: 'Hoe kan dat nou? Mozes heeft ons het recht gegeven om
voor speciale gevallen voorschriften te maken en dus zijn onze weldoordachte
voorschriften net zo belangrijk als de wet van Mozes! Is degene, die ze niet
houdt dan niet net zo goed een misdadiger, als degene, die tegen het
rechtstreekse gebod van Mozes zondigt?'
[14] 'Bij jullie wel, maar bij Mij niet!', zeg Ik, - 'Mozes schreef voor, dat je je
ouders moet liefhebben en eren; jullie zeggen echter en de priesters gelasten
zelfs: Wie in plaats daarvan offert in de tempel, is zelfs beter af, want daarmee

50
koopt hij zich vrij van het gebod van Mozes. Maar als er dan iemand naar jullie
toekomt en zegt: ' Jullie zijn godloochenaars en ellendige bedriegers, want je
heft de wet van Mozes op door een voorschrift van jezelf ter wille van je
hebzucht, en daarmee kwel je de arme mensen' -kijk dan heeft die mens volgens
jullie een misdaad begaan en dan lever je hem op de deurdrempel uit aan het
gerecht. - Zeg eens, heeft deze waardige mens dat wel verdiend, of zijn jullie
tegenover Mozes niet veel grotere misdadigers?'
[15] Nu werd de Jood ontstemd en ging weg naar zijn andere genoten, waaraan
hij alles vertelde wat hij van Mij gehoord had. Zij schudden hun hoofden en
zeiden: 'Vreemd! Hoe kan deze mens dat weten?' - Ik verliet echter die plaats en
ging met de Mijnen in een kleine herberg buiten de stad en bleef daar enige
dagen.

16 De geestelijke betekenis der tempelreiniging

[I] Hetgeen hier boven is verteld, is slechts een vrij beknopte historische
beschrijving. Er is echter behalve het genoemde nog op diverse plaatsen veel
gebeurd, wat hier vanwege het geringe belang niet werd verteld, omdat het ten
eerste het werk onnodig zou verlengen en ten tweede het geheel niet
waardevoller zou maken en geen diepere kennis zou geven.
[2] Daarom blijft nu alleen nog een korte uiteenzetting over van de geestelijke
betekenis van de tempelreiniging, en deze is de volgende:
[3] De tempel stelt de mens voor in zijn natuurlijke wereldse omgeving. Net als
in de tempel bevindt zich in de mens een allerheiligste. Zoals dat allerheiligste
maakt dat de rest van de tempel geheiligd en zuiver gehouden moet worden, zo
moet bij de mens het geheel geheiligd en zuiver zijn, wil het allerheiligste in
hem niet ontheiligd worden.
[4] Het allerheiligste van de tempel bevindt zich achter een dik voorhangsel, en
het mag slechts op bepaalde tijden alleen door een hogepriester betreden
worden. Maar noch de voorhang, noch het maar zelden geoorloofde bezoek
behoeden het allerheiligste voor ontheiliging; want als iemand met zijn lichaam
zondigt, verontreinigt hij niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn ziel en daardoor
ook zijn geest, die in ieder mens het innerlijke en allerheiligste symboliseert en
dat ook in werkelijkheid is. Dit allerheiligste in de mens is, net als in de tempel,
verborgen achter een dikke voorhang, en alleen de liefde tot God, die de ware
hogepriester van God in iedere mens is, kan straffeloos de voorhang optillen en
in dit allerheiligste komen. Als echter deze unieke hogepriester in de mens, zelf
onrein wordt, omdat hij te veel waarde hecht aan onreine wereldse dingen en
zich daarmee vereenzelvigt, hoe kan dan het allerheiligste heilig blijven bij een
bezoek van zo'n onreine hogepriester?
[5] Als op deze manier zowel in de tempel als in de mens alles onrein geworden
is, dan is reiniging door de mens niet meer mogelijk. Want als de bezem zelf vol
vuil en viezigheid zit, hoe kun je hem dan gebruiken voor het schoonmaken van
een vertrek?! In zo'n geval moet Ik dan jammer genoeg Zelf ingrijpen en met
geweld de tempel reinigen, en wel door middel van allerlei pijnlijke ingrepen,

51
zoals allerlei soorten ziektes en andere ogenschijnlijk onprettige voorvallen, die
allemaal ten doel hebben de tempel te reinigen.
[6] 'Verkopers' en 'kopers' verpersoonlijken de lage onreine hartstochten van de
mens; het ten verkoop aangeboden vee duidt op de onderste trede van de
dierlijke zinnelijkheid en tevens op de daardoor opgeroepen grote domheid en
blindheid van de ziel, wiens liefde gelijk is aan die van een os, die zelfs niets
weet van de zinnelijke voortplantings - en geslachtelijke liefde, maar die alleen
maar de grofste poliepachtige liefde beleeft aan het vreten, en wiens begrip
gelijk is aan het bekende vermogen tot begrijpen, dat schapen hebben!
[7] Wat betekenen dan vervolgens de wisselaars en hun geldzaken? -Deze
duiden in de mens op alles, wat er naar buiten komt uit de al geheel dierlijk
geworden eigenliefde van de mens; want het dier houdt alleen van zichzelf en
een wolf vreet, als hij honger heeft, zijn soortgenoten op. Deze 'wisselaars' ofwel
deze dierlijke eigenliefde moet, zoals beschreven, ook met veel pijnlijk geweld
uit de mens verdreven worden, en alles wat deze liefde in leven houdt moet
omvergegooid en verstrooid worden!
[8] Ja, waarom dan niet geheel vernietigd? -Omdat ook deze liefde haar vrijheid
moet behouden; want het edele zaad of de tarwekorrel zal het best opkomen in
een akker, die goed bemest is met dierlijk afval, en zal daar een rijke oogst
geven. Zou men echter de mest weghalen van de akker om deze zo geheel van
afval te zuiveren, dan zou daardoor de edele tarwekorrel maar slecht groeien en
zeker een hele slechte oogst opleveren.
[9] Het afval, dat aanvankelijk hoopsgewijs op de akker wordt gestort, moet uit
elkaar gehaald en uitgestrooid worden en is dan nuttig voor de akker; zou men
het echter op grote hopen bijeen laten, dan zou het waar het ligt alles verstikken
en voor de andere delen van de akker geen nut hebben.
[10] Dit is de diepere gedachte in de evangelische tempelreinigings
geschiedenis, waarom Ik het geld en de wisselaars alleen maar verstrooid en niet
totaal vernietigd heb, wat Ik ook heel makkelijk had kunnen doen.
[11] Wat is dan de betekenis van de duivenverkopers in het binnenste van de
tempel, die ook naar buiten en naar hun oude oorspronkelijke plaatsen terug
moeten?
[12] Dit slaat op de uiterlijke deugden, zoals die te vinden zijn in allerlei
ceremoniën, fatsoen, hoffelijkheid, complimenteusheid, enz., die betrekking
hebben op de puur wereldse omgangsvormen en die de blindheid van de mensen
verheffen tot een innerlijke levensvervulling, en waarin men probeert het echte
leven van de mens te laten wortelen.
[ 13] De duif is een dier, dat in de lucht thuis hoort, en dit dier werd in het
Oosten vaak als postduif gebruikt, vooral in liefdeszaken. Bij de oude
Egyptenaren was de duif in het hiëroglyphenschrift reeds het teken voor tedere
en sierlijke conversatie en ook in de tempel gebruikte men deze als het teken
voor de uitwisseling van zulke gedachten. Het was ook een gebruikelijk en zoals
hierboven aangegeven zinnebeeldig offerdier, dat meestal door jonge
echtelieden bij de geboorte van het eerste kind geofferd werd als een teken, dat
het nu afgelopen was met al die uiterlijke boodschapjes, complimentjes en
ceremoniële versierinkjes, en dat ze nu de ware, innerlijke, leven gevende liefde

52
beleefden.
[14] Volgens de ordening der dingen behoort het buitenste aan de buitenkant; de
bast mag zich nooit in het merg van een boom bevinden, omdat hij op zichzelf
iets doods is, maar alles wat tot de bast behoort moet in de bast zitten. De bast is
van groot nut voor de boom, als hij zich in de juiste hoeveelheid op zijn eigen
plaats bevindt. Als iemand echter eerst het merg uit de boom haalt en daarna de
bast ervoor in de plaats brengt, dan zal de boom verdorren en sterven.
[15] En daarom worden de duivenverkopers verwezen naar de plaats waar ze
thuishoren, ten teken dat de mensen alle uiterlijke deugden niet tot iets
geestelijks moeten verheffen, waardoor de edele mens verlaagd wordt tot een
sprekende pop. Parallel daaraan moeten in ruimere zin alle uiterlijkheden, en in
engere zin al de voorvechters van deze uiterlijkheden, die hun waren tot
innerlijke levensbehoeften trachten te verheffen, door Mij, op een wat
vriendelijker manier, uit en naar hun juiste plaats worden gestuurd.
[16] Dit is dan de geestelijke betekenis van de tempelreiniging, en uit deze juiste
en passende gelijkenis tussen de mens en de tempel, is goed te zien, dat een
mens dit nooit zo uit had kunnen leggen, maar dat God dit alleen kan, want Hij
is de eeuwige wijsheid, Die alles ziet en kent.
[17] Waarom blijft de Heer na deze schoonmaak niet in de tempel?
[18] Omdat Hij alleen weet hoe het innerlijk van de mens moet zijn, wil Hij daar
blijvend kunnen wonen. Ook moet na zo'n reiniging de mens zijn vrijheid
behouden, omdat hij anders een ledepop zou worden.
[19] Daarom mag de Heer zich nog niet toevertrouwen aan zo'n met geweld
gereinigd mens, want Hij alleen weet wat nodig is voor een volledige
vernieuwing van de innerlijke mens. Daarom gaat de reiniger weer uit de tempel
en komt alleen maar, alsof het toevallig gebeurt, van buiten af naar het innerlijk
van de mens. Hij gaat niet in op de eisen van de mens, dat Hij bij en in hem zou
moeten blijven en hem zou moeten ondersteunen in de traagheid, integendeel, de
mens moet geheel zelfstandig worden en daardoor een volmaakt mens worden,
zoals dat in het derde hoofdstuk van het bijbelse evangelie van Johannes wat van
meer dichtbij getoond wordt.

Jezus spreekt met Nicodémus. Johannes spreekt over Jezus.

17 Jeruzalem. De slaapwandelaars

[l] Dat Ik Mij na de tempelreiniging met al degenen, die Mij gevolgd waren,
buiten de stad in een kleine herberg ophield, dat is al in het vorige hoofdstuk
verteld, maar het is begrijpelijk als men zou vragen:
[2] 'Heer, wat heeft U daar dan gedaan? Want U zult gedurende die periode van
op z'n minst acht dagen, toch wel niet niets gedaan hebben?'
[3] Dan zeg Ik: 'Zeer zeker niet! Want er kwamen, zowel overdag als 's nachts,
uit alle lagen van de bevolking massaal mensen uit de stad naar Mij toe. De
armen kwamen meestal overdag, de machtigen, voornamen en rijken echter

53
meestal 's nachts, want die wilden aan hun kennissen niet laten merken, dat ze
zwak en onzeker waren.
[4] Omdat ze deels gedreven werden door nieuwsgierigheid en deels door een
soort gelovig vermoeden, dat Ik toch de Messias zou kunnen zijn, kwamen ze 's
nachts en bezochten Mij om nader kennis met Mij te maken. Meestal verdwenen
ze nogal verongelijkt, omdat het ze stak, dat Ik met hen niet minstens zo goed en
aardig omging als met de vele armen, die onafgebroken Mijn goedheid en
vriendelijkheid roemden.
[5] Ook deed Ik als geneesheer veel wonderen bij de armen, bevrijdde de
bezetenen van hun plaaggeesten, deed kreupelen weer lopen, maakte de
jichtlijders weer recht, de melaatsen rein, de stommen horend en sprekend, de
blinden ziende, en Ik deed dat allemaal meestal door het woord.
[6] Degenen, die 's nachts naar Mij toekwamen, wisten dat wel en verlangden
van Mij ook zulke tekenen, maar daarop gaf Ik steeds ten antwoord: 'De dag
heeft twaalf uren en de nacht heeft er ook twaalf. De dag is bestemd voor het
werk, de nacht voor de rust. Degene, die overdag werkt, stoot zich nergens aan,
maar degene, die 's nachts werkt, stoot zich gemakkelijk, want hij ziet niet waar
hij zijn voet neerzet'.
[7] Er waren er veel, die Mij vroegen door welke macht en kracht Ik zulke
wonderen deed. Het antwoord was dan altijd heel kort: 'Door Mijn zeer
persoonlijke macht en kracht, en Ik heb daarbij geen menselijke hulp nodig!'
[8] Dan weer vroegen ze Mij, waarom Ik niet liever in de stad zou gaan wonen,
want bij grote daden behoorde toch een wereldstad en niet een achterlijk dorpje,
dat wel in de nabijheid van die grote stad lag, maar waarvoor niemand aandacht
had.
[9] Daarop zei Ik dan: 'Ik wil niet in een plaats wonen, waar voor de poorten van
de opgeblazen bewoners lansknechten op wacht staan, die alleen de prachtig
uitgedosten binnenlaten en de armen genadeloos afwijzen, en waar men, als men
een vreemd gezicht heeft of niet schitterend genoeg gekleed is, in iedere straat
minstens zeven keer aangehouden en gevraagd wordt naar naam, herkomst en
reden van aanwezigheid. Daarbij houd Ik alleen maar van wat voor de wereld
klein is en door haar veracht wordt, want er staat geschreven: 'Wat voor de
wereld groot is, is voor God een gruwel!'
[10] En ze vroegen daarop: 'Is de tempel, waarin Jehova woont, niet groot en
heerlijk?' - Ik antwoordde: 'Daar zou Hij moeten wonen; maar omdat jullie de
tempel ontheiligd hebben, verliet Hij de tempel en woont er niet meer, en de ark
van Mozes is leeg en dood!'
[11] De nachtelijke bezoekers zeggen: 'Wat is dat voor goddeloos geklets? Weet
u dan niet wat God tegen David en Salomo gezegd heeft? Kan datgene wat God
gezegd heeft ooit onwaarachtig zijn? Wie bent u dan, dat u de moed hebt zulke
woorden tegen ons te zeggen?!'
[12] Ik zeg: 'Zo waarachtig als Ik in en uit Mij Zelf de macht en de kracht heb
om alleen door Mijn wil en door Mijn woord alle zieken te genezen die tot Mij
komen, zo heb Ik ook de macht en de kracht en het volste recht, in jullie bijzijn
dit over de tempel te zeggen en Ik zeg jullie nogmaals, dat nu jullie tempel ook
voor God een gruwel is!'

54
[13] Sommigen begonnen toen te morren, anderen zeiden echter: 'Dat is
kennelijk een profeet, en die waren altijd al niet te spreken over de tempel! Laat
hem maar! En zo vertrokken deze slaapwandelaars weer.

18 Het onbegrip van Nicodémus

(Nu was er een mens uit de Farizeeën, zijn naam was Nicodémus, een overste
der Joden. Joh. 3:1)

[I] In de voorlaatste nacht van Mijn oponthoud in de omgeving van Jeruzalem,


kwam een zekere Nicodémus eveneens 's nachts naar Mij toe, omdat ook hij een
voornaam iemand uit Jeruzalem was; want ten eerste was hij een Farizeeër, wat
in ambt, waardigheid en aanzien ongeveer gelijk staat aan een huidige kardinaal
in Rome, en ten tweede was hij als een van de rijkste notabelen van Jeruzalem
tevens in deze stad de overste der Joden; hij was de hoogste burgemeester van
de stad, en hij was aangesteld door de machthebbers in Rome.

(Deze kwam 's nachts naar Jezus en zei tot Hem: 'Meester, wij weten dat U van
God bent gekomen als leraar, want niemand kan de tekenen doen, die U doet,
tenzij God met hem is.' Joh. 3:2)

[2] Deze man kwam dus als burgerlijk leider van Jeruzalem zelf ook 's nachts
naar Mij toe en zei al meteen tegen Mij: 'Meester! Vergeef mij, dat ik zo Iaat in
de nacht tot U kom en U stoor in Uw rust; maar omdat ik hoorde dat U deze
omgeving al morgenochtend zult verlaten, voelde ik mij verplicht om U mijn
verschuldigde eerbied te komen betuigen. Want ziet U, ik en verscheidene van
mijn ambtsgenoten weten nu, nadat wij Uw daden geobserveerd hebben, dat U
als een hele echte door God gezonden profeet naar ons toe bent gekomen! Want
de tekenen, die U doet, kan iemand alleen maar doen als Jehova met hem is!
Omdat U dus een kennelijke profeet bent en moet zien hoe slecht het met ons
gesteld is, terwijl ons toch door Uw voorgangers het Godsrijk beloofd is, zou ik
het erg op prijs stellen als U mij zoudt willen zeggen wanneer dat komen zal, en
gesteld dat het komt, hoe men zich dan moet gedragen om daaraan deel te
hebben?'

(Jezus antwoordde en zei tot hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand
opnieuw geboren wordt, kan hij het Rijk van God niet zien'. Joh. 3:3)

[3] Op deze vraag van Nicodémus antwoordde Ik net zo kort als het vers dat
aangeeft, namelijk: 'Waarlijk, waarlijk zeg Ik u: Tenzij iemand opnieuw geboren
wordt, kan hij het Rijk van God niet zien en nog minder binnengaan!', wat
zoveel wil zeggen als: ' Als u uw geest niet volgens de wegen, die Ik u met Mijn
leer en daad aangeef, opwekt, kunt u het goddelijk levende van Mijn woord
beslist niet herkennen, Iaat staan in de leven gevende diepte daarvan
binnengaan!'

55
[4] De overigens rechtschapen Nicodémus begreep dit antwoord van Mij niet,
zoals uit het vervolg blijken zal. Het goddelijk levende van Mijn woord is
absoluut niet te begrijpen als iemands geest niet tot leven gewekt is, en daarvan
geeft Nicodémus duidelijk het bewijs in het volgende vers, waar hij, totaal
verbluft door Mijn gezegde, vraagt:

(Nicodémus zei tot Hem" 'Hoe kan een mens dan nog een keer geboren worden,
als hij oud is? Kan hij weer in het lichaam van zijn moeder gaan en daaruit
nogmaals geboren worden?' Joh. 3:4)

[51 'Maar geachte Meester, wat zegt U nu toch voor vreemde dingen? Hoe in 's
hemelsnaam kan een mens nogmaals geboren worden'? Kan een mens, die groot,
oud en stram is geworden, door het enge poortje in het lichaam van zijn moeder
gaan en op deze wijze dan van daaruit voor de tweede maal geboren worden'?!
Kom, kom, geachte Meester, dat is totaalonmogelijk! U weet niets van het
komende Rijk van God, of op z'n minst niet het ware, of U weet het wel en wilt
het mij niet zeggen uit angst, dat ik U Iaat oppakken en in de gevangenis
werpen. 0, daarover behoeft U Zich geen zorgen te maken, want ik heb nog
nooit iemand van zijn vrijheid beroofd, tenzij het een moordenaar of een grote
dief was. -U bent echter een groot weldoener van de arme mensheid en U heeft
bijna alle zieken van Jeruzalem genezen, een wonder van de kracht van God in
U; hoe zou ik me dan aan U kunnen vergrijpen?!
[6] Maar geloof me geachte Meester, het is mij ernst met het komende Rijk van
God. Als U daarom iets naders weet, zeg het mij dan op een manier, die ik
begrijpen kan! Praat over het hemelse met hemelse en over het aardse met
aardse woorden, maar in begrijpelijke beelden, anders heeft Uw uitleg nog
minder nut dan het Oudegyptische vogelschrift, dat ik niet lezen en nog minder
begrijpen kan. Mijn berekeningen geven maar al te duidelijk aan, dat het Rijk
Gods er al moet zijn, alleen weet ik nog niet waar en hoe men er in komt en er in
wordt opgenomen. Deze vraag zou ik door U in begrijpelijke en heldere taal
beantwoord willen zien.'

(Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt


uit water en geest kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan' Joh.3:5)

[7] Op deze herhaalde vraag gaf Ik Nicodémus weer precies het antwoord, zoals
dat in het bovenstaande vers 5 staat; dit antwoord verschilt met het voorgaande,
want hier wordt nauwkeuriger aangegeven, waaruit men eigenlijk wedergeboren
moet worden om in het Rijk van God te komen, namelijk uit het water en uit de
geest, wat zoveel wil zeggen als:
[8] De ziel moet eerst met het water der deemoed en der zelfverloochening
worden gereinigd en kan daarna pas de geest van de waarheid opnemen, omdat
een onreine ziel die nooit bevatten kan, want een onreine ziel is als de nacht,
terwijl de waarheid een volle zon is, die overal het daglicht om zich heen
verspreidt.
[9] Degene, die zo de waarheid opneemt in zijn door de deemoed gereinigde

56
ziel, en die waarheid als zodanig herkent, wordt door deze waarheid vrijgemaakt
in de geest, en deze vrijheid des geestes, ofwel het ingaan van de geest in die
vrijheid, is dan het eigenlijke binnengaan in het Rijk van God.
[10] Maar zo'n verklaring gaf Ik niet aan Nicodémus, omdat dat nog verder
buiten zijn gezichtsveld lag dan het korte versluierde beginsel zelf. Daarom
vroeg hij Mij ook nogmaals, wat dat betekende.

19 Aardse beelden van geestelijke dingen

(Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de geest geboren is, is geest.
Joh. 3:6)

[I] Ik gaf hem ten antwoord, wat in het bovenstaande vers 6 geschreven staat,
namelijk: 'Verwondert u er niet over, dat Ik zo tegen u spreek! Want zie, wat uit
het vlees komt is ook vlees, ofwel dode materie ofwel buitenste omhulling van
het leven; wat echter uit de geest komt, dat is ook geest ofwel het eeuwige leven
en de waarheid zelf!'
[2] Maar Nicodémus begrijpt er nog niets van. Hij haalt zijn schouders op en
verbaast zich steeds meer, niet zozeer over het onderwerp, als wel over het feit
dat hij, als zeer wijze Farizeeër die toch de Schrift op zijn duimpje kent, niet in
staat is om de zin van wat Ik gezegd had te begrijpen; want hij was erg overtuigd
van zijn eigen wijsheid en was ook vanwege zijn grote wijsheid tot overste van
de Joden gekozen.
[3] Daarom was hij geweldig verbaasd, dat hij in Mij nu geheel onverwacht een
meester gevonden had, die hem zeer vreemde wijsheidsnoten te kraken gaf!
Omdat hij er helemaal geen raad mee wist, vroeg hij Mij nogmaals: “Ja - hoe
moet dat nu weer begrepen worden'? Kan een geest dan ook zwanger worden en
vervolgens een nieuwe geest baren'?"

('Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: U moet opnieuw geboren worden.”


Joh. 3:7)

[4] Ik zeg tegen hem: ”Ik heb u al gezegd, dat u zich niet zo verwonderen moet
omdat Ik tegen u zei: U moet allen opnieuw geboren worden!'

('De wind waait waarheen hij wil, en u hoort wel zijn suizen, maar u weet niet
waar hij vandaan komt geboren is en waar hij heengaat. Zo is ieder die uit de
geest geboren is. Joh. 3:8)

[5] Want zie de wind waait waar hij wil, en u hoort het suizen, maar u weet
ondanks dat niet, waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Zo gaat het nu ook als u
met iemand spreekt, die uit de geest komt. U ziet en hoort hem wel, maar omdat
hij op zijn geestelijke manier met u spreekt, begrijpt en verstaat u het niet en ook
niet waar, wat hij zegt, vandaan komt, en wat hij daarmee bedoelt. Maar omdat u
een rechtschapen wijze bent, zal het u op het juiste moment gegeven worden om
die dingen in u op te nemen en te begrijpen.

57
(Nicodémus antwoordde en zei tot Hem: 'Hoe kunnen deze dingen gebeuren?' Joh.3:9)

[6] Bij deze woorden schudt Nicodémus bedenkelijk het hoofd en zegt na een
poosje: 'Dan zou ik toch graag van U vernemen, hoe zoiets in z'n werk gaat!
Want wat ik weet en begrijp, dat weet en begrijp ik door mijn lichaam; als het
lichaam mij afgenomen wordt, dan zal ik toch nauwelijks nog iets begrijpen en
verstaan! -Hoe, hoe -wordt ik van lichaam tot geest en hoe zal mijn geest dan
een andere geest in zich opnemen en opnieuw baren?! -Hoe, hoe zal dat
mogelijk gemaakt worden?!'

(Jezus antwoordde en zei tot hem: 'U bent toch een leermeester in Israël en u
weet dat niet?' Joh. 3: 10)

[7] Ik zeg tegen hem: 'Maar - u bent een van de wijste leermeesters in Israël en
toch kunt u dat niet in u opnemen en begrijpen?! - Als u, als meester van de
Schrift, dat al niet begrijpen kunt, wat moet dat dan met al die anderen, die van
de Schrift nauwelijks meer weten, dan dat er ooit eens een Abraham, een Izaak
en een Jacob geweest zijn?'

('Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken over wat wij weten, en wij getuigen
van wat wij hebben gezien, en u houdt niet van ons getuigenis en neemt het niet
aan!' Joh. 3'11 )

[9] Als U echter al zo iets eenvoudigs in een begrijpelijk gesprek niet bevatten
en begrijpen kunt, terwijl Ik toch op een volkomen aardse wijze spreek over
geestelijke dingen, die daardoor gewoon aardse dingen worden, dan zou Ik wel
eens willen weten wat uw geloof zou doen, als Ik over hemelse dingen op een
hemelse manier met u zou spreken!
[10] Ik zeg u: De geest, die in en uit zichzelf geest is, is de enige, die weet wat
de geest is en hoe zijn leven er uit ziet! Het vlees is echter alleen maar een
buitenste bast en weet niets van de geest, tenzij de geest het aan het omhulsel, de
bast, openbaart; uw geest wordt echter nog te veel door uw vlees beheerst en
afgeschermd en het kent hem daarom niet. Eens zal uw geest echter, zoals Ik u
dat al gezegd heb, vrij worden; dan zult u ons getuigenis begrijpen en
aannemen!'
[11] Nicodémus vraagt nu: 'Beste Meester, U wijste van de wijzen! O, zeg mij
toch op een begrijpelijke manier, wanneer dit tijdstip, dat ik zo vurig verwacht,
zal komen!'
[12] Daarop antwoordde Ik: 'Mijn vriend, u bent nog niet rijp genoeg dat Ik u het
tijdstip, de dag en het uur kan zeggen! Zie, zolang de nieuwe wijn niet
behoorlijk is uitgegist, blijft hij troebel en als u hem in een kristallen beker doet
en dan de beker tegen het zonlicht houdt, dan zal zelfs dat onovertroffen licht
niet door de vertroebeling van de nieuwe wijn heen kunnen dringen, en precies
zo gaat het met de mens. Als hij niet behoorlijk uitgegist is en door het
gistingsproces al het onreine uit zich verwijderd heeft, kan het hemelse licht zijn

58
wezen niet doordringen. Ik zal u echter toch iets meedelen; als u het begrijpt dan
zult u voor u zelf vast kunnen stellen, wanneer het gebeuren zal! Luister dus
naar Mij!”

20 Nicodémus en het rijk van God op aarde

('En niemand vaart op naar de hemel, dan Hij die uit n de hemel is neergedaald,
namelijk de Zoon des mensen, die in de hemel is. En zoals Mozes in de woestijn
een slang had verhoogd, zo moet ook de Mensenzoon verhoogd worden, opdat
allen, die in Hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben!'
Joh. 3:13-15)

[1] 'Zie, niemand stijgt naar de hemel dan alleen Degene, Die uit de hemel is
afgedaald, namelijk de Zoon des mensen, die altijd in de hemel is. En zoals
Mozes in de woestijn een slang verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des
mensen verhoogd worden, opdat allen die in Hem geloven niet verloren gaan,
maar het eeuwige leven hebben! Zeg eens, kunt u dat begrijpen?'
[2] Nicodémus zegt: 'Beste Meester! Hoe moest ik dat, hoe kon ik dat?! U bezit
een speciaal soort wijsheid; zoals ik al een keer tegen U gezegd heb, zou ik
gemakkelijker het oude Egyptische vogelschrift kunnen lezen, dan Uw wijsheid
begrijpen! Ik moet U openlijk bekennen dat ik U, als ik niet door Uw geweldige
daden aan U gebonden was, voor een nar of een potsenmaker moest houden;
want zoals U heeft er nog nooit een verstandig mens gesproken! Maar Uw daden
tonen dat God U als leraar gestuurd heeft en dat U een overvloed aan goddelijke
macht en wijsheid bezit, want niemand kan anders zulke dingen doen.
[3] Als het ene echter zuiver goddelijk is, dan moet het andere ook goddelijk
zijn of ik het nu begrijp of niet! Overdenk ik echter op een wat wereldse manier
de stelling: 'Niemand stijgt op naar de hemel, dan alleen Degene, die uit de
hemel is neergedaald!' - want dat zou namelijk de Mensenzoon zijn, die
voortdurend in de hemel is - dan weet ik het niet meer! Beste Meester, sinds
Henoch en Elia heeft stellig geen aards mens het geluk gehad om zichtbaar op te
stijgen naar de hemel; wordt U misschien de derde!'? En als U misschien de
derde worden zou, had dat dan wel nut voor al die andere mensen die, omdat ze
niet uit de hemel afgedaald zijn, ook nooit in de hemel kunnen komen?!
[4] Daarbij zegt U nog dat Degene, Die zo afgedaald is uit de hemel, eigenlijk
slechts schijnbaar op aarde aanwezig is, maar in werkelijkheid voortdurend in de
hemel is! Zo zouden dan voorlopig alleen Henoch en Elia en later misschien ook
U, deelnemen aan het Rijk van God dat zal komen, maar alle andere miljoen
maal miljoenen kunnen in het vochtige donkere graf gaan liggen en daar voor
alle eeuwigheid der eeuwigheden blijven, en zo door Gods genade en
barmhartigheid weer tot aarde vergaan en tenslotte in het niets oplossen!?
[5] Beste Meester, voor zo'n Rijk van God op aarde voelen de arme
aardwormen, die in ieder opzicht belachelijk genoeg -mensen -heten, niets! Wie
weet niet dat het zo is en altijd al zo was? Een of zelfs drie zwaluwen maken
nog geen zomer! Wat had Henoch en wat had Elia ervoor gedaan, dat ze van de

59
aarde naar de hemel werden opgenomen? Uit de aard der zaak niets wat ze al
niet als deel van hun hemelse persoonlijkheid hadden meegekregen! Daarom
was het geen verdienste van hen en zijn ze volgens Uw huidige verklaring alleen
maar van de aarde in de hemel opgenomen omdat ze, net als U, eerst uit de
hemel naar de aarde zijn afgedaald!
[6] Weet U, in zo'n verklaring zit ontzettend weinig hoop en haast geen troost
voor de mensheid van deze harde aarde! Maar zoals ik U al eerder gezegd heb,
het verandert niets aan het feit dat ik vind dat Uw leer toch goddelijk en
buitengewoon wijs is, hoewel deze, zoals ik aan de hand van Uw stelling
bewees, met het gewone verstand bezien de reinste dwaasheid is en zijn moet,
en dat zult U net zo goed inzien als ik.
[7] Wat U echter met de verhoging van de Mensenzoon bedoelt, die zou lijken
op die van de toenmalige slang van Mozes in de woestijn, en hoe en waarom
allen het eeuwige leven zullen hebben, die in deze op de manier van de slang
verhoogde Mensenzoon geloven, dat zweemt al naar het parabolische, ofwel
naar iets dat op zichzelf pure onzin is! Wie is deze Mensenzoon? -Waar is Hij
nu? -Wat doet Hij? -Komt Hij ook net als Henoch en Elia uit de hemel? -Moet
Hij nog geboren worden? Wat moeten de mensen, die Hem zeker net zo min als
ik ooit gezien hebben, van deze Mensenzoon geloven? -Hoe kan Hij op de aarde
komen, als Hij voortdurend in de hemel is? -Waar zal Hij verhoogd worden en
wanneer? -Wordt Hij daardoor een van de onoverwinnelijkste en machtigste
koningen van de Joden?
[8] Kijk, beste Meester, dat klinkt toch werkelijk erg vreemd uit de mond van
een Man, Die tevens door Zijn daden toont dat Hij vervuld is met goddelijke
kracht en macht! Maar zoals gezegd, ik wil mij door dat alles niet op een
dwaalspoor laten brengen en houd U nog steeds voor een door God gezonden
grote profeet.
[9] Daaruit ziet U dat ik niet een van diegenen ben, die een leer meteen
verwerpen, als ze deze niet kunnen begrijpen; maar daarom zou ik toch iets meer
uitleg van U willen hebben, want in deze vorm kan ik U niet volgen en
begrijpen. -Kijk, ik heb veel invloed in het Joodse land en wel speciaal in de
stad Salem, want daar ben ik de overste van alle Joden! Als ik U en Uw leer
introduceer, dan zal deze worden aangenomen en men zal er naar leven; als ik ze
echter Iaat vallen, dan zal ze ook vallen en nergens worden aangenomen. Wees
daarom zo goed en licht me nog wat voor!’
[10] 'U heeft veel woorden gebruikt', zeg Ik,'en u heeft gesproken als een mens,
die onkundig is van de hemelse dingen; maar dat kan ook niet anders, want u
bevindt zich in de wereldse nacht en kunt het licht niet zien, dat uit de hemel is
gekomen om de duisternis der wereld te verlichten. Het is wel schemerig om u
heen, maar toch ziet u dat niet, wat zo gezegd voor uw neus staat!'

21 Wie niet in de Heer gelooft, is al veroordeeld

(Want zo heeft God de wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf,
opdat allen, die in Hem geloven, niet verloren zullen gaan, maar het eeuwige

60
leven zullen hebben! Joh. 3:16)

[I] 'Ik zeg u: God is de liefde en de Zoon is diens wijsheid. God had de wereld
zo lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon, d.w.z. Zijn uit Hemzelf alle eeuwigheden
door uitgaande wijsheid, aan deze wereld afstond, opdat allen die in Hem
geloven niet verloren gaan, maar het eeuwige leven zullen hebben! -Zeg Mij,
begrijpt u ook dit niet?!'
[2] Nicodémus zegt: 'Het komt me wel voor, alsof ik het begrijp, maar goed
bezien begrijp ik het toch niet. Als ik nu maar eens wist wat ik onder
Mensenzoon verstaan moest, dan zou ik al een eind op dreef zijn! U sprak nu
ook over een eniggeboren zoon van God, Die door de liefde van God in de
wereld kwam. Is de 'Mensenzoon' en de 'eniggeboren Zoon van God' één en
dezelfde persoon?'
[3] Ik zeg: 'Let op! Ik heb een hoofd, een lichaam en handen en voeten. Het
hoofd, het lichaam, de handen en de voeten zijn gemaakt van vlees, en dit vlees
is een zoon van de mensen, want wat vlees is ontstaat ook uit het vlees. Maar in
deze Mensenzoon, die van vlees is, woont Gods wijsheid, en dat is de
eniggeboren Zoon van God. Maar niet de eniggeboren Zoon van God, maar
alleen de Mensenzoon zal net als de vroegere slang van Mozes in de woestijn
verhoogd worden, en daaraan zullen velen zich ergeren. Zij, die zich niet zullen
ergeren, maar aan Zijn naam geloven en zich daaraan zullen houden, die zullen
de macht krijgen om Kinderen Gods te heten, en aan hun leven en hun Rijk zal
voor eeuwig geen eind zijn.

(Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij deze zou
oordelen, maar opdat ze door Hem behouden zou worden. Joh. 3: 17)

[4] Nu moet u echter niet een soort wereldgericht verwachten, zoals oorlogen of
overstromingen en zeker geen verterend vuur uit de hemel dat alle heidenen
verteert; want zie, God heeft Zijn eniggeboren Zoon niet in de wereld gezonden
opdat Hij deze wereld zou oordelen, maar opdat ze door Hem geheel en al zalig
zou worden; wat betekent dat ook al het vlees niet te gronde gericht zou worden,
maar met de geest zou opstaan tot het eeuwige leven. Maar om dat te bereiken
moet de stoffelijke hoogmoed in het vlees vernietigd worden door het geloof, en
wel het geloof dat de Mensenzoon, Deze altijd al uit God geborene, in deze
wereld gekomen is, opdat allen het eeuwige leven zullen hebben, die in Zijn
naam zullen geloven en zich daaraan zullen vasthouden!'

(Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al
geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon
van God.
Joh. 3:18)

[5] 'Wie dan ook in Hem geloven zal, Jood of heiden, wordt in der eeuwigheid
niet veroordeeld en daardoor vernietigd; wie zich echter stoot aan de
Mensenzoon en niet aan Hem geloven zal, die is dan al veroordeeld. Want juist

61
het feit, dat hij niet geloven wil en kan, omdat hij zich door zijn
hoogheidsgevoel stoot aan de naam en het wezen van de Mensenzoon, is al het
gericht van zo'n mens. Begrijpt u het nu? Ik heb het u nu overduidelijk in beeld
gebracht!'
[6] Nicodémus zegt: ' Ja, ja, ik begrijp zo half en half de zin van Uw bijzonder
mystiek gehouden betoog, maar het blijft toch allemaal in de lucht hangen,
zolang de door U zo hoog geplaatste Mensenzoon, in Wien het totaal van de
goddelijke wijsheid woont, er niet is, en U ook de tijd en de plaats kunt of wilt.
[7] Op die manier ziet ook Uw gericht, dat U eigenlijk alleen van het geloof
afhankelijk stelt, er zeer raadselachtig uit! Als het gericht noch een zondvloed,
noch oorlog of pest en evenmin een verterend vuur is, maar alleen het ongeloof
als zodanig, dan moet ik U, beste Meester, openlijk toegeven, dat ik de zin van
Uw redenering nog steeds niet zie! Want wie van een redenering één of twee
begrippen niet door heeft, die ontgaat in de grond van de zaak de gehele
redenering. Wat is dan toch wel Uw 'gericht'? Welke nieuwe betekenis hecht U
daaraan?'
[8] 'Mijn vriend', zeg Ik,'weldra zou Ik ook tegen u kunnen zeggen: Ik begrijp
nauwelijks meer, waaraan het ligt dat u niet in staat bent de overduidelijke
betekenis van Mijn woorden te verstaan! Het begrip 'gericht' begrijpt u niet en Ik
heb het u toch zeer duidelijk en in zijn geheel uitgelegd.'

(Dit is echter het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen; en de mensen
hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht. Want hun werken waren boos.
Joh.3:19)

[9] 'Kijk, onder gericht moet u verstaan, dat nu het licht Gods uit de hemel in de
wereld is gekomen. Hoewel de mensen uit de duisternis gehaald en in het licht
geplaatst zijn, houden ze toch nog veel meer van de duisternis dan van het
stralende licht van God! Dat de mensen het licht afwijzen getuigt hun doen en
laten, dat door en door slecht is.
[10] Waar kunt u Mij het eerste echte geloof aanwijzen, waar het echte leven uit
het geloof? Waar houdt de een van de ander, zonder dat hij er iets voor terug
vraagt? Waar zijn zij, die van hun vrouw hielden om haar levende
vruchtbaarheid? Ze houden van de jonge meisjes vanwege de wellust en
bedrijven ontucht met hen en het is letterlijk hoererij. Want als je het andere
geslacht domweg verafgoodt terwille van de wellust en de ontucht, dan maak je
je schuldig aan hoererij en dat is het slechtste van al het slechte! -Waar vind je
een dief, die een lamp zou nemen en openlijk ging stelen?!'

(Want ieder, die kwade dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het licht,
opdat zijn werken niet bestraft worden. Joh. 3:20)

[11] 'Zie, allen, die slechte en kwade dingen wensen en doen, die doen het
kwade. Degene, die van dit kwade houdt en het doet, is een vijand van het licht
en haat het en zal er zeker alles voor geven om niet in het licht te komen, opdat
zijn slechte werken, waarvan hij wel weet dat ze door het licht verboden en

62
veroordeeld zijn, niet in het licht in hun volle weerzinwekkendheid herkend en
bestraft zouden worden!
[12] Wel, dat is dan het werkelijke gericht; wat u echter onder het gericht
verstaat, is niet het gericht, maar alleen een straf, die op het gericht volgt.
[13] Als u er van houdt om 's nachts te wandelen, dan bestaat het gericht van uw
ziél reeds daaruit, dat u meer van de nacht houdt dan van de dag. Als u zich
daardoor vaker stoot en u erg pijn doet of zelfs in een greppel of een diep gat
valt, dan is zo'n stoot of zo'n val niet het gericht maar alleen het gevolg van het
gericht in u, omdat, u van de nacht houdt en de dag haat!'

(Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar
worden; want zij zijn in God gedaan. Joh. 3:21)

[14] ‘Als U daarentegen een vriend van het licht bent, van de dag, de waarheid
uit God, dan handelt u ook naar de goddelijke waarheid en zult u zeker vurig
wensen dat uw werken voor alle ogen aan het licht zouden komen en voor
iedereen openbaar worden. Want u weet dat uw werken, omdat ze in het licht
van Gods waarheid verricht zijn, goed rechtvaardig zijn en daarvoor erkenning
en openbare beloning verdienen
[15] Zo 'n vriend van het licht zal niet 's nachts, maar overdag wandelen en zal
het licht direct herkennen, omdat hij uit het licht is. En dit licht heet -het geloof
van het hart.
[16] Wie zo gelooft dat de Mensenzoon een licht uit God is, die heeft het leven
al in zich; wie echter niet gelooft, die heeft het gericht al in zich en het gericht
bestaat alleen uit het ongeloof.
[ 17] Ik denk dat u Mij nu wel begrepen zult hebben.

22 Alleen de liefde is het echte in de mens

[I] Nicodémus zegt: 'Op één punt na is me nu alles duidelijk; maar dat éne
mankeert nog steeds, en dat éne is nu juist de buitengewone Mensenzoon Zelf,
zonder Wie natuurlijk al Uw wijze taal met al de heerlijke beloftes in het
bodemloze niets valt! Wat heb ik aan het geloof of aan de beste en vaste wil om
aan de Mensenzoon te geloven als de Mensenzoon Zelf er niet is? Uit de lucht of
uit een enkel idee kan men geen Mensenzoon te voorschijn toveren. Zeg me
daarom waar ik deze eeuwige Godszoon aantref en wees er dan van overtuigd,
dat ik Hem met alle geloof tegemoet zal treden!’
[2] Ik zeg: 'Als Ik dat niet in u had gezien, dan zou u van Mij deze uitleg niet
hebben gekregen! Maar u kwam 's nachts en niet bij dag naar Mij toe, hoewel u
veel van Mijn daden gehoord en gezien hebt! Omdat u zowel in de nacht der
natuur, als ook in de daarmee vergelijkbare nacht van uw ziel naar Mij
toekwam, is het heel begrijpelijk dat u nog geen weet hebt van de Mensenzoon!
[3] Ik zeg u: als iemand de Mensenzoon 's nachts zoekt omdat hij dat overdag
verborgen wil houden vanwege zijn aanzien bij de mensen, dan zal hij datgene

63
wat hij zoekt niet makkelijk vinden. Want u zult als wijste der Joden wel weten,
dat de nacht, 't geeft niet welke, het minst deugt voor het zoeken en het vinden. -
Wie de Mensenzoon dus zoekt, moet Hem overdag en niet 's nachts zoeken; dan
zal hij Hem beslist vinden.
[4] Alleen dit zeg Ik u nog: Ga naar Johannes, die nu nog vanwege het water te
Enon in de buurt van Salim doopt, die zal u zeggen of de eniggeboren Zoon van
God er al is of niet! Daar zult u Hem leren kennen!'
[5] Nicodémus zegt: ' Ach, ach, beste Meester, dat zal moeilijk gaan! Want ik
heb iedere dag zaken die direct afgehandeld moeten worden, en daar kan ik niet
gemakkelijk onderuit! Denk U eens in dat er in de stad en naaste omgeving met
de vreemden erbij geteld, meer dan achthonderdduizend mensen leven,
waarvoor ik als overste heel veel te doen heb; daarnaast wachten er nog
dagelijkse tempelzaken, die ik beslist af moet handelen. Als de genade mij
daarom niet hier in Jeruzalem ten deel kan vallen, dan zal ik daar tot mijn spijt
van af moeten zien! Kijk, op z'n allerminst zou ik voor deze onderneming drie
volle dagen nodig hebben en dat zou dan voor mijn werk net zoveel achterstand
opleveren als drie jaar bij iemand anders.
[6] Neemt U me dus niet kwalijk dat ik Uw raad niet op kan volgen. Zo dikwijls
U echter met Uw leerlingen naar Jeruzalem komt, kom dan naar mij en ik zal U
een goed onderdak bezorgen! Aan mij zult u, tesamen met allen die met U zijn,
steeds een oprechte vriend en beschermer hebben. Mijn huis, dat groot genoeg is
om tienduizend mensen onderdak te verschaffen, staat aan het Davidsplein,
binnen de Salomopoort, ook wel de 'Gouden poort' genoemd; wanneer U ook
maar wilt komen, het staat steeds geheel tot Uw beschikking! Alles waar ik iets
over te zeggen heb, zal altijd tot Uw dienst gereed staan! Als U iets nodig heeft,
hoeft U het maar te vragen en ik zal het U geven!
[7] Want weet U, er heeft een grote verandering in mij plaats gevonden! Goede
Meester, ik houd meer van U dan van alles waar ik ooit van hield en deze liefde
zegt me op een bepaalde manier: Dat U Zelf Diegene bent waarvoor U mij
daarnet naar Johannes in Enon verwezen hebt!? Dat gevoel kan misschien ook
wel niet juist zijn; maar wat het dan ook zijn mag, ik houd met geheel mijn hart
van U, omdat ik in U een groot Meester van de echte goddelijke wijsheid
herken. Als Uw daden, die beslist niemand voor U nog ooit gedaan heeft, mij al
met diepe verwondering vervuld hebben, dan heeft Uw grote wijsheid mij in
mijn hart nog meer voor U ingenomen, goede Meester! Ik houd van U! Zeg mij
toch, heeft mijn hart gelijk?!'
[8] Ik antwoord hem: 'Wacht nog een poosje geduldig af en het zal u allemaal
duidelijk worden! Binnenkort zal Ik weer bij u komen en uw gast zijn, dan komt
u alles te weten!
[9] Volg echter de ingeving van uw hart, dat zal u in één oogwenk meer zeggen
dan alle vijf de boeken van Mozes en alle profeten! Want zie, alleen de liefde is
het echte in de mens! Houd u daarom aan haar vast en u zult bij dag wandelen! -
Nu echter een ander onderwerp!
[10] Ik zal Mij nu in het Joodse land begeven en daar het Rijk van God
verkondigen. U heeft het beheer over dit land. Geef Mij, niet voor Mijzelf maar
voor Mijn leerlingen, een bewijs van betrouwbaarheid zoals de Romeinse wet

64
dat voor de Joden voorschrijft, zodat er bij de grenzen en de tollen geen
moeilijkheden ontstaan! De kinderen zijn weliswaar vrijgesteld, maar ze moeten
als zodanig officieel aangemerkt zijn. - Het zou niet moeilijk voor Mij zijn om
met ontelbaren overal vrij en zonder moeilijkheden te passeren, maar Ik wil
niemand ergeren en voeg Mij daarom naar de wet van Rome. Doe Mij dat
genoegen en geef Mij een bewijs van betrouwbaarheid.'
[11] 'Goede Meester', zegt Nicodémus, 'dadelijk zult U het hebben! Ik zal het
zelf uitschrijven en binnen een uur brengen; want het is van hier naar mijn huis
niet ver.
[12] Nicodémus gaat nu snel naar huis en brengt al binnen een half uur het
verlangde bewijs. Nadat wij de officiële op perkament geschreven verklaring in
onze handen hadden, zegende Ik de rechtschapen Nicodémus in Mijn hart. Hij
nam met tranen in de ogen afscheid en vroeg Mij nogmaals om bij Mijn
terugkeer in Jeruzalem van zijn huis gebruik te maken, wat Ik hem beloofde. Ik
verzocht hem er op toe te zien dat de tempel rein bleef, wat hij Mij ook
beloofde. En zo namen wij in de ochtend afscheid.

23 Judéa Dopen met water, dopen met de heilige geest

(Daarna kwam Jezus met Zijn leerlingen in het Joodse land en hield zich daar
met hen op en doopte. Joh.3:22)

[1] Toen het helemaal dag was braken we op en gingen het Joodse land in, dat in
zekere zin tot Jeruzalem behorend, net zo om Jeruzalem lag als in deze tijd een
district om de hoofdplaats van het district ligt. In een paar dagen kon men
zonder moeite het hele land door trekken.
[2] Wel, wat deed Ik dan in dit land? Het vers zegt, dat Ik met hen bezig was en
dan doopte. Men vraagt zich hier af, wie dan met 'hen' bedoeld werden en
waaruit die bezigheid bestond, die Ik met hen had. Onder 'hen' worden in de
eerste plaats de leerlingen verstaan, die in Jeruzalem weer met een paar man
uitgebreid waren, en verder al degenen, die aan Mijn leer een gelovig interesse
hadden.
[3] Allen, die Mijn leer gelovig aannamen, werden door Mij zichtbaar met
water, onzichtbaar echter met de geest van Mijn eeuwige liefde gedoopt, en
verkregen daardoor de macht 'Gods kinderen' te heten. Daaruit bestond dus Mijn
bezigheid met hen. Wat Ik zei en wat Ik deed is in gedeelten door de andere drie
evangelisten opgetekend en behoeft hier niet weer herhaald te worden; het
bestond voornamelijk uit het aan de kaak stellen van alle grove gebreken
waarmee de Joden en de Farizeeën behept waren, en uit het roemen van de
liefde voor God en de naaste.
[4] Ik wees hen op al hun gebreken, spoorde de zondaars ernstig aan om boete te
doen, waarschuwde allen, die Mijn leer aannamen, voor de terugval in het oude
zuurdeeg van de Farizeeën en deed wonderen om daarmee Mijn lichte leer de
nodige kracht bij te zetten in deze barre materialistische tijd; Ik genas veel
zieken, verloste bezetenen van de onreine geesten en nam steeds meer leerlingen

65
aan

(Ook Johannes doopte nog in Enon bij Salim; want daar was veel water, en zij
kwamen daarheen en lieten zich dopen. Want Johannes was nog niet in de
gevangenis geworpen. Joh. 3:23-24)

[5] Op Mijn tocht door het Joodse land kwam Ik ook in de omgeving waar
Johannes in de kleine woestijn bij Enon in de buurt van Salim doopte. Hier had
hij water, terwijl de Jordaan in de omgeving van Bethabara zeer weinig water
bevatte en dat water was ook nog troebel, onrein en vol stinkende wormen.
Daarom was Johannes van standplaats veranderd, hield te Enon zijn indringende
boetepredikingen en doopte daar ook zelfde mensen die zijn leer aannamen en
oprecht berouw getoond hadden.
[6] Onder hen waren er ook veel die Mijn leer al aangenomen hadden, maar
voordien nog niet door Johannes gedoopt waren. Deze vroegen Mij of het nodig
was om zich eerst door Johannes te laten dopen. En Ik zei tegen hen: 'Eén ding
is noodzakelijk, en dat is het daadwerkelijk uitvoeren van Mijn leer! Wie zich
echter eerst door Johannes wil laten reinigen, zolang hij nog vrij zijn werk doet,
die zal zo'n reiniging goed van pas komen.' Naar aanleiding van dit gezegde van
Mij gingen toen velen daarheen en lieten zich door Johannes dopen

(Over de reiniging ontstond toen een woordenstrijd tussen de leerlingen van


Johannes en de Joden. Joh. 3:25)

[7] Er ontstond weldra een strijdvraag over de reiniging door Johannes en Mijn
doop; want de leerlingen van Johannes begrepen niet, dat ook Ik met water
doopte, omdat hij verklaard had dat Ik niet met water , maar met de heilige geest
zou dopen. Veel Joden, die nu reeds leerlingen van Mij waren, beweerden dat
Mijn doop de echte doop was; want hoewel Ik net als Johannes met water
doopte, was toch Mijn doop de enig echte, omdat Ik niet alleen met het water
der natuur, maar ook gelijktijdig met het water van de geest van God doopte en
de gedoopten duidelijk zichtbare macht gaf om Gods kinderen te heten!

(En zij kwamen naar Johannes toe en zeiden: 'Meester, Hij Die bij u was aan de
overkant van de Jordaan, van Wie u hebt getuigd, zie, Hij doopt nu ook en allen
komen naar Hem toe. Joh 3:26)

[8] Naar aanleiding van zulke uitlatingen gingen de leerlingen van Johannes
samen met de Joden naar Johannes en zeiden: 'Luister naar ons Meester! -Zie,
dezelfde man, Die bij u was aan de overzijde van de Jordaan, en Waarvan u dat
getuigenis gaf dat Hij met de heilige geest zou dopen, doopt nu ook hier in de
buurt net als u met water! Hoe moeten wij dat opvatten en begrijpen? Is deze
doper wel Diegene, van Wie u het grote getuigenis gaf?'
[9] Maar Johannes zei tegen zijn leerlingen: “Ga en vraag Hem: - Bent U
Degene, Die komen zal of moeten wij op een Onthoudt wat Hij jullie daarop
antwoorden zal en Mij! Daarna pas zal ik jullie volledige uitleg geven.’

66
[10] Daarop gaan een aantal leerlingen van Johannes naar Mij toe en vragen Mij
dat, wat Johannes hen gezegd had. Ik geef hen echter het bekende antwoord,
namelijk, dat ze tegen Johannes moeten zeggen, wat ze om Mij heen zagen
gebeuren, dat namelijk de blinden zien, de lammen lopen, de doven horen en dat
aan de armen het evangelie van het Rijk van God gepredikt wordt! En gezegend
is hij, die zich niet aan Mij ergert! -Daarmee keren de leerlingen naar Johannes
terug en vertellen hem direct, wat ze hebben gezien en gehoord.

24 Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper.

(Johannes antwoordde en zei 'Een mens kan niets aannemen, tenzij het hem uit
de hemel is gegeven.' Joh. 3:27)

[I] Johannes wordt kalm en zegt tegen zijn leerlingen: 'Luister, het lijkt mij toe
dat het zo is: Een mens kan, speciaal wat betreft geestelijke dingen, zich niets
toeëigenen, wat hem niet eerst uit de hemel gegeven wordt! De bijzondere mens,
Die Zich door mij aan de overzijde van de Jordaan liet dopen, en boven Wiens
hoofd ik de geest van God heel zachtjes, zoals een duif zich op haar nest
neervlijt, als een lichtend wolkje uit de hemel zag neerdalen, en van Wien ik dat
getuigenis gaf, zou niet kunnen hebben wat hij heeft, als Hij alleen maar mens
was. Maar Hij is meer dan alleen maar mens en schijnt de macht te hebben om
wat Hij maar wil uit de hemel te kunnen nemen, en daarbij het genomene te
behouden of te geven aan wien Hij maar wil! En ik denk dat wij allen, dat wat
wij hebben, door Zijn genade ontvangen hebben, en het is dus onmogelijk dat
wij Hem voor kunnen schrijven wat en hoe Hij moet doen! Hij geeft, - wij zijn
degenen, die het van Hem aannemen. Hij heeft Zijn grote korenschop in Zijn
hand; Hij zal Zijn dorsvloer vegen zoals Hij wil en Hij zal het koren in Zijn
schuur verzamelen, het stro echter verbranden met het eeuwige vuur, en uit de as
maken wat Hij wil!'

('Uzelf bent mijn getuigen, dat ik gezegd heb, dat ik niet de Christus ben, maar
alleen vóór Hem uitgezonden.' Joh. 3:28)

[2] Jullie zelf zijn mijn getuigen, dat ik tegen de priesters en levieten, die uit
Jeruzalem naar mij toegekomen zijn, gezegd heb dat ik de Christus niet ben,
maar vóór Hem uit ben gezonden! Hoe zou ik me dan bezig kunnen houden met
wat Hij doet, Die de eigen korenschop in Zijn hand beeft? Laat Hij Zijn
dorsvloer vegen zoals Hij wil, wij mogen Hem niets voorschrijven! Want de
akker is van Hem, en ook het koren en bet stro, en van Hem is de schuur en van
Hem bet vuur dat nooit dooft!

('Wie de bruid heeft, die is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom


staat en luistert naar hem en verblijdt zich zeer over de stem van de
bruidegom.Deze blijdschap van mij is nu vervuld.' (Joh. 3:29)

67
[3] Hij, die de bruid heeft, is de echte bruidegom; de vriend van de bruidegom
staat echter naast hem en luistert en verheugt zich zeer over de stem van de
bruidegom! En zie deze vreugde is mij nu te beurt gevallen! Als de Heer Zelf
komt, dan is de taak van de aankondiger afgelopen! Want de aankondiger heeft
niets anders te doen dan de aankomst des Heren aan te kondigen; als de Heer er
is, dan heeft dc aankondiger geen nut meer!'

(Hij moet méér, maar ik minder worden.” Joh. 3:30)

[ 4] Daarom moet ik nu minder worden; Hij als Heer moet echter méér worden
bij de mensen van deze aarde! Jullie waren steeds mijn leerlingen sinds ik als
afgezant tot je kwam; wie van jullie heeft ooit uit mijn mond gehoord dat ik mij
daarop heb laten voorstaan?! Altijd bewaarde ik de werkelijke eer voor Degene,
Die deze toekomt. Toen ik getuigde, dat ik niet waard was Zijn schoenriemen
los te maken, was dat beslist geen zelfverheffing, maar ik gaf Hem alleen alle
eer, die ik zelf, omdat de mensen zo blind zijn, had kunnen krijgen. En daarom
zeg ik nogmaals: Nu is mijn taak ten einde! Als de Heer zelf komt, dan heeft de
voorloper geen nut meer; daarom moet de afgezant nu minder worden en Hij, de
Heer, moet boven al het vleselijke uitgroeien! Er is een groot verschil tussen de
afgezant en Degene, Die macht heeft om de afgezant te zenden waar Hij maar
wil.'

('Die van boven komt, is boven allen; wie van de aarde is, is van de aarde. Hij,
Die uit de hemel komt, is boven allen.' Joh. 3.31 )

[5] Degene, Die de macht heeft om voorschriften te geven, is boven; en hij, die
gehoorzamen moet, is beneden. -Er kan gevoeglijk echter niemand boven zijn,
die boven niet thuis hoort. Degene, die van boven komt, staat boven allen. Wie
tot de aarde behoort, kan nooit van boven zijn, maar is altijd slechts van de aarde
en kan alleen maar spreken over de aarde. Hij, die echter van de hemel komt,
staat boven allen; want Hij is de Heer en kan derhalve doen wat Hij wil, en kan
dopen met water, vuur en geest, want alles behoort Hem toe!
[6] Ik denk echter, dat Hij Zelf niet met water doopt, maar slechts met het vuur
van de geest; Zijn leerlingen daarentegen zullen de mensen vooraf op mijn
manier dopen, dat wil zeggen al diegenen, die niet reeds door mij gedoopt zijn. -
De mens heeft echter niets aan de waterdoop, als hij daarna niet gedoopt zou
worden met de geest van God.'

('En getuigt, wat hij gezien en gehoord heeft; en toch wil bijna niemand zijn
getuigenis aannemen.' Joh. 3:32)

[7] Het water getuigt alleen over het water en reinigt de huid van het vuil van de
aarde. De Geest van God, waarmee alleen de Heer dopen kan omdat deze Geest
Zijn geest is, getuigt echter van wat Hij alleen altijd in God ziet en hoort.
[8] Maar jammer genoeg neemt nog bijna niemand dit getuigenis aan! Want wat
vuil is, dat blijft vuil en wil de Geest niet aannemen, tenzij het eerst door het

68
vuur zou gaan en aldaar zelf geest worden; want een echt vuur verteert alles tot
op de geest na, die zelf een geweldig Vuur is. Daarom zal de geestelijke doop
van de Heer velen vernietigen, en
dat is de reden waarom velen bang zullen zijn om haar aan te nemen.

('Wie het echter ook aanneemt, heeft bezegeld dat God waarachtig is.' Joh. 3:33)

[9] 'Wie echter deze doop en daardoor het heilige getuigenis zal aannemen, die
zal voor de wereld bezegelen, dat Degene, Die hem met de geest gedoopt heeft,
Zelf waarachtig God is en de Enige is, Die het eeuwige leven kan geven. Jullie
zeggen nu wel direct bij jezelf: 'Waarom moet dat Goddelijke getuigenis van de
hemel door God in iemand bezegeld worden?!' Ik heb jullie reeds gezegd: Het
vuil is en blijft vuil en de geest is en blijft geest; als echter de aardse mens, die
oorspronkelijk gemaakt is van vuil, in die toestand de geest krijgt, zal hij de
geest dan kunnen vasthouden, als hij deze niet zeer goed in zichzelf, d.w.z. in
zijn hart, bewaren zal?
[10] Of is er soms een bepaalde maat, waarmee de geest verdeeld zou kunnen
worden, zodat iedereen weet, hoeveel geest hij gekregen heeft? Als zo'n maat er
echter niet is, dan moet de aardse vuile mens in zijn hart een plaats reserveren
voor de ontvangen geest; en als de geest in deze plaats blijvend rust heeft
gevonden en in deze rust de nieuwe plaats gevuld heeft, dan pas wordt de vuile
mens in zichzelf gewaar hoeveel geest hij heeft gekregen.
[11] Wat zou het je baten als je aan zee een lek vat zou willen vullen met water?
Kun je dan ooit zeggen en vaststellen, dat je een bepaalde hoeveelheid water uit
de naar jouw mening mateloze zee geschept hebt? Als het vat echter goed
waterdicht is, dan kun je wel meten hoeveel zeewater je in het vat hebt! Het
water van de zee is allemaal hetzelfde; of je er veel of weinig van hebt maakt
geen verschil. De zee zelf is ook overal gelijk, en wie, waar dan ook, vee lof
weinig uit de zee schept, die schept puur zeewater en merkt daarna pas hoeveel.'

('Want Wie God gezonden heeft, Die spreekt Gods woord. God geeft echter Zijn
geest niet volgens de maat.' Joh. 3:34 )

[12] 'Zo is het nu ook met Hem, Die van God gekomen is om van God te
getuigen en het zuivere woord van God te spreken. Hijzelf is de onmeetbare zee.
Als Hij aan iemand Zijn geest geeft, dan geeft Hij deze niet volgens de
oneindige maat, die alleen maar in Gods eindeloze volheid bestaan kan, maar
naar de maat die in de mens is. Maar als de mens de geest behouden wil, mag
zijn eigen ruimte niet beschadigd en onafgesloten zijn; maar deze ruimte moet
dicht en goed afgesloten zijn!
[13] Degene echter bij Wie jullie waren en waaraan je gevraagd hebt of Hij de
Christus is, heeft, hoewel uiterlijk ook een mensenzoon, de Geest van God niet
naar de maat van de mens, maar naar de eindeloze maat van Godzelf ontvangen;
want Hij is Zelf de mateloze zee van de Geest van God! Zijn liefde is Zijn
eeuwige Vader en deze is niet buiten de zichtbare Mensenzoon, maar in Hem;
Hij Die in en uit de Vader, het Vuur, de Vlam en het Licht der eeuwigheid is.

69
('De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in Zijn hand gegeven Joh.3:35)

[14] Deze goede Vader heeft Zijn eeuwige Zoon zeer lief en alle macht en
kracht ligt in de handen van de Zoon, en alles wat wij volgens de juiste maat
hebben, hebben wij uit Zijn mateloze volheid geschept. Hij is volgens Zijn eigen
woord nu een vleselijk mens onder ons en Zijn Woord is God, Geest en Vlees,
hetgeen wij de 'Zoon' noemen. De Zoon is derhalve ook Zelf het eeuwige leven
van al het leven ,

('Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Wie echter niet de Zoon
gelooft, die zal het leven niet zien. maar de toorn van God blijft op hem.' Joh.
3.36)

[15] Wie dus de Zoon aanneemt en in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven al in
zich; want zoals Godzelf in ieder woord Zijn eigen volkomen eeuwige leven is,
zo is Hij het ook in iedere mens, die Zijn volle levenswoord in zich opneemt en
het behoudt. Wie daarentegen het Woord van God uit de mond van de Zoon niet
aanneemt, die dus de Zoon niet gelooft, die zal en kan het leven ook niet
ontvangen, noch in zich waarnemen of voelen, en de toorn van God, die het
gericht is over de dingen die alleen maar bestaan kunnen onder de eeuwige
onveranderlijke dwingende wet, zal net zolang op hem blijven als zijn ongeloof
in de Zoon duurt.
[16] Ik, Johannes, heb dit nu tegen jullie gezegd en ik heb daarmee een ten volle
geldig getuigenis gegeven. Ik heb jullie met mijn eigen handen gereinigd van het
vuil der aarde; neem Zijn woord aan opdat de doop van Zijn geest je ook ten
deel valt, want anders is al mijn moeite voor jullie nutteloos en waardeloos! Ik
zou zelf ook naar Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij
in mijn geest, dat ik moet blijven, omdat ik datgene al in de geest ontvangen
heb, wat jullie nog niet hebben.'
[17] Dit is het laatste en belangrijkste getuigenis van Johannes over Mij en het
behoeft geen verdere toelichting, omdat het op zichzelf al goed begrijpelijk is.
[18] De reden waarom dit getuigenis in het evangelie niet zo compleet gegeven
is, is nog steeds dezelfde als die we reeds eerder gaven: Omdat het ten eerste
toen zo gebruikelijk was om zo te schrijven dat alleen de hoofdpunten vermeld
werden en dat al het andere, dat de begrijpende lezer vanzelfsprekend vond,
weggelaten werd; ten tweede opdat het heilige levende in het Woord niet
verontreinigd en ontheiligd kon worden. Daarom is ieder vers een graankorrel
met een behoorlijk dik omhulsel, waarin de kiem voor een oneindig leven
verborgen rust

Bekering van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon

25 De Heer trekt door Samaria naar Galiléa

70
(Toen nu de Heer merkte dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer
leerlingen kreeg en doopte dan Johannes, hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar
alleen zijn leerlingen, verliet Hij het land Judéa en ging weer naar Galiléa.
Joh. 4:1-3)
[I] Na deze rede van Johannes gingen zijn leerlingen weldra naar Mij, en het
aantal van Mijn leerlingen vermeerderde zich dag aan dag, ja vaak van uur tot
uur. Want ieder, die in Mij begon te geloven, en die Ik naar de mate van zijn
geloof en na de doop met het water, die door Mijn eerste leerlingen gegeven
werd, Mijn handen opgelegd had, geraakte vol met geestelijke kracht en moed
en had geen angst meer voor de dood.
[2] Omdat velen dat ondervonden, vertelden ze dat, ondanks Mijn verbod, aan
iedereen die ze maar zagen; en daarbij werden dan nog al Mijn daden, niet
zelden uitgebreid en overdreven, in heel Judéa rondverteld; en dat had bij de op
wonderen beluste Joden het natuurlijke gevolg, dat er van dag tot dag steeds
meer bijkwamen, waarvan er ook veel bij Mij bleven.
[3] Maar dat had ook het onvermijdbare vervelende gevolg, dat alles in de grote
oren van de Farizeeën terecht kwam en zoals reeds gezegd, tesamen met veel
toevoegingen en overdrijvingen, waaronder er enige zo vreemd klonken, dat
daardoor zelfs enige Romeinen begonnen te geloven, dat Ik of Zeus zelf of
minstens een zoon van hem zou zijn.
[4] Ook van Romeinse kant werden onderzoekers op Mij af gestuurd, die echter
niet datgene vonden waarvoor ze naar Mij toegestuurd waren. In hun bijzijn
deed Ik meestal geen wonderen, opdat dit bijgelovige volk niet nog trager van
begrip zou worden dan het al was.
[5] Uit zulke overdreven verhalen ontstonden later een groot aantal valse
evangeliën en daardoor werd het echte evangelie verminkt.
[6] De Farizeeën, die slechte en mateloos jaloerse leiders van de tempel en van
de Schrift, begonnen direct binnenskamers te beraadslagen om Mij en Johannes
met ons werk op te doen houden en ons op een geheel onschuldige wijze uit de
wereld te helpen of op z'n minst ergens in een levenslange verzorgingsplaats -zo
aardig ondergronds gelegen -op te bergen, zoals ze het later bij Herodes toch
nog voor Johannes klaargespeeld hebben.
[7] Dat die edele verdere oogmerken Mij niet onbekend waren, dat behoeft wel
geen uitleg, daarom bleef Mij geen andere keuze, teneinde vechtpartijen en
vervelende grote rellen te vermijden, dan het ultramontaan duistere Judéa te
verlaten en Mij naar het meer vrijzinnige Galiléa te begeven

(En Hij moest door Samaria gaan. (Joh. 4:4)

[8] Het was zelfs niet raadzaam rechtstreeks naar Galiléa te gaan, maar het was
beter via Samaria te trekken, dat zich met behulp van de Romeinen allang van
de priesters van de tempel had losgemaakt.
[9] In de ogen van de priesters te Jeruzalem waren de Samaritanen daarom dan
ook het verachtelijkste en het godslasterlijkste volk der aarde. Daar stond
tegenover dat de priesters uit Jeruzalem bij de Samaritanen zo'n aanzien hadden,
dat zij gewoonlijk iemand met 'tempelpriester' aanduidden, als deze persoon in

71
hun ogen zeer slecht was. Als bijvoorbeeld een opgewonden Samaritaan zonder
reden tegen iemand 'Jij Farizeeër' zei, dan bracht de uitgescholdene dit voor het
gerecht en de belediger moest dan zijn onbezonnenheid vaak met een forse
geldboete of een jarenlange gevangenisstraf bekopen. Het is dus wel te begrijpen
dat het voor een Farizeeër of een soortgelijke priester niet geraden was ook maar
een voet in Samaria te zetten. Dat kwam Mij, en allen die Mij volgden, goed van
pas, want in Samaria waren we voor de kwade vervolging van de tempeljoden
veilig.

(Toen kwam Hij bij een stad in Samaria, Sichar geheten, dichtbij het dorpje,dat
Jacob zijn zoon Jozef had

[10] De weg ging door Sichar, een stad gelegen bij het oeroude dorpje dat Jacob
als geboortegeschenk aan zijn zoon Jozef gaf. De bewoners van dit dorpje, die
merendeels herders waren, kreeg hij toen hij met Rachel trouwde. Hoewel de
stad Sichar niet bepaald de hoofdstad van het land was, woonden er toch wel
zeer veel en zeer welvarende Samaritanen en ook menige rijke Romein, want
deze stad was zeer mooi gelegen en de omgeving was erg gezond

(Daar was de bron van Jacob. Omdat Jezus moe was van de reis, ging Hij op de
stenen borstwering van de bron zitten, en het was ongeveer uur het zesde. Joh.
4.6)

[11] In Judéa waren wij volgens de huidige tijdrekening al tegen vier 's morgens
vertrokken, vervolgens zonder te rusten snel doorgelopen en we bereikten
precies om twaalf uur 's middags, wat toen het zesde uur genoemd werd, de oude
Jacobsbron, die nauwelijks veertig passen voor het dorpje in de richting van
Sichar lag. Deze bron stond op een zeer goede waterader, er omheen bevond
zich een ouderwetse sierlijk gemetselde borstwering en ernaast groeiden
schaduwrijke bomen.
[12] Omdat het hoogzomer was, heerste midden op de dag een zomerse hitte en
door de zware reis was Ik lichamelijk erg vermoeid en dat gold ook voor allen,
die Mij uit Judéa en reeds uit Galiléa gevolgd waren, en deze zochten daarom
deels in het dorpje, deels onder de schaduwrijke bomen onderkomen en een
zeer gewenste rust, vanwege de grote vermoeidheid.
[13] Zelfs de leerlingen, die zich het eerst bij Mij gevoegd hadden, zoals Petrus,
Mijn Johannes de evangelist, Andréas en Thomas, Philippus en Nathánaël vielen
alsof ze bijna halfdood waren op het malse gras onder de bomen neer; alleen Ik
zette Mij, hoewel ook erg moe, op de stenen borstwering van de bron, want Ik
wist al vooruit dat er zich aan de bron weldra een goede gelegenheid zou
voordoen om met de halsstarrige, maar overigens met weinig vooroordelen
behepte, Samaritanen een zeer nuttig debat aan te gaan. Tegelijkertijd was Ik
ook al erg dorstig en wachtte op een kruik om water mee te scheppen, waarvoor
een leerling het dorpje ingegaan was, maar waarmee hij nog steeds niet te
voorschijn kwam.

72
26 Bij Sichar. Aan de Jacobsbron

(Er komt een vrouw uit Samaria om water uit de bron te putten. Jezus zegt tot
haar: 'Vrouw geef Mij te drinken'. Want zijn leerlingen waren de stad ingegaan
om voedsel te kopen. Joh. 4:7-8)
[1] Terwijl Ik nog steeds tevergeefs wacht op een kruik uit het dorpje om water
mee te putten, komt er als geroepen een Samaritaanse uit Sichar met een kruik
om voor zichzelf op deze hete dag een kostelijke dronk uit de Jacobsbron te
halen, waarvan het water zeer koel was. Toen ze haar kruik met water aan een
touw uit de bron getrokken had, terwijl ze daarbij helemaal niet op Mij lette, zei
Ik tegen haar: 'Vrouw! Ik heb erge dorst, geef Mij uit je kruik te drinken!'

(Dan zegt de Samaritaanse vrouw tegen Jezus: 'Hoe kunt u, die toch zo gezien
een Jood bent, aan mij, een Samaritaanse vrouw, om water vragen? Joden
hebben toch geen omgang met ons Samaritanen.' Joh. 4:9)

[2] De vrouw zet grote ogen op omdat ze ziet dat Ik een Jood ben, en zegt na een
poosje: 'U behoort toch ook tot degenen, die mij stad inwaarts ontmoetten en
vroegen waar men ergens eten kon kopen? Dat waren trotse Joden; u bent beslist
ook een Jood, zoals aan uw kleding te zien is, en ik ben een Samaritaanse
vrouw! Hoe kunt u nu van mij verlangen dat ik u water te drinken geef?! Ja ja,
jullie trotse Joden, als u in nood zit is een arme Samaritaanse vrouw goed
genoeg, maar in alle andere gevallen tellen we niet mee! Nu, als ik met deze
kruik water heel Judéa kon verdrinken, dan zou ik u met groot genoegen uit deze
kruik het gevraagde water laten drinken; maar anders zie ik u liever sterven van
dorst, dan u ook maar een druppel uit deze kruik te geven!

(Jezus antwoordde en zei tot haar: ' Als je de gave van God kende en Wie Hij is
die tot je zegt: Geef Mij te drinken, dan zou je Hem smeken en Hij zou je levend
water te drinken geven'. Joh. 4: 10)

[3] Ik zeg: 'Omdat je niets beseft, daarom praat je zo; maar als je een beetje
inzicht had en je zou de gave van God herkennen en Degene, die tegen je
spreekt en gezegd heeft: 'Vrouw, geef Mij te drinken!', dan zou je voor Hem
neervallen en Hem smeken om het echte water, en Hij zou je levend water te
drinken geven! Ik zeg je, wie gelooft wat Ik tegen hem zeg, uit diens lichaam
zullen stromen van hetzelfde levende water stromen, zoals dat geschreven staat
in Jesaja 44 vers 3 en in Joël 3 vers I.'

(De vrouw zegt: 'Heer! U heeft toch niets om mee te putten en de put is diep!
Waar haalt u dan het levende water vandaan?' Joh. 4: 11 )

[4] Maar de vrouw antwoordt: “U kent de Schrift nogal goed! Maar, zoals ik kan
opmaken uit uw vraag om een slok water uit mijn kruik, en omdat u zeker niets
hebt waarmee u het water uit deze bron scheppen kunt, en u met de hand het
water niet kunt bereiken omdat de bron te diep is en niemand met de hand bij het

73
water kan komen, daarom zou ik wel eens willen zien met welke truc u dat water
uit het niets te voorschijn kunt toveren!? (Of wilt u mij misschien heel bedekt te
verstaan geven, dat u zin heeft om het met mij aan te leggen? Ik ben nog jong
genoeg en aantrekkelijk ook, want ik ben nog geen dertig! Zo'n vraag van een
Jood aan een verachte Samaritaanse zou echter toch wel een groot wonder zijn,
want jullie vinden de beesten aangenamer dan ons Samaritaanse mensen!
Werkelijk daartoe zou ik me nooit over laten halen!)'

('Bent u soms meer dan onze vader Jacob, die ons deze heerlijke put heeft
gegeven, waaruit hij, zijn kinderen en zijn vee hebben gedronken?' Joh. 4:12)

[5] Wie en wat bent u dan, dat u op zo'n manier met mij durft te spreken? - Bent
u soms meer dan onze vader Jacob, die ons deze bron gegeven heeft, waaruit hij,
zijn kinderen en zijn vee gedronken hebben?! Wie denkt u wel dat u bent? - Zie,
ik ben maar een arme vrouw; want als ik rijk was, dan kwam ik niet zelf in deze
hitte om een koele dronk voor mij te halen. Zou u als Jood mij nog ellendiger
willen maken, dan ik toch al ben?! Kijk eens naar mijn kleren, die nauwelijks
voldoende zijn om mijn schaamte te bedekken en dan zal het u toch wel
duidelijk zijn, dat ik erg arm ben! Hoe kunt u van mij verlangen, dat ik arme
ellendige vrouw u, een trotse Jood, zelfs zou smeken om uw lusten te mogen
bevredigen?! Bah, als uw zinnen daarop gericht zouden zijn! Maar ik zie u er
toch niet op aan; daarom moet u me wat ik zei maar niet kwalijk nemen! Maar
omdat u dit gesprek met mij begon, moet u me nu maar eens uitleggen wat u met
dat levende water bedoelt!'

(Jezus antwoordde en zei tot haar: 'Ieder, die van het water uit deze bron drinkt,
die zal na een poosje weer dorst hebben.' Joh. 4:13)

[6] Ik zeg: 'Ik zei al dat je geen besef hebt en daarom is het ook wel begrijpelijk
dat je Mij niet verstaan kunt en wilt. Kijk, Ik zei je ook: Wie Mijn woorden
gelooft, uit diens lichaam zullen stromen levend water stromen! Nu, Ik ben al
dertig jaar in deze wereld en heb nog nooit een vrouw aangeraakt; waarom zou
Ik dan nu opeens jou begeren?! 0, jij begripsloze zottin! En gesteld dat Ik het
met je aan wilde leggen, dan zou je dorst toch weer terugkomen en zou je weer
moeten drinken om je dorst te lessen. omdat Ik je echter levend water aanbood,
daarom is het wel duidelijk dat Ik daarmee jouw levensdorst voor eeuwig wilde
lessen! Want weet je, Mijn woord en Mijn leer is dat water!'

('Wie echter het water drinken zal, dat Ik hem geef, die zal eeuwig geen dorst
meer hebben; want het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron van
water worden, waarvan het water over zal lopen in het eeuwige leven!' Joh.
4:14)

[7] 'Want wie het natuurlijke water uit deze of alle andere bronnen drinkt, die
heeft al gauw weer dorst. Wie echter het geestelijke water drinkt, dat Ik alleen
maar geven kan, die heeft in eeuwigheid geen dorst meer. Want het water, dat Ik

74
iemand geef, wordt in hem een waterbron, waarvan het water opwelt tot in het
eeuwige leven.
[8] Kijk eens, je denkt dat Ik een trotse hoogmoedige Jood ben, maar weet dat Ik
met Mijn hele ziel zachtmoedig ben en dat Mijn wezen één en al deemoed is.
Deze deemoed is Mijn levende water; wie dus niet net zo deemoedig wordt als
Ik, zal geen deel hebben aan het Rijk van God, dat nu neergedaald is op aarde.
[9] Tevens is het je aangeboden levenswater, ook de enig echte kennis van God
en van het eeuwige leven uit God; het welt zo uit God, het leven van alle leven,
in de mens op als het eeuwige leven. Daar wordt het een nooit opdrogende bron
van eeuwig blijvend leven, dat weer in het leven van God terugstroomt; en het is
een totaal vrij leven, dat gelijk is aan dat van God. Kijk, dat water bied Ik je aan;
hoe kun je Mij zo helemaal verkeerd begrijpen?!'

(De vrouw zei tot Hem: Heer! Geef mij dat water, opdat ik nooit meer dorst zal
hebben en ik niet meer hierheen behoef te komen om water te putten.' Joh.4:15)

[10] De vrouw zegt: 'Graag wil ik dat water van u hebben, zodat ik nooit meer
dorst zal hebben en ik die vermoeiende weg om water voor mij uit deze bron te
scheppen niet meer hoef te gaan! Want weet u, ik woon aan de andere kant van
de stad en het is dus hierheen nog een behoorlijk stuk lopen!'

(Jezus zegt tot haar: 'Ga heen en roep je man en kom hier.' Joh. 4:16)

[11] Ik zeg: 'O vrouw, je bent bijzonder dom, er is met jou niet te praten, want je
hebt geen besef van geestelijke dingen! - Ga maar naar de stad en roep je man en
kom met hem weer hierheen; met hem wil Ik praten, hij zal Mij zeker beter
begrijpen dan jij! Of is je man soms net eender als jij, dat hij zijn natuurlijke
dorst zou willen lessen met het geestelijke water van de deemoed?'

27 Het echte aanbidden van God

(De vrouw antwoordde en zei tot Hem: 'Ik heb geen man.' Jezus zegt tot haar: '
Je hebt terecht gezegd: Ik heb geen man.' Joh. 4: 17)

[1] De vrouw antwoordt daarop heel bits: 'Ik heb geen man', waarop Ik dan
enigszins glimlachend tegen haar zeg: 'Kort, goed en waar, je hebt nu helemaal
de waarheid gesproken.’

(Vijf mannen heb je gehad, en die je nu hebt, is je man niet! Dat heb je naar
waarheid gezegd.' Joh. 4:18)

[2] 'Want kijk eens, beste vrouw, vijf mannen heb je al gehad, en omdat hun
natuur niet met de jouwe overeenkwam, werden ze al gauw ziek en stierven;
want langer dan een jaar hield het er niet één met je uit. Er zit een dodelijke
worm in je lijf en degene, die daarmee te maken krijgt, wordt daardoor al snel

75
gedood. De man die je nu echter hebt, is je man niet, maar je ondergeschikte
minnaar -tot zijn en jouw verderf! Ja, ja, je hebt dus echt wel de waarheid tegen
Mij gezegd.'

(De vrouw zegt tot Hem: 'Heer, ik zie nu, dat u een profeet bent.' Joh. 4:19)

[3] Inwendig schrikt de vrouw hiervan, ze wil zich echter niet verraden en zegt
na een poosje toch nog: 'Heer, ik zie dat u een groot profeet bent! Als u zoveel
weet, dan weet u misschien ook wel, waardoor ik genezen kan worden!?

(Onze vaderen hebben op deze berg God aanbeden; en u zegt dat in Jeruzalem
de plaats is waar men God moet aanbidden.' Joh. 4:20)

[4] Ik weet wel dat in dit geval God alleen maar helpen kan; maar hoe en waar
moet men Hem dan daarvoor aanbidden? Onze vaders zeggen dat men op de
berg Garizim, waar de eerste aartsvaders God al aanbeden hebben, God moet
aanbidden. De Joden zeggen echter dat Jeruzalem de juiste plaats is om God te
aanbidden. Omdat u echter duidelijk een profeet van God bent, zeg me dan eens,
waar men eigenlijk God moet aanbidden om verhoord te worden. Want zoals u
ziet ben ik nog jong en de mensen zeggen dat ik een heel mooie vrouw ben; het
zou toch iets verschrikkelijks zijn als ik tijdens mijn leven al door de wormen
opgevreten zou worden! O, ik arme slechte vrouw!'

(Jezus zei tot haar: 'Vrouw, geloof Mij, er komt een tijd dat je noch op de berg,
noch in Jeruzalem God de Vader zult aanbidden.' Joh. 4:21)

[5] Ik zeg: 'Vrouw, Ik ken je armoede, je nood en je slechte lichaam wel; maar
Ik ken ook je hart, dat nu juist niet best, maar toch ook niet slecht te noemen is,
en kijk, dat is de reden waarom Ik nu met je spreek. Waar het hart ook nog maar
een beetje goed is, daar is ook nog iedere hulp mogelijk! -Maar je bent wel heel
verkeerd bezig als je twijfelt over waar men God waardig zou moeten
aanbidden, om door Hem verhoord te worden!
[6] Luister Ik zeg het je en geloof Mij maar: Er komt een tijd en die is er al, datje
noch op de berg, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden!'
[7] Nu schrikt de vrouwen zegt: 'Wee mij, wee aan het hele volk! Wat zal er dan
van ons terechtkomen?! Hebben we dan net als de Joden verschrikkelijk
gezondigd?! Maar waarom zond Jehova ons dit keer dan geen profeet om ons te
vermanen? U bent nu weliswaar als echte profeet tot ons gekomen, maar wat
hebben we eraan als u tegen mij zegt: Men zal God in de toekomst noch op de
berg, noch te Jeruzalem aanbidden? Als ik afga op uw opeens heel bedenkelijk
ernstig geworden gezicht, betekent dat dan zoveel als: God zal Zijn oude volk
helemaal alleen laten en bij een ander volk gaan wonen? Op welke plaats ter
wereld zal dat zijn? Zeg het mij toch, opdat ik daarheen ga en daar als een ware
boetelinge God de Vader aanbidde, opdat Hij mij ongelukkige helpe, en niet
mijn volk geheel verlate!'
[8] Daarop zeg Ik: 'Hoor Mij goed aan en begrijp wat Ik je zeg! - Waarom

76
twijfel je en beef je? Denk je dat God ook zo ontrouw aan Zijn beloftes is als de
mensen onderling zijn?!'

('Jullie weten niet wat je aanbidt; maar wij weten het, want de redding komt
toch van de Joden!' Joh. 4:22)

[9] “Jullie beklimmen de berg wel en bidden daar, maar je weet niet wat je daar
bidt en tot wie je bidt. Zo is het ook bij degenen, die te Jeruzalem aanbidden; ze
lopen wel in de tempel en jammeren daar afgrijselijk, maar ze weten ook niet
wat ze doen en wat ze aanbidden!
[10] Maar toch komt het heil niet van jullie, maar van de Joden, zoals God door
de mond der profeten gezegd heeft! Lees maar het derde vers in het tweede
hoofdstuk van de profeet Jesaja en je zult het vinden!'
[11] De vrouw zegt: 'Jawel, ik weet wel dat daar geschreven staat, dat de wet
uitgaat van Sion, omdat die daar in de ark ook bewaard wordt; maar waarom
zegt u dan: Noch op de berg, noch te Jeruzalem?!'

('Maar de tijd komt, en is er nu al, waarin de ware aanbidders de Vader zullen


aanbidden in geest en waarheid; want de Vader wil Zelf dat de mensen Hem zo
zullen aanbidden.' Joh. 4:23)

[12] Ik zeg: 'Je hebt Mij nog steeds niet begrepen. Kijk, God de eeuwige Vader
is noch een berg, noch een tempel, noch de ark en hoort net zo min thuis op de
berg, in de tempel of in de ark! Daarom zeg Ik je: De tijd komt en is nu al
zichtbaar, waarin de echte aanbidders God de Vader in geest en waarheid
aanbidden zullen; want de Vader wil Zelf van nu af aan, dat de mensen Hem zo
zullen aanbidden!'

('Want God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in
de waarheid aanbidden!' Joh. 4:24)

[13] 'En zie je, daarvoor heeft Hij noch een berg, noch de een of andere tempel
nodig, maar alleen een hart, dat zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is!
Als het hart is wat het zijn moet, namelijk een vat der liefde tot God, een vat vol
zachtmoedigheid en deemoed, dan is de volle waarheid in dat hart; en waar
waarheid is, daar is licht en vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder
hart vrij. En als het hart vrij is, dan is ook de hele mens vrij.
[14] Wie op deze wijze, met zo'n hart, God liefheeft, is een echte aanbidder van
God de Vader, en de Vader zal zijn gebed steeds verhoren en God zal er niet op
letten of de plaats, die Hem totaal niet interesseert, een berg of Jeruzalem is,
want de aarde is overal op dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het
hart van ieder mens! Ik denk, dat je Mij nu wel begrepen hebt.'

28 De Heer maakt Zich bekend als de Messias

77
[1] De vrouw zegt: 'Ja Heer, nu heeft u duidelijker gesproken! Maar zeg mij:
Heeft u nu geen dorst meer en wilt u niet meer uit de kruik van een zondares
drinken?' Ik zeg: 'Beste vrouw, laat dat maar rusten, want zie je, jij bent Mij
liever dan je kruik of je water! Toen Ik je te drinken vroeg, bedoelde Ik niet je
kruik, maar je hart, waarin een veel kostbaarder water zit, dan in deze bron en in
je kruik. Met het water van je hart kun je ook je hele lichaam genezen; want dat
deel van jou wat Mij goed doet, dat zal je genezen, als je het geloof daarvoor
hebt!
[2] De vrouw zegt: '0 Heer, hoe moet ik dat doen, hoe moet ik het water van
mijn hart in mijn schaamte brengen? Heer, vergeef mij dat ik zo vrij met u praat;
maar ik ben een ongelukkige vrouw, en weet u, de ellende ziet de schaamte niet
als schaamte, maar ziet alleen maar zichzelf en maakt het spreken gemakkelijker
naarmate de nood hoger is. Als ik niet zo ongelukkig was, echt dan zou ik u mijn
hart geven! Maar - o God, heilige Vader, Die mij helpen moge! -ik ben toch zo
ellendig ziek en mag aan mijn vele zonden geen nieuwe meer toevoegen; want
het zou zeker de grootste zonde zijn om aan een rein iemand zoals u een onrein
hart aan te bieden!'
[3] 'Mijn beste vrouw', zeg Ik, 'je bood weliswaar je hart niet aan, maar Ik heb
het Zelf genomen toen Ik je om water vroeg! Daarom mag je je hart toch aan
Mij aanbieden, want Ik neem ook de harten van de Samaritanen aan! Als je Mij
liefhebt, dan is het goed; want Ik heb je allang, nog voor je aan Mij denken kon,
liefgehad!'
[4] Nu krijgt de schone vrouw een kleur en zegt ietwat verlegen: 'Sinds wanneer
kent u me dan? Was u dan al eens in deze stad of in Samaria? Werkelijk ik heb
nog nooit ergens ook maar een glimp van u gezien! O, ik vraag u, waar en
wanneer heeft u mij gezien? Zeg het me toch!'
[5] Ik zeg: 'Noch hier in Samaria of in welk ander oord dan ook, en toch ken Ik
je al sinds je geboorte, zelfs nog van vroeger al en Ik heb je altijd al als Mijn
leven liefgehad! Hoe bevalt je dat, ben je tevreden met Mijn liefde? Weet je wel,
dat toen je op je twaalfde jaar in Samaria in een regenput viel, Ik het was die je
er uit trok; maar je kon de hand niet zien, die je uit de put trok! Weet je dat nog?'
[6] Hierdoor raakt de vrouw helemaal in verwarring en weet niets uit te brengen;
want haar hart was erg vurig en haar liefde groeide zichtbaar.
[7] Na haar hart even de tijd gegund te hebben, vroeg Ik haar of ze niets wist van
de Messias, Die komen zou.

(De vrouw zegt tot Hem: 'Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt
genoemd; als Hij zal komen, zal Hij ons dat dan allemaal verkondigen?' Joh.
4:25)

[8] Daarop zegt de vrouw, terwijl haar wangen nog erg rood zijn en ze diep
ademhaalt: 'Heer, wijze profeet van God, ik weet wel dat de beloofde Messias
moet komen en dat Christus zijn naam zal zijn! Als Hij echter komt, dan kan Hij
toch alleen maar datgene verkondigen, wat u nu tegen mij gezegd hebt?! Maar
wie zal ons zeggen wanneer en waarvandaan de Messias zal komen? Misschien
weet u, omdat u zo door en door wijs bent, ook over de komst van de Messias

78
iets naders te vertellen? Want ziet u, we wachten allang en er is helemaal nog
geen sprake van de Messias! U zou mij daarom een buitengewoon plezier doen
als u me zou willen vertellen, wanneer en waar de Messias precies komen zal
om Zijn volk van al zijn vele vijanden te verlossen! O zeg het mij, als u het
weet! Misschien zou de Messias Zich ook over mij ontfermen en mij helpen als
ik Hem dat zou smeken?!'

(Jezus zegt tot haar: 'Ik ben het, die nu met je spreekt.' Joh. 4:26)

[9] Liefdevol en ernstig zeg Ik kort en duidelijk tegen de vrouw: 'Ik ben het, Die
nu met je praat!'

29 Genezing van de vrouw aan de Jacobsbron

(En tegelijkertijd kwamen Zijn leerlingen, en zij verwonderden zich, dat Hij met
de vrouw sprak. Toch zei niemand: 'Wat vraagt U, of waarover praat U met
haar?'
Joh. 4:27)

[1] Toen Ik dit zei, schrok de vrouw erg, temeer omdat net op dit ogenblik de
eten brengende leerlingen uit de stad terugkwamen en heel verwonderd keken,
toen ze Mij in gesprek met deze vrouw aantroffen. Ze durfden echter noch aan
Mij, noch aan de vrouw te vragen, wat wij gedaan hadden of waarover wij met
elkaar gesproken hadden. De andere tochtgenoten inclusief Mijn moeder, die
ook nog hier was, sliepen nog dermate vast dat ze nauwelijks wakker te krijgen
waren, want de lange tocht had hen allemaal erg vermoeid. Tenslotte kwam ook
de leerling, die naar een kruik om water mee te putten gezocht had, met lege
handen uit het dorpje terug: Hij verontschuldigde zich en zei: 'Heer, het dorpje
telt toch zeker twintig hulzen, maar U kunt het geloven of niet, voor U is er
niemand thuis en alle deuren zijn afgesloten!
[2] Waarop Ik hem antwoord: 'Maak je daarover maar niet druk! Want geloof
Me, datzelfde zal ons lichamelijk en vooral geestelijk nog heel vaak overkomen,
als wij door de dorst van onze liefde gedreven aan de deuren van de mensen
zullen kloppen om een kruik te zoeken voor het scheppen van het levende water;
maar wij zullen de harten afgesloten en leeg vinden! Begrijp je deze
beeldspraak?'
[3] De leerling zegt zeer ontroerd en pijnlijk getroffen: 'Heer, goede Meester,
jammer genoeg heb ik U goed begrepen! Maar als het zo zal zijn, dan zullen wij
geen grote vorderingen maken!'
[4] Ik zeg: 'Toch wel, Mijn broeder! Kijk eens naar deze vrouw! -Ik zeg Je: één
verlorene te vinden is meer waard dan negen en negentig rechtvaardigen, die
volgens hun geweten geen boete behoeven te doen, omdat ze menen dat ze op
iedere sabbat God dienen op Garizim. Maar hier halen ze zelfs op de dag vóór
de sabbat al alles waarmee water geput kan worden weg, opdat niemand op de
sabbat een slok water uit deze bron zou halen om zijn dorst te lessen, waardoor

79
naar de mening van deze rechtvaardigen de sabbat ontheiligd zou worden. O,
wat een grote, ontzettend kortzichtige dwaasheid van dit soort rechtvaardigen!
Hier staat echter een zondares met een goede kruik en zij zorgt voor ons. Dan
vraag Ik je: wie is er beter: deze of die negen en negentig beoefenaars van de
sabbatsheiliging op Garizim?!'
[5] De vrouw zegt echter vol wroeging: 'Heer! Zoon van de Eeuwige! Hier is
mijn kruik, bedient u zich daarmee; ik laat hem hier voor u achter! Laat,
mij,echter snel, naar de stad gaan, want ik sta in te onwaardige kleding hier voor
u! - Ik antwoord: 'Vrouw wees gezond en doe wat je denkt te moeten doen!'

(Toen liet de vrouw de kruik staan en liep snel naar de stad en zegt tegen de
mensen: ' Joh, 4:28)

[6] Met vreugdetranen in de ogen laat de vrouw de kruik achter en gaat van de
bron snel naar de stad, ze kijkt onder het gaan nog vele malen groetend naar, Mij
om, want ze heeft Mij zeer lief. De vrouw komt bijna bulten adem in de stad en
ontmoet daar een groep mannen, die, zoals op de sabbat gebruikelijk, in een
schaduwrijke straat voor hun genoegen heen en weer wandelen. De mannen, die
de vrouw wel kenden, vroegen haar schertsend: 'Nou nou, waarom zo'n haast?
Waar is de brand?' De vrouw kijkt hen welwillend ernstig aan en zegt: 'U moet
niet schertsen, beste heren, want onze tijd is ernstiger dan u kunt vermoeden!'

(Komt en ziet een mens, die mij alles heeft gezegd wat ik ooit gedaan heb, Is
Deze niet de Christus?' Joh, 4:29)

[7] Op dit moment vallen de mannen haar in de rede en vragen vol ongeruste
nieuwsgierigheid: Nou, nou, wat is er dan, trekken vijanden ons land binnen of
is er een sprinkhanenzwerm op komst?'
[8] Helemaal uitgeput zegt de vrouw: 'Niets van dat alles! Het gaat om iets veel
groters en buitengewoners! Luister rustig naar mij!
[9] Al een uur geleden ging ik naar buiten naar de Jacobsbron om voor deze
middag water te halen, en zie, daar vond ik een mens, van wie ik eerst echt dacht
dat het een Jood was, zittend op de borstwering van de bron! Toen Ik haast
zonder op hem te letten mijn water uit de bron geput had, sprak de mens mij aan
en wilde dat ik hem uit mijn kruik zou laten drinken. Ik stond hem dat niet toe,
omdat ik dacht dat hij een Jood was.
[10] Hij ging echter door met praten, net zo wijs als eens Elia, en vertelde mij
alles wat ik ooit gedaan had. Aan het eind begon hij zelf over de Messias en toen
ik hem nog vroeg, waar, hoe en wanneer de Messias zal komen, keek hij mij
liefdevol en ernstig aan en zei met een stem die mij door merg en been ging: 'Ik
ben het, Die nu met je praat!' ,
[11] Ik had Hem al eerder gevraagd, omdat Hij zei hoe ziek ik was, of ik niet
weer gezond kon worden. En toen aan het eind zei Hij tegen mij: 'Wordt
gezond', en zie, mijn kwaal verliet mij als een wind en nu ben ik helemaal
gezond!

80
[12], Ga toch naar buiten de stad en zie voor uzelf of dat niet werkelijk Christus,
de beloofde Messias, is. Naar mijn mening is Hij het zeker, want grotere
wonderen dan deze mens doet, zal Christus, als Déze het niet zou zijn, nooit
kunnen doen! Ga dus naar buiten en overtuig uzelf! Ik ga nu vlug naar huis om
betere kleren aan te trekken want zo kan ik niet in Zijn hoge bijzijn gekleed
gaan! Als Hij de Christus niet zou zijn, dan is Hij toch zeker méér dan een
profeet of een koning van het volk.'
[13) De mannen voelen de ernst van de situatie en zeggen: 'Ja als dat zo is, dan
is deze tijd werkelijk zeer ernstig en zeer belangrijk! Dan moeten we echter wel
met meer mensen gaan en er moeten er ook een paar bij zijn, die de Schrift goed
kennen; het is wel jammer dat al onze rabbijnen zich op de berg ophouden!
Maar misschien kunnen we Hem overhalen een paar dagen in ons midden te
blijven en dan kunnen zij Hem ook toetsen!'

(Toen gingen zij de stad uit en kwamen naar Hem toe, Joh, 4:30)

[14] Daarop nodigen ze nog meer mensen uit om met hen naar buiten te gaan
naar de Jacobsbron, en zo gaat er een optocht van bijna honderd mensen, zowel
mannen als vrouwen naar buiten om de Messias te zien.

30 De heiliging van de sabbat

(Intussen vermaanden de leerlingen Hem en zeiden: 'Meester eet nu toch!'


Joh.4:31)

[1] Terwijl de grote schare uit de stad zich in de richting van de bron bewoog,
vermaanden Mijn leerlingen Mij om nu eerst eens te eten! Want ze hadden
gemerkt dat Ik niets at zodra ergens mensen tot Mij kwamen. Zij hadden Mij
echter lief en waren bang dat Ik zwak en ziek zou kunnen worden. Want, hoewel
ze wel wisten dat Ik de Christus ben, hielden ze Mijn lichaam toch voor zwak en
gebrekkig en vermaanden Mij daarom dat Ik eten moest!

(Maar Hij zegt tot hen: 'Ik eet voedsel, dat jullie niet kennen.' Joh. 4:32)

[2] Ik zie hen echter liefdevol en ernstig aan en zeg: 'Mijn beste vrienden. Ik eet
nu voedsel. dat jullie niet kennen!.

(Toen zeiden de leerlingen onder elkaar: 'Heeft iemand Hem dan al iets te eten
gebracht?' Joh. 4:33)

[3] Toen keken de leerlingen elkaar aan, hielden ruggespraak en zeiden: 'Heeft
iemand Hem dan al ergens vandaan iets te eten gebracht? Wat kan Hij gegeten
hebben? Heeft Hij het dan al opgegeten? Er is niets te zien - behalve de kruik
vol met water. Heeft Hij misschien het water in wijn veranderd?

81
(Jezus zegt tot hen: 'Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem, die Mij heeft
gezonden, en Zijn werk volbreng.' Joh. 4:34)

[4] Ik zeg tegen hen: 'O maak toch niet zulke dwaze veronderstellingen over wat
Ik wel of niet gegeten heb! Je hebt toch meermalen gezien. dat Ik Mij bij jullie
nooit iets extra 's heb laten geven. Ik heb het tegen jullie niet over lichamelijk
voedsel, maar over veel hoger en waardiger geestelijk voedsel, en dat bestaat
daaruit, dat Ik de wil van Diegene doe. Die Mij gezonden heeft, en dat Ik Zijn
grote werk afmaak! Degene, Die Mij daarvoor gezonden heeft is de Vader,
waarvan jullie zeggen, dat Hij je God is, hoewel je Hem nog nooit herkend hebt.
Ik ken Hem echter en daarom doe Ik, wat Hij gezegd heeft en dat is Mijn echte
voedsel. dat jullie niet kennen. Ik zeg het je: Niet alleen het brood, maar iedere
goede daad of ieder goed werk, is ook voedsel, wel niet voor het lichaam, maar
des te meer voor de geest!.

(Zeggen jullie zelf niet: 'Nog vier maanden, dan komt de oogst?' Zie Ik zeg
jullie: 'Slaat de ogen op en aanschouwt het veld; het is nu reeds wit om te
oogsten!'
Joh. 4:35)

[5] 'Velen van jullie hebben akkers thuis, en zelf zeg je: 'Nog vier maanden en
de oogsttijd begint en wij zullen naar huis moeten gaan en oogsten!. Ik zeg je
echter: Doe je ogen beter open! Nu al zijn alle velden wit om te oogsten. Maar
Ik bedoel niet deze natuurlijke velden, maar het grote veld, dat bestaat uit de
gehele wereld, waarop de mensen als gerijpte tarwe staan, dat voor de schuren
van God geoogst moet worden!.

(De maaier ontvangt het loon en verzamelt de vrucht voor het eeuwige leven,
opdat een gemeenschappelijke vreugde zal ten deel zal vallen aan degene die
zaait en degene die maait! Joh.4:36)

[6] En zie, dit oogsten is het ware werk en dit werk is het echte voedsel, dat wij
allen volop te eten zullen krijgen. Wie op dit veld een goede maaier is, die
verzamelt de ware vrucht voor het eeuwige leven, opdat aan het einde van de
oogst, zowel degene, die gezaaid heeft, als hij, die gemaaid heeft, daaraan
tesamen vreugde zullen hebben.

(Want hier geldt de spreuk: Deze zaait, en een ander maait. (Joh. 4:37)

[7] 'Want na de oogst zal zaaier zowel als maaier van één en dezelfde vrucht en
één en hetzelfde brood des levens eten; en dan wordt de oude spreuk geheel
bewaarheid: De één zaait en een ander oogst, maar beiden zullen op dezelfde
wijze van hun arbeid leven en zij zullen één en dezelfde spijs eten!
[8] Kijk eens naar de velen, die uit de stad naar ons toe zijn gekomen om in Mij
de Beloofde te zien, en zoals je ziet, komen er nog steeds meer! Let op, dat zijn

82
niets anders dan al overrijpe tarwe aren. die al lang gemaaid hadden moeten
worden! Ik zeg jullie met veel vreugde: De oogst is groot, maar er zijn nog veel
te weinig maaiers; vraag daarom de Heer van de oogst, dat Hij meer maaiers in
Zijn oogst zenden zal!.

(Ik heb jullie gezonden om te maaien wat je niet gezaaid hebt; de anderen
hebben gezaaid en jullie doen nu hun werk verder. Joh. 4:38)

[9] 'Ik heb jullie opgenomen en tijdens het opnemen heb Ik je ook al in de geest
uitgezonden om te maaien wat jullie niet gezaaid hebt; want anderen hebben
gezaaid, en jullie maken hun werk af, en daarover mag je je wel uitermate
gelukkig prijzen! -Want degene, die zaait, is nog ver van de oogst, wie echter
maait, die oogst tevens en heeft reeds het nieuwe brood des levens voor zich!
Weest daarom ijverige maaiers; want jullie moeite is gelukzaliger dan die van de
zaaier!
[10] De meeste leerlingen begrepen deze les wel en begonnen direct Mijn woord
over de liefde tot God en over de liefde tot de naaste aan de Samaritanen te
verkondigen, en ook dat Ik werkelijk de Christus ben.
[11] Maar een paar dommere leerlingen kwamen naar Mij toe en vroegen Mij
heel heimelijk in vertrouwen: 'Heer, waar moeten we de sikkels vandaan halen,
en het is toch ook nog sabbat vandaag?!.
[12] Waarop Ik hen antwoordde: 'Heb Ik dan gezegd, dat jullie deze Voor ons
liggende natuurlijke gerstevelden moeten maaien? O jullie domkoppen, hoe lang
zal Ik je op die manier nog moeten verdragen?! -Begrijpen jullie dan nog niets?!
-Luister dan en begrijp het:
[13] Mijn woord van het Rijk van God is de geestelijke sikkel. Dit woord komt
eerst in jullie eigen harten en van daaruit over je tong naar de oren en in de
harten van je medemensen en broeders. Deze sikkel geef Ik jullie om de mensen,
je broeders, te oogsten voor het Rijk van God, het Rijk van de ware kennis van
God en het eeuwige leven in God.
[14] Het is vandaag inderdaad sabbat, maar de sabbat is net zo dom en onzinnig
als jullie hart, en je houdt rekening met de sabbat omdat het er in je hart nog erg
sabbatachtig uit ziet. Ik zeg je echter, omdat Ik ook Heer over de sabbat ben:
[15] Verban in de eerste plaats de sabbat uit jullie harten als je Mijn waarachtige
leerlingen wilt zijn en blijven! Ons werk blijft iedere dag doorgaan; waar de
Heer van de sabbat werkt, daar mogen Zijn knechten de handen niet in de
zakken steken!
[16] Moet de zon op de sabbat niet net eender op en ondergaan als op een
werkdag? Als echter de Heer van de zon ook de sabbat zou vieren, zou je dan
tevreden zijn met een stikdonkere sabbat? Zie eens hoe dom jullie nog zijn!
Tracht het te begrijpen en doe daarom wat Ik nu doe en wat je broeders doen,
dan zullen jullie een voor Mij welgevallige, echte levende sabbatsviering
hebben!
[17] Na deze woorden gingen ook de zwakkere leerlingen naar de Samaritanen,
die nu in groten getale uit de stad naar Mij toegekomen waren, en onderwezen
hen wat Ik hen geleerd had.

83
31 Het echte ereteken

(Velen nu van de Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, terwille van de
vrouw, die getuigde: 'Hij heeft mij alles gezegd, wat ik heb gedaan'. Joh. 4:39)

[1] En zo ging het tot aan de avond, en heel veel van degenen, die uit de stad tot
Mij waren gekomen, geloofden nu in Mij, eerst vanwege het getuigenis van de
vrouw, die het stadsvolk in vurige bewoordingen wist te vertellen, hoe Ik haar
alles vertelde wat ze ooit gedaan had; vervolgens echter geloofden velen ook aan
de hand van wat de leerlingen over Mij getuigden. Het grootste geloof echter
hadden die Samaritanen, die zo dicht bij Mij waren, dat ze Mij zelf konden
horen spreken.
[2] Want sommigen van hen, die de schrift goed kenden, zeiden: 'Deze spreekt
als David, die zegt: 'De geboden des Heren zijn waar en verblijden het hart; de
geboden des Heren zijn zuiver en verlichten de ogen! De vrees des Heren is
onverdeeld en blijft eeuwig en de rechten des Heren zijn onloochenbaar en
geheel en al rechtvaardig. Ze zijn kostbaarder dan goud en veel fijn goud; ze zijn
zoeter dan honing en honingzeem. Uw wil, Heer, doe ik graag en Uw wet heb ik
in mijn hart; ik wil Uw gerechtigheid prediken in de wereld. Zie, ik wil mij de
mond niet laten snoeren, Heer, dat weet u. Uw gerechtigheid verberg ik niet in
mijn hart; ik spreek van Uw waarheid en Uw heil. Ik verberg Uw goedheid en
Uw trouw niet voor de wereld' - Wij weten, en dit getuigenis van ons is vol
waarheid en kracht, dat Degene, Die zo spreekt en handelt zoals David vóór
Hem in Zijn naam sprak en handelde, dat dat werkelijk de beloofde Messias is.
Hij is de enige, Die na David zo gesproken en gedaan heeft als David; daarom is
Deze ongetwijfeld de Christus, de eeuwige gezalfde van God! Deze willen we
daarom geheel en al aanvaarden!'

(Toen nu de Samaritanen naar Hem toe kwamen, vroegen zij Hem bij hen te
blijven! En Hij bleef toen twee dagen daar. Joh. 4:40)

[3] Nadat deze Samaritanen zo onder elkaar van Mij getuigden, kwamen ze
gezamenlijk in alle eerbied naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik bij hen wilde
blijven. Want ze zeiden: 'Heer, U, Die waarachtig Christus bent, zoals wij U nu
duidelijk herkend hebben, blijf bij ons; want in Jeruzalem zult U weinig geloof
vinden, in plaats daarvan echter des te meer ongeloof en alle soorten vervolging!
Want iets slechters dan een Farizeeër is er op de hele aarde niet te vinden, noch
op het land, noch in het water. Hier zal men U echter behandelen, zoals het voor
Diegene past, Die ons door Mozes, David en de profeten voorspeld is!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste mannen uit Sichar! Het verheugt Mij echt, dat
Ik zo'n goede oogst op jullie akker geoogst heb; maar het zou niet netjes van Mij
zijn als Ik daar, waar Ik de zieken genezen heb en waar ze nu gezond zijn, zou
blijven en nooit meer naar de vele andere zieken zou omkijken! Ik zal echter nog
twee dagen bij jullie blijven en pas op de derde dag verder naar Galiléa afdalen.

84
(En er geloofden nog veel meer in Hem vanwege Zijn woord. Joh. 4:41)

[5] Daarop kwamen er nog veel meer bij, die voordien nog niet helemaal vast
geloofden, en zij getuigden nu van hun rotsvaste geloof. Ook de vrouw was daar
nu, netjes gekleed, en zij zei tot degenen, die nu geloofden: 'Beste vrienden,
jullie zult me nu zeker wel een ereplaats geven? Want ik heb jullie als eerste de
weg hierheen gewezen, toen je mij uit de grap vroeg, waar de brand was!’

(En zeiden tot de vrouw: 'Wij geloven voortaan niet meer omdat jij het zei; want
wij zelf hebben Hem gehoord en onderkend, dat Deze waarlijk de Christus is, de
Heiland der wereld. Joh. 4:42)

[6] Toen zeiden de Samaritanen: 'Als de Heer je eerder dan ons heeft
aangenomen, dan krijg je bij ons ook de eer, zoals dat in Sichar gebruikelijk is.
Maar van nu af aan en in de toekomst geloven wij niet meer vanwege jouw
woorden; want we hebben Hem nu Zelf gehoord en herkend; Hij IS waarlijk
Christus, de Heiland der wereld! En jij zult ons nu nooit geloviger maken, dan
we al zijn! Maar van nu af aan zal je ook bij ons echt geëerd worden, als je in
het vervolg niet meer zondigen zult!'
[7] De vrouw antwoordt: 'Ik heb in al die tijd heus niet zoveel gezondigd, als
jullie tot mijn spijt nog steeds veronderstelt. Voordat ik met een man trouwde,
heeft er nog nooit een man mijn lichaam aangeraakt; en nadat Ik getrouwd was,
leefde ik geheel zoals dat voor een gehuwde vrouw behoort. Dat ik geen
kinderen kreeg en dat ieder van mijn rechtmatige mannen, na gemeenschap met
mij, weldra moest sterven, daar kon ik werkelijk niets aan doen. Daarvoor kan
men niet mij, maar hoogstens degenen, die mij besmet hebben, aansprakelijk
stellen. Nadat mijn vijfde man gestorven was en ik mijn hartzeer nauwelijks
verdragen kon, heb ik besloten om nooit meer een man te trouwen. Maar na een
jaar kwam, zoals jullie wel weten, een dokter naar Sichar met kruiden, oliën en
zalven en genas veel mensen; ik ging ook naar hem toe, gedreven door mijn zeer
voelbare nood, in de hoop dat hij mij kon helpen.
[8] Hij bekeek mij echter en zei: 'Vrouw, ik zou de hele wereld er voor geven,
als ik je kon helpen, want mijn oog zag nog nooit een mooiere vrouw dan jij!
Hoewel ik je er niet van af kan helpen, kan ik je ziekte toch wel verzachten! Hij
kwam in mijn armelijke huis wonen, gaf mij iedere dag verzachtende middelen
en zorgde voor mij; maar hij heeft mijn zieke lijf nog nooit met slechte
bedoelingen aangeraakt, zoals jullie dat geheel ten onrechte schijnen te denken!
[9] En dus ben ik wel voor God altijd een zondares, net zoals jullie ook zeker
allen zondaars zijn, maar ik ben niet datgene, waarvoor je mij belieft te houden.
Degene echter, Die hier aan de Jacobsbron zit, Die mij eerder gezegd heeft wat
ik allemaal gedaan heb, Die moet je maar eens vragen of ik de naam van
openbare zondares verdien of niet, en Hij zal het jullie zelf zeggen.'
[10] Nu kijken de Samaritanen elkaar verbaasd aan en zeggen tegen de vrouw:
'Goed, goed, wees maar niet zo boos, we hebben het eerlijk gezegd niet zo
kwaad gemeend; om het goed te maken beloven we je dat je nu ereburgeres van

85
Sichar wordt. Zeg eens, ben je nu tevreden over ons?'
[11] De vrouw antwoordt: 'O maak je maar niet bezorgd over de eer van een
arme vrouw! Ik heb mijzelf al het grootste deel van het eerbetoon toegeëigend!'
[12] De Samaritanen zeggen: 'Hoe heb je dat dan wel gedaan? Wij weten niets af
van een ereteken dat de stad je uitgereikt zou hebben! Waar heb je dat dan
vandaan?'
[13] Dan zegt de vrouw, terwijl ze op Mij wijst, met tranen van liefde en
oprechte dank in haar ogen: 'Hier zit Hij nog! Hij alleen is nu mijn hoogste eer,
een eer, die mij niet door jullie en ook niet door de hele wereld gegeven is en die
mij dus net zo min afgenomen kan worden! Want Hijzelf heeft hem mij gegeven
en van Hem heb ik hem gekregen! Ik weet wel, dat er niets in mijn hele wezen
de moeite waard is om van Hem, de Heer der heerlijkheid eerbetoon te krijgen;
maar Hij gaf het en ik nam het voor jullie en vertelde jullie van Hem, omdat je
voordien niets van Hem wist. Zie, dat is het wat ik hier heb en wat je mij niet
gegeven hebt, en omdat ik het nu eenmaal heb, kunnen jullie het mij niet meer
afnemen, en het is een ereteken van de juiste soort en het houdt zijn waarde tot
in eeuwigheid. Jullie ereteken is echter maar tijdelijk en dan nog alleen maar
voor Sichar, en dat kan men missen als men het eeuwige heeft. Ik hoop dat je nu
begrijpt hoe en wanneer ik mijn grootste deel van de echte eer genomen heb.'
[14] De Samaritanen zeggen: 'Heb je dan een bevoorrechte positie, omdat je
toevallig als eerste uit het dorp kwam en hier de Christus aantrof? Wij hebben
Hem nu ook gevonden en prijzen Hem nu in onze harten net als jij, en Hij
beloofde ons ook, net als aan jou, om hier twee dagen in onze stad te blijven. Dit
alles in overweging genomen, hoe kun jij het dan hebben over een eerste eer, die
jij nog voor ons kreeg?'
[15] 'Beste mannen van Sichar', zegt de vrouw daarop, 'als ik jullie zou willen
overtuigen, dan zouden we nooit klaar komen. Ik heb het je nu gezegd, hoe het
geheel volgens de waarheid is, een tweede keer zeg ik het jullie echter niet
meer! Verscheidene van jullie hebben Romeins recht gestudeerd en zijn nu
volgens deze wetten rechters en zeggen, dat het een verstandig recht is! Ik heb
deze wetten gelezen, want ik ken het Romeins, en nu staat daarin: Primo
occupanti jus! (Het recht van degene, die er het eerst mee begonnen is)
Aangezien ik hier de eerste was, geeft mij dat het recht van de eerste, en dat
kunnen jullie mij niet ontnemen.'
[16] Toen zwegen de Samaritanen en hadden geen weerwoord voor de vrouw,
want ze had hen op hun zwakke plek geraakt, en ze wisten daartegen niets in te
brengen. Hun antipathie tegen de Joden maakte, dat ze grote vrienden van de
Romeinen waren, en de wijsheid en ordening van het Romeinse recht hoog
achtten; daarom zwegen ze nu, omdat de vrouw hen met de Romeinse wet om
de oren sloeg.
[ 17] Dat de vrouw de Romeinse taal zo goed kende is niet zo verwonderlijk,
want de Samaritanen spraken bijna doorlopend Romeins en ten dele ook Grieks,
omdat ze zelfs in de taal iedere overeenkomst met de Joden wilden vermijden.

86
32 De Heer ziet het hart aan

[1] Het was al avond geworden en allen, die uit Judéa met Mij meegekomen
waren en de hele middag geslapen hadden omdat ze erg moe waren, werden de
een na de ander wakker en verbaasden zich erover, dat het zo vlug avond was
geworden! En ze vroegen Mij, of ze onderdak zouden zoeken, of dat Ik nu in de
koelere nachtelijke uren verder zou trekken.
[2] Ik zei echter: 'ook al slapen de mensen, dan waakt toch de Heer, en de Heer
zorgt voor alles, en degenen, die bij Hem zijn, behoeven er alleen maar voor te
zorgen dat ze bij Hem blijven. Maakt u daarom gereed, zodat we deze
Samaritaanse stad in kunnen gaan! Daar zullen we allemaal goed onderdak
vinden. Deze vrouw hier, die Mij vanmiddag geen water wilde geven, heeft een
ruim huis en zij zal ons, naar Ik meen, twee dagen onderdak niet weigeren.’
[3] Daarop valt de vrouw snikkend van liefde en vreugde voor Mij op de knieën
en zegt: 'O Heer, mijn Heiland, waaraan heb ik, arme zondares, deze genade
verdiend?'
[4] Ik antwoord: 'Je nam Mij in je hart op en dat hart is veel heerlijker dan je
huis, dus zal je Mij ook wel in je huis op willen nemen, dat, net als deze bron,
door Jacob voor zijn zoon Jozef gebouwd is. Maar we zijn met veel mensen. Je
zult daarom voor twee dagen veel te doen en te zorgen krijgen; maar je zult er
veel voordeel aan hebben!'
[5] De vrouw zegt: 'Heer ook al waren jullie met tienmaal zoveel mensen, dan
zouden toch, zover mijn middelen dat toestaan, allen bij mij zeer goed onder dak
zijn! Want mijn huis is hier en daar wel zeer bouwvallig, maar het heeft veel
schone vertrekken en is zo veel mogelijk ook aardig ingericht en wordt slechts
door mij, mijn dokter en enige hulpen bewoond. Ik zeg U, o Heer, het huis is het
Uwe, U alleen bent er de rechtmatige bezitter van, want U heeft het oudste recht
daarop. Kom daarom, o Heer, en trek in Uw huis! Want van nu af aan is het
geheel het Uwe en het zal van U ook steeds blijven met alles wat er in is!'
[6] Ik zeg: 'O vrouw, groot is je geloof en liefelijk je hart; daarom zal je ook
Mijn leerlinge zijn en blijven. En waar dit evangelie ook verkondigd zal worden,
daar zul jij in der eeuwigheid genoemd worden!'
[7] De Samaritanen waren hierdoor een beetje verbaasd en geërgerd en er
kwamen er verscheidene naar Mij toe en zeiden: 'Heer, wij hebben ook huizen
en het zou beter uitgekomen zijn, als U bij ons ingetrokken was! Want het huis
van deze vrouw staat bij ons in een kwade reuk en het is meer een ruïne, dan een
huis!'
[8] Ik zeg: 'Jullie zijn nu al drie uur bij Mij, je weet wie Ik ben en het is
inmiddels avond geworden; maar, hoewel Ik toegezegd heb om twee dagen in
jullie stad te blijven omdat je daarom vroeg, heeft niemand Mij en Mijn
leerlingen onderdak aangeboden!
[9] Ik zag echter in het hart van deze vrouw, dat dit zeer verlangde dat Ik in haar
huis zou trekken! Ik wenste dus niet om bij haar in te trekken, maar haar hart
verlangde dat. Omdat het zich voor jullie niet luid dorst te uiten, kwam Ik dit
hart tegemoet en wenste datgene, wat het Mij zo volliefde en levend verlangen
bereidwillig wilde geven.

87
[10] Dat is dan ook de gegronde reden voor Mij om twee volle dagen in het huis
van deze vrouw te blijven. Het ga hem goed, die zich daarover aan Mij niet
ergert!
[11] Ik zeg u echter: Zoals iemand zaait, zo zal hij ook oogsten; wie zuinig zaait,
die zal ook zuinigjes oogsten, wie echter rijkelijk zaait, die zal ook rijkelijk
oogsten. Van u allen heeft niemand, noch aan Mij, noch aan Mijn leerlingen, iets
aangeboden; deze vrouw geeft echter direct haar hele hebben en houden aan
Mij! Wie van u heeft dat voor Mij overgehad? Is het dan onbillijk, dat Ik haar
ten overstaan van u allen een verdiend eerbetoon geeft Ik zeg u echter: Wie deze
vrouw het recht daarop betwisten wil, die zal het hier op aarde slecht vergaan!'
[12] De Samaritanen kijken elkaar eens aan, ze ergeren zich zichtbaar, maar ze
vermannen zich en vragen Mij of Ik hen zou willen toestaan Mij de volgende
dag te bezoeken.
[13] Ik antwoord hen echter: 'Ik nodig u niet uit en dwing niemand; wie van u uit
vrije wil tot Mij wil komen, zal geen gesloten deur vinden, maar kan zonder
meer bij Mij komen. Wie dus komen wil, die kome, wie echter thuis wil blijven,
die blijve thuis, want Ik dwing en veroordeel niemand!'
[14] Toen stonden de Samaritanen op en gingen de stad in. Ik bleef nog een
poosje bij de bron, en de vrouw gaf met haar kruik al de dorstigen die bij Mij
waren, te drinken.

33 De dokter en de Samaritaanse wetgeleerden

[1] Maar haar dokter, die gelijk met haar ook uit de stad was gekomen, liep ons
snel vooruit om met zijn dienaren voor Mij een goed onderkomen en een zo rijk
mogelijk avondmaal in gereedheid te brengen. Toen hij echter het huis
binnenkwam, kon hij zijn ogen haast niet geloven, want hij zag dat zijn mensen
al bijna klaar waren met alles wat hij wilde laten doen. Hij vroeg hen heel
verheugd, wie dan wel daarvoor opdracht had gegeven. Zij zeiden: 'Een
goddelijk uitziende jongeman kwam en zei met zeer zachte stem: 'Doe dat, want
de Heer, die weldra in dit huis zal komen, heeft dat allemaal nodig!' Toen we dat
op die wonderbaarlijke manier hoorden zeggen, lieten we alles liggen en staan,
en deden en doen nu nog wat deze buitengewone jongeman gebood. ,
[2] De dokter verwonderde zich en vroeg: 'Waar is deze buitengewone
jongeman dan?' De dienaren antwoordden: 'We weten het niet, want nadat hij
ons dat opdroeg om te doen, verliet hij snel dit huis, en we weten niet waar hij
heengegaan is'. De dokter zei toen: 'Doe dan goed je best, want er valt dit huis
een groot geluk ten deel en jullie allen zullen daarin delen!'
[3] Daarna ging de dokter weer snel de stad uit, om Mij te vertellen dat alles nu
al klaar was.
[4] Onderweg ontmoette hij echter een paar zeer rechtzinnige Mozaïsche
schriftgeleerden, die hem tegenhielden en zeiden: 'Vriend, het past je niet om op
de sabbat zo hard te lopen; weet je dan niet, door welke dingen men zoal de dag
van Jehova kan ontheiligen?'
[5] De dokter zegt: 'Jullie Mozaïsche letterknechten! Hard lopen op een sabbat,

88
die, daar de zon al ondergegaan is, nog slechts een na sabbat is, vinden jullie
zondig; maar als je op de sabbat je vrouwen maagden verkracht en met hen de
grofste ontucht, hoererij en echtbreuk pleegt, hoe vinden jullie dat dan? Heeft
Mozes geboden om dat op een feestdag te doen?' De Samaritanen zeggen: 'Als
het nu geen sabbat was, dan zouden we je voor zo'n uitspraak stenigen, maar
voor deze keer laten we je gaan!' De dokter zegt: 'Nou, nou, jullie durven nogal,
juist op een moment waarop de lang beloofde Messias vlak voor de poort van
Sichar wacht en ik Hem snel tegemoet ga om Hem te zeggen, dat in Zijn huis
alles al voor Zijn ontvangst klaar staat! Hebben jullie dan nog niet gehoord, wat
vandaag voor de poort van onze stad gebeurd is?'
[6] De Samaritanen zeggen: 'We hebben wel gehoord, dat bulten bIj de bron een
verzameling Joden gelegerd is, en dat een Jood, waarschijnlijk hun aanvoerder,
zegt dat Hij Christus is. Jij bent dokter en toch begrijp je niet dat de Joden een
streek bedacht hebben en nu ons, die ze voor sukkels aanzien, er in willen laten
lopen?! Dat zou me een mooie Messias voor ons zijn! Denk je dan dat we hem
niet kennen?! Komen wij ook niet uit Galiléa en zijn wij niet jouw
geloofsgenoten volgens de ondubbelzinnige wetten van Mozes?! Omdat wij
echter uit Galiléa komen, kennen wij deze Nazareeër, die de zoon van een
timmerman is. Omdat hij geen zin heeft om nog te werken, Iaat hij zich nu als
een schandelijk werktuig van de Farizeeën gebruiken, doet een paar aangeleerde
toverkunsten en geeft zich op hun kosten voor Messias uit! En ezels en ossen
van jouw slag lopen er in en geloven zijn verlokkende woorden! Ze zouden ze
allemaal op moeten pakken, met stokken behoorlijk afranselen en vervolgens als
vuil en drek over de grens moeten gooien!'
[7] De dokter zegt: 'O jullie blinden! In mijn woonhuis wachten Gods engelen
op Hem en brachten voor Hem spijs, drank en bedden uit de hemel, en jullie
durven zoiets te zeggen! De Heer zal jullie daarvoor straffen!'
[8] Vanaf dit moment worden tien van hen ogenblikkelijk stom en kunnen geen
woord meer uitbrengen, en ze blijven stom gedurende de twee dagen van Mijn
verblijf in Sichar. De dokter Iaat hen staan en begeeft zich snel weer op weg
naar Mij.
[9] Toen hij bij Mij kwam, zei hij: 'Heer! Uw huis is helemaal in orde! Er
gebeuren daar wonderbaarlijke dingen; maar op de weg hierheen, o Heer, kwam
ik tussen een stel booswichten, die het nodig vonden om tegenover mij een
kwaad getuigenis over U te geven. Maar hun geschreeuw hield niet lang stand!
Uw engel sloeg hen op de mond en op twee na werden ze volledig stom, die
twee schrokken echter geweldig en maakten dat ze wegkwamen. O Heer, dat is
allemaal binnen een half uur gebeurd!' Ik zeg: 'Rustig maar, dat moest gebeuren,
opdat degenen, die reeds in Mijn naam geloven, zich niet van ons afkeren! Laten
we nu echter gaan en vergeet jij, Mijn beste vrouw uit Samaria, je kruik niet!'
Meteen put de vrouw vers water en neemt het mee naar huis. - Zo brachten wij
een halve dag door aan de Jacobsbron voor Sichar en oogstten in deze stad een
tamelijk rijke oogst.

89
34 In Sichar. De hemelse inrichting van het huis

[I] Mijn leerling Johannes vroeg Mij toen: 'Heer! Als U het er mee eens bent,
dan zou ik vannacht nog alles op willen schrijven wat hier gebeurd is!'
[2] Ik zeg: 'Niet alles, Mijn broeder, maar alleen datgene, waarvan Ik zeg dat je
het opschrijven moet! Want als je alles zou opschrijven wat daar gebeurde, en
wat hier in de komende twee dagen nog gebeuren zal, dan zou je veel vellen vol
moeten schrijven; wie zou dat vele dan wel lezen en begrijpen? Als je echter de
hoofdpunten juist en in de goede zin van het woord, zoals het je gegeven is,
optekent, dan zullen de rechtschapen wijzen die in Mij geloven, zonder meer
goed begrijpen wat hier gebeurde en waarom het gebeurde, en je bespaart je
veelonnodige moeite. Dus, Mijn beminde broeder, maak het jezelf niet te
moeilijk en dan zul je ondanks dat toch altijd de voornaamste schrijver van Mijn
leer en Mijn daden blijven.'
[3] Johannes kust Mij op de borst en omdat het al behoorlijk donker is gaan we
tezamen met de vrouwen de dokter de stad in en aldaar in het huis van Jozef.
[4] Komend in het werkelijk grote huis, vindt de vrouw in haar huis
toebereidselen getroffen voor Mijn huisvesting, waar ze nog nooit van
gedroomd had. Want er staan veel goedgevulde tafels en om die tafels ruim
voldoende stoelen; en op iedere tafel staan helder lichtende lampen, gemaakt
van edele metalen; de vloer is geheel en al bedekt met de prachtigste tapijten, de
wanden zijn symmetrisch met bloementapijten behangen, en in prachtige
kristallen bekers zien de gasten een kostelijke wijn fonkelen!
[5] De vrouw raakt helemaal uit haar gewone doen en zegt pas na een poosje,
terwijl ze zich blijft verbazen: 'Maar Heer, wat heeft U gedaan?! Heeft U dat
door Uw leerlingen laten doen en heeft U ze daarvoor soms heimelijk hierheen
gestuurd? Waar hebben ze dat dan allemaal vandaan gehaald? Ik weet echt wel
wat ik heb, beslist geen goud en zilver, en het staat hier vol met dit metaal! Een
kristallen beker, zoals deze hier, heb ik nog nooit gezien, en er staan er hier
honderden, die per stuk zeker dertig zilverlingen waard zijn. Deze wijn, dat eten
en die vruchten, het mooie brood en zoveel heel dure tapijten, waarvan er één al
wel honderd zware zilvermunten kost! O Heer, zeg mij arme alstublieft of U dat
allemaal meegebracht hebt, of dat het ergens in de stad geleend werd?'
[6] Ik zeg: 'Kijk, beste vrouw! Buiten aan de bron heb je toch gezegd, dat dit
huis van Mij was. Ik heb die schenking van je aangenomen, en omdat het huis
nu van Mij is, zou het toch niet netjes van Mij geweest zijn, als Ik jou als
schenkster, in een kaal vertrek ontvangen zou hebben! Wel zoals de ene hand de
andere wast, zo is het ook hier; de ene dienst is de andere waard! Jij schonk het
zonder meer, zoals het was, van ganser harte aan Mij; Ik geef het je weer terug,
zoals het nu is ingericht. Ik denk, dat je met deze ruil wel helemaal tevreden zult
kunnen zijn?! Want zie je, Ik heb ook wel een beetje verstand van sieraden en
verfijnde smaak!
[7] En Ik zeg je: Dat alles heb Ik, net als al het andere, ook van Mijn Vader
geleerd! Want de oneindig vele woningen in het huis van Mijn Vader zijn ook
heel smaakvol ingericht en vol met de prachtigste sieraden, wat je je wel kunt
voorstellen als je naar de bloemen op het veld kijkt, waarvan de eenvoudigste

90
prachtiger versierd is dan Salomo in al zijn koninklijke pracht!
[8] Als de Vader nu zelfs de bloemen, die maar kort bestaan, zo versiert en tooit,
hoeveel te meer zal Hij dan wel Zijn woonhuis dat in de hemel is, sieren en
tooien?! En wat de Vader doet, dat doe Ik ook; want Ik en de Vader zijn in
oorsprong Een! Wie Mij aanvaardt, die neemt ook de Vader aan; want de Vader
is in Mij, zoals Ik in de Vader! Wie voor Mij iets doet, die doet het ook voor de
Vader; en je kunt Mij daarom niets geven, wat je niet weldra honderdvoudig
weer terugkrijgt! Nu weet je alles wat je weten moest.
[9] Laten we nu gaan zitten en het avondeten gebruiken, want er zijn veel
hongerigen en dorstigen onder ons. Als wij ons lichaam gesterkt hebben, dan
praten we nog verder over dit onderwerp.'
[10] Allen gaan nu aan tafel zitten, danken en voeden zich dan met spijs en
drank.

35 De leerlingen zien de hemel geopend

[I] Na de maaltijd komt de vrouw weer naar Mij toe, maar durft haast niets te
zeggen, want tijdens de maaltijd hoorde zij van de bedienden van de dokter hoe
alles in huis gekomen was. En de bedienden zeiden: 'Beste vrouw, God weet hoe
dat gegaan is! Wij hebben heel weinig gedaan; de dokter helemaal niets, want
toen hij kwam, was alles al gedaan. Daarvoor, en lang voor de dokter kwam,
waren we voor hem bezig en toen kwam er opeens een jongeman, die er stralend
mooi uitzag en die tegen ons zei, dat we dit en dat moesten doen, omdat de Heer
dat nodig had, en we deden alles direkt wat die buitengewone jongeman gezegd
had. Maar zie, dat ging er erg wonderlijk aan toe! Als we iets wilden doen, dan
was het al gedaan en we kunnen u daarom niets anders zeggen dan: hier heerste
kennelijk de almacht van God, en de witte jongeman moet een engel van God
geweest zijn! Anders is dit niet te verklaren! De mens, die een poosje geleden
samen met u het eerst in de grote eetzaal kwam, moet een groot profeet zijn, als
hij zo door de hemelse krachten gediend wordt!'
[2] Omdat de vrouw dat van de bedienden hoorde, durfde ze nog minder en
dorst haast niets te zeggen. Pas na een behoorlijke onderbreking zei ze heel
zacht: 'Heer! U bent méér dan alleen maar de beloofde Messias! U was ook
Degene, Die de Farao strafte, de Israëlieten uit Egypte voerde en hen vanaf de
hoge Sinaï met donderend geluid de wetten voorschreef!'
[3] Maar Ik zeg tegen haar: 'Vrouw! Dit is nog niet het moment om dat aan de
mensen bekend te maken, houd het dus voorlopig voor jezelf! Zorg er echter nu
voor, dat al die mensen, die uit Judéa met Mij meekwamen, over de
slaapvertrekken verdeeld worden; jij en de dokter en Mijn leerlingen, waarvan er
nu tien zijn, blijven hier! De vrouw, die naast Mij zat en de moeder van Mijn
lichaam is, geef je het schoonste bed, zodat ze prettig kan rusten; want zie je, ze
is niet zo jong meer en heeft vandaag een lange weg afgelegd en heeft een goede
rust nodig om weer aan te sterken!'
[4] De vrouw verheugt zich bijzonder, dat ze in deze onaanzienlijke vrouw Mijn
moeder mag herkennen en verzorgt haar zeer goed. En Maria prijst haar om haar

91
tederheid en drukt haar tevens op het hart om alles te doen wat Ik zou zeggen.
[5] Als alles tot rust is gekomen, en alleen de vrouwen de dokter met de tien
leerlingen zich bij Mij in de grote eetzaal bevinden, zeg Ik tegen de leerlingen: '
Jullie weten dat Ik in Bethabara in Galiléa toen Ik jullie aannam gezegd heb:
Van nu af aan zul je de hemel open zien en de engelen Gods zien afdalen naar
de aarde; en zie dat gaat nu letterlijk voor je ogen in vervulling! Alles wat je hier
ziet en wat je gegeten en gedronken hebt is niet van deze aarde, maar door de
engelen van God uit de hemel hierheen gebracht. Doe nu echter je ogen open, en
zie hoeveel engelen er klaar staan om Mij te dienen!'
[6] Toen werden bij allen de ogen geopend en ze zagen ontelbare engelen, klaar
om Mij te dienen, uit de hemel neerdalen. -Want toen hun ogen geopend
werden, verdwenen de muren van het huis, en zij zagen allen de hemelen open
staan!
[7] Daarop spreekt Nathánaël: ' Ja Heer, U bent waarachtig en getrouw! Wat U
gezegd hebt gaat nu wonderbaarlijk in vervulling! Waarlijk, waarlijk U bent de
zoon van de levende God! God sprak met Abraham door middel van Zijn
engelen; Jacob zag in de droom een ladder waarop de engelen omhoog en
omlaag gingen, maar Jehova zag hij niet, behalve dan een engel, die de naam
van Jehova in zijn rechterhand had staan. En omdat Jacob met hem streed alsof
hij Jehova was, werd hij mank door een stoot tussen de ribben. Mozes sprak met
Jehova, maar hij zag alleen maar vuur en rook, en toen hij zich in een spelonk
verbergen moest omdat Jehova voorbij zou komen, durfde hij niet te kijken
voordat Jehova voorbij was. En toen hij daarna keek zag hij alleen nog maar de
rug van Jehova; maar daarna moest hij zijn gezicht drievoudig bedekken, omdat
het meer licht afstraalde dan de zon en niemand er naar kon kijken zonder te
sterven! Verder was er alleen nog Elia, die Jehova ge waar werd in het suizen
van de wind! En hier bent U nu Zelf!'
[8] Op dit moment val Ik Nathánaël in de rede en zeg: 'Dit is genoeg, Mijn
broeder, het is nog niet het juiste moment! Alleen voor een reine ziel, zoals de
jouwe, die geen valsheid of achterbaksheid kent, is dit te onderkennen. Maar
houdt het voor je tot het juiste uur! Want zie, niet ieder die Mij volgt is zoals jij.
[9] Deze vrouw was niet zoals jij, maar nu is ze ook net als jij, daarom
vermoedde ze ook al wat je nu zeggen wilde. Maar het is nu nog niet het juiste
uur. Pas als in de tempel het voorhangsel in tweeën gescheurd zal worden, neem
dan de bedekking van Mozes stralende aangezicht geheel weg!

36 De Heer trouwt Joram en Irhaël.

[1] Daarop vraagt Johannes Mij: 'Heer dit moet ik toch wel opschrijven! Dit is
groter dan het teken te Kana! Dit is nu eens echt een teken, dat aangeeft waar U
vandaan bent gekomen!'
[2] Ik antwoord: 'Ook dat moet je niet doen, want wat je opschrijft is een teken
voor de wereld; die heeft echter niet het begrip om het in zich op te nemen!
Waarvoor dan al jouw moeite? Denk je dat de wereld zoiets zou geloven? Kijk,
degenen die hier zijn geloven het omdat ze het zien; de wereld echter, die in

92
duisternis ronddoolt, zou nooit geloven dat hier zoiets gebeurd was; want de
nacht kan zich de werken van het licht onmogelijk voorstellen. Zou je haar
vertellen van de werken van het licht, dan zou ze je uitlachen en tenslotte
bespotten. Daarom moet het zo zijn, dat je in de toekomst alleen dat opschrijft,
wat Ik in alle openheid voor de wereld doe; wat Ik echter in het geheim doe, ook
al is het nog zo groot, dat teken je slechts in je hart op, en niet op het gladde
dierenvel!
[3] Er zal echter wel een tijd komen, waarin deze geheime dingen aan de wereld
geopenbaard zullen worden, maar vóór die tijd zullen er nog heel veel bomen
hun onrijpe fruit van hun takken moeten laten vallen! Want zie de bomen
hebben veel beloofd, maar daarvan zal nauwelijks een derde deel rijp worden!
Maar het twee derde deel, dat afvalt, zal eerst vertrapt moeten worden en
verrotten en verdorren, opdat een regen het dan kan oplossen en een krachtige
wind het weer in de stam kan drijven voor de tweede geboorte!'
[4] Johannes zegt: 'Heer dat gaat te diep, wie begrijpt dat?'
[5] Ik zeg: 'Dat is ook helemaal niet nodig, het is voldoende dat je gelooft en Mij
liefhebt, het diepere begrip van dit alles zal wel komen als de Geest der
waarheid over je uitgestort zal worden. Voordat dat echter zal gebeuren, zullen
er zich van jullie, ondanks al deze tekens, nog velen aan Mijn naam stoten!
[6] Want je hebt allemaal nog een heel onjuist begrip van de Messias en Zijn rijk
en er zal nog veel moeten gebeuren, voordat je dat begrijpen kunt.
[7] Want het rijk van de Messias zal geen rijk van deze wereld zijn, maar een
rijk van de geest en de waarheid in het eeuwige rijk van Mijn Vader, en daar zal
nooit of te nimmer een eind aan komen! Wie in dit rijk opgenomen wordt, die
heeft het eeuwige leven en dit leven zal een zaligheid zijn, die nog nooit iemand
heeft gezien, waar nog nooit iemand van gehoord heeft en die nog nooit door
iemand in zijn hart is gevoeld!'
[8] Petrus, die lang gezwegen heeft, zegt nu: 'Heer, wie zal dan ooit voor zo'n
zaligheid geschikt zijn?'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend, kijk, het is nu al laat en onze lichamen hebben rust
nodig, zodat ze morgen sterk zijn voor het werk! Daarom willen wij deze dag
afsluiten en morgen, als het goede licht er weer is, verder gaan. Laat ieder zijn
slaapplaats opzoeken en daarop geheel uitrusten, want morgen zullen we veel te
doen krijgen!'
[10] Op dit moment komt ieder weer tot zichzelf en ziet de muren van de zaal
weer, waarnaast zeer goede rustbedden sierlijk opgesteld staan die lijken op een
soort divans. De leerlingen, waarvan er een paar erg moe zijn, bedanken en gaan
direkt liggen.
[11] Alleen Ik, de dokter en de vrouw blijven nog op. Al snel slapen de
leerlingen vast en dan vallen beiden voor Mij op hun knieën en danken Mij uit
het diepst van hun hart voor die onuitsprekelijke genade, die Ik hen en hun
gehele huis heb geschonken. Maar tevens vragen ze Mij om hen toe te staan,
zich bij Mij aan te sluiten en Mij te volgen.
[12] Ik zeg echter tegen hen: 'Ter wille van jullie zaligheid is dat niet nodig. Als
je Mij toch wilt volgen, dan is het genoeg, dat je Mij in jullie harten volgt! Je
moet echter hier in dit land blijven als Mijn getuigen! Want al gauw zullen er

93
behoorlijk wat twijfelaars opstaan en tot jullie komen; die moet je dan een waar
getuigenis van Mij geven.
[13] En jij, Mijn beste Joram, zult van nu af aan een echte dokter zijn! Als je
iemand de handen op zult leggen in Mijn naam, dan zal het met diegene meteen
beter gaan, hoe ziek hij ook zijn mag. Tevens moeten jullie samen een echt en
onverbrekelijk huwelijk aangaan, want anders zou jullie samenwonen een
ergernis zijn voor de blinden, die alleen op het uiterlijke letten en geen weet
hebben van het innerlijke.
[14] Joram, jij behoeft niet meer bang te zijn voor Irhaël, want ze is nu
volkomen gezond naar lichaam en ziel. En Irhaël, jij hebt aan Joram een
hemelse man en je zult geheel en al gelukkig met hem zijn, want hij is geen
aardse geest, maar een geest, die van boven gekomen is.'
[15] De vrouw zegt: 'O Jehova, hoe goed bent U! Wanneer wilt U, dat wij in het
openbaar voor de ogen der wereld in het huwelijk zullen treden?'
[16] Ik zeg: 'Ik heb jullie al getrouwd, en alleen dit verbond is geldig in de
hemel en ook op aarde, en Ik zeg je: Sinds Adam was er geen volkomener
huwelijk dan dat van jullie nu, want Ik Zelf heb jullie verbond gezegend.
[17] Morgen vroeg zullen hier echter een aantal priesters en andere mensen en
burgers van deze stad komen; meldt het aan hen, zodat ze er mee bekend zijn dat
jullie nu officieel voor God en de hele wereld getrouwd zijn! Als jullie kinderen
krijgen, voedt ze dan in Mijn leer op en doop ze ook in Mijn naam, zoals je Mijn
leerlingen er morgen veel zult zien dopen op de manier, zoals een zekere
Johannes dat doet in de Jordaan; van hem zullen jullie wel gehoord hebben. Ik
zal daarom jou, Mijn Joram, morgen de macht geven om in het vervolg iedereen
te dopen, die in Mijn naam geloven zal.
[18] Gaan jullie nu echter naar bed! Maar zolang Ik in dit huis verblijf, moet je
elkaar terwille van de kuisheid niet aanraken. Gedurende deze tijd behoef je je
geen zorgen te maken over de tafel en de kelder, want zolang Ik hier in dit huis
verblijf, zullen tafel en kelder net als vandaag van bovenaf verzorgd worden.
Zeg echter niet voortijdig tegen iemand dat dit gebeurt, want de mensen zouden
dit niet begrijpen. Als Ik weg ben, dan kan je het nog altijd aan diegenen zeggen,
die het begrijpen kunnen. En ga nu naar bed, Ik zal hier nu alleen waken! Want
de Heer mag niet slapen noch rusten, want de slaap en de totale rust zou de dood
en het verderf van de wezens zijn! AI zou dan ook de hele wereld slapen, dan
waakt toch de Heer en bewaart alle wezens.'
[19 Na deze woorden bedanken de beiden Mij en gaan, ieder in een ander
vertrek, de nodige rust genieten. Ik blijf echter tot de morgen in Mijn stoel
zitten.

De eerste dag in Sichar

37 Bij Irhaël. Over de betekenis van de droom

[I] Vroeg in de morgen, terwijl de zon nog nauwelijks een halve handbreedte
boven de horizon stond, kwamen al veel priesters, die in Sichar woonachtig

94
waren vanwege de nabijheid van de heilige berg Gerazim, voor het huis van
Irhaël en maakten meteen veel kabaal en schreeuwden: 'Hosianna boven
hosianna en gezegend is Hij, die daar kwam in de naam van de heerlijkheid
Gods! Wacht, zon, en sta stil, o maan, tot de Heer aller heerlijkheid met Zijn
geweldige rechterarm al Zijn vijanden, die ook onze vijanden zijn, verslaat en
vernietigt! Maar bescherm de Romeinen, o Heer, want die zijn onze vrienden,
omdat ze ons beschermen tegen de Joden, die nu niet meer kinderen van God,
maar kinderen van Beëlzebub zijn, aan welke vader ze offeren in de tempel, die
Salomo voor U, o Heer, heeft gebouwd. U heeft er goed aan gedaan, o Heer, dat
U naar Uw echte kinderen gekomen bent, die Uw beloften geloofden en U tot op
dit uur verlangend verwachtten. U komt weliswaar van de Joden er staat dan ook
geschreven dat het heil van de Joden komt -maar we hebben gehoord, dat U in
Jeruzalem en in de tempel was, en dat U daar de Joden met gesels sloeg en hun
stoelen omgooide! O Heer, daarmee heeft U zeer veel goeds gedaan en alle
hemelen zullen U daarvoor loven met psalmen, harpen en bazuinen! We hebben
altijd al gezegd, dat als U komt, U niet voorbij zult gaan aan de heilige plaats,
waarop Daniël, Uw profeet, de verschrikking en de verwoesting van Jeruzalem
verkondigde! En op deze plaats zult U, o Heer, het heil aan Uw volkeren
verkondigen! Geprezen zij Uw naam, hosianna aan U in de hoge en heil aan alle
kinderen, die van goeden wille zijn!'
[2] Dit voor een deel zinnige, voor een deel echter ook zeer onzinnige
geschreeuw trok natuurlijk een aantal mensen aan en vooral diegenen, die de
vorige dag aan de bron bij Mij waren en Mij nu weer zien en horen wilden. Het
lawaai en de menigte werd van seconde tot seconde groter, en iedereen in huis
moest het bed uit en kijken, wat er aan de hand was. De leerlingen waren het
eerst op en vroegen Mij, wat dat dan toch voor een lawaai was, en of het wel
raadzaam was om te blijven of dat het misschien beter was, om er vandoor te
gaan. ,
[3] Ik zei echter: 'O jullie bangeriken! Hoor toch eens, hoe ze hosianna roepen!
Waar hosianna geroepen wordt, is het echt niet zo gevaarlijk om te blijven!'
[4] Daarmee waren de leerlingen gerustgesteld en Ik zei vervolgens tegen hen:
'Ga nu maar naar buiten en zeg tegen hen, dat ze hun mond moeten houden en
naar buiten op de berg moeten gaan, want Ik zal na het zesde uur (dat is na
twaalf uur 's middags) met jullie allen naar buiten komen en dan zal Ik aan jullie
en aan hen vanaf de berg het heil verkondigen. Ze moeten ook schrijvers
meenemen, opdat die opschrijven wat Ik daar vanaf de berg zal leren.
[5] Johannes, jij behoeft het niet op te schrijven, omdat Mijn leer toch al door
meer mensen opgeschreven zal worden. Er is hier een schrijver, ook een
Galileeër, Matthéus genaamd, die heeft voor zichzelf al veel uit Mijn jeugd
opgeschreven, en omdat hij vlug schrijft, zal hij zeker alles opschrijven wat hij
horen en zien zal. Breng die man hierheen; roep zijn naam en hij zal meteen
volgen! Waarschuw ook de voornaamste priesters en vraag of ze komen willen,
en doe dat ook met een paar van de voornaamsten, die je gisteren aan de bron
gezien zult hebben. Maar roep eerst Matthéus voor Mij, want Ik wil dat ook hij
ons volgt!'
[6] De leerlingen daalden nu snel af en deden wat Ik hen opgedragen had.

95
[7] Terwijl de leerlingen beneden op straat in touw waren, kwamen alle andere
gasten tesamen met Maria naar Mij in de eetzaal en begroetten Mij zeer
vriendelijk, bedankten Mij en vertelden heel in 't kort de wonderbare dromen,
die zij in deze nacht hadden gehad, en zij vroegen Mij of zulke dromen ook een
betekenis hadden.
[8] Maar Ik zei: 'Wat de ziel in de droom ziet, dat is afhankelijk van haar aard. Is
de ziel bezig met het ware en goede, wat Ik jullie leer om te geloven en te doen,
dan ziet zij in de droom ook het ware en kan daaruit het goede voor het leven
halen; is de ziel echter bezig met het verkeerde en het boze, dan zal ze in de
droom ook het verkeerde zien en daar het boze uit maken.
[9] Omdat jullie nu door Mijn leer met het ware bezig bent, waarom je Mij ook
volgt, daarom kan je zielook in de droom slechts het ware gezien hebben,
waaruit ze veel goeds kan halen.
[10] Of de zielook begrijpt wat ze in de droom ziet, dat is natuurlijk een heel
andere zaak. Want net zoals jullie niet alles opnemen en begrijpen wat je ziet in
de buitenwereld waarin je overdag leeft, zo begrijpt de ziel ook niet alles wat ze
in háár wereld ziet.
[11] Als in jullie echter de geest opnieuw wordt geboren, zoals Ik dat in
Jeruzalem aan Nicodémus heb uitgelegd toen hij 's nachts bij Mij kwam, dan zal
je alles in je opnemen en begrijpen en geheel en al doorleven. Hiermee zijn ze
allen tevreden en klaar met hun vragen.

38 Niet het horen, maar het doen brengt heil

[1] Nu komt de gastvrouw met haar nieuwe gemaal, groet Mij heel innig en
vraagt Mij en ook alle andere gasten of we genegen zijn het ontbijt te gebruiken,
daar het reeds op ons staat te wachten.
[2] Ik zeg echter: 'Beste Irhaël, wacht nog even, de leerlingen zullen dadelijk
nog meer gasten brengen, die ook aan het ontbijt zullen deelnemen en die tevens
uit Mijn mond zullen vernemen, dat jullie beiden, jij en Joram, nu officieel
getrouwd zijn. Ze zullen ook zien dat jullie huis niet een van de minste, maar in
alles, zowel uiterlijk als innerlijk, het eerste huis van deze stad is, en dat Ik
daarom in dit huis Mijn intrek nam.'
[3] Terwijl Ik dit tegen het echtpaar zeg, openen Petrus en Johannes ook al de
deur en tussen hen in komt Matthéus binnen, die diep buigt en zegt: 'Heer, ik sta
helemaal klaar om U alleen te dienen! Ik heb hier wel een baan als schrijver en
kan daarvan leven en mijn kleine familie onderhouden; maar als U, o Heer, mij
nodig heeft, dan laat ik ogenblikkelijk mijn werk liggen; en U, o Heer, zult mijn
kleine familie niet laten verkommeren!'
[4] Ik zeg: 'Wie Mij volgt, die hoeft zich alleen maar zorgen te maken over dat
hij tijdelijk en eeuwig bij Mij blijft. Zie dit huis eens; deze beide eigenaren
zullen je familie in Mijn naam opnemen en prima verzorgen, en ook jou, als je
overdag of 's nachts hierheen zou komen.'
[5] Matthéus, die dit huis al van vroeger kende, toen het meer een ruïne was dan
een huis, was uitermate verbaasd en zei: 'Heer, hier moet een groot wonder

96
gebeurd zijn! Want het huis was een ruïne, en nu is het een paleis, zoals er in
Jeruzalem maar enkele zijn! En wat een koninklijke inrichting! Dat moet toch
welontzettend veel hebben gekost!'
[6] 'Houd jij nu alleen maar vast voor ogen', zeg Ik, 'dat bij God zeer veel dingen
mogelijk zijn, die bij de mensen onmogelijk schijnen, en dan zul je zonder
moeite begrijpen, hoe deze vroegere ruïne nu in een paleis kon veranderen! -Heb
je wel voldoende schrijfmateriaal?'
[7] Matthéus zegt: 'Ik heb voor twee dagen voldoende; moet ik meer hebben dan
zal ik het direct gaan halen.’
[8] Ik zeg: 'Er is genoeg voor tien dagen, daarna zullen we wel ander materiaal
krijgen. Blijf maar hier en ontbijt met ons; na zes uur zullen we de berg op gaan.
Daar zal Ik deze menigte het heil verkondigen; jij schrijft al het gesprokene voor
Mij woordelijk in drie hoofdstukken op en je maakt daarbij een indeling in
kleine verzen, zoals bij David gebruikelijk was. Zoek er nog een paar andere
schrijvers bij, die het van je kunnen overschrijven, zodat er in dit plaatsje ook
een geschreven getuigenis blijft!'
[9] Matthéus antwoordt: 'Heer, Uw wil zal zeer nauwkeurig worden uitgevoerd!'
[10] Na dit noodzakelijke onderhoud met Matthéus komen de andere leerlingen
binnen, en daarop volgen de priesters en de andere notabelen van deze stad en
zij begroeten Mij zeer berouwvol. En de voornaamste priester komt iets naar
voren en zegt: 'Heer, U heeft dit huis zeer goed voor U ingericht, zodat het
waardig is om U te herbergen. Salomo bouwde de tempel met veel pracht, opdat
deze waardig zou zijn, om als woonplaats voor Jehova bij de mensen te dienen.
Maar de mensen hebben deze woonplaats door hun vele ten hemel schreiende
laster ontheiligd, en Jehova verliet de tempel en de ark en kwam naar ons op de
berg, net zoals U, o Heer, eerst in de tempel was en weinig weerklank vond en
toen naar ons, Uw van oudsher echte vereerders, gekomen bent. En zo zal nu
geschieden, zoals geschreven staat:
[ll] 'In de eindtijd zal de berg, waar des Heren huis is, zeker hoger zijn dan alle
bergen en zal boven alle heuvels verheven worden en alle heidenen zullen er
heen gaan. En ook zullen vele volken er heen gaan en zeggen: Komt, laat ons op
de berg des Heren gaan, naar het huis van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn
wegen wijst en wij op Zijn hellingen wandelen! Maar toch zal Zijn wet uitgaan
van Sion en het woord des Heren van Jeruzalem komen (Jesaja 2:2-3).
[12] Wij allen zijn uitermate blij, zoals een bruid is wanneer haar bruidegom
komt en haar begroet en voor het eerst zijn hart en zijn hand aanbiedt! Want
waarlijk Heer, Jeruzalem, de uitverkoren stad van de grote koning, is het
verkeerde pad opgegaan en deugt nergens meer voor en is U niet waard! Wij
vinden ons zelf ook wel niet zoveel waard want wat heeft men nodig om waarde
voor God te verkrijgen?! -maar het is wel zeker, dat als de Heer nu alleen tussen
twee slechten te kiezen heeft, Hij ons, als duidelijk de minst slechte, kiezen zal!
En dat zien wij nu wonderbaarlijk in vervulling gaan! U bent het waarop wij al
zo lang wachtten, daarom hosianna aan U, Die in de naam des Heren tot ons
komt!'
[13] Ik zeg tegen de spreker: 'Ja, u heeft het nu helemaal bij het rechte eind;
maar Ik zeg U ook: Als u Mijn leer zult horen, neem deze dan ook in u op en

97
blijf haar volgen, want dan pas zult u het heil werkelijk deelachtig worden, het
heil dat Ik u vandaag van de berghoogte zal verkondigen. Want ook al komt de
genade onbelemmerd van boven op u neer, dan is dat toch niet voldoende; want
ze blijft niet, als ze niet daadkrachtig aangenomen wordt, -net alsof je hongerig
onder een boom vol rijpe vruchten zou staan waar de wind de rijpe vijgen
afschudt: als je die dan niet opraapt en eet, zullen die je dan verzadigen?!
[14] Dus niet alleen het horen, maar het doen volgens Mijn leer zal maken, dat u
deel krijgt aan het heil dat uit Jeruzalem tot u gekomen is! Heeft u dat
begrepen?'
[ 15] De spreker antwoordt: 'Ja, Heer, want zoals U kan God alleen maar
spreken! ,
[16] 'Nu dan', zeg Ik daarop, 'omdat u het begrepen heeft, laat ons dan nu de
ochtendmaaltijd gebruiken! Na de maaltijd moet u nog wel noteren, dat Ik
gisternacht Irhaël en dokter Joram in de echt verbonden en gezegend heb, en dat
van nu af aan verder niemand zich meer aan hen moet ergeren! Maar gaan jullie
nu zitten voor de ochtendmaaltijd! Het zij zo!'
[ 17] Allen gaan nu zitten, en het zijn er veel, om de ochtendmaaltijd te
gebruiken, die uit prima melk en honingbrood bestond.

39 Het oudste en echtste huis van God

[1] Elders zou men deze ochtendmaaltijd niet zeer kostelijk genoemd hebben,
maar in het land, dat spreekwoordelijk overvloeide van melk en honing was het
wel een kostelijke maaltijd, vooral omdat de honing van het beloofde land zeker
de beste ter wereld was en nu nog is, terwijl dat ook gold voor de melk, die
nergens ter wereld overtroffen werd.
[2] Na de maaltijd werd heerlijk fruit gepresenteerd, en velen genoten daarvan
en loofden God, Die de vruchten zo heerlijk deed smaken, en Die aan de bijen
de vaardigheid had gegeven, om uit de bloemen des velds de zo voortreffelijke
zoete honing te puren en deze in hun kunstig gebouwde cellen op te slaan!
[3] Een wijze man uit het gezelschap van de Samaritanen zei: 'Gods wijsheid,
almacht en goedheid kan nooit genoeg geroemd worden! De regen valt op de
aarde, duizendmaal duizend vormen en soorten planten, bomen en struiken
zuigen dezelfde regen op en staan in dezelfde aarde, en toch heeft iedere soort
een andere smaak, een andere geur en een andere vorm! Iedere vorm is mooi en
aantrekkelijk om te zien, en zonder nut groeit er niets, en zonder doel groeit
zelfs niet de schraalste mosplant op een steen!
[4] En kijk dan eens naar al de dieren op de aardbodem,o in het water en in de
lucht! Wat zijn het er veel en wat een verscheidenheid, van de mug tot aan de
olifant, van de bladmijt tot de ontembare Leviathan, die bergen op zijn rug zou
kunnen dragen en die zou kunnen spelen met de ceders van de Libanon! O Heer,
wat een macht, wat een kracht en wat een eindeloos diepe wijsheid moet er in
God zijn, Die daar de zon de maan en de ontelbaar vele sterren in hun baan
houdt en bestuurt, de zee in haar diepten vasthoudt, de bergen op aarde gebouwd
heeft en de aarde zelf gegrondvest heeft door Zijn almachtige woord!'

98
[5] Ik zeg: 'Ja ja, dat is goed gesproken, want zo is het: God is zeer goed, zeer
wijs, zeer rechtvaardig en heeft niemands raad en leer nodig als Hij iets doen
wil; maar Ik zeg u: Ook de mens van deze aarde is geroepen om volmaakt te
worden zoals de Vader in de hemel volmaakt is!
[6] Dat was weliswaar tot op heden niet mogelijk, omdat de dood op deze aarde
de macht had; maar van nu af aan is het voor iedereen, die er ernst mee maakt
om volgens Mijn leer te leven, mogelijk!
[7] Ik denk wel dat, als God dit voor zo iets eenvoudigs, namelijk voor het lichte
volgen van Mijn leer, wil geven, dat dan de mens toch wel geen moeite of werk
uit de weg zal gaan om dit hoogste te verkrijgen!”
[8] De opperpriester zegt: 'Ja Heer, voor het hoogste moet de mens ook het
hoogste inzetten! Wie genieten wil van het uitzicht op een hoge berg, die moet
eerst de moeite en de bezwaren van het klimmen willen doorstaan. Wie oogsten
wil, moet daarvoor eerst ploegen en zaaien, en iemand, die weet dat hij iets kan
winnen, moet eerst iets op het spel zetten; degene, die niets waagt uit angst om
te verliezen, die zal onmogelijk ooit iets winnen! Daarom, als ons Uw wegen
bekend gemaakt worden, o Heer, zal het voor ons ook helemaal niet moeilijk
zijn om datgene te bereiken, wat U ons eerder verkondigd hebt, namelijk -net zo
volmaakt te worden als de Vader in de hemel volmaakt is!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dat wel, en daar voeg Ik nog aan toe: Mijn juk is zacht en Mijn
last is licht! Maar de mensen hebben tot op heden zware lasten te dragen gehad
en konden daarmee niets bereiken; het is maar de vraag, welke vorm hun geloof
zal aannemen, als zij het aangeleerde, zwaar drukkende, oude geloof moeten
omruilen tegen een ongewoon licht nieuw geloof. Zullen zij tenslotte niet
zeggen: 'Grote moeite en zwaar werk brachten ons niets op, wat zal dan deze,
daarbij op kinderspel lijkende moeite, ons kunnen opbrengen?'
[10] Ik zeg u: U zult de oude mens als een oud kledingstuk uit moeten trekken
en in plaats daarvan een geheel nieuw aan moeten trekken! Dat zal in het begin
tamelijk ongemakkelijk zitten; maar wie zich door zo'n kleinigheid niet terug
laat jagen in het gemakkelijk zittende oude, en zich daarentegen enig onbehagen
laat welgevallen, die zal die volmaaktheid bereiken, waarvan Ik voorheen heb
gesproken.
[11] Maak je nu echter allemaal gereed, want Ik vertrek dadelijk voor het tochtje
de berg op. Wie met Mij mee wil gaan, moet zich nu gereed maken; en
Matthéus, ga je schrijfgereedschap halen! Kom gauw terug, want je ziet dat Ik al
klaar sta om weg te gaan!'
[12] Matthéus zegt: 'Heer, U weet hoe graag ik nu klaar sta om U te volgen! Als
ik echter nu naar huis ga, en wel daarheen, waar ik mijn door de Romeinen
betaalde werk doe als tollenaar en schrijver bij de hoofdtolboom voor de stad,
dan is daar net als altijd, zeker veel werk voor mij, en de Romeinse wachten
zullen mij niet laten gaan voordat ik het werk gedaan heb. Daarom zou ik liever
zien, dat ik voor vandaag hier genoeg schrijfmateriaal zou krijgen, en dat ik dan
vanavond het mijne haal, waarmee ik daarna, zoals ik reeds eerder zei, twee
volle dagen genoeg voorraad heb; want ik krijg van de Romeinen slechts voor
drie dagen materiaal vooruit, en dat verbruik ik haast altijd.'
[13] Ik zeg: 'Mijn vriend doe nu maar altijd wat Ik je zeg, en het zal je steeds

99
goed gaan! Ga nu maar, zoals Ik zei en je zult vandaag geen werk vinden en er
zal niemand aan de tolboom staan te wachten! Neem nog wel je andere
schrijvers mee, zodat in dit geval Mijn toespraak door meer personen
opgeschreven zal worden!' -Matthéus zegt: 'Ja, als het zo gelegen is, dan wil ik
wel gaan!'
[14] Daarna vertrekt Matthéus, de tollenaar, en vindt thuis alles zoals Ik hem
voorspeld heb. Heel snel komt hij met nog drie schrijvers terug, en we gaan, met
allen die in huis zijn, op weg naar de berg Garizim.
En als wij na een uur gaans bij de berg aankomen, vraagt de opperpriester aan
Mij of Ik naar boven wil gaan en het oude godshuis wil openen.
[15] Maar Ik wijs hem op de omgeving en de vele mensen, die ons gevolgd zijn
en zeg tegen Hem: 'Kijk, vriend, het is het oudste en het echtste huis van God;
maar het is erg verwaarloosd, daarom wil Ik het nu herstellen, net zo als Ik het
huis van Irhaël hersteld heb! Daarvoor hebben we het oude huis zelf niet nodig,
en hebben we voldoende aan deze plaats aan de voet van de berg. Tevens zijn
hier een aantal banken en tafels, die goede diensten kunnen verlenen aan de
schrijvers. Open nu je oren, ogen en harten en bereid je voor, want nu geschiedt
dat voor jullie ogen, wat de profeet Jesaja voorspeld heeft!'
[16] Matthéus zegt: 'Heer, wij zijn gereed om U aan te horen!'
[17] Nu begint de bekende bergrede, die in Matthéus 5, 6 en 7 heel goed
weergegeven staat. - Deze prediking duurde echter ongeveer drie uren, want Ik
sprak dit keer langzaam ten behoeve van de schrijvers.

40 Op Garizim. Kritiek op de bergrede

[1] Maar toen de prediking geëindigd was, werden velen, vooral de priesters,
met ontzetting vervuld, en enigen van hen zeiden: 'Wie kan zo zalig worden?!
Wij schriftgeleerden prediken toch net zo juist en rechtvaardig als eens Mozes
vanaf de berg de wet aan het volk verkondigde! Maar dat is allemaal niets
vergeleken bij deze strenge leer en deze overdonderende prediking! Er is
natuurlijk haast niets tegen zo'n leer in te brengen, maar ze is veel te hard en het
is voor een mens vrijwel onmogelijk om er ooit aan te voldoen.
[2] Wie kan zijn vijanden liefhebben, wie kan diegene goed doen, die hem
kwaad doet en wie kan diegenen zegenen, die hem haten en slechts kwaad over
hem spreken?! En als iemand iets van mij lenen wil, moet ik mij dan niet van
hem afwenden en mijn oor en hart afsluiten voor zijn vraag, als ik heel goed zie
dat de lener het geleende nooit terug zal kunnen geven?! Ah, dat is toch te dom!
Als de luien en werkschuwen dat ontdekken, zullen ze dan niet direct naar de
vermogenden gaan en net zo lang bij hen lenen tot deze niets meer hebben?! Als
deze dan op die manier alles aan de niets teruggevende armen geleend hebben,
en er gaat niets gemakkelijker dan dat, dan hebben ze tenslotte zelf niets meer.
Dan vraagt men zich af, wie dan in de toekomst nog zal werken en van wie de
armen dan nog iets kunnen lenen!
[3] Het is maar al te duidelijk, dat door het in acht nemen van zo'n leer, die
helemaal tegen de aard van de menselijke instellingen ingaat, de wereld in korte

100
tijd zou veranderen in een onherbergzame woestijn. Als de wereld echter een
woestijn is geworden, waar vinden de mensen dan de een of andere opleiding,
als alle opleidingsinstituten noodgedwongen verdwijnen moeten omdat niemand
geld heeft om ze te vestigen en te onderhouden?!
[4] Deze leer voldoet beslist niet! De slechte mensen en vijanden van de goede
mensen en hun goede werken moeten getuchtigd worden, en als iemand mij een
oorvijg geeft, dan moet hij er minstens twee uitgemeten terug krijgen, opdat hem
in het vervolg de lust zal vergaan om mij nogmaals een oorvijg te geven! De
slechte lener zal in de werktoren opgesloten moeten worden, opdat hij leert te
werken en verder als een werkzaam mens met de ijver van zijn handen zijn
brood verdient, en de zeer arme moet om een aalmoes smeken en hij zal het
krijgen! Dat is een oude, maar goede wet, waaronder een menselijke
samenleving kan voortbestaan. Maar deze wetten die deze zogenaamde Christus
nu gegeven heeft, zijn voor het menselijke leven te onpraktisch en die kunnen
daarom onmogelijk aangenomen worden.
[5] Over al het andere wilde ik, hoe onzinnig het ook klonk, niets zeggen, maar
wat moet je nu denken van die aanbevolen zelfverminking, als één van de eigen
ledematen ergernis geeft; en dan ook nog het kennelijk aanbevolen nietsdoen,
waarbij iemand al zijn aandacht moet geven aan een voortdurend op zoek zijn
naar het Godsrijk, zonder voor iets anders te hoeven zorgen, omdat al het andere
van boven gegeven zal worden!? - Laten we dat nu eens met een kleine proef
van een paar maanden uittesten; gedurende die tijd moeten de mensen alles laten
liggen en niet werken, dan blijkt wel of de gebraden duiven hen in de mond
zullen vliegen!
[6] En hoe dom is tenslotte die aanbevolen zelfverminking, als één van je
ledematen je ergert! Stel dat iemand met een scherpe bijl in zijn rechterhand,
zich zijn linker afhakt en weggooit; wat zal hij dan doen als zijn rechterarm hem
daarna ergert, -hoe zal hij die dan afhakken en hoe zal hij zijn ogen uitrukken en
tenslotte zonder handen de voeten afhakken, die hem mogelijkerwijs ook nog
ergeren?! -Ah, loop heen met zo'n leer! Die zou zelfs voor een krokodil te slecht
zijn, laat staan Voor een mens! -Als je de gevolgen een beetje bij elkaar optelt,
kun je met je klompen aanvoelen, dat zo'n leer alleen maar een gevolg van het
oud joodse fanatisme kan zijn!
[7] En al kwamen alle engelen uit de hemel en leerden de mensen zulke wegen
om het eeuwige leven te bereiken, en het gebruik van zulke middelen om de
hemel te verdienen, dan zouden zulke domme leraren de wereld uitgeslagen
moeten worden en hun domme hemel zelf op moeten vreten! -Alleen al het
tegenstrijdige daarin! -'Tand om tand' en 'oog om oog' vindt Hij onrechtvaardig
en gruwelijk; Hij predikt de grootste zachtmoedigheid en het grootste geduld,
zet zelfs voor alle dieven de deur wijd open, als Hij zegt: 'Wie uw rok vraagt,
geef die ook de mantel erbij!' Mooie leer! -Maar daarentegen moeten de mensen
zich zelf wel de ogen uitrukken en handen en voeten afhakken! -Wie van u heeft
er ooit grotere onzin gehoord?!
[8] Dan komt de priester naar Mij toe en zegt: 'Meester! Uw daden laten zien,
dat U meer kunt dan een gewoon mens. Maar als U werkelijk in staat bent om
normaal te denken, en daar twijfel ik niet aan, want ik heb U in het huis van

101
Irhaël heel wijs horen spreken, dan moet U beslist bepaalde erg onpraktische
leerstellingen uit Uw prediking herroepen! Anders zijn wij genoodzaakt,
ondanks al Uw daden, die zonder meer een Messias waardig zijn, U openlijk te
betitelen als een fanatiek magiër, die opgeleid is in de een of andere oud-
Egyptische school, en U Uit ons midden uit te wijzen als een pure
Messiasschenner!
[9] Bekijk Uw geweldige leer nu Zelf eens een beetje preciezer, dan moet U
toch inzien, dat Uw leer voor het verkrijgen van het eeuwige leven
totaalonbruikbaar is en door niemand ooit uitgevoerd kan worden! Want als
iemand op deze wijze de hemel verdienen moet, dan zal hij die hemel wel niet
willen hebben! Want het zou dan beter zijn, dat hij nooit geboren was, dan dat
hij op deze manier een hemel zou verdienen, waarin hij slechts als een
verminkte binnen zou kunnen gaan! Zeg mij nu eens heel openhartig of U dat
inziet, of dat Uw leer U werkelijk ernst is!'
[10] Ik zeg: 'U bent toch een opperpriester en u bent blinder dan een mol onder
de grond; wat moet Ik dan van de anderen denken en verwachten?! Ik gaf u hier
beelden, en u neemt alleen de bijbehorende materie in u op en die dreigt u te
verstikken, maar de geest die Ik In deze beelden gelegd heb, beseft u niet.
[11] Geloof Mij: Zo wijs als u denkt dat u bent, zo wijs zijn wij ook, en wij
weten het zeer goed of een mens zich verminken kan en wil om het eeuwige
leven te verkrijgen! Maar wij weten ook, dat u de geest van deze leer niet
begrijpt en nog lang niet zult begrijpen! Ondanks dat, nemen wij onze woorden
niet terug. U heeft wel oren, maar die horen niet het juiste, ook heeft u ogen, die
echter evenzo geestelijk blind zijn, en, hoewel uw oren en ogen open zijn, hoort
en ziet u toch nog niets!'

41 Onbegrip voor de beeldspraak der bergrede

[I] De opperpriester zegt: ' Ja, ja, U kunt daarmee wel gelijk hebben, en ik wil en
kan bij voorbaat ook niet bestrijden of, hoe en wat voor geestelijke zaken er zich
in Uw gebruikte beeldspraak bevinden; maar dáárin moet U me dan toch gelijk
geven, dat, als ik bijvoorbeeld iemand een les geef, waarvan ik wens dat die
door hem als mijn leerling begrepen en uitgevoerd zou moeten worden, ik die
les toch noodzakelijkerwijs zo brengen moet, dat mijn leerling de juiste
bedoeling daarvan begrijpt. Als ik nu weet dat mijn leerling mijn les naar de
geest van de daarin besloten waarheid geheel begrepen heeft, dan kan ik ook
geheel terecht van mijn leerling verlangen, dat hij mijn les uitvoert.
[2] Als ik iemand echter in zulke beelden een les geef, dat deze niet herkenbaar
zijn, en vroeg de leerling dan aan mij: Wat betekent dat? Hoe moet ik mij om
het leven brengen, om het leven te winnen? Hoe zal ik mij doden en dan dood
zijnde uit de dood een nieuw, Ja zelfs een eeuwig leven verkrijgen?' - dan zal ik
tegen hem zeggen: 'Kijk vriend, dat moet je zo en zo begrijpen en verkrijgen!
Want Iet op, tussen het jou gegeven leerbeeld en de daaruit gepuurde waarheid
bestaat deze en die geestelijke overeenkomst, en je moet je leven niet inrichten

102
volgens het uiterlijke beeld, maar volgens het overeenkomstige innerlijke beeld!'
[3] Kijk Meester, dan zal de leerling het begrijpen en dan kan ik, zoals reeds
eerder opgemerkt, geheel terecht van hem verlangen, dat hij naar de geest der
waarheid van mijn leer zal handelen! Kan ik echter, zonder een dwaas te zijn,
ook verlangen dat hij handelt volgens mijn harde symbolische beeld? Als ik dat
in volle ernst aan mijn leerling zou vragen, dan zou ik mij voor alle denkende
mensen toch wel gedragen als iemand, die water in een goed gesloten kruik
droeg, terwijl een dorstige naar hem toe komt en hem smeekt, dat hij hem te
drinken zou geven. De waterdrager zou hem meteen de gesloten kruik aanreiken
en zeggen: 'Hier heb je de kruik, -drink!' Hij zou nu proberen te drinken, maar
geen opening vinden en de drager vragen: 'Hoe kan ik daaruit drinken? De kruik
is toch aan alle kanten dicht!' De drager zou tegen hem zeggen: 'Als je blind bent
en de opening niet kunt vinden, slok dan de hele kruik op en dan zul je op die
manier ook wel het water mee opslokken!'
[4] Zeg mij Meester, U die overigens goed en wijs bent, wat zou de dorstige
tegen zo'n waterdrager zeggen?! Ik vind dat de dorstige hier toch wel het volste
recht zou hebben, om zo'n waterdrager voor nar uit te schelden.
[5] Dat wil niet zeggen, dat ik U direkt voor een nar houd; maar als U zegt dat
wij de geest van Uw leer door onze geestelijke blind en doofheid niet zien en
begrijpen kunnen, dan is Uw leer toch net als het water in de afgesloten kruik,
die in alle ernst door de dorstige tegelijk met het water opgeslokt zou moeten
worden, een eis, die slechts een ontsnapte profeet uit een gekkenhuis zou kunnen
stellen! - U mag erover denken, zoals U wilt! Zolang U aan Uw leer, die op
menig punt veel goeds en waars bevat, geen voldoende uitleg meegeeft, blijven
ik en veel verstandige denkers bij deze gedane uitspraak! Want echt, U zult
nooit beleven, dat wij volgens Uw leer nu meteen zullen beginnen om handen en
voeten af te hakken, en ogen uit te rukken! - Ook zullen we net als altijd werken
en ons brood in het zweet ons aanschijns verdienen, en degene, die zich
boosaardig aan ons zal vergrijpen, die zal zijn rechtvaardige straf niet ontlopen!
[6] Ook zullen we de dief, die een rok van ons steelt, geen mantel er gratis bij
geven, maar we zullen de dief grijpen en in de gevangenis werpen, waar hem
voldoende tijd gegeven zal worden om zijn slechte daad te betreuren en zijn
leven te beteren! Als U een werkelijk van God afkomstige wijze bent, dan moet
U ook doordrongen zijn van de heilige noodzakelijkheid van de instandhouding
van de wet van Mozes, die God Zelf onder bliksem en donder aan de Israëlieten
in de woestijn verkondigd heeft! Als U echter met Uw leer de wet wilt
schenden, dan moet U maar afwachten, hoe U dat tegenover Jehova
verantwoorden kunt!'
[7] Ik zeg: 'Ik ben echter van mening, dat het de wetgever vrij staat de wet te
handhaven en deze zelf naar geest en waarheid uit te voeren, of deze ook wel
onder bepaalde voorwaarden geheel op te heffen!'
[8] De opperpriester zegt: 'Dat klinkt nu heel vreemd uit Uw mond! Vanmorgen
zou ik eerbied voor zo'n gezegde gehad hebben, want toen dacht ik nog heel
zeker dat U werkelijk de Beloofde was! Maar n.a deze leer, die U ons nu heeft
gegeven, bent U in mijn ogen een gekkenhuisklant geworden, die het leuk vindt
om zijn idee-fixe als wijsheid van de beloofde Messias op te dissen. Ik zou

103
daarom liever zien, dat U Uw harde leer uitlegde, want zonder voldoende
verklaring zal geen mens deze ooit begrijpen en daarnaar gaan handelen!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dan, wat u zo absurd vindt in Mijn leer, en Ik zal het u duidelijk
maken!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik heb het U wel meer dan één keer gezegd; maar
om U te laten zien, dat ik beslist heel billijk en gematigd ben, zeg ik U nu, dat ik
alle andere punten van Uw leer aanneem als goede en wijze regels om te volgen,
maar het ogen uitrukken en het afhakken van handen en voeten kan ik
onmogelijk accepteren! Bedenk toch Zelf eens, of het wel mogelijk is jezelf een
oog uit te rukken! Zal degene, die zichzelf een hand of een voet afhakt, daarna
niet doodbloeden en sterven? En als hij dood is, wat zijn dan de vruchten van
zijn verbeterde levenswijze?!
[11] Kijk, dat is het meest onpraktische punt van Uw leer, dat bij het volle
verstand nooit opgevolgd kan worden! En zo er al werkelijk ooit ergens gekken
te vinden zouden zijn, die zo'n leer op zichzelf toepasten, dan zouden die daar
beslist niet beter van worden; want als iemand het leven daarbij niet verliest, dan
zal hij vanwege de ellende, waarin deze schijnbaar van God afkomstige leer hem
gestort heeft, God niet loven. Sterft hij echter, wat het waarschijnlijkste is, dan
vraag ik met David: 'Heer, wie zal U in de dood nog loven, en wie zal U prijzen
in het graf?!' Dus dit punt zou U ons minstens duidelijk moeten uitleggen; al het
andere willen wij als een weliswaar op de spits gedreven -humane leer
aannemen!
[12] Ik zeg: 'Goed, uw verzoek is billijk en Ik zeg u: Onder alle priesters na
Samuël, bent u de wijste, want u heeft een goed hart, u verwerpt in de aard der
zaak Mijn leer niet, maar u wilt hem alleen uitgelegd hebben; en Ik wil u daarom
ook uitleg geven! Maar niet uit Mijn mond, maar uit de mond van één van Mijn
leerlingen krijgt u een uitleg! Wend u daarom tot één van Mijn leerlingen, opdat
het u duidelijk zal worden, dat Mijn leer op dit ogenblik al zonder Mijn
verklaring begrijpelijk is geworden voor de mensen!

42 De bergrede door Nathánaël duidelijk uitgelegd

[1] Dan wendt de opperpriester zich tot Nathánaël en zegt tegen hem: 'Op
aanwijzing van je meester wend ik mij op goed geluk tot jou; verklaar mij
daarom in ieder geval het hardste punt uit de leer van je meester! Maar graag
alleen in heldere, klare taal! Want als je mistig praat over mistige dingen, dan
wordt het er niet duidelijker op! Dus ga je gang!'
[2] Nathánaël zegt: 'Staart u zich zo blind op het verstandelijke, dat u een zo
begrijpelijk gebrachte leer niet op de goede manier kunt begrijpen? Hebben de
profeten dan niet bijna allen zonder uitzondering van Christus voorspeld, dat Hij
slechts in gelijkenissen Zijn boodschap zou brengen en niet zonder gelijkenissen
met de mensen zou spreken?'
[3] De opperpriester zegt: ' Ja, daar heb je gelijk in, want zo staat het
geschreven.'
[4] Nathánaël zegt verder: 'Wel dan, als u dat als schriftgeleerde wel weet,

104
waarom scheldt u de Heer dan uit voor een nar, als Hij geheel volgens de schrift
Zijn prediking in gelijkenissen brengt. U kunt voor het begrijpen daarvan aan de
Heer wel om uitleg vragen, maar u kunt Hem toch niet voor een nar uitschelden
als u zijn spreken in gelijkenissen niet begrijpt omdat u zelf in deze dingen van
God heel weinig inzicht heeft?!
[5] Zie, de werken der natuur hebben hun orde en kunnen slechts in deze voor
hen karakteristieke orde bestaan; en op gelijke wijze hebben de geestelijke
dingen hun zeer karakteristieke orde en kunnen buiten die orde niet bestaan, niet
gedacht en niet uitgesproken worden. Maar tussen de natuurlijke dingen en de
geestelijke dingen is en bestaat, omdat het één uit het ander is voortgekomen,
een nauwkeurige overeenstemming, die alleen de Heer het beste kent.
[6] Als de Heer ons nu iets zuiver geestelijks vertelt, terwijl wij toch met z'n
allen in het starre keurslijf van de natuurlijke orde zitten, dan kan Hij dat alleen
maar doen door middel van de overeenkomstige beelden in gelijkenissen. Om
deze echter goed te kunnen begrijpen, moeten wij proberen onze geest wakker te
maken door volgens Gods geboden te leven. Pas als de geest wakker is, zullen
wij begrijpen, wat de Heer door middel van zo'n overeenkomstig beeld in
gelijkenisvorm allemaal gezegd en geopenbaard heeft, en juist hierin zal Zijn
goddelijk woord zich eeuwig van ons menselijk woord onderscheiden.
[7] Let nu goed op! Wat bij de natuurlijke mens het oog is, dat is bij de geest het
zien van die goddelijke en hemelse dingen, die voor het wezen van de geest een
belofte inhouden voor zijn zalige eeuwige bestaan.
[8] De geest moet echter tengevolge van de orde, die God genoodzaakt was in te
stellen, een bepaalde tijd in de materie van het vlees van deze wereld
ondergedompeld zijn, om sterk te worden in zijn vrijheid en bijna volledige
onafhankelijkheid van God. Wordt hij dit niet, dan kan hij God niet zien en nog
minder kan hij in, naast en bij God bestaan. (Juist wanneer de geest echter in de
materie rijp wordt, en gehard wordt in de vrijheid en onafhankelijkheid van God,
dan loopt hij onvermijdelijk gevaar zelf door de materie verslonden en tesamen
daarmee gedood te Worden, uit welke dood men slechts zeer moeilijk en met
veellijden weer tot leven in God gewekt kan en moet worden) -Op deze wijze
zei de Heer dus niet tegen de vleselijke mens, maar tegen de geestelijke mens:
“Als het oog je ergert, ruk het uit en werp het weg, want het is beter met één oog
de hemel in te gaan - dan met beide naar de hel!', wat zo ongeveer betekent: Als
het licht van de wereld je te veel aantrekt, verzet je dan en keer je van dat licht
af, want het zou je in de dood van de materie trekken! Ontneem je dus zelf, als
geestelijke mens, het lege genot van de wereldse zaken, en wend je met je ziel
naar de puur hemelse dingen! Want het is beter voor je om zonder alles, wat de
wereld als kennis te bieden heeft, het rijk van het eeuwige leven binnen te gaan,
dan met te veel wereldse kennis enerzijds, en te weinig geestelijke kennis
anderzijds door de stoffelijke dood opgeslokt te worden!
[9] Toen de Heer hier over twee ogen, handen en voeten sprak, bedoelde Hij
daarmee niet de twee ogen en de twee handen en voeten van het lichaam, maar
alleen het kennelijk dubbele gezichts-, bezigheids -, en verplaatsingsvermogen
van de geest, en Hij waarschuwt niet het vlees, dat geen eigen leven heeft, maar
de geest, om zich liever niet met de wereld bezig te houden als deze hem te veel

105
zou aantrekken. In dat geval is het beter zonder alle kennis van de wereld het
eeuwige leven in te gaan, dan door te veel wereldse kennis tenslotte door het
onafwendbare wereldse gericht opgeslokt te worden.
[10] De geest moet de wereld wel zien en leren kennen, maar moet er niet verzot
op raken! Als hij merkt, dat de wereld hem aantrekt, moet hij er zich direkt van
afwenden, omdat hij dan al gevaar loopt! En kijk, dit noodzakelijke afwenden
stemt overeen met het beeld van het uitrukken der ogen; en Degene, Die ons
zo'n treffend beeld kan geven, moet echt heel goed thuis zijn in alle geestelijke
en materiële verhoudingen van de mensen. Volgens mij kan Diegene dit alleen
maar zo weergeven, door Wiens kracht, liefde en wijsheid alle dingen geestelijk
en stoffelijk geschapen zijn! Ik denk, dat U me nu wel begrepen hebt en nu zult
inzien, hoe grof u zich bezondigd heeft aan Hem, Die uwen ons aller leven in
Zijn almachtige hand heeft!?'

43 Verdere uitleg van Nathánaël

[1] De opperpriester staat perplex en ook veel anderen zijn geweldig van hun
stuk gebracht, en hij zegt na een poosje: 'Ja ja, nu begrijp ik het toch echt wel! -
Maar waarom sprak de Heer dan ook niet direct net zo begrijpelijk als jij nu hebt
gedaan, dan zou ik mij zeker niet aan Hem bezondigd hebben!?'
[2] Nathánaël zegt: ' Als een zevenjarige jongen op die manier vragen zou
stellen, dan zou ik mij niet erover verwonderen dat een zevenjarige jongen zo
vraagt; maar bij u verbaas ik mij bijzonder, u bent nog wel een van de
belangrijkste wijzen van deze plaats!
[3] Wilt u de Heer soms ook nog de bekroonde wijze vraag stellen, waarom Hij
de zaadkorrels, die toch nergens mee te vergelijken zijn, de vormings - en
ontwikkelingsmogelijkheid van de daaruit groeiende boom tot in de kleinste
finesses heeft ingeprent. Zou Hij niet beter alle vruchten rijp uit de hemel in de
schoot van de mensen kunnen laten regenen?! Waarom die tijdrovende
ontwikkeling van zaadkorrel tot boom, en vervolgens nog dat lange wachten op
de rijpe vrucht?! Merkt u, hoe dom u nog bent!
[4] Het woord van de Heer is net als al Zijn werk. Hij geeft ons Zijn leer in de
vorm van zaden. Wij moeten die eerst in de voedingsbodem van onze geest
zaaien; die voedingsbodem heet liefde, daar zal het zaad dan groeien en een
boom van de ware kennis van God en onszelf worden, en op de juiste tijd zullen
we dan van deze boom volkomen rijpe vruchten voor het eeuwige leven kunnen
verzamelen.
[5] Het voornaamste is echter de liefde; zonder liefde is de geest niet vruchtbaar
en geeft zij geen vruchten! Zaai de tarwe maar in de lucht; en kijk of hij groeit
en of je er vruchten van krijgt! Als je de tarwekorrel echter in een goede
voedingsbodem legt, dan zal hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren.
De echte liefde is de juiste voedingsbodem voor de geestelijke tarwekorrel die
ons door de mond des Heren wordt meegedeeld.
[6] Daarom nam de Heer nu voor u allemaal de harde Mozaïsche strafwet weg,
opdat u zoveel te sneller meer voedingsbodem in uw hart zou krijgen. Want wie

106
volgens de wet straft, heeft weinig of ook wel helemaal geen liefde; bij hem zal
het goddelijke zaad van het woord daarom heel slecht gedijen! Degene echter,
die gestraft wordt, bevindt zich toch al in het gericht, waarin geen liefde is, want
het gericht is de dood van de liefde.
[7] U kunt daarom beter niet klaar staan om de fouten van uw naasten te zien,
maar het is beter inschikkelijk en geduldig met hen te zijn! En als ze in hun
zwakheid iets van u verlangen, dan moet u ze niets onthouden, want zo
vermeerdert zich de liefde in uzelf en evenzo in uw zwakke broeders! Als deze
liefde eenmaal zowel in u als in uw broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal het
goddelijke zaad goed in u gedijen en de zwakke zal dan in zijn sterkte u
welwillend aanzien en u viervoudig vergelden, wat u hem in zijn zwakheid
gegeven heeft.
[8] Als u echter karig bent en hard tegen uw zwakke broeders, dan zult u zelf
nooit tot enige godvruchtigheid komen, en het oordeel der zwakken zal in het
eind ook II mee in het verderf storten.
[9] Toen de Heer zei: 'Die van u een rok vraagt, geef die ook de mantel erbij!',
wilde Hij alleen maar aanduiden, dat u, als u rijk bent en veel bezit, ook rijkelijk
en veel moet geven aan de armen, als zij tot u komen! Want daardoor krijgt u
ook snel veel voedingsbodem in uw hart en zult u op die manier zeer gelukkig
worden door het bezit van zo'n echte voedingsbodem en de armen zullen u zeker
zegenen; want uit uw hart zullen ze de daadkrachtigste prediking van het echte
evangelie van God horen, en daardoor worden ze zelf sterk en u tot eeuwige
steun! Als u echter karig geeft en berekent wanneer en hoeveel u geeft, dan heeft
dat noch voor uzelf, noch voor de arme broeders enig nut, en deze zullen u
daarom nooit tot steun worden!'

44 Symbolische ogen, armen en voeten

[1] De opperpriester, die zeer opmerkzaam naar deze toespraak geluisterd heeft,
zegt: 'Dat is nu allemaal goed en wel, en ik denk, dat ik nu zo ongeveer alles wel
begrijp; maar één ding wil ik nog opmerken, en dat is, dat de Meester eigenlijk
alleen van het uitrukken van het rechter oog en het afhakken van de rechter hand
gesproken heeft. Ik heb in mijn onderzoekingsdrang zo voor een totaalbeeld ook
de voeten er maar bij betrokken, en tot mijn verwondering heb je mij het
afhakken van de voeten net eender verklaard, als dat van oog en hand, die bij
mijn weten alleen maar door de Heer genoemd zijn. Je zegt echter, dat de
woorden van de Heer alleen maar een geestelijke betekenis hebben; hoe komt
het dan, dat je in mijn aanvulling ook een geestelijke overeenkomst vond?
[2] Nathánaël zegt: 'U vergist zich! De Heer sprak ook van de rechtervoet; alleen
gaf Hij de schrijvers een aanwijzing, dat over de voet er uit te laten, want als u
begonnen bent om uw innerlijke blik naar de hemel te richten, en uw wil tot
liefde, die overeenkomt met de linkerhand, zijnde de hand van het hart, volgens
de wil van God te activeren, nadat u de rechterarm of de rechterhand, waaronder
de puur wereldlijke bezigheden verstaan worden, verwijderd hebt, dan is het niet
meer nodig ook de rechtervoet nog af te schaffen. Want als het eenmaal zo ver

107
is, dat het oog het juiste licht ziet en de hand, of liever gezegd de wil, zich bezig
houdt met het juiste doen, dan is de voortgang in het gebied van het eeuwige
leven er al vanzelf, of wel, dan is de rechtervoet, die de voortgang in de wereld
aangeeft, al vanzelf verwijderd en men behoeft dan daarvoor geen extra moeite
te doen.
[3] U, als Samaritanen, kunt echter gevoeglijk met de voeten beginnen, want
ofschoon uw oog nu naar het goddelijke is gewend, en uw handen goed werk
doen, is uw voet, of wel uw lust tot verder gaan, puur op de wereld gericht!
Want u verwacht van de Messias iets geheel anders, dan wat u volgens de
voorspelling van alle profeten van Hem verwachten moet! En dat is geestelijk
gezien uw rechtervoet, die u afhakken moet om de juiste weg naar her rijk van
God te kunnen inslaan. En daarom heeft de Heer alleen voor u ook over de
rechtervoet gesproken, maar Hij heeft het niet op laten schrijven, omdat de latere
aanhangers van de leer des Heren wel zullen weten, waar en waaruit het rijk van
de Messias bestaat, en wat men moet doen om daarin te komen. Heeft u nog
meer bezwaren?'
[4] De opperpriester zegt: ' Alles is me nu wel duidelijk, in zoverre het me dan
ook duidelijk kan zijn. Alleen moet ik ondanks al het begrip dat ik er nu voor
heb, toevoegen, dat jullie leer zoals ze gebracht wordt, een harde en moeilijk
begrijpbare leer is, en je zult ondervinden dat velen zich er aan zullen stoten!
[5] Ik wil geen ongeluksprofeet zijn, maar ik zeg je toch, dat je daarmee bij de
verheven Joden niet zult bereiken, wat je bij ons, ondanks onze veelvuldige
domheden, bereikt hebt. Wij geloven nu, ook al lijkt het nog of we dromen;
maar de grote Joden zullen jullie niet op die manier geloven! Ze zullen tekenen
eisen en je vervolgens ook nog vanwege de tekenen vervolgen; wij vroegen
echter geen tekenen van jullie, ondanks dat deed je ze vrijwillig.
[6] Wij geloven jullie niet vanwege de tekenen, die voor een deel ook wel door
mensen gedaan kunnen worden, maar wij geloven zuiver vanwege de leer,
omdat je die aan óns uitgelegd hebt! Je kunt daarom beter bij 'ons blijven, want
bij de hoge Joden en Grieken zal het slecht voor jullie aflopen!

45 Niet iedereen kan de Heer lichamelijk volgen

[I] Nathánaël zegt: 'Tot hiertoe moest ik met u spreken, het verdere ligt geheel in
de hand van de Heer. Wat hij wil, dat zullen ook wij willen en doen. Want wij
zijn allen geestelijk nog zeer arm; daarom moeten wij bij Hem blijven, opdat het
hemelrijk ons deel wordt. Wij willen met de Heer ook elk leed en iedere
vervolging dragen, opdat we door en in Hem de ware troost hebben. In Zijn
naam willen wij zachtmoedig zijn in al onze gedachten, oordelen, wensen en
begeerten, en in al ons doen en laten, opdat we echte bezitters van de ware
voedingsbodem, de zuivere liefde Gods in onze harten, worden.
[2] Wij willen ook het land niet vermijden waar het hard en onrechtvaardig
toegaat, wij moeten hongeren en dorsten naar de ware gerechtigheid; we hebben
Hem toch bij ons, Die daarvan werkelijk voor eeuwig overvloedig kan geven!
[3] Wij willen zelf echter tegen iedereen, of hij nu rechtvaardig of

108
onrechtvaardig tegen ons is, vol barmhartigheid zijn, opdat wij in des Heren
ogen waardiger geacht worden voor de grote goddelijke barmhartigheid.
[4] Wij willen dus overal, net als hier bij jullie, onze harten zo goed mogelijk
vrij houden van iedere onzuiverheid, opdat de Heer niet van ons weggaat als wij
Hem zien; want met een onrein hart kan men God niet naderen en in geest en
waarheid Zijn aangezicht en de volheid van de wonderen van Zijn werken zien!
[5] Als we een rein hart hebben, moeten wij vreedzaam, geduldig en zacht tegen
iedereen zijn, want een toornig hart kan nooit rein zijn, omdat de toorn steeds
veroorzaakt wordt door de hoogmoedigheid. Is ons hart echter vreedzaam, dan
kunnen wij Hem ook heel getroost als kinderen naderen, Hem, Die ons het
kindzijn van God bracht, en ons leerde tot God als onze Vader Zelf te bidden.
[6] Mochten wij naar uw mening, voor onze beslist rechtvaardige zaak in andere
landen en oorden vervolgd worden, dan heeft dat niets te betekenen, mijn
vriend, want wij hebben Hem toch, en door Hem de hemel der hemelen! Dus
zijn wij hier al gelukkig, overgelukkig, of de mensen nu van ons houden of ons
verachten en ons om Hem vervolgen, want Hij is een Heer over allen en over
alles! Want Hem, die alle hemelen gehoorzamen en voor Wiens dienst zij steeds
klaar staan, zoals wij gisteren en daarvoor al hebben gezien, Die dienen ook wij
in alles, en dat alleen al is voor ons het hoogste loon en de hoogste eer! Maakt u
zich dus maar geen zorgen over ons, want wij weten en beseffen waar wij aan
toe zijn!'
[7] De opperpriester was zeer verbaasd over deze vastbesloten taal en zei:
'Werkelijk, als men mij hier niet nodig had, en ik geen vrouwen kinderen had en
nog een heleboel andere dingen, dan zou ik zelf met u meegaan!'
[8] Nathánaël zegt: 'Wij hebben echter vrouwen, kinderen en bezit verlaten en
zijn Hem gevolgd, en ondanks dat, leven onze vrouwen en kinderen! Ik zeg u
wat ik ervan denk: Wie uit liefde voor Hem in deze wereld niet alles,
onverschillig wat, verlaten kan, die is Zijn genade niet waard! Of ik u hiermee
beledig of niet, het is nu eenmaal zo! Want mijn hart geeft het mij in, en in het
hart is alles waar als eenmaal de geest tot het levende denken in God daarin is
ontwaakt. Hij heeft ons niet nodig, maar wij hebben Hem nodig.
[9] Heeft u Hem al ooit eens moeten helpen om de grote zon over de wijde
horizon omhoog te heffen en haar hemelse licht over de hele aarde te
verspreiden? Of heeft u ooit de boeien gezien, of soms gesmeed, waarmee de
Heer de winden in toom houdt, of heeft u wel eens gezien hoe hij de bliksem en
de geweldige donder en de zee in haar diepten vasthoudt? Wie kan zeggen, dat
hij de Heer ergens bij heeft geholpen?! Maar als dat zo is, wie kan dan, als de
Heer tot hem zegt dat hij Hem volgen moet, nog denken aan zijn vrouw, zijn
kinderen, zijn bezit. En wie kan dan niet onvoorwaardelijk Hem volgen, de Heer
van al het leven van alle hemelen en alle werelden, van Wie wij al zo lang
hebben gehoopt dat Hij komen zou, en Die nu is gekomen, precies zoals alle
profeten en aartsvaders het hebben voorspeld?!'
[10] Nu zegt de opperpriester: 'Was ik nu maar geen opperpriester, dan zou ik
werkelijk doen, wat jullie allen hebben gedaan! Maar ik ben opperpriester, en
omdat jullie nog slechts één dag bij ons zult blijven, zoals ik heb gehoord, ben ik
voor deze zwakgelovigen zo onmisbaar als het oog bij het zien. Daarom zullen

109
jullie wel begrijpen, dat ik niet direct voor mijn vrouw of mijn kinderen of voor
mijn bezit hier moet blijven, maar vooral voor deze zwakgelovigen, die zich nog
lang niet geheel los kunnen maken van de vanouds geleerde opvatting over de
hoedanigheid van de Messias en over het doel van Zijn optreden. Het zal mij
veel moeite kosten, maar wat kan ik anders?
[11] Ik geloof nu eenmaal vast, dat jullie Meester de beloofde Messias is; maar
hoe staat dat met mijn gemeente?! Je hebt gezien, hoe al tijdens de prediking een
aantal mensen weg ging! Die zijn vol boos ongeloof, en zullen dat nu ijverig
verbreiden, en velen die hier nog zijn gebleven en gisteren vol geloof waren,
zijn nu ook vol twijfel en weten niet, wat ze moeten geloven!
[12] Denk je mijn situatie eens in; wat zal ik, het orakel van al deze mensen, nu
moeten doen! Maar als ik ze niet bekeer, dan blijven ze tot het einde der wereld
alles wat je maar wilt, alleen niet datgene, wat ze moeten zijn. Zie je, dat is de
voornaamste reden, waarom ik het beste hier kan blijven! En ik geloof dat de
Heer me dat niet kwalijk zal nemen. Want al ben ik dan niet lijfelijk in Zijn
gezelschap, dan ben ik toch altijd geestelijk daar, en ik zal Hem als een trouwe
knecht en herder van Zijn kudde getrouwen geheel volgens Zijn hier
verkondigde leer trachten te dienen, en ik meen dat Hij het daarmee eens zal
zijn!'
[13] Ik zeg: 'Ja, zo is het volledig naar Mijn zin! Want voor Mij ben je in deze
gemeente een ijverig werktuig, en je loon in de hemel zal evenredig groot zijn!
Het is nu echter avond geworden, laten we daarom weer naar huis gaan! Het zij
zo!'
[14] Na deze woorden gingen wij van de berg af naar huis. Maar, ondanks dat
velen al eerder volongeloof en ergernis waren weggegaan, was er nog veel volk
toen Ik de prediking had beëindigd.

46 Terug naar Sichar. De genezing van de melaatse

[1] Zoals al eerder werd aangeduid, bevonden we ons niet precies op het hoogste
deel van de berg, maar vanwege de grotere en aangenamere ruimte meer
beneden op de eerste hellingen, omdat veel volk uit de stad Mij gevolgd was, en
ook omdat daaronder veeloude en al zeer zwakke mensen waren, die bij de
aanmerkelijke hitte van de dag de top van de berg nauwelijks zouden hebben
bereikt. Maar ondanks dat waren we toch tamelijk hoog en de stoet bewoog zich
vrij langzaam, omdat veel slecht ziende mensen door de schemering het pad niet
zo goed zagen.
[2] Terwijl we zo behoedzaam lopend van de berg af het vlakke land bereikten,
lag daar aan de weg een mens bedekt met kwaadaardige melaatse plekken. Deze
mens richtte zich zo snel mogelijk op, ging naar Mij toe, en zei met een
klagende stem: 'O Heer, als U wilde, kon U me wel genezen! , Ik strekte direct
Mijn hand over hem uit en sprak: 'Ik wil dat je genezen bent!' En de zieke was
op datzelfde ogenblik genezen van zijn melaatsheid; alle zwellingen, schurftige
plekken en huidschilfers verdwenen plotseling. Het was een hele erge
melaatsheid, die door geen dokter te genezen was; het volk zag het dan ook als

110
een groot wonder, dat deze man zo plotseling van zijn melaatsheid werd
genezen.
[3] De genezen man wilde Mij nu luidkeels gaan bejubelen; Ik waarschuwde
hem echter ernstig en zei: 'Ik zeg je dat je het voorlopig aan niemand zegt,
behalve aan de opperpriester! Ga naar hem toe, hij loopt achter ons bij Mijn
leerlingen! Als hij zal hebben bevestigd, dat je genezen bent, ga dan naar huis,
pak daar de gave die Mozes heeft voorgeschreven en offer die op het altaar!'
[4] De genezene deed dadelijk, wat Ik hem had aangeraden. De opperpriester
verbaasde zich ook buitengewoon en zei: ' Als een dokter tegen mij gezegd zou
hebben: 'Kijk deze mens zal ik gezond maken!', dan zou ik danig hebben
gelachen, en dan zou ik hebben gezegd: 'Wel, zot, ga naar de Eufraat en probeer
die leeg te scheppen! Als je één emmer hebt geschept, dan krijg je er
honderdduizend voor in de plaats; maar toch zal het je makkelijker vallen de
Eufraat droog te leggen, dan deze mens gezond te maken, want zijn vlees is al
bijna helemaal vergaan!' En deze Mens, waarvan wij nu geloven dat Hij de
Messias is, gelukte dat door een enkel woord! - Waarlijk, dat is voor ons
voldoende! - Hij is in alle opzichten de Christus! - Wij hebben nu geen verdere
getuigenissen meer nodig.
[5] Heus, als iemand mij nu om een rok vraagt, dan geef ik hem niet alleen de
mantel erbij, maar ook mijn hele voorraad kleren! Werkelijk, voor die prijs geef
ik nu tot op mijn hemd alles weg, en ik zie nu in, dat Zijn leer puur goddelijk is!
Ja, nu is Hij Zelf als Jehova in levende lijve bij ons! Wat willen we nu nog
meer?! De hele nacht wil ik voor heraut spelen en Zijn aanwezigheid in alle
straten en stegen verkondigen!'
[6] Na deze woorden, juist in de buurt van de bron, loopt hij naar Mij toe, valt
voor Mij neer en zegt: 'Heer wacht even, opdat ik U aanbidden kan; want U bent
niet alleen Christus, een zoon van God, maar U bent God Zelf, Die in vleselijke
gedaante bij ons is!'
[7] Ik zeg: 'Vriend, laat dat nu maar! Ik heb jullie toch laten zien, hoe je moet
bidden; bid daarom in stilte, dat zal voldoende zijn! Doe vandaag niet te veel en
vervolgens morgen des te gemakkelijker te weinig! Men moet alles met mate
doen! Als je bij de rok ook de mantel voegt, dan is dat voldoende om voor altijd
de arme tot een goede vriend te maken; als je hem echter, terwijl hij slechts een
rok vroeg, je hele voorraad kleren zou geven, dan zal hij verlegen worden en bij
zichzelf denken dat je hem vernederen wilde of dat je zelf niet goed bij je hoofd
was. En je begrijpt wel, dat er dan niets goeds uit voortkwam!
[8] Als iemand je echter om een zilverling vraagt, en je geeft hem er dan twee of
ook wel drie, dan zal je het hart van degene die van je leent, blij maken en dat
van jezelf zalig; als je echter degene, die naar je toe kwam om een zilverling te
lenen, er zo maar duizend geeft, dan zal hij schrikken en bij zichzelf denken:
'Wat heeft dat te betekenen? Ik vroeg om één zilverling en nu wil hij mij zijn
hele bezit geven?! Houdt hij mij dan voor zo hebzuchtig, wil hij mij vernederen,
of is hij helemaal gek geworden?' En zie, zo'n mens zal geen winst voor jouw
hart zijn en jouw handelwijze zal net zo min een winst voor zijn hart zijn! Dus
alleen maar in alles een goede volle maat houden, en dan voldoet het volkomen!'
[9] Met deze les is de opperpriester helemaal tevreden gesteld en hij zegt tegen

111
zichzelf: 'Ja ja, Hij heeft in alles gelijk! Precies dat doen wat Hij heeft gezegd, is
het allerbeste; wat daaronder of daarboven is, is slecht of dom. Want als ik nu
alles weggaf, en er kwam morgen iemand voor mijn deur die nog behoeftiger
was, wat zou ik die dan willen geven? Hoe hard en zwaar zou het mij om het
hart worden, want ik zou dan de nog armere geen hulp meer kunnen bieden.
[10] De Heer heeft in alle dingen volkomen gelijk en weet overal de beste maat
van aan te geven; Hem alleen zij daarom alle eer, alle prijs en roem en de
hoogste aanbidding uit alle harten!'

47 Bij Irhaël. Iedere heer heeft dienaren

[1] Inmiddels komen wij bij het huis van Irhaël en Joram aan, waar alles al net
als de dag ervoor, maar nu veel rijkelijker, voor het avondmaal voorbereid is. In
de hal van het huis willen nu veel mensen uit Sichar, die op de berg waren,
afscheid nemen, maar een aantal witgeklede jongemannen nodigt hen direct al
uit voor het avondmaal.
[2] De opperpriester, die bijzonder verwonderd is over het grote aantal schone
jongemannen en vooral over hun grote minzaamheid, vriendelijkheid en
menselijkheid, komt dadelijk naar Mij toe en vraagt nu vol deemoed: 'Heer
vertel mij toch alstublieft, wie zijn deze heerlijke jongemannen? Er is er beslist
niet één ouder dan zestien, en toch verraden ze met ieder woord en iedere
beweging, dat ze buitengewoon beschaafd zijn! Zeg mij toch, waar ze dan wel
vandaan zijn gekomen en tot welke school ze behoren! Wat hebben ze een mooi
figuur en wat zien ze er goed doorvoed uit. Hun stem klinkt zo prettig en zo echt
hartverkwikkend! Daarom Heer, zeg, toe zeg het mij, wie zijn deze
jongemannen en waar komen ze vandaan!'
[3] Ik zeg: 'Heb je dan nooit gehoord, dat er al van ouds her wordt gezegd:
'ledere heer heeft zijn dienaren en knechten!' Jij noemt Mij nu Heer, en dan is
het dus passend, als ook Ik Mijn dienaren en knechten heb! Dat ze zeer
beschaafd zijn getuigt ervan, dat hun Heer een wijze en liefdevolle heer moet
zijn. De wereldse heren zijn harde en liefdeloze mensen en dus zijn hun dienaren
net eender. Maar de Heer, Die een hemelse Heer is, en nu naar de aarde in de
harde mensenwereld kwam, Die heeft Zijn dienaren ook vanwaar Hij gekomen
is, en de dienaren lijken op Hem, omdat ze niet alleen Zijn dienaren, maar ook
kinderen van Zijn wijsheid en liefde zijn. Heb je Mij goed begrepen?'
[4] De opperpriester zegt: 'Ja Heer, voor zover men tenminste Uw zeer
gedenkwaardige beeldspraak kan begrijpen. Er is weliswaar nog veel te vragen
om deze zaak geheel te verstaan, maar dat laat ik voor dit moment achterwege
en ik hoop, dat daarvoor vandaag nog ruim gelegenheid zal komen.'
[5] Ik zeg: 'O zeker! Laten we nu echter aan het avondmaal gaan, want alles
staat klaar!'
[6] Al het volk dat geloofde, at mee; slechts een nog ongelovig deel ging naar
huis, want dat dacht, dat het een valstrik was. Dat kwam, omdat het merendeels
geïmmigreerde Galileeërs waren, waaronder velen uit Nazareth, die Mij kenden
en ook Mijn leerlingen, die ze vaak op de vismarkt hadden gezien. Zij zeiden

112
ook tegen de inheemse Samaritanen: 'Wij kennen hem en zijn leerlingen; hij is
timmerman van beroep en zijn leerlingen zijn vissers. Hij was bij de Essenen in
de leer, en die zijn goed bedreven in allerlei kunsten, in de heelkunde en in
buitengewone toverij. Dat heeft hij daar geleerd, en nu oefent hij zijn perfect
geleerde kunst uit om de Essenen een grote aanhang en veel inkomen te
verschaffen. Deze jongemannen zijn verklede en door dezelfde Essenen in de
Kaukasus gekochte en welopgevoede meisjes; die konden wel eens de grootste
aantrekkingskracht uitoefenen! Wij laten ons echter niet zo gemakkelijk
verlokken, want we weten dat met de God van Abraham, Isaäk en Jacob
volstrekt niet te spotten is. Maar voor de Essenen, die zo ongeveer van mening
zijn dat hun voorvaderen de wereld geschapen hebben, is het gemakkelijk te
spotten met wat voor hen niet bestaat. Zolang wij aan een God van Abraham,
Isaäk en Jacob geloven, hebben we die Esseense goocheltrucs niet nodig; en
mocht het zijn, dat we ooit ons geloof verliezen, dan zullen de Essenen met hun
slimme afgezanten zeker niet in staat zijn om dat te vervangen, maar dan zouden
ze maken dat we pure Sadduceeën werden, die in geen opstanding en eeuwig
leven geloven. Daarvoor behoede ons Jehova!' Met zulke opmerkingen gaan ze
naar huis terug.
[7] Ik en een groot deel van die ons gevolgd zijn, voornamelijk Samaritanen,
zetten ons aan de maaltijd en laten ons na gedane arbeid goed verzorgen en laten
ons bedienen door de engelen; want Ik werkte ook daar in een woestijn en er
staat geschreven: 'Toen de satan zich terug moest trekken, kwamen de engelen
tot Hem en dienden Hem.'

48 Heerlijke belofte voor daadwerkelijke volgers

[I] Maar weinigen van degenen die aan tafel zaten, wisten, dat ze door engelen
met voedsel uit de hemel bediend werden. Ze dachten echt, dat Ik zulke
bedienden in Mijn gevolg had, en deze in Klein-Azië voor geld gekocht had.
Alleen begrepen ze hun grote opgewektheid en vriendelijkheid en fijne
beschaving niet; want zulke lijfeigenen trokken gewoonlijk zure gezichten en
verrichtten hun diensten zuiver slaafs als machines, en van beschaving en
menselijkheid was bij hen gewoonlijk geen sprake. Kortom, de gasten hadden
het zeer naar hun zin en de opperpriester, die nu steeds meer inzag, dat deze vele
dienaars bovenaardse wezens waren, begon steeds meer, zoals men wel zegt op
hete kolen te zitten, omdat hij er zich voor schaamde, dat het volk zich wel
keurig, maar toch te amicaal, met deze heerlijke dienaren onderhield.
[2] Het meest schaamde hij zich voor dat deel, dat ondanks alle tekenen uit de
wijd geopende hemel, ongelovig naar huis liep. Met een benauwd gemoed zei
hij: 'Mijn Heer en Mijn God! Waardoor kun je zulke mensen nu nog laten
geloven, als zulke tekenen geen uitwerking hebben! Uzelf, o Heer, en de vele
engelen uit de open hemelen, waren niet in staat dit gespuis te bekeren; wat zal
ik arme sukkel nu met ze doen? Zullen ze mij niet in m'n gezicht spuwen, als ik
de moed zou hebben, om ze Uw leer te onderwijzen?'
[3] Ik zeg: 'Je hebt toch ook een groot aantal gelovigen om je heen; maak hen tot

113
je helpers, dan zal het gemakkelijker gaan. Want als er ergens een mens is, die
een grote last moet optillen en daar alleen niet sterk genoeg voor is, dan neemt
hij een helper. Gaat het met die ene nog niet, dan neemt hij een tweede en een
derde daarbij en wordt op die wijze de last de baas. Als er al een dergelijk groot
aantal gelovigen is, en hier is dat zelfs iets groter dan het aantalongelovigen, dan
is daar het werk licht.
[4] Geheel anders staat het er voor in zulke plaatsen, waar helemaal geen
gelovigen wonen! Wel moet men er een poging wagen, zodat zich niemand daar
kan verontschuldigen door te zeggen: 'Ik heb er nooit een woord over gehoord.’
[5] Als er een gelovige is, blijf dan bij hem en openbaar hem het rijk van Gods
genade! Als echter ook niet één het woord aanneemt, ga dan verder en schud op
zo'n plaats ook het stof van je voeten, want zo'n plaats is verder geen genade
waard, behalve de genade, die aan de dieren des velds en aan de bossen wordt
gegeven. Dit is de manier waarop je je verder tegenover al de ongelovigen moet
gedragen!
[6] Maar Ik waarschuw je, dat je zelf vast moet blijven geloven, anders zul je
voor Mijn rijk maar weinig kunnen bereiken! Laat je niet op een dwaalspoor
brengen door allerlei mededelingen, die je binnen enige jaren uit Jeruzalem over
Mij zult ontvangen! Want Ik zal daar aan het gerecht worden overgeleverd, en
zij zullen Mijn lichaam doden, maar op de derde dag zal Ik het weer levend
maken, en op die wijze tot aan het einde der wereld bij en onder jullie blijven!
Want het gespuis in Jeruzalem zal pas dan geloven, als het ervan overtuigd is dat
Ik niet te doden ben!
[7] En daarna zal het ook op verschillende plaatsen van de aarde zo zijn, dat de
halstarrige mensen de verkondigers van het evangelie lichamelijk zullen doden.
Maar juist zo'n dood zal hen gelovig maken, omdat ze daardoor zullen zien, dat
al degenen, die hun geestelijk leven gebaseerd hebben op Mijn woord, nooit
gedood kunnen worden! Want de gedoden zullen bij hun respectievelijke
leerlingen terugkomen en ze zullen hen Mijn wegen leren!
[8] Maar naar de harde wereldse mensen, die geen geloof hebben of, als ze al
geloof hebben, desondanks niet handelen zoals het geloof hen leert, zullen noch
Ik noch Mijn leerlingen komen om de duisternis van de twijfel volledig uit hun
hart weg te nemen. Wanneer het eind voor hun vlees komt zullen ze het kwaad
van hun ongeloof en de gevolgen van het miskennen van Mijn leer
daadwerkelijk voelen, terwijl degenen, die door hun daden laten zien dat ze
geloven, de vleselijke dood niet, zullen voelen en beleven!
[9] Want als Ik de deuren van hun vlees voor hen open, zullen ze hun: vlees
verlaten, net als gevangenen, die door de goedheid van hun meesters hun kerkers
mogen verlaten. :
[10] Laat je dus nooit iets wijsmaken als er het een of ander over Mij, verteld
wordt! Want degene, die tot aan het eind toe trouw en onverstoord blijft in het
geloof en in de liefde, zoals Ik dat verkondig en verkondigd heb en voortdurend
verkondigen zal, die zal zalig worden in Mijn eeuwig: rijk in de hemelen, dat je
nu boven je geopend ziet, terwijl Mijn engelen opstijgen en neerdalen!'

114
49 Iedere dag is van de Heer

[1] De opperpriester zegt: Ik ben nu op het goede spoor en hoop dat dit plaatsje
dat binnenkort ook zal zijn. Maar veroorloof mij nog één vraag en deze vraag is
de volgende: Moeten wij nu nog de berg en Uw oude huis eren en daar Uw
sabbat heiligen, of moeten wij nu hier een huis gaan bouwen, waarin wij ons in
Uw naam zouden kunnen verzamelen? Als dit laatste Uw wil zou zijn, zou U
ons dan morgen een passende plaats aan willen wijzen, een die U het beste
aanstaat, dan zullen wij alles doen om Uw wensen ook daarin te vervullen!'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik heb je vandaag op de berg verteld, waaraan jullie het
meeste behoefte hebben.
[3] Om daaraan te voldoen, heb je noch het oude huis op de berg en nog minder
een nieuw in de stad nodig, maar alleen je gelovige hart en je vaste goede wil."
[4] Toen Ik gisteren hierheen kwam en rustte aan Jacobs bron en daar Irhaël
ontmoette, vroeg zij Mij ook, toen ze Mij beter leerde kennen, waar men God
aanbidden moest, op de Garizim of te Jeruzalem in de tempel. Laat haar zeggen
wat Ik daarop ten antwoord gaf!'
[5] Hier wendt de opperpriester zich tot Irhaël en zij zegt: 'Dit zei de Heer tegen
mij:
[6] 'Er komt een moment en het is er al, dat de echte aanbidders van God noch
op Garizim, noch in de tempel te Jeruzalem zullen aanbidden! Want God is een
geest, en degenen, die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en de waarheid
aanbidden!' Dat zei de Heer; u bent een opperpriester en zult nu wel weten, wat
er gedaan moet worden!
[7] Ik ben van mening: Als de Heer ons allen reeds eenmaal de overgrote genade
bewees om in dit huis te verblijven, dat met mijn, maar Zijn huis is en blijven
zal, dan zal dit huls daardoor voor altijd een zeer gedenkwaardig huis blijven, en
wij wensen ons daarin altijd in Zijn naam te verzamelen en daarin tot Zijn eer de
sabbat te heiligen!'
[8] De opperpriester zegt: ' Ja, ja, je hebt wel gelijk, als wij allemaal al gelovigen
zouden zijn, maar men moet toch een beetje rekening houden met de zwakken!
Die zouden zich daaraan nog meer stoten.'
[9] Ik zeg: 'Irhaël heeft gelijk! Wie zich stoot, die moet zich dan maar stoten en
moet dan maar zijn berg beklimmen! Als hij daar niets meer zal vinden, dan zal
hij vanzelf wel iets beters gaan bedenken.
[10] In het vervolg moeten jullie geen bedehuizen voor Mij bouwen, maar
onderdak en eetgelegenheden voor armen, die daar niets aan jullie hoeven te
betalen !
[11] In de liefde tot de arme broeders en zusters zullen jullie Mijn echte
aanbidders zijn, en Ik zal in zulke bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat je
het di rekt zult merken; maar in de tempels, die, zoals dat tot op heden het geval
was, speciaal voor de lippendienst gebouwd zijn, zal Ik van nu aan net zo min
wonen, als het verstand van de mens in zijn kleine teen.
[12] Als je echter toch in een grootse tempel je hart voor Mij wilt openstellen, en
daar klein wilt zijn voor Mij, ga dan naar buiten in de ruime tempel van Mijn
scheppingen, en zon, maan en sterren en de zee, de bergen, de bomen en de

115
vogels in de lucht, zowel als de vissen in het water en de talloos vele bloemen
op de velden zullen je Mijn eer verkondigen!
[13] Wat denk je, is de boom niet heerlijker dan alle pracht van de tempel te
Jeruzalem?! De boom is een puur werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als
voedsel. Maar waartoe is de tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot
hoogmoed, toorn, nijd en de schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is
niet het werk van God, maar slechts een ijdel mensenwerk!
[14] Waarlijk, Ik zeg u allen: Wie Mij eert en liefheeft en Mij aanbidt, doordat
hij in Mijn naam goed doet aan zijn broeders en zusters, die zal in de hemel zijn
eeuwig loon krijgen; Wie Mij echter van nu af aan door allerlei ceremonieën in
een speciaal daarvoor gebouwde tempel zal vereren, die zal ook zijn loon hier op
aarde van de tempel krijgen! Als hij echter na de vleselijke dood tot Mij zal
komen en zal zeggen: 'Heer, heer, wees mij, Uw dienaar, genadig!', dan zal Ik
tegen hem zeggen: 'Ik ken je niet, ga daarom bij Mij vandaan en zoek je loon bij
degene, bij wie je in dienst was!' Dit is de reden waarom ook jullie je verder met
geen tempel meer moeten bemoeien!
[15] Maar in dit huis mogen jullie tot Mijn gedachtenis steeds bijeenkomen,
hetzij op de sabbat of op een andere dag; want iedere dag is van de Heer, niet
alleen de sabbat, waarop je in het vervolg net als op de andere dagen ook goede
dingen moogt doen!

50 De naastenliefde kent geen rustdag

[1] Het is de beste heiliging van de sabbat, als je op die dag meer met al het
goede bezig bent dan op een andere dag!
[2] Alleen de slavenarbeid, waarmee Ik het werken voor geld en werelds loon
bedoel, moet je voortaan niet op een doordeweekse dag en evenmin op een
sabbat verrichten! Want van nu af aan moet iedere dag voor jullie een sabbat, en
iedere sabbat een volle werkdag zijn! Hiermee heb je nu, Mijn vriend, de
algehele regel, die aangeeft hoe je God in de toekomst moet dienen! - En daarbij
blijft het!'
[3] De opperpriester zegt: 'Ik zie nu wel heel duidelijk de heilige waarheid in
deze regel, die ik graag als wet aanneem, maar het zal bij de wettische Joden
heel wat voeten in de aarde hebben, vóór hen deze regel, die uit de puur
goddelijke wil komt, helder en volgens de diepe waarheid die er in zit,
begrijpelijk wordt! Ik ben van mening, dat er zeer velen deze regel tot aan het
einde van de wereld niet zullen aannemen. Want de mensen zijn al sinds de
oertijd te zeer aan de sabbat gewend en zullen zich die niet af laten nemen. O
dat, dat zal zeker heel veel moeite en werk geven!'
[4] Ik zeg: 'Maar het is toch ook helemaal niet nodig, dat de sabbat geheel
opgeheven wordt; alleen maar het dwaze van de sabbat! God de Heer heeft onze
dienst en onze eer niet nodig, want Hij heeft de wereld en de mensen zonder
enige vreemde hulp geschapen en verlangt van de mensen slechts, dat ze Hem
erkennen en met al hun krachten zullen liefhebben, en dat niet alleen op de
sabbat, maar dag in dag uit zonder onderbreking!

116
[5] Wat is dat dan voor godsdienst, als je alleen op de sabbat aan God denkt en
gedurende de week nooit?! Is God dan niet iedere dag dezelfde onveranderlijke
God? Laat Hij niet iedere dag, of het sabbat of werkdag is, Zijn zon opgaan en
haar licht geven aan rechtvaardigen en onrechtvaardigen, waarvan er altijd veel
meer zijn dan rechtvaardigen?
[6] Werkt God niet Zelf dag in dag uit? Als de Heer Zichzelf echter geen rustdag
gunt, waarom zullen de mensen zich dan rustdagen gunnen, alleen terwille van
het niets doen? Want ze doen op hun sabbat niets zo precies als zorgen, dat er
niets gedaan wordt! Daarmee bewijzen ze God echt wel de slechtste dienst!
[7] Want God wil, dat de mensen voortdurend en steeds frequenter er aan zullen
wennen om de liefde te beoefenen om te zijner tijd in het andere leven tot alle
werk en moeite in staat te zijn, en alleen daarin de ware en hoogste zaligheid te
zoeken en te vinden! Zouden de mensen door niets doen in staat zijn, dat ooit in
zich zelf te ontwikkelen?! Ik zeg je: Nooit of te nimmer!
[8] Tijdens de werkdag oefent de mens zich, ondanks dat hij werkt, alleen maar
in de zelfzucht; want hij werkt dan voor zijn vlees en noemt dat het zijne, wat hij
aan goederen en geld met werken verdient. Wie het verdiende van hem wil
hebben, moet het van hem kopen, hetzij door arbeid of met geld, anders krijgt
hij van niemand Iets van enige betekenis. Als de mensen nu op de werkdagen
alleen voor hun zelfzucht zorgen en op de sabbat, de enige dag waarop ze zich in
de werken der liefde moeten oefenen, tot de starste leegloperij gedwongen zijn,
dan vraagt men zich in alle ernst af, wanneer de mensen zich dan wel in de echte
godsdienst oefenen moeten of oefenen mogen, als je beseft, dat die dienst alleen
maar bestaat uit het liefdevol helpen van je naaste!
[9] God neemt Zelf geen ogenblik rust, maar is altijd door voor de mensen bezig
en nooit voor Zichzelf, want Hij heeft voor Zichzelf noch een aarde, noch een
zon, een maan en al de sterren nodig en alles wat daarin is en daaruit voortkomt.
Dat heeft God allemaal niet nodig; maar al de geschapen geesten en mensen
hebben dat nodig, en de Heer is dus alleen voor hen, altijd maar door
onafgebroken bezig.
[10] Maar als de Heer, Wiens werk iedere dag gelijk is, al maar door voor de
mensen bezig is, en wil dat de mensen als Zijn kinderen in alles aan Hem gelijk
zullen zijn, hoe kan Hij dan ooit hebben gewild, dat de mensen na zes dagen van
zelfzucht, Hem op de zevende dag heel welgevallig door starre leegloperij
zouden dienen, en Hem, die altijd bezig is, eren door de traagheid?!
[11] Tegen jou, als opperpriester, zeg Ik dit nu in duidelijke taal, opdat je in het
vervolg -goed wetend, wie Degene is, Die dit nu tegen je gezegd heeft - aan je
gemeente de sabbat in een beter licht zult laten zien dan het sedert Mozes tot op
dit uur het geval was! Want net zoals Ik je nu onthulde wat de sabbat is, zo is het
aan Mozes ook gezegd, maar het volk heeft dit maar al te snel veranderd in een
heidense leegloperij, en het meende God een aangename dienst te bewijzen door
het nietsdoen, en door diegene te bestraffen, die het bij tijden waagde om ook op
de sabbat een klein werkje te doen, of een zieke een heilzame dienst te bewijzen.
O wat een grote blindheid, o wat een zeer grove dwaasheid!'
[12] De opperpriester zegt vol wroeging over deze waarheid: O wat een heilige
pure waarheid komt er uit Uw mond! Ja, nu is mij alles duidelijk! Nu pas hebt

117
U, o Heer, de drievoudige doek van Mozes geheel van mijn ogen weggenomen!
Nu, o Heer, zijn er geen tekenen meer nodig, want hier is Uw heilige ware
woord alleen voldoende! En ik verklaar nu uit volle overtuiging, dat van nu af
aan, al degenen, die U geloven vanwege de tekenen en niet vanwege het ware
woord, geen echt levend geloof hebben en slechts trage en machinale
uitvoerders van Uw leer en Uw heilige wil zullen zijn. Bij ons zal het echter
anders zijn! Niet de tekenen, die wij tijdens Uw aanwezigheid ontvingen, maar
alleen Uw heilige ware woord zal in onze harten de bron zijn voor het echte
levende geloof en de totale liefde voor U en uit U, en, terwille van U, zal het ook
de bron zijn voor de juiste hoeveelheid liefde voor alle mensen. En verder
geschiede alleen Uw heilige wil, die U, o Heer, ons nu zo overduidelijk en voor
eeuwig waar hebt meegedeeld!'
[13] Ik zeg: ' Amen! Ja, beste vriend en broeder, zo is het waar en goed! Want
alleen zo zullen jullie volmaakt kunnen worden, zoals de Vader in de hemel
volmaakt is. Als jullie echter zo volmaakt zijn, dan zijn jullie ook waarachtige
kinderen van God en kunnen jullie Hem altijd aanroepen met: 'Abba, onze
Vader!' En waar je Hem als Zijn echte kinderen om zult vragen, dat zal Hij je
geven, want de Vader is zeer goed en geeft Zijn kinderen alles wat Hij heeft! Eet
en drinkt nu, want het eten hier is niet van deze aarde, maar de Vader zendt het
je uit de hemel en Hij is Zelf nu bij je!'

51 Het 'Evangelie van Sichar'

[I] De opperpriester zegt: 'Heer, gaan we nu nogmaals eten? Hoewel we tijdens


het eten voortdurend over allerlei onderwerpen hebben gesproken, hebben we
aan het begin van het avondmaalons direct gesterkt met spijs en drank! Ik ben
helemaal verzadigd en kan niets meer eten of drinken.’
[2] Ik zeg: ' Je hebt gelijk, want je zit vol eten en kostelijke wijn uit de hemel.
Maar er zijn er hier nog veel, die niet durfden te eten of te drinken, want Mijn
naam en Mijn woord zei hen nog niets, en ze waren bang dat er hekserij in het
spel was. Maar nadat ze ons gesprek aangehoord hadden en daaruit het volle
licht der waarheid zagen schijnen, verdween hun dwaze angst, en honger en
dorst kwamen daarvoor in de plaats. Nu willen ze graag eten, maar durven niet
van louter ontzag. Denk je, dat we ze nu zo moeten laten gaan? Beslist niet! Ze
moeten nu echt naar hartelust eten en drinken! Want hierna zullen ze pas weer
uit deze keuken eten en drinken, als ze in Mijn rijk in de hemel zijn!'
[3] Na op deze wijze tekst en uitleg te hebben gegeven, spoorde Ik de
aanwezigen nogmaals aan om te eten en te drinken, en Ik zei tegen de
jongemannen: 'Laat het hen aan niets ontbreken!' - En de jongemannen brachten
opnieuw een behoorlijke hoeveelheid brood en wijn en allerlei heerlijke
vruchten.
[4] Er waren er echter, die niet wisten of ze de vruchten, die ze niet kenden, wel
eten mochten. Toen zeiden de jongemannen: 'Beste broeders! Eet al deze
vruchten maar gerust, want ze zijn rein en smaken overheerlijk! Er zijn op aarde
een aantal vruchten en grassen en dieren, die in hun groei geholpen worden door

118
onreine geesten, omdat dat zo ingepast is in de goddelijke ordening, want ook
duivels moeten de Heer dienen, hoewel dat tegen wil en dank gaat! Want zoals
een geketende slaaf zijn heer moet dienen, zo moeten ook de duivels hun
diensten verlenen; maar er rust geen zegen op dit werk!
[5] En zo zijn er op de aarde, waarop mensen en dieren en duivels meer dan eens
onder een dak wonen en daar ieder op hun manier werken, niet zelden allerlei
daden, werken en vruchten, die in hun aard en wezen slecht en onrein zijn. De
mensen kunnen zich hier beter afzijdig van houden, als ze verschoond willen
blijven van al het mogelijke kwade van de aarde.
De Heer heeft daarom door Zijn knecht Mozes vast laten stellen, wat rein en
goed is, en de Heer heeft de mensen het gebruik van onreine dingen, waaraan
ook boze geesten werken, ontraden, - en dat is een voortreffelijk voorschrift.
Maar alles wat u hier wordt aangeboden om van te genieten, is rein, omdat het
voor u op zo'n wonderbare manier uit de hemel hierheen werd gebracht, daarom
kunt u zonder bezwaar van alles genieten! Want wat de Vader uit Zijn hemel
geeft is rein en goed, en helpt het leven van de ziel en de geest eeuwig vooruit.'
[6] Dit onderricht van de kant van de wijze jongemannen deed alle gemoederen
goed, en allen loofden God voor hun vriendelijke wijsheid. Deze les werd later
ook nog door sommigen uit het geheugen opgeschreven, en nog veel jaren in
deze stad en omgeving in ere gehouden.
[7] Toen later echter allerlei vijanden deze stad en omgeving erg havenden, ging
er veel verloren en ook deze les, waarover Paulus in zijn brieven met nogal
mystiek aandoende woorden spreekt, als hij het over 'allerlei geesten' heeft.
[8] Het hele grote gezelschap was nu goed geluimd en de gesprekken gingen al
gauw over Mij, over Mijn leer en over deze maaltijd uit de hemel, en de
jongemannen bespraken ook veel dingen met de gasten.
[9] Maar Nathánaël ging staan en zei tegen de gasten: 'Beste vrienden en
broeders! Nog maar een paar maanden geleden was ik visser in de omgeving
van Bethabara aan de rivier de Jordaan, niet ver van diens uitmonding in zee,
toen er een heel onopvallende man bij Johannes kwam en zich door hem liet
dopen. Zonder dat Johannes Hem ooit persoonlijk op aarde gezien had, begon
hij direct over Hem te getuigen, en hij zei: 'Zie het lam Gods, dat de zonden der
wereld wegneemt!' En Johannes getuigde nog meer en zei: 'Deze is het, van
Wien ik gezegd heb: Hij, die vóór mij was, en ná mij komt, en Wiens
schoenriemen ik niet waard ben los te maken!'
[10] Ik hoorde dit getuigenis van de prediker in de woestijn en moest er diep
over na denken, en ik ging daar weg en vertelde het thuis aan mijn vrouwen mijn
kinderen, en deze waren erg verwonderd dat de boeteprediker zo over een mens
getuigde!
[11] Want je kon heel moeilijk met de prediker praten, en als hij wat zei, waren
zijn woorden nogal ruwen hij spaarde niemand, of het nu Farizeeën, priesters of
levieten waren; iedereen hekelde hij met zijn vlijmscherpe tong!
[12] Maar toen Hij kwam, Die nu onze Heer is, werd Johannes zo mak als een
lam en sprak zo teder, als het zingen van een leeuwerik in de lente! Kort en
goed, mijn familie geloofde bijna niet wat ik verteld had, want ze was te goed
bekend met de manier waarop Johannes gewoonlijk sprak.

119
[13] Twee dagen daarna ging ik echter vrij vroeg aan mijn dagelijkse werk, ik
zat onder een boom en repareerde mijn visgerei. Toen kwam Dezelfde, waarover
Johannes dat tedere getuigenis had gegeven, in gezelschap van enigen die Hem
volgden, naar mij toe, riep mij bij mijn naam en zei dat ik Hem moest volgen.
En toen ik mij afvroeg, hoe Hij mij kende, omdat ik Hem nog nooit eerder had
gezien, zei Hij: 'Verbaas je daar maar niet al te veel over , want je zult nog
verbazingwekkender dingen beleven! Vanaf nu zul je de hemel geopend zien en
de engelen boven de Zoon des mensen zien opstijgen en neerdalen!'
[14] En zie, wat de Heer toen tegen mij heeft gezegd, wordt hier nu op een
heerlijke manier werkelijkheid! Alle hemelen zijn geopend en de engelen dalen
neer en bedienen Hem en ons allen. Wat voor overtuigender bewijs hebben we
nu nog nodig om te bewijzen, dat Hij alleen Degene is Die komen zal volgens de
voorspelling, die reeds vanaf Adam tot op heden aan alle kinderen Israëls is
gedaan?! Ik denk echter, dat Hij meer is dan de Messias! Hij is -,
[15] Hier onderbreek Ik hem en zeg: 'Mijn beste vriend en broeder, voorlopig tot
hier toe en niet verder! Pas als dit vlees door de Joden verhoogd zal worden, kun
je alles watje van Mij weet zonder terughouding zeggen, maar niet eerder, want
de mensen kunnen dat nog niet begrijpen!'
[16] Nathánaël stelde zich hiermee tevreden, maar begreep toch niet goed, wat
Ik bedoelde met de verhoging van Mijn vlees, en er waren er veel die dachten,
dat Ik in Jeruzalem op de troon van David zou gaan zitten. Maar de
opperpriester begreep wel wat Ik bedoelde met de verhoging van Mijn vlees,
maar hij zweeg en staarde treurig voor zich uit! Ik troostte hem en wees hem op
wat Ik in dit opzicht al eerder met hem besproken had, en hij werd weer
opgewekt en loofde Mij in zijn hart.
[17] Ondertussen kwam de ochtend van de volgende dag al in zicht. Maar
niemand voelde zich vermoeid, en men had ook geen slaap, want allen waren zo
verkwikt, als ze nog nooit eerder, ook niet na de beste nachtrust, waren geweest.
Zij smeekten Mij daarom allemaal of ze deze hele dag bij Mij door mochten
brengen. En Ik willigde hun vrome wens in.

Heer! Ik arme zondaar dank U voor deze eerste dag in Sichar, een stad, die op
mijn innerlijk leek. J. Lorber

De volgende dag in Sichar

52 De belastering van de dochters van Jonaël

[I] De opperpriester ging staan en vroeg Mij, zeggende: 'Heer, nu U ons toch de
grote eer bewijst om ook gedurende deze dag bij ons te blijven, heeft U dan zin
om, samen met mij, Uw leerlingen en alle anderen die in U geloven, de drie
dichtbij gelegen dorpjes te bezoeken? Misschien zijn daar ook nog mensen, die
in U zullen geloven, als zij U zien en horen.'
[2] Ik zeg: 'Niet voor hen, maar wel voor jou! Jij verheugt je erop en Ik doe je
graag dit plezier. Maar je hebt toch ook vrouwen kinderen, wil je die ook niet

120
aan Mij voorstellen? Waar zijn ze en hoeveel zijn het er?'
[3] De opperpriester zegt een beetje verlegen: 'Heer, ik heb een lieve vrouw, die
net als ik al enigszins op leeftijd is, en ik heb ook zeven kinderen, maar tot mijn
spijt zijn het alleen meisjes van twaalf tot een en twintig jaar. Zoals U weet
strekt het een Israëliet nu juist niet tot eer als hij geen mannelijke nakomelingen
heeft, daarom - Heer, heb geduld met mijn zwakheid! - durfde ik niet met al die
vrouwen in de openbaarheid te komen!
[4] Als U er echter prijs op stelt, o Heer, dan zou ik U willen vragen ook langs
mijn huis te gaan, waar ik U dan mijn vrouwvolk voor kan stellen. Maar ze
hierheen laten komen komt niet zo goed uit, want ziet U, ik heb weliswaar
overal voldoende van en ik kan met mijn familie hier redelijk leven, maar onze
kleding is wat armelijk. Voor in huis en voor de huiselijke bezigheden is het
voldoende, maar om in een gezelschap, zoals dit hier te verschijnen, zien ze er
als familie van de opperpriester veel te armelijk uit! En daarom is het in ieder
opzicht beter, denk ik, als ze netjes thuis blijven, waar ze niet bloot staan aan de
bespotting van de wereld en geen voedsel vinden voor hun aangeboren ijdelheid.
En het is voor hen ook goed om zo min mogelijk met de wereld in aanraking te
komen, want de wereld is en blijft altijd slecht!'
[5] Ik zeg: 'Ik zal doen wat je wenst, maar dan moet je ze allemaal met ons mee
laten gaan! Er zal voor wat betere kleding gezorgd worden, zodat ze goed
genoeg in onze kring passen! Dat je ze zoveel mogelijk van de wereld afleidt is
heel goed en wijs van je, maar bij ons toch zeker niet wereldse gezelschap
zouden ze, zoals ze waren, best gepast hebben.
[6] Kijk naar Maria, de moeder van Mijn lichaam! Ze heeft schone witte kleding
aan en draagt daarover een heel gewone blauwe schort, en ze is goed genoeg
gekleed! Haar hoofd is meestal bedekt met een vierkante doek tegen de zon, net
zoals bij alle vrouwen, die Mij uit Galiléa en Judéa gevolgd zijn, en zo passen ze
bijzonder goed bij ons gezelschap. Maar dat geeft verder niet,jouw vrouw en je
zeven dochters zullen vandaag ook in ons gezelschap zijn!'
[7] Een van de. Samaritanen zegt: 'Dat is nu wel allemaal goed en best, en ik
weet er zelf niets van, maar wat ik van verschillende mensen uit deze omgeving
gehoord heb, dat wil ik nu toch zeggen, - dan kunnen jullie er mee doen wat je
wilt. Er wordt echter verteld, dat de vier oudste dochters iedere keer dat de
opperpriester niet thuis was, 's nachts op straat gezien zijn en vanwege hun
schoonheid geld aannamen van wellustige knechten, en zich door hen lieten
gebruiken! Dat wordt gefluisterd. Ik weet daar verder niets van! Maar ik meen
echter, dat als deze nieuwe leer door het nog zeer grote aantalongelovigen in
deze plaats aangenomen zou moeten worden, het vanwege het dwaze gepeupel
aanbeveling zou verdienen, tenminste de vier oudsten niet in het gezelschap op
te nemen! Want broeder Jonaël weet hoe spitsvondig en buitengewoon dwaas en
ongelovig ons volk is. Als ze zoiets zien en horen, kan zelfs Jehova niets meer
met zo'n volk beginnen! Ik geef deze raad alleen maar in verband met het feit,
dat ons volk zo te keer kan gaan en opdat de goede zaak niet geschaad wordt, je
hoeft je er echter niets van aan te trekken als je dat niet wilt!'
[8] De opperpriester wordt hierop erg treurig en zegt: 'Heer! Als ik ook maar een
beetje onverschilliger en nalatiger zou zijn geweest bij de opvoeding van mijn

121
dochters, dan zou het mij niet raken zoiets te horen, maar ik weet, dat bij mijn
dochters niets verzuimd werd om ze geestelijk en verstandelijk te ontwikkelen
en ik durf er de heiligste eed op te zweren, dat ieder van mijn dochters nog zo
rein is als een bloem op de berg van Jehova! Wat is dan de reden voor deze
schandelijke laster?!'
[9] Ik zeg: 'Beste broeder Jonaël, maak je daar maar niet druk over! Als je
dochters voor Mij rein zijn, dan is dat voor jou meer dan voldoende! Want de
wereld is nu eenmaal geheel van de duivel en daardoor door en door slecht! Heb
je ooit gehoord, dat men druiven van dorens en vijgen van distels geoogst
heeft?! Ik wist al lang van deze zaak af en heb dat ook op de berg bij de
vergelijking van de splinter in het oog van de naaste duidelijk aangegeven! En
kijk, dit beeld maakte, dat er toen veel van de berg afgingen, want ze merkten
dat Ik hen bedoelde.
[10] Ik zeg je echter: Nu gaan je dochters zeker met ons mee, en Ik zal in hun
midden gaan! Want wat des duivels is, dat zal ook des duivels blijven, als het
zich niet wil laten bekeren! Nu gaan we echter meteen op stap! Ik heb je
vrouwen je kinderen al op de hoogte gebracht, ze zullen ons verwachten.'

53 De bestraffing van de leugenaar en lasteraar

[I] Onderweg zegt Simon Petrus opeens: 'AI die wonderen stijgen me nu toch
behoorlijk naar mijn hoofd! Nee, wie nu nog niet beseft, dat deze Jezus uit
Nazareth in levende lijve Jehova's echte zoon is, die moet in een tiendubbele
Egyptische duisternis ronddwalen, of hij is morsdood! Zieken worden door een
enkel woord plotseling gezond, blinden zien: doofstommen horen en lammen
lopen, en de ergste melaatsen worden zo rein of ze nooit gezondigd hadden!
[2] Daarbij openen de hemelen zich en de heerlijkste engelen zweven in grote
getale snel naar beneden, bedienen ons en gaan met ons om alsof ze sinds de
schepping van de eerste mens de aarde nooit verlaten hebben, en ze zijn zo
mooi, dat men bij hun aanblik zou wegsmelten van geluk! En als Hij nog nooit
eerder gehoorde wijsheden zegt, dan moet je eens zien hoe deze mooie dienaars
van Jehova vol eerbiedige opmerkzaamheid en heilige aandacht zijn, terwijl ze
toch ook zo opgewekt zijn als de zwaluwen op een prachtige zomerdag!
Waarlijk, als er iemand is, die nu nog zeggen kan: 'Deze Jezus is alleen maar een
magiër en meer niet!', dan zouden ze die meteen als een os moeten slachten!
Want zo'n mens kan geen mens zijn, maar alleen een beest dat praten kan, en
moest dan ook niet sterven als een mens, maar als een huisdier!'
[3] Terwijl Petrus zo loopt te fantaseren en niet merkt, wat er om hem heen
gebeurt, tikt een ongelovig burger uit de stad hem behoorlijk hard op de
schouder en zegt: ' Als dat zo is, dan voel ik me als redelijk mens verplicht te
voorspellen, dat jij als een klinkklare os sterven zult! Want als jij het in je leven
nog niet zo ver hebt gebracht om te kunnen vaststellen wat een echte magiër
allemaal kan, dan zou je in gezelschap van ervaren en intelligente mensen je
grote mond dicht moeten houden!'
[4] Petrus zegt: 'Zeg eens, onbehouwen duistere geest! Kunnen jouw magiërs

122
ook alle zieken door één woord op slag genezen, en de hoge hemelen openen die
geen magiër met zijn hand of met zijn verstand kan bereiken?!'
[5] De burger zegt: 'O jij domme blinde Galileeër! Weet je dan niet, dat een
echte magiër uit ieder stuk hout een vis of een slang kan maken?! Nog maar kort
geleden was er hier een uit Egypte, die stokken in het water wierp en het werden
direct vissen; als hij de stokken op het land wierp, werden het slangen en adders;
blies hij in de lucht, dan waren er ineens sprinkhanen en ander vliegend
ongedierte; hij nam een paar witte stenen, wierp ze in de lucht, en het werden
duiven die wegvlogen; dan weer nam hij van de straat een handvol stof en
verspreidde dat in de wind, en een ogenblik later was de lucht vol muggen, zodat
men de zon er nauwelijks doorheen kon zien; toen hij daarna in deze muggen
blies, kwam er een sterke wind en deze wind dreef de muggen als een wolk weg!
Hij bracht ons daarna naar een poel achter de beek waar hij eerder vissen uit
stokken maakte, daar raakte hij met een staf het water aan en het veranderde in
bloed, en hij raakte het nogmaals aan en het werd weer water! 's Avonds riep hij
naar de sterren en ze vlogen als tamme duiven in zijn handen! En hij beval hen
en ze vlogen weer terug naar het hoge firmament! En zeg jij nu: 'Waar is een
mens wiens handen tot in de hemel reiken?' Dat dit hier allemaal gebeurd is, kan
ik door honderd getuigen laten bevestigen. - Wat zeg je nu over je Zoon van
God uit Nazareth, waarvan ik wel weet wiens zoon hij is, en waar hij dat
allemaal geleerd heeft?'
[6] Petrus zegt: 'Dan moeten die allen, die in Jezus van Nazareth wel de Christus
herkend hebben, ook wel wat van deze magiër gehoord hebben, waarvan je hier
al die wonderen hebt verteld. Maar ik denk eerder dat je als een krokodil, met
zijn klagende kindergeluidjes, de zaak bedriegt, en aan je honderd getuigen wel
steekpenningen zult hebben gegeven! Ik zal het dadelijk aan Jonaël vragen! En
pas op als je me belogen hebt!
[7] De burger zegt: “Deze mensen zullen je er niets over kunnen vertellen,
omdat ze er niet bij waren uit angst dat de magiër dat allemaal met de hulp van
de duivel deed, en dat de duivel hen iets zou doen! Alleen wij, die niet bang
waren, gingen er heen, want wij geloven met dat de duivel bestaat, omdat wij de
krachten der natuur iets beter kennen, en wij overtuigden ons en waren heel
verbaasd over wat een mens allemaal kan!'
[8] Petrus zegt: 'Je bent een mooie klant, maar ik zeg je dat je het nu met mij aan
de stok krijgt, en je zult je straf met ontlopen!, Kom maar mee naar de
opperpriester van deze stad, voor hem zal dit zaakje uitgezocht en afgehandeld
worden!'
[9] De burger zegt: 'Wat heb ik met deze opperpriester te maken? Ik ben een
Galileeër en tevens meer Griek dan Jood; deze opperpriester is echter een
domme ijveraar, en er wordt gezegd, dat zijn vier oudste dochters 's nachts met
toestemming van de moeder, schandalige dingen uithalen en zich aan ontucht
overgeven. Wat moet ik met zulke stommelingen? Kunst en wetenschap vind ik
het belangrijkst, en ik heb veel achting voor geleerden en kunstenaars, maar dan
moeten ze geen verbeelding krijgen! ., ,
[10] Als jullie meester, die ik werkelijk heel aardig en geleerd vind, in alle
kunsten en wetenschappen zichzelf bleef, dan zou hij een van de hoogst geëerde

123
mensen onder de Joden, Grieken en Romeinen zijn! Maar hij denkt dat hij God
is, en dat is dom en hoort thuis in de oude duistere tijden!
[11] Jullie zijn in de aard van de zaak eerlijke en rechtschapen mensen, maar
verder dan het vangen van vissen schijnt jullie kennis en ervaring niet te reiken.
Laten we er verder maar niet over vechten! Jullie mogen geloven wat je wilt,
maar ons kun je moeilijk iets wijs, maken, want Wij bezitten kennis en allerlei
wetenschappen, Wij weten iets van magie af en weten daarom wat we aan jullie
meester hebben!' .
[12] Petrus zegt: 'Vriend, het zal je niet lukken om wat zwart is weer wit te
praten! Het gaat er hier niet om, wat je over mijn meester denkt, dat is een
aardig verhaal om mij te laten vergeten hoe grof je, daarvoor tegen mij hebt
staan liegen! Het kan me met schelen of je van de opperpriester vindt dat hij een
ijveraar is, hij moet, als openbaar ambtsbekleder van deze kleine stad toch weten
of er hier kort geleden zo n magiër is opgetreden, zoals jij mij die hebt
beschreven! Want dat is voor mij het voornaamste, omdat ik daaraan wil
afmeten, wat ik van mijn Meester moet denken!
[13] Denk je eens in; ik en velen met mij hebben alles, zelfs vrouwen kinderen,
verlaten en zijn Hem onvoorwaardelijk gevolgd, omdat we Hem dingen zagen
doen die volgens ons geen mens ooit kan doen, en omdat we Hem tevens zo wijs
hoorden spreken als vóór Hem nog nooit een mens gesproken heeft en ná Hem
waarschijnlijk nooit meer iemand spreken zal!
[14] Jij vergelijkt Mijn meester echter met een ander, die mijn Meester nog wel
niet overtreft, maar toch wel gelijk is, die dingen doet waarvoor ieder mens het
grootste respect moet hebben! En nu gaat het er alleen maar om, of mij klaar en
duidelijk bewezen kan worden, dat zo'n magiër werkelijk die dingen gedaan
heeft die jij hebt beschreven!
[15] Als het waar is, dan zweer ik je dat ik mijn Meester, Die volgens mij
goddelijke kracht heeft, direct verlaat en terug ga naar mijn familie thuis! Want
een schimmige magiër volg ik geen stap verder; want ik ben nog steeds een
echte Jood, die Mozes meer gelooft dan honderdduizend fantastisch goede
magiërs. Als je echter - wat voor mij vaststaat gelogen hebt, om uit pure
kwaadaardigheid mijn verheven Meester verdacht te
maken, dan ben je - zoals ik al eerder gedreigd heb -nog niet met mij klaar! Je
zult ondervinden, dat ook ik door de genade van mijn goddelijke meester al tot
heel wat in staat ben, zonder dat ik mij voor iemand als wonderdoener behoef
voor te doen!
[16] Kom daarom maar heel gewillig met mij mee naar de opperpriester, die op
dit ogenblik iets met jullie tollenaar Matthéus bespreekt, die waarschijnlijk ook
wel wat van jouw magiër af zal weten, want hij was hier al die tijd in de stad en
moet het dus weten. Kom nu maar gewillig mee, anders gebruik ik geweld!'
[17] De burger zegt: 'Waarom geweld gebruiken als ik niet mee wil? Wees
verstandig, achter mij staan er een paar honderd! Als je het waagt om mij aan te
raken, dan zal het je slecht bekomen!'
[18] Petrus zegt: 'Ik zal je met geen vinger aanraken, iets wat jij tamelijk onzacht
met de jouwe wel beliefde te doen, maar toch zul je gedwongen worden! Er
gaan hele scharen engelen van God met ons mee, die je kennelijk niet ziet! Eén

124
wenk en ze brengen je daar waar ik je hebben wil en hebben moet!'
[19] De burger zegt: 'Zijn die hier meelopende witgeklede jongetjes soms jullie
engelen? Ha, ha, ha! Nou als dat jullie beschermers zijn, behoeven we alleen
maar een paar dozijn uitbranders uit te delen en dan liggen jullie samen met je
witte beschermjongetjes buiten de muren van de stad!'
[20] Deze opmerking jaagt Petrus helemaal in het harnas en hij doet direct een
beroep op een jongeman om de burger te bestraffen! De jongeman zegt echter:
'Ik zou het wel willen, als de Heer het wilde; maar de Heer heeft me nog geen
opdracht gegeven en daarom kan ik je wens nog niet vervullen. Ga echter eerst
naar de Heer en zeg Hem dat! Als Hij het wil, zal ik het doen.'
[21] Petrus liep dadelijk naar voren waar Ik was, en klaagde Mij zijn nood. Ik
zei toen, terwijl Ik juist voor het huis van Jonaël bleef staan: Ga en breng die
mens bij Mij!'
[22] Voor Petrus was dit een pak van zijn hart en hij liep snel terug en zei tegen
de jongeman: 'Hij wil het!'
[23] Toen keek de jongeman de burger aan en deze begon te beven en terwijl de
jongeman hem voortdreef, volgde hij Petrus zonder tegenspraak naar Mij. Ik zag
hem aan en de burger bekende, dat hij gelogen had en dat hij zo'n magiër nooit
gezien had, maar dat hij alleen maar over zo'n magiër had horen spreken en
alleen maar had willen testen of deze leerling wel gelovig genoeg was, waar hij
overigens beslist geen kwade bedoeling mee gehad had.
[24] Ik zeg: 'Jij bent er zo een, die met een tweede leugen de eerste leugen wil
goedpraten en daarom ben je een kind van de duivel! Ga heen, hij zal je je loon
geven, omdat je zo'n goede knecht van hem bent!'
[25] Meteen nam een boze geest bezit van de burger en begon hem
verschrikkelijk te kwellen. Maar toen schreeuwde de burger zo hard mogelijk:
'Heer, help mij! Ik beken voor iedereen dat ik gezondigd heb!'
[26] Ik zei echter: 'Van wie heb je gehoord, dat de vier oudste dochters van
Jonaël hoeren zouden zijn? Beken het hardop, anders laat Ik je kwellen tot aan
het eind der wereld!'
[27] De burger zegt: 'O Heer, ik heb het van niemand ooit gehoord, maar ik
kwam zelf eens op een nacht de vier dochters tegen toen ze water haalden aan de
Jacobsbron, en ik deed ze toen oneerbare voorstellen. De dochters dienden mij
echter dusdanig van repliek, dat ik maakte dat ik wegkwam, maar ik zwoer toen
wraak te nemen; ik verzon met mijn slechte hart dat schandelijke verhaal en
strooide dit als een gerucht overal rond! De dochters zijn beslist nog maagden!
O Heer, alleen ik ben slecht, alle anderen zijn goed en rein!'
[28] Nu gebied Ik de boze geest om de burger met rust te laten, maar de burger
moet Jonaël daarvoor in de plaats genoegdoening geven! De burger is echter een
koopman, hij gaat terug en brengt voor de dochters tienmaal meer dan Ik gezegd
heb en smeekt Jonaël en de dochters om vergeving.
[29] Maar Ik zeg tegen hem: 'Je kunt zo'n onrecht niet afdoen met een gift
alleen! Ga heen en herroep overal al het slechte, wat je over hen verteld hebt;
afhankelijk daarvan zullen je zonden je zijn vergeven! Zo zij het en zo geschiede
het!'
[30] De burger belooft dat allemaal meteen te doen, maar merkt daarbij nog op,

125
dat als een vreemde het gehoord mocht hebben, iemand, die hij niet kende en
waarvan hij ook niet wist waar hij woonde, dat Ik het hem dan niet kwalijk
moest nemen, als hij zo iemand de waarheid niet kon vertellen!
[31] Ik zeg: 'Doe wat mogelijk is, al het andere zal Ik doen en het zal je verder
niet aangerekend worden!'
[32] Dan is de burger tevreden en gaat al het kwaad wat hij heeft aangericht
weer goedmaken.

54 Bij Jonaël. Kritiek van de leerlingen op de Heer.

[I] Als de burger weg is, roep Ik Jonaëls vrouwen dochters, die toen ze de burger
bij Mij zagen, geschrokken uit het voorhuis terug in huis waren gegaan.
[2] op Mijn roepen komen ze allen snel aanlopen, haasten zich met
verheerlijkte gezichten naar Mij toe, en danken Mij met tranen in de ogen dat Ik
hun door deze slechte mens belasterde onschuld weer gezuiverd heb!
[3] Daarop leg Ik Mijn handen op hun hoofden, zegen hen en zeg, dat ze de
verdere dag naast Mij moeten wandelen! Maar zij verontschuldigen zich en
zeggen: '0 Heer, zo'n grote genade zijn wij niet waardig! Wij zijn al
overgelukkig, als wij U aan het eind van deze grote stoet mogen volgen!'
[4] Ik zeg: 'Ik ken jullie waarachtige nederigheid en juist daarom heb Ik graag
dat je zo dicht mogelijk naast Mij meewandelt op de weg, die Ik vandaag in deze
omgeving zal gaan!'
[5] De dochters bedanken Mij voor die voor hen nauwelijks te begrijpen hoge
onderscheiding. Maar Jonaël vraagt zijn dochters, zeggende: 'Mijn beste
dochters! Hoe komen jullie aan deze prachtige kleren, die werkelijk hemels
mooi staan?!'
[6] Dan pas merken de dochters, dat ze kleren aanhebben die gemaakt
zijn van zeer fijn en degelijk linnen en dat hun hoofden met de kostbaarste
diademen getooid zijn, en dat ze er uit zien als koningsdochters.
[7] Als de zeven merken hoe prachtig ze er uit zien, zijn ze volledig van hun
stuk gebracht! Hun harten beginnen te gloeien van liefde en bewondering, en in
bekoorlijke verwarring weten ze helemaal niet, wat er met hen gebeurd is. Pas
na een tijdje verbaasd gekeken te hebben, vragen ze aan Jonaël hoe dat nu
gebeurd is, want ze begrepen in het geheel niet, hoe die prachtige koninklijke
kleren en diademen daar gekomen waren.
[8] Jonaël, die zelf helemaal betoverd is door de grote bekoorlijkheid van zijn
dochters, zegt: 'Bedank Degene maar, Die jullie gezegend heeft! Hij heeft het
jullie op wonderbare wijze gegeven!'
[9] Dan vallen de kinderen Mij sprakeloos om de hals, met tranen van vreugde
en liefde in de ogen. De leerlingen achter Mij zeggen echter: 'Kijk, als dat nu
nog in huis gebeurde! Maar hier open en bloot op straat ten aanschouwe van een
paar duizend toeschouwers, dat geeft toch wel veel te veelopzien!'
[10] Ik hoorde wel dat ze dat zeiden, draaide Mij om en zei tot hen: 'Ik ben
allang bij jullie, maar je hebt Mijn hart nog nooit zoveel vreugde gegeven als
deze zeven dochters hier! Ik zeg je, zij zijn al op de goede weg en hebben het

126
beste deel gekozen; als jullie niet dezelfde weg gaan, dan zul je nauwelijks in
Mijn rijk komen! Want de kinderen, die zó tot Mij komen, zullen ook bij Mij
blijven, degenen echter, die alleen maar met lof en prijs komen, zullen slechts
Mijn weerschijn, maar niet Mijzelf in hun midden hebben!
[11] Mijn echte rijk is alleen maar daar, waar Ikzelf werkelijk aanwezig ben!
Onthoudt dit! De Heer is een volkomen Heer boven al het wereldse, of het nu
wel passend is voor de domme wereld of niet! Hebben jullie dit begrepen?'
[12] Petrus zegt: 'Heer, heb geduld met onze grote dwaasheid! U weet toch dat
wij niet in de hemel, maar op deze wereld opgevoed zijn. Het zal allemaal wel
weer goed komen, want we hebben U toch ook boven alles lief, anders zouden
we U niet gevolgd zijn!'
[13] Ik zeg: 'Nu blijf dan in de liefde en let niet op deze wereld, maar wel, door
Mij, op de hemel!' De leerlingen zijn daarmee tevreden en prijzen Mij in hun
harten.

55 Bij Ezau 's slot. De koopman en het hoogste ambt

[I] We gaan nu verder met onze wandeling en komen na een uur in een mooi
schaduwrijk bos, dat eigendom is van een rijk koopman uit Sichar. In dit bos
zijn allerlei verfraaiingen aangebracht, zoals kleine tuinen, beekjes, vijvers met
vele soorten vissen, en allerlei vogels. Aan het eind van het zeer uitgestrekte bos
staat een oud en heel groot kasteel met dikke beschermende muren. Dit kasteel
had Ezau gebouwd en hij woonde daar ten tijde dat Jacob in den vreemde was.
De stormen der tijden hadden het niet onberoerd gelaten, maar deze koopman
had er veel geld aan besteed en het weer geheel bewoonbaar gemaakt, en hij
woonde met zijn hele huishouding vaak in dit kasteel, en woonde er ook nu. Hij
was weliswaar iemand die veel goeds deed, en hij had nog meer landgoederen,
maar op dit bezit was hij bijzonder gesteld en hij vond het niet prettig, als zijn
grote bos door te veel mensen betreden werd, want hij gaf veel uit voor de
aanleg en het onderhoud ervan.
[2] Toen hij uit zijn kasteel zag, dat zich een grote menigte mensen door het bos
in de richting van de kasteelmuren bewoog, stuurde hij snel een groot aantal
dienaren en knechten om ons uit het bos te verwijderen en om te vragen, wat we
daar deden.
[3] Ik zei echter tegen de knechten: 'Ga naar uw heer en zeg hem: zijn en uw
Heer laat weten dat Hij, tesamen met allen, die bij Hem zijn, bij hem het
middagmaal zullen gebruiken!'
[ 4] De knechten en dienaren gaan daarop meteen weer terug en zeggen dat aan
hun heer. Deze vraagt ze echter of ze ook wisten, wie Ik, die zoiets van hem
verlang, wel was. De knechten en de dienaars antwoorden en zeggen: 'Wij
hebben toch al gezegd, dat hij ons toegesproken heeft, alsof hij uwen onze heer
is, waarom vraagt u dat dan nog een keer?! Hij wordt omringd door zeven
koninklijk geklede dochters en daarachter volgt hem een onafzienbare menigte!
Misschien is hij wel een vorst uit Rome, en u zult er zeer zeker goed aan doen
hem tegemoet te gaan, en hem bij de grote toren aan de muur met alle eerbetoon

127
te ontvangen!”
[5] Als de koopman dat hoort, zegt hij: 'Breng mij dan direct mijn duurste
feestkledij en zorg, dat iedereen er zo feestelijk mogelijk uitziet! Want zo'n vorst
moet schitterend ontvangen worden!'
[6] Het hele kasteel is dan meteen een en al actie, de koks en kokkinnen duiken
in de provisiekamers en torsen massa 's eetwaren naar de keukens, en de
tuinlieden haasten zich de grote tuin in om allerlei heerlijk fruit te plukken.
[7] Na een poosje komt de kasteelheer, omgeven door honderd van zijn
voortreffelijkste dienaren, in piekfijne kledij naar Mij toe, buigt driemaal tot hij
bijna de grond raakt, en verwelkomt Mij en allen die Mij vergezellen, en dankt
voor de hoge eer die hem te beurt valt, want hij denkt dat Ik werkelijk een vorst
uit Rome ben.
[8] Ik kijk hem aan en vraag hem: 'Vriend, wat vind u het hoogste ambt dat een
mens op aarde kan bekleden?'
[9] De rijke koopman zegt: 'Heer, vergeef mij, uw gehoorzame slaaf, ik was zo
dom om uw buitengewoon wijze vraag niet te begrijpen, zoudt u daarom van uw
onmeetbare berg der wijsheid af willen dalen, en de vraag genadiglijk zo willen
stellen, dat het voor mijn absolute domheid te begrijpen is!' (Hij had de vraag
heel goed begrepen, maar men had in die tijd het kinderachtige hoffelijke
gebruik om ook maar de eenvoudigste vraag niet meteen te begrijpen als een
hooggeplaatst persoon Iets vroeg, want daardoor verhoogde men de wijsheid
van het hoge personage.)
[10] Maar Ik zeg tegen hem: 'Vriend, u hebt Mij heel goed begrepen en u doet
maar net alsof u Mij niet begrijpt, terwille van een oude en geheel overleefde
traditie. Laat die poespas maar achterwege, en geef Mij antwoord op Mijn
vraag!'
[11] De koopman zegt: 'Ja, als het mij toegestaan is, o verheven heer, om direct
op uw belangrijke vraag te antwoorden, dan geloof Ik met uw verheven
toestemming de belangrijke vraag wel begrepen te hebben, en mijn antwoord
zou dan het volgende zijn: Ik zie en houd het ambt van keizer natuurlijk als het
allerhoogste wat een mens op deze aarde bekleden kan.'
[12] Ik zeg: 'Maar vriend, waarom staat u zichzelf nu zo tegen te spreken
en gaat u tegen uw eigen devies in, dat luidt: 'De waarheld is het hoogste en
heiligste op deze aarde, en een ambtenaar, die in zijn ambt getrouw is aan
waarheid en gerechtigheid, bekleedt het hoogste en verhevenste ambt op aarde!'
Dat is toch uw lijfspreuk?! Hoe kunt u dan nu zeggen, dat u het ambt van keizer
als het hoogste ziet, terwijl deze toch als hoogste bevelhebber met ruw geweld te
maken heeft, wat zeker niet altijd gebaseerd is op waarheid en gerechtigheid?!'
.
[13] De rijke koopman kijkt hiervan op, en zegt na enig nadenken: 'Machtige
heer! Wie heeft u mijn lijfspreuk verteld? Ik sprak hem nog nooit hardop uit,
wel dacht ik hem meer dan duizend keer! Want het is maar al te waar, dat de
naakte waarheid maar beter niet altijd gezegd kan worden, en uit politieke
overwegingen kun je beter je mond houden, wil je er bij de mensen zonder
kleerscheuren afkomen!
[14] Maar ik merk nu wel dat u, o hoge vorstenzoon, zelf een groot vriend bent

128
van waarheid en gerechtigheid, en daarom zult u het ook wel op prijs stellen als
men tegen u de waarheid spreekt, want hoge heren willen nooit de waarheid
horen en zij houden daarom de vleierij in eer, want dat bevalt hen veel meer, en
alle rechten van de mensen, zijn zeer tegengesteld aan hun wensen. Wat zij
wensen, nemen ze van andere mensen -met geweld, zo is het vaak gesteld. Of de
armen over het onrecht klagen, nu en in vroeger dagen, is niet iets wat hen
bezeert, zij worden hoog geëerd. Wees daarom politiek en volg hun tactiek,
anders wachten kerkers en galeien, die menigeen doen schreien!'
[15] Ik zeg: 'U heeft goed en oprecht gesproken! Ik ben het helemaal met u eens,
maar zeg Mij nu eens, wie u eigenlijk denkt dat Ik ben!'
[16] De koopman zegt: 'Heer! Dat is een hele lastige vraag. Waardeer ik u te
hoog, dan wordt ik uitgelachen, waardeer ik u echter te laag, dan is het met mij
gedaan! Het lijkt me daarom beter nu hierop het antwoord schuldig te blijven,
dan daarna voor dit antwoord in een kerker mij de tijd te verdrijven met
kwelling en pijn!'
[17] Ik zeg: ' Als Ik u nu verzeker, dat u noch het een noch het ander te wachten
staat, dan kunt u Mij toch wel een antwoord geven?! Zeg daarom zonder
omwegen, wie u denkt dat Ik ben!'
[18] De koopman zegt: 'Een vorst uit Rome, denk ik - als ik het nu toch zeggen
moet!'
[19] Achter Mij zegt Jonaël: 'Dat kon wel eens veel te gering zijn! U moet wel
wat hoger raden, met die vorst komt u er niet!'
[20] De koopman schrikt en zegt: 'Is het dan toch de keizer zelf!!'
[21] Jonaël zegt: 'Nog steeds veel te min, raad daarom hoger!'
[22] De koopman zegt: 'Dat zal ik wel laten, want er is niets hogers dan een
keizer van Rome!'
[23] Jonaël zegt: 'Toch wel! Er is zelfs nog veel hoger, denk na en zeg het dan
zonder te aarzelen! Want ik zie aan uw gezicht, dat de keizer van Rome bij u op
de laagste plaats staat, waarom zegt u dan wat anders dan wat u in uw hart voelt
en denkt!'

56 Het gevolg van leugen en waarheid

[1] De rijke koopman zegt na een ogenblikje: 'Beste hoge gasten! Er is niets
beters dan ijverig een slot op je mond te houden en zo weinig mogelijk te
spreken! Want men mag nooit, en in het bijzijn van hooggeplaatste personen wel
het allerminst, datgene frank en vrij zeggen, wat men in zijn hart denkt en voelt;
want gewichtige mensen hebben een heel gevoelige huid, die de harde klap der
waarheid niet verdraagt. Daarom is het ook in aanwezigheid van zulke
belangrijke personages speciaal gevaarlijk om met de waarheid voor de dag te
komen. Want zulke personen hebben iets uitdagends over zich, en daarvoor
moet men zich meer in acht nemen dan voor slangen, adders en draken; want er
zijn voorbeelden te noemen -beslist er zijn heel merkwaardige voorbeelden!
Denk wat je wilt, maar wees in je doen en laten een goede vaderlander, dan kun
je met alle mensen goed opschieten! Praat echter zo weinig mogelijk, anders kun

129
je heel gemakkelijk heel onaangenaam kennis maken met de verschrikkelijke
beulsknecht!
[2] Ik heb eigenlijk al veel te veel waarheden gezegd! Daarom houdt ik het
beslist op de keizer en zeg nog eens: Op aarde is de keizer het hoogste;
Caesarem cum love unam esse personam. Wat een keizer wil, dat doet God stil!
[3] Dus weg met de waarheid op aarde, gesteld al dat er ergens waarheid bestaat;
die is toch onbruikbaar voor het mensengeslacht! Hoeveel onheil heeft de
waarheid al veroorzaakt, en haar verkondigers hebben aan het kruis of onder het
zwaard hun laatste adem der waarheid uitgeblazen! De echte leugenaar is er
echter nog altijd zonder kleerscheuren afgekomen, -hetzij dan dat hij een enkele
keer, als het een domme leugen was, zijn ogen heeft neer moeten slaan; maar hij
heeft er verder niet veel van overgehouden, terwijl echter, een enkele
uitzondering daargelaten, toch bijna alle grote waarheidsvrienden door een
gewelddadige dood van de aarde zijn verdwenen.
[4] Als dat nu het 'loon' van de waarheid is, welke ezel of os zal dan verder nog
een vriend van de waarheid willen zijn? Je kunt de waarheid beter als een
gevangene in je eigen borst opgesloten houden en je vrij onder de mensen
bewegen, dan de waarheid de vrijheid te geven, en zelf naar lichaam en ziel
gevangene worden. Want als het lichaam versmacht in een kerker, kan de ziel op
haar beurt niet in een park gaan wandelen.
[5] Ik heb ook nog nooit gehoord dat de waarheid iets goeds veroorzaakt zou
hebben. Laten we dit met een paar voorbeelden duidelijk maken:
[6] Een dief is gearresteerd, omdat men hem onder zware verdenking heeft, en
hij staat voor de strenge rechter. Als hij goed liegen kan, wordt hij ontslagen
wegens gebrek aan bewijs; spreekt de ezel echter de waarheid, dan krijgt hij de
volle straf. Beëlzebub hale dan de waarheid!
[7] Volgend voorbeeld: iemand betaalt, zoals maar al te vaak gebeurt, aan een
slimme handelaar veel te veel geld voor bepaalde goederen. De bedrogene heeft
veel geld en goederen en merkt niets van het bedrog en voelt zich opperbest. Nu
komt er echter een waarheidslievend mens, die het bedrog gemerkt heeft, en die
maakt het de bedrogene duidelijk, hoe hij door zijn zakenman voor zoveel geld
bedrogen werd! Pas op dat moment wordt de bedrogene ongelukkig, hij gaat
naar de rechter en geeft veel geld uit om de bedrieger gestraft te krijgen. Heeft
deze waarheid hem iets goeds gebracht?! Nee, alleen toorn en wraak heeft het
bij hem gewekt en het heeft hem er toe gebracht nog méér geld uit te geven! De
bedrieger echter, die goed liegen kon, wist de zaak zo te verdraaien, dat men de
waarheid van de verrader niet alleen niet geloofde, maar hem ook nog als een
kwaadwillige lasteraar in de gevangenis zette! Vraag: wat voor loon gaf de
waarheid hier nu weer aan haar vriend?!
[8] Daarom, weg met de waarheid op aarde! Zij alleen is de schuld van al het
menselijke ongeluk, zoals ook Mozes in het eerste boek zegt: 'Zodra je van de
boom der kennis, de boom van de veelvoudige waarheid, eten zult, zul je
sterven!' En zo is het en blijft het tot op dit uur! Met de leugen komt men op de
troon en met de waarheid in de gevangenis! Een mooi presentje voor de
vrienden van de waarheid!
[9] Zoek daarom de waarheid waar je maar wilt, maar betrek mij er niet bij! Wat

130
in mijn voorraadkamers ligt opgeslagen en wat in mijn tuin groeit, staat voor
jullie klaar; het heiligdom van mijn hart is echter als gift van Jehova, van mij
alleen. U en de hele wereld geef Ik wat ik van de wereld heb en dat is het heil
der wereld! Het heil van God houd ik echter alleen voor mijzelf!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik geef zonder meer toe, dat u nu heel juist
beoordeeld heeft hoe het werkelijk in de wereld toe gaat, als men het van de
wereldse kant bekijkt. Maar, omdat u alover Mozes gesproken heeft, zult u ook
wel weten, dat Mozes van God voor zijn volk een wet kreeg, waarin de leugen
of het valse getuigenis verboden is, en waarbij alle mensen verplicht worden om
waarheidslievend te zijn!? Als alle mensen deze wet zouden houden, zeg dan
zelf, zou het dan niet heerlijk zijn om op aarde te leven?!
[11] Ik zeg u en dat moet u kunnen begrijpen: Niet de waarheid, maar alleen de
leugen is het, die al het onheil op de aarde onder de mensen heeft gebracht, en
wel daarom, omdat de mensen over het algemeen heerszuchtig en hoogmoedig
tegenover elkaar zijn. Iedereen wil meer zijn dan zijn naaste, en zo pakt de
blinde mens alles wat hem in staat stelt om meer te zijn dan zijn naaste, en om
de zwakkere te laten geloven, dat hij veel meer en uitnemender is dan wie ook’
[12] Deze eerzucht verleidt dan de mensen op den duur tot allerlei geroddel,
zelfs tot moord en doodslag als het met de andere manieren van leugen en
bedrog niet gelukt om bij de andere mensen tot groot aanzien te komen.
[13] Omdat volgens dit patroon de mensen bijna allemaal beter en uitnemender
willen zijn, dan ze zijn, blijft hen werkelijk niets anders over, dan maar her en
der steeds door te blijven liegen, en de waarheid heeft te midden van zulke
mensen een bijzonder moeilijke standplaats.
[14] Als de mensen echter zouden ontdekken hoeveel beter de waarheid is dan
de leugen, en dat zou heel gemakkelijk gaan als ze God en Zijn heilige wil in
hun daden zouden gehoorzamen, dan zouden ze de leugen nog meer schuwen
dan de pest, en de echte gerechtigheid van God zou dan een leugenaar met de
dood bestraffen. Maar omdat de mensen allemaal hoogmoedig en heerszuchtig
zijn, houden ze van de leugen en gebruiken haar woorden.
[15] Maar de mensen leven niet eeuwig op de aarde, zoals een duizendjarige
ervaring Iaat zien, maar ze moeten allen na met al te lange tijd dit, lichaam
verlaten, dat dan voedsel voor de wormen wordt; maar de ziel komt dan voor het
gerecht van God! Dan vraag ik mij wel af, hoe ze met haar hoog geprezen
leugen voor God bestaan zal!
[16] Ik vind echter en geloof echt, dat het in deze wereld beter is ter wille van de
waarheid aan het kruis te komen, dan op een bepaald moment voor God te
schande te staan en van Hem voor altijd te horen: 'Ga weg van Mij!'
[17] Als u mij goed heeft begrepen en geconstateerd dat wij echte vrienden van
de waarheid zijn, spreek dan de waarheid en heb niet zo'n dwaze angst dat wij u
voor de waarheid zullen straffen, en zeg open en eerlijk, wat u van ons en
speciaal van Hem denkt, Die nu met mijn dochters spreekt!'

57 Hoe de koopman de Messias verwachtte

131
[I] De koopman zegt: 'Vriend, u heeft nu zeer juist en wijs met mij gesproken en
mij datgene verteld, wat ik maar al te vaak in mij heb gevoeld; maar ik begrijp
niet waarom u er zo op staat, dat ik vertel wat ik van u en speciaal van hem
denk. Waar ik hem meteen voor gehouden heb, daarvan zei u, dat hij dat niet
was, maar veel meer! Hoe men echter, zonder een God te zijn, meer kan zijn dan
een God van de aardse mensen, dat wil zeggen, dan een keizer, dat begrijp ik
niet! Alleen Jehova is in aardse en geestelijke termen meer dan de aardse God-
keizer! Maar dat zal hij toch niet zijn?'
[2] Jonaël zegt: 'Ik zeg u: Kijk eens een beetje beter naar ons gezelschap;
misschien valt u dan toch iets op! Wat denkt u van die vele heerlijke
jongemannen, die u in ons gezelschap ziet? Kijk eerst en spreek dan!'
[3] De koopman zegt: 'Ik heb tot nog toe gedacht, dat het edelknapen van de
keizer en zonen van patriciërs uit Rome waren, hoewel het vanwege hun zachte
en blanke huid misschien eerder meisjes uit Achter KleinAzië konden zijn. Want
echt, ik heb al veel van dat schoons gezien, omdat ik vroeger daarin handel
gedreven heb op Egypte en Europa, voornamelijk op Sicilië, ten behoeve van de
grote en aan alle weelde van het leven zeer toegewijde Romeinen; maar zulke
onuitsprekelijk heerlijke figuren heb ik daar nog nooit bij gehad! Zeg mij, waar
ze vandaan komen en wie het zijn! Uw dochters zien er ook schitterend uit, maar
met deze men zou haast zeggen -stralende gestalten, zijn ze echt niet te ver-
gelijken. Als u ze echter beter kent dan ik, zeg mij dan wie ze zijn en waar ze
vandaan komen!'
[4] Jonaël zegt: 'Daartoe heb ik niet het recht, maar dat kan Hij alleen die hier
temidden van mijn dochters staat. Vraag het Hem! Hij zal het juiste antwoord
geven!'
[5] Nu wendt de koopman zich geheel tot Mij en zegt: 'Heer van al deze mensen,
die ut naar het mij toeschijnt, volgen als lammeren hun herder, zeg mij toch, met
wie ik de hoge eer heb te spreken! Want ze vroegen het mij en ik raadde de
hoogste aardse positie die ik ken; maar men zei mij, dat ik het mis had. Daarmee
houdt voor mij alles op; wilt u mij daarom de eer aandoen, mij iets naders over
uw maatschappelijke staat te vertellen!'
[6] Ik zeg: 'U behoort ook tot diegenen, die pas geloven als ze een teken zien.
Zien ze dat echter, dan zeggen ze: 'Kijk dat is een leerling van de Essenen of het
is een magiër uit Egypte, of zelfs uit het land waar de Ganges stroomt, of hij is
een knecht van Beëlzebub!' Maar wat blijft er dan nog over? Zeg Ik u echter
zonder meer Wie Ik ben, dan gelooft u Mij niet!
[7] U hebt uw mening gegeven, en die was fout. Toen Jonaël u zei, dat Ik meer
ben dan Uw aardse god, toen zei u: 'Alleen Jehova is meer, dan een keizer!' en u
sloot stilzwijgend de mogelijkheid uit, dat Ik meer zou kunnen zijn dan een
Romeins keizer, die u in de grond van de zaak alleen maar uit vrees voor zijn
aardse macht, als hoogste op aarde erkent. In uw hart veracht u hem echter meer
dan de pest, en zijn macht meer dan een sprinkhanenplaag.
[8] Het is nu al de derde dag dat Ik in Sichar verblijf en het is van daar naar de
stad een wandelingetje van enige landwegen; het zou Mij erg verwonderen, als
u van uw collega 's uit de stad niets over Mij gehoord had!'
[9] De koopman zegt: 'O, u bent het dus, waarover men mij gisteren en vandaag

132
verteld heeft dat hij de Messias is, en dat door wonderbare daden bewijst! Het
oude huis van de mooie Irhaël zou u gerestaureerd en wonderbaarlijk koninklijk
hebben ingericht?! En men vertelde mij ook over een harde prediking die u op
de berg gehouden zou hebben, waaraan zich echter velen hebben gestoten,
omdat deze geheel tegen de wetten van Mozes indruiste! - Wel, wel, dat bent u
dus!?
[10] Nu het verheugt mij, dat u mij heeft opgezocht en ik hoop u nog nader te
leren kennen! Weet u, ik sta niet afwijzend tegenover deze gedachte en geloof
vast dat de Messias zal en moet komen! Volgens mijn berekeningen zou de tijd
daar heel goed mee overeen kunnen stemmen, want de druk van de Romeinen is
haast niet meer te verdragen! En waarom zou u niet de verwachte Messias
kunnen zijn?! O dat neem ik direkt moeiteloos aan!
[11] Als u zich van uw kracht bewust bent en het goed verstaat om u als Messias
overal te presenteren, dan sta ik onmiddellijk met mijn hele grote vermogen tot
uw dienst. Die zwijnen uit de heidense avondlanden moeten zo vlug mogelijk
het land onzer vaderen verlaten! Want weet u dat ik vanaf mijn jeugd al mijn
inspanningen alleen dáárop gericht heb, om zo veel mogelijk rijkdommen te
vergaren te behoeve van de verwachte Messias, omdat daarmee een groot leger
van de dapperste en vermetelste en sluwste soldaten voor goed geld gekocht zou
kunnen worden! Ik heb ook al met verscheidene van de dapperste volken uit
Achter Azië gecorrespondeerd, en nu zijn er maar een paar boden nodig en dan
staat er binnen enkele maanden een verschrikkelijke macht in deze landstreek!
Maar nu niets meer daarover, in mijn ruime huis bespreken we het verder!
[12] Nu zal het middagmaal voor u allen echter wel klaar zijn; komt daarom
allemaal en eet en drinkt naar hartelust!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, alles is tot zover naar wens; al het andere zullen we dan
nog geheel doornemen en afspreken! En breng ons dan nu maar allen in de grote
zaal. Maar die mannen daar helemaal achteraan, laat die hier, die horen niet bij
Mij, maar alleen maar bij de wereld!'

58 Het vlees heeft een aards einde

[1] De koopman zegt: 'Ik ken ze, het zijn domme inwoners van Sichar, die in
hun geloof en denken meer heiden zijn dan kinderen van Israël. Maar de
miserabelsten daarvan komen uit de omgeving van de Galileese zee, die zijn
zeer materialistisch en hebben van iets hogers en goddelijks totaal geen weet!
Pure herrieschoppers! Ze hebben liever een magiër uit Egypte dan Mozes en alle
profeten, en liever een welgevormde hoer uit Boven-Azië dan goud en
edelstenen! Ik ken hen maar al te goed; maar om hun geroddel te voorkomen,
zal ik ze in mijn grote tuinzaal laten verzorgen: Want als ze niets zouden
krijgen, waren we nog niet klaar!'
[2] Ik zeg: 'Doe wat je wilt en kunt, want geven is zaliger dan nemen! Maar in
het vervolg geef je alleen maar aan behoeftigen en armen, en als iemand geld
van je wil lenen, en zo rijk is dat je kunt zien dat hij het je veelvoudig
terugbetalen zal, dan leen je het hem niet! Want als je hem geleend hebt, zal hij

133
weldra in het geheim een vijand van je worden, en het zal je veel moeite kosten
om je geld tesamen met de rente weer terug te krijgen.
[3] Als er echter iemand tot je komt, aan wien je kunt zien dat hij arm is en niet
in staat zal zijn om jou ooit je geld terug te betalen, leen hem dan, en de Vader
in de hemel zal het je honderdvoudig op een andere manier hier op aarde al
vergoeden, en zal het geld, wat je aan de armen geleend hebt, voor jou in de
hemel omvormen tot een grote schat, die na dit aardse leven in het hiernamaals
hoog boven het graf op je wacht.
[4] Ik zeg je: Wat de liefde op aarde doet, dat is ook in de hemel gedaan en blijft
eeuwig; wat echter gedaan wordt uit pure aardse slimmigheid, dat verzwelgt de
aardbodem en voor de eeuwige hemel blijft niets over. Wat kan al het aardse
bezit voor de mens van nut zijn, als daarbij zijn ziel schade lijdt?!
[5] Wie voor de aarde en voor het vleselijke zorgt is een dwaas, want net zoals
het vlees van de mens zijn einde heeft, zo is het ook met de aarde! Als echter het
einde der aarde eenmaal onafwendbaar zal komen, op welke grond zal de arme
ziel dan kunnen wonen?!
[6] Ik zeg je echter, dat ieder mens die zijn lichaam verliest, ook tegelijkertijd
voor eeuwig de aarde verliest. En als hij niet door de liefde in zijn hart een
nieuwe aarde voor zichzelf geschapen heeft, dan zal zijn ziel zich over moeten
geven aan de wind en de wolken en de nevels, en wordt heen en weer gedreven
in de eeuwige oneindigheid. Zij zal nooit ergens rust en stilte vinden behalve in
het valse en waardeloze voortbrengsel van de eigen fantasie, en hoe langer deze
rust duurt, des te zwakker, duisterder zij wordt en tenslotte gaat zij over in
pikzwarte nacht en duisternis, waaruit de ziel vrijwel nooit zelf een uitweg
vindt! Daarom kun je in de toekomst ook maar beter zo doen als Ik het je nu
gezegd heb; maar doe voor dit ogenblik, wat je zelf wilt en kunt!'
[7] De koopman zegt: 'U bent bijzonder wijs en kunt best in alles gelijk hebben,
maar over dat geldlenen ben ik het niet helemaal eens. Want als men veel geld
verkregen heeft en het graag gebruikt, dan kan men het toch beter tegen een
matige rente uitlenen, dan dat men het begraaft opdat de dieven het niet kunnen
stelen als ze 's nachts kwamen en alle kasten en kisten openbraken. Daarnaast
kan men van zijn overvloed toch altijd aan de armen geven wat ze nodig hebben;
want als ik in één keer alles weggeef en het vermogen niet goed beheer, dan zal
ik weldra niets meer hebben en ik zal niet in staat zijn om de vele armen nog iets
te geven. ,
[8] Ik zeg: 'Laat het echte beheer maar aan God de Heer over, en geef aan
degenen, die de Heer naar je toestuurt, en dan zal je vermogen niet kleiner
worden! Heb je dan niet vele en grote akkers en weiden, en tuinen volooft en
druiven, en zijn je uitgebreide stallen niet volossen, koeien, kalveren en
schapen? Kijk, als je daarmee handel drijft, dan zal de zegen van God je steeds
datgene volledig vergoeden, wat je in de loop van het jaar aan de werkelijk
armen hebt gegeven; maar wat je op de rentegevende rekening van de rijken
wegzet, zal je van bovenaf nooit worden vergoed, en je zult veel zorgen hebben
en je steeds afvragen, of ze je geld wel goed beheren. Doe daarom, zoals Ik je nu
gezegd heb, dan zul je een goed en zorgeloos leven hebben, en alle armen zullen
je liefhebben en overal waar het maar mogelijk is zegenend van dienst zijn, en

134
de Vader in de hemel zal je doen en laten steeds zegenen; en zie, dat zal beter
zijn dan de steeds grotere zorgen die de rentegevende rekeningen je zullen
geven!'

59 Ezau's slot. Liefde in plaats van vrees

[1] De koopman zegt terwijl wij het kasteel ingaan: 'Mijn Heer en mijn vriend,
volgens mij predikt u een zuiver goddelijk vrome wijsheid, die zachter is dan ik
ooi( uit een menselijke mond gehoord heb; maar bij het volgen van die leer van
u behoort een sterk vertrouwen in Jehova, en ondanks mijn vaste geloof heb ik
dat niet. Ik weet, dat Hij het is, Die alles geschapen heeft, en Die alles nu leidt,
regeert en onderhoudt, maar ik kan mij niet levendig genoeg voorstellen dat Hij
als allerhoogste geest Zich met privé aangelegenheden kan en wil inlaten! Want
Hij is voor mij zo buitengewoon heilig dat ik het nauwelijks waag om Zijn
allerheiligste naam uit te spreken, laat staan dat ik van Hem zou verwachten dat
Hij mij bij mijn smerige geldzaken Zijn almachtige hand zou geven om mij te
helpen!
[2] Ik geef echter wel aan de armen die naar mij toekomen, en heb geen hond
om een bedelaar van de deur te houden. Alleen dit bos, waar ik erg van houd, zie
ik niet graag gebruikt door vreemden en armen, omdat ze de tuinen en nieuwe
beplantingen vaak moedwillig beschadigen, en omdat ze daarin als hongerigen
en dorstigen toch niets vinden waarmee ze zich kunnen verzadigen en hun dorst
kunnen lessen. Daarentegen heb ik op ongeveer twintig landwegen gaans van
hier een groot vijgen en pruimenbos aangeplant; daar mogen alle vreemdelingen
en armen vrij plukken, alleen mogen ze de bomen niet beschadigen, en daarvoor
heb ik er ook een aantalopzichters lopen.
[3] Daaraan kunt u zien, dat ik echt wel aan de armen denk; maar het zij verre
van mij, dat ik om die reden de verhevenste geest zou vragen, dat Hij ofwel
aards of hemels mijn geld zou beheren! Als Hij iets wil doen en ook al werkelijk
iets gedaan heeft, waaraan ik niet twijfel, dan laat ik dat afhangen van Zijn vrije
heilige wil! Ik heb echter zo'n onbegrensde eerbied voor Hem, dat ik het
nauwelijks waag Hem daarvoor te bedanken, want ik geloof dat door zo'n zuiver
materiële dank, waarmee ik Hem eigenlijk zeg dat ik geloof dat Hij mij als
handlanger van dienst geweest zou zijn, ik Hem helemaal niet zou eren. Ik leef
en werk daarom zo rechtvaardig mogelijk volgens de wet met mijn door God
verkregen krachten, en bind de bek van os en ezel niet dicht als ze mijn oogst
dorsen; maar de grote Geest eer ik alleen op Zijn dag! Want er staat geschreven:
'De naam van uw God zult u nooit ijdel uitspreken!'
[4] Ik zeg: ' Als Ik niet reeds lang geweten had, dat je een rechtvaardig en
uitermate godvrezend man bent, dan zou Ik niet naar je toegekomen zijn. Maar
weet wel, dat je Diegene vréést, die je eigenlijk boven alles moest liefhebben;
dat is niet helemaal juist van jou, en daarom kwam Ik hierheen om je te tonen,
dat je in de toekomst God meer moet liefhebben dan vrezen. Dan zal God wel
naar je afdalen en bij alles wat je doet, jouw zekere, krachtige en betrouwbare
helper zijn!'

135
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de daad

[1] Na deze opmerking van Mij hebben we nu ook langzaam voortlopende de


grote binnenplaats van het kasteel bereikt en daar komt de hele bediendenschaar
verbaasd en verlegen de koopman tegemoet, en de opperdienaar, het hoofd van
de bedienden, voert het woord en zegt: 'Heer, heer, dat is me een mooie
geschiedenis! Onze koks en kokkinnen kunnen niets koken, alles mislukt! Om
toch iets te hebben wilden we daarom de tafels in ieder geval voorzien van fruit
en wijn en een goede hoeveelheid (brood; maar de kamers zijn zodanig
afgesloten, dat we ondanks de grootste inspanning,niet één deur konden openen!
Wat zullen we nu doen?'
[2] De koopman, die deels bijzonder verbaasd en deels zeer geërgerd was, zegt:
'Zo gaat dat nu, als ik ook maar één stap buiten de deur zet; niets dan een
opeenhoping van wanorde! Wat hebben die koks en kokkinnen nu weer? Er zijn
hier toch al vaak tienduizend gasten verzorgd en dan ging alles zoals het
behoort; en nu zijn het er nauwelijks duizend, en overal heerst de grootste
wanorde! Maar wat zie ik?! Uit alle ramen kijken jongemannen naar buiten;
mijn kasteel is dus vol mensen, en jij en je ondergeschikte knechten zeggen, dat
alle deuren in mijn kasteel afgesloten zijn?! Hoe zit dat nu? Liegen jullie en wil
je je voor je traagheid verontschuldigen, of, als de kamers inderdaad afgesloten
zijn, wie heeft ze dan afgesloten?'
[3] Het hoofd weet niet, wat hij zijn meester daarop zal antwoorden en de hele
grote schaar dienaren van de kasteelheer is tot zijn zichtbare ergernis zeer
verlegen en onder de indruk; niemand weet hoe te handelen of te helpen.
[4] Maar Ik zeg tegen de koopman: 'Beste vriend, laat de zaak maar op z'n
beloop zoals het nu reilt en zeilt! Het is namelijk zo, dat toen jouw dienaren en
wachters een tijdje geleden door jou naar Mij toegestuurd werden om Mij te
vragen, wie Ik ben en wat Ik hier met zo'n groot gezelschap zoek, Ik, als een
heer, van jou verlangde dat je ons allemaal een goed middagmaal moest geven!
Je was meteen bereid om dat te doen, hoewel je niet wist, wie Degene is Die
Zich het recht aanmatigt om van jou voor zoveel gasten een middagmaal te
verlangen.
[5] Jouw dienaars en ook jij hielden Mij eerst voor een Romeins vorst, en dat
was voor jou een reden te meer, om aan Mijn wens te voldoen; toen je echter
tijdens ons veelzijdig leerzame gesprek tot de erkenning kwam, dat Ik de
Messias ben, was je hart gelukkig en wenste nog sterker Mij en het hele
gezelschap de beste verzorging te geven, zodat het Mij bevallen zou om bij je te
blijven tot je jouw noodzakelijk geachte strijdmacht uit Boven en Achter-Azië
tegen de Romeinen bij elkaar gebracht zou hebben, om onder Mijn leiding alle
vijanden uit het land van God te verdrijven, omdat zij pure heidenen zijn en niet
geloven in de levende echte God!
[6] Toen je dat in je binnenste besloten had, heb Ik ook iets in het geheim
besloten, en wel, dat jij nu in je eigen huis Mijn gast zou zijn en Ik niet de
jouwe! Daarom gaf Ik Mijn voortreffelijke dienaren daartoe opdracht, en zie,

136
alles staat geheel klaar, en je zult vandaag aan Mijn zijde met hele echte
hemelkost gevoed worden!
[7] Zet jouw tuinvruchten en dat wat je keuken heeft geproduceerd, maar voor
aan die lasterende schreeuwers uit Sichar, die daar nog in het bos rondscharrelen
en van ergernis niet weten wat te doen, omdat ze niet zijn uitgenodigd! Ik denk
dat je daar geen moeite mee zult hebben; want als Ik bij iemand zie dat hij het
goede wil, dan vind Ik die wil al meteen net zoveel waard als het werkelijke
doen! Bij jou heb Ik een goede wil gezien en daarom bevrijd Ik je van de dure
uitvoering daarvan. Want Ik ben rijker dan jij, en Ik wil Mij daarom niet door
jou laten verzadigen, maar Ik wil dat jij door Mij wordt verzadigd!'
[8] Nu zet de koopman grote ogen op en zegt na enig diep nadenken: 'Heer, dat
is teveel ineens voor een arm zondig mens! Ik ben niet in staat het wonder in al
zijn grootte en diepte te begrijpen! Als u alleen maar een mens zou zijn, zoals ik
maar een mens ben, dan zou u dat niet kunnen; want in uw gezelschap heb ik
geen lastdieren gezien. Op wat voor een bijzonder vreemde manier moet u dan
langs natuurlijke weg aan eten gekomen zijn?! Even geleden zag ik ook een paar
van die hele mooie bedienden -of zijn er soms ook dienaressen bij? -in uw
gezelschap en ik zie ze nog en het zijn dezelfde; maar waar zijn die dan vandaan
gekomen? Ik heb veel vertrekken in mijn kasteel en de meeste daarvan zijn
groot en ruim; tienduizend mensen kunnen er gemakkelijk een plaats vinden. Nu
zie ik echter die mooie dienaren uit alle ramen op ons neer kijken! Daarom
vraag ik nog een keer: waar vandaan en op wat voor manier zijn die dan hier
gekomen?'
[9] Ik zeg: 'Vriend, als je uit dit huis naar een willekeurig ander land zou gaan
om daar te kopen of te verkopen, dan neem jij toch ook de dienaren mee, die je
nodig hebt, en laat je daardoor bedienen; nu, zo doe Ik het ook! Ik heb er
buitengewoon veel; hoeveel het er zijn zou je bezwaarlijk ooit kunnen begrijpen.
Als Ik dus op reis ga, waarom zouden Mijn dienaren en knechten dan bij zo'n
gelegenheid thuis blijven?!'
[10] De koopman zegt: 'Heer, zonder twijfel is dat beslist zoals het hoort; ik
wilde alleen maar weten, waar u en al die schitterende dienaren van u vandaan
zijn gekomen. Dat, ja dat wil ik o zo graag weten.'
[11] Ik zeg: 'Laten we eerst het middagmaal gebruiken en dan hebben we daarna
nog wel tijd voor verdere uitleg. Nu hebben we echter al genoeg gepraat en het
wordt nu wel eens tijd om uit te rusten, en de inwendige mens te versterken.
Laten we daarom naar de grote zaal gaan, die in dit slot aan de oostkant ligt, en
van hieruit niet gezien kan worden, omdat we hier net aan de westkant van het
kasteel staan waar je de grote zijvleugel van het kasteel niet kunt zien!'
[12] Van pure verwondering verliest de koopman bijna het bewustzijn en na een
ogenblik van grootste verbazing zegt hij: 'Heer, nu wordt het geheel me bijna te
overdreven wonderlijk! Er is ooit wel eens een oostvleugel aan dit kasteel van
Ezau geweest, maar sinds deze oostvleugel heeft bestaan, zijn er toch al wel
tweehonderd jaren weggegleden in het onherroepelijke verleden; ik en mijn
voorouders weten er nauwelijks meer iets van. Hoe kunt u dan praten over de
grote zaal in de oostvleugel van dit kasteel?'
[13] Ik zeg: 'Pas als je in dit kasteel van jou geen oostvleugel zult vinden, mag je

137
wat zeggen; als je er echter een vindt, denk en begrijp dan, dat bij God alle
dingen mogelijk zijn! Maar wees dan stil en zeg niets tegen Mijn gezelschap;
want voor zulke dingen is Mijn omgeving nog niet rijp!'
[14] De koopman zegt: 'Waarlijk in alle ernst brand ik nu van nieuwsgierigheid
om deze oostvleugel van mijn kasteel te zien, waarover mijn voorvaderen
slechts bij geruchte wat gehoord hebben! De fundamenten zijn hier en daar nog
wel te zien, maar dat is dan ook alles wat ik ooit gemerkt heb van deze vleugel
van dit kasteel, die eens zo mooi moet zijn geweest.' -Nu pas gaat de koopman
vlug voorop en wij volgen hem.

61 Een wonder maakt de geest niet vrij

[1] Als hij op de eerste verdieping komt, ziet hij direct de voorspelde vleugel,
loopt vol verrukking door de open deuren naar binnen, beziet de grote zaal en
krijgt een flauwte van verbazing. Meteen lopen enige van de witte jongemannen
op hem toe, helpen hem en brengen hem bij. Als hij een beetje bij zijn
positieven is, komt hij weer naar Mij toe en vraagt Mij met een stem, die trilt
van opperste verwondering: 'O Heer, ik smeek u, overtuig me toch of ik wel
waak of dat ik misschien slaap en nu heel vast droom!'
[2] Ik zeg: 'Zoals je het nu vraagt, lijkt het er op dat je meer droomt dan wakker
bent; maar toch droom je niet en wat je daar ziet is voelbare werkelijkheid! Je
zei Mij zelf buiten in het bos, dat je had gehoord dat Ik het oude huis van Jozef,
dat thans door Irhaël wordt bewoond en ook haar eigendom is, in een oogwenk
helemaal heb vernieuwd. Nu, als Ik Jozefs huis kon herbouwen, dan ben Ik toch
ook wel in staat om de oude vesting van Ezau te vernieuwen?!'
[3] De koopman zegt: 'Ja ja, dat is nu zichtbaar en waar, maar het is toch
welongelooflijk dat een mens zoiets kan! Heer, luister naar mij! Als u geen
profeet bent zoals Elia, dan moet u een aartsengel in menselijke gedaante of
uiteindelijk misschien wel Jehova Zelf zijn! Want zulke dingen zijn bij God
alleen maar mogelijk!'
[4] Ik zeg: ' Ja, ja, als je geen teken gezien had, dan zou je Mij ook niet geloofd
hebben! Nu geloof je weliswaar, maar met dat geloof is je geest niet vrij! Opdat
je in je hart toch wat vrijer worden zult, zeg Ik je: Niet Ik, maar deze vele
jongemannen hebben dit gedaan; God de Vader heeft hen de macht daarvoor
gegeven. Aan hen kun je vragen, hoe ze dit hebben gedaan!'
[5] De koopman zegt: ' Juist! Ik heb buiten al aan Jonaël gevraagd, wie en
waarvandaan deze heerlijke schone jonge wezens zijn, maar ik kreeg geen
antwoord en werd heel eenvoudig naar u verwezen. Toen ik daarvoor naar u
toekwam, ben ik het vreemd genoeg helemaal vergeten; Ik was alleen maar met
u bezig en onze discussie nam een heel andere wending. Nu pas herinner ik het
me weer en ik zou nu van u een goed antwoord willen hebben over alles wat
betreft deze lieflijke jongemannen!'
[6] Ik zeg: 'Om je niet te lang in het ongewisse te laten zeg Ik je dat het engelen
van God zijn, als je dat gelooft. Wil je het echter niet geloven, houd ze dan maar
voor wat je wilt, als je maar niet denkt, dat het duivels of dienaars van de duivel

138
zijn!'
[7] De koopman zegt: 'O Heer, o Heer, hoe staat het nu met me?! Daarnet vroeg
ik u, of ik wel wakker was, of dat ik sliep en droomde; nu vraag ik u, of ik nog
leef. Want zulke dingen kunnen op de echte aarde toch niet gebeuren!”
[8] Ik zeg: 'Oh, - en of je op aarde bent! Ik heb je innerlijk gezichts vermogen
ontsloten en
nu kun je ook de hemelse geesten zien! Maar, vraag nu niet verder, want het is
tijd voor het middagmaal! Alles is klaar en nu gaan we aan tafel!'
[9] De koopman zegt: 'Ja, ja, dat is goed! Maar ik zal van verbazing niet veel
kunnen eten, want de wonderen stapelen zich hier op! Nee, dat had ik
vanmorgen niet kunnen vermoeden! Dit gebeurde allemaal veel te snel en te
onverwacht. Pas drie uur geleden bent u uit Sichar in mijn grote bos gekomen en
wat is er niet allemaal in die drie uur gebeurd?! - Het ongelooflijkste! -En toch
is het er! Maar wie, buiten degenen, die het gezien hebben, zal het geloven, ook
al zouden duizend getuigenissen het bevestigen?!
Heer, Heer, grote meester, door God Zelf geleerd en geleid, ik geloof het, omdat
ik het nu met eigen ogen zie. Maar ook al vertellen jullie het aan duizenden, dan
zullen ze het niet alleen niet geloven, maar ze zullen zich ergeren en zeggen, dat
de vertellers onbeschaamde leugenaars zijn! Vertel het daarom aan niemand
verder, want het is te wonderbaarlijk! Wie heeft ooit zo iets heerlijks als deze
zaal gezien?! De wanden lijken gemaakt van zuivere edelstenen, het plafond van
goud, de vloer van zilver, de vele tafels van jaspis, hyacinth en smaragd, de
voetstukken van goud en zilver, het drinkgerei van het zuiverste diamant en de
eetschotels als uit het fijnste en vurigste robijn, de banken om de tafels eveneens
van edele metalen en de bekleding van dieprode zijde; en de geur van de spijzen
en dranken is hemels! En dat alles in - zeg maar - drie uur! Nee dat is meer dan
ongelooflijk!
[10] Heer! U moet God Zelf zijn of U bent stellig minstens Gods Zoon!'
[11] Ik zeg: 'Heel goed, heel goed! Maar nu aan de maaltijd! Na de maaltijd zul
je nog genoeg beleven; maar nu zeg Ik vóór de maaltijd niets meer. Kijk eens
naar de velen, die honger en dorst hebben omdat het vandaag juist zo warm is!
Daarom moeten ze nu eerst worden verkwikt en helemaal gesterkt, want dan
komt geestelijk al het andere ook wel weer!'

62 De Heer opent voor allen de weg naar de hemel

[1] Nu zegt de koopman niets meer, dankt met Mij de Vader en zet zich dan aan
een grote tafel, die in het midden van de zaal staat. Ik en al Mijn leerlingen,
Jonaël met zijn vrouwen kinderen, Irhaël met haar gemaal Joram en in hun
midden Maria, de moeder van Mijn lichaam, gaan dan ook aan dezelfde tafel
zitten.
[2] De koopman doet dat erg veel genoegen en hij zegt: 'Heer, omdat U mij de
eer aangedaan heeft om aan deze tafel te komen zitten, waaraan: ik ben gaan
zitten, zal ik van nu aan een tiende deel van alles wat mijn goederen opbrengen
aan de armen geven, en alle belasting, die ze aan de Romeinen moeten afdragen,

139
zal ik voor tien jaar vooruit betalen! Daarna hoop ik dat God, Uwen onze Vader,
ons door U, o Heer, van deze plaag verlossen zal, waaraan ik met al de mij ten
dienste staande middelen zal meehelpen, zoals ik U dat buiten reeds waarachtig
en getrouw heb aangeboden.
[3] O Heer, bevrijd ons slechts van deze plaag, en geef dat de Joden van
Jeruzalem weer met ons samen willen gaan, want ze hebben zich mijlenver van
de oude waarheid verwijderd! Bij hen heerst alleen maar zelfzucht,
machtshonger en praal; aan God denken ze nooit en van naastenliefde is geen
spoor meer te vinden! Garizim verachten ze, maar de tempel van Jehova in
Jeruzalem hebben ze veranderd in een wisselkantoor en handelszaak! En zegt
men hen, dat ze misdadigers zijn in het heiligdom van God, dan vervloeken ze
degene, die ze de waarheid durft te zeggen! Heer, dat moet anders worden, zo
kan het niet meer blijven! En als het zo blijft, dan kunnen we weldra een nieuwe
zondvloed verwachten! Overal in de wereld niets dan heidenen, en in Jeruzalem
en in Judéa leven Joden, priesters, levieten, schriftgeleerden, Farizeeën en
wisselaars en handelaars, die allemaal bij elkaar tienmaal erger zijn dan alle
heidenen! Kortom, de wereld is nu vele malen erger dan ten tijde van Noach!
Als dit kwaad niet wordt verholpen en de Messias geen vlammend zwaard in de
hand neemt, komen we zeer waarschijnlijk weer tot het bouwen van een nieuwe
ark! Heer, doe dus, waar U mogelijkerwijs toe in staat bent! Ik ben altijd tot Uw
hulp bereid!'
[4] Ik zeg daarop: 'Beste Jaïruth! Kijk naar Mijn jongemannen! Ik zeg je: Ik heb
er zoveel, dat je ze op duizendmaal duizend aardbollen niet zou kunnen bergen,
en één van hen zou voldoende zijn, om het hele Romeinse rijk in drie tellen te
vernietigen. Maar hoewel jullie meer geloof hebt dan de Joden, hebben jullie
toch net als de Joden een totaal foute voorstelling van de Messias en Zijn rijk.
[5] De Messias zal wel een nieuw rijk op deze aarde stichten, maar let op! -geen
stoffelijk met kroon en scepter, maar een rijk van de geest, de waarheid, de echte
vrijheid door de waarheid, onder de alleenheerschappij van de liefde! ,
[6] Er zal op de wereld een beroep gedaan worden om aan dit rijk deel; te
nemen. Als zij hiernaar luistert, dan zal het eeuwige leven haar loon zijn; als zij
niet luistert, zal zij weliswaar blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige
dood haar deel zijn!
[7] De Messias is nu als mensenzoon niet gekomen om deze wereld te oordelen,
maar alleen om allen, die nu in de duisternis des doods wandelen, uit te nodigen
voor het rijk van de liefde, het licht en de waarheid!
[8] Hij kwam niet op deze wereld, om voor jullie datgene terug te winnen wat
jullie vaders en koningen aan de heidenen hebben verloren, maar alleen, om
jullie datgene terug te brengen, wat Adam verloren heeft voor alle mensen, die
ooit op deze aarde geleefd hebben en ooit zullen leven!
[9] Tot op heden is nog geen enkele ziel, die het lichaam verliet, losgekomen
van de aarde; tallozen, te beginnen bij Adam en verder allen na hem tot op dit
uur, smachten nog in de aardse nacht. Maar pas vanaf nu worden ze vrij! En
wanneer Ik naar de hemel op zal varen, zal Ik voor allen de weg van de aarde
naar de hemel openen en ze zullen allen over deze weg het eeuwige leven
binnengaan.

140
[10] Kijk, dat is het werk dat de Messias moet volbrengen en niets anders! En je
hoeft jouw strijders uit Achter-Azië niet te roepen, want Ik zal ze nooit nodig
hebben. Maar veel geestelijke arbeiders zal Ik nodig hebben voor Mijn rijk, en
Ik zal ze Zelf daarvoor klaarmaken. Hier aan deze tafel zitten er al een paar,
maar er worden er nog meer in alle liefde en waarheid klaargemaakt.
[11] Zie je, het is Mijn taak om dat ten uitvoer te brengen! Vorm je hier nu eens
een mening over, en zeg Mij dan eens, hoe je zo'n Messias vindt!'
[12] De koopman Jaïruth zegt: 'Heer, daar moet ik nog eens goed over
nadenken! Want van zo'n Messias heeft nog nooit een mens gehoord! Het lijkt
mij echter, dat de wereld op die manier niet veel aan de Messias hebben zal!
Want zolang de wereld wordt gelaten zoals ze is, zal ze steeds de
onaangenaamste vijand zijn van alles wat met de geest te maken heeft! Ik wil er
echter nu nog verder over nadenken.'

63 De uitwerking van hemelse en aardse wijn

[I] Iedereen eet en drinkt nu, en zelfs Jaïruth begint diep in gedachten te eten en
daarbij ook flink wat te drinken. Wanneer hij door de hemelse liefdewijn
helemaal vervuld wordt van de liefde, zegt hij tegen Mij: 'Heer, Ik kreeg net een
heerlijke gedachte! Ik zou graag, als dat mogelijk is, wijnstokken willen hebben
van zo'n soort, dat ik uit de druiven daarvan een wijn als deze zou kunnen
persen! Want als ik zo'n wijn in mijn kelders heb, dan vul ik de hele wereld met
niets anders dan de opperste liefde! Ik heb het nu aan den lijve ondervonden. Ik
ben weliswaar ook maar een mens die een zekere voorliefde heeft voor alles wat
goed, juist en mooi is, maar ik kan niet zeggen, dat ik ooit ook maar iets van een
speciale liefde voor de mensen in mij gevoeld heb.
[2] Tot nu toe deed ik alles wat ik deed volgens een zekere norm, die Ik mij aan
de hand van mijn wetskennis zelf voorschreef. Het kon me weinig schelen of
een wet goed of slecht was, daarover heb ik eigenlijk nooit gepiekerd. Mijn
lijfspreuk was: wet is wet, hetzij van God of Caesar! Als de wet straf kan
opleveren, dan eist het eigenbelang, dat je het zó aanpakt, dat je je niet aan straf
bloot stelt! Heeft een wet echter geen sanctie, dan is het ook geen wet, maar
alleen een goede raad die je op kunt volgen; zonder straf is er geen plicht.
[3] Als je een goede raad niet opvolgt, kun je weliswaar ook schade oplopen, die
er bijna net zo treurig uit kan zien als bij een wettelijke straf, maar het niet
opvolgen van een goede raad is toch geen zonde in die zin, dat er, behalve
degene die de goede raad niet opvolgde, nog meer mensen bij betrokken konden
worden. Als een raad echter slecht is, bega ik duidelijk een grote zonde als ik
hem opvolg.
[4] Met de wet ligt dat anders. Of die nu goed of absoluut slecht is, ik moet
gehoorzamen omdat het een wet is. Gehoorzaam ik niet, bijvoorbeeld omdat ik
het slecht vind, dan zondig ik tegen God of tegen het staatshoofd, en allebei
zullen ze mij straffen! Daaruit blijkt duidelijk, dat ik het mogelijke goede uit de
wet nooit uit liefde doe, maar alleen vanwege de mij steeds met innerlijke afkeer
vervullende dwang van de wet. Maar nu ik deze heerlijke hemelse wijn

141
gedronken heb, zie ik overal liefde en zou ik de hele aarde willen omarmen en
zoenen!
[5] Bovendien zie ik ook dezelfde uitwerking bij allen, die deze echte hemelse
wijn gedronken hebben. Daarom zou ik zelf een grote wijngaard vol met zulke
wijnstokken willen verbouwen en dan alle mensen van de wijn daarvan laten
drinken, en dan zouden ze net als ik beslist heel snel van liefde vervuld worden!
Als ik dus zulke wijnstokken zou kunnen krijgen, dan zou ik de gelukkigste
mens op Gods lieve en mooie aarde zijn!'
[6] Ik zeg: 'Druiven, die je net zo'n sap zullen geven, kan Ik je wel bezorgen,
maar daarmee krijg je bij de mensen toch niet de gewenste uitwerking. Want
deze wijn versterkt de liefde wel, als deze zich reeds in de mens bevindt; heeft
een mens echter geen liefde maar alleen het boze in zijn hart, dan wordt dat boze
net zo in hem versterkt als de liefde nu in jou versterkt werd, en hij verandert in
een volkomen duivel en zal met evenveel enthousiasme het boze gaan
stimuleren als jij nu het goede wilt gaan bevorderen.
[7] Daarom moet men bij dit sap heel goed opletten wie men ervan Iaat
genieten! Maar Ik wil je toch wel een wijnberg met zulke wijnstokken schenken,
als je er maar op Iet wien je dit sap te drinken geeft! De versterkte liefde kan wel
veel goeds verrichten; maar het is beter wanneer de liefde door Gods woord
versterkt wordt omdat ze dan blijft, terwijl ze bij het genieten van deze drank
maar tijdelijk is, en dan weer vervluchtigt zoals dit sap zelf. Let daar ook goed
op, anders veroorzaakje iets slechts inplaats van iets goeds!'
[8] Daarop zegt de koopman Jaïruth: 'Heer, als dat zo is, dan zou het niet goed
zijn zo'n wijn te verbouwen! Want je kunt toch niet weten, of een mens, die je
dit sap te drinken geeft, liefde of boosheid in zijn hart heeft. En als je dan de
goede intentie hebt om zijn liefde te versterken,
maar in plaats daarvan zijn boosheid versterkt, dan zou je daardoor behoorlijk in
verlegenheid gebracht worden en bovendien gevaar lopen!
Nee, nee, dan zou ik het verbouwen van die wijn toch maar nalaten!'
[9] Ik zeg: 'Het maakt me niets uit; je krijgt wat je hebben wilt! Maar Ik zeg je:
In meer of mindere mate heeft iedere wijnsoort, die op aarde verbouwd wordt,
deze zelfde eigenschap. Laat maar eens verschillende mensen van je eigen
verbouwde wijnen ongeveer net zoveel drinken, als jij nu van Mijn zuivere
hemelse wijn gedronken hebt, en dan zul je zien, dat een deel vervuld wordt met
liefde, en een ander deel zo agressief wordt, dat je ze met touwen moet laten
binden! Als de aardse wijn al zo'n uitwerking heeft, dan heeft de hemelse wijn
dat in nog veel sterkere mate!'

64 De wil van de Heer is de kracht van de engelen

[I] Jaïruth zegt: 'Heer, als dat wat ik al enige malen door ernstig zelfonderzoek
geconstateerd heb, waar is, dan lijkt het mij het beste om tenslotte alle wijnbouw
op te geven en het genot daarvan in mijn huis helemaal af te schaffen. Volgens
Uw mening, die ik heel juist en goed vind, kan de ware liefde ook door het ware
woord, en dan met blijvend resultaat, opgewekt worden, en het boze moet

142
daarbij zo ver mogelijk op de achtergrond blijven. Als dat zo is, stop ik meteen
met.alle wijnbouw en leg mijzelf de verplichting op, om na deze hemelse Wijn
nooit meer een aardse wijn te drinken! Wat zegt U van dit plan?'
[2] Ik zeg: 'Ik kan het noch loven noch afkeuren. Doe jij maar wat je het beste
vindt! Als het voor je ziel goed is, dan moet je jouw betere opvatting daarover
volgen! Overigens kun je, als je dat wilt, al het goede van Mij krijgen, omdat je
een man bent die in het goede zeer streng en rechtvaardig is en omdat Ik het je
beloofd heb.'
[3] Jaïruth zegt: 'Heer, blijft U toch samen met Uw vrienden bij mij, of geef mij
in ieder geval één of twee van die jongemannen van U, zodat ze mij in de ware
liefde en wijsheid kunnen onderwijzen!' .
[4] Ik zeg: 'Ik kan voorlopig met Mijn vrienden aan je goede wens met voldoen,
want Ik heb in deze wereld nog veel te doen; maar twee van die jongemannen,
die je zelf kunt uitkiezen, wil Ik wel bij je laten! Pas echter op dat jij en ook
niemand van je familie toegeeft aan de een of andere zonde, want dan zouden ze
verschrikkelijke tuchtmeesters voor je worden en weldra je huis verlaten! Want
weet, dat deze jongemannen engelen van God zijn en altijd Diens aangezicht
kunnen zien!' .
[5] Jaïruth zegt: 'O Heer, dat is alweer een tegenvaller! Want wie kan er Voor
instaan dat hij niet één keertje per jaar in gedachten, woorden en daden
zondigt?! Met een paar van die tuchtmeesters erbij, die alles weten, zou dat niet
zo'n leuke geschiedenis worden! Daarom zou ik ook dit verzoek weer willen
intrekken, en alles moet blijven zoals het is en was.'
[6] Ik zeg: 'Het komt in orde, je krijgt het zoals je het hebben wilt! Je bent vrij,
en je wordt nergens toe gedwongen; wees daarvan verzekerd!'
[7] Jaïruth zegt: 'Nee, die jongemannen, ik bedoel deze echte engelen van God,
zien er toch zo vriendelijk en aardig uit! Mij dunkt dat het onmogelijk is om in
hun tegenwoordigheid een zonde te begaan. Daarom Iaat gebeuren wat gebeure,
ik houd er in ieder geval twee!'
[8] Ik zeg: 'Nu dan - goed, er blijven er twee bij je en ze zullen zichtbaar in jouw
huis aanwezig zijn zolang ze het naar hun zin hebben! Mijn vriend Jonaël zal je
naderhand zo precies mogelijk Mijn leer uitleggen. Zolang jij en je gehele huis
zich daaraan zullen houden, zullen ze bij je blijven en je in alles dienen, en je
huis voor ieder ongemak beschermen; als je daar echter van afwijkt, dan zullen
ze jou en jouw huis verlaten.'
[9] Jaïruth zegt: 'Goed dan, daarbij blijft het! Wijn zal er in mijn huis door
niemand meer gedronken worden, en met de bestaande voorraad wil ik de
Romeinen de reeds vermelde tienjarige belasting voor de armen van deze
omgeving betalen. Maar de druiven, die in mijn wijngaard groeien, zal ik drogen
en dan eten als een heerlijke zoete vrucht, en wat te veel is verkopen! Is dat zo
goed?'
[10] Ik zeg: 'Volkomen! Alles wat je zult doen uit liefde voor Mij en je naasten,
die je broeders zijn, dat zal goed en juist zijn gedaan!'
[11] Hierna kies Ik meteen twee jongemannen uit, stel ze aan Jaïruth voor en
zeg: 'Vind je deze beiden geschikt?' Jaïruth, die alleen al vanwege hun aanblik in
de zevende hemel is, zegt: 'Heer, als U vindt dat ik de genade waard ben, dan

143
ben ik daar tot in het diepst van mijn hart mee tevreden; ik ben mij echter erg
bewust van mijn onwaardigheid voor het bezit van zo'n hemelse genade. Maar ik
zal van nu aan mijn uiterste best doen, om die genade meer en meer waard te
worden; en op die manier onderga ik dan Uw voor mij steeds heiliger wordende
wil!'
[12] De twee jongemannen zeggen echter: 'De wil van de Heer is ons bestaan en
leven. Als die daadwerkelijk in alles wordt gevolgd, zijn wij de actiefste helpers
en hebben daarvoor kracht en sterkte in overvloed, want onze macht reikt tot
buiten de zichtbare schepping; voor ons is de aarde een zandkorrel en de zon een
erwt in de hand van een reus, en alle wateren der aarde zijn niet in staat één haar
van ons hoofd te bevochtigen, en het leger der sterren beeft voor de adem van
onze mond. Maar wij hebben de kracht niet gekregen om ons daarop te
beroemen tegenover de grote zwakheid van de mensen, maar om hen geheel
volgens de wil des Heren te dienen. Daarom kunnen en willen wij jou ook
geheel volgens de wil des Heren dienen zolang je deze in al je daden zult
erkennen, aannemen en respecteren. Verlaat je echter de wil des Heren, dan
verlaat je ook ons, omdat wij niets meer of minder zijn dan de gepersonifieerde
wil van de Heer. Wie ons verlaat, die verlaten wij ook. Dit zeggen wij je in het
bijzijn van de Heer, Wiens aangezicht wij altijd zien en aan Wiens zachte
wenken, die ons onweerstaanbaar tot een nieuwe daad roepen, wij altijd gehoor
geven.'
[13] Daarop zegt Jaïruth: 'Vriendelijke jongemannen! Ik begrijp en zie heel goed
en duidelijk, dat jullie een kracht bezitten die voorons sterfelijken onmeetbaar is;
maar ook ik kan veel, dat zelfs jullie misschien niet kunnen; ik kan mij namelijk
voor laten staan op mijn zwakheid, waarin noch macht noch welke kracht dan
ook aanwezig is. Maar in deze grote zwakheid van mij ten opzichte van jullie,
bevindt zich toch ook een kracht, die mij in staat stelt om de wil van de Heer te
herkennen, aan te nemen en te vervullen !
[14] Zeker niet in die mate zoals jullie, maar de Heer zal mij toch echt niet meer
te dragen geven dan wat ik dragen kan! En zo is mijn zwakheid zeer eervol;
want het is beslist de moeite waard om te beseffen, dat de zwakheid van de mens
toch ook dezelfde wil des Heren doet, als jullie onmeetbare kracht en macht.
[15] En als ik tot dusver de Heer goed begrepen heb, dan zou het nog wel eens
zo kunnen zijn, dat de Heer liever de in zwakheid volbrachte daad der kinderen
heeft; en dat de kracht en de daden van de grote en machtige geesten des hemels
uiteindelijk geleid moeten worden door de zwakte der kleine kinderen om bij de
tafel der kinderen te komen! Want als de Heer Zelf tot de zwakken komt, dan
veronderstel ik, dat Hij de zwakken sterk zal maken!'
[16] De jongemannen zeggen: 'Ja ja, zo is het zeker en waar! Erken dus de wil
van de Heer en volg deze, dan heb je onze kracht en macht al in je, en dat is
niets anders dan de zuivere wil van God de Heer! Wij hebben zelf noch kracht,
noch wat voor macht dan ook, maar al onze kracht en macht is alleen maar de in
ons en door ons vervulde wil van God!'
[17] Ik zeg: 'Van beide kanten is het nu wel genoeg! Wij hebben ons gesterkt en,
beste mensen, nu staan wij op van tafel en vervolgen onze weg!' Dit is voor
iedereen het teken om op te staan, te danken en met Mij naar buiten te gaan.

144
65 Aangeklaagd en onschuldig verklaard

[I] Jaïruth wenst wel dat Ik de hele dag bij hem zou doorbrengen, maar Ik wijs
hem er op dat er nog diverse zieken in deze omgeving zijn, die Ik onderweg
bezoeken wil. In plaats daarvan vraagt Jaïruth mij dan, of hij mij tenminste tot
aan de stad mag begeleiden, en Ik sta hem dat toe. Hij gaat direkt op weg, maar
vraagt ook meteen aan de beide jongemannen of ze hem zouden willen
begeleiden!
[2] De jongemannen zeggen echter: 'Het is beter voor jou als we hier blijven;
want de gasten in de tuinzaal hebben je bij de Romeinen als oproerkraaier
aangegeven, en het zou slecht met je huis gaan als wij er niet waren! Begrijp je
dat?'
[3] Jaïruth raakt door die mededeling bijna buiten zinnen en hij vraagt
opgewonden: 'Welke menselijke satan heeft dat aan de Romeinen verraden, en
wat mag de reden daarvoor zijn?'
[4] De jongeman zegt: ' Ja, in Sichar leven kooplieden, die niet zo gelukkig zijn
als jij, ze kunnen voor zichzelf geen kasteel laten herbouwen, en nog minder een
heel groot stuk grond kopen, zoals jij dat flinke stuk land aan de Rode zee in
Arabië gekocht hebt. Zulke kooplieden worden daarom afgunstig op jou
vanwege je aardse geluk, en ze hebben de hartstochtelijke wens om je in het
verderf te storten. Dat zou hen dit keer ook gelukken, als wij niet bij je waren;
maar omdat we je in de naam des Heren beschermen, zal je deze keer geen haar
worden gekrenkt. Zorg echter, dat je minstens drie dagen van huis wegblijft!'
[5] Dit stelt Jaïruth gerust, en hij haast zich met Mij om het kasteel te verlaten.
[6] Net als we over de binnenhof van het kasteel gaan, komt ons een plechtige
groep Romeinse huurlingen en gerechtsdienaars tegemoet, deze stopt voor ons,
en bedreigt ons niet verder te gaan! Ik kom Zelf naar voren en laat ze de
doorlaatpas van Nicodémus zien. De aanvoerder zegt echter: 'Dat helpt niet als
er een gegronde verdenking is van muiterij tegen Rome!'
[7] Ik zeg: 'Wat wilt u dan van ons? Een brutale onbeschaamde leugen van een
groep afgunstige mensen is de reden van uw komst, Ik zeg u echter, dat daar
geen waar woord bij is! Als u de leugen zo gewillig het oor leent, leen het dan
nog gewilliger aan de zuivere waarheid, waarvoor u hier meer getuigen vindt,
dan in de stad voor die onbeschaamde leugen van een paar gevaarlijke
afgunstige mensen!'
[8] De aanvoerder zegt: 'Dat zijn loze uitvluchten en die hebben voor mij geen
waarde. De waarheid komt er pas in de confrontatie voor het gerecht uit; gaat u
nu maar dadelijk heel gewillig met ons mee naar het gerecht, anders gebruiken
wij geweld!'
[9] Ik zeg: 'Daar is het kasteel, alleen de kasteelheer is bij u als muiter
aangegeven, ga daar heen en onderzoek of u iets van een muiterij kunt
ontdekken! -Als u ons echter met geweld wilt dwingen om u te volgen naar uw
onrechtvaardige rechtbank, dan zullen wij u ook met een rechtvaardig geweld
laten kennis maken, en dan zullen we wel zien, wie aan het kortste eind trekt!

145
Doe maar zoals u wilt! Mijn tijd is nog niet gekomen, Ik heb u gezegd dat men
hier geen schuld heeft! Wie echter het recht aan zijn zijde heeft, die moet het
recht ook met woord en daad beschermen!'
[10] De aanvoerder overziet Mijn talrijke gezelschap, en geeft bevel om ons
allemaal direkt te vangen en te boeien. Eerst vallen zijn huurlingen en
gerechtsdienaars de jongemannen aan en proberen ze te vangen; de
jongemannen ontsnappen hen echter steeds zo vaardig, dat ze er ook niet één
kunnen vangen. Terwijl de huurlingen en gerechtsdienaars zich zo afmatten met
het vangen van de jongemannen, en daarbij steeds verder overal heen zwermen,
omdat de jongemannen zo gezien naar alle kanten wegvluchten, zeg Ik tegen de
aanvoerder: 'Mij dunkt, dat het moeilijk voor u wordt om ons te vangen.' De
aanvoerder wil met zijn zwaard naar Mij slaan; maar op dat ogenblik ontrukt een
jongeman hem het zwaard en slingert het buiten gezichtsbereik ver in de hoogte
en vernietigt het op die manier .
[11] Ik zeg tegen de aanvoerder: 'Wel, waarmee zult u nu naar Mij slaan of
steken?' De aanvoerder zegt, helemaal razend van drift: 'Dus zo wordt hier de
macht van Rome gerespecteerd?! Goed ik zal dat aan Rome weten over te
brengen, en bekijk dan over een poosje deze omgeving nog maar een keer en
zeg dan, of die er dan nog net eender uitziet! Geen steen zal op de andere
worden gelaten!
[12] Ik wijs hem er echter op, hoe zojuist de jongemannen alle huurlingen en
gerechtsdienaars met touwen gebonden voor zich uitdrijven! Als de aanvoerder
dat ziet, begint hij Zeus en Mars en zelfs de Furiën aan te roepen, opdat ze hem
zouden beschermen voor deze smaad!
[13] Ik zeg echter tegen de jongemannen, dat ze de huurlingen en
gerechtsdienaars weer vrij moeten laten, en zij doen dat meteen. Vervolgens zeg
Ik tegen de aanvoerder: 'Nu, heeft u nog zin, om verder geweld tegen ons te
gebruiken?' Daarop zegt de aanvoerder, dat volgens hem, deze jongemannen
goden moeten zijn, anders zou het hen niet mogelijk zijn geweest zijn uitgelezen
krijgers zo alleen maar met blote handen te overwinnen.
[14] Ik zeg: 'Ja, ja, ze zullen voor u en uws gelijken wel goden zijn, laat ons
daarom nu verder gaan en zet uw onderzoek in het kasteel voort, anders staat u
nog iets ergers te wachten!'
[15] De aanvoerder zegt: 'Ik constateer hierbij, dat u onschuldig bent en sta u toe
uw weg te vervolgen. Troepen van Mij, ga het kasteel in, onderzoek alles, en
laat niemand eerder het kasteel verlaten tot je alles onderzocht hebt; ik zal hier
op jullie wachten!' Een onderaanvoerder zegt: 'Waarom wilt u niet zelf het
onderzoek in het kasteel leiden?' De aanvoerder zegt: 'Je ziet toch dat ik mijn
zwaard kwijt ben; zonder zwaard is zo'n onderzoek ongeldig!' De
onderaanvoerder zegt: 'Dat geldt ook voor ons, hoe zal het er dan met de
geldigheid uitzien na ons zwaardloze onderzoek?!' De opperaanvoerder zegt:
'Zo, - jullie ook al zonder wapens?! Dat is erg! - Zonder wapens kunnen we niets
doen. - Hm, wat doen we nu?'
[16] Ik zeg: 'Daar aan de zuidkant onder de hoge ceder liggen jullie wapens; ga
en haal ze, want we zijn net zo min bang voor jullie met wapens, als zonder
wapens!' Na deze woorden gaan ze naar de plaats waar hun wapens liggen.

146
66 Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde

[1] Wij trekken verder naar het oosten en komen weldra bij een klein dorpje
ongeveer twintig landwegen gaans van het kasteel verwijderd. Alle Inwoners
komen ons vrolijk tegemoet en vragen vriendelijk, waarmee ze ons. van dienst
zouden kunnen zijn. Ik zeg echter tegen hen: 'Is er bij Jullie niemand ziek?' Ze
antwoorden bevestigend en zeggen: ' Ja, één is er, die zwaar aan jicht lijdt!'
[2] Ik zeg: 'Breng hem dan hier, opdat hij weer gezond worde!' Eén van hen
zegt: 'Heer, dat zal moeilijk gaan! Deze jichtlijder is dermate kromgegroeid, dat
hij al bijna drie volle jaren het bed niet meer verlaten kan, en het bed waarop hij
ligt, is niet te verplaatsen, want het is aan de grond vastgemaakt. Kunt u niet
beter naar de zieke toegaan?' Ik zeg: Als het bed moeilijk te vervoeren is, rol de
zieke dan in een mat en breng hem hierheen!' Na dit advies gaan er een aantal
vlug naar het huis waar de jichtlijder ligt, rollen hem in een mat en brengen hem
naar Mij op straat en zeggen: 'Heer, hier is de arme zieke!'
[3] Dan vraag Ik de zieke of hij gelooft, dat Ik hem zou kunnen genezen. De
zieke kijkt Mij onderzoekend aan en zegt: 'Beste vriend, u ziet er wel naar uit; u
schijnt wel een echte Heiland te zijn! Ja, ja, ik geloof het!'
[4] Daarop zeg Ik: 'Nu dan, - sta daarom op en wandel! Je geloof kwam je te
hulp; maar doe die bepaalde zonde in het vervolg niet weer, opdat de jicht niet
terugkomt, en deze tweede maal erger dan nu!'
[5] En dadelijk staat de zieke op, neemt de mat op en loopt. Als hij daardoor pas
aan den lijve voelt dat hij helemaal beter is, valt hij voor Mij neer, dankt en zegt
dan: 'Heer, in U is méér dan menselijke kracht, geloofd zij de kracht van God in
U! O zalig het lichaam, dat U gedragen, en nog zaliger de borst, die U gezoogd
heeft!'
[6] Maar Ik zeg tegen hem: 'En zalig allen, die Mijn woorden horen, ze in hun
harten bewaren en er naar leven!' De zieke zegt: 'Heer, waar kan men U horen
spreken?'
[7] Ik zeg: 'Je kent toch de opperpriester Jonaël van Sichar, die op Garizim
offerde! Wel, die spreekt Mijn taal, ga heen en leer het van hem!' De genezene
zegt: 'Heer, wanneer kan ik hem thuis aantreffen?' Ik zeg: 'Hij staat hier naast
Mij, vraag het hem zelf, hij zal het je zeggen!'
[8] Nu wendt de genezene zich tot Jonaël en zegt: 'Waarde opperpriester van
Jehova op Garizim, wanneer zou ik bij u kunnen komen?'
[9] Jonaël zegt: 'Tot op heden bestond je bezigheid uit liggen en het geduldig
dragen van je ziekte, je hebt daarom thuis niet veel te verzuimen. Ga deze dag
met ons mee en luister, er zal nog genoeg gebeuren, en morgen zal je al het
andere te weten komen!'
[10] De genezene zegt: ' Als ik waardig geacht wordt om in zo'n gezelschap mee
te lopen, dan volg ik jullie met blijdschap! Want beste vriend, als je drie volle
jaren vaak ondraaglijke pijnen op het harde bed hebt moeten doorstaan, en nu
door een waar godswonder opeens van de boze kwaal genezen wordt, dan voel
je pas echt de waarde van de gezondheid! En wat een plezier geeft het om recht

147
van lijf en leden te kunnen lopen! Daarom zou ik nu graag net als David,
dansend en springend voor jullie uit gaan, en luid juichend de grote goedheid
des Heren loven!'
[11] Jonaël zegt: 'Ga en doe dat, opdat hetgeen van de Heer geschreven staat
voor onze ogen in vervulling zal gaan: 'En de lamme zal springen als een hert!'
[12] Nu werpt de genezene de mat weg, gaat vlug voor het gezelschap lopen,
begint te springen en te juichen en laat zich door niemand in zijn vreugde storen.
Want na twee a drie landwegen gaans komen de Romeinse huurlingen en
gerechtsdienaren met hun leiders hem tegemoet, die bij het slot van Jaïruth door
de twee jongemannen op een zijweg uit elkaar geslagen zijn. Zij storen hem in
zijn vreugde en vragen hem wat hij daar doet. Hij laat zich daardoor niet van de
wijs brengen en zegt, terwijl hij blijft huppelen en springen, alsof hij de vraag
van de opperaanvoerder niet gehoord heeft: ' Als de mensen vrolijk worden,
wordt het vee treurig, want de vreugde van de mensen brengt dood aan het vee!
Daarom slechts Jurahel! Jurahel! - De mensen vol vreugde, het vee treurig op de
heil Jurahel, Jurahel!' En zo gaat de genezene maar door. Dat ergert de
opperaanvoerder en hij verbiedt hem zo'n lawaai te maken.
[13] De genezene zegt echter: 'Denkt u mijn vreugde te kunnen verbieden!? Ik
lag drie volle jaren als jichtlijder op bed! Als u naar mij toe was gekomen en
tegen mij gezegd had: 'Sta op en wandel!', en ik zou op dat gezegde zo gezond
zijn geworden als ik nu ben, dan zou ik u en ieder woord uit uw mond goddelijk
hoog geëerd hebben, maar omdat u er zo een niet bent en uw macht tegenover
die van mijn nieuwe meester helemaal niets is, daarom gehoorzaam ik de
machtige heer, - en dus nu weer Jurahel, Jurahel, Jurahel!'
[14] De opperaanvoerder gebiedt hem nu heel ernstig om op te houden met dat
lawaai en bedreigt hem met straf; maar op dat moment komen twee van de
jongemannen naar de vrolijke man toe en zeggen tegen hem: 'Laat je niet storen
in je vreugde!'
[15] Als de aanvoerder de hem welbekende jongemannen ziet, schreeuwt hij
meteen tegen zijn geheel onbewapende troep: 'Vlucht! Pas op, alweer twee
dienaren van Pluto!'
[16] Op dit commando van de opperaanvoerder gaat het hele Romeinse
vanglegioen er zo snel vandoor, als men nog nooit eerder gezien had. De
genezene springt en juicht nu echter nog meer en schreeuwt de vluchtenden na: '
Jurahel, Jurahel! Als de mensen vrolijk zijn, is het vee treurig!' -Dan wordt hij
rustiger, komt bij Jonaël terug en zegt tegen hem: 'Vriend, als je het niet
vervelend vindt om tijdens het lopen te praten, dan kon je mij al wat vertellen
over de nieuwe leer van deze Heer, die mij de gezondheid heeft gegeven!? Want
als ik zo'n leer tot mijn wet wil maken, dan moet ik hem eerst kennen!'
[17] Jonaël zegt: 'Wacht, we komen weer bij een dorp, dat nu volgens de
Romeinse grondwet zelfstandig is, daar zal de Heer zeker weer iets ?oen! Laten
we afspreken, dat je ons volgt tot in de stad, dan vind je in mijn huis of in dat
van Irhaël zolang je wilt onderdak. Daar zul je alles te weten komen! Het is nu
ook niet zo ver meer naar de stad. Deze plaats, waar we nu komen, behoort
volgens de nieuwe verordening van de Romeinen eigenlijk al tot de stad, maar
omdat het een voortreffelijke vesting voor de Romeinen is, hebben ze het van

148
Sichar gescheiden, er een wal omheen gelegd en het een eigen naam gegeven.
Dit plaatsje is niet groot, met duizend passen ben je er door. Daarna gaan we
naar links en dan is het nauwelijks zeven landwegen gaans tot aan de eerste
huizen van Sichar; heb dus nog een beetje geduld en dan zal dadelijk je wens in
vervulling gaan!'
[18] De genezene zegt: 'O bij Abraham, Isaäk en Jacob! Als dit plaatsje een
Romeins garnizoen heeft, dan zal het ons slecht vergaan! Want de Romeinse
veldheer zal ons niet vriendelijk onthalen, nu hij een paar minuten geleden zo
oneervol op de vlucht is gegaan.'
[19] Jonaël zegt: 'Dat laten we allemaal aan de Heer over Die nu bij ons is; Hij
zal alles in goede banen leiden! Ik zie echter nu al een groep soldaten met een
witte vlag uit het plaatsje ons tegemoet komen, dat lijkt me een goed voorteken!'
[20] De genezene zegt: 'O ja, als het geen gewone krijgslist van de Romeinen
is!? Want daarin zijn de Romeinse en Griekse legers bijzonder goed!'

67 Vesting bij Sichar. De nieuwe wet der liefde

[I] Jonaël zegt: 'Dergelijke listen kunnen tegen de menselijke macht resultaat
hebben, maar zijn zinloos tegen de goddelijke macht. Alleen de reine en ware
liefde bereikt iets met de goddelijke macht, al het andere is kaf tegen de
stormkracht van de harde wind! Maak je dus maar niet bezorgd, want God is
met ons! Wie zal dan tegen ons kunnen zijn?!'
[2] De genezene zegt: 'Jawel, jawel, je hebt gelijk! Maar God was toch zonder
twijfel ook met Adam, en toch is het de satan met een heel sluwe list gelukt om
Adam weg te kapen! En Michaël heeft na een gevecht van drie dagen het
lichaam van Mozes toch aan de satan moeten afstaan! God is wel almachtig,
daar is geen twijfel aan, maar de satan is vol heel gemene listen, en hij heeft het
volk van God al menige schade toegebracht. Als je oog in oog staat met een
tijger, is, net zolang als deze leeft, voorzichtigheid geboden, alleen na zijn dood
kan men pas onbezorgd helemaal vrij ademhalen!'
[3] Jonaël zegt: 'Ook jij hebt op jouw manier gelijk, maar je moet nu wel
bedenken, dat de Heer in vroeger tijden de satan toestond om op een bepaalde
manier dingen te doen; want de eerstgeschapen geest (Lucifer) moest veel tijd
worden gelaten bij het uitproberen van zijn vrijheid, omdat hij niet alleen de
eerste, maar ook de belangrijkste was van de geschapen geesten.
[4] Maar die tijd is nu ten einde en de vorst van de nacht zal nu met erg nauwe
banden worden geboeid, waarin hij zich nooit zo vrij zal kunnen bewegen, als
tot nu toe.
[5] Dit is de reden waarom wij, als in ons de ware liefde tot God heerst, met
minder zorgen op de aarde kunnen wandelen dan vroeger tijdens het harde juk
van de wet.
[6] Van Adam tot ons heerste de wet der wijsheid, en er behoorde veel wijsheid
en een krachtige en onverzettelijke wil toe, om die wet te gehoorzamen.
[7] God zag echter dat de mensen de wet der wijsheid nooit zouden kunnen
opvolgen, en Hij kwam toen Zelf in de wereld om hen een nieuwe wet van de

149
liefde te geven, die ze gemakkelijk zullen kunnen gehoorzamen. Want in de wet
van de wijsheid liet Jehova alleen Zijn licht onder de mensen schijnen; dat licht
was Hij echter Zelf niet, maar het straalde slechts uit Hem onder de mensen,
zoals ook de mensen uit Hem geschapen zijn, maar daarom nog niet Jehova Zelf
zijn. Maar door en in de liefde komt Jehova Zelf naar de mens en gaat in volle
werkelijkheid geestelijk in de mens wonen en maakt de geschapen mens
daardoor volledig gelijk aan Zichzelf. En dan is het voor de satan niet meer
mogelijk, de zo gewapende mens met zijn sluwe streken aan te grijpen, want de
geest van Jehova in de mens doorziet altijd de nog zo verborgen gehouden trucs
van de satan, en heeft altijd macht in overvloed om de totale onmacht van de
satan aan de kaak te stellen.
[8] De profeet Elia beschreef de nu ingetreden toestand van de mensen, waarbij
Jehova direkt in de liefde tot de mensen komt, als het zachte suizen dat voorbij
de grot kwam; maar in de zware storm en in het vuur was Jehova niet!
[9] Het zachte suizen is derhalve de liefde van de mensen tot God en hun
naasten, waarin Jehova Zelf is, terwijl Hij niet in de storm der wijsheid en in het
vlammende zwaard is!
[10] En omdat Jehova Zelf nu bij ons, met ons en onder ons is, behoeven we niet
al te zeer bang te zijn voor de listen van de satan, zoals dat in de oertijd helaas
treurig genoeg het geval was, en je mag daarom de bloeddorstige tijger uit Rome
nu wel moediger en zorgelozer in zijn listige gelaat zien! Zag je daarnet niet,
hoe het hele legioen er op de oneervolste manier voor de twee jongemannen
vandoor ging?! Wij worden door een groot aantal van die jongemannen
begeleid, en zullen we dan bang zijn Voor de met een witte vlag hierheen
komende Romeinen?! Ik zeg je: nog niet eens in een droom, Iaat staan in
werkelijkheid!'
[11] Bij deze toespraak zet de genezene grote ogen op en zegt na een poosje:
'Wat zeg je? Zou Jehova nu onder ons zijn? Ik dacht dat deze man, die mij hielp,
alleen maar de verwachte Messias was!? Wat nu, is bij jou dan Jehova en de
Messias Eén en Dezelfde?
[12] Dat in de Messias de kracht van Jehova veel sterker tot uiting komt dan bij
alle profeten tesamen, dat kan ik echt wel begrijpen, maar dat de Messias en
Jehova ook nog Eén en Dezelfde zouden zijn, dat had ik niet eens durven
denken, laat staan durven zeggen! Daarenboven staat er ook nog geschreven, dat
men zich onder geen beding een beeld van Jehova mag vormen, en nu moet dan
deze mens, die echt wel alle bij de Messias behorende eigenschappen bezit Je -
ho -va Zelf zijn?! Nu Ja, Ik heb er niets op tegen, als het voor jou, onze
opperpriester, niets uitmaakt!
[13] Dat de Messias een bijzondere God kon zijn, dacht ik al direkt na mijn
genezing; want, in meer of mindere mate zijn wij volgens de Schrift allemaal
goden, afhankelijk van de wet van Jehova. Maar dat Hij Jehova Zelf zou zijn!? -
Ja -als dat zo is, dan wordt het zaak om mij nu anders te gedragen! Ik ben door
Hem Zelf genezen, en mijn dankgeroep moet nu wel een beetje aangepast
worden!'
[14] Daarop wil hij direkt naar Mij toegaan. Maar Jonaël houdt hem tegen en
raad hem aan, dat pas in Sichar te doen, en de genezene is daar geheel tevreden

150
mee.

68 De overste en het toepassen van de leer

[1] Op dit ogenblik arriveerde de Romeins militaire deputatie en hun aanvoerder


overhandigde Mij een verzoekschrift van de hoofdaanvoerder en kommandant
van deze versterkte plaats, waarin deze Mij vraagt, in ieders belang het
voorgevallene te vergeten, en er bij het gezelschap op aan te dringen aan
niemand te vertellen wat er gebeurd was. Dat zou hem schade berokkenen,
terwijl niemand er baat bij zou hebben! Het zou daarentegen voor iedereen
nuttiger zijn, als men hem, de Romeinse bevelhebber, te vriend hield en niet tot
vijand maakte! Jaïruth zou ook zijn mond moeten houden en kreeg hierbij de
verzekering, dat hij voortaan , in zijn huis met rust gelaten zou worden. Verder
verzocht hij Mij om hem in zijn residentie te bezoeken, want hij had met Mij
heel geheime en belangrijke zaken te bespreken!
[2] Daarop antwoord Ik de overbrenger van de brief: 'Zeg tegen je gebieder, dat
het gebeuren zal zoals hij gevraagd heeft. Ik zal evenwel niet in zijn residentie
komen; als hij met Mij over geheime belangrijke zaken wil spreken, dan moet
hij Mij aan de ingangspoort van deze plaats opwachten, en dan zal Ik hem
datgene vertellen, waarover hij met Mij spreken wilde.'
[3] Na die woorden verwijdert de afgezant zich met zijn begeleiding en meldt
zijn gebieder alles wat hij van Mij gehoord heeft, en deze gaat direkt met zijn
allerbekwaamste onderbevelhebbers naar de poort van hef plaatsje en wacht Mij
daar op.
[4] Jaïruth vraagt Mij echter of de uitnodiging wel te vertrouwen is, want hij
kent de grote sluwheid van deze opperbevelhebber, die tevens overste is. Die
man heeft op deze manier al veel mensen naar de andere wereld geholpen!
[5] Maar Ik zeg: 'Beste vriend, Ik ken hem ook, hoe hij was en hoe hij nu is. De
jongemannen hebben hem een heilig ontzag ingeboezemd, hij denkt dat het
beschermgeesten zijn en Mij ziet hij aan voor een zoon van zijn god Jupiter en
hij wil nu van Mij horen, wat daarvan waar is. Ik weet echter wel, wat Ik hem
zal zeggen!'
[6] Hierdoor is Jaïruth gerustgesteld en we komen aan de poort, waar de overste
met zijn officieren al op ons staat te wachten. Hij komt dadelijk naar voren,
groet Mij vriendelijk en wil Mij meteen datgene zeggen, wat hij op het hart
heeft.
[7] Ik ben hem echter voor en zeg tegen hem: 'Vriend! Mijn dienaren zijn geen
beschermgeesten en Ik ben zeker geen zoon van jouw Zeus! En nu weet u alles
wat u van Mij weten en aan Mij vragen wilde.'
[8] De overste verbaast zich er geweldig over, dat Ik hem dadelijk klaar en
duidelijk kon vertellen, wat hij alleen maar gedacht had, en waarover hij met
niemand had gesproken.
[9] Nog niet helemaal van zijn verbazing bekomen, wil hij Mij nog een keer wat
vragen en zegt: ' Als u dat niet bent, zeg me dan eens wie en wat u en uw
dienaars dan eigenlijk wel zijn! Want u bent in ieder geval méér dan zomaar

151
gewone doorsnee burgers, en ik zou het op prijs stellen als ik u de eer kan
bewijzen, die u toekomt.'
[10] Ik antwoord: 'leder mens, die iets eerlijk en oprecht vraagt, behoort ook een
gelijksoortig antwoord te krijgen. U heeft Mij nu eerlijk en oprecht wat
gevraagd en krijgt daarom ook een passend antwoord; luister dus: Ik ben in de
eerste plaats Degene, Die als persoon voor u staat, namelijk een mens! Er zijn er
weliswaar veel op aarde die er net zo uitzien als Ik, maar daarom zijn het nog
geen mensen, ze hebben slechts de mogelijkheid om mens te worden. Hoe
volmaakter een echt mens is, des te meer macht en kracht ligt er in zijn inzicht
en in de uitwerking van zijn wil!'
[11] De overste zegt: 'Kan ieder mens net zo volmaakt worden als u?'
[12] Ik zeg: 'O ja, als hij datgene doet wat Ik leer, om volmaakt te worden!'
[13] De overste zegt: 'Laat uw leer eens horen, dan wil ik hem toepassen en er
naar leven!'
[14] Ik zeg: 'De leer zou Ik u wel kunnen geven, maar daar zou u weinig aan
hebben, omdat u volgens die leer niet zou leven. Want zolang u dat bent, wat u
hier in opdracht van Rome bent, heeft u geen profijt van Mijn leer, -u zou dan
alles in de steek moeten laten en Mij volgen, omdat het u anders niet mogelijk
zou zijn om Mijn leer in uw leven toe te passen!'
[15] De overste zegt: ' Ja, dat zou zeker erg moeilijk gaan! Maar niet-
tegenstaande dat, zou ik toch een paar belangrijke hoofdbeginselen van uw leer
willen horen! Want ik weet al veel van verschillende dingen af en heb daar wel
begrip voor; waarom zou ik dan ook niet van uw leer wat kennis opdoen?
Misschien kan ik die dan toch nog ergens in praktijk brengen!?'
[16] Ik zeg: 'Mijn vriend, als het nu zo is dat Mijn leer vereist, dat iemand Mij
moet volgen, omdat hij anders niet Mijn volmaakte Rijk binnen kan gaan, hoe
wilt u die leer dan bij u toepassen?!'
[17] De overste zegt: 'Dat klinkt weliswaar erg vreemd, maar het kan toch wel
steek houden! Laat me daarom even erover nadenken!'
[18] De overste denkt een poosje na en zegt dan: 'Bedoelt u nu het persoonlijke
volgen of eigenlijk alleen het toepassen van de moraal?'
[19] Ik zeg: 'Het persoonlijke volgen is, indien mogelijk, tesamen met het
zedelijke volgen, het meest aan te bevelen. Als het persoonlijke volgen echter
door een werkkring, die ook noodzakelijk is, niet mogelijk is, dan voldoet ook
een nauwgezet zedelijk volgen. Maar het geweten moet Mij als grondslag
hebben van de liefde tot Mij en alle mensen, want dan berust het op de zuivere
waarheid. Het zedelijk volgen zonder meer, zou anders geestelijk dood zijn. -
Begrijpt u dat?'
[20] De overste zegt: 'Dat is onbegrijpelijk! Als het echter zo gelegen is, wat
moet ik dan met al mijn mooie goden? Mijn overgrootouders hebben aan hen
geloofd; is het dan juist, als ik dit geloof van mijn voorvaderen trouw blijf, of
moet ik in de God van de Joden gaan geloven?'

69 Het verstand kan talloze goden creëren

152
[1] Ik zeg: 'Beste vriend, u hoeft zich van al uw voorvaderen niets aan te trekken
en nog minder van de goden, die zij vereerden; want uw voorouders zijn reeds
lang dood, en hun goden bestaan slechts in de fantasie van dichterlijke mensen.
Hun namen en afbeeldingen hebben niets met de realiteit uitstaande. Als u dus
dat totaal inhoudsloze geloof in uw goden laat varen, dan stelt dat echt niets
voor; want zij kunnen net zo min uw ziel versterken, als dat u uw honger kunt
stillen met een afbeelding van voedsel! Daaraan heeft u, zoals reeds gezegd,
totaal niets; maar u heeft alles aan de ene zuivere waarheid en het leven in, uit
en door deze ene zuivere waarheid!
[2] Want als je uit de leugen leeft, dan is je leven zelf een leugen en kan nooit
werkelijkheid worden; als je leven echter gebaseerd is op de waarheid, en is het
zelf ook waarheid, dan is alles wat het leven je brengt werkelijk en reëel! Uit de
leugen kan niemand de waarheid halen of leren kennen, want de leugen liegt
over alles. Alleen degene, die uit de geest der waarheid opnieuw geboren wordt
en in zichzelf waarheid, ja zelfs totale waarheid wordt, die ziet zelfs in de leugen
wat de waarheid is!
[3] Want wie ziet, dat de leugen een leugen is, die is zelf geheel en al waarheid,
omdat hij de leugen weet te onderscheiden; en dat is ook waarheid! Begrijpt u
dat?'
[4] De overste zegt: 'Vriend! Wat U zegt is waar en u bent erg wijs! Maar wat,
en waar is die grote heerlijke waarheid? Zijn de dingen ook werkelijk zoals wij
ze zien, of ziet het oog van de neger ze soms anders? Een vrucht smaakt de ene
mens zoet en aangenaam, en dezelfde vrucht smaakt voor een ander bitter en
weerzinwekkend! Ook spreken verschillende mensenstammen verschillende
talen; welke is daarvan waar en goed?! In het persoonlijke, dat rekening houdt
met ieder individu apart, kan veel waars zitten; maar een algemene
allesomvattende waarheid kan er volgens mij nooit zijn, -en als er een is, toon
mij dan, waar en wat deze is, en waaruit ze bestaat!'
[5] Ik zeg: 'Mijn vriend, kijk, dit is de aloude, u welbekende gordiaanse knoop,
die niemand anders dan uw bekende held uit Macedonië kon ontwarren!
[6] Wat u met behulp van uw lichamelijke middelen ziet en voelt is afhankelijk
van uw lichaam en haar middelen; het is net zo onbestendig en vergankelijk.
Maar iets wat onbestendig en vergankelijk is, kan toch onmogelijk gegevens
verschaffen over de altijd voortdurende bestendige en onvergankelijke
waarheid?!
[7] Er is slechts één waarheid in de mens en deze grote en heilige E n e is de
liefde, en deze liefde is een echt vuur uit God en woont in het hart; nergens
anders dan in deze liefde is waarheid, want de liefde is zelf in iedere mens de
diepste grond van alle waarheid in en uit God!
[8] Als u de dingen, net als uzelf, waarheidsgetrouw wilt zien en kennen, dan
moet u dat doen vanuit deze enige ware diepste grond van uw bestaan; alle
andere manieren zijn misleidend, en het hoofd van ieder mens en alle bedenksels
die daar ontstaan, behoren bij de bekende gordiaanse knoop, die met
bedachtzaamheid niet ontward kan worden.
[9] Alleen met snijdend geweld kan de mens in het eigen hart deze knoop met de
geest der liefde doorhakken, waarna hij dan kan beginnen met in het hart te

153
denken, te zien en te herkennen. Pas op deze nieuwe weg komt hij tot de
waarheid van zijn en van ieder ander bestaan en leven!
[10] Het hoofd kan talloze goden voor u creëren, maar wat stellen die voor? Ik
zeg u, het zijn slechts waardeloze levenloze beelden, die door de
onsamenhangende werking van het verstand opgeroepen zijn; in uw hart vindt u
echter maar één God, en die is waarachtig, omdat de liefde, waarin u een ware
God hebt gevonden, zelf waarheid is.
[11] Als men de waarheid zoekt, dan is die alleen maar in de waarheid te vinden;
voor het hoofd is het voldoende als het u de sleutel tot de waarheid levert. Houd
daarbij voor ogen dat alles, wat u tot de liefde aanspoort en brengt, een sleutel
tot de waarheid kan zijn; laat u dan door zo'n aansporing en door zo'n les leiden
en treed binnen in de liefde van uw hart, en u zult de waarheid vinden, die u zal
bevrijden van alle bedrog!

70 De waarheid die alles doordringt

[1] 'Ik zal het geheel met een voorbeeld nog duidelijker voor u maken.
[2] Stel, dat een paar van uw ondergeschikten zich niet aan uw voorschriften
hebben gehouden, en dat ze daarvoor gestraft moeten worden. Op de
voorgeschreven manier onderzoekt u wat ze hebben gedaan en u probeert ze
tevens door allerlei slimme vraagjes te laten bekennen; maar ze gebruiken hun
verstand en zien kans alles te weerleggen, wat u met Uw verstand zo slim en
verstandig weet te vragen. Op die manier maakt de ene leugen steeds weer
ruimte voor de andere, en het eind van het liedje is, dat u hen veroordelen moet,
zonder dat ze bekend hebben, waarbij u moet afgaan op de verklaringen van
getuigen, die hen vaak vijandig gezind zijn en die óók geen waarheid spreken.
Bij zo'n rechtspraak kunt u gevoeglijk aannemen, dat misschien in één van de
tien gevallen een rechtvaardig oordeel uitgesproken wordt en dat de onschuldige
hetzelfde lot ondergaat als de schuldige!
[3] Als u zich echter niet als rechter, maar als een liefdevol mens gedraagt ten
opzichte van uw arme broeders, die zich tegenover u misdragen hebben, en als u
ook in hun harten liefde weet op te wekken, dan zullen deze boosdoeners u
berouwvol en onder veel tranen oprecht en eerlijk bekennen, hoe, wanneer en
wat ze tegenover u misdaan hebben! Maar daar moet dan geen straf op volgen!
Want iedere straf als zodanig is geen waarheid, maar het tegendeel, omdat de
straf niet uit de liefde, maar uit de toorn van de wet en de wetgever voortkomt.
De toorn is zelf een oordeel; en in het oordeel is geen liefde. Maar waar geen
liefde is, is ook geen waarheid.
[4] Houdt u daarom aan de zuivere liefde, en werk in haar waarheid en kracht,
en u zult dan altijd de waarheid vinden en heel duidelijk gewaar worden dat er
echt wel een algemene waarheid is, die niet alleen deze aarde, maar de hele
oneindigheid doordringt!
[5] Als u zo zou omgaan met uw medemensen, dan zou u Mij zedelijk op de
juiste manier volgen, en door dit volgen het eeuwige leven verwerven. Als u
echter blijft zoals u nu bent, dan zal er voor u aan de andere zijde van het graf

154
niets anders overblijven dan de dood van de geest der liefde en waarheid, ofwel
duisternis en een leeg bestaan volleugens!
[6] Want weet, dat het aardse leven maar erg kort duurt; daarna komt de
eindeloze eeuwigheid! Als de echte waarheid niet in u tot leven gekomen is, zult
u blijven liggen zoals u valt!
[7] Nu weet u alles wat u vooreerst moet weten. Mocht u nog meer willen
weten, ga dan bij gelegenheid naar de opperpriester Jonaël te Sichar; die zal u
alles vertellen wat hij van Mij geleerd, gezien en ondervonden heeft! Pas dat in
de praktijk toe en u zult op die wijze zalig worden!'
[8] De overste zegt, geheel doordrongen van de waarheid van Mijn toespraak:
'Vriend, het is me uit uw toespraak duidelijk geworden, dat u een van de wijste
mensen van deze aarde bent, en ik zal daarom ook alles doen, wat u mij
aangeraden hebt; maar alleen zou ik nu graag van u zelf horen, wie u eigenlijk
bent! Want u hebt me door de u begeleidende jongemannen een zeer smadelijke
totale nederlaag toegebracht, die ik slechts kan verklaren door aan te nemen dat
deze jongemannen goden of beschermgeesten uit de hemel zijn, die me daardoor
op wonderbare wijze op de vlucht hebben doen slaan. Afgezien daarvan is het
mij echt wel duidelijk, alleen al door uw buitengewoon grote wijsheid, dat u
beslist méér bent dan zo maar een heel eenvoudig mens! Aan veel van uw
leerlingen heeft u waarschijnlijk al verteld en laten zien wie u bent; u ziet echter
dat het mij nu volkomen ernst is om in ieder geval naar de geest een leerling van
u te worden! Vertel mij daarom ook, wie u bent! Wie en wat en waarvandaan
bent u nu eigenlijk?
[9] Ik antwoord: 'In de eerste plaats heb Ik het u eigenlijk al gezegd en wel
zodanig, dat u het makkelijk had kunnen weten, als u er goed over had
nagedacht, en ten tweede heb Ik u daarnet gezegd dat Jonaël uw verdere vragen
zou beantwoorden. Wanneer u naar hem toe gaat, dan zult u heus alles te weten
komen wat u nu nog niet begrijpt. Houd ons nu echter niet langer op; want de
dag loopt alweer op zijn eind, en Ik moet vandaag nog veel doen!'
[10] De overste zegt: 'Sta me dan toe, dat ik met u meega tot aan de stad!'
[11] Ik zeg: 'De weg is vrij, en als u Mij met goede bedoelingen wilt
begeleiden, doe dat dan! Maar als u daarentegen, hoe geheim ook, de een of
andere duivelse beweegreden hebt, dan kunt u beter thuis blijven; want dan zou
uw meegaan u beslist geen zegen brengen! Mijn macht hebt u al welleren
kennen.'
[12] De overste zegt: 'Ik ben het echt niet van plan, hoewel ik in deze hachelijke
tijd er best een reden voor zou hebben. Het lijkt er namelijk op alsof de tijd
steeds dichterbij komt, waarin de Joden volgens hun overlevering een geweldige
door hun God gezonden redder verwachten, die hen moet verlossen van de
heerschappij van Rome. En men hoort nu hier, dan daar van Joodse zijde
mompelen, dat die redder zich al op aarde zou bevinden! Ik zou me daarom heel
goed in kunnen denken, dat u wel eens die redder zou kunnen zijn, -ja heimelijk
heb ik dat ook al gedacht. Hoe het ook zij, -ik vind, dat u één van de zeer wijzen
bent en ik waardeer u als een echte mensenvriend. Daarom zullen mijn
gedachten in die richting mij volstrekt nooit hinderen u ter wille van de
waarheid te volgen, lichamelijk nu naar Sichar en geestelijk mijn hele leven

155
lang, hoewel ik me wel ervan bewust ben, dat ik daarmee, als Romein, voor
mijzelf geen triomfboog oprichten zal! Ik heb u nu alles uitgelegd en ik vraag u
dan nog één keer, of ik u mag begeleiden. Zegt u ja, dan zal ik u begeleiden;
zegt u echter nee, dan blijf ik hier!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, begeleid Mij maar met al degenen, die hier naast u staan,
zodat wettige getuigen u kunnen helpen!'

71 De Heer getuigt van de Vader

[1] Na dit antwoord vraag Ik de overste of er geen zieken in dit plaatsje zijn. En
de overste zegt: 'Mijn vriend, als u soms ook iets van de geneeskunde afweet,
genees dan mijn vrouw! Want ze lijdt nu al een heel jaar aan een onbekende
ziekte, waar geen dokter raad mee weet. Misschien gelukt het aan uw grote
wijsheid, om vast te stellen wat de kwaal is, en mijn vrouw te genezen!?'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg u: Uw vrouw is gezond! Laat haar halen!'
[3] De overste stuurt dadelijk een dienaar op weg, en de vrouw komt deze al op
de drempel blij en gezond tegen en gaat onmiddellijk met hem mee naar de
overste. Deze verwondert zich daar uitermate over en zegt tegen Mij: 'Vriend, u
bent een god!'
[4] Ik zeg: 'Jullie mensen zijn toch allemaal hetzelfde! Als je geen tekenen ziet,
dan geloof je niet. Maar je wordt toch behouden als je gelooft vanwege de
tekenen; maar als iemand, ondanks de tekenen die Ik doe, niet gelooft, dan is hij
ten dode opgeschreven.
[5] In het vervolg zullen alleen die mensen behouden worden, die, zonder
tekenen, slechts door de waarheid van Mijn woord zullen geloven en daarnaar
zullen leven! Daardoor zullen deze het echte levende teken in zichzelf
ontdekken, namelijk het eeuwige leven, en dat zal dan niemand meer van hen
kunnen afnemen.
[6] U bent nu blij, dat Ik uw vrouw zomaar, door het in Mijn hart te willen,
genezen heb en u staat zich nog steeds af te vragen: 'Hoe is dat mogelijk?' Maar
Ik zeg u: Als een mens zou leven volgens de innerlijke zuivere waarheid en
daardoor zelf een deel van die waarheid zou worden, en niet meer aan zijn
waarheid zou twijfelen, dan zou hij tegen één van de ons hier omringende
bergen kunnen zeggen: 'Verhef je en val in de zee!' - en de berg zou zich
verheffen en in de zee vallen!
[7] Maar omdat die waarheid in u, zoals in heel veel anderen, niet woont, kunt u
zoiets niet alleen niet doen, maar u moet zich bovendien nog uitermate
verwonderen, als Ik, Die die waarheid in al haar volheid in Mij heb, voor jullie
ogen dingen doe die alleen door de macht van de innerlijke levende waarheid
gedaan kunnen worden!
[8] Slechts door die waarheid wordt het geloof, dat voor de menselijke geest de
rechter hand is, levend en kan het daden verrichten; en de arm van de geest reikt
ver en doet grote dingen!
[9] Als u door die innerlijke waarheid uw geestelijke armen voldoende krachtig
gemaakt hebt, dan zult u zelf doen wat Ik nu voor u gedaan heb, en u zult dan

156
tevens heel duidelijk beseffen, dat dat nog veel gemakkelijker gaat dan dat u met
uw lichamelijke handen een steen opraapt en een aantal passen voor u uit gooit!
[10] Leef daarom volgens Mijn leer! Wees uitvoerders en niet alleen
oppervlakkige hoorders en bewonderaars van Mijn woorden, leer en daden, dan
zal ook u dat ten deel vallen, wat u nu zo zeer in Mij bewondert!
[11] Alles wat Ik u hier laat zien, doe Ik echter niet door Mijn eigen kracht, maar
door de kracht van Hem, Die Mij dat vóór het bestaan der wereld geleerd heeft.
En Deze is het, Die u de Vader noemt, -hoewel u Hem niet kent en ook nog
nooit herkend hebt! Hij, van Wie u zegt, dat Hij uw Vader is, Die is het, van
Wie alle dingen zijn, zoals: engelen, zon, maan en sterren en deze aarde met
alles wat daarin en daarop is!
[12] Zoals deze Vader Mij vóór het bestaan van de wereld heeft onderwezen, zo
onderwijs Ik u nu ook, opdat de Vader, Die nu in Mij leeft, ook in u zal gaan
wonen en in u, net als in Mij, de oereeuwige zuivere waarheid tot leven zal
brengen uit het eeuwige oorspronkelijke fundament, zijnde de liefde in God, het
eigenlijke wezen van God Zelf!
[13] Laat u daarom niet te veel beïnvloeden door de tekenen, die Ik ten
aanschouwe van u doe, want anders komt u in een onnut dood veroordeeld
geloof. Maar leef en doe datgene wat Ik u leer, dan zult u in uzelf zien gebeuren,
waarover u zich nu bij Mij zo uitermate verwondert. Want u zijt allen geroepen
om net zo volmaakt te zijn als de Vader in de hemel Zelf volmaakt is! Nu weet u
alles; leef daarnaar en dan zult u in u zelf gewaar worden of Ik u de waarheid
verteld heb of niet! Onderzoek Mijn leer dus door de daad, maar doe het wel met
veel vuur, en vermijd iedere vorm van lauwheid, en pas op die manier zult u
ervaren of dit een menselijke of een goddelijke leer is!'
[14] Na deze belangrijke les zegt de overste: 'Nu begint het bij mij een beetje te
dagen! Er is in dit alles nog wel een onvoorstelbare diepe wijsheid verborgen,.
die voor ons gewone mensen zo direkt niet makkelijk te begrijpen is; maar dat is
op dit moment niet het belangrijkste. Want als je pas door het dóen tot het juiste
inzicht kunt komen, dan stop Ik nu met al het verdere gepieker en zal Ik me
meteen met het heel serieuze doen gaan bezighouden, nadat ik door Jonaël in de
hele leer ben ingewijd. En daarbij blijft het!'
[15] Ik zeg: 'Goed zo, Mijn vriend; als u echter op deze manier tot het licht zult
komen, laat uw licht dan ook voor uw broeders schijnen, dan zal de hemel u
daarvoor belonen! - Nu gaan we echter naar Sichar; want Ik heb daar ook nog
wat te doen. Laten we dus verder gaan!'

72 Het einde der wereld en het oordeel

[I] Wij gaan nu op weg, en de overste met zijn genezen vrouwen twee van zijn
voornaamste onderkommandanten begeleiden Mij. De overste en zijn vrouw
nemen Jonaël tussen zich in, onderhouden zich met hem en vragen hem uitleg
over verschillende zaken betreffende de Joodse religie en wat daarin op Mij
betrekking zou hebben; en de in het eerste dorpje genezen jichtlijder neemt heel
aandachtig deel aan dit gesprek. Zelf ga Ik..tussen de zeven dochters en de

157
vrouw van Jonaël lopen. Die stellen MIJ vragen over heel wat zaken, zoals wat
er binnenkort met de wereld, met Jeruzalem en met Rome zal gebeuren. Daar ga
Ik heel serieus op rn, en Ik beschrijf hun, hoe binnen niet al te lange tijd de
geheime vorst der wereld terechtgesteld zal worden en niet lang daarna zijn hele
aanhang. Daarbij heb Ik het ook over het einde der wereld en een
wereldomvattend oordeel zoals in de tijd van Noach, en ze vragen Mij in
opperste verbazing, wanneer en op welke manier dat gebeuren zal.
[2] Ik zeg tegen hen: 'Beste dochters! Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het
ook dan zijn; de liefde zal verkoelen en helemaal verkillen, het geloof aan een
uit de hemel aan de mensen geopenbaarde zuivere levensleer , en het geloof in:
God, zal veranderen in een duister en doods bijgeloof volleugens en bedrog. De
machthebbers zullen de mensen weer als dieren voor zich laten werken en ze
zullen ze koelbloedig en gewetenloos laten afmaken als ze niet zonder enige
tegenspraak doen wat de pralerige machthebbers willen! De machtigen zullen de
armen door allerlei lasten kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle
middelen vervolgen en onderdrukken, en daardoor zal er een ellende over de
mensen komen, zoals er op aarde nog nooit een is geweest! Maar terwille van de
vele uitverkorenen, die zich onder de armen zullen bevinden, zal deze tijd niet
zo lang duren; want anders zouden zelfs de uitverkorenen verloren kunnen gaan
!
[3] Vanaf nu gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet. Nog eens
duizend jaar voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen, die Je nu hier ziet, met
grote bazuinen tussen de arme mensen sturen! Deze zullen de geestelijk dode
mensen als het ware uit de graven van hun nacht opwekken; en als een vuurzuil,
die van het ene einde der wereld naar het andere rolt, zo zullen deze vele
millioenen ontwaakte mensen zich over alle wereldmachten heen storten, en
niemand zal hen kunnen weerstaan!
[4] Dan zal de aarde weer een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn
kinderen op de goede weg leiden.
[5] Maar vanaf die tijd gerekend na een verloop van duizend jaar wordt de vorst
van de nacht éénmaal voor een zeer korte tijd van zeven jaar en enige maanden
en dagen in het tijdelijke vrij ter wille van zichzelf; voor een totale val of voor
een mogelijke terugkeer.
[6] Gebeurt het eerste, dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in
een eeuwige kerker; maar de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede
geval zou de aarde echter veranderd worden in een hemel, en de vleselijke en de
zieledood zou voor altijd verdwijnen! -Hoe en of het zal gebeuren?! - Dat mag
zelfs de eerste engel in de hemel niet van te voren weten; dat weet alleen de
Vader. Wat Ik jullie nu echter geopenbaard heb, dat mag je aan niemand
vertellen voordat je over een paar aardse jaren gehoord zult hebben, dat Ik boven
de aarde verhoogd ben!'
[7] Toen vroegen de dochters, waaruit die verhoging zou bestaan.
[8] Maar Ik zeg tegen hen: ' Als je dat zult horen, zal je dat heel veel verdriet
doen! Maar troost je er dan mee, dat Ik vervolgens na drie dagen weer in jullie
midden zal zijn en je persoonlijk de bevestiging van het nieuwe testament en de
sleutels tot Mijn eeuwige Rijk; zal brengen! Zorg er echter voor dat Ik jullie dan

158
net zo rein aantref, als je nu bent, omdat je anders niet voor eeuwig Mijn bruiden
kunt worden!' - De dochters en hun moeder beloven Mij daarop, dat ze precies
zullen doen wat Ik hen heb opgedragen en aangeraden.

73 Sichar. Johannes, de genezen verlamde man

[I] Op dit moment bereiken we de stad, op een punt vlak bij het huis van Irhaël,
dat nu ook het huis van Joram is. Jaïruth en de overste met zijn vrouwen de twee
onderkommandanten raken niet uitgekeken op de nieuwe schoonheid van het
huis, en de genezen jichtlijder is ook uitermate verbaasd en roept tenslotte
luidkeels: 'Dat is alleen bij God mogelijk! Ik heb als jongen vaak tussen de
merendeels vervallen muren van dit slot of huis, dat Jacob voor zijn zoon Jozef
liet bouwen, uit baldadigheid hagedissen gevangen; en nu staat het er zo
volmaakt bij, dat Jacob het eertijds niet volmaakter had kunnen bouwen! O, dat
kan geen menselijke macht in één nacht tot stand brengen! Ik weet nu echt wel
waar ik aan toe ben, en ik weet ook wat ik doen zal! Mijn naam is Johannes;
onthoudt die naam!
[2] (Hij is dezelfde Johannes, die later eens door Mijn apostelen, toen Ik ze in
het tweede jaar uitzond om het volk te leren, bedreigd werd, omdat hij ook in
Mijn naam mensen genas en boze geesten uitdreef, zonder dat hij daarvoor van
Mij een uitdrukkelijke opdracht had) (Mark. 9,38-40).
[3] Jonaël zegt: 'Vriend, jouw wil, je gedachten en je woorden zijn goed, maar
één ding ontbreekt je nog, en dat is een zuiver inzicht in de goddelijke wil! Kom
daarvoor morgen eens naar mij toe, of blijf nu meteen hier, en ik zal je nadere
uitleg geven over de wil van God de Heer! Daarna kun je pas al je goede
plannen op de juiste manier aanpakken'.
[4] De genezene zegt: 'God de Heer moge je daarvoor verlichten! Ik zal doen,
wat je mij zult aanraden; want ik zie, dat je een echte vriend van deze grote
profeet bent en daarom zul je ook goed weten wat Hij wil. Deze profeet is echter
meer dan alle anderen, en ik geloof, dat juist Hij degene is van Wie David zong
en profeteerde:
[5] 'De aarde is des Heren en wat daarin is, en de aardbodem met wat daarop
woont; want Hij heeft haar gegrondvest in de zeeën en gevestigd aan de wateren.
Wie wil op de berg des Heren gaan, en wie zal op Zijn heilige plaats staan? Die
onschuldige handen heeft en een rein hart, en niet houdt van ijdel gepraat en niet
valselijk zweert, die zal zegen van de Heer ontvangen en gerechtigheid van de
God zijns heils. Het geslacht, dat naar Hem vraagt, zoekt jouw aangezicht,
Jacob!
[6] Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de koning der
eer binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer sterk en machtig, de
Heer machtig in de strijd. Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der
wereld, opdat de koning der eer binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de
Heer Zebaoth; Hij is de Koning der eer'.(Psalm 24)
[7] En ik, Johannes, die door Hem werd genezen, verklaar hier aan iedereen, dat
Deze in levenden lijve dezelfde koning der eer is, waarvan David zo gezongen

159
en voorspeld heeft! Hem zij daarvoor alle eer in eeuwigheid!'
[8] Jonaël zegt: 'Vriend, je bent op de goede weg! Maar, onder ons gesproken,
dit is nog niet het goede ogenblik om daar onze mond over open te doen. Maar
pas als Hij, zoals Hij Zelf gezegd heeft, hier vandaan misschien naar Galiléa
gaat, zullen we beginnen het volk over Hem te leren, en als Hij dan binnen niet
al te lange tijd weer bij ons komt, dan zal Hij onze poorten behoorlijk wijd en de
wereldse deuren behoorlijk hoog vinden voor Zijn intocht, d.w.z. onze harten
zullen zo ruim mogelijk zijn om Hem op te nemen en onze liefde tot Hem zal tot
boven de sterren verhoogd zijn; want onze harten zijn de poort, die verbreed
moet worden en de ware liefde tot Hem is de deur, die boven alles verhoogd
moet worden!'
[9] Op dit moment ga Ik bij hen staan, leg Mijn handen op hun schouders en
zeg: 'Zo is het goed, Mijn beste vrienden! Waar jullie zo in Mijn naam bij elkaar
zult zijn, daar zal Ik, weliswaar niet zichtbaar, maar dan toch jullie zo krachtig
mogelijk versterkend, in jullie midden zijn! Nu hoor Ik echter lawaai in de
straten van de stad; wees daarom allemaal kalm! We zullen zien, met welke
geest de gemoederen bezield zijn endoor wie ze geleid worden!
[10] Jaïruth komt meteen naar Mij toe en zegt: 'Heer, dat is een dreigend lawaai
en kondigt niets goeds aan! Als U wilt, laat ik meteen twee legioenen hierheen
ontbieden, en de rust zal dadelijk hersteld zijn!'
[11] Ik zeg: 'Zeg maar niets! Als het nodig is, dan heb Ik de juiste bewaking hier
al bij de hand; jij zelf kunt je beter in het huis terugtrekken, zodat niemand je
ziet en herkent. Want in deze stad heerst nu geen goede geest onder de wereldse
mensen, en ze zouden later veel schade kunnen aanrichten aan je bezittingen!'
[12] Jaïruth zegt: 'Ik heb die twee jongemannen nog; die zullen mijn bezittingen
wel beschermen!'
[13] Ik zeg: 'Dat doet er niet toe, laat die zaak nu maar even rusten; want als Ik
menselijke hulp nodig zou hebben, dan vroeg Ik dat wel aan de overste, die hier
ook is! Maar Ik heb die hulp niet nodig, wees daarom rustig en houd er over op!
Jaïruth legt zich daarbij neer en gaat het huis van Irhaël binnen.

74 Bij Irhaël. Nooit kwaad met kwaad vergelden

[I] Direkt daarna komt een tamelijk grote, van knuppels voorziene bende op ons
af, met in haar midden de tien stommen, die door de dokter op de eerste avond
stom werden gemaakt vanwege de lasterpraatjes die zij rondstrooiden; en de
bende eist dreigend dat de tong van deze stommen weer losgemaakt moet
worden!
[2] Joram, de dokter, stapt onmiddellijk naar voren en zegt met een zware
mannelijke stem: 'O,jullie kinderen van de 'boze! Is dat de nieuwste manier om
tot God te komen en Hem om genade te smeken?!’
[3] De bende wijkt wat achteruit en schreeuwt: 'Wie is hier God, en waar is Hij?!
Verbeeld je je nu ook nog dat je zelf God bent, of moet dat soms die tovenaar uit
Galiléa zijn, breedgeschouderde godslasteraar?!'
[4] Joram zegt nu nog heftiger: 'Wie bedoel je met dat 'tovenaar uit Galiléa',

160
jullie ellendige schepsels?!' Dan schreeuwt de hele bende: 'Die timmerman uit
Nazareth, die Jezus heet, die bedoelen we, die kennen we heel goed, net zoals
zijn moeder die hier nu ook is, en zijn broers en zusters, die ook hier zijn! Ook
zijn vader hebben we gekend, die een jaar geleden moet zijn overleden, en naar
wij gehoord hebben kwam dat door het verdriet over zijn vrouwen kinderen die
hem niet wilden volgen en hem van alle kanten bedrogen zouden hebben!'
[5] Joram wordt nu helemaal dol van woede over deze schandelijke laster. Hij
loopt snel op Mij toe en ook Jacobus en Johannes komen er bij en zeggen
gezamenlijk: 'Heer Heer,Heer! Laat nu toch gauw vuur van de hemel op deze
kerels vallen, zodat ze verteerd worden! Het is toch ten hemel schreiend, wat
voor ontzettend brutale leugens ze tegen ons durven uit te spreken!'
[6] Ik zeg: 'Kalm aan, jullie heethoofden, laat ze maar liegen! Kun je je een vuur
voorstellen, dat nog feller brandt dan dat van de leugen?! Wees bovendien goed
voor hen, dan rennen ze straks met gloeiende kolen op hun hoofden weg! -
Onthoudt dit goed! Vergeldt nooit slechtheid met slechtheid en kwaad met
kwaad!' Alle drie kalmeren ze nu, en Joram vraagt, wat hij dan met deze boeven
moet doen.
[7] Ik zeg: 'Doe in Mijn naam met hen wat ze vragen, en zeg dan dat ze moeten
weggaan!' En Joram zegt daarop tegen de bende: 'In de naam van de Heer! Ieder
van jullie, die stom is, spreekt nu weer en gaat terug naar huis, en geve God de
eer!'
[8] Dit woord van Joram maakte bij ieder, die stom was, de tong weer los; maar
ze gaven God niet de eer, behalve één, die de anderen tenminste nog vermaande.
Die zeiden echter: ' Jij gek, heeft Jehova ons dan stom gemaakt?! Een tovenaar
heeft ons die last bezorgd, moeten wij dan soms ook nog de heidense tovergod
eren?! Als we dat deden, wat hadden we dan van de almachtige ware God van
Abraham, Izaak en Jacob te verwachten?!' Toen ging ook die ene, iets betere,
tegelijk met de andere negen weg en dorst Mij niet de verschuldigde eer te
geven.
[9] Joram en al Mijn jongeren ergerden zich hierover, en Simon Petrus kwam
ook heel ontstemd naar Mij toe en zei: 'Wat U prettig vindt is natuurlijk wel
goed, Heer, maar als ik ook maar iets van Uw kracht en macht zou hebben, dan
wist ik wel wat ik gedaan zou hebben met deze domme en boosaardige
lasteraars van Uw naam, die mij zo bijzonder heilig is!'
[10] Ik zeg: 'Simon, ben je dan Mijn leer al vergeten, die Ik op de berg gaf? Wat
voor goeds kun je doen, als je kwaad met kwaad vergeldt?! Als je smakeloos
eten kookt, doe je er verstandig aan, als je er goed zout, goede melk en goede
honing aan toevoegt om het smakelijk te maken, en je zult het toch niet met gal
en aloësap overgieten?! Als je aan een toch al goed gerecht nog iets beters
toevoegt, zal niemand zeggen dat je een domheid begaat, maar als je een slecht
gerecht met nog slechtere bijvoegsels slechter maken wilt dan het al is, dan moet
je me toch toegeven, dat iedereen met een greintje verstand zou zeggen: 'Kijk nu
eens wat die dwaas daar doet!'
[11] Zie je, dat is nog in sterkere mate met mensen het geval! Als je het kwade
van hen vergeldt met nog meer kwaad, stel jezelf dan eens de vraag, of het
kwade van hen daardoor ooit in iets goeds verandert! Vergeld je het je

161
aangedane kwade echter met iets goeds, dan zul je daardoor het kwade in je
broeder verzachten en uiteindelijk een goede broeder van hem maken!
[12] Als een heer een knecht heeft, die hij veel toevertrouwt, en deze knecht
daarentegen, omdat hij de goedheid van zijn heer kent, zijn heer bedriegt en
daarom een bestraffing verdient, -zal de heer dan beter en zachtaardiger tegen
zijn knecht worden, als deze boos wordt en zijn heer een smadelijk weerwoord
geeft zodra de heer de knecht roept en hem zijn ontrouw verwijt? Nee, zeg Ik,
dan wordt die heer pas echt boos op de trouweloze knecht en hij zal hem laten
boeien en opsluiten!
[ 13] Als de knecht echter, omdat hij ziet dat zijn heer hem voor zijn ontrouw
wil straffen, voor zijn heer neervalt, hem zijn misstap berouwvol bekent en hem
dan heel zachtmoedig en liefdevol om vergeving van zijn schuld vraagt, zal de
heer dan ook zijn knecht op laten sluiten?! Nee, zeg Ik! Door de berouwvolle
zachtmoedigheid van de knecht, zal de heer zelf zacht en toegeeflijk worden en
zal hij de knecht niet alleen alles vergeven, maar hem daarbij ook nog goed
doen.
[14] Vergeldt daarom nooit kwaad met kwaad als jullie allen goed willen
worden! Als je echter diegenen veroordelen en straffen zult, die tegen je
zondigen, dan worden jullie uiteindelijk allemaal slecht, en in niemand zal er
meer echte liefde of iets goeds zijn!
[15] De sterke zal het recht opeisen om degenen te straffen die zich niet aan zijn
wetten houden; de slachtoffers zullen daarentegen op wraak zinnen en proberen
de sterke te vernietigen. Dan vraag Ik: Wat voor goeds komt hier uiteindelijk uit
voort?!
[16] Veroordeel en verdoem daarom niemand, opdat je zelf niet eveneens
veroordeeld en verdoemd wordt! Hebben jullie allemaal deze allerbelangrijkste
les begrepen? Want zonder deze leefregel kan Mijn rijk in jullie nooit terrein
winnen!

75 Behandeling van dieven, rovers en moordenaars

[I] Simon Petrus zegt: 'Ja Heer, de kern van de zaak hebben we wel begrepen;
maar er is ook een schaduwzijde aan deze zaak, vind ik. Als we volgens Uw leer
het straffen van het kwade helemaal achterwege laten, dan zal het aantal
boosdoeners zo snel toenemen als het gras op de aarde en het zand in de zee. Bij
iedere wet behoren toch passende straffen, anders is het geen wet. -Of kan een
wet ook zonder straf bestaan?
[2] Ik zeg: 'Mijn beste, je oordeelt hier net als een blinde over de kleur van het
licht! Ga nu eens kijken in de dierentuinen van de rijken; daar zie je allerlei
wilde dieren, zoals tijgers, leeuwen, panters, hyena's, wolven en beren. Als die
beesten niet in sterke kooien zaten, wie zou dan in hun buurt geen gevaar
lopen?! Het zou echter wel heel dwaas zijn, om de tere lammetjes en duiven in
kooien te houden!
[3] In de hel zijn beslist de strengste wetten nodig, met daaraan verbonden de
pijnlijkste straffen; maar in Mijn Rijk, dat de hemel is, heeft men geen behoefte

162
aan een wet en nog minder aan een straf!
[4] Ik ben niet gekomen, om jullie door de harde straffen van de wetten der hel
op te voeden, maar alleen om jullie door liefde, zachtmoedigheid en waarheid
voor de hemel klaar te maken. Als Ik jullie nu door Mijn nieuwe leer uit de
hemel bevrijd van de wet en als Ik jullie de nieuwe weg door het hart naar het
ware eeuwige vrije leven wijs, waarom wil je dan toch nog steeds veroordeeld
en verdoemd onder de wet leven, en waarom bedenk je dan niet, dat het beter is
lichamelijk duizendmaal te sterven in de vrijheid der liefde, dan één dag te leven
onder de dood van wet?!
[5] Het spreekt vanzelf, dat men de dieven, rovers en moordenaars moet pakken
en opsluiten; want zij zijn net als de wilde verscheurende beesten, die als
spiegelbeelden van de hel in holen van de aarde leven en dag en nacht op de loer
liggen om te roven. Het is zelfs een plicht van de engelen in de hemel om daarop
een rechtvaardige jacht te maken; maar niemand mag ze vernietigen, men moet
ze in de gevangenis onderbrengen en daar kalmeren en temmen! Alleen in geval
van gewelddadige weerstand moeten ze gekortwiekt en bij hardnekkige
weerstand ook lichamelijk gedood worden! Want dan is een dode hel beter dan
een hel, waarin leven is.
[6] Maar wie ooit een opgesloten dief, rover of moordenaar nog verder berecht
of doodt, die zal Ik eenmaal met toornige ogen aanzien. Want hoe zwaarder de
mensen hun boosdoeners berechten en straffen, des te onmenselijker,
voorzichtiger, stiekemer en hardnekkiger zullen de zich nog in vrijheid
bevindende boosdoeners worden; en als ze dan 's nachts in een huis inbreken,
zullen ze niet alleen alles nemen wat ze vinden, maar ze zullen ook allen
vermoorden en alles vernietigen, wat hen misschien zou kunnen verraden.
[71 Als je echter het strenge recht wegneemt en alle mensen de wijze raad geeft,
dat ze degene, die van iemand een rok vraagt, ook de mantel erbij moeten geven,
dan zullen de dieven weliswaar nog wel komen en het een en ander van jullie
eisen, maar roven en moorden zullen ze niet!
[8] Als echter de mensen uit ware liefde tot hun broeders en zusters door hun
liefde tot Mij de vergankelijke goederen van deze aarde niet meer zullen bijeen
garen en zullen leven zoals Ik, dan zullen er al gauw geen dieven en nog minder
rovers en moordenaars zijn!
[9] Wie meent, dat de boosdoeners door strenge wetten en steeds zwaardere
veroordelingen ooit nog eens uitgeroeid zullen worden, die vergist zich heel erg!
In de hel is nog nooit een tekort geweest. Wat heb je er aan, als je één duivel
doodt, en de hel stuurt er meteen tien voor in de plaats, die stuk voor stuk
tienmaal erger zijn dan de eerste?! Als de boze bij zijn komst tegenover een
andere boze komt te staan, dan wordt hij woedend en verandert in een complete
satan; als hij echter bij zijn komst slechts liefde, zachtmoedigheid en geduld
vindt, dan Iaat hij zijn boosheid varen en gaat verder .
[10] Als een leeuw ziet, dat een tijger of een andere vijand hem nadert, dan
wordt hij meteen woedend, springt er met al zijn kracht op af en vernietigt zijn
tegenstander; maar een zwak hondje mag met hem spelen en hij wordt
zachtmoedig. En zelfs als een vlieg op hem af komt en nog wel op zijn sterke
poten gaat zitten, bekijkt hij deze nauwelijks en Iaat hem ongehinderd

163
wegvliegen, want de leeuw houdt zich niet bezig met het vangen van muggen en
vliegen. Zo zal iedere machtige vijand zich tegenover jullie gedragen, als je hem
zonder geweld tegemoet komt.
[11] Zegen daarom liever je vijanden, dan dat je ze vangt, berecht en in kooien
zet, dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen en ze voor jullie
onschadelijk maken!
[12] Met de liefde, de zachtmoedigheid en het geduld kom je overal terecht; als
je echter de mensen, die ondanks hun blindheid tenslotte toch je broeders zijn,
berecht en veroordeelt, dan zul je in plaats van de zegen van het evangelie
slechts vloek en tweedracht zaaien onder de mensen op de aardbodem!
[13] In alles moeten jullie daarom in woord, leer en daad Mijn leerlingen zijn als
je tot uitbreiding van Mijn Rijk op aarde Mijn dienaren wilt zijn en worden! Wil
je dat echter niet, of vind je dat te bezwaarlijk of niet juist, dan kunnen jullie
beter allemaal naar huis gaan; ook uit stenen kan Ik Mij leerlingen maken!

76 De mens kent het goede, maar doet het kwade

[1] Simon Petrus zegt: 'Heer! Wie zal U verlaten, wie zal U niet willen dienen?!
Want U alleen geeft immers richtlijnen voor het leven zoals ze vóór U nog nooit
door een mens zijn uitgesproken! U kunt alles van ons verlangen en wij zullen
het doen, maar verlang nooit van ons dat we U moeten verlaten! Heb echter
geduld met ons in onze grote zwakheld en sterk ons door de genade van de
Vader in de hemel, die ook U zo wonderbaar gesterkt heeft, zodat U daar staan
kunt en kunt Ieren en werken in volkomen eenheid met Uw Vader in de hemel!
[2] Datgene, wat U ons op de berg geleerd heeft, willen wij in l!.w naam altijd
tot de Vader bidden en zeggen: Vader in de hemel! Uw rijk kome en Uw wil, die
alleen heilig is, geschiede! En vergeef ook U ons onze zwakheden en zonden,
zoals wij degenen vergeven, die ons kwaad gedaan hebben!'
[3] Ik zeg: 'Simon, deze taal bevalt Mij beter dan je eerdere verdediging van de
wet en diens straf! Wat heeft een land of rijk eraan als het met grote dwang de
rust en orde handhaaft?! Het zal best een tijd goed gaan; maar wanneer het voor
de te sterk onderdrukte duivels te zwaar wordt, dan zullen ze opspringen en
onder hoongelach de wet en de wetgever onder de voet lopen. Want zolang je
nog met geweld in toom gehouden en geleid moet worden, ben je een duivel;
maar als je je door de liefde, de zachtmoedigheid en het geduld Iaat leiden, ben
je als een engel van God, en waard om een kind van de Allerhoogste te zijn!
[4] Met liefde bereik je alles, het geweld haalt alleen de duivel maar uit zijn
slaap! En als die wakker is, kun je niet veel goeds voor de aarde verwachten!
[5] Daarom is het veel beter, dat de liefde en de zachtmoedigheid in de mensen
groeit en altijd wakker blijft en dat daardoor de duivels de kans krijgen om te
slapen en te rusten zodat ze de aarde geen kwaad doen, dan dat men de duivels
met het dreunende lawaai van het geweld wakker schudt, waarna zij dan de
aarde en alles wat daarop is te gronde richten! Zeg maar eens, wat je daar tegen
inbrengen wilt en kunt!'
[6] Simon Petrus zegt: 'Heer, daar is niets tegen in te brengen; want het is

164
allemaal duidelijk en goed begrijpbaar! Maar hoeveel van de hier op aarde
levende mensen weten iets af van deze heilige waarheid?! Heer, er zijn toch
legioenen engelen uit de hemel bij ons; waarom zendt U ze niet naar alle mensen
op de gehele aarde om Uw waarheid aan hen allen mee te delen! Ik denk, dat als
dat zou gebeuren, het zeker lichter en beter zou worden op de zondige
aardbodem!'
[7] Ik zeg: 'Dat is jouw mening; maar Ik moet daarover toch met je van mening
verschillen! Kijk, duizendmaal meer engelen dan je hier ziet, zijn er altijd al bij
de mensen, en ze beïnvloeden hun innerlijke gevoelens en gedachten zonder de
mens tot iets te dwingen, en daardoor kan de mens toch die gedachten, wensen
en neigingen geheel als de zijne aannemen en volgen! Wat gebeurt er echter?!
[8] In hun binnenste denken de mensen wel het goede, ze hebben goede wensen
en prijzenswaardige voornemens; maar als het op het doen aankomt, dan kijken
ze naar de wereld, hun bezit en naar de bedrieglijke behoeften van hun lichaam,
en wat ze dan doen is slecht en zelfzuchtig!
[9] Ik wil wel massa 's pure boosdoeners voor je hierheen brengen en ze vragen,
of ze zich ervan bewust zijn dat ze kwaad doen, -en ze zullen allemaal toegeven,
dat ze het weten! Vraag je ze echter waarom ze dan kwaad deden, dan zullen
velen zeggen: 'Omdat we het prettig vinden!', en anderen zullen zeggen: 'We
wilden wel het goede doen, maar omdat de anderen kwaad doen, daarom doen
wij het ook!' En nog anderen zullen zeggen: 'Wij kennen het goede wel, maar
wij zijn niet bij machte het uit te voeren; want we zijn nu eenmaal zo, we
moeten diegene haten, die ons beledigd heeft!'
[10] Wel, je zult van al die mensen allemaal van dat soort antwoorden krijgen en
dat zal je er gauw genoeg van overtuigen, dat zelfs de grootste en ergste
boosdoeners kennis hebben van het goede en het ware, maar toch het kwade
doen!
[11] Als nu de mensen, ondanks hun besef van binnenuit, toch kwaad doen, wat
verwacht je er dan van als Ik van buitenaf op hen in laat werken?! Ja, van nu af
aan zal er ook van buitenaf inzicht aan de mensen gegeven worden over het
goede en het ware uit de hemel, en ze zullen Mij en jullie en nog velen, die hen
leren zullen het goede te doen en het kwade te laten, daarvoor doden!'
[12] Simon zegt: 'Heer, als dat zo is, dan moest de hele wereld maar beter
helemaal aan de duivel worden overgelaten! Wat heb je nu aan zo'n
mensenwereld, die nooit het goede erkennen en aannemen wil?!'
[13] Ik zeg: 'Wie, zoals jij, toegeeft aan zijn emoties, is nog ver van Mijn Rijk
verwijderd! Maar nadat Ik opgevaren ben, zal je anders praten!
Het is nu echter al avond, laten we daarom in huis gaan en daar onze vermoeide
ledematen rust gunnen!'

77 De Heer weet de juiste maat

[1] Nadat Ik dat gezegd heb, dringen veel mensen, die tijdens het gesprek met
Simon Petrus hierheen gekomen zijn, zich naar voren en eisen van Mij dat Ik
tekenen doe. Ze zeggen: ' Als u voor die domme blinden tekenen kunt doen, dan

165
willen wij dat ook wel eens zien! Als u dat werkelijk kunt, dan geloven wij u
ook; is het echter bedriegerij, dan weten we meteen wat ons te doen staat! Wij
kunnen dat beoordelen, want we hebben overal verstand van!’
[2] Ik zeg: 'Goed, als u dan overal verstand van hebt, waarom hebt u dan tekenen
nodig? Wanneer u zo wijs bent dat u denkt net als God overal verstand van te
hebben, dan moet u zonder meer toch vast kunnen stellen, of Ik de waarheid
verkondig of niet! Waar hebt u dan die tekenen voor nodig?! In bijna drie en een
halve dag zijn hier een groot aantal zeer bijzondere tekenen gedaan, waar
honderden betrouwbare getuigen voor instaan dat ze echt waren; als dat voor u
niet voldoende is, dan zullen uw boosaardige harten de nieuwe tekenen ook
beneden de maat vinden! Wees daarom zo verstandig om zelf hier vandaan te
gaan, anders zult u met geweld verwijderd worden!'
[3] Degenen, die zo antwoord gekregen hebben, schreeuwen: 'Wie zal, wie kan
en mag ons hier met geweld verwijderen?! Wij zijn toch zeker de bestuurders
van deze plaats, waar wij als burgers van Rome wonen, handel drijven en
werken en besturen?! Wij kunnen jóu welogenblikkelijk laten verwijderen of
wegjagen, maar denk niet, dat jij onnozele Galileeër óns hier kunt verwijderen,
zoals dat in je kraam te pas komt! En nu gebieden wij je dan ook meteen,
daartoe gerechtigd door onze hier geldende onbeperkte macht, dat je vóór
middernacht de stad verlaat; want we zijn je gescharrel hier zat geworden!'
[4] Ik zeg: 'O blinde dwazen! Hoe lang wilt u nog in uw onbeperkte macht
blijven leven? Slechts één gedachte van Mij, en u zou met uw onbeperkte macht
ogenblikkelijk in stof veranderen! Ga daarom terug naar uw huizen, anders zal
de plaats waar u staat u opslokken!'
[5] Op dit moment splijt de grond vlak voor hun voeten uiteen, en rook en vuur
lekken uit de spleet omhoog. Als de praatjesmakers dat zien, jammeren ze: 'Wee
ons! We zijn verloren! Want we hebben tegen Elia gezondigd!' Al kreten
slakend rennen ze weg, en de spleet sluit zich weer. Heel kalm gaan wij dan het
huis van Joram binnen.
[6] Bij onze binnenkomst in het huis van Irhaël en Joram staat daar alles voor
het avondmaal gereed. Ik spreek de zegen uit en iedereen gaat aan de tafels
zitten; allemaal bij elkaar zijn dat nu zo'n duizend mensen. Allen eten en drinken
en prijzen de bijzonder goede smaak van de spijzen en van de wijn en men is
vrolijk en opgewekt. Alleen de overste, die ons met zijn genezen vrouwen enige
onderkommandanten uit het eerder genoemde plaatsje hierheen begeleid heeft,
was somber gestemd en at en dronk weinig. Jonaël ging naast hem zitten en
vroeg hem naar de reden van zijn sombere stemming.
[7] De overste zuchtte diep en zei: 'Edele wijze vriend! Hoe kun je nu toch
opgewekt zijn, als je bijna de hele mensheid nog duizend maal te slecht vindt
voor de onderste Tartarus, gesteld al dat die er zou zijn. Als twee uitgehongerde
wolven een bot vinden en dan door honger gedreven daarom op leven en dood
met elkaar vechten, dan is dat begrijpelijk! Want ten eerste zijn het wolven,
dieren zonder hersens, door de natuur in stand gehouden machines, die door de
hun opgelegde natuurlijke aard gedreven worden zich te verzadigen, en ten
tweede zijn ze daardoor goed beschouwd totaalontoerekeningsvatbaar, zoals een
gezwollen beek, die door haar grote en zware watermassa alles vernietigt wat ze

166
op haar weg tegenkomt. Maar hier gaat het om mensen die van zichzelf zeggen,
dat ze in zekere zin alle kennis en wijsheid hebben, maar die ondanks dat in hun
hart erger zijn dan alle wolven, tijgers, hyena's, leeuwen en beren! Voor zichzelf
eisen ze alle mogelijke consideratie, terwijl ze hun medemensen in geen
enkelopzicht ontzien! -Vertel jij me nu eens, vriend, zijn dat dan nog mensen?!
Verdienen zij ook maar het minste medeleven?! Nee, zeg ik, en nog eens
duizendmaal nee! Wacht maar, jullie onbehouwen volk! Ik zal het jullie wel
eens duidelijk maken, zodat je voor altijd horen en zien zal vergaan!'
[8] Jonaël zegt: 'Wat wil je dan doen? Als je de hele kliek ombrengt, dan maak
je je ergens anders weer vijanden; die zullen je verraden aan Rome, en daar kun
je dan een slechte naam krijgen die maken kan dat je vervolgens naar een plaats
ergens in het land van de Scythen verplaatst wordt! Laat daarom de wraak maar
aan de Heer alleen over en wees ervan verzekerd, dat Hij dit volk precies dat zal
geven, wat ze nodig hebben!
[9] Lees de geschiedenis van mijn volk maar eens, en die zal je haarfijn
aantonen, hoe de Heer in alle tijden iedere zonde die het volk beging, zeer streng
en vaak haast onverbiddelijk heeft gestraft, en ik zeg je: De Heer van hemel en
aarde is nog voortdurend onveranderlijk Dezelfde, Die Hij alle eeuwigheden
door was! Hij is lankmoedig, zeer geduldig en laat het volk nooit helemaal
zonder leraar en tekenen van boven; maar wee het volk, als de Heer eens Zijn
geduld verliest! Als Hij eenmaal de grote tuchtroede zwaait, dan houdt Hij ook
niet op voordat alle ledematen van het volk fijngehakt zijn en haar botten zo
murw worden als een lichte en dunne brei!
[10] Wat jij hier met veel gevaar en moeite zou doen, dat kan de Heer door de
geringste gedachte. Zolang de Heer echter Zelf zulke mensen wil verdragen,
moeten wij onze handen thuis houden.
[11] Je hebt toch gezien, hoe weinig moeite het voor de Heer was om de aarde
voor de boosdoeners te laten scheuren, en daarna rook en vuur uit de gapende
scheur te laten opstijgen?! Het zou net zo eenvoudig voor Hem geweest zijn, om
deze lasteraars in stof en as te veranderen! Maar Hij vond het voldoende ze
alleen maar schrik aan te jagen en op de vlucht te drijven.
[12] Als dat voor de Heer voldoende is, dan moet dat voor ons ook voldoende
zijn; want Hij alleen weet altijd de juiste maat te bepalen! Nu de Heer hier bij
ons echter blijkbaar goed geluimd is en toont, dat Hij toch nog wat vreugde
beleeft aan ons groepje, waarom zullen wij dan somber en treurig zijn?! Wees
vrolijk en opgewekt en verheug je in de genade van God; en laat al het andere
helemaal aan Hem over!’

78 Straffen als geneesmiddel

[1] De overste zegt: 'Beste wijze vriend! Wat je zegt is zonder meer waar, maar
wat moet ik als vreemdeling daar nu over zeggen?! Ik ben nu tot geloof
gekomen en ik ben er geheel en al van overtuigd dat deze Jezus uit Nazareth
niemand anders is dan de enig werkelijke God in menselijke gedaante. En dat
concludeer ik niet speciaal uit de grote tekenen die Hij deed, maar veel meer uit

167
Zijn onbegrensde wijsheid! Want wie een wereld scheppen wil, moet zo wijs
zijn als Hij in ieder van Zijn woorden is!
[2] Maar deze schurken hier bezondigen zich op de ergste manier door zich
Gods kinderen te noemen, tot wie God in alle tijden hetzij indirect of direkt
gesproken heeft; en nu Hij Zelf in levende lijve tot hen komt, verachten ze Hem
als een straatboef en willen Hem bovendien nog de stad uit gooien! Vriend, ik
ben een Romein, volgens mijn godsdienst ben ik een gebrekkig pantheïst, een
blinde heiden dus, en ik geloof in Hem en sta voor dit nieuwe geloof met mijn
leven in!
[3] Als het heidenen zouden zijn, dan zou ik geduld met hen hebben; maar
omdat ze zich Gods kinderen noemen en God, die ze hun eeuwige Vader
noemen, op deze wijze honen, daarom heb ik als vreemdeling geen geduld met
hen!
[4] Zij wilden God de Heer uitwijzen; nu zullen zij uitgewezen worden!
Het ongedierte en het onkruid moet weg, opdat hier op deze akker die de Heer
nu Zelf bewerkt heeft, een zuivere vrucht zal groeien! Want als het onkruid hier
blijft, dan bederft het op korte termijn alles wat de Heer Zelf hier zo heerlijk
heeft gezaaid! Zeg me nu eens heel eerlijk, heb ik gelijk of niet? Aan wie moet
ik meer waarde hechten, -aan de Heer of aan dit ellendige straatgespuis?!'
[5] Jonaël zegt: 'Dat je van jouw standpunt uit bekeken helemaal gelijk hebt, kan
en zal niemand je bestrijden; maar of zoiets nu al meteen noodzakelijk is, dat is
dan weer een heel andere vraag. Het kan zijn dat deze booswichten, omdat ze nu
erg geschrokken zijn, tot inkeer zullen komen en berouw zullen hebben over hun
boosheid en hun leven zullen beteren; en dan zou het toch niet juist zijn, om ze
allemaal uit te wijzen! Want een zonde blijft bij de mens alleen strafbaar zolang
hij in de zonde blijft; legt de mens echter de zonde geheel af en voegt hij zich
naar de door God ingestelde orde, dan is de mens losgekomen van de zonde en
diens straf!
[6] Het zou toch erg onzinnig zijn om een geheel verbeterd mens te straffen,
omdat hij vroeger één of meer keren in zijn blinde dwaasheid en zwakte
gezondigd heeft; dat zou onwaardig zijn voor een echt mens, en tegen de
goddelijke orde in. Zo'n straf zou op een haar na precies lijken op die van een
domme dokter die, nadat zijn zieken gezond zijn geworden, naar hen toeging en
zei: ' Jullie zijn nu weliswaar weer helemaal gezond , maar je begrijpt ook wel
dat jullie lichaam, en wel dit of dat bepaalde deel, tegenover jullie gezondigd
heeft en nu gestraft dient te worden in die mate waarop het je geplaagd heeft!'
Als de genezenen dan hun lichaam, dat nog maar net genezen is, met allerlei
kwellingen zullen laten bestraffen, of als men hen gewelddadig martelt, wat zal
er dan van hun genezing terecht komen?! Wel ze zullen daardoor beslist tien
maal zieker worden dan ze eerst waren! De vraag is dan: Wat was het nut van
zo'n ontijdige bestraffing van het vlees? -Is de behandeling zelf dan al niet
voldoende bestraffing van het vlees? Waarom dan nog een straf achteraf, die het
gezonde vlees weer ziek maakt?! Als zo'n behandeling in het vleselijke al
oerdom genoemd kan worden, hoeveel te meer als dit zonder een spoortje
medelijden in het geestelijke toegepast wordt?!
[7] Het is wel onze plicht om de mensen, die gezondigd hebben en hun leven

168
daarna geheel gebeterd hebben, broederlijk te wijzen op de grote gevaren der
zonde. We moeten hen daarentegen ook in hun verbeterde toestand met alles,
wat ons ter beschikking staat, steunen en sterken, opdat ze nooit weer
terugvallen in het slavendom van de zonde; maar als je ze na hun verbetering ter
verantwoording roept en straft, dan maak je je er aan schuldig, dat de verbeterde
zondaars terugvallen in tienvoudig grotere en ergere zonden!
[8] En dan vraag je je af, of zó'n handeling voor God niet honderdmaal
strafbaarder zou zijn dan alle zonden, die de veroordeelden ooit begaan hebben!
-Geloof mij, de straf die iedere zonde al met zich meesleept, is een
geneesmiddel tegen de kwaal van de ziel, die 'zonde' heet; als de kwaal echter al
verholpen wordt door het in de kwaal opgesloten geneesmiddel, waarom zou er
dan nog een volgend geneesmiddel nodig zijn, als de kwaal al over is?!' De
overste zegt: ' Als een middel ter voorkoming van het mogelijk weer de kop
opsteken van de kwaal!'
[9] Jonaël zegt: ' Ja, ja, voorbehoedmiddelen zijn wel goed en noodzakelijk;
maar ze moeten, zoals ik al eerder gezegd heb, ondersteunend en versterkend
werken, maar niet verzwakkend en zelfs dodelijk zijn! Met toorn verzacht men
nooit toorn, dat gebeurt alleen door liefde, zachtmoedigheid en geduld!
[10] Als iemand in brand staat, moet men water over hem heen gieten, en geen
kokende teer of roodgloeiend vloeibaar erts! Als iemand zijn been breekt moet
men hem dragen en het gebroken been zetten, het verbinden en die persoon in
een goed bed leggen, opdat zijn beenbreuk zal genezen; maar men moet hem
niet met knuppels slaan omdat hij zo onhandig liep dat hij viel en zijn been brak!
[11] Nog niet zo lang geleden heb ik me eens door een zendeling, die uit het
land van de Scythen terugkwam en daar was geweest om die mensen de God
van Abraham, Isaäk en Jacob te verkondigen, laten vertellen, dat deze wilde,
steeds rondtrekkende volken een mens, als hij gestorven is, ervoor straffen dat
hij dood ging! Ze kleedden hem bijna geheel uit, bonden hem dan zo aan een
paal en geselden hem een hele dag lang; en dat deden ze ook, als de dode door
iemand anders gedood was. Want dat was puur zijn eigen schuld, omdat hij zich
had laten overweldigen en tenslotte zelfs had laten doden! De moordenaar werd
echter geprezen, omdat hij de ander overwonnen en zijn eigen leven behouden
had!
[12] Hoe dom dit ook klinkt, het lijkt toch precies op wat wij doen, als we op de
een of ander manier iemand, die door de zonde, wat toch een echte ziekte van de
ziel is, al zonder meer geestelijk dood is, nog doder willen maken dan hij al is!
[13] Een zieke heeft wel de dokter en het goede geneesmiddel nodig; maar hem
ervoor straffen, omdat hij het ongeluk had om ziek te worden, dat, beste vriend,
hoort thuis in het ergste deel van het land der Scythen! Ik denk echter wel, dat je
nu zult inzien dat het altijd beter is de Heer van het leven in alles na te volgen,
dan Hem met grove onbekwame handen met wat dan ook te willen helpen, en
daardoor de grote goddelijke kwekerij op een duivelse manier moedwillig of
toch zeker uit pure domheid te gronde te richten!

169
79 De behandeling van zielsziekten

[1] De overste, die erg onder de indruk is van de treffende en waarachtige


toespraak van Jonaël, zegt nu: 'Ja, nu is het mij wel helemaal duidelijk, en ik zie
van mijn voornemen af! Pas als jij het mij zult vragen zal ik het uitvoeren, en ik
zal jou, als de door God aangestelde leider van deze gemeente, op die manier
steeds de leiding geven; zonder jouw raad zal ik in het vervolg niets meer doen'.
[2] Jonaël zegt: 'Ik feliciteer je met je besluit, het zal de Heer welgevallig zijn!
Als iemand lichamelijk ziek is, dan moet hij lichamelijke hulp hebben; is
iemand echter zielsziek, dan moet hij een aan de ziekte aangepaste zielkundige
hulp krijgen!
[3] De zielsziekten van kinderen kan men het beste genezen door een goede vast
omschreven tucht, waarbij de roede niet ontbreken moet; de zielsziekten van
volwassenen worden echter genezen door wijze en liefdevolle raad, door
degelijke leer en onderwijs, door uit zuivere liefde opwellende vermaningen en
door het wijzen op de onafwendbare ernstige gevolgen, die anders zullen
ontstaan als de zwakke ziel de goede raad niet opvolgt. Als bij de erge
verstokten, ofwel blinde en dove zielen, dit alles geen resultaat meer oplevert,
dan pas wordt het tijd om zulke wezens een strengere en krachtiger behandeling
te geven, waarin echter de naastenliefde toch ten volle aanwezig moet zijn, want
zonder naastenliefde rust er geen zegen op een krachtiger behandeling!
[4] Als de leiding echter uit toorn en helse wraaklust handelt, dan is alle moeite
tevergeefs! In plaats van de zielszieken te genezen tot echte mensen, verandert
men ze in duivels met een onstilbare dorst naar wraak.
[5] De satan kan door macht en geweld van boven wel een tijdlang
vastgehouden worden, maar als de Heer Zijn macht terugtrekt en de satan de
boeien afneemt vanwege de hoogmoedige mensen, die ondanks alles van
mening zijn, dat ze door eigen macht en wijsheid, bestaande uit een
onverbiddelijke tirannieke hardheid, hun gewenste orde in stand kunnen houden,
dan is het met de macht van degenen, die dachten dat ze macht hadden, ineens
afgelopen! Want de door zo'n verkeerde behandeling in pure duivels veranderde
mensen zullen zich als een gezwollen rivier over hen heen storten en hen
vernietigen, alsof ze er nooit geweest waren!
[6] De doodstraf heeft echter de slechtste uitwerking! Want wat heb je eraan om
iemands lichaam te doden, als je zijn ziel en geest niet gevangen kunt houden,
waarin zich toch de werkelijke kracht voor het handelen en het doen bevindt!
[7] Wie gelooft, dat hij van zijn vijand af zou zijn door het doden van diens
lichaam, is met een tienvoudige blindheid geslagen! Want juist daardoor maakt
hij uit één zichtbare, zwakke vijand, duizend onzichtbare vijanden, die hem
daarna dag en nacht vervolgen en hem schade berokkenen aan lichaam, ziel en
geest!
[8] Kijk naar een oorlog, waar niet zelden duizenden mensen lichamelijk gedood
worden! De overwinnaar denkt nu, dat hij van zijn vijanden af is, omdat hij ze
volgens zijn blinde gedachte lichamelijk vernietigd heeft. Maar dat is een hele
grote vergissing! De zielen en geesten van de gedode mensen hebben een direkte
invloed op de weersgesteldheid op aarde en langs die weg vernietigen ze alle

170
mogelijke zaden en vruchten; de voedingsmiddelen worden hierdoor schaarser
en duurder, daardoor ont staat hongersnood en dat geeft weer aanleiding tot
allerlei besmettelijke ziektes en pest! Daardoor worden bij de overwinnaar in
korte tijd meer mensen weggemaaid, dan er bij zijn vijand soldaten gedood zijn.
Omdat de macht van zijn eigen land hierdoor te gering is geworden, moet hij
soldaten uit vreemde landen voor veel geld gaan werven. Zijn land komt
daardoor in de schulden en na een aantal jaren, als land en volk totaal verarmd
zijn en hij zijn schulden en soldaten niet meer kan betalen, zal men hem dra
onder verwensingen overal gaan vervolgen. Zijn volk, dat hem de macht gaf, zal
door de te grote nood tegen hem opstaan en de vijanden van buitenaf zullen deze
gelegenheid ook niet onbenut voorbij laten gaan en zij zullen tegen hem ten
strijde trekken, en hij, de eerst gevierde overwinnaar, zal die strijd nooit winnen,
maar de vertwijfeling zal hem als met tijgerklauwen grijpen en geestelijk tot in
zijn binnenste levensvezels verscheuren!
[9] Kijk, dat is dan allemaal het gevolg van het lichamelijk doden van vijanden!
[10] Dit is dan ook de oorzaak van het ontstaan van een oeroude regel en
gebruik, dat alle naasten van een lichamelijk stervende zich met hem verzoenen
en zich door hem laten zegenen. Want sterft hij als iemands vijand, dan is de
nog in leven zijnde vijand te beklagen. Want ten eerste zal de vrijgekomen ziel
het gemoed van de overlevende zonder ophouden martelen door hem te kwellen
met gewetenswroeging, en ten tweede zal ze alle aardse omstandigheden, die
betrekking hebben op de overlevende, zodanig leiden, dat de overlevende
vrijwel niets meer gelukken zal!
[11] Dit wordt allemaal door de Heer toegelaten, opdat de beledigde zielen de
verlangde genoegdoening krijgen, en omdat de overlevende oneindig veel beter
in deze wereld der materie gepijnigd kan worden voor zijn hoogmoed, dan dat
hij direkt na zijn lichamelijke dood in honderdduizend handen van vijandelijke
geesten terecht zou komen, die met hem, als een geheel onervarene in die
wereld, zeker niet vriendelijk om zouden gaan!
[12] Daarom is het nu juist ook zo dringend nodig om op deze wereld liefde en
ware vriendschap te geven en welke vijand dan ook liever goed dan kwaad te
doen en diegene te zegenen, die mij vervloekt; want ik kan niet weten wanneer
de Heer hem van deze wereld zal wegroepen! Als hij in deze wereld slechts in
bepaalde kleine dingen een vijand van mij was, dan zal hij het mij later als geest
honderdvoudig in grote dingen terugbetalen.
[13] David was toch vanaf zijn jeugd een mens en een man naar het hart van
Jehova, maar hij had zich slechts één mens, namelijk Uriah, tegen de wil des
Heren tot vijand gemaakt, en hoe erg heeft toen, met toestemming van de Heer,
Uriah's geest wraakgenomen op David! En dat is en blijft steeds het
onontkoombare gevolg van een vijandige handeling een mens aangedaan, tegen
de wil van God!
[14] Ja, het is heel wat anders, als de Heer daartoe Zelf opdracht geeft, zoals Hij
David tegen de Filistijnen heeft bevolen om, reeds tot de duivel behorende Gods
en mensenvijanden, met oorlogsgeweld te slaan en naar aardse termen te
vernietigen! Die komen aan gene zijde meteen in een streng oordeel terecht en
kunnen zich nooit en te nimmer tegen de arm Gods verheffen; want ze worden

171
door de macht des Heren tot nederigheid gebracht.
[15] Weer geheel anders staat het met die vijanden, die je je zonder Gods
opdracht gemaakt hebt door je onvriendelijkheid, door je eventuele hoogmoed
of door de gebrekkige menselijke rechtspleging, waarvan reeds
spreekwoordelijk gezegd wordt, dat het hoogste recht tevens het hoogste onrecht
is; die zullen na het afleggen van hun lichamen zeker je onverzoenlijkste
vijanden worden!
[16] Als ik ze had zou ik je duizend levens geven als je mij één gelukkig mens
aan kunt wijzen, wiens vijand al eerder naar de andere wereld is gegaan! Ik heb
er nog nooit één gezien! Daarentegen ken ik wel gevallen, waarbij de wraak van
een vijandige geest een familie tot in het tiende geslacht achtervolgde, en ook,
dat grof beledigde mensen na hun dood als geesten een land of streek vele jaren
lang zodanig verwoest hebben, dat geen mens daarin leven kon! Vriend, hoe
ongeloofwaardig je deze echt welgemeende les mag voorkomen, het is een
keihard feit! En stel dat het niet waar zou zijn, hoe zou ik het dan ooit hebben
kunnen wagen dit nu in het bijzijn van de Heer en Zijn engelen tegen je te
zeggen?! Als je echter toch nog enige twijfel hebt, vraag het dan aan de Heer, de
eeuwige schepper van alle dingen, en Hij zal getuigen of ook maar één van mijn
woorden onwaar was!

80 Vermijd de eigendunk

[1] De overste zet grote ogen op, net als veel van de andere aanwezige gasten en
zegt: ' Ja, als dat zo is, dan is het aardse leven een bijzonder gevaarvolle
onderneming; wie zal dat overleven?'
[2] Ik zeg: 'Ieder, die leeft volgens Mijn leer! Wie echter leeft volgens zijn
eigen, merendeels door de eigenliefde en de hoogmoed gevoede eigendunk en
die degene, die hem ergens mee beledigd heeft, niet van ganser harte kan
vergeven en hem ook niet tienvoudig kan zegenen, die zal dan ook vroeger of
later de onafwendbare gevolgen van de vijandschap smaken, waarbij hij
volstrekt geen bescherming van Mij heeft te verwachten, behalve als hij zijn
schuld aan de vijand tot op de laatste penning betaald heeft! Leef daarom met
iedereen in vrede en eendracht! Het is beter voor jullie om onrecht te verdragen,
dan ook maar schijnbaar iemand onrecht aan te doen. Daardoor zul je je geen
wrekers bezorgen en de geesten, die anders je vijanden zouden zijn geworden,
worden dan je beschermgeesten en zullen veelonheil van je hoofden afwenden!
[3] Waarom dat alles echter zo is en moet zijn? Daar antwoord ik op: Omdat het
zo moet zijn volgens Mijn wil en Mijn onveranderlijke orde!'
[4] De overste zegt: 'Ja, Heer, ik herken nu overduidelijk Uw eindeloze en door
niets beperkte liefde en wijsheid en zeg: Als misschien eens alle mensen
doordrongen zullen zijn van Uw leer, dan zal de aarde geheel en al in een
hemelrijk zijn veranderd! Maar - en dat is een enorm groot maar! - wanneer zal
dat gebeuren?!
[5] Als ik me nu de grote aarde voorstel, waarvan geen onderzoeker nog heeft
vastgesteld waar ze begint en waar ze eindigt, en denk aan het zeer grote aantal

172
verschillende mensen dat het onmetelijk wijde aardoppervlak bewoont, dan
begint het mij te duizelen! De onbeschaafdste en ruwste kwaadaardigheid schijnt
bij vele bewoners van de grote aarde de algemene hoofdtrek van hun
levenswijze te zijn!
[6] Het overgrote deel van de mensen is geheel doortrokken met dierlijke
zelfzucht en duivelse hoogmoed!
[7] Waar zich maar ooit een vredelievend volkje op de grote aardbodem vestigde
en door gemeenschappelijk samenwerken een bepaalde welstand bereikte, daar
werd het weldra opgespoord door de fijne neus van de wolf en tijgermensen en
vijandelijk overvallen; de ongelukkigen werden overwonnen en daardoor
duizendmaal ongelukkiger gemaakt, dan ze daarvoor in hun natuurlijke bestaan
waren!
[8] In het geval echter dat zulke vreedzame en ontwikkelde volkjes toch nog
door moed, wijsheid en geestelijke kracht de vijanden van zich af sloegen,
waarbij ze deze, natuurlijk met de wapens in de hand, voor het grootste deel
vernietigen moesten, zouden de geesten van de gedode vijanden vanaf dat
moment nu juist hun grootste en schadelijkste vijanden worden. Dan vraag ik
me in gemoede af: Hoe, wanneer en onder welke omstandigheden zal Uw
heilzame leer op de aarde ooit helemaal ingang vinden en het doen en laten van
alle mensen der aarde bepalen?
[9] Als slechts enkele volkeren zich in de milde stralen van Uw onovertrefbare
leer in volkomen geluk zonnen, dan zullen ze van dag tot dag door steeds meer
en meer vijanden omringd worden; als ze zich zonder tegenstand aan de
vijanden overgeven, dan worden ze alleen maar slaven van hun veroveraars en
zullen ze zich iedere druk, hoe onmenselijk ook, ja ten slotte zelfs het verbod tot
navolging en uitoefening van deze leer van U, moeten laten welgevallen.
[10] Als ze echter door welk machtsmiddel dan ook hun vijanden verslaan, dan
zullen op dat moment de in de strijd gedode vijanden nu juist hun
onoverwinnelijkste vijanden worden, en met het hemelse rijk op aarde zal het
dan nog wel even duren, volgens mijn beslist niet als maatstaf dienende mening!
[11] Ik betwijfel dan ook ten zeerste of men nu juist - al is het voor de beste zaak
-het kwaad van iedere vijand met goed moet beantwoorden! Ik betwijfel niet, dat
je daardoor wel uit menig blinde vijand een ziende vriend zal maken; maar of
die regel ook op grote aantallen vijanden van de goede zaak zegenrijk toegepast
kan worden, dat, Heer, vergeef mij mijn zwakke begrip, wil ik dan toch gezien
de eerder aangevoerde redenen, enigszins in twijfel trekken!
[12] Ik moet maar steeds aan dat onzalige Scylla en Charybdis denken, waar
men, als men het geluk heeft de eerste vijand te ontlopen, door de tweede des te
zekerder in de pan gehakt wordt! -Heer, geef ons hierover nog wat opheldering
en ik zal al mijn vijanden broederlijk omarmen en alle gevangenen uit de
kerkers vrij laten, -ook alle dieven, rovers en moordenaars, ook al zijn ze nog zo
slecht!'

81 De Heer is de brug naar de geestelijke wereld

173
[1] Ik zeg: 'Vriend, als je Mijn leer zo uitlegt en begrijpt, ben je nog erg
kortzichtig! Jonaël heeft je toch ook al gezegd dat een gevecht met een slechte
vijand op bevel van God, of een niet te voorkomen geval van noodweer, door
Mij zo geregeld is, dat mensen die in die gevechten gedood worden, ofwel hun
zielen, direkt onder een streng oordeel vallen en noch hun rechtvaardige
overwinnaar, noch ergens op de aarde schade kunnen berokkenen. Als dit nu een
onwrikbare waarheid is, waaruit je duidelijk kunt zien wat de kern van deze zaak
is; hoe kun je dan zo twijfelachtig over Mijn leer praten?!
[2] Wie heeft je dan verteld dat men echte misdadigers, die vaak erger zijn dan
alle wilde beesten, niet moet gevangen nemen en op de een of andere wijze in
verzekerde bewaring moet brengen?! Integendeel, de echte naastenliefde gebiedt
je dit; want net zo zeker dat je, als een hyena een mens aanvalt, het beest met
een scherp wapen zou doden, net zo zeker zul je een eerlijk mens te hulp komen,
als die buiten op straat of in huis door een roofmoordenaar werd aangevallen.
[3] Omdat echter zulke menselijke hyena 's, als ze zich erg vermeerderen, niet
alleen voor eenzame wandelaars, maar op het laatst ook voor hele
woongemeenschappen gevaarlijk kunnen worden, daarom is het zelfs een
noodzakelijke plicht van de machthebbende overheid, jacht te maken op zulke
gevaarlijke mensen en ze in kerkers op te sluiten.
[4] Maar de doodstraf mag alleen over diegene uitgesproken worden, bij wie
over een periode van tien jaar, elk middel om op welke wijze dan ook zijn leven
te beteren, zonder gevolg blijft. Als de misdadiger op het schavot beterschap
belooft, dan moet men hem nog een jaar erbij geven! Heeft in die tijd echter
geen beterschap plaats gevonden, dan moet de doodstraf voltrokken worden;
want van een beterschap van zo'n mens op aarde is dan niets meer te
verwachten, en het is beter hem van de aarde te verwijderen!
[5] Als de rechtmatig machthebbende overheid echter met toestemming van het
volk zo'n welverdiende doodstraf veranderen wil in een levenslange
gevangenisstraf, en door wil gaan met te trachten de misdadiger te verbeteren,
dan is ,ze daarin vrij, en. Ik zal ze daarvoor nooit ter verantwoording roepen.
[6] Zulke vijanden van de volgens Mijn leer levende mensen, hebben na hun
dood geen macht om te reageren. Dat kunnen alleen maar die geesten, die,
behorend aan mensen die het betere wilden op deze wereld, door tirannieke,
bovenmatig hoogmoedige, zelf en heerszuchtige en derhalve ook
totaalonrechtmatige heersers op de gruwelijkste wijze gedood zijn!
[7] Als onmenselijke rechters zich met hun onrechtvaardige vonnissen vijanden
maken, zullen de geesten van deze vijanden zich op de onrechtvaardige rechters
wreken; want zij hebben van Mij toestemming om te reageren; maar de echt
boze geesten mogen dat nooit! -Nu geloof Ik wel dat je geen twijfels meer zult
hebben!?'
[8] De overste zegt: 'Ja, nu is de Scylla en de Charybdis wel van de baan; in dat
opzicht ben ik nu helemaal klaar .
[9] Hoe Uw waarlijk heilige leer zich echter op een weg met zo ontzaglijk veel
hindernissen baan zal breken door de nacht waarin de mensheid nu begraven
ligt, dat is me nog net zo onduidelijk als voorheen! Als het puur met wonderen
te weeg gebracht moest worden, dan zou het voor de mensen niet veel nut

174
hebben, zoals U Zelf al zei, omdat op die manier de mensen, die vrij moeten
worden en zijn, alleen maar machines zouden worden; daarentegen zal het langs
de natuurlijke weg veel bloed kosten en een ontzettend lange tijd vergen! Ja, ik
zou bijna met zekerheid durven zeggen, hoewel ik geen profetische gave heb,
dat afgaande op mijn kennis van de mensheid uit de vrij verre omtrek van Azië,
Afrika en Europa, van nu aan gerekend, binnen twee duizend jaar nog lang niet
de helft van de aardse mensen zich in het licht van deze leer van U zal zonnen! -
Heb ik gelijk of niet?'
[10] Ik zeg: 'In de aard van de zaak heb je volstrekt geen ongelijk. Maar over het
geheel genomen heeft dat niet die waarde die jij daaraan hecht; want het gaat er
hier niet zo zeer om of Mijn leer wel door iedereen op aarde aanvaard wordt,
maar veel meer om de door Mijn huidige komst op aarde en de door Mijn woord
en Mijn leer eindelijk geslagen brug tussen deze materiële en die geestelijke
wereld, waarvan de eeuwige velden aan de andere zijde van het graf liggen!
[11] Wie Mijn leer aan deze zijde geheel zal aannemen, gaat reeds in zijn
lichaam over deze brug; wie echter op de aarde Mijn leer lauw en onvolledig of
helemaal niet aanneemt, die zal in die andere wereld een diepe duisternis om
zich heen vinden, waardoor het heel moeilijk voor hem zal zijn om deze brug te
vinden!
[12] Maar de mensen, die in het geheel niet met Mijn leer in aanraking komen,
krijgen aan de andere zijde gidsen, die hen naar deze brug zullen brengen. Als
de met Mijn leer onbekende geesten de gidsen volgen, zullen ze ook over de
brug tot het ware leven komen; als ze echter hardnekkig bij hun eigen leer
blijven, dan zullen ze overeenkomstig hun leer als schepsel slechts naar hun
levenswandel geoordeeld worden en nooit het kindschap van God bereiken! -
Kijk, zo zit het in elkaar! Denk er over na en zeg Mij, wat je er van denkt, -maar
vlug; want weet je, Mijn tijd in deze plaats is bijna verstreken!'
[13] Na enig nadenken antwoordt de overste: 'Heer, alles is me nu klaar en
duidelijk, en mocht ik in de loop van de tijd ergens aan twijfelen, nu, dan heeft
U ons toch hier een man gegeven, die ons over alles onderrichten kan! Daarvoor
zij Uw naam door mij en ons allen boven alles geloofd en geprezen! -Veroorloof
mij alleen nog genadig een verzoek, en dat is dat als U nu van ons weggaat, U
weldra weer tot ons zoudt willen terugkeren! Want hier zal het mijn
voornaamste zorg zijn, dat U bij Uw terugkomst waardiger harten zult vinden
dan dit keer het geval was !

82 Afscheid van Irhaël en Joram

(Maar na twee dagen ging Hij daar weg en trok naar Galilea. Joh. 4:43)

[I] Ik zeg: 'Ik zal jullie nog wel eens in het geheim bezoeken, maar dan moet niet
de hele plaats van Mijn aanwezigheid in kennis gesteld worden, want door de
grote belastingdruk in Judéa en Galiléa zullen zich hier steeds meer mensen
vestigen, omdat dit land het minst onder druk staat en Mijn Jaïruth voor de
armen bijna alle belasting betaalt.'

175
(Want Hij zelf Jezus, getuigde dat een profeet in eigen land niet meetelt. joh.
4:44)

[2] Temidden van zoveel streekgenoten heeft een profeet echter weinig waarde,
tenzij hij een grijsaard is! Alleen wat een grijsaard zegt is voor de dwazen Gods
woord, en de wijsheid van een jonge man houden ze voor een spel van de
verhitte fantasie, waar maar een vleugje verstand bij te pas komt. En ook al zijn
de wonderen nog zo buitengewoon, men verwijst ze toch zonder uitzondering
naar de thans helaas zo veel voorkomende kunsten der magie. De mensen zijn
nu zo blind, dat ze het valse niet van het echte kunnen onderscheiden en dus
geloven ze maar liever niets meer .
[3] Daarom is het beter, dat een profeet tussen vreemden verkeert; want daar
waar men hem niet kent, kan hij nog het beste iets te weeg brengen bij de
mensen. En daarom zal Ik, samen met Mijn leerlingen, jullie nu verlaten, maar
Ik zal, zoals Ik beloofd heb,jullie binnenkort weer bezoeken.
[4] Ik neem echter de man Matthéus, die hier schrijver bij de tol was, vanwege
zijn snelle en leesbare handschrift met Mij mee om Mijn lessen en daden op te
schrijven; daarom had Ik graag voor wereldse doeleinden een reispas voor hem!'
[5] De overste zorgt daar meteen voor en bedankt Mij uit het diepst van zijn hart
voor alles. Alle overige gasten, opgewekt door het voorbeeld van de overste,
doen hetzelfde; maar verscheidene zijn vermoeid door de dagreis, aan de tafels
en banken ingeslapen. De wakenden willen hen wakker maken. Ik :zeg echter:
'Laat ze rusten tot het dag is! Ik ga nu liever midden in de nacht in alle stilte
weg, dan baart het vertrek niet Zo'n opzien. Blijven jullie allemaal hier tot het
dag wordt, en laat niemand met Mij of de Mijnen meegaan, behalve dan in jullie
harten.
[6] Mijn Jonaël, zorg ervoor dat Mijn leer hier wortelt en dan als een nieuwe
levensboom vele en goede vruchten drage! Ik geef je daarbij door Mijn naam
ook een hemelse bovenzinnelijke macht; Iaat je echter door je ijver niet
verleiden daarvan een ontijdig en daardoor onwijs gebruik te maken, want dan
zou je meer schaden dan helpen! Gedurende enige tijd zal Ik je een engel in je
huis geven; van hem zul je de hemelse macht wijs leren gebruiken! Zeg echter
tegen geen enkele vreemde dat er een engel uit de hemel in het huis van J onaël
woont.
[7] Nu komen ook Irhaël en Joram naar Mij toe; ze hebben tranen in de ogen en
kunnen van liefde en dankbaarheid geen woord uitbrengen! Ik zegen ze en zeg:
'Wees getroost! Binnenkort kom Ik weer bij jullie!'
[8] Beiden omvatten echter Mijn voeten, maken ze met hun tranen nat en Joram
roept: 'O heilige tijd, haast je en breng de Heer der heerlijkheid voor altijd bij
ons in Zijn huis! - O Heer, denk aan ons die U liefhebben uit de volheid van
onze harten, en kom gauw en blijf dan altijd bij ons!'
[9] Ik zeg: ' Ja, Ik zal terugkomen, maar, zoals gezegd, heel in 't geheim; want in
het vervolg mag nooit Mijn aanwezigheid de reden ervan zijn dat iemand aan
Mijn zending van boven, en daarom aan Mijn woord, gelooft'.

176
83 De macht van het Woord

[I] 'De leer zelf moet de waarheid aantonen. Wie in het vervolg niet uit het
woord zal leven, zal sterven door het gericht van datzelfde woord dat tot hem
gesproken werd en dat hij niet geloofde en vertrouwde.
[2] Want net zoals Ik in Mij de van de Vader uitgaande macht heb, om aan
iedereen die een wil heeft, het eeuwige leven al of niet te geven, zo heeft Mijn
woord dat ook; want Mijn woord is altijd de almachtige en voor alle eeuwigheid
durende uiting van Mijn wil!
[3] Wie dus Mijn woord geheel in zich opneemt en in zijn handel en wandel
daar niet van afwijkt, die neemt daardoor Mij Zelf met al Mijn liefde, wijsheid
en kracht in zich op en is daardoor een echt Godskind geworden, aan wien de
Vader in de hemel niets van wat Hij heeft zal onthouden!
[4] Meer kan de heilige Vader niet doen dan dat Hij Zich in Mij, Zijn Zoon, Zelf
lichamelijk openbaart, jullie veroordeelde schepsels herboren doet worden tot
geheel vrije goden en jullie op die wijze vrienden en broeders noemt!
[5] Houd steeds voor ogen, Wie Degene is, Die jullie dit nu openbaart en wat je
met deze openbaring gegeven wordt, dan zal de materiële wereld je niet meer
verontrusten en je zult haar met weinig moeite overwinnen, wat noodzakelijk is,
omdat je zonder de wereld geheel overwonnen te hebben, geen kinderen van de
Vader in de hemel kunt worden!
[6] Dat wil niet zeggen dat jullie daarom kniesoren en wereldvreemde mensen
moet worden, maar jullie moeten wijze gebruikers van de wereld worden!
[7] Zou je diegene niet dwaas noemen, die zo verliefd werd op een bepaald
handig werktuig dat hij voor de uitoefening van zijn kunst nodig had, dat hij het
helemaal niet voor het beoogde doel wilde gebruiken, maar het alleen maar
wellustig aangaapte en in een kast bewaarde, opdat het niet roestig en daardoor
lelijker zou worden en hem dan minder genot zou geven bij zijn waardeloze
genoegen?!
[8] Voor jullie is de wereld ook een werktuig, waarmee, als je het heel
doelbewust gebruikt, buitengewoon veel goeds en heerlijks gemaakt kan
worden! Maar nu je Mijn leerlingen bent moeten jullie dit werktuig zó
gebruiken, zoals Ik, jullie enige waarachtige Meester, het je nu gedurende drie
en een halve dag geleerd heb!
[9] Als je het zó gebruikt, zal dit werktuig jullie het eeuwige leven bezorgen en
verzekeren. Als je het echter anders gebruikt, dan wordt dit werktuig als een te
scherp mes in de handen van een onmondig kind, dat zich daarmee maar al te
gemakkelijk en te snel een dodelijke wond toebrengen zal, die een dokter
vrijwel niet meer kan genezen!
[10] Ontvang met deze woorden ook Mijn gehele zegen en deel deze woorden
ook mee aan al degenen, die ze nu niet hebben kunnen horen; opdat zich later
niemand kan verschuilen achter onwetendheid!
[11] En nu, Mijn kleine groep leerlingen en jullie allen, die vanaf Galiléa en
Jeruzalem hierheen meegegaan zijn, maak je klaar voor de reis, en wel naar
Galiléa, waar jullie weer kunt gaan zorgen voor het bebouwen van je velden!'

177
[12] Na deze mededeling sta Ik op, geef de nog wachtende engelen een teken dat
zij alleen begrijpen, en allen verdwijnen, behalve die van Jonaël. Ook de
zichtbaar geopende poorten der hemelen sluiten zich; maar het huis van Irhaël
en Joram met de hele inrichting uit de hemel blijft, net zo als het slot van Jaïruth.
Alle aanwezigen die wakker zijn, begeleiden ons tot aan de huispoort. De
overste laat het zich echter niet ontnemen om Mij tot aan de grens van het
rechtsgebied van de stad te begeleiden en keert vandaar naar Sichar terug.

Einde van de tweede dag in Sichar.

De reis naar Galiléa

84 Naar Galiléa. De zonsverduistering

[1] Wij vervolgen onze weg, komen tegen het opgaan van de zon bij de grens
van het land der Samaritanen en betreden dan het land der Galileeërs, waar wij
op een onbeboste helling, op een mooi begroeid grasveld, een nodige rustpauze
inlassen.
[2] Iedereen is vol van het heerlijke uitzicht en de schrijver Matthéus zegt: 'Heer
als de mensen in al hun doen en laten doordrongen waren van Uw leer, dan zou
een land als dit werkelijk mooi genoeg zijn om als hemel voor de mensen te
worden aangemerkt! Maar als ik bedenk dat de mensen voor het grootste deel
nog erger zijn dan de verscheurendste en bloeddorstigste beesten, dan zou ik
hier juist God de Heer een verwijt maken, omdat Hij deze aarde zo heerlijk
gevormd heeft voor zulk slecht volk!'
[3] Ik zeg: 'Het verwijt treft dus eigenlijk Mij, want de Vader en Ik zijn Eén!
Want de wijsheid van de eeuwige Zoon, die van oorsprong de wijsheid van de
Vader is, maakte het grote scheppingsplan en de liefde des Vaders voegde
daaraan het grote 'Wordt' toe, en zo werden deze aarde, zon, maan en sterren
geschapen!
[4] Maar ook de mensen, die deze aarde bewonen, zijn door Mij geschapen en
die zullen en moeten nu worden herschapen!
[5] Als de verhoudingen nu zo liggen, hoe kun je dan Mij een verwijt maken?
En -daarbij is deze aarde helemaal niet zo mooi als jij meent; al die
landschappen, die je hier ziet, lijken alleen maar op een zekere afstand liefelijk.
Ga er maar eens heen, en je zult weinig of ook wel helemaal niets moois of
bekoorlijks aan of in deze landschappen vinden, behalve hier en daar een boom
of zelfs een door mensenhanden aangelegde tuin en daarin misschien een paleis
van een rijk mens! Blijf je die dingen dan ook nog schoon en heerlijk vinden?
[6] Kijk eens omhoog naar de zon; daar zijn andere landschappen! Een woestijn
daar is heerlijker dan een paradijs hier! Want als de landstreken der aarde er
alleen maar door het licht van de zon mooi, heerlijk en vriendelijk uitzien,
omdat de aarde zonder het licht van de zon een tranendal en een dal vol
verschrikkingen zou zijn, hoeveel heerlijker moeten de landstreken van de zon
zelf dan zijn, als je bedenkt dat de aarde haar doffe schijn ontleent aan de glans

178
en pracht van de zon!'
[7] Matthéus zegt: 'Heer, wat zegt U? Is de zon ook een heel grote wereld, en is
een woestijn daar al onuitsprekelijk heerlijker dan hier een paradijs?! Kijk toch
eens naar de grote aarde en zet daar de onbeduidende glanzende schijf van de
zon eens tegenover! Hoeveel keer zou die wel op deze, vlakte kunnen staan die
we hier nu overzien en die zeker een heel klem deel van de hele aarde is, en
hoeveel maal zou die dan wel in de hele aarde kunnen passen?!'
[8] Ik zeg: 'Kijk, dat zit zo: Als Ik over aardse zaken met jullie spreek, dan
begrijp je ze niet; hoe kun je Me dan begrijpen als Ik met jullie over hemelse
dingen spreek?! -Kijk en probeer het te begrijpen!
[9] Daar naar het zuiden staat een ceder aan de verste rand van de bergenrij;
vergelijk diens kleine schijnbare hoogte met de hoogte van een pol gras hier, die
maar net een handbreedte hoog is, en je zult zien dat deze graspol, als je haar
voor je gezicht houdt, schijnbaar vele malen hoger in de lucht oprijst dan die
verre ceder, die in werkelijkheid verscheidene honderden malen hoger is dan
deze graspol! En Iet op, dat komt door de afstand! Als je goed lopen kunt, dan
bereik je die ceder binnen tien uur. Zoveel invloed hebben die tien uur op de
indruk die je oog daarvan krijgt!
[10] Denk je nu eens de afstand van de zon tot deze aarde in! Gesteld dat een
vogel ten tijde van Adam zo snel mogelijk naar de zon was gaan vliegen, dan
was die daar nu nog niet, maar moest nog ettelijke jaren vliegen! Als je dit
begrijpen kunt, dan begrijp je ook hoe het komt dat de meer dan duizend maal
duizend keer grotere zon je hier op deze aarde zo klein voorkomt!'
[11] Matthéus, geheel buiten zichzelf over die afstand en grootte, zegt: '0 Heer,
als dat zo is, hoe kunt U dan vanaf deze aarde zo'n wereld besturen en
onderhouden?!'
[12] Ik zeg: 'Ja kijk, hoe onmogelijk het je ook toeschijnt, voor Mij is dat -maar
dat moet je voorlopig onder ons houden -heel erg makkelijk uitvoerbaar! Op dit
moment kun je dat nog niet begrijpen, maar er komt nog wel een tijd, dat je dat
allemaal zult inzien.
[13] Om je echter te tonen dat Ik, door de macht van de Vader in Mij, ook op dit
ogenblik tot aan de zon kan reiken, zal Ik je dat demonstreren! Ik zal de zon nu
gedurende een paar ogenblikken bedekken, zodat niemand op de aarde haar zal
zien, en dan zal het jou daardoor duidelijk worden, dat Ik ook vanaf deze aarde
naar de zon kan reiken!'
[14] Matthéus zegt: 'O Heer, doe dat toch niet; want dan zullen de mensen
verstijven van angst!' - Ik zeg: 'Maak je maar over andere dingen bezorgd! De
mensen zullen denken, dat het een gewone zonsverduistering is, die echt wel
vaker voorkomt, - en in een paar ogenblikken hebben ze de zon terug. Let nu
op!' -Matthéus zegt een beetje angstig: 'Heer, moeten alle hier aanwezigen
daarop niet opmerkzaam gemaakt worden?' Ik zeg: 'Laat ze maar slapen en
uitrusten! Het is voldoende dat jij alleen dit meemaakt; want een schrijver moet
meer weten dan degenen, die voorlopig niet bestemd zijn om te schrijven! -Let
nu op, Ik zeg nu: Zon, verberg je aangezicht gedurende zeven tellen voor de hele
aarde!' - Op datzelfde ogenblik wordt het stikdonker; alleen een paar eerste
sterren zijn zwak zichtbaar.

179
[15] Matthéus beeft van angst en zegt: 'Heer, Almachtige! Wie kan er naast U
bestaan, als Uw goddelijke arm in één ogenblik zo eindeloos ver reikt?!' -
Nauwelijks heeft Matthéus deze paar woorden uitgesproken, of de zon schijnt
alweer in haar volle glans, en Mijn Matthéus ademt weer vrijer, -kan echter van
verbazing geen woord meer uitbrengen. Pas na geruime tijd krijgt hij een beetje
moed en zegt: 'Nee Heer, dat begrijp ik niet! Uw macht moet oneindig zijn!
Maar bespaar ons, o Heer, in de toekomst zulke verschrikkelijke bewijzen van
Uw almacht; want daarbij zou al gauw iedereen wegteren en te gronde gaan!'
[16] Ik zeg: 'Maak je daar maar niet druk om! Is er dan nu al iemand die het niet
overleefd heeft?! Een beetje angst doet de stoffelijke mens nooit kwaad. Wek nu
echter de slapenden! Want we zullen nu dadelijk verder gaan! Maar vertel jij
ook maar in de vaagste termen beslist aan niemand iets over dit gezicht en dit
teken! -Daarop wekte Matthéus de slapenden, en wij begonnen aan het vervolg
van de reis, die van nu aan sterk bergaf ging en daarom ook sneller dan eerst
verliep, toen we berg opgingen.

85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk

(Toen Hij nu in Galilea kwam, namen de Galileeërs Hem op die alles hadden
gezien wat Hij in Jeruzalem op het feest had gedaan. Want zij waren ook op het
feest. Joh. 4:45)

[I] In het dal aangekomen bereikten wij al gauw een Galilees dorp, waar veel
van die Galileeërs woonden, die in Jeruzalem op het feest waren toen Ik de
tempel reinigde. Omdat dat nog niet zo lang geleden plaats vond, wisten die
mensen het zich nog heel goed te herinneren.
[2] Toen deze Galileeërs Mij door hun dorp zagen wandelen, kwamen ze direkt
uit alle huizen de straat op, begroetten Mij vriendelijk en kwamen lovende
woorden te kort voor Mijn naar hun mening bijzonder gewaagde daad in de
tempel. En hun vreugde om Mij weer te zien was des te groter, omdat ze bijna
allemaal gedacht hadden dat de Farizeeën Mij heimelijk uit de wereld geholpen
konden hebben! Want deze Galileeërs wisten niet veel meer van Mij, dan dat Ik
de zoon van de vrome Jozef was en dat God met Mij was net zoals Hij met Jozef
geweest was. De hele dag en vervolgens ook de hele nacht moest Ik met Mijn
gezelschap bij hen blijven. Ze verzorgden ons zo goed mogelijk, en er waren
veel vragen te beantwoorden en er werd veel raad gegeven, en men vroeg ook
over de Messias; en velen zagen en herkenden Deze in Mij.
[3] Want ze zeiden: 'Wie in de tempel voor vele duizenden mensen zo'n moed
ten toon spreidt, moet zich van een grote macht bewust zijn die hem van boven
gegeven is! Want als een gewoon mens dat zou doen, dan zou het hem bij zo'n
onderneming slecht vergaan; ook zou hij tegen de ingeroeste misstanden, die al
zo lang in de tempel schering en inslag zijn, niets bereikt hebben! Maar bij U
was het anders! Alsof een geweldige storm hen meesleurde, zo renden ze de
tempel uit, - en sindsdien is er in de tempel geen markt meer gehouden!' En Ik
zei: 'En er zal in de toekomst ook geen markt meer gehouden worden, want zijn

180
eind is dichtbij gekomen!’
[4] Daarover verwonderden de Galileeërs zich en antwoordden: ' Als dat zo is,
dan zal het er voor ons slecht uit zien! Wat komt er dan terecht van de eeuwige
heerschappij van de nakomelingen van David, die door de Messias weer
gevestigd zal worden, en voorspeld is door de profeten?!'
[5] Ik zeg: 'Hij zal wel voor de echte kinderen en nakomelingen van David en
daarmee voor alle mensen der aarde een nieuw en eeuwigdurend rijk vestigen,
maar niet op deze aarde, maar boven de aarde in de hemel! Wie de profeten op
een andere manier verklaart die zal in duisternis wandelen.’
[6] Naar aanleiding van deze uitspraak gingen er verscheidene mensen weg,
want ze geloofden in een aardse Messias; maar velen verzochten Mij om een
nader onderricht.
[7] Ik zeg: 'Jullie willen ook tekenen zien, anders geloof je niet! Volg Mij
daarom naar Kana, en vandaar in de streek er omheen; daar zul je lessen en
tekenen krijgen!'
[8] In Mijn gezelschap waren er echter veel uit Kana, die Mij vanaf de bruiloft
gedurende de gehele tocht om Mijn leer te verbreiden, zeer trouw begeleid
hadden. En zij wilden gaan vertellen van al de lessen en tekenen, die ze van Mij
hadden gehoord en gezien.
[9] Maar Ik zeg: 'Het is voor hen de tijd nog niet. Laten ze ons echter volgen
naar Kana; daar zullen we er iets over vertellen en meer nog zullen ze zelf zien
en ondervinden! En laten we dan nu onze reis weer voortzetten! Onderweg moet
niemand echter wat zeggen, want er zijn hier Farizeese bandieten!’
[10] Toen Ik dat zei, gaven de Galileeërs Mij gelijk en vertelden, hoe overal de
Farizeese spionnen loeren en de wandelaars op straat aanhouden, hen over van
alles uithoren, waarbij ze ook vragen of de zekere Jezus uit Nazareth zich ergens
bevindt en hen lessen geeft. En Ik zei: 'Juist daarom zullen we tot bij Kana heel
stil gaan; aan ons talrijke gezelschap zullen ze wel wijselijk geen vragen stellen!'

86 Kana in Galilea. De verlokking van satan

(En Jezus kwam weer in Kana in Galilea waar Hij water in wijn had veranderd.
Joh. 4:46)

[I] Na deze woorden gaat de reis verder en we bereiken zonder enige


moeilijkheid het stadje Kana. Als we daar aankomen gaan we snel naar het huis
waar Ik het eerste wonder in het openbaar verrichtte. Binnen een uur echter weet
bijna het hele dorp dat Ik en allen die met Mij meegegaan zijn, weer gelukkig en
behouden aangekomen zijn; en alles loopt uit om de aangekomenen te zien, te
begroeten en te verwelkomen. En als ze Mij zien, hebben ze geen woorden
genoeg om Mij te loven en te prijzen voor het feit, dat Ik te Jeruzalem de tempel
op zo'n vastberaden manier gereinigd heb! Want op dat feest waren er ook velen
uit Kana, en die hebben gezien wat Ik in Jeruzalem tot stand bracht, en hebben
ook vernomen hoe Ik daar vele zieken genezen heb en daarvoor prezen ze Mij
bijzonder.

181
[2] Ik vroeg hen of er hier geen zieken waren. Zij antwoordden echter, dat er
merkwaardig genoeg niet één mens ziek was.
[3] Ik zei echter: dat ze naar lichaam wel gezond waren, maar niet naar ziel.
'Want wie ontucht en hoererij pleegt, die is heel ziek in zijn ziel! Want door deze
zonde wordt het hart van de mens van dag tot dag steeds harder, gevoellozer en
onbarmhartiger tegen de naaste en het houdt op het laatst alleen nog maar van
zichzelf en het onderwerp, waarmee het geilen kan, maar niet om het onderwerp
zelf, maar vanwege het geilen. Zo'n hart ontvlucht dan het woord van God dat
hem af wil brengen van zijn slechte verlangen, en wordt tenslotte zelfs een
vijand van degenen, die het woord van God in hun hart bewaren en daarnaar
leven. Velen van jullie lijden aan deze ziekte en Ik ben daarom weer naar jullie
gekomen, om je van deze kwade en dodelijke ziekte te genezen. Wie van jullie
weet dat hij aan deze kwade ziekte lijdt, Iaat die zich aan Mij toevertrouwen en
Ik zal hem genezen!'
[4] Bij deze aankondiging verlaat er direkt een grote groep het huis, want de
schuldigen worden bang dat Ik ze openlijk verraden zal, en daarom gaan ze er
vandoor. Onder hen waren ook enige echtbrekers en bloedschenners, en veel
mannen en vrouwen, die zichzelf bevlekten, en zij waren nog blij ook dat ze
Mijn blik niet meer behoefden te doorstaan.
[5] Bij velen ging het er echter niet in de eerste plaats om, dat ze niet genezen
wilden worden van die hartstocht, maar het ging hen veel meer om de schande!
Want verder waren het eerbare, geziene mensen, en het zou erg onaangenaam
voor hen zijn geweest, als hun buren op deze manier hadden gehoord, dat hun
lichaam zwak was. Maar ze hadden niet in de gaten, dat ze zich door na Mijn
meelevende vraag te verdwijnen, wel erg bloot gaven.
[6] Van degenen, die gebleven waren, zeiden er een aantal: 'Nee, van hem of
haar zou ik dat nooit gedacht hebben!' Anderen moesten er om lachen en zeiden:
'Wat heeft U dat slim aangelegd! AI had men hen er tien jaar lang over
ondervraagd, dan zouden ze er toch nooit iets over gezegd hebben; U heeft hen
echter alleen maar heel liefdevol en vriendelijk aangeboden om hen hiervan te
genezen, - en kijk, nu kiezen ze allen het hazenpad! Ze dachten zeker dat U, Die
water in wijn kon veranderen, hen ook misschien bij name kon roepen en
zeggen: ' Jij hebt daar zo en zoveel maal mee gezondigd, en jij deed het ook zo
en zoveel maal!' en dat zouden ze natuurlijk niet kunnen verdragen en daarom
namen ze de benen! Maar ze zijn er nog niet achter gekomen, dat ze zich door
weg te lopen veel meer verraden hebben! We veroordelen ze niet - want we
kennen onze eigen zwakheden ook wel, en we weten wel dat men het beste
alleen maar voor eigen deur veegt en schoonmaakt -, maar het blijft toch wel
wat lachwekkend dat ze geloofden, door zich uit de voeten te maken, niet
herkend te worden als die zondaars, die U bedoelde! Nee, die zijn nog een ietsje
dommer dan een neushoorn uit Perzië!'
[7] Ik zeg: 'Laat ze maar gaan, de blinde dwazen! Ze schamen zich voor de
mensen; maar voor God, die de geheimste gedachten altijd doorziet en
onderzoekt, schamen ze zich niet! - Ik zeg jullie: Dat schaamtegevoel ten
opzichte van de wereld stelt niets voor! Hoelang zal dat dan nog duren op deze
wereld?! Weldra zullen ze dat lichaam moeten missen, waarvan het vlees hen

182
zoveel zoete uren geschonken heeft! Dan zullen ze naakt in de andere wereld
belanden, en daar zal men hen tot in alle finesses van de daken luid verkondigen
wat ze op deze wereld, hoe heimelijk ook, gedaan hebben! Een echte en
blijvende schande zal hen daar zeker ten deel vallen, en die zullen ze ginds niet
zo gemakkelijk kwijtraken als hier!
[8] Ik zeg jullie in alle ernst: geile mensen, ontuchtigen en hoeren zullen niet in
het rijk van God binnengaan, tenzij ze zich geheel en al bekeren van hun zeer
slechte levenswandel! Want denk er om, alle andere zonden begaat de mens
buiten het lichaam en hij kan zich er daarom makkelijker van losmaken - want
wat uiterlijk plaats vindt, heeft niet zo'n verderfelijke invloed op de mens, als
wat in hem gebeurt! -; de hoererij gebeurt echter in de mens, bederft de ziel en
de geest en is daarom ook het gevaarlijkste van al het kwade! Vermijdt het
daarom meer dan wat ook en ontvlucht het als de pest; want de prikkel van de
wellust gebruikt de duivel als een listig middel om zijn doel te bereiken! Wee
degene, die zich zo door de satan heeft laten grijpen! leder zal uiteindelijk de
grootste moeite hebben om zich uit de klauwen van de satan los te maken!
Onuitsprekelijk lijden en verdriet zal zijn deel zijn! Wees allen hier erg op
bedacht; want anders zul je nog het moment en de dag beleven, waarop je het
erg berouwen zult! Laten we nu echter gaan slapen!'
[9] Een aantal van hen, die met Mij waren meegegaan, gingen naar hun eigen
huis; Mijn leerlingen echter en moeder Maria en Mijn broers, dat wil zeggen de
vijf zonen van Jozef, bleven bij Mij.

87 De Joden verlangen terug naar hun zuurdeeg

[1] Toen allen zich verwijderd hadden, kwam de jonge huisheer, bij wiens
bruiloft Ik het water in wijn veranderd had, naar Mij toe en zei:' Heer! Degenen,
die ons uit Judéa en Jeruzalem gevolgd zijn en zich nu buiten in de grote
gastenkamer met spijs en drank gesterkt hebben, zouden nog graag even met U
willen spreken. Want ik geloof, dat er verscheidene het plan hebben om naar
hun woonplaats te gaan en daar hun boerenbedrijfjes te regelen. Als U het daar
mee eens bent, dan kan ik hen dat wel overbrengen!'
[2] Ik zeg: 'Ik geloof dat dat niet nodig is! Wie bij Mij is en blijft, die IS zonder
meer in zijn echte woonplaats, en wie zich deze enige en echte woonplaats niet
verwerft, die zal voortdurend in het woeste en vreemde ronddwalen als
opgeschrikt wild, dat in de woestijn voedsel en een woonplaats zoekt, maar
zowel het ene als het andere niet vindt en tenslotte van honger, dorst en kou
versmacht en uiteindelijk een prooi wordt van de verscheurende dieren, die in de
lege woestijn wonen!
[3] Wie is er dan bij Mij iets te kort gekomen?! Is iedereen niet iedere dag door
de hemel verzadigd, zowel lichamelijk als geestelijk? Heeft er Iemand honger en
dorst geleden, of heeft er soms iemand ergens anders onder geleden? Is er
iemand door een wereldlijk gerecht vervolgd omdat hij. met Mij meegegaan is?!
Ik zeg je: Wie gaan wil, die ga; wie echter blijven wil, die blijve! Want niet Ik
heb de mensen nodig, maar de mensen hebben mij nodig! Wie Mij verlaat, zal

183
ook door Mij verlaten zijn, en die Mij met zoekt, die zal Ik ook niet zo ijverig
zoeken! - Ga nu naar buiten en breng hen dat maar over!'
[4] De gastheer zegt: 'Heer, ik heb het daar wat moeilijk mee; bent U dan ook
boos op de burgers van Kana, die in hun eigen huizen zijn gaan slapen!?'
[5] Ik zeg: ' Je hebt Mij niet begrepen! Kijk, deze burgers hebben Mij helemaal
in hun harten opgenomen, en Mijn leer is voor hen heilig geworden; deze Joden
zijn het echter met geheel en al eens met Mijn leer die Ik hen in Sichar gaf, en
zij verlangen weer naar hun zuurdeeg en met z?zeer naar hun huishouden, en
willen daarom nu naar huis! Beleefdheidshalve wilden ze Mij eerst nog
bedanken, om door jullie niet aangezien te worden voor ruwe onbehouwen
lummels. Ga daarom maar gerust naar buiten en breng hen alles onomwonden
over wat Ik nu tegen je gezegd heb!'
[6] Met dit advies gaat de gastheer naar buiten naar de Judeeërs en brengt hen
woordelijk over wat Ik tegen hem heb gezegd. Daar kijken ze allemaal heel raar
van op, ook al omdat ze zich erg aangesproken voelen. Een paar worden er boos
over; anderen trekken het zich erg aan en denken er in hun hart over na en
zeggen: 'Hij heeft ons geraakt en jammer genoeg heeft Hij nog gelijk ook;
hopelijk vergeeft Hij het ons, en wij willen blijven!'
[7] Degenen, die zich beledigd voelen, zeggen echter: 'Maar wij gaan! Wij zijn
weliswaar werkelijk niets bij Hem te kort gekomen, maar we hebben schoon
genoeg van dat nutteloze Scythenleven; en daarbij moet je bij Hem altijd erg
opletten om niet met het een of andere woordje Iets fouts te zeggen! Want dan
zit je direkt in de hoek waar de klappen vallen en moet je maar zien zonder al te
veel kleerscheuren weer in de pas te komen; want van enige toegevendheid is bij
Hem geen sprake! Wat Hij eenmaal zegt, daar trekt Hij niets van terug! Daarom
willen wij ook niet langer bij Hem blijven!'
[8] De berouwvollen zeggen: 'Daar hebben jullie wel gelijk in. De priesters in
Jeruzalem kun je wel goed ompraten, vooral als er dan voldoende naar hun wens
geofferd wordt! Maar Hij Iaat zich niet ompraten, al gaf Je Hem de hele aarde
cadeau! Daardoor is het wel wat hard en moeilijk om met Hem te leven; maar
Hij is nu eenmaal vast en zeker op z'n minst een grote profeet, en Zijn woorden
zijn stuk voor stuk vol waarheid, vol kracht en leven, en de natuur, die zelf niets
zeggen kan, gehoorzaamt op Zijn wenken! Wat kunnen we dan anders doen dan
blijven, zolang Hij ons Zelf niet wegstuurt?! Want de daden, die wij Hem
hebben zien doen, heeft nog nooit een mens verricht, en wij blijven daarom in
ieder geval bij Hem!'
[9] De beledigden zeggen echter: 'Dat moet je zelf dan maar weten; wij gaan!
Mochten wij de heer des huizes nog iets schuldig zijn, laat hij dan maar de
rekening voor ons opmaken!'
[10] Maar de gastheer zegt: 'Ik geef geen onderdak aan vreemden, maar alleen
maar aan de hier thuishorende kinderen van Jacob, en die behoeven bij mij, net
als overal in Kanaän, het land waar melk en honing in beken stroomt, geen kost
en inwoning te betalen. ,
[11] Na dit antwoord staan ze op, gaan op weg en haasten zich daarvandaan.
Toen ze echter verscheidene uren gaans van Kana verwijderd waren en van
moeheid hun voeten niet meer konden verzetten, vielen ze langs de weg neer en

184
genoten daar met een paar honderd man hun nachtrust.
[12] Afdalend van Jeruzalem komt er echter langs diezelfde weg een sterk
Romeins legioen soldaten en stuit op die slapende mensen. Omdat de
vermoeiden niet wakker te krijgen zijn, bewaakt men hen tot de ochtend van de
nieuwe dag. Als ze dan in de ochtend ontwaken zijn hun handen geboeid, en
omdat ze geen geldige reispapieren bij zich hebben, worden ze allen als
gevangenen voor het gerecht te Jeruzalem gebracht en daar een week lang
verhoord, tot ze zich als Jood gelegitimeerd hebben en na betaling van een boete
zich vrijgekocht hebben en vrijgelaten worden.
[13] Een deel van die Romeinse soldaten komt echter diezelfde morgen ook naar
Kana. Als ze ons huis onderzoeken en wij ons legitimeren met de reispas uit
Jeruzalem, maken ze verder geen moeilijkheden en trekken verder naar
Kapérnaum. Eerst besprak de overste van dit legioen, die Mij herkende, nog vele
zaken met Mij en vertelde Mij tevens, dat hij nu voor langere tijd in Kapérnaum
zal resideren, waar zijn familie al een paar dagen eerder heengegaan is, en waar
hij ze weer zal ontmoeten. Hierbij nodigt hij Mij ook uit om naar Kapérnaum te
komen en hem daar te bezoeken, hetgeen Ik beloof na een paar dagen te zullen
doen.
[14] Hij vraagt Mij ook of Ik wist, wat dat voor grote karavaan kon zijn, die hij
die nacht was tegengekomen, of liever gezegd die hij diep in slaap verzonken
langs de weg naar Jeruzalem had gevonden.
[15] Ik vertel hem, wat voor een karavaan dat was, en hij antwoordt Mij
vriendelijk glimlachend: 'Ik heb meteen al gedacht, dat ik daar tegen een stelletje
Farizeese spionnen aan liep, en ik zou me zeer verbazen, als U ze niet op het
eerste gezicht als zodanig had herkend!'
[16] Daarop antwoord Ik hem: 'U heeft niet helemaal ongelijk, als u dat van ze
denkt. Maar toen ze Mij uit Jeruzalem en Judéa volgden, waren ze dat nog niet;
maar nu kunnen en zullen enigen van hen dat tot hun eigen grote nadeel worden.
Want het tempelgebroed houdt wel van het verraad, maar is banger voor de
verrader dan voor de verraden vijand en laat daarom geen verrader zo maar
gaan. Bijna ieder moet het vervloekte water drinken, en van de tien komt er
nauwelijks één met z'n leven vanaf; degenen, die uit elkaar zijn gebarsten,
worden dan gewoonlijk van boosaardig verraad beschuldigd en vervolgens in
Josafat waar zich een vervloekte plaats bevindt, in vervloekte aarde begrave; En
zo zal ook het lot van enigen zijn, die Mij als verrader bij het tempelgebroed
zullen aangeven! Want het is Mijn tijd nog niet!'

88 Overste Cornelius en de tempelreiniging

[l] De overste, Cornelius genaamd, die ook een broer van keizer Augustus is,
zegt: 'Nu, wel bekome het hun! Want mij ontbreken de woorden om U uit. te
leggen hoe erg ik met al dit tempelgebroed in mijn maag zit! Laat Ik U vertellen,
goede verheven vriend: Het slechtste van het slechtste op de hele aardbodem is
wel een Joodse tempelpriester! Onze, zeg maar Egyptische priesters zijn slecht,
maar zo hier en daar zijn ze toch nog een beetje menselijk; men hoort weinig

185
over mogelijke wreedheid en hun taak is, een paar mystieke uitzonderingen daar
gelaten, om de mensheid aan te sporen tot menselijkheid en strijdbaarheid.
[2] Maar deze kerels zijn doortrapte huichelaars! Uiterlijk doen ze zich streng en
vroom voor, alsof ze allemaal zakkenvol levende goden met zich meedragen;
innerlijk echter zijn ze nog te slecht voor de alleronderste onderwereld die wij
uit onze mythen kennen. Werkelijk, als onze ongelofelijke drie furiën, voor wier
afschuwelijkheid alles van angst en schrik In steen verandert, een van deze
Jeruzalemse tempelkerels te zien kregen, dan zouden zij waarschijnlijk zelf ten
gevolge van te grote angst en vrees in diamant veranderen! Ik zeg U: Voor de
uiteindelijke ontwarring van deze allerboosaardigst verworden tempel en haar
priesterkluwen moet zo snel mogelijk het scherpe zwaard van de koning van
Macedonië komen, anders wordt binnenkort nog de hele aarde ingekapseld in
deze noodlottige kluwen! - O vriend! Ik zou U dingen over deze kerels kunnen
vertellen waarvan de hele aarde koorts zou krijgen! Maar laat ik erover
ophouden, dit is voorlopig wel genoeg; als U mij opzoekt, zullen we er nog veel
met elkaar over spreken!'
[3] Ik zeg: 'O, dat hoeft niet, Ik ken het gebroed tot in de onderste wortelvezel!
Ik heb daarvoor uit uw geslacht in Rome al een 'koning van Macedonië'
uitgekozen, die zal de opdracht krijgen om deze verwardste aller kluwens met
een gloeiend zwaard door te hakken! Ik wil echter eerst nog veel doen ter
mogelijke verbetering van zo velen van hen!'
[4] De overste zegt: 'Doe het niet! Want als U net als ieder mens sterfelijk bent,
dan zullen ze U, ook al bent U een echte zoon van God, weten te doden! Want
geloof me, voor deze kerels is ook zelfs een God Zijn leven niet zeker! - Neem
dat maar van mij aan, beste jonge vriend!'
[5] Ik zeg: 'Laten we er niet meer over praten! Wat de Vader wil, dat zal
gebeuren! Eén zucht uit Mijn mond zou voldoende zijn om te maken, dat ze er
niet meer waren! Maar dat is niet de wil van de Vader, en daarom laten we ze
nog een tijd begaan!'
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in
Judéa niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge
raad een gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de
tempel gereinigd heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een
echt rechtschapen man, Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels,
waarvan er nu al bijna net zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te
houden. Het was bijna om je dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor
elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God
werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele
van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaats-
huur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van
heel Jeruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen
zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn
toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als
bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren
het natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er
toch voor in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest

186
door het gespuis geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste
keer aan een aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde
gelegenheid weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het
geheim naar binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want
deze kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen
uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons
bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg
gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er
ook maar twee eerlijke bij waren!
[7] Ik zeg: 'Nu, dat plezier wil Ik hen nog wel een keer bezorgen; maar daarna,
daar kunt u van overtuigd zijn, zal er geen wisselaar en geen verkoper meer in
de tempel zijn zaken beginnen! Bij Mijn laatste intocht in Jeruzalem zal Ik de
tempel nog een keer net zo moeten reinigen als Ik haar jongstleden gereinigd
heb!'
[8] Na deze belofte voor de toekomst komt een aanvoerder van de troep en
meldt aan de overste, dat de troepen klaar staan voor de afmars. De overste
neemt nu afscheid van Mij en herinnert Mij er nogmaals aan, hem toch beslist in
Kapérnaum te bezoeken! Daarna brengt de heer des huizes een goed ontbijt en
alle gasten nemen daaraan deel.

89 Twee rustdagen te Kana

[I] Na beëindiging van het ontbijt zeg Ik tegen alle aanwezigen: 'Wie thuis iets te
regelen en te doen heeft, kan nu voor een paar dagen gaan; maar op de derde dag
moet hij weer hier zijn! Want Ik blijf hier nu een paar dagen in Kana en zal
Mijzelf een beetje rust gunnen. Degenen die te ver weg wonen, kunnen hier
blijven, net zoals degenen die niet bij Mij weg willen! Maar Ik zal hier
gedurende deze twee dagen niets Ieren of doen, maar Ik zal alleen maar uitrusten
en voor jullie allen tot de Vader bidden'.
[2] Nu komen ook Maria en Mijn vijf broers naar Mij toe en vragen Mij, of zij
ook een paar dagen naar Nazareth mogen gaan en daar de huishoudelijke zaken
op orde brengen.
[3] Ik zeg: 'Ja, ga en doe dat; want Mijn leerlingen moeten ook hun wereldse
huishouding in orde hebben! Regel echter jullie huishouding vast voor de
komende paarjaar en verhuur deze aan een arm persoon, maar wel kosteloos!
Want jullie als Mijn broers en leerlingen mogen in de hele toekomst van
niemand huur of loon vragen, maar alleen maar dat aannemen wat men je
vrijwillig zal geven!' - De broers en ook Maria beloven dat en vertrekken naar
Nazareth.
[4] Van de leerlingen, die Mij van Bethabara, waar Johannes doopte, gevolgd
waren, ging alleen Thomas naar huis met het voornemen daar nog meer
volgelingen voor Mij te werven, wat hij dan ook deed. Maar daaronder was ook
een zekere Jood, die geen oorspronkelijke Galileeër was, genaamd Iskariot, die
Mij later verried. Deze was tot aan dat bepaalde moment de ijverigste van al
Mijn volgelingen. Hij speelde voor betaalmeester, betaalde overal alles en

187
gedroeg zich een beetje als kwartiermeester en leider op die plaatsen, waar Ik
vervolgens heentrok. Maar hij wist in het geheim ook goede munt te slaan uit
Mijn daden en leringen, en deze geldhonger veranderde hem tenslotte in dat, wat
hij geworden is, namelijk een - verrader van Mij! Petrus en de andere leerlingen,
die Mij ook reeds vanaf Bethabara gevolgd waren, bleven echter.
[5] Petrus zei, toen Ik hem vroeg, of hij ook niet voor een paar dagen naar huis
wilde gaan: 'Heer, alleen de dood of een bevel uit Uw mond kan mij van U
scheiden! Ik heb Thomas een opdracht meegegeven voor mijn zoon Markus, dat
hij hierheen moet komen, want omdat hij bijna net zo goed schrijft als Matthéus,
zou hij hier goed te gebruiken zijn! Dat is dan ook alles, wat ik nu in mijn
huishouding te regelen heb; voor al het andere zorgt U toch al, mijn Heer en
mijn God!' -Ik zeg: 'Niet zo luid, Mijn Simon Petrus; want we zijn hier niet in
Sichar! Er zijn hier sommigen, die nog niet zo ver zijn als jij; die zouden zich
kunnen ergeren. Daarom is het voldoende als je Mij van nu af aan 'Heer' noemt;
dat andere moet je maar zolang in je hart, dat Mij welbekend is, bewaren!'
[6] Petrus heeft genoeg aan dit antwoord en vraagt Mij, of we gedurende die
twee dagen in Kana helemaal niets zullen doen. Maar Ik zeg: 'Dat zeker niet;
maar zo inspannend als in Sichar zal het niet worden! Wij zijn hier in aardse
termen gesproken, in het eigen vaderland, en je weet hoeveel een profeet in het
eigen land waard is! Daarom zullen we hier ook in onze eigen kring niet veel
doen en Ieren; want waar het geloof ontbreekt, daar is voor ons weinig werk. We
willen ons daarom hier, zoals gezegd, een paar dagen lang laten verwennen en
ons op het toekomstige een beetje uitgebreider voorbereiden!'
[7] Na deze woorden komt Matthéus en vraagt Mij, of hij gedurende die twee
dagen hier soms het een en ander zal optekenen, wat hij in Sichar gezien en
gehoord heeft.
[8] Ik zeg echter: 'Als je al beslist iets wilt doen, schrijf dan de bergrede nog een
paar keer over; daarvan moet dan hier in Kana bij onze gastheer een exemplaar
blijven en we willen in Kapérnaum er één achterlaten; want ook daar zullen we
verder niet veel te doen krijgen!'
[9] Dan komt de gastheer en vraagt Mij, wat Ik 's middags zou willen eten. En Ik
zeg tegen hem: 'Vriend, waarom nu zo'n onnodige vraag?! Voor het ontbijt heb
je me toch ook niets gevraagd, en dat heeft me toch echt goed gesmaakt! Dus zal
het middagmaal mij ook smaken! Ik zeg je, iedere spijs, die gekruid is door het
edele en liefdevolle hart van de gever, smaakt het best; beter dan de kostbaarste
zaken, die op tafels van zelfzuchtige zwelgers schitteren en met hun ambergeur
de zalen vullen!' Onze jonge gastheer was heel gelukkig met dit antwoord en
stelde daarop met een blij hart alles in het werk om ons 's middags zo goed als
maar mogelijk was te verzorgen.
[10] En zo brachten wij de twee dagen door met het houden van menige goede
bespreking en veelvuldige bezoeken van de kant van de burgers uit deze kleine
stad.
[11] Ook enige zieken werden door handoplegging genezen; en Ik toonde een
rechtschapen dokter aldaar, die niets begreep van de geneeskracht door het
opleggen van de handen, een groot aantal geneeskrachtige kruiden en andere
zaken, waarmee hij vervolgens de beste kuren samenstelde en waardoor hij een

188
beroemde naam kreeg.
[12] Op de derde dag kwamen allen, die gedurende de twee dagen naar huis
waren gegaan, behalve moeder Maria en de vier oudste broers, weer terug en
brachten van alle kanten nieuwe leerlingen mee. Met name Thomas had in dit
opzicht een bijzonder rijke visvangst gehad en bracht ook een hoeveelheid
gebraden vissen mee; want hij wist, dat Ik zulke vissen graag at.
[13] En ook de jonge Markus bracht veel groeten over voor zijn vader Sirnon en
daarbij een hoeveelheid zeer goede gebraden vissen; en Iskariot bracht veel geld
en heel veel leven in het gezelschap, want hij was zeer levendig en beweeglijk
en regelde alles, had zeer veel met Mij op en wist veel te verhalen over de
verschillendste voorvallen, die zich her en der in het grote Romeinse rijk hadden
voorgedaan.
[14] Toen we nu zo bij elkaar waren, wilde Ik opbreken voor de verdere reis.
Maar de gastheer verzocht Mij toch nog tot de avond te blijven, omdat het
buiten zeer heet was. En Ik bleef tot aan de avond. Toen de zon echter bijna
onderging, wekte Ik het gezelschap op om zich reisvaardig te houden, omdat Ik
van plan was bij zonsondergang verder te gaan.

90 De genezing van de vorstenzoon

(En er was een vorstelijke persoon, wiens zoon te Kapérnaum ziek lag. Deze
vernam, dat Jezus uit Judéa naar Galiléa kwam en ging naar Hem toe en vroeg
Hem, of hij af wilde dalen en zijn zoon helpen; want deze was doodziek. Joh.
4:47)

[I] Toen wij op weg wilden gaan, kwam Mij hardlopend en haast buiten adem
een man tegemoet, die van koninklijke afkomst was en een naaste bloedverwant
van de overste, die een paar dagen te voren naar Kapérnaum ging. Deze man had
van de overste gehoord, dat Ik van Judéa weer naar Galiléa terug was gekomen.
Hij had een enig zoon, die opeens door een kwade koorts werd overvallen, en
toen de dokter in Kapérnaum de zieke zag besefte hij ogenblikkelijk, dat deze
niet meer te redden was. De vader van de jongen was ontroostbaar en wist van
verdriet niet wat hij doen moest. Toen kwam Cornelius, de overste, naar hem toe
en zei: 'Broer, er is nog één mogelijkheid! Van hier naar Kana is voor een goede
loper nauwelijks een uur gaans. Daar bevindt zich de beroemde genezer Jezus
uit Nazareth! Ik heb Hem Zelf op mijn reis hierheen daar aangetroffen en
gesproken! Hij zal daar zeker nog zijn; want Hij heeft mij beloofd, van daaruit
rechttoe rechtaan naar mij in Kapérnaum te komen en mij te bezoeken! Wat Hij
belooft, dat doet Hij ook zonder enige twijfel! Omdat Hij echter tot nu toe nog
niet is gekomen, is Hij beslist nog in Kana! Ga daar zo snel mogelijk persoonlijk
heen en vraag Hem, of Hij bij je zoon komen en hem helpen wil! En ik sta er
voor in, dat Hij direkt komt en je zoon zal helpen!'
[2] Zodra de vorstelijke persoon dat van zijn broer Cornelius hoort, snelt hij in
aller ijl naar Kana en komt dan ook, zoals reeds hierboven vermeld, helemaal
buiten adem in Kana aan, op het moment dat Ik de eerste stap voor de verdere

189
reis zette Nauwelijks bij Mij aangekomen, valt hij voor Mij neer en smeekt Mij
om toch zo vlug mogelijk met hem naar Kapérnaum te gaan, omdat zijn enige
zoon, die zijn alles is, al met de dood worstelt en er in Kapérnaum geen dokter is
die hem helpen kan. Als Ik niet zo snel mogelijk met hem mee zou gaan, zou
zijn zoon zeker sterven voordat Ik in Kapérnaum zou zijn, als zijn zoon al niet
nu reeds gestorven zou zijn!

(En Jezus zei tot hem: 'Als u geen tekenen en wonderen ziet, gelooft u niet!'
Joh 4:48)

[3] Ik zeg: 'Kijk, Mijn vriend, het is bij jullie een lastige geschiedenis! Want als
jullie vooraf al geen tekenen en wonderen zien, dan geloof je niet! Ik help in de
eerste plaats alleen diegenen, die geloven ook als ze vooraf geen tekenen en
wonderen hebben gezien! Want waar Ik het onvoorwaardelijke geloof tegen
kom, daar genees Ik ook wis en zeker!'

(De vorstelijke persoon zei tegen Hem: 'Heer! Daal af, voor mijn zoon sterft!'
Joh 4:49)

[4] Nu schreeuwt de vorstelijke persoon het uit: 'O Heer, praat hier niet zo lang
met mij arme; U ziet toch dat ik geloof, anders was ik niet tot U gekomen! Ik
smeek U, o Heer, kom slechts onder het dak van mijn huis, en mijn zoon zal
leven! Als U echter treuzelt, dan zal hij gestorven zijn nog voor U er zijn zult!
Begrijp me dan toch, ik heb veel knechten in dienst, en als ik tegen de één of
tegen een ander zeg: Doe dat, of doe dit, dan zal hij dat doen. Als ik niet
volledig in U geloofde, o Heer, dan had ik één van mijn knechten naar U
toegestuurd! Maar omdat ik onvoorwaardelijk in U geloof, daarom kwam ik
zelf; want mijn hart zei mij: ' Als ik U maar vind en zie, dan wordt mijn zoon
gezond!' Heer, ik geef het toe, dat ik helemaal niet waard ben dat U onder mijn
dak zou komen, - maar, als U slechts één woord wilde spreken, dan zou mijn
zoon gezond en levend worden!'

(Jezus zegt tot hem 'Ga heen, uw zoon leeft" De mens geloofde het woord, wat
Jezus tegen hem sprak, en ging heen. Joh. 4.50)

[5] Ik zeg: 'Vriend, zo’n geloof ben Ik in heel Israël nog niet tegen gekomen! Ga
getroost naar huis; het zal geschieden zoals je gelooft! Je zoon leeft!' - En de
vorstelijke persoon ging huilend van vreugde en dankbaarheid naar huis; want
hij geloofde rotsvast in Mijn woord. Ik bleef nu deze avond en de volgende dag
echter nog in Kana, hetgeen de gastheer erg veel genoegen deed.

(En terwijl hij afdaalde, ontmoetten hem zijn knechten. verkondigden hem en
spraken: 'Uw kind leeft" Joh. 4.51 )

[6] Toen de vorstelijke persoon, die in Kapérnaum in groot aanzien stond, omdat
hij ten eerste net als de overste Cornelius verwant was aan het regerende huis in

190
Rome, en ten tweede daar door Rome in een hoge functie van de staat
aangesteld was, de stad naderde, kwamen zijn vele knechten hem al tegemoet en
riepen hem al op een afstand toe: 'Heer, uw zoon leeft en is volkomen gezond!'

(Toen vroeg hij aan hen het uur, waarop het beter met hem was gegaan. En zij
zeiden tegen hem: 'Gisteren omstreeks het zevende uur verliet hem de koorts.
Joh. 4:52)

[7] De man viel bijna flauw van blijdschap en vroeg gelijk wanneer hij beter
geworden was. En de knechten antwoordden eenstemmig: 'Gisteren op het
zevende uur van de dag verliet de kwade koorts hem!'

(Toen merkte de vader, dat het op hetzelfde uur was, toen Jezus tegen hem had
gezegd: 'Uw zoon leeft!' En hij geloofde met zijn gehele huis. Joh. 4:53)

[8] Toen hij dat van zijn knechten hoorde, rekende hij het na en stelde vast dat
het precies op het moment gebeurd moest zijn, waarop Ik tegen hem gezegd had:
' Je zoon leeft'. Rustig liep hij toen verder naar huis. En toen hij daar aankwam,
kwam overste Cornelius hem al met de geheel gezonde en opgewekte zoon
tegemoet en zei tegen hem: 'Nu broer, heb ik je naar de echte genezer gezonden
of niet?!'
[9] De vorstelijke persoon zei echter: 'Broer, ja, door jouw raad heb je mij mijn
leven tienvoudig teruggegeven! Maar deze genezer Jezus uit Nazareth is zeer
duidelijk méér dan een gewone genezer die nog zo goed is in het genezen van
ziekten door middel van heilzame kruiden! -Denk je dat eens in! Hij zei, zonder
mijn zoon ook maar ooit gezien te hebben, alleen maar heel simpel: 'Je zoon
leeft!' en de jongen werd op datzelfde moment gezond! - Luister goed, dat
betekent toch wel iets heel bijzonders! Ik zeg je: Dat kan geen mens, maar is
alleen maar bij God mogelijk! En van nu aan geloven ik en ook zeker mijn hele
huis, dat deze Jezus zonder enige twijfel een echte God is, en dat Deze nu voor
het heil van alle mensen in mensengestalte onder de mensen is en hen geneest en
leert. -Als Hij hierheen komt moet Hij hier als een God geëerd worden!'
[10] Cornelius zegt: 'Zo ken ik Hem al en daar blijf ik ook bij, maar Hij wil
beslist niet, dat men Hem zo zou ontvangen!'
[11] De vader van de genezen zoon zegt: 'Broer, met zo'n overduidelijk bewijs
in handen - vind ik - kan men nooit te veel doen!'
[12] Cornelius zegt:' Ik ben het helemaal met je eens; maar het blijft zoals ik
gezegd heb, want hij is een gezworen vijand van openbaar en uiterlijk eerbetoon.
Uit Zijn vroegste jeugd weet ik me nog te herinneren, dat Hij alleen waarde
hecht aan stil en innerlijk eerbetoon, dat zich uit door de liefde van het hart.
Maar alle uiterlijke verering vindt Hij zelfs bijzonder irriterend, en als Hij, zoals
Hij beloofd heeft, hierheen komt, dan zou je Hem met een openbare
vergoddelijking alleen maar uit deze plaats verjagen! Doe alles wat je wilt dus

191
maar in je hart; en vermijd vooral alle openbare plichtplegingen! Want ik ken
Hem al sinds Zijn geboorte daar in Bethlehem, en heb sinds die tijd veel van
Hem gehoord en veel ook zelf gezien!'
[13] De vorstelijke persoon zegt: 'Nu goed, gisteren heb ik overdag je raad
opgevolgd en daarom wil ik ook nu in de nacht naar je raad luisteren en die
opvolgen!'
[14] (Hier moet naar aanleiding van het woord 'gisteren' een kleine verklaring
bijgevoegd worden om haarkloverijen te voorkomen. Het was namelijk zo, dat
de dag, speciaal in Galiléa, slechts duurde tot de zonsondergang. Na de
zonsondergang sprak men over de afgelopen dag al als 'gisteren'. Met
zonsondergang begon de eerste nachtwake voor de komende dag; een nachtwake
duurde net zo lang als drie uren bij ons, en een uur overdag was in de zomer
haast zo lang als twee uren bij ons en in de winter nauwelijks één, want de tijd
tussen zonsopgang en zonsondergang moest altijd twaalf uren duren, of de zon
nu lang of kort aan de hemel stond. Als daarom hier gezegd wordt, dat de
vorstelijke persoon in één uur van Kapérnaum naar Kana ging, dan zou dat met
onze tijdrekening neerkomen op bijna twee volle uren. -Deze korte ingelaste
uiteenzetting is hier even noodzakelijk, omdat anders verscheidene voorvallen in
dit Evangelie nauwelijks goed te begrijpen zouden zijn, omdat de
overeenkomstige tijdsaanduidingen alleen op de toenmalige en niet op de
huidige tijdsrekening betrekking hebben.)

91 De Heer en tweeduizend jaar evangelie

(Dit was het andere teken, dat Jezus deed, toen Hij uit Judéa naar Galiléa
kwam. Joh. 4:54)

[1] De volgende dag in Kana zei Ik tegen Johannes, die het eerste teken tijdens
de bruiloft in Kana opschreef, dat hij dit tweede teken in deze zelfde plaats
eveneens moest vastleggen; en Johannes deed dit ook in weinig woorden
verdeeld over acht verzen, zoals het in de Schrift staat.
[2] Nu vroeg Matthéus aan Mij, of hij deze gebeurtenis ook op zou schrijven. -
Maar Ik zeg tegen hem: 'Dat hoeft niet! Als we morgen naar Kapérnaum gaan en
als Ik daar weer Mijn leer verkondigen en tekenen doen zal, - dan moet jij die
opschrijven! Zet de genezing van de melaatse in Sichar, die Ik daar genas toen
Ik van de berg afkwam, ook nog bij Mijn bergrede!'
[31 Matthéus zegt: 'Heer, volgens mij heeft U in Sichar twee melaatsen genezen;
welke moet ik opschrijven'?'
[4] Ik zeg: 'Er zijn er wel meer dan twee genezen; maar die ene is voldoende, die
Ik aan de voet van de berg genas en waartegen Ik zei, dat hij zich aan priester
Jonaël, wiens naam je niet op behoeft te schrijven, moest tonen en de gave
moest offeren, die Mozes als een bewijs voor God voorgeschreven heeft! Want
wie Mi.i niet vanwege dit ene teken gelooft, die zal Mij ook niet geloven, als Ik
honderd tekenen voor hem deed! Schrijf daarom van al die tekenen alleen
datgene op, wat Ik je zojuist beschreef!’

192
[5] Matthéus zegt: 'Och ja, Heer, nu weet ik al welk teken U bedoelt! Ik heb er
wel nota van genomen, maar het nog niet helemaal op schrift gezet, en dat zal ik
nu direkt doen, en ik begin daarmee tevens een nieuw hoofdstuk. Want de
bergrede heb ik in drie hoofdstukken verdeeld, en dit wordt nu het vierde
hoofdstuk'
[6] Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed; maar je zult, nadat Ik van deze
aarde opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse rijk, nog vier hoofdstukken er vóór
moeten schrijven; daarom kun je nu al de drie bergrede hoofdstukken in plaats
van met één tot en met drie, met vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe
wordt dan nummer acht!'
[7] Matthéus paste zijn aantekeningen meteen op deze manier aan, en nu staat de
bergrede, hoewel deze het eerst door Matthéus opgeschreven werd, niet in het
eerste maar pas in het vijfde, zesde en zevende hoofdstuk.
[8] Om de evangeliën van Johannes en Matthéus beter te kunnen begrijpen is het
nodig het bovenstaande te weten; want beide zijn onder Mijn persoonlijke
leiding geschreven, en Ik wil dat men door deze kennis in staat is om de beide
uiterlijk zeer verschillend lijkende berichten als één geheel en als aanvulling op
elkaar te zien, omdat het zo vaak voorkomt dat zelfs goede kenners van de
Schrift de wonderen, die overeenstemming vertonen bij Matthéus en Johannes,
als dezelfde beschouwen, en zich daarna af gaan vragen: 'Hoe is het toch
mogelijk dat Matthéus dit zegt en Johannes dat, terwijl het onderwerp toch
beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
[9] Dit was de aanleiding tot veel dwalingen en niet zelden tot een algehele
verwerping van Mijn leer zoals deze in de evangeliën geschreven staat.
[10] Men zou hier zeker wel op kunnen merken: 'Ja, waarom, o Heer, deed U
daar dan in al die eeuwen niet wat aan, en gaf U daarover geen voorlichting?'
Dan zeg Ik:
[11] In iedere eeuw heb Ik op alle plaatsen waar Mijn leer ook maar enigermate
geloofd werd. mannen uitgekozen en geroepen. die de toedracht en de betekenis
van de evangeliën aan de mensen duidelijk maakten. Deze geroepenen hebben
dat altijd gedaan en ze hebben ook historisch datgene in de geschriften
aangevuld, wat ten dele door de slordigheid van de mensen en ten dele door het
starre denken en niet zelden door de kwade wil van de verschillende sektarische
leiders en priesters van het evangelie, respectievelijk van Mijn leer, verloren is
gegaan; maar slechts heel weinigen namen dat aan.
[12] De kerken, die zich in de loop van de tijd systematisch ontwikkeld hebben,
verwierpen dit vanzelfsprekend en verklaarden het tot 'ketterij' en 'duivelse
influisteringen' omdat het niet paste in hun op winst en heerszucht ingestelde
kraam!
[13] De geleerden en kunstenaars verklaarden daarentegen zulke verschijnselen
als 'fantasie' en 'zweverig gebazel' van een arme sukkel, die ook wat wilde
betekenen zonder daarvoor de nodige eigenschappen door moeite, vlijt en
grondige studie ontwikkeld te hebben!
[14] Op de plaats waar de uitgekozen en geroepen profeet leefde en waar men
hem kende, was hij helemaal niet in tel en kon daarom ook weinig tot stand
brengen. In het algemeen denken de mensen namelijk, dat een profeet eigenlijk

193
helemaal niet op de aarde moet wonen en ook geen mensengestalte moet
hebben, hij moet ook niets eten of drinken en geen kleding dragen, maar hij
moet minstens net als Elia in een vurige wagen door de lucht gaan, en van
daaruit aan ieder mens alleen datgene verkondigen, wat die bepaalde mens graag
hoort en wat hem vleit! Op zo'n echte profeet zouden zich zeker alle oren en
ogen richten, zeker als hij tijdens zijn wonderbare reizen naar evenredigheid
goud en zilvermunten onder de rijken en kleingeld onder het gewone volk zou
strooien, waarbij dan de groten, rijken en machtigen geprezen en de arme
duivels daarentegen meermalen ferm getuchtigd zouden worden, vooral als ze
het waagden te morren tegen de rijken, groten en machtigen! Zo'n profeet zou
dan voor de armen natuurlijk niet zo'n erg aangename verschijning zijn, en die
zouden hem niet prijzen!
[15] Maar een profeet, die een mens is als ieder ander, die eet en drinkt en
misschien zelfs een huiskamer heeft, en dan bovendien zelfs een gewoon
werelds handwerk uitoefent, die is toch niet in staat om te profeteren! Ze zeggen
dat hij een dwaas of een huichelaar is, en in zijn woonplaats zal hij zeker het
allerminst iets tot stand kunnen brengen!
[16] Ik heb op deze manier gedurende ongeveer twee duizend jaar steeds
hetgeen ontbrak aangevuld; maar wie nam het aan'? Geloof me: Altijd maar heel
weinigen, en die dan nog zelden met veel vuur! Men nam er wel kennis van en
schreef het op; maar men heeft steeds om allerlei waardeloze redenen niets
gedaan om zijn levenswandel daarnaar te richten en zichzelf geestelijk ervan te
overtuigen, dat die overigens eenvoudige mens in ernst door Mij was geroepen
om de mensen in de steeds donker wordende wereld weer een nieuw licht uit de
hemel te brengen.
[17] De één heeft een paar nieuwe ossen gekocht en moet deze nu voor het
ploegen africhten, zodat hij natuurlijk geen tijd heeft; de ander heeft een nieuwe
akker te bebouwen en kan daarom niet komen! De derde heeft een vrouw
getrouwd en heeft dus beslist geen tijd en gelegenheid meer! De vierde moet een
groot huis bouwen en weet zich door alle zorgen geen raad: die kan al helemaal
geen tijd vinden! En zo heeft tenslotte iedereen een uitvlucht, en een nieuw licht
uit de hemel brandt dan weer voor niets gedurende een hele eeuw in de één of
andere verborgen hoek van de aarde. En als Ik in de volgende eeuw wéér een
nieuw licht geef ter verduidelijking van de oude geschriften, dan overkomt dat
hetzelfde lot!
[181 Als dit nu door al de eeuwen heen steeds dezelfde ervaring blijkt te zijn,
dan vraag je je wel af, of de schuld wel bij Mij ligt dat de oude geschriften nu
nog steeds diezelfde hiaten vertonen, die voor duizend jaar al door ingebeelde
verstandelijke onderzoekers en tobbers zijn ontdekt, en die de aanleiding waren
dat veel twijfelaars en vervolgens verwerpers van Mi.jn leer en van Mi.in
volstrekte goddelijkheid, als paddestoelen uit de grond geschoten zijn.
[19} Daarom geef Ik nu een uiterst sterk licht op deze zaak, opdat er dan
niemand meer zich kan verontschuldigen met te zeggen, dat Ik Mij sinds Mijn
lichamelijke aanwezigheid op aarde noch om de zuiverheid en compleetheid van
Mijn leer, noch om de mensen die haar aangenomen hebben, bekommerd heb!
[20] Zodra Ik weer op de aarde zal komen, zal Ik een grondig onderzoek

194
instellen; en niemand zal Ik aannemen, die met wat voor verontschuldigingen
dan ook bij Mij aankomt! Want iedereen, die serieus zoekt, kan en moet het
vinden! De zieke schapen en ezels aan de voerbak zullen een geneesmiddel
krijgen, waarna ze zeker honger krijgen naar het voer uit de hemel; maar dan
zullen ze als herstellenden heel lang homeopathisch gevoerd worden! En dan nu
weer terug naar het Evangelie!'

92 Gods alwetendheid en Zijn leiding

[1] Matthéus kwam op de dag, volgende op die waarop Ik de zoon van de


vorstelijke persoon uit Kapérnaum in Kana genezen had, gereed met het
schrijven van zijn verzen. Toen hij het Mij liet lezen, prees Ik hem, want het was
beknopt en beschreef alles heel goed. Nadat hij echter zijn schrijfmateriaal
ingepakt had, kwam hij weer bij Mij terug om te vragen hoeveel schrijfmateriaal
hij in Kapérnaum nodig zou hebben; want voorlopig had hij maar vier vellen
niet mee ingepakt ten behoeve van het gebruik in Kapérnaum. Maar als Ik dacht
dat hij misschien meer vellen nodig zou hebben, dan kon hij die hier beter uit het
pak halen, dan in Kapérnaum!
[2] Ik zeg: 'Die vier zijn genoeg, maar Ik moet je nu toch op een foutje in het
ordenen van je eigendommen wijzen. Het is eigenlijk niet zo belangrijk, maar
omdat Ik meen dat alles nu eenmaal in een zekere orde moet gebeuren, vind Ik
het niet zo slim van je dat je eerst je pak met schrijfmateriaal dicht bindt en dan
aan Mij komt vragen hoeveel vellen Ik denk dat je nodig zult hebben. Als Ik nu
eens gezegd had: ' Je hebt in Kapérnaum vijf vellen nodig!', dan zou je nu
vanwege dat ene vel je hele pak weer los moeten maken, en dat zou je onnodig
veel moeite bezorgd hebben. Maar, aangespoord door Mijn geheime
beïnvloeding, heb je precies het juiste aantal buiten het pak gehouden, en je
daardoor de moeite bespaard het pak weer open te moeten maken. Zoals Ik je
echter al zei, het is niet zo belangrijk, maar overal vind je terug dat ordelijkheid
veel nut heeft, ook al schijnt het nog zo onbelangrijk.
[3] Stel, dat iemand 's morgens, 's middags of 's avonds zich wast en daarbij
eerst zijn gezicht wast en vervolgens pas zijn handen, dan zal door zijn nog vuile
handen zijn gezicht niet zo snel schoon worden; wast hij echter eerst zijn
handen, dan zalook z,ijn gezicht, omdat het dan met schone handen gewreven
wordt, snel en gemakkelijk schoon worden.
[4] Een mens had eens een stenige akker, waar hij met veel moeite en ijver de
stenen uit verwijderde; hij hield daarbij wel de volgende goede orde aan: Eerst
verzamelde hij de grootste stenen uit de akker en legde deze buiten de akker in
de vorm van een regelmatige, rechthoekige hoop. Daarna verzamelde hij de
minder grote en legde deze op een tweede eveneens rechthoekige hoop. En zo
deed hij vervolgens met de overige, natuurlijk steeds kleinere stukken steen en
hij produceerde zo tien steenhopen, die per hoop even grote stenen bevatten.
[5] Daarop zeiden de mensen op de naburige akkers, die dat zagen en hun akkers
niet op die manier vrij van stenen maakten, maar de stenen groot en klein op
heel rommelige hopen bij elkaar gooiden: 'Kijk eens wat een dwaas, hij maakt er

195
een spelletje van!'
[6] Niet lang daarna kwam er een bouwmeester langs de weg waaraan deze
akker lag, en deze man zocht stenen voor een bouwwerk. Toen hij de tien
geordende hopen zag, stapte hij daar op af en kocht ze allemaal voor veertig
zilvergroschen van de door zijn buren voor dwaas verklaarde man; want de
bouwmeester kon die stenen, omdat ze gesorteerd waren, meteen gebruiken.
Toen de buren dat ge waar werden, kwamen ze daar ook op af en zeiden: 'Heer,
waarom kwam u toch niet naar ons? Kijk toch zelf eens, we hebben net zulke
stenen en U zou ze van ons veel goedkoper hebben kunnen kopen!' De
bouwmeester antwoordt echter:
'Die stenen van jullie zou ik eerst moeten sorteren, en dat kost me veel arbeid,
tijd en moeite; maar deze zijn al gesorteerd, en daarom betaal ik hier liever wat
meer voor, dan dat ik die van jullie voor niets zou krijgen! Nu begonnen de
buren weliswaar ook hun steenhopen te ordenen, maar het was te laat! Want de
bouwmeester had genoeg aan de stenen, die hij van de eerste man gekocht had,
en de buren hadden zich voor niets ingespannen!
[7] Wees daarom altijd en in alles zo ordelijk mogelijk! Als iemand ergens geld
voor wil besteden, dan zal hij zich zeker het eerst daar oriënteren, waar de
meeste orde heerst! Achteraf orde op zaken stellen is vaak erg nutteloos! Begrijp
je dit voorbeeld?'
[8] Matthéus zegt: 'O Heer, hoe zou ik dat nu niet kunnen begrijpen! Dat is toch
zo helder en duidelijk als de zon midden op de dag!
[9] Alleen wilde ik nog graag van U weten, hoe U kon weten dat ik juist maar
vier vellen zal gebruiken in Kapérnaum! Want de goddelijke alwetendheid is me
nog altijd een heel groot raadsel! Soms weet U, zonder iemand daarnaar te
vragen, alles en houdt daar met Uw doen en laten rekening mee; andere keren
stelt U, net als wij, vragen en doet U alsof U niet weet wat er gebeurd is of nog
gebeuren zal! Hoe komt dat? Ik vraag U, Heer, geef me daarover eens een klein
beetje uitleg!'
[10] 'Vriend!', antwoord Ik, 'dat zou Ik je best uit willen leggen, maar je zou het
niet begrijpen; daarom zal Ik dat dan ook niet doen! Het zal echter niet zo lang
duren voordat het moment komt, datje die geheimen moeiteloos in je opnemen
kunt en ze dan ook goed begrijpt.
[11] Op dit ogenblik wil Ik je al wel zeggen, dat God ter wille van de vrije wil
van de mensen, wel alles kán weten wat Hij wil, maar als het de mens in zijn
vrijheid van handelen zou belemmeren, dan wil Hij het niet weten, en dan weet
Hij het ook niet! Is dat duidelijk?!
[12] Matthéus zegt: 'Heer, in dat geval is het wel erg riskant om als mens op
deze aarde te leven! leder mens met een beetje ontwikkeling kent toch de talloze
vijanden, die met alle mogelijke kwade zaken de mensheid belagen en daarmee
voor de ondergang van de mens zorgen?! Als U dat zonder dat te willen weten
zo maar langs U heen laat gaan, dan komt er een moment dat het er met het
zieleheil heel slecht voor zal staan!'
[13] Ik zeg: 'Zo erg wordt het nu ook weer niet! Want ten eerste leef je uit het
geloof en de liefde; en ten tweede heeft iedere mens de vrijheid, om zich op
ieder moment tot God te richten en Hem om hulp te smeken, en God zal Zijn

196
aangezicht tot de smekende wenden en zal hem uit elke nood helpen!
[14] Behalve dat heeft iedere mens toch al een onzichtbare beschermgeest
meegekregen, die de mens vanaf de geboorte tot aan het graf begeleiden moet!
Zo'n beschermgeest beïnvloedt altijd het geweten van de mens, maar zal de aan
hem toevertrouwde mens steeds meer aan zijn lot overlaten, als deze, geleid
door zijn eigenliefde, al het geloof en al de liefde tot de naaste vrijwillig laat
varen.
[15] De mens op deze aarde is dus volstrekt met zo verlaten als jij je dat
voorstelt; want het hangt allemaal van zijn vrije willen en handelen af, of hij
door God beschermd en begeleid wil zijn of niet! Als de mens het wil, dan zal
God het ook willen; wil de mens het echter met, dan laat God hem helemaal vrij,
en God bekommert zich ook verder niet om hem, behalve voor datgene, wat
hem volgens de algemene natuurlijke ordening toekomt, zoals het natuurlijke
leven en alles, wat als voorwaarde daarvoor nodig is. Maar verder bemoeit God
Zich niet met de mens, en mag Hij Zich vanwege zijn onaantastbare vrijheid niet
met hem bemoeien! Alleen als de mens God uit de vrije wil van het hart zoekt,
en Hem vraagt, dan zal God dit vragen en zoeken direkt beantwoorden,
tenminste als het de mens helemaal ernst is.
[16] Zoekt en vraagt de mens echter alleen maar bij wijze van proef en om zich
ervan te overtuigen of er wel iets waar is van God en Zijn beloftes, dan zal God
dat negeren! Want God is Zelf de zuiverste liefde en wendt Zijn aangezicht
alleen maar naar diegenen, die eveneens uit de ware liefde van hun hart tot Hem
komen en God ter wille van Hem Zelf zoeken, Hem als hun Schepper dankbaar
willen leren kennen en de vurige wens hebben om door Hem beschermd en
begeleid te worden.
[17] O, zij die zo komen, daarvan weet God elk ogenblik maar al te goed hoe het
met hen is, en Hij Zelf leert en begeleidt ze op al hun wegen; maar die van Hem
niets weten willen, daarvan weet God dan ook in alle ernst niets !
[18] En wanneer ze eenmaal in het hiernamaals voor God staan en luidkeels
roepen: 'Heer, Heer!', dan zal God hen antwoorden: 'Ga weg van Mij, jullie
vreemden; want Ik heb jullie nog nooit gekend!' En zulke zielen zullen dan veel
te dulden en te strijden krijgen voordat ze Hem weer naderen kunnen omdat Hij
ze nu kent. Begrijp je het nu?'
[19] ‘Ja, Heer', zegt Matthéus, 'dat begrijp ik nu allemaal erg goed, zuiver en
helder. Maar vindt U niet dat ik deze heerlijke leer, die de mensen toch erg zou
moeten aansporen om God zonder ophouden te zoeken en Hem te vragen ze bij
de hand te nemen en op de goede wegen te leiden, niet onmiddellijk moet
opschrijven?'
[20] Ik zeg: 'Neen, Mijn beste vriend en broeder; want vrijwel geen mens zou de
ware en levende volheid van die leer begrijpen! Daarom behoef je die ook
helemaal niet op te schrijven, behalve als je dat later nog eens -alleen voor jezelf
en een paar broeders - doen wilt.
[21] Nu gaan we echter op stap, als jullie klaar zijn voor de verdere reis naar
Kapérnaum! Wie mee wil, die volge ons; wie echter blijven wil, die blijve! Ik
moet gaan; want er is. daar veel ellende, en ook In de kleine plaatsjes die om het
meer, de Galilese zee, liggen.”

197
93 Naar Kapérnaum. De Heer dwingt niemand

[1] Nu gaan we op weg. De jonge gastheer komt nog een keer vragen of Ik toch
nog niet de avond bij hem wil doorbrengen.
[2] Ik zeg echter: 'Ik kom gauw weer langs, want voordat Ik voor het volgende
feest naar Jeruzalem trek, moet Ik Nazareth bezoeken, en op de heen en
terugreis zal Ik je weer opzoeken.' .
[3] De gastheer zegt: 'Heer, daarmee maakt U me erg gelukkig! Als U nu echter
beslist niet langer hier wilt blijven, wilt U dan zo vriendelijk zijn om mij toe te
staan, dat ook ik U weer m.ag vergezellen!'
[4] Ik zeg: 'Dat moet je helemaal zelf beslissen, want wat Mij betreft moet
niemand ooit tot wat dan ook gedwongen worden! Wie Mij wil aannemen, die
neme Mij aan, en wie Mij en Mijn leer volgen wil, die volge! Want Ik en Mijn
rijk zijn vrij en willen daarom ook in alle vrijheid het loon zijn van eigen
inspanning!
[5] Voor Mij geldt slechts de absoluut vrije zelfbeschikking. Alles wat meer of
minder is, heeft voor Mij en Mijn Vader, Die In Mij is zoals Ik in Hem, geen
waarde! ..
[6] Want iedere dwang ergens anders vandaan dan uit het eigen hart, is vreemd
en kan voor het persoonlijke eigen leven van de mens onmogelijk enige waarde
hebben in Mijn eeuwige vrije orde.
[7] Wat voor waarde heeft het voor jou, als je van e~n kunstwerk van een ander
beweert dat het jouw werk is? Als er dan Iemand kwam en aan je vroeg om
tegen een hoge beloning nog zo'n werk te maken, dan zou je te schande staan en
het je moeten laten welgevallen, da.t de opdrachtgever je ten aanschouwe van
iedereen een leugenaar, bedneger en pronker met andermans veren zou noemen.
.
[8] Zo is ook de totale ontwikkeling van het eigen leven aan leder mens
persoonlijk in handen gegeven.
[9] Wat eenmaal, bij de grote levenstest van iedere mens voor Gods aangezicht,
als vreemd aan de mens wordt onderkend, dat zal waardeloos Voor hem zijn en
het zal van hem worden afgenomen, en er zal dan worden gezegd: Wie heeft,
die zal het behouden en hij krijgt er nog veel meer bij; wie echter niets eigens
heeft, die zal worden ontnomen wat hij heeft, omdat het niet van hemzelf, maar
van een vreemde is!
[10] Ik zeg je dat het nu heus niet nodig is, dat je meegaat; maar als je het puur
uit jezelf wilt doen uit liefde tot Mij, dan zul je daarvoor niet alleen niets
verliezen, maar je zult het in alles tienvoudig terugkrijgen! Want wie het ook is
die uit echte liefde tot Mij iets doet, die zal het hier tienvoudig worden
vergolden en hierna in Mijn rijk honderdvoudig, en ook wel duizendvoudig en
eindeloos!'
[11] De gastheer zegt: 'Heer, als dat zo is, dan ga ik zeker met U mee; want mijn
hart zet me daartoe aan, en ik wil daarom mijn hart geheel en al volgen!' ,
[12] 'Goed, doe dat', zeg Ik, 'dan zul je volgens je hart leven,. en dat alleen is het

198
echte leven. Want ieder ander leven, dat de ingeving van het hart niet volgt, is
geen leven maar een dood van het eigen leven in ieder mens! Ik, Die alleen de
Heer van al het leven ben, zeg je dat!'
[13] Dit maakt de gastheer heel gelukkig, hij neemt meteen zijn knapzak en wat
geld en maakt zich reisvaardig.
[14] Maar Ik raad hem aan: 'Maak je vrij van alles, dan zul je veellichter
wandelen; want de dieven vallen alleen maar diegenen aan, waarvan ze weten
dat ze iets bij zich hebben! Heb je echter niets, dan kunnen ze ook niets
wegnemen!'
[15] De gastheer overhandigt daarop zijn geld en knapzak aan zijn vrouw en
volgt Mij zonder geld en knapzak.

94 Over de vloek en de gevaren van het geld

[I] Maar Judas Iskariot, die er vlak naast staat, zegt: 'Ik vind echter, dat het de
mens nooit schaadt, als hij wat geld bij zich heeft tijdens de reis!'
[2] Maar Ik zeg: 'Wie Mij kent zoals deze gastheer, die ook in Sichar al bij Mij
was, die weet, dat men er bij Mij heel goed zonder geld kan komen! Kijk eens,
hoewel ik geen zakken in Mijn mantel heb en helemaal niets wat ook maar lijkt
op geld, heb Ik toch voor vele honderden gezorgd, die door Judéa en Samaria
met Mij meegingen! Vraag hen, hoeveel deze reis ieder gekost heeft!
[3] Ik zeg je echter nog bovendien, dat Ik binnenkort vele duizenden zal voeden,
zonder meer geld bij Mij te hebben dan nu.
[4] Ik zeg je: Een echt en algeheel vertrouwen op God is meer waard dan alle
schatten der aarde, waarmee je wel voor korte tijd je vlees, maar nooit je ziel
kunt helpen! Als je echter je ziel te gronde gericht en verloren hebt, wat heb je
dan later nog te geven voor de verlossing van je ziel?!'
[5] Judas zegt: ' Ja, ja, U hebt wel gelijk, maar voor bepaalde dingen moet een
mens toch geld hebben!'
[6] Ik zeg: 'Hoeveel geld had Mozes dan, toen hij de Israëlieten uit Egypte
leidde?' - Judas zegt: 'Hij had goud, zilver en veel edelstenen!'
[7] Ik zeg: 'Dat had hij weliswaar, maar dat maakte dan ook, dat hij niet in het
voorzegde Beloofde land mocht komen! Begrijp je wel?!'
[8] Judas zegt: 'Ik ben de mening toegedaan, dat bij Mozes, de profeet aller
profeten van Jehova, niet het goud en het zilver dat hij op Gods bevel uit Egypte
moest meenemen de reden daarvoor was, maar veel eerder dat hij, in een zwak
moment van zijn geloof, te weinig op de trouw van Jehova bouwde!'
[9] Ik zeg: 'En wat was de reden dat hij op een dag zwak werd? Degene, die
Mozes toen zwak liet worden, omdat hij teveel dacht aan het zilver en het goud,
staat hier voor je en zegt het! In de Schrift staat het weliswaar op een
zinnebeeldige manier, maar wat Ik je zei, dat was de werkelijkheid!'
[10] Judas zegt: 'Goed, Ik neem van U aan dat het toen zo gebeurd is! Maar nu is
door de koning van Rome en de halve aarde het geld eenmaal als wettig
ruilmiddel Ingevoerd ter vergemakkelijking van het noodzakelijke onderlinge
menselijke verkeer, en we zijn verplicht het te gebruiken. Daarom meen ik, dat,

199
als het geen zonde is om geld in de tempelkas te offeren, het ook geen zonde zal
zijn datzelfde geld aan de een of andere arme te geven, opdat hij zich daar een
paar dagen mee verzorgt. Dus is het alleen al vanwege de armen goed, om wat
geld, dat nu eenmaal toch door de staat wettig is ingevoerd, op reis mee te
nemen, en dus had gastheer Koban best dat beetje geld bij zich kunnen houden!'
[11] Ik zeg:' Je hebt weliswaar een rijkelijk voorziene beurs bij je, maar je gaf
ondanks dat gisteren niets aan die drie armen, die je om een aalmoes gesmeekt
hebben; en daarom meen Ik, dat je zelf niet dat loffelijke gebruik van het geld
maakt, dat je Mij staat aan te prijzen!
[12] Wat het geld in de tempelkas betreft, daarover wil Ik je wel heel openhartig
zeggen: Dat is iets afschuwelijks, wat de verwording met zich meegebracht
heeft, niet zozeer voor een paar armen van geest, die denken dat ze daardoor de
hemel kunnen verdienen, maar des te meer voor hen, die het geld uit de kas
halen en het 's nachts verbrassen bij de meisjes van plezier! Zolang er geen geld
bestond, waren er ook geen publieke vrouwen zoals nu. Door de komst van het
geld en allerlei pasmunt zijn er in Jeruzalem, zoals bijna in alle andere steden,
een groot aantal meisjes van plezier gekomen, en de mannen zondigen dag en
nacht met hen! En als die uit het eigen land niet meer goed genoeg zijn voor
degenen met veel geld, dan laten ze uit de berglanden maagden komen, kopen ze
in Griekenland, en bedrijven daarna in Judéa met hen de schandelijkste hoererij!
En neem van Mij maar aan dat dat alles, en nog duizend keer erger, het gevolg is
van het door jou zo hoog geprezen geld!
[13] Maar dat is nog maar het begin van de vloek, die aan het geld kleeft.
[14] Er komen echter nog tijden die slechter zullen zijn dan diegene waarin
Noach de ark bouwde, en hun ellende zal te wijten zijn aan het goud en het
zilver, -en slechts een vuur uit de hemel dat al de produkten van de hel zal
verteren zal de mensen verlossen van de ellendigste van alle ellendes!’
[15] Judas zegt: ' Ja, ja, U bent een profeet zonder weerga en kunt dat allemaal
weten; maar als men het geld goed gebruikt, dan kan er toch niets mis gaan?'
[16] Ik zeg: 'Ik zeg je: Ja, als men het goed gebruikte, dan zou het net zo goed
zijn als al het andere op aarde, dat men ook goed en slecht gebruiken kan! Maar
het grote verschil ligt hierin: Als je een stad ingaat, dan moet je allerlei zaken op
je schouders meedragen, hetzij gereedschappen of etenswaren, en daarvoor krijg
je iets anders terug wat je nodig hebt, of ook wel een toebereide maaltijd. Het is
wel wat omslachtig en beslist niet erg gemakkelijk -maar het is ook ongeschikt
om daarmee tot zondigen verleid te worden! Want als je met koopwaar en
pakken komt of je trekt een kar vol gereedschappen, en je gaat daarmee naar een
hoer en je wilt met haar voor een paar potten of schotels zondigen, dan zal ze je
bespotten en uitlachen, en je bent gevrijwaard van de zonde. Kom je echter bij
haar met goud en zilverstukken, dan zal ze je niet bespotten en uitlachen, maar
je meenemen in haar slaapkamer en ze zal je met allerlei dingen prikkelen om te
zondigen, om je daardoor des te meer goud en zilver te ontfutselen! Daarom is
het geld wel gemakkelijk maar ook buitengewoon verlokkend en gemakkelijk
om te zondigen!
[17] En daarom heeft de satan het in deze wereld gebracht, opdat daardoor
gemakkelijker en meer gezondigd zal worden in de wereld! - Weet je nog niet,

200
dat de gelegenheid de dief maakt?!'
[18] Judas zegt: ' Ja, ja, dat is juist! Maar als men allerlei dieven tegen zou
willen houden, door de mensen niets te laten bezitten wat de dieven beviel, dan
moest er bij de mensen toch ontzettend veel veranderen! Ten eerste zou iedereen
even arm aan aardse goederen moeten zijn, ten tweede moest iedereen op
iedereen lijken net als mannetjes en vrouwtjes mussen, en ten derde zou er niet
één verstandiger mogen zijn dan de ander! Maar zolang dit allemaal niet het
geval is, heeft al het praten, leringen geven en tekenen doen geen nut! Velen
zullen zich daardoor wel bekeren, maar nog tien keer zoveel zullen ondanks de
leer of de tekenen blijven zoals ze zijn, en even gemakkelijk of zelfs nog
gemakkelijker kunnen ze ook wel tien keer erger worden dan ze eerst waren.
Want ieder mens heeft enige eigenliefde en hij wil een redelijke verzorging
hebben; daarom denkt ieder mens toch heel natuurlijk eerst aan zichzelf en dan
pas aan de anderen! En dat kun je hem toch onmogelijk kwalijk nemen! Huis en
grond kan niet iedereen hebben, want dan moest God bij iedere geboorte een
stuk grond met een huis laten geboren worden en dat ook op laten groeien.
Omdat dat echter niet zo is en de eerder geborenen zich reeds lang ieder plekje
op aarde toegeëigend hebben, zodat daardoor de meeste pasgeborenen nog geen
voetbreed stukje aarde kunnen bezitten, blijft hen uiteindelijk niets anders over
dan zich zelf door allerlei kennis onontbeerlijk te maken voor de luie bezitters
en dus op de een of andere manier in dienst te gaan bij de rijke bezitters der
aarde, of zich op de diefstal toe te leggen, om niet de zware bedelstaf te hulp te
moeten roepen. -Als dan de besten van degenen, die geen grond en geen huis
bezitten, voor hun diensten alleen maar geld krijgen en het geld indien mogelijk
bij elkaar sparen, zodat ze voor hun oude dag iets hebben, dan zie ik daar niets
slechts in, en ik vind dat het geld een nieuwe schepping van grond en vastigheid
is voor al degenen, die op deze armzalige aarde niet door opvoeding en geboorte
ooit tot het vurig verlangde bezit zijn gekomen. En ik moet eerlijk bekennen, dat
God Zelf, Die niet tegelijk voor iedere pasgeborene ook een nieuw stuk land
scheppen kan of wil, de heersers het goede idee ingegeven heeft om geld te
scheppen, waardoor ook kinderen van bezitslozen de nodige verzorging kunnen
krijgen, die vaak beter is dan die, welke uit grond en bezit bestaat. En God kan
toch niet willen, dat de kinderen van bezitslozen te gronde zullen gaan!? Want
ze kunnen er toch duidelijk niets aan doen, dat ze op de wereld geboren zijn met
dezelfde levensnoden als de kinderen van de bezitters!
[19] Al neem ik van U, Die misschien wel de grootste profeet bent die ooit deze
aarde betrad, alles aan wat U al geleerd heeft en nog Ieren zult, dan neem ik toch
niet aan wat U uitgelegd hebt over de schade, die het geld berokkent. Want net
zo goed als het geld volgens Uw inzicht schadelijk kan worden, net zo goed kan
ook al het andere schadelijk worden! Als ik schapen, ossen, koeien, kalveren,
ezels, kippen en duiven en al de vruchten en al het brood had dat alleen in ons
land al sinds David gestolen is, dan was ik de rijkste mens in heel Israël! En de
hoererij is vroeger, daar waar men geen geld had, zoals bijvoorbeeld in Sodom
en Gomorra en in Babylon, net eender en nog uitgebreider bedreven dan nu.
[20] Ik wil heus niet beweren dat U ongelijk hebt met datgene, wat U van het
geld zegt; maar waar is op deze armzalige aarde dan iets te vinden, waarmee

201
geen duizendvoudige slechtheden begaan zijn?! Als God die dingen echter niet
zo bijzonder vervloekt vanwege hun slechte gebruik, waarom moet het geld het
dan bij Hem zo ontgelden?!'
[21] Ik zeg: 'Wat iemand lief heeft, daarvoor heeft hij ook verstand genoeg om
het te prijzen; jij houdt uitermate veel van het geld en kunt daarom het geld heel
goed bejubelen. Ik zal je daarom ook verder niets meer zeggen, want waar men
van houdt, dat wil men ook prijzen! Je zult echter binnen niet al te lange tijd de
vloek van het geld nog leren kennen! Nu houden we er echter over op! De weg
naar Kapérnaum is vrij pittig, en we moeten toch voor zonsondergang daar zijn
en er onderdak voor ons vinden!'

95 Het karakter van Judas

[1] Nu kwam Thomas naar Judas Iskariot toe en verweet hem, dat hij bij Mij aan
durfde komen met zijn domme ideeën over geld, terwijl Mijn geest toch die van
Jehova Zelf was, en Ik daden deed, die alleen maar aan God mogelijk waren!
[2] Judas zegt tegen hem: ' Jij bent nog net zo dom als je altijd al was! Want je
gelooft ieder bakersprookje, of je gelooft als je dat zo uitkomt helemaal niets!
Denken kun je niet en rekenen nog minder! Neem nou eens die vissen, die je op
de markt bracht. Je vroeg vaak voor grote en voor kleine vissen dezelfde prijs,
zodat de kopers je daarom in je gezicht uitlachten! Zoals je altijd al was, zo ben
je nu nog, je denkt niet en je rekent niet, maar je leeft zo lekker dom de hele dag
maar door, zoals je dat altijd al gewend bent.
[3] Ik ben nu pas een paar uur in het gezelschap van deze grote profeet, en het is
mijn heilige plicht om Hem te doorgronden en zoveel mogelijk te Ieren kennen,
zowel in Zijn zienswijze als in de strekking van Zijn optreden! Jij bent nu al
ongeveer een half jaar in Zijn omgeving en je moet Hem daarom ook beter
kennen dan ik! Moet ik me echter daarom, omdat jij Hem al kent, helemaal geen
moeite geven om Hem tenminste ook zover te leren kennen als jij Hem tot nu
toe hebt leren kennen?!' ,!,
[4] Thomas zegt: 'Je wilt toch hopelijk niet vandaag al alles weten, o : dan
morgen weer naar huis te gaan!? Het is maar goed, dat de Heet: eindelijk weer
op weg is gegaan, anders waren jullie beslist morgen ook nog lang niet over
jouw domme geld uitgepraat geraakt! De Heer heeft gelijk; dat vervloekte geld
wordt je dood nog eens, omdat je het zo bijzonder aantrekkelijk vindt! De Heer
heeft je toch duidelijk genoeg gezegd, welke waarde het geld heeft en op welke
manier het zeer nadelig is voor het;;: geestelijke leven van de mens; maar jij
vindt jezelf al heel lang wijzer li dan God en daarom ook kun je voor God de
kroon op je wijsheid zetten! :; Pas maar op dat je op een keer niet stikt van
louter wijsheid!
[5] Maar wat heeft mijn vishandel daarmee te maken?! Ik heb nota bene altijd
als eerste mijn vis uitverkocht, terwijl jij, ondanks je goede lessen, de helft van
de jouwe meestal weer naar huis moest dragen! Ik verkocht zowel de grote als
de kleine tien stuks voor twee penningen en kon altijd nog wel vijfmaal zoveel
verkopen, gesteld dat ik dat naar de markt gebracht had! En het lijkt me dus wel

202
duidelijk, dat ik beter gerekend heb dan jij, die wijzer dan God denkt te zijn,
maar tevens een gierigaard bent en je hele heil in het geld zoekt; voor die
wijsheid geef ik geen stater!'
[6] Een beetje verbouwereerd antwoordt Judas: 'Ieder praat naar zijn, verstand!'
Thomas zegt: 'Dat is waar; jij begrijpt alles, omdat je zo dom ; bent, op een
domme manier en je praat ook zo! Geef liever wat aandacht aan een arme, die
langs de weg ligt! Geef hem je beurs, dan zul je voor het eerst van je leven
volkomen wijs handelen!'
[7] Judas zegt: 'Dat zal ik wel mooi niet doen; want nog nooit heeft iemand mij
iets, in de ware betekenis van het woord, geschonken, en daarom schenk ik ook
niemand iets!'
[8] Thomas zegt: 'Dat is een zeer loffelijk principe, dat zo zonder meer al
vervloekt behoort te worden! Ik zeg je, met zulke principes zul je bij onze eigen
Heiland en Meester beslist niet ver komen; daar sta ik voor in! Hij personifieert
de grootste vrijgevigheid -en jij bent een onvergelijkbare gierigaard! Dat past
heel aardig bij elkaar!'
[9] Judas zegt: ' Als ik Hem eerst maar eens goed bewerkt heb en Hij inziet, hoe
men in de wereld leven moet om een gezien mens te zijn, dan wordt Hij wel wat
minder vrijgevig! Overigens is het ook beslist geen kunst, op kosten van
degenen die wat hebben, vrijgevig te zijn en zijn aanhang goede maaltijden voor
te zetten! Geloof me, als ik ergens zo'n dwaas vind, zoals deze jonge gastheer,
dan wil ik op zijn kosten ook wel zo vrijgevig zijn als wie dan ook! -Maar juist
deze Jezus, die van huis uit een straatarm mens is, moest alleen uit Eigen
middelen maar eens die groep leerlingen onderhouden en voeden, dan zou je
meteen wel zien, hoe vrijgevig Hij is, en of Hij niet zo snel mogelijk al die
nalopers weg zal sturen!'
[10] Thomas zegt: 'Ik zeg je alleen maar, dat je helemaal door de duivel bezeten
bent; want zoals jij nu gesproken hebt, kan alleen maar de duivel spreken! Het
lijkt op redelijke taal, maar dat lijkt alleen maar zo, en wat je zegt is de
onbeschaamdste leugen ter wereld. Ik heb er spijt van dat ik je hierheen gebracht
heb, Er waren vele honderden mensen in Sichar, en allen werden gevoed uit de
hemel! En het vervallen huis van Irhaël heeft hij in weinige minuten zo
herbouwd, dat het nu verreweg het kostbaarste huis in deze stad is! En jij
grenzeloos onbeschaamde, oerdomme dwaas wilt dan mij, die met mijn eigen
natuurlijke ogen de hemel geopend heeft gezien en talloze scharen van Gods
engelen naar boven en naar beneden zag gaan, in zekere zin als de wijze der
wijzen er van overtuigen, dat Jezus een arme sloeber is, die zich op andermans
kosten wel laat doen!? O, wat ben je toch een arme sukkel! Hij, aan Wie hemel
en aarde volkomen toebehoren, omdat Hij ze gegrondvest heeft door Zijn
almacht, zal zeker mijn of jouw schatten nodig hebben om op deze wereld,
waarop Hij de vruchten laat groeien en rijp worden, te kunnen leven?! O, jij
ontzettend blinde dwaas! Ga naar Sichar, overtuig je van alles en kom dan terug,
en we zullen zien of je nog zo dom in 't wilde weg redeneert als nu!'
[11] Judas zegt met een insinuerende glimlach heel laconiek: 'Heb je dat
allemaal met je eigen ogen gezien? Of heb je misschien ook nog een paar ossen
en ezelsogen geleend, om zo veel en zulke buitengewone dingen in één keer te

203
kunnen overzien? - Overigens verheugt het mij, dat deze wijze Nazareeër ook de
mooie Irhaël heeft leren kennen, die intussen, zoals ik pas kort geleden gehoord
heb, al met haar zesde man schijnt samen te wonen, omdat al de vijf anderen bij
haar zo gezegd op het lijf gestorven zijn! Nou, bij zo'n mooi liefje zal dan voor
jullie allemaal de hemel wel heel wijd open gestaan hebben! Jaja, Irhaël heeft al
menigeen in de zevende hemel gebracht; waarom zou ze dan bij jullie een
uitzondering gemaakt hebben?! Maar ik zal voor haar plezier echt niet naar
Sichar wandelen; want ik houd mij aan de wet van Mozes en ik wil mij daarom
niet bezig houden met zulke zondige zaken!’

96 De wil van Judas

[I] Deze sarcastische woorden van Judas maken dat Thomas bijna uit zijn vel
springt van ergernis en woede, en hij wil hem letterlijk zo hard mogelijk te lijf
gaan. Maar Ik ga nu, terwijl we bijna halverwege Kapérnaum zijn, naar Thomas
toe en zeg: 'Broeder, zolang je Mij rustig en bedaard ziet, wees jij dan ook zoals
je Mij ziet als je maar vaak genoeg, naar Mij kijkt! Maar, als je op een keer ziet
dat Ik er op los sla, spring er dan snel op af en sla zo hard je kunt! Maar dat is nu
bepaald nog lang niet nodig. De nacht blijft nacht ondanks alles wat je er aan
doet, en Judas zal Judas blijven! Het is voor hem geen verplichting zoals voor de
nacht, die de natuurlijke schaduw van de aarde is, maar als hij Judas blijven wil,
dan moet hij dat maar blijven; wij blijven echter dat wat wij zijn! De toekomst
zal leren, hoever hij het zal brengen met Judas te zijn!”
[2] Thomas zegt: 'U kunt hem het beste maar wegsturen, anders krijgen we nog
heel wat herrie met hem; want hij verkoopt smerige en boosaardige praatjes!'
[3] Ik zeg: 'Ik heb hem niet gevraagd om te komen en zal hem daarom; ook niet
wegsturen; als hij echter wil gaan zoals hij gekomen is, dan;j zullen we daar
geen traan om laten! Maar jij moet uit zijn buurt blijven, want jullie passen niet
bij elkaar. Vergeef hem echter alles, zoals Ik hem vergeef, dan zal je hart vrij
blijven!'
[4] Thomas zegt: 'Wat betreft dat vergeven mijnerzijds, daarover hoeft, U zich
geen zorgen te maken; want ik heb beslist nooit wrok tegen hem gekoesterd,
hoewel ik hem altijd gekend heb als een mens, waarmee niemand makkelijk op
kan schieten, - zelfs de profeet Johannes niet, waarmee hij meermalen een
twistgesprek had! Maar ik moet heel eerlijk toegeven, dat het me duizendmaal
liever geweest was, als hij niet bij ons gezelschap hoorde!
[5] Toen ik eergisteren thuis was, heb ik natuurlijk een heleboel over Uw doen
en laten verteld aan mijn kennissen, die zich daar erg over verbaasden. Dat
kwam echter ook Judas ter ore; en hij was nu net de eerste die besloot om zich
bij U aan te sluiten! Want de leer van Johannes voldeed hem niet, omdat die
alleen maar een strenge boetedoening voorschreef en aan iedereen een
onverbiddelijk godsgericht verkondigde die niet tot de echte boetedoening zou
overgaan; over dit onderwerp heeft hij dan ook meermalen met Johannes
geredetwist.
[6] Johannes was helemaal vervuld van de boetedoening, en Judas precies het

204
tegenovergestelde daarvan. Hij legde Johannes zonder omwegen uit, dat een
zogenaamde 'zak en as'-boetedoening het domste was wat een mens kon doen,
de mens moest zich echt wel verbeteren, maar niet in zaken as!
[7] Nu is het wel zo dat Johannes niet direkt zak en as heeft aanbevolen als
beslist noodzakelijk voor de boetedoening; hij heeft het als het ware
vergelijkenderwijs in zijn toespraken naar voren gebracht en wilde daarmee een
grondige verbetering van de mens, die een slaaf van zijn zonden was geworden,
aanduiden; maar Judas, die alles beter wilde weten en begrijpen, was het er niet
mee eens dat men ook door beelden en gelijkenissen kan lesgeven, want hij
vond, dat men zich over zulke belangrijke zaken, waar het heil van de mensen
vanaf hing, altijd in heldere, begrijpelijke taal moest uitdrukken!
[8] De profeten waren naar zijn idee pure ezels, omdat ze in beelden gesproken
hadden, die men uit kon leggen zoals men dat zelf wilde; het was alleen aan hen
te wijten dat de priesters, de koningen en het hele volk bedorven waren!
Kortom, bij hem is ieder mens, hoog of laag, een ezel, als die niet zo denkt en
doet als hij; en daarom denk ik, dat hij niet in ons gezelschap zal passen.
[9] Ik zeg: 'Mijn beste Thomas! Wat je Mij nu hebt verteld, wist Ik allang; maar
toch blijf Ik erbij: Als hij wil gaan, dan gaat hij; als hij echter wil blijven, dan
blijft hij! Ik weet nog veel meer van hem en weet zelfs, wat hij Mij Zelf aan zal
doen; maar toch moet hij blijven, als hij wil blijven! Want zijn ziel is een duivel
en wil van God de wijsheid leren; maar die gedachte zal deze ziel niet veel
goeds brengen! Maar nu houden we erover op! Er komt binnen niet al te lange
tijd nog wel een gelegenheid, waarbij we bij hem de vinger op de zere plek
zullen leggen! -We zijn nu inmiddels voor de muren van Kapérnaum gekomen,
en Ik zie door de stadspoort een Romeins hoofdman ons tegemoet snellen,
vergezeld van overste Cornelius en zijn koninklijke familielid, er moet weer een
zieke genezen worden.

97 Kapérnaum. De zieke knecht van de hoofdman

Ev. Matth. hoofdstuk 8. Hier begint Matthéus bij het vijfde vers in het achtste
hoofdstuk de geschiedenis beknopt op te schrijven tot Ik weer naar een feest in
Jeruzalem ga.

[I] We lopen nu nog op ons gemak een paar honderd schreden en als Ik het
stadsgebied betreed, komt de hoofdman direkt op Mij af, vraagt of Ik naar hem
luisteren wil en zegt dan: 'Heer! Thuis heb ik een knecht, die door de jicht wordt
geteisterd en daar erg onder lijdt, en niets meer kan doen'.(Matth. 8,6)
[2] Ik zeg: 'Ik zal komen en hem gezond maken'.(Matth. 8.7)
[3] De hoofdman zegt echter: 'Heer! Ik ben helemaal niet waard, dat U in mijn
huis komt, maar spreek slechts één woord, dan wordt mijn knecht gezond!
(Matth. 8,8) Want, ik ben ook maar een mens, die net als veel anderen -
ondergeschikt is aan de hogere overheid; maar onder mij heb ik toch veel
krijgsknechten, die doen moeten wat ik zeg. En als ik tegen één van hen zeg:
doe dat, dan doet hij het, of als ik zeg dat hij moet verdwijnen, dan verdwijnt hij.

205
En als ik tegen een andere knecht zeg: kom, dan komt hij; en als ik tegen mijn
knecht zeg: doe dit of dat voor mij, dan doet hij het meteen! (Matth. 8,9)
[4] Aan U zijn echter alle geesten ondergeschikt, en U bent de totale gebieder
over wat in de hemel en wat op de aarde en in de aarde is; U behoeft dus alleen
maar Uw voor ons onzichtbare machten een aanwijzing te geven, en ze zullen
onmiddellijk doen wat U wilt!'
[5] Deze hoofdman legde Mij zijn verzoek betreffende zijn knecht zo vol
vertrouwen voor, omdat hij door de direkte genezing van de zoon van de
koninklijke beambte en door de verhalen van de overste ervan overtuigd was,
dat ik op wonderlijke wijze op afstand kon genezen door slechts één enkel
woord te spreken. Dat was dan ook de reden, dat hij, net als de koninklijke
beambte, naar Mij toe kwam toen hij hoorde dat Ik de stad naderde.
[6] Toen Ik hoorde hoeveel vertrouwen de hoofdman in Mij had, zei Ik
verwonderd -weliswaar niet voor Mijzelf maar voor de leerlingen - niet speciaal
tegen de hoofdman, maar meer tegen degenen, die bij Mij waren: 'Werkelijk,
zo’n geloof ben Ik in heel Israël nog niet tegen gekomen! (Matth. 8,10) Maar ik
zeg jullie daarbij: Velen zullen uit het oosten en uit het westen komen en met
Abraham, Isaäk en Jacob in het hemelrijk zitten (d.w.z. delen in de heerlijkheid
des Vaders) (Matth. 8,11); maar de kinderen van het Rijk zullen uitgestoten
worden in de grootste duisternis, waar een ontzettend gekerm en
beklagenswaardig tandengeklapper zal zijn!' (Matth. 8,12)
[7] Nog voor Ik uitgesproken was, sloegen velen zich vol verslagenheid op de
borst en zeiden: 'Heer, verwerpt U de kinderen en neemt U in hun plaats de
heidenen aan?'
[8] En Ik zeg: 'Het maakt niet uit of het kinderen of heidenen zijn! Wie gelooft
en de liefde heeft, hetzij Jood, Griek of Romein, die zal aangenomen worden!’
[9] Daarna keer Ik Mij naar de hoofdman en zeg tegen hem: 'Ga heen; u krijgt
wat u hebt geloofd!'
[10] De hoofdman bedankte Mij uit de grond van zijn hart, ging vervolgens naar
huis en zag daar, dat alles in vervulling was gegaan, wat hij met een onwrikbaar
geloof had gevraagd; want de knecht werd op hetzelfde moment gezond, waarop
Ik tegen de hoofdman had gezegd: 'U krijgt wat u hebt geloofd!' (Matth. 8,13)
[11] Dit teken in Kapérnaum, en ook dat daarvoor aan de zoon van de
koninklijke beambte, die stadhouder was in Kapérnaum, kregen in deze stad
bijzonder veel belangstelling, vooral van de kant van de Romeinen en Grieken,
die in de stad aanwezig waren; maar onder de Joden en de in deze stad vanuit
Jeruzalem gestationeerde, en in feite blijvend aangestelde priesters en
schriftgeleerden wekte het alleen maar ergernis, nijd en woede!

98 Het volk daagt de priesters uit

[1] Want het volk, dat de tekenen gezien had, maar te bang was voor de priesters
en schriftgeleerden om er voor uit te komen dat het Mijn leer geloofde en wilde
volgen, verzon een list: Het bracht een aantal zieken naar de priesters en zei:
'Luister eens, hooggeachte priesters en schriftgeleerden, die naar u zegt in alle

206
geheimen van God ingewijd bent! De mens Jezus uit Nazareth doet wonderen
die zo groot zijn dat nog niemand ze ooit eerder gedaan heeft, en zijn taal en leer
is als een vuurstroom, die alles wat hij op zijn weg tegenkomt met geweldige
hitte verteert en onweerstaanbaar met zich meesleurt! Zonder medicijnen
geneest hij als een God iedere ziekte alleen maar door het woord, en men zegt
dat hij zelfs doden levend maakt door het uitspreken van een enkel woord!
[2] Nadat we ons van de waarheid van al deze dingen overtuigd hadden, schoot
ons een goede gedachte te binnen, en wij dachten aan u en zeiden tegen elkaar:
'Waarom vinden wij dat zo bijzonder?! We hebben toch ook priesters en
schriftgeleerden die in alle Godsgeheimen ingewijd zijn, die zeker net als deze
Jezus slechts door iets te zeggen een zieke kunnen genezen, als ze dat willen!'
We waren eigenlijk al onderweg om onze zieken naar de Nazareeër te brengen;
maar dachten toen aan de besnijdenis en het verbond, en dat willen wij niet
loslaten zolang dat ons ook datgene kan geven, wat wij lichamelijk en geestelijk
nodig hebben. Omdat deze Jezus nu echter zulke uitermate wonderbaarlijke
tekenen doet, dreigt er voor ons gevaar als we niet dezelfde krachtige tekenen
daar tegenover kunnen stellen!
[3] Dus hebben we een aantal zieken meegebracht en vragen u terwille van
uwen ons heil, of u door uw geestelijke macht, die u volgens eigen zeggen direkt
van God heeft, deze zieken, die beslist niet onze ergste zieken zijn, slechts door
een woord te spreken wilt genezen!
[4] Daarna trekken we dan met deze door u wonderbaar genezen zieken de hele
stad door, en zullen voor ieder huis Gods eer en uw grote roem luid
verkondigen. De Nazareeër verliest daardoor zeer aan populariteit en zal,
volgens de zegswijze, tenslotte onder schande, spot en smaad het hazenpad
moeten kiezen!'
[5] De priesters en schriftgeleerden, zich maar al te goed bewust van hun totale
onmacht, zeggen plechtig, om hun onmacht te verbergen: 'Wat een dwazen zijn
jullie toch! Waarom vragen jullie dingen van ons, die alleen God mag doen?
Wanneer heeft er ooit een priester of een schriftgeleerde een wonder gedaan?!
Dat kan alleen maar God en de ene hogepriester in de tempel te Jeruzalem, als
hij in het allerheiligste gaat! Breng je zieken dus naar Jeruzalem; daar zullen ze,
als je het juiste daarvoor offert, wel genezen worden; als God het tenminste wil!
Wil God het echter niet, dan zul je het moeten aanvaarden om je zieken nog net
zo ziek weer mee naar huis te nemen.
[6] Wij zijn wel ingewijd in alle mogelijke geheimen van God, maar niet in de
macht van God, die heilig is, en die Hij aan geen sterveling geeft!
[7] Wie echter toch zoals deze Jezus, over wie wij ook al gehoord hebben, door
toverij of met de hulp van Beëlzebub daden verricht, is een monster uit de hel,
de eeuwig vervloekte woonplaats van Gods vijand. En wie zich inlaat met zijn
leer en zijn tekenen, die staat dan ook net eender tegenover God en Zijn
dienaren, als die duivelsdienaar! Dat is de zuivere waarheid; wee jullie, als je
naar Jezus gaat en zijn leer en hulp aanneemt!'
[8] Degenen, die de zieken naar de priesters en de schriftgeleerden gebracht
hebben, zeggen: 'Jullie zijn allemaal leugenaars, als je dit beweert! Hoe kan hij
tot de duivel behoren en een dienaar van Beëlzebub zijn, hij, die de mensen het

207
beste geeft en de mensen, die hem volgen, slechts liefde, zachtmoedigheid en
geduld leert, en die alles wat hij leert ook helemaal zelf in praktijk brengt?!
[9] Jullie zijn veel eerder des duivels, als. Je zoiets over hem zegt; hij is
daarentegen van God, omdat hij de wil van God doet, die hij ook leert!
[10] Jullie hebben ons daarnet uitgescholden voor 'dwazen', omdat wij in je
eigen belang datgene vroegen, wat jullie wel duizend keer beweerd hebt ook te
kunnen door het goddelijke woord en het gebed; maar nu, nu het er als nooit
tevoren op aankomt om je oude onveranderlijke geloof ten uitvoer te brengen,
scheld je ons uit voor dwazen als we jullie aan je woord houden! – O, slechte
dienaars van Beëlzebub! We zullen jullie zoveel licht geven, dat je alleen al door
de afstraling daarvan allemaal sterven zult!'

99 Bethabara. De schoondochter van Petrus

[1] De priesters en schriftgeleerden trokken zich snel terug toen ze die dreigende
taal van hun geloofsgenoten hoorden. Want er waren er ongeveer honderd naar
hen toegekomen en in hun ogen vonkelde een diepe ernst; want deze mensen
voelden allang aan, wie er achter de Joodse priesters en schriftgeleerden schuil
ging en ze haatten hen al een hele tijd meer dan de pest!
[2] Maar omdat de priesters, Farizeeën en schriftgeleerden wel merkten, dat de
Joden hen alleen maar fijntjes op de proef stelden om iets aanwijsbaars tegen
hen te verkrijgen, zodat ze nog meer redenen zouden hebben om Mij te volgen
(want in die tijd was het nog moeilijker om uit de Joodse kerk over te gaan naar
een andere, dan dat het nu is om uit de rooms-katholieke kerk over te gaan naar
een hervormde kerk), hielden ze Mij nu scherp in het oog en begonnen onder
elkaar al heel in het geheim te overleggen, hoe ze Mij konden liquideren.
[3] De overste, in wiens huis Ik nu in Kapérnaum een paar dagen achtereen
verbleef, verklapte Mij heimelijk wat er gebeurde, hoe kwaad de Joodse
priesterstand op Mij was en dat ze zelfs Mij in 't geheim om het leven wilde
brengen!
[4] Toen zei Ik: 'Hun kwaadaardige plannen met Mij zullen wel een keer lukken,
maar nu is het de tijd nog niet. Opdat ze nu echter niet te veel gelegenheid zullen
hebben om hun wraak uit te voeren, zal Ik voor een poosje naar een andere
plaats gaan en dan later, als de woede van deze godloochenaars wat bekoeld zal
zijn, weer hierheen komen.
[5] Hoewel hij Mij erg graag bij zich gehouden had, gaf de overste Mij toch
gelijk, omdat ook hij zelf voor deze priesters, schriftgeleerden en Farizeeën
behoorlijk bang was, want hij wist maar al te goed, hoe dit addergebroed de
kunst verstond om iemand in 't geheim in Rome aan te klagen.
[6] Ik verliet toen de volgende morgen heel vroeg, met het hele gezelschap dat
Mij volgde, het bijzonder gastvrije huis van de overste en begaf Mij naar het
huis van Simon Petrus, dat in de buurt van Bethabara lag, waar Johannes
vroeger verbleef. Toen Ik echter in het eenvoudige, maar ruime huis van Petrus
kwam, lag daar zijn schoondochter, een aardig en meestal zeer werklustig en
flink meisje van ongeveer twintig jaar, met hoge koorts in bed en was zeer

208
angstig en had veel pijn. Petrus kwam naar Mij toe en vroeg Mij, om haar te
helpen! (Matth. 8,14)
[7] Ik ging direkt naar haar bed, nam haar bij de hand en zei tegen haar:
'Dochtertje, sta op en maak liever het avondmaal voor ons klaar, in plaats van
hier ziek in bed te liggen!'
[8] Ogenblikkelijk verliet de koorts.haar, en het meisje stond meteen op en
diende ons met veel ijver en toewijding.(Matth. 8,15)

100 De wonderbare visvangst

[1] Daarop komt Matthéus naar Mij toe en vraagt Mij, of hij dit teken tesamen
met diverse beleringen en toespraken, die Ik gedurende de paar dagen in het huis
van de overste gegeven heb, ook moet opschrijven.
[2] Ik zeg: 'Het teken bij de hoofdman voor Kapérnaum met wat Ik daar gezegd
heb, en dit teken in het huis van Petrus ook, maar zonder het gesprokene dat niet
bij de werkelijke leer behoort! Laat de besprekingen in het huis van de overste,
en het feit dat Ik twee dagen lang bij hem bleef, helemaal weg!
[3] Binnenkort komen we toch weer in het huis van deze overste als zijn liefste
dochter sterven zal, Ik zal haar dan opwekken en weer aan hem teruggeven.
Schrijf dan zo over hem en het teken, dat je geen namen behoeft te noemen, -
anders zouden wij hem schaden in zijn wereldse betrekkingen, en dat zullen en
willen we natuurlijk niet; het priesterdom houdt hem namelijk ook in het oog.
[4] Tot aan het volgende feest in Jeruzalem zal Ik echter hier aan het meer in
deze streek, die Mij het beste bevalt, nog veel tekenen doen en veellessen geven;
dat zul je allemaal geheel op moeten schrijven!'
[5] Matthéus maakt zich schrijfvaardig. Maar Johannes wordt nu erg treurig en
zegt: 'Maar Heer, U, die ik het meeste lief heb! Zal Ik dan helemaal niets meer te
schrijven krijgen?'
[6] Ik zeg: 'Mijn beste broeder, wees jij daar maar niet bedroefd over! Je zult
nog heel veel te schrijven krijgen! Want jou heb Ik alleen voor de belangrijkste
en diepzinnigste dingen voorbestemd!'
[7] Johannes zegt: 'Maar het teken te Kana met de zoon van de koninklijke
beambte lijkt me toch niets groter en belangrijker dan dat, wat U voor
Kapérnaum voor de hoofdman gedaan hebt!?'
[8] Ik zeg: 'Dan vergis je je erg, als je dat denkt! Want met de zoon van de
koninklijke beambte wordt de gehele zeer slechte en verdorven wereld bedoeld,
en hoe haar nu van verre hulp aangereikt wordt door Mijn leer en door Mijn
geestelijke bemoeienis. Met de knecht van de hoofdman wordt voorlopig alleen
maar een jichtige knecht, die Ik genezen heb, bedoeld; later wordt daar echter
ook wel een gemeente of de één of andere in Mijn naam opgerichte vereniging
mee bedoeld, die echter, geleid door allerlei politieke vrees, een bepaald deel
van Mijn leer niet in de praktijk toepast, en die daardoor ook langzaam maar
zeker in alle andere opzichten Mijn leer niet meer volgt; en dat is dan ook een
jichtaanval van de ziel, die dan alleen maar door het vaste geloof in Mijn woord
weer geholpen kan worden!

209
[9] Zie je, Mijn beste broeder Johannes, daarom is er een zeer groot verschil
tussen die twee tekenen! Het eerste geeft aan hoe geestelijk ziek de hele wereld
is, en Ik zegje: in nog diepere zin, ook de hele oneindigheid! Het tweede teken
betekent alleen maar, dat wat Ik je daarnet verklaard heb. Nu weet je dus, wat jij
en wat Matthéus vast moet leggen.
[10] Maar nu heeft het meisje, met de andere bedienden van Petrus, het
middagmaal al klaar, en we gaan daarom direkt daaraan beginnen en dan willen
we vanmiddag Petrus een beetje helpen een paar goede vissen te vangen. Tegen
de avond zullen we nog genoeg te doen krijgen.'
[11] Toen gebruikten we een overvloedige maaltijd, die voor het hele grote
gezelschap voldoende was, en gingen daarna aan het meer, dat ook 'Galilese zee'
genoemd werd, en hebben daar in een paar uur een grote hoeveelheid van de
lekkerste vis gevangen, en wel zo veel, dat ze nauwelijks in de viskaren
geborgen kon worden.
[12] Petrus werd er bang van, zodat hij in een soort van vrome bedwelming
uitriep: 'Heer, ik smeek U, laat me alleen; want ik voel nu zo sterk, dat ik een
zondig mens ben! Al eens eerder was ik bang voor U, toen U, terwijl ik U nog
helemaal niet kende, ergens vandaan kwam en mij en mijn helpers hier vissend
aantrof! Ik zag toen al dat U van goddelijke afkomst was; nu heb ik echter nog
meer angst, omdat ik nu maar al te duidelijk inzie, Wat en Wie U in het diepst
van Uw Wezen bent! Toen hebben we net als nu de hele nacht gevist en zo te
zeggen niets gevangen; op Uw woord echter en in Uw aanwezigheid scheurden
de netten vanwege de te grote hoeveelheid gevangen vis! Ik voel, dat ik
daardoor beslist erg bang voor U word, want U bent -,
[13] Ik zeg: 'Wees stil en verraad Mij niet! Want je kent die ene onder ons! Die
is en blijft een verrader.'
[14] Petrus zegt nu verder niets meer en maakt toebereidselen om de vis te
bergen. Omdat de avond echter valt, gaan wij naar huis, waar door de ijver van
de gezond gemaakte schoondochter van Petrus een goed en rijkelijk avondmaal
op ons wacht. Iedereen is nu opgewekt en blij; en Petrus zet de lofzang in en
allen antwoorden eenstemmig in een wisselzang.

101 Het bijzondere wijnwonder voor Judas

[I] Toen Petrus ophield met zingen, sprak hij op heel feestelijke toon: 'Mijne
vrienden en broeders! Wat ligt er een hemelsbreed verschil tussen ons zingen
hier en dat van David eertijds, toen hij het volk deze heerlijke lofzang gaf! Toen
hij zong, hief hij zijn ogen op naar de sterren! Want in die tijd woonde Jehova
volgens de menselijke begrippen in het ontoegankelijke licht boven alle sterren.
Wat zou David hier echter gedaan hebben, nu Diegene, tot Wie hij zijn ogen
ophief boven alle sterren, - 'Stop! Vriend Petrus!', zeg Ik, 'zo is het al weer
genoeg; denk er wel aan, wie hier allemaal bij ons zijn!'
[2] Petrus roept zichzelf dadelijk tot de orde en nodigt alle gasten uit voor het
avondmaal, dat voornamelijk uit brood en goed klaargemaakte vis bestaat.
[3] Judas vraagt aan Petrus of er in de buurt geen wijn te koop is. Daarop

210
antwoordt Petrus: 'Een paar landwegen gaans hiervandaan is een herberg; daar
kun je wijn kopen. 'Judas vraagt dan weer aan Petrus, of hij niemand kan sturen
om een zak vol te halen.
[4] Petrus zegt: 'Je weet toch net zo goed als ik, dat ik niemand heb om te sturen!
Als je zo graag wijn wilt hebben, ga er dan zelf heen, en ding nog wat af bij de
waard, dan krijg je het zo voordelig mogelijk!' Judas zegt: ' Ah, als ik zelf moet
gaan, dan zie ik er liever van af!'
Petrus zegt: 'Doe wat je wilt, ik kan je niet helpen, want mijn vissersknechten
hebben aan zee nog volop werk; mijn vrouwen mijn kinderen en mijn
schoondochter hebben het, zoals je zelf kunt zien, veel te druk, en van mijzelf
zal je toch wel niet verlangen, dat ik nu bij avond een hele zak vol wijn alleen
voor jou hierheen ga halen!?' -Judas zegt daarop wat geërgerd: 'Nou nou, ik
meende er goed aan te doen, omdat ik zag dat je geen wijn hebt; ik zou het heus
zelf wel betaald hebben, hoe duur het ook geweest was!'
[5] Petrus zegt: 'Er is er Eén onder ons, Die in Kana op de bruiloft van Simon,
die ook hier bij ons is, water in wijn heeft veranderd. Deze Ene zou ook nu, als
dat nodig was, hetzelfde kunnen doen. Maar omdat het nu beslist niet nodig is,
kunnen we ons ook met het bijzonder goede water behelpen, dat mijn zuivere
huisbron ons biedt. ,
[6] Judas zegt: 'Heel goed, heel goed, -ik ben daar ook wel tevreden mee, omdat
ik zelf ook erg van goed water houd; maar juist bij zo'n gelegenheid als deze zou
een wijntje toch ook niet te versmaden zijn! Als die zekere Ene, Die ik nu ook
wel denk te kennen, echter toch uit water wijn kan maken, dan zou Hij dat voor
jou nu toch ook wel kunnen doen!?'
[7] Ik zeg: 'Ga dan naar de bron en drink! Want aan jou zal de bron wijn geven,
maar aan de rest van ons slechts water!'
[8] Toen ging Judas naar de bron en putte. En bij het drinken van het geputte
water, bleek het zeer goede wijn te zijn en hij bedronk zich, zodat hij bij de bron
bleef liggen en in de diepe bron gevallen zou zijn als een paar knechten van
Petrus hem niet gevonden en in huis op een bed hadden neergelegd. Zo was het
goed geregeld; want Ik heb op deze avond veel mensen genezen die last hadden
van allerlei kwalen en besmettelijke ziektes, en bij velen boze geesten
uitgedreven, - en daarbij zou Judas ons veel moeilijkheden hebben opgeleverd.

102 De genezing van alle zieken uit Kapérnaum

[1] Toen alle aanwezigen het avondmaal genuttigd hadden, en Judas vast in
slaap op een strobed in het voorhuis lag, brachten dezelfde Joden uit
Kapérnaum, die de vorige dag de priesters, schriftgeleerden en Farizeeën op de
proef stelden, een aantal bezetenen en andere zieken, die last hadden van allerlei
kwalen, en vroegen Mij zeer dringend, of Ik ze allemaal genezen wilde!
[2] Ik vroeg ze echter met liefdevolle ernst, of ze wel geloofden, dat de
timmermanszoon uit Nazareth zo iets zou kunnen doen. Want deze mensen
kenden Mij zogezegd al vanaf Mijn geboorte.
[3] Maar daarop antwoordden ze: 'Dat u een zoon van de timmerman bent, heeft

211
er niets mee te maken! Als de timmermanszoon door God uitverkoren wordt om
een profeet van het volk Israël te worden, dan is hij een profeet, ook al zou hij
duizendmaal een timmermanszoon zijn; want ieder mens is dat, wat hij van God
uit is, en nooit wat zijn ouders waren! En daarom geloven wij allen vast en
zeker, dat u in de eerste plaats een echte door God gewijde profeet bent, en in de
tweede plaats dat u ons daarom allen kunt helpen, zoals u ook de zoon van de
stadhouder en de knecht van de hoofdman hebt geholpen!'
[4] En Ik antwoordde hen: 'Nu dan, omdat jullie zo in Mij geloven en zo'n
mening over Mij hebt, daarom gebeure met jullie allen, watje geloofd hebt!'
[5] Op dit woord verlieten alle geesten de bezetenen, en degenen, die allerlei
ziektes en kwalen hadden, werden ook op datzelfde ogenblik gezond. (Matth.
8,16)
[6] Het behoeft wel niet nader beschreven te worden, hoe verbaasd en dankbaar
men daarna was!
[7] Er werden daarna ook heel toepasselijke, maar tevens bijtend scherpe
opmerkingen gemaakt over het hele Joodse priesterdom, maar Ik berispte de
sprekers daarover en wees hen erop, dat het niet zo slim was, om slapend
addergebroed wakker te maken: 'Want zolang het zich in haar winterslaap
bevindt, is het voor niemand schadelijk en gevaarlijk; wordt het echter gewekt,
dan is het gevaarlijker dan op andere momenten waarop het niet slaapt!
[8] De vol arglist en streken zittende tempelknechten sliepen ook, net als een
addergebroed in de winter, maar met jullie gewaagde vraag heb je hen
gewelddadig uit hun slaap gehaald. Let er daarom goed op, dat ze voor jullie nu
niet gevaarlijk worden! Want deze overspelige soort geniet wellustig als ze
ergens schade aan kan richten!'
[9] Allen zien nu wel de waarheid van Mijn woorden in en hebben er spijt van
dat ze door hun onbezonnenheid dit kwaad aangericht hebben! Ik troost ze
echter en druk hen op het hart om in Kapérnaum niets te vertellen van het hier
verrichte teken, behalve dan aan enkele waarheidlievende vrienden, die dan ook
weten te zwijgen! En dat beloofden ze Mij.
[10] Eén van hen was, hoewel niet tot de priesterstand behorend, toch zeer goed
in de Schrift onderlegd.
[11] Hij ging nu voor de groep staan en zei heel ernstig: 'Luister, beste vrienden
en broeders! Voor mij steekt er veel meer achter wat hier heeft plaatsgevonden,
dan alleen maar jullie conclusie: 'Zie deze man is een echte profeet'. Ik geloof
dat wat hier nu heeft plaatsgevonden, de vervulling is van wat de profeet Jesaja
voorspeld heeft toen hij zei: 'Hij heeft onze zwakheden op zich genomen, en
onze ziekten heeft Hij gedragen!' (Jes. 53,4) Dringt het niet tot jullie door?
Begrijp je echt niet waar dat op slaat?'
[12] Het volk kijkt hem echter met grote ogen aan, want het begrijpt hem niet.
Hij herhaalt zijn vraag nog een keer, en omdat het volk nog steeds datgene, wat
hij uit Jesaja aangehaald heeft, niet begrijpt, zegt hij: 'Voor de blinde kun je
moeilijk preken over de kleuren van de regenboog!'
[13] Ik zeg tegen hem: 'Wees kalm, het is beter dat dit volk dat voorlopig niet
begrijpt! Want als dit volk dat nu zou begrijpen, dan zou het naar de priesters
rennen en daar op een geweldige manier met hen gaan redetwisten, en dat zou

212
niet goed zijn voor jullie en ook niet voor Mij, uit het oogpunt van Mijn leer
gezien! Maar wanneer het juiste moment aanbreekt zullen ze het begrijpen, en
zullen ze verstaan wat de profeet gezegd heeft!'
[14] De spreker neemt genoegen met dit antwoord, en het volk, waarvan Ik op
deze avond de bezetenen en zieken genezen heb, gaat weer naar huis met hun
geheel genezenen.
[15] Thuis in Kapérnaum baart het toch nog groot opzien onder vrienden en
bekenden, en als het de volgende ochtend nog maar nauwelijks licht is, is er om
het huis van Petrus al een onoverzienbare volksmenigte verzameld, die Mij wil
zien, Degene, Die de vorige avond zo'n onbegrijpelijk groot wonder gedaan
heeft! Omdat er steeds meer volk om het huis komt vraagt Petrus Mij, wat
daaraan gedaan kan worden.
[16] Ik zeg: 'Maak het grote schip maar klaar, dan varen we helemaal naar de
andere kant van het meer, anders beleven we hier een spektakel! (Matth. 8,18)
Het volk heeft weliswaar de beste bedoelingen, maar. het priesterdom zal ook
achter het volk aangeslopen komen, en met hen willen wij voorlopig niets te
doen hebben!'
[17] Petrus maakte meteen het grootste schip klaar, al gauw gingen wij aan
boord en roeiden het met de wind mee snel het meer op.
[18] Voordat Ik echter met de leerlingen het schip betrad, kwam een
schriftgeleerde uit Kapérnaum op Mij af en zei: 'Meester sta mij. toe, dat ook ik
u volg op uw tocht!' (Matth. 8,19) Ik doorzag echter direkt zijn geheime reden,
die echt niet zo lofwaardig was. Het was hem daarbij niet om Mijn leer en al
Mijn daden te doen, maar meer om de verzorging van zijn buik en zo mogelijk,
als daarmee iets te verdienen zou zijn, heimelijke spionage. Daarom schudde Ik
Mijn hoofd en zei tegen hem: 'De vossen hebben holen, en de vogels onder de
hemel hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets, zelfs geen steen in
deze wereld als bezit, zodat Hij daarop Zijn hoofd neer kan leggen!' (Matth.
8,20)
[19] En de schriftgeleerde begreep Mij, wendde zich af en ging naar huis. Want
Ik gaf hem daarmee te verstaan, dat ook hij een sluwe vos was en daarom ook
een hol (betaalde baan) had, en dat vogels van zijn pluimage, onder de hemel,
d.w.z. ver beneden de zuiver goddelijke waarheid en liefde, hun nesten, d.w.z.
hun voedings en rustplaats hebben waar ze hun prooi verteren; maar dat bij de
Mensenzoon niets te vinden is van al de wereldse bedriegerijen, zelfs niet een
zogeheten politieke kunstgreep (steen), waarop je zo nu en dan je geestelijke
'hoofd' kunt laten uitrusten! De schriftgeleerde begreep precies wat Ik bedoelde
en ging, zoals gezegd, zonder nog een woord te zeggen, vlug naar Kapérnaum
terug.

103 Op zee. Jezus en de storm

[I] Eveneens nog voor wij in het schip gingen kwam één van Mijn leerlingen
naar Mij toe en vroeg Mij of Ik het goed vond dat hij eerst zijn vader zou gaan

213
begraven, die in de vorige nacht plotseling overleden was. (Matth. 8,21) Ik zei
echter tegen hem: 'Blijf jij nu maar bij mij, en Iaat de doden hun doden
begraven! '(Matth. 8,22) En de leerling zag meteen van zijn verzoek af en
volgde Mij op het schip; want hij begreep dat het beter is om voor het leven, dan
voor de dood te zorgen, -dit laatste is namelijk een zorg, die geen waarde heeft
en waar de doden zich het beste mee bezig kunnen houden. Want allen, die
begrafenisvertoon belangrijk vinden, zijn min of meer dood zolang zij eer aan
een dode bewijzen en zelf het eerbetoon aan de dood belangrijk vinden.
[2] De mens sterft pas echt door zelfzucht, die zich uit in de hoogmoed, die vóór
alles hunkert naar eer; en in dat licht bezien is dan een eervolle begrafenis van
een dode, niets anders dan een laatste vorm van hoogmoed van de geestelijk
reeds lang dode mens.
[3] Nadat de leerling in zijn hart de volle waarheid van wat Ik hem gezegd had,
besefte, volgde hij Mij zonder meer het schip op, zoals reeds eerder gezegd, en
we vertrokken snel met gunstige wind en ontliepen zo het steeds sterkere
opdringen van het volk. (Matth. 8,23)
[4] Sommigen klommen wel in kleine bootjes en voeren ons een stukje na. Maar
toen de wind steeds harder ging waaien, keerden ze al gauw terug en het kostte
hen moeite, om vóór het uitbreken van de storm de vaste oever weer te bereiken.
[5] Wij bevonden ons reeds in volle zee, toen de eerst zo gunstige wind overging
in een geweldige storm. Ik was bij het aan boord gaan echter al lichamelijk
vermoeid, omdat Ik de hele nacht gewaakt had, en Ik zei daarom tegen Petrus
toen we op het schip waren: 'Maak voor Mij een bed klaar, want Ik ga tijdens de
tocht een beetje rusten, want je weet, dat Ik de hele nacht niet gerust heb!'
[6] Petrus bracht Mij direkt een paar matten, maakte daarvan een goed bed en
gaf Mij daarbij nog een kussen onder het hoofd, waarop Ik dan ook weldra
lichamelijk heel diep insliep, hoewel Ik wel wist, dat de wind gauw in een harde
storm zou overgaan en dat de hooglopende golven het schip zouden bedreigen.
[7] Toen wij ongeveer een paar uur uit de kust waren, woedde de storm het
hevigst, en de golven begonnen over het dek van het schip te slaan. (Matth.
8,24) Toen werden zelfs Mijn meest toegewijde leerlingen bang; want ze zagen
dat door de steeds meer overslaande golven het schip water begon te scheppen,
vooral bij het middelste en door de toenmalige bouwtrant tevens laagste deel van
het schip. Toen derhalve de storm niet afnam maar daarentegen de golven steeds
krachtiger opjoeg, gingen de leerlingen naar Mij toe, dat wil zeggen naar het
hoogste deel van het schip waar Petrus voor Mij eerder een bed
klaargemaakt..had en waar de golven nog niet doorgedrongen waren, begonnen
aan Mij te schudden opdat Ik wakker zou worden en riepen toen vol angst:
'Heer, help ons, anders gaan we allemaal te gronde!' (Matth. 8,25)
[8] Daarop stond Ik op van het bed en zei tegen hen: 'O, jullie kleingelovigen!
Hoe kun je zo bang zijn als Ik bij je ben? - Wie is er belangrijker: de storm of
Degene, Die ook heer over alle stormen is?!'
[9] Maar omdat de leerlingen, net als vele anderen op het schip, bijna sprakeloos
van angst waren, en zelfs Petrus alleen nog maar wat stamelen kon, zei Ik snel
een bestraffend woord tegen de storm en de zee en daarop werd het ineens
windstil! Het leek of de storm afgesneden was en de zee werd spiegelglad;

214
alleen waar de roeispanen het water beroerden, zag je een geringe beweging.
(Matth. 8,26) Het grote aantal mensen aan boord, dat Mij vrijwel niet kende,
omdat het pas deze ochtend aangekomen was en eigenlijk alleen voor
zakendoeleinden meevoer, was ontzettend verbaasd en klampte de leerlingen
aan en vroeg hen: 'Wat -in de naam van Jehova -is dat voor iemand, dat wind en
zee hem gehoorzamen?!' (Matth. 8,27)
[10] Ik maakte echter gebaren naar de leerlingen, dat ze Mij niet moesten
verraden. Petrus zei toen: 'Vraag niet zo veel, maar help liever al dat water uit
het schip te scheppen, anders zijn wij nog verloren als er soms een staartje van
de storm komt, wat vaak genoeg gebeurt als hij zo ineens afbreekt zoals nu!' -
Toen vroegen de vreemden niets meer, maar pakten de wateremmers en
schepten vlug het water uit het schip en hadden daar volop werk aan tot we de
uitgestrekte oever aan de overzijde bereikten.

104 In Gadara. De genezing van de bezetenen

[I] Het land, of liever gezegd de streek, waar we nu gekomen waren, Werd
bewoond door een volkje - de Gergesenen, ook wel Gadarenen genoemd -en lag
langs de gehele lengte van het meer recht tegenover Galiléa.
[2] Toen we daar met z'n allen aan land gestapt waren, en naar de kleine stad
Gadara wilden gaan, die op een heuvel aan het meer op ongeveer zes duizend
pas van onze landingsplaats verwijderd lag, liepen tegenover de stad, vanaf een
kleine aan het meer gelegen berg op wiens helling de begraafplaats van de
bewoners van deze omgeving en stad lag, ons twee naakte personen met
gruwelijk vertrokken gezichten tegemoet. Zij werden door een heel legioen boze
geesten bezeten en waren zo woest dat door hun toedoen bijna niemand deze
doorgang kon passeren. (Matth: 8,28) Zij woonden in de graven van het kerkhof
op de berg. Niemand kon ze vangen of met ketens gebonden houden. Want ook
al werden ze zo nu en dan door een groot aantal sterke mensen overweldigd, met
kettingen gebonden en in de boeien geslagen, dan werden die kettingen toch in
een oogwenk verbroken en de boeien tot poeder gewreven! Dag en nacht waren
ze op de berg in de graven, schreeuwden verschrikkelijk en sloegen zichzelf
ontzettend met stenen.
[3] Toen deze beiden Mij echter temidden van Mijn leerlingen zagen aankomen,
liepen ze regelrecht op Mij af, vielen voor Mij neer en schreeuwden: 'Wat moet
U van ons, Zoon van de Allerhoogste?! Bent U gekomen om ons al vóór onze
tijd te kwellen! Wij bezweren U bij God de Allerhoogste, dat U ons niet zult
kwellen! (Matth. 8,29)
[4] Ik bedreigde hen echter en sprak: 'Hoe is je naam, boze geest, die deze
beiden kwelt alsof ze tesamen één man waren?'
[5] De boze schreeuwde daarop: 'Mijn naam is legioen; want we zijn met zeer
velen!'
[6] Ik gebood de boze daarop uit deze twee te gaan! Ogenblikkelijk verliet een
grote hoeveelheid boze geesten, in de zichtbare vorm van grote zwarte vliegen,
de twee, maar vroeg Mij dringend, haar niet uit deze streek te verjagen!

215
[7] Er bevond zich echter langs de lage bergen die het meer begrensden, in
westelijke richting een grote kudde varkens, toebehorend aan de Gadarenen;
want dit volkje, dat merendeels uit Grieken bestond, at het vlees van deze dieren
en dreef er handel mee, grotendeels op Griekenland. (Matth. 8,30)
[8] Toen de boze geesten deze kudde zagen, vroegen ze Mij, of Ik ze
toestemming wilde geven om in deze kudde te gaan. (Matth. 8,31)
[9] En toen Ik hen dat om geheime voor de wereld verborgen redenen toestond,
gingen de duivels meteen in de ongeveer twee duizend varkens.
[10] Zodra de duivels echter in de varkens gegaan waren, renden deze dieren een
berg op die een sterk vooruitspringende rots in zee had, en vanaf die rots, die
ongeveer drie honderd ellen boven zee uitstak, stortten alle tweeduizend varkens
zich als een tornado in de zee, die juist op dat punt zeer diep was. (Matth. 8,32)
[11] Toen de herders, die de varkens hoedden, zagen wat daar gebeurd was met
de bezetenen, schrokken ze geweldig, vluchtten weg, renden naar de stad en
vertelden iedereen en speciaal hun opdrachtgevers, wat zich aan de zee had
afgespeeld. (Matth. 8,33)
[12] De bewoners van het stadje liepen te hoop, en één van hen, die, net als veel
anderen in deze stad nog een heiden was en geloofde in Jupiter en de andere
goden van het heidendom, hield een toespraak en zei: 'Heb ik het vanmorgen
niet gezegd: Als twee door de furiën gekwelden stil worden, maar de zee bij
heldere hemel door de storm wordt opgezweept, dan komt er een godheid naar
de aarde, en zal er een gericht plaats vinden; want de goden komen nooit zonder
roede en zwaard van de sterren naar de aarde! En nu is het gebeurd: De furiën,
die de beide zondaars plaagden, woelden eerst de zee op, omdat ze zeker wisten,
dat er een godheid zou afdalen en hen zou verdrijven uit de beide zondaars. Dat
ze zich toen in de vorm van zwarte horzels op onze varkens stortten en deze
dieren als een storm in zee dreven, dat is me zo duidelijk als de zon op een
hellichte middag! Er blijft ons nu niets anders over dan in alle deemoed en
boetvaardigheid van ons gemoed met een groot aantal mensen naar de godheid,
waarschijnlijk Neptunus of Mercurius, af te dalen en hem zeer nadrukkelijk te
vragen, of hij deze streek weer zo snel mogelijk wil verlaten; want zolang een
god zich zichtbaar in een streek op aarde ophoudt, kun je slechts een
opeenstapeling van ongelukken verwachten! Want, zoals reeds gezegd, een god
komt nooit zonder roede, zwaard en gericht van de sterren naar de aarde omlaag!
[13] Laat echter niemand hem ook maar met de geringste gedachte iets verwijten
over de ons toegebrachte schade; want dan is het helemaal met ons gedaan! We
hebben de oude goden nu al zo lang geen echt offer meer gebracht, daarin zeker
het meest gehinderd door de domme Joden, die het altijd beter willen weten dan
wij, dat een beledigde god nu zelf zijn offer is komen halen! Zo is het! Daarom
mogen wij daarover ook geen ontevreden gedachten in ons laten opkomen! Het
enige wat we kunnen doen is naar beneden gaan en hem begroeten en hem dan
zeer nadrukkelijk vragen, of hij deze omgeving maar liefst meteen weer wil
verlaten!'
[14] Tijdens deze toespraak luisterden er ook enige Joden mee en die zeiden nu:
'Je vindt weliswaar dat we dom zijn, maar we weten er toch meer van dan jullie.
Kijk, deze veronderstelde god van jullie is waarschijnlijk een magiër uit Perzië,

216
of de beroemde Jezus uit Nazareth, van Wie we al grote dingen gehoord hebben.
Voor de rest zijn we het geheel met jullie eens, dat we hem zeer nadrukkelijk
moeten vragen om deze streek te verlaten; want zulke mensen bevorderen nooit
het geluk van een land, -dat weten we uit de tijden van onze profeten. Als onze
God bepaalde mensen in een land opwekt tot profeten, dan staat het ongeluk van
zo'n land al vast!'
[15] Daarop verzamelde iedereen zich in deze stad en begaf zich naar buiten en
bergafwaarts naar Mij toe, en er bleven alleen maar een paar zieken thuis. Toen
degenen die uit de stad kwamen Mij zagen en vaststelden dat Ik er heel gewoon
menselijk uitzag, kregen ze wat meer moed om dichterbij te komen, en ze
kwamen daarom, hoewel nog steeds behoorlijk bang, naar Mij toe en vroegen
Mij of Ik hun land direkt wilde verlaten! (Matth. 8,34)
[16] Een paar van hen keken naar de twee, die ze als voormalige bezetenen heel
goed kenden. Die waren nu gekleed en spraken heel verstandig met hen en
vertelden, hoe Ik hen van hun plaag bevrijd had, en hoe ze daarop door degenen,
die met Mij gekomen waren, meteen gekleed waren. Maar dat alles
verminderde, speciaal bij de heidenen, de angst niet en ze wensten alleen maar
dat Ik hun streek verlaten en nooit meer terugkomen zou!
[17] En Ik gaf gehoor aan hun wens en zei daarop tegen Petrus:'Vriend breng het
schip maar gelijk weer in orde, zodat we ons snel weer van deze streek kunnen
verwijderen!'
[18] En Petrus en zijn knechten brachten het schip meteen in orde. Toen Ik Mij
echter inscheepte, kwamen de twee genezenen Mij snel achterna en vroegen
Mij, of zij Mij ook mochten volgen; want ze zouden in deze stad niets te doen en
niets om van te leven hebben, en in hun huis zouden hun familieleden ze zeker
nooit op willen nemen omdat ze te bang voor hen waren! Ik wees ze echter met
vriendelijke ernst terug en zei tegen hen: 'Ga maar gerust naar je huis en je
familie terug; ze zullen je met vreugde opnemen! Ga en verkondig de uwen, en
ook de hele streek, wat voor groots de Heer aan jullie heeft gedaan en welke
barmhartigheid Hij jullie bewees; dat is beter dan dat je Mij nu zou volgen!
Want je moet nu in deze omgeving, waar men je overal goed kent, een heel goed
getuigenis van Mij geven en daardoor nuttig zijn voor de mensen; en de mensen
zullen jullie net als voorheen, toen je voor hen een verschrikking was, niet laten
verhongeren.
[19] Toen gingen de beide genezenen als één man weg en deden zeer ijverig,
wat Ik hen had aanbevolen.
[20] Binnen korte tijd hebben de twee Mij niet alleen in hun geboortestreek,
maar ook in alle tien de steden die daar boven langs het meer liggen, bekend
gemaakt; en ze verkondigden met veel ijver overal wat voor groots Ik aan hen
had gedaan en welke grote barmhartigheid Ik hen had bewezen. En daardoor
geloofden er velen in Mijn naam en kregen een groot verlangen naar Mij, zowel
Joden als Grieken.

217
105 Nazareth. Ongeloof verhindert wonderen

[1] Nu voeren wij rechttoe rechtaan naar Nazareth, want Ik had Mij
voorgenomen nu weer eens een keer Nazareth te bezoeken en thuis wat uit te
rusten en dan ook voor de zeer ongedurige Nazareeërs het licht der waarheid te
ontsteken!
[2] De terugvaart duurde echter wat langer dan de heenvaart, en velen kregen
honger. Maar Ik gaf hen kracht en ze voelden een wonderbare verzadiging, en
sommigen zeiden: 'Niet te geloven, één inademing is als brood en een tweede
smaakt als wijn!' Zo bereikten wij vroeg in de volgende morgen de oever. Vanaf
de oever tot aan Nazareth was het nog ongeveer twintig landwegen gaans, en wij
gingen dus vlug verder en bereikten snel de stad Nazareth. Ondertussen
verzorgden de knechten van Petrus zoals gewoonlijk het schip en voeren naar
huis.
[3] Wij waren echter geland aan de algemene landingsplaats en daar waren al
veel mensen verzameld; voor een klem deel waren dat mensen, die vanwege hun
zaken de zee in alle richtingen moesten bevaren, en de meeste anderen kwamen
uit de omstreken, zelfs van Jeruzalem, naar de markt van Nazareth; want er was
op dit moment juist een grote markt in deze stad.
[4] Toen op de landingsplaats bekend werd, dat Ik met het schip van Petrus
aangekomen was, gingen ook diegenen, die over zee hun zakenreizen wilden
maken, mee terug naar de stad, en zodoende trok er een grote volksmenigte met
Mij mee naar Nazareth.
[5] Maar Ik en Mijn leerlingen gingen naar Mijn huis, dat wil zeggen nu het huis
van moeder Maria, die thuis was met de drie oudste zonen en de vier maagden,
die vroeger in Jozefs tijd, toen Ik nog een kind was, als kind waren aangenomen
en opgevoed.
[6] Maria en alle huisgenoten gingen nu aan het werk en maakten een
overvloedig ontbijt voor ons allen klaar, dat wij echt nodig hadden, speciaal de
leerlingen, omdat die een hele dag en een hele nacht haast niets gegeten hadden.
De maaltijd was snel klaargemaakt, en we gingen zitten en aten en dronken. Na
het maal spraken wij onze dank uit en stonden op en gingen de stad in, om daar
wat naar het doen en laten van de mensen te kijken. We konden echter
nauwelijks het huis uit vanwege al het volk, dat voor het grootste deel uit
nieuwsgierigheid, voor een ander deel uit onbehoorlijk spionage oogmerk en
slechts voor een zeer gering deel uit nood en hulpbehoevendheid, zich om het
huis gelegerd had.
[7] Toen wij voor het huis kwamen, vroegen enige Farizeeën en schriftgeleerden
uit Jeruzalem, of Ik hier geen wonderen en tekenen zou doen. Maar Ik zei hen
heel ernstig en beslist: 'Neen, door uw ongeloof is dat hier niet mogelijk!' Na dit
besliste neen begon men zich te verspreiden, en een paar mompelden en
fluisterden elkaar in het oor: 'Hij is bang voor de heren uit Jeruzalem en durft
niet.' Anderen zeiden: 'Hij heeft zijn tovermiddelen zeker niet bij zich.' Weer
anderen zeiden: 'Hij doet hier niets vanwege zijn landslieden; want hij zal wel
weten, dat hij bij hen niet erg hoog aangeschreven staat!' Onder zulke en
gelijksoortige opmerkingen verstrooiden ze zich, en binnen enkele ogenblikken

218
was er geen mens meer bij het huis van Maria, de moeder van Mijn lichaam, en
we hadden meteen ruimte genoeg om naar de stad te wandelen.
[8] Wij bezochten daar een synagoge, waarin iedere Jood die dat wilde, voor
drie schriftgeleerden, die op een verhoging zaten, mocht spreken en ook allerlei
bezwaren inbrengen, die hij, of met hem een hele gemeente, gegrond achtte
tegen de door Jeruzalem plaatselijk aangestelde priesters en schriftgeleerden.
[9] Toen we de synagoge ingingen, zei Simon van Kana heimelijk tegen Mij:
'Heer, wij kunnen toch ook wel wat inbrengen!? We zouden echt klachten
genoeg hebben!'
[10] Ik zeg: 'Mijn vriend! Op het goede moment de waarheid spreken is juist en
goed; maar op het goede moment zwijgen is nog beter! Je kunt proberen wat je
maar wilt, maar je zult uit ijzer toch nooit goud maken en uit leem geen zilver!
Deze soort, die hier voor het geven van raad en om te luisteren zit, ziet er
inwendig heel anders uit, dan wat de buitenkant Iaat zien; uitwendig is ze een
lam en inwendig een verscheurende wolf!
[11] Denk je dat zij hier zitten te luisteren om na de vernomen bezwaren van het
volk de gevraagde verlichtingen aan te brengen? O, dan zou je je erg vergissen!
[12] Deze soort zit hier alleen maar met vriendelijke gezichten naar het volk te
luisteren, om het uit te horen hoe het denkt over het priesterdom. Geloof Mij
maar! Vandaag word je vriendelijk aangehoord, en morgen sluiten ze je in de
gevangenis op en tuchtigen je een vol jaar met roeden! Want deze priesters zijn
allemaal net als de raven en de kraaien, die pikken elkaar ook nooit met de
scherpe punt van hun snavel de ogen uit.
[13] Daarom gaan we hier alleen maar zitten luisteren en opletten of, en in
hoeverre, en op wat voor manier daar over ons gesproken wordt. We vallen hier
niet op, en gesteld dat ze ons zien, dan zullen ze ons toch niet zo vlug
herkennen, en zo kunnen wij hier goed luisteren en rekening houden met wat we
horen.' -Simon van Kana ging hiermee akkoord en we gingen in een wat donkere
hoek van de synagoge zitten en luisterden naar alles, wat daar naar voren
gebracht werd.
[14] Mensen, die alleen maar voor zichzelf kwamen, en ook wel afgevaardigden
voor hele gemeentes, brachten een aantal ten hemel schreiende klachten tegen de
priesters naar voren en werden heel vriendelijk aangehoord.
[15] Nadat het volk al haar klachten geuit had, en de drie schriftgeleerden en
Farizeeën, die uit Jeruzalem gekomen waren, met de hand op het hart beloofd
hadden, dat ze hun uiterste best zouden doen en de aangeklaagde priesters aan
een scherp verhoor zouden onderwerpen en dat ze, als de aanklacht waar bleek
te zijn, hen zouden weten te tuchtigen, stelt een schriftgeleerde met zijn
vriendelijkste gezicht aan het volk de vraag, of, en wat de hier aanwezigen zoal
over Mij, dat wil zeggen de beruchte opruier Jezus, weten. Want men had tot in
Jeruzalem vernomen, dat hij in Galiléa nogal rond zwierf en grote tekenen deed,
die nog niemand ooit voor hem gedaan had; en nu was het voor hen de vraag of
dat wel waar was en wat zij en de andere mensen daar nu wel van dachten.

219
106 Leven, daden en leer van Jezus van Nazareth

[I] Nu stapt een zeer geziene man uit de omgeving van Kapérnaum naar voren
en zegt: 'Zeer hooggeëerde dienaren van Jehova in de tempel te Jeruzalem! De
door u in uw vraag aan ons genoemde Jezus, is zoals men dat noemt uit deze
streek en stad geboortig en heeft zich steeds ordentelijk en ten allen tijde
buitengewoon godvruchtig gedragen! Men zag hem zeer vaak langdurig bidden;
niemand heeft hem ooit zien lachen, maar men heeft hem daarentegen wel vaak
zien wenen op geheime stille plaatsen, die hij vaak bezocht.
[2] AI vanaf zijn"geboorte zijn er bij hem zeldzame dingen gebeurd, en nu, nu
hij eigenlijk als een echte dokter, die zijns gelijke op aarde met heeft, een reis
heeft ondernomen, is zijn manier van genezen, waarbij hij slechts één enkel
woord spreekt, zodanig, dat alleen Jehova dat zou kunnen evenaren!
[3] Alle daden van Mozes af tot nu toe, verzinken daarbij in het niet! Hij maakt
kreupelen, die al jarenlang helemaal kromgegroeid zijn, in een ogenblik totaal
gezond; iedere koorts, hoe kwaadaardig ook, moet voor zijn woord het veld
ruimen; stom-, doof en blindgeborenen spreken, horen en zien net zo goed als
één van ons! De kwaadaardigste melaatsheid verdrijft hij in een oogwenk, de
bezetenen verlost hij met één woord van legioenen duivels, en de doden roept
hij, en ze staan op, eten en drinken en lopen dan weer alsof er niets gebeurd was!
En zo gebiedt hij ook de elementen, en ze doen wat hij zegt, alsof ze zijn
getrouwste en bereidwilligste dienaars zijn!
[4] In het algemeen gesproken is zijn leer deze: dat men door zijn daden moet
tonen, dat men God boven alles en zijn naaste als zichzelf liefheeft!
[5] Omdat hij dit alles doet en aan zijn leerlingen de zuiverste leer verkondigt, is
hij voor ons een buitengewone profeet, die Jehova ons nu, zoals eens Elia, in
onze grote tegenspoed als uit de hemel.gezonden heeft! Dat is alles, wat ik en
nog velen met mij van deze heerlijke Jezus weten, en we kunnen God niet
genoeg danken, dat Hij toch nog weer aan Zijn arme, uitermate verdrukte volk
gedacht heeft. .
[6] Velen denken dat Hij de beloofde grote gezalfde des Heren is! Persoonlijk
ben ik daar niet voor of tegen, maar ik vraag me wel af of de Christus, Die dan
nog komen moet, grotere daden zal verrichten?!
[7] De priester zegt: 'Je praat als een blinde die een oordeel geeft over kleuren!
Waar staat dan geschreven dat er ooit een profeet Uit Galiléa op zal staan?! Wij
zeggen, dat deze Jezus van jullie niets anders is dan een boosaardige tovenaar,
die verbrand zou moeten worden! Zijn leer is een masker, waarachter hij zijn
godslasterlijke oplichterijen verbergt! Niet met God maar met de opperste duivel
doet hij zijn wonderen, en jullie blinden denken zelfs dat hij de grote Beloofde
is! Waarlijk, jullie moesten daarvoor samen met hem verbrand worden!'
[8] De man gaat echter geen stap voor hem terug en zegt: 'Ja, wat jullie betreft,
zouden we allang branden, als we geen Galileeërs waren en ik persoonlijk geen
echte Romein, en als jullie, in plaats van de Romeinen het hier voor het zeggen
hadden! Maar gelukkig heeft voor ons Galileeërs jullie glorie allang
opgehouden! Wij zijn geheel Romeinse onderdanen en hebben derhalve niets
met jullie te maken, behalve dat we je hooguit helemaal uit Galiléa verwijderen

220
als je het zou wagen je ook maar aan de geringste van ons Romeinen te
vergrijpen!
[9] Met betrekking tot onze grote profeet Jezus zeg ik je nu echter nog dit: Wee
jullie, als je van plan mocht zijn, om in dit land je boosaardige handen aan Hem
te slaan!
[10] Want voor ons is Hij een waarachtig God; Hij deed voor ons dingen, die
alleen God maar kan doen!
[11] Een God, die de arme lijdende mensen goed doet, moet een echte en ware
God zijn! Maar die God van jullie, die alleen met goud, zilver en allerlei andere
dure offers tot bedaren te brengen is en voor lange en peperduur betaalde
gebeden bijna niets doet en geeft, is net als jullie, die zich zijn dienaren noemen,
door en door slecht en is het waard om net als jullie het land uitgegooid te
worden!
[12] Dat durft me daar te zeggen dat Jezus een verscheurende wolf in
schaapsvacht is! Wat zijn jullie dan wel?! Werkelijk, jullie zijn zelf in de
overtreffende trap, wat je van Jezus, deze zeer vredelievende man, beweert!
[13] Met een vriendelijke trek op je gezicht luister je naar onze klachten, terwijl
in je binnenste de onverzoenlijkste wraakzucht loert ten opzichte van degenen
die klachten inbrengen, en als je dat kon, zou je ons nu al met sodomietisch vuur
uit de hemel willen verdelgen! Maar vergeet het maar, jullie boosaardig
addervuil en schorpioenengebroed! Hier hebben wij Romeinen het voor het
zeggen en we zullen jullie de weg van hier naar Jeruzalem wel weten te wijzen,
als je niet uit je zelf maakt dat je wegkomt!'
[14] Deze toespraak maakte de drie schriftgeleerden natuurlijk razend van
woede; maar ze durfden nu voor het talrijke publiek niets meer te zeggen en
kozen daarom door een achterpoortje het hazenpad, en wel de weg naar
Kapérnaum, waar de meeste Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem zich
ophielden en waar ze helemaal vrij waren om zich
bezig te houden met alles wat maar te bedenken was op het gebied van hoererij
en bedriegerij.
[15] Toen de drie op deze manier de synagoge verlaten hadden, kwam er iemand
anders naar voren en bracht de spreker de algemene dank over van alle
aanwezige afgevaardigden en de afzonderlijke klagers, en voegde daar nog aan
toe: ' Als we niet net als de Samaritanen doen, zullen die beesten ons niet met
rust laten! Hun namen moeten voor ons verachtelijker worden dan die van Gog
en Magog, en Jeruzalem moet voor ons alleen maar goed genoeg zijn om tegen
te plassen, anders worden we nooit bevrijd van deze plaag, die erger is dan de
pest!'
[16] Allen geven hem gelijk en zeggen: 'Als onze wonderdoende Jezus nu
ergens te vinden zou zijn, dan zou Hij direkt hierheen moeten komen en dan
zouden we Hem benoemen tot onze alleen erkende leraar en opperpriester!’
[17] De spreker zegt: 'Dat zou ik ook menen; maar daarover zouden we ons
vooraf toch moeten verstaan met de Romeinse prefect in Kapérnaum, om te
horen of hij het daar mee eens is. Want de Romeinen hebben het hier toch al niet
zo gemakkelijk met ons priesterdom, want de tempel staat naar men zegt steeds
in geheime briefwisseling met de vorst van Rome!'

221
[18] Met dit voorstel was iedereen het eens en daarop verliet de een na de ander
de zaal, waarin de synagoge was.

107 Over het wereldse blijspel en de kinderen Gods

[1] Maar Ik zeg tegen Simon van Kana: 'Heb je nu gezien, hoe goed het is om op
het juiste moment te kunnen zwijgen?! Als de anderen voor ons spreken en
handelen, is het voor ons altijd goed om te zwijgen! Begrijp je dat?'
[2] Simon van Kana zegt: 'Ja Heer, dat begrijp ik en ik zie nu zeer duidelijk in,
dat het veel beter is te zwijgen dan te spreken. Soms wordt men er weliswaar
juist bij de haren bijgesleept om bij zulke gelegenheden je eigen tong eens heel
goed te gaan gebruiken, maar het is nu echt wel in de praktijk bewezen dat het
zwijgen op het juiste moment veel beter is dan het meest doordachte spreken.
Maar het was hier trouwens niet moeilijk om te zwijgen, want we hebben aan
die ene, die zich aan de priesters als Romein kenbaar maakte, een buitengewoon
moedige, welbespraakte en ter zake kundige vertegenwoordiger gehad.
[3] Ik moest haast lachen toen die drie tempeliers de aftocht bliezen en daardoor
hun hele aanzien in dit land zo goed als verloren hebben! Hun gezichten werden
steeds langer en langer, en hun voeten begonnen, tijdens die steeds krachtiger
wordende toespraak van de Romein uit Kapérnaum, behoorlijk onrustig te
worden, en troffen meteen de juiste voorbereidingen om er vandoor te gaan.
Toen ik die heel zonderlinge onrust in de voeten van de drie tempeliers ontdekte,
zei mijn geest tegen mij: 'Nu zullen ze dadelijk onzichtbaar worden!' - en het
was waar, ze werden onzichtbaar!
[4] Werkelijk Heer, het kan niet zondig zijn om in je hart een haast
onweerstaanbaar prettige sensatie te beleven, iedere keer als, zoals nu, een heel
dikke streep gehaald wordt door de rekening van zulke aartsslechte en
totaalonverbeterlijke ellendelingen. Ik persoonlijk had wel ieder woord van de
mond van die Romein af willen zoenen!'
[5] Ik zeg: 'Een eerlijk mens heeft het volste recht om zich te verheugen en een
hartversterkende vrolijkheid te voelen over iedere op het juiste moment
optredende tegenkracht, die het verborgen kwaad ontdekt en vernietigt; maar
denk erom, alleen over het gelukkig verijdelen van het op zichzelf boze, valse en
slechte, maar nooit over de mens die meestal in zijn blindheid die zonde als een
knecht gediend heeft!
[6] Je hebt toch de beide Gadarenen gezien, en hoe slecht ze waren! Maar hoe
goed en zachtmoedig werden ze toen Ik het legioen duivels uit hen verdreven
had, en ze loofden en prezen God, dat Hij aan een mens zoveel macht gegeven
had! Zou het toen juist geweest zijn, als men er alleen maar vreugde over gehad
had dat de twee verdoemden, die de schrik van de hele omgeving waren, nu hun
boosaardige bezigheden niet meer konden uitoefenen, en omdat ook nog de
woekermiddelen van een paar varkenswoekeraars daarbij in zee verdwenen
waren?! Oh, om daarover plezier te hebben zou voor een echt mens wel zeer
onwaardig zijn! Maar als er echte vreugde was geweest omdat die twee vreselijk
gekwelde mensen van hun plaag bevrijd waren, en dat die boosaardige

222
kwelduivels nu tenslotte de goede zaak des hemels moesten dienen doordat ze
hun eigen door de Gadarenen zorgvuldig onderhouden slechte woekergeest
vernietigden, dan zou zo'n vreugde van hemelse aard zijn en daarom helemaal
goed.
[7] Ik zeg jullie uit de levende bron van alle waarheid: Wie om een dom mens
lacht, die geeft daarmee aan dat hij net zo dom is; want de een doet domme
dingen omdat hij dom is, en de ander lacht omdat hij dom is; en zo heeft de ene
domme plezier om de andere, waarbij uiteindelijk blijkt dat de ene het eigenlijk
helemaal niet leuk vindt, als de andere ophoudt dom te zijn en verstandig wordt.
[8] Maar het is heel wat anders, als je iemand die dom handelt, broederlijk
terecht wijst en dan met een vrolijk en blij hart lacht, als de domme wijs wordt!
Dan hoort je vreugde en blijheid thuis in de hemelse orde en is daarom goed,
juist en rechtvaardig!
[9] Wat voor plezier en blijdschap kan iemand echter, als hij wijs is, er wel er
aan beleven, als een blinde, die langs de weg loopt, tegen een ziende, die
dezelfde richting uitgaat, zegt: 'Vriend, ik ben de weg kwijt en ik weet niet meer
of ik nu heen of terug ga; vóór mij moet mijn huis zijn. Volgens het aantal
passen dat ik telde, zou ik al vlak bij het huis moeten zijn; maar als ik, omdat ik
me gemakkelijk vergis als blinde, in plaats van heen, terug ben gegaan, dan
moet ik nu verder van het huis af zijn, dan waar ik was toen ik naar huis wilde
gaan. Wees zo goed en breng me op de goede weg naar mijn huis!'
[10] Als de ziende dan om de blinde lacht en, terwijl ze zich vlak bij het huis
bevinden en nog maar tien passen van het voorhuis af staan, tegen de blinde
zegt: 'O, dan ben je helemaal verkeerd gegaan! Geef mij je hand; ik zal, hoewel
het tamelijk ver is, op je verzoek je toch thuis brengen!' De blinde is daar erg blij
om en bedankt de ziende begeleider vast vooruit. Deze leidt, in zichzelf
gniffelend, de blinde twintig keer om zijn huis heen en zegt tegen hem, terwijl
hij inwendig erg veel plezier heeft: 'Nu vriend, wij zijn er; daar is je huis!' De
blinde bedankt hem nog heel hartelijk; de ziende lacht inwendig, omdat de grap
gelukt is!
[11] Dan vraag Ik, wie in dit geval blinder is, de blinde of zijn ziende
begeleider?! Ik zeg je: de harteloze begeleider; want die is in zijn hart blind, en
dat is erger dan een duizendvoudige blindheid van de ogen!
[12] Zo lachen de mensen ook om allerlei gedurfde praatjes, en vooral dan als
zulke praatjes behoorlijk veel ruwe en vieze zinspelingen bevatten en daardoor
menige zwakheid en zonde van hun broeders zichtbaar en hoorbaar maken voor
het publiek!
[13] Ik zeg je: Wie daarom lachen kan of ook als getuige erg veel pret heeft als
de een of andere grapjas een zwakke medemens dik opgelegd staat te beliegen,
en hem een mat verzilverde boon voor een echte parel verkoopt, in diens hart
heeft de duivel een overdaad aan boze zaden gestrooid, waaruit geen
levensvruchten zullen voortkomen.
[14] Het is daarom beter je van al dit soort zaken af te wenden, en als de blinde
wereld het nodig vindt om onbeschaamd te lachen, een diep medelijden met hen
te hebben; want het blijspel van de wereld is altijd een treurspel voor de echte
kinderen Gods, en maar al te vaak huilen de engelen Gods in de hemel als de

223
wereldse mensen verstrikt in hun boze onzinnigheden moeten lachen.
[15] Laten we daarom ook maar ophouden over de drie tempeliers, ze hebben
weliswaar heel slechte plannen, maar toch zijn het mensen. Alleen door de
invloed van de satan en hun eigen onvervalste liefde voor de wereld en zichzelf
zijn het mislukte kinderen geworden van dezelfde Vader, Die ook jullie Vader
is. Je moet alleen het boze in hen verachten, maar zijzelf, als mensen en
broeders, zijn alleen om over te huilen!
[16] Het is beter om Noach tijdens zijn dronkenschap te bedekken, dan hem te
kijk te zetten en hem aan het gelach van de wereld over te leveren!
[17] Als je dit alles nu in je hart begrepen hebt, laten wij dan nu ook uit deze
lege synagoge naar huis gaan; want het middagmaal zal wel klaar staan! Kom
dus nu maar mee!'

108 Maria, de moeder van de Heer

[I] We gaan nu weg, en veel mensen, die ons tegenkomen, groeten ons
weliswaar, maar er is er niet één die vraagt waar we waren en waar we naartoe
gingen.
[2] Maar onderweg komen we ook Judas Iskariot tegen en die vraagt ons waar
we toch geweest zijn en waar we nu naar toe gaan. Want hij was niet in de
synagoge, omdat hij met zijn vis en zijn pottenbakkerswaren op de markt
gestaan had en ook veel geld geïnd had, wat hem veel plezier verschafte. Toch
ging hij met ons mee naar Mijn huis en liet zich daar het eten goed smaken,
omdat het hem niets kostte. Maar na de maaltijd ging hij weer meteen naar zijn
marktkraam en deed daar zijn geldzaken, want de markt duurde drie dagen, en
allerlei kooplieden deden daar veel zaken en maakten goed geld voor hun waren.
[3] De volgende dag vroeg moeder Maria aan Mij, of Ik hier soms weer wat in
het openbaar wilde doen, en hoe lang Ik Mij ditmaal hier in huis zou ophouden
en of er nog meer mensen bij zouden komen, want ze wilde de etensvoorraad
aanvullen, want er was bijna geen eten meer.
[4] Maar Ik antwoordde haar: 'Vrouw, maak je over Mij niet bezorgd, noch over
Mijn gezelschap en over voldoende mondvoorraad! Want zie, Degene Die de
hele grote aarde voedt en de zon, de maan en alle sterren met Zijn liefde
verzadigt, Die weet alles van dit kleine huis en Hij weet heel precies, wat dit
huis nodig heeft! Bemoeit u zich er daarom maar niet mee en maakt u zich geen
zorgen; want waar u zich nu zorgen over maakt, daarvoor is van boven al
gezorgd!
[5] De Vader in de hemel laat Zijn kinderen geen honger lijden, behalve,
wanneer het voor hun zaligheid nodig is.
[6] U heeft het toch in Sichar heel duidelijk kunnen zien, hoe de Vader :: in de
hemel gezorgd heeft voor Zijn kinderen! Denkt u, dat Hij sinds enige dagen
hardvochtiger is geworden?! Ga in de voorraadkamer kijken, en u zult zien, dat
u zich voor niets zorgen heeft gemaakt!'
[7] Maria haast zich naar de voorraadkamer en vindt deze volgepakt met brood,
meel, vruchten, gerookte en verse vis, met melk, kaas, boter en honing! Als

224
moeder zo'n grote voorraad in de voorraadkamer ziet, dan beangstigt dat haar; ze
komt vlug naar Mij terug, valt voor Mij op de knieën en dankt Mij knielend voor
zo'n rijke verzorging van haar voorraadkamer! Ik buk Mij echter snel en hef
moeder op, en zeg tegen haar: 'Wat doet u voor Mij, wat alleen de Vader
toekomt? Sta op; want wij kennen elkaar toch al dertig jaar, en Ik ben nog steeds
Dezelfde en niet veranderd!'
[8] Maria krijgt tranen van vreugde, begroet al Mijn leerlingen en gaat dan snel
weg, om een goed maal voor ons klaar te maken.
[9] De leerlingen komen naar Mij toe en zeggen: 'Kijk toch eens wat een lieve
vrouw, en wat een bijzonder liefdevolle moeder! Ze is nu toch al vijf en veertig
jaar oud en ziet er uit, als was ze net twintig geworden. En ze is zo
buitengewoon lief en bezorgd en wat zwelt haar werkelijk heilige zuivere borst
van pure moederliefde! Echt, het is een vrouw, die verheven is boven alle andere
vrouwen op aarde!'
[10] Ik zeg: ' Ja,ja, Zij is de eerste en er zal er nooit meer een zijn als Zij! Maar
het zal ook gebeuren, dat men voor haar meer tempels zal bouwen dan voor
Mij, en dat men haar tienmaal meer zal eren dan Mij, en men zal geloven alleen
door haar zalig te kunnen worden!
[11] Daarom wil Ik dan ook nu, dat men haar niet teveel verheft, omdat ze wel
weet, dat ze de moeder van Mijn lichaam is, en ook weet, Wie achter dit
lichaam, dat zij baarde, aanwezig is!
[12] Wees daarom buitengewoon goed en hoffelijk voor haar, maar pas er voor
op om haar de een of andere goddelijke verering te bewijzen!
[13] Want bij alle buitengewone voortreffelijke eigenschappen is ze toch een
vrouw; en van de beste vrouw tot aan de ijdelheid is en blijft het maar een heel
klein stapje!
[14] En iedere ijdelheid is het zaad van de hoogmoed, waaruit al het kwaad in de
wereld is gekomen, en nog komt en altijd zal komen! Daarom houdt ook
tegenover moeder rekening met wat Ik jullie nu heb gezegd!'

109 Korenschoppen in de hand van God

[1] Petrus schudt met zijn hoofd en haalt zijn schouders op! Daarop reageert
Simon van Kana met te zeggen: 'Wat vind jij dan? Als de Heer het ons zo
voorspeld heeft, dan zal het ook zeker zo gebeuren, en wij weten nu dus, hoe wij
dit moeten opvatten en hoe wij ons daarbij gedragen moeten. Waarom sta je dan
twijfelachtig met je hoofd te schudden en je schouders op te halen?!'
[2] Petrus zegt: 'Beste broeder, mijn hoofdschudden en mijn schouderophalen
betekenen heel wat anders dan jij denkt!'
[3] Simon zegt: 'Wat dan, beste broeder?'
[4] Petrus zegt: 'Kijk, het woord en de daad van de Heer zijn heilig; hoe
gelukkig zouden alle mensen op aarde zijn, als ze deze leer al hadden en er naar
leefden! Maar er zijn zoveel haken en ogen, - O, wanneer zal deze leer een
heilig gemeengoed van alle mensen op aarde zijn? En als de Heer bovendien

225
nog het één en ander zal laten gebeuren, hoe zal dan binnenkort deze leer er
uitzien?! Waarlijk, het zal nog gebeuren dat deze heerlijke zielespijs op den duur
nog in honden en varkensvoer verandert! Wel, broeder, dat is het wat mij mijn
hoofd deed schudden en de schouders ophalen!'
[5] Ik zeg: 'Petrus, laat dat! Je zult doen, wat je opgedragen wordt; en over de
uitwerking heb je je geen zorgen te maken! Wat komen zal en in alle diepte der
wijsheid en liefde op de een of andere manier komen moet, daarvan weet alleen
de Vader en ook degene, aan wie de Vader openbaren wil, hoe, wanneer en
waarom alles toegelaten wordt, opdat het gebeurt!
[6] Als je in een grote werkplaats van een kunstenaar komt en je ziet vele
verschillende werktuigen, weet je dan wel hoe de kunstenaar ze gebruikt om een
kunstwerk te scheppen? Daar zul je ook wel je hoofd schudden en je schouders
ophalen; maar daarmee kom je niet te weten, hoe de kunstenaar zijn vele
verschillende werktuigen gebruikt, en hoe daardoor een bepaald kunstwerk
geschapen wordt. Als de kunstenaar het je echter wil uitleggen, dan zul je het
ook begrijpen, op de manier waarop de kunstenaar het je uitgelegd heeft.
[7] En hierop aansluitend zeg Ik je: God is meer dan alle kunstenaars, en de
allergrootste kunst is, talloze aparte wezens uit zichzelf een zelfstandig vrij
leven te laten scheppen! Daarvoor zijn dan ook oneindig veel verschillende
geestelijke werktuigen nodig; en jij net als Maria en alle mensen zijn voor dit
ene doel verschillende kunstwerken en werktuigen, die alleen de Vader in de
hemel zeer wijs weet te gebruiken!
[8] Wees dus verder nergens bezorgd over, behalve over datgene waarvoor Je
geroepen bent, en dan zul je als het juiste werktuig in de hand van de Vader de
juiste dienst bewijzen!
[9] Of is de korenschop soms belangrijker dan degene, die dit werktuig
gebruikt?! Is zij deugdelijk, dan wordt daarmee de tarwe, de gerst en de rogge
gezuiverd; is zij echter niet goed, dan wordt zij deugdelijk gemaakt of verbrand!
Als de Vader jou gevormd
heeft tot korenschop, blijf dan wat je bent, en probeer niet ook nog een aarden
pot te zijn! Begrijp je dat?'
[10] Petrus zegt: 'Heer, dat begrijp ik nog niet. Ik denk dat ik het begrijp, maar
als ik het tracht te doorgronden, dan begrijp ik dat geheimzinnig aandoende
beeld niet. Hoe kan men kunstwerk en werktuig tegelijkertijd zijn, en op wat
voor manier ben ik een korenschop?'
[11] Ik zeg: 'Is dan niet ieder werktuig op zichzelf eerst, voordat de kunstenaar
het gebruikt, een kunstwerk, opdat de kunstenaar het gebruiken kan bij het
scheppen van een ander kunstwerk of om een bepaald doel te bereiken?!
[12] Dat je in de hand van de Vader een korenschop bent, zei Ik, omdat jij en de
andere leerlingen nu door Mij onderwezen worden, om straks de mensen tot de
ware kennis van God te verheffen.
[13] De mensen der wereld zijn als tarwe, gerst en rogge. Dit levende graan
groeit echter niet zonder kaf en vies stof. Opdat dit graan, dat wil dus zeggen
deze wereldmensen, dan gereinigd kan worden van het kaf en het vuil, en
vervolgens als volledig schoon koren in de eeuwige schuren van de Vader
gebracht kan worden, daarom worden jullie nu omgevormd tot goede en levende

226
korenschoppen, waarmee de Vader in de hemel Zijn koren zal reinigen. Begrijp
je het nu?'
[14] Petrus zegt: 'Ja Heer, nu is het ons volkomen duidelijk; maar wij zouden nu
ook nog graag willen weten, wie U nu eigenlijk wel bent; want U spreekt altijd
over de Vader in de hemel als over een tweede persoon, terwijl wij sinds Sichar
U heimelijk ook zagen als de Vader! Bent U soms ook een korenschop of een
ander werktuig in de handen van de Vader?'
[15] Ik zeg: 'Ik ben ten eerste Degene, Die Ik ben; daarnaast ben Ik ook Degene,
Die Ik schijnbaar niet ben! Ik zaai en oogst, zoals de Vader zaait en oogst, en
wie Mij als een korenschop dient, die dient ook de Vader; want waar de Vader
is, daar is ook de Zoon, en waar de Zoon is, daar is ook de Vader. De Vader is
echter meer dan de Zoon, en de Zoon gaat uit van de Vader; niemand kent echter
de Vader dan de Zoon alleen, en degene, aan wien de Zoon het wil openbaren. -
Is dit voor jullie duidelijk?'
[16] Petrus zegt: 'Heer dat begrijpt geen engel, laat staan dan wij! Maar als U dat
zou willen, dan zou U ons de Vader wel eens kunnen tonen!'
[17] Ik zeg: 'Nu zijn jullie daar nog niet rijp voor; maar binnenkort zul je wel
rijp zijn, en dan zullen jullie allen ook de Vader zien.'
[ 18] Tijdens deze woorden komen Maria en haar helpsters binnen en geven aan,
dat de ochtendmaaltijd gereed is. Meteen worden de tafels gedekt en het maal
wordt binnengedragen.

110 De Heer en de drie Farizeeën

[I] We zetten ons aan de maaltijd en beginnen deze heel welgemoed en


opgewekt op te eten, als Judas de deur binnenkomt en ons de mantel uitveegt
omdat we geen bode naar hem gestuurd hebben, want we konden toch wel weten
dat hij het druk had en niet steeds kon komen navragen, wanneer we gingen
eten! Want hij veronderstelde, dat hij toch ook wel tot ons gezelschap behoorde!
Thomas maakt zich erg kwaad over deze opmerking en zegt: 'Heer, nu komt er
toch wel een eind aan mij.n zelfbeheersing! Hij moet toch maar weer eens met
mijn vuisten kennis maken!'
[2] Ik zeg: 'Houd daarmee op! Heb je dan nooit gehoord, dat, waar twaalf
engelen onder één dak wonen, de twaalfde een vermomde duivel is?! Laat hem
zijn plezier; want hem verander jij niet!' Thomas gaat zitten, en Judas gaat
zonder maaltijd weer weg.
[3] Terwijl we daarna het goed bereide maal verder nuttigen, komt Judas terug,
spreekt ons vriendelijk toe en vraagt om eten, want hij kon in de stad nergens
iets krijgen, omdat door het grote aantal gasten al het klaargemaakte eten al op
was !
[4] Ik zeg: 'Geef hem dan maar wat te eten!' En broeder Jacob gaf hem brood,
zout en een hele grote goed toebereide vis. En Judas at de hele, bijna zeven pond
zware vis op en dronk daar veel water bij, zodat hij zich daarna niet zo erg
lekker voelde, waarop hij zich begon te beklagen, en meende dat de vis te oud
was geweest, want daar kreeg hij altijd maagpijn van.

227
[5] Thomas werd alweer boos en zei tegen Judas Iskariot: ' Jij blijft toch ook
altijd dezelfde onbehouwen en ongemanierde mens, die je altijd al was; ga naar
de voorraadkamer en kijk of onze vissen oud zijn! Als jij uitgehongerd als een
wolf in één keer een zeven pond zware vis verzwelgt, daarbij een hele kruik vol
water leegdrinkt, genoeg voor twintig mensen, en tevens nog een nu juist niet zo
klein brood opeet, dan moet je wel iets drukkends in je maag voelen! Als het je
echter zoveel pijn doet, dan hebben wij toch de beste dokter in ons midden;
vraag Hem, dan zal Hij je wel helpen!'
[6] Judas Iskariot zegt: ' Jullie zijn allemaal kwaad op mij en zeggen, dat ik een
duivel ben; hoe zullen jullie van mij, als duivel, dan geloven dat ik lijd, en hoe
zul je me helpen?!'
[7] Thomas zegt: ' Je was toch samen met ons bij de Gadarenen en heb Je niet
gezien, dat de Heer ook de vraag van de duivels verhoorde en hen datgene
toestond, waarom ze vroegen?! Als je nu echt van mening bent dat je een duivel
bent, gedraag je dan als een duivel, en dan zal er wel ergens een varkenskudde
zijn waar je in kunt gaan, als de Heer dat goed vindt!'
[8] Judas Iskariot zegt: 'Ah, je meent het werkelijk goed met mij; ik zou nooit
geloofd hebben, dat jij zo'n goede vriend van mij was! Goed, ik zal dan nu toch
maar Jezus, de zoon van dit huis, om werkelijk hulp vragen en dan zien we wel
of Hij mij, zoals jij dat denkt, zal verplichte om in een varkenskudde te gaan!'
Nu wendt Judas zich tot Mij en klaagt zijn nood. Maar Ik zeg: 'Ga naar je potten,
daar zal het wel beter gaan met Je maag.
[9] Judas gaat en zegt in het voorbijgaan tegen Thomas: 'Dus toch niet in een
varkenskudde!' Thomas zegt: 'Maar toch niet veel beters! Want, die potten zijn
voor jou net zulke woekerobjecten, als de varkens voor de Gadarenen!' Daarop
geeft Judas geen antwoord en hij verdwijnt snel.
[10] Maar vlug daarna komen drie Farizeeën uit Kapérnaum het huis binnen en
vragen of Ik thuis ben. Als men hen zegt dat Ik thuis ben, stappen ze direkt de
eetzaal binnen en vragen daar weer naar Mij; want ze kenden Mij niet
persoonlijk.
[11] Maar Ik zeg met luider stem: 'Ik ben het! Wat wilt u dat Ik voor u doe?”
[12] Ze schrokken echter zo erg van de manier, waarop Ik hen toesprak dat ze
verder niets meer dorsten te vragen; want Mijn luide woord voelden ze in hun
harten, alsof ze door de bliksem waren getroffen! -En Ik vroeg hen nogmaals,
wat ze wilden.
[13] Dan stapt er één naar voren en zegt heel beschroomd: 'Goede Meester!'
[14] Maar Ik zeg: 'Waarom noemt u Mij goed?! Weet u dan niet, dat er buiten
God niemand goed is?!' De Farizeeër zegt: 'Ik smeek u, wees toch niet zo streng
tegen mij; want ik heb uw beproefde hulp nodig!” Ik zeg: 'Ga weg en houd Mij
niet op; want Ik wil vanmiddag naar beneden aan het meer en daar op de
visvangst gaan. Daar kunt u Mij vinden!'
[15] Met dit advies gingen de drie weg. Diegene echter, die met Mij sprak was
één van de hoofden van de school en de synagoge te Kapérnaum en heette
Jaïrus.

228
111 De genezing van de Griekse vrouw

[I] Toen Petrus hoorde dat Ik de zee op wilde, vroeg hij Mij, of hij vast vooruit
zou gaan om het grote schip klaar te maken. Maar Ik zei tegen hem: 'Maak je
daarover maar geen zorgen! Als we er komen, staat alles al voor ons klaar!'
[2] En Maria vroeg ook nog, of ze voor de middag of voor de avond iets klaar
moest maken. En Ik zei tegen haar: 'Niet voor vanmiddag en niet voor
vanavond, want we zullen pas laat in de nacht terugkomen!'
[3] Daarna zeg Ik tegen de leerlingen, dat ze, als ze zin hebben om mee te gaan,
nu vertrekken moeten. En iedereen staat vlug op en gaat met Mij naar het meer,
dat, zoals bekend, niet ver van Nazareth begon.
[4] Bij onze komst aan het meer, was daar een menigte verzameld; Ook lagen er
verscheidene schepen, en dat van Petrus ontbrak niet. We gingen meteen aan
boord van het schip van Petrus en staken van wal.
[5] Omdat het volk zag, dat Ik zee koos, klom het in een aantal boten en roeide
Mij na.
[6] Op zo'n boot bevond zich een Farizeeër, het hoofd van een school, die in de
buurt van Kapérnaum in een mooi landhuis woonde en die op deze dag met nog
twee anderen in Nazareth bij Mij in huis was. Toen hij Mijn schip had bereikt,
viel hij meteen op zijn knieën en smeekte Mij: 'Heer! Mijn dochter ligt op
sterven! Kom toch alstublieft en leg haar uw handen op, zodat ze weer gezond
wordt!' Wij waren nog niet zo erg ver van de oever, en Ik beduidde Petrus het
roer om te gooien.
[7] Bij onze terugkomst aan de wal was daar zo'n menigte mensen, dat we
nauwelijks verder konden komen, en het kostte ons wel drie uur om het huis van
Jaïrus te bereiken, terwijl de doorsnee wandelaar dat anders toch zonder moeite
in een uur kon lopen.
[8] Terwijl we begeleid door Jaïrus, in het sterke gedrang meer voort schoven
dan liepen, schoof er zich in de drukte ook een vrouw, die twaalf jaar aan
bloedvloeiingen leed en zo goed als al haar geld aan dokters had uitgegeven om
maar gezond te worden, van achteren naar Mij toe en raakte Mijn kleed aan in
het geloof, dat ze daardoor gezond zou worden; want de vrouw had veel over
Mij gehoord.
[9] Omdat ze een Griekse was en geen Jodin, durfde zij niet openlijk naar Mij
toe te komen, want de Joden en de Grieken leefden op gespannen voet vanwege
de handel en er was ook in Rome een strijd tussen hen gaande over de voorkeur
waarmee de beide volken behandeld wilden worden.
[10] De Grieken stonden als gecultiveerd heldenvolk in veel hoger aanzien bij
de Romeinen en ze genoten ook veel grotere voordelen uit Rome dan de Joden,
die in Rome zeer slecht aangeschreven stonden. In zekere zin fungeerden de
Grieken ook als geheime politie onder de Joden en daarom hadden de Joden nog
meer hekel aan ze.
[11] Daarbij kwam dan nog de vrees, die vooral de Griekse vrouwen Voor de
Joden hadden, omdat de slimme Joden onder de Grieken overal lieten
rondvertellen, dat de in alle toverkunsten ingewijde Joden de Griekse vrouwen
enkel door hen goed doordringend aan te kijken, onvruchtbaar konden maken.

229
En dat was dan ook hier de reden, waarom deze vrouw zich van achteren naar
Mij had toe gedrongen.
[12] Maar toen ze Mij had aangeraakt, merkte ze, dat ze helemaal beter werd.
Haar bloedvloeiing werd direkt gestopt en ten opzichte van haar kwaal maakte
zich een grote rust van haar meester, en ze voelde in haar hele wezen dat ze
weer in orde was.
[13] Maar Ik keek direkt om en vroeg aan de leerlingen, die het dichtst bij Mij
stonden: 'Wie heeft Mij aangeraakt?'
[14] De leerlingen werden bijna kwaad over deze vraag en zeiden: 'U Ziet toch,
hoe het volk dringt, en dan vraagt U toch nog, wie U aangeraakt heeft?!'
[15] Ik zei tegen de leerlingen: 'Daar gaat het niet om! Degene, die Mij hier
aanraakte, geloofde en raakte Mij met opzet aan; want Ik heb duidelijk gemerkt,
dat er kracht van Mij is uitgegaan.'
[16] Toen schrok de vrouw, die Ik bij het stellen van de vraag doordringend
aankeek, omdat Ik wel wist, dat juist deze vrouw Mijn kleed had aangeraakt en
waarom zij dat deed! Ze viel voor Mij neer, bekende Mij alles openhartig en
smeekte Mij om vergiffenis; en haar vrees was zo groot, dat ze over haar hele
lijf sidderde en beefde, wat wel begrijpelijk is, als je de hiervoor vermelde reden
in overweging neemt.
[17] Ik keek haar mild aan en zei tegen haar: 'Sta op, Mijn dochter je geloof
heeft je geholpen! Ga nu in vrede naar huis, en wees gezond en bevrijd van je
kwelling!'
[18] En de vrouw stond blij en vrolijk op en ging naar haar huis, dat een halve
dagreis verderop lag; want ze was de dochter van een pachter achter Zebulon en
was ongehuwd. Toen ze dertien jaar oud was, beging ze een misstap met een
zinnelijke man, die haar daarvoor twee ponden goud gaf; om deze reden moest
ze echter hierna twaalf jaar lijden en de volle twee ponden goud opmaken, die in
die tijd meer waard waren dan 100.000 gulden nu. Ze was dus door dat geschenk
rijk geworden, maar moest toch eerst al haar rijkdom weer teruggeven, voor ze
gezond kon worden.

112 Het dochtertje van Jaïrus

[I] Terwijl Ik met de leerlingen nog over deze vrouw sprak, kwamen enige leden
van het personeel van de overste bijna buiten adem op ons toegelopen en
brachten de overste het treurige bericht, dat zijn dochter inmiddels was
gestorven!
[2] De overste werd zeer bedroefd en zei tegen Mij: 'Beste Meester, doet U
verder maar geen moeite meer, want het is nu toch jammerlijk genoeg te laat om
mijn liefste dochter, die alles voor mij betekende, te helpen!'
[3] Bij deze woorden begon hij luid te huilen; want hij hield erg veel van zijn
twaalfjarige dochter, een welgebouwd en welgevormd meisje met de gestalte
van een twintigjarige en het enige kind van de overste.
[4] Omdat Ik dat eerst van zijn personeel en daarna van hemzelf hoorde en Ik
van ganser harte medelijden met de diep bedroefde overste had, zei Ik tegen

230
hem: 'Vriend, wees niet bang, maar geloof! Je dochter is niet gestorven, maar
slechts ingeslapen - en Ik zal haar wekken!'
[5] Na deze geruststelling van Mij haalde de overste verlicht adem.
[6] Ongeveer duizend passen van het huis van de overste zei Ik zowel tegen het
volk als tegen de leerlingen die nog een minder sterk geloof hadden, dat ze hier
moesten wachten, en dat alleen Petrus, Jacobus en zijn broer en Johannes mee
mochten gaan; want op hun geloof kon je al huizen bouwen.
[7] Vervolgens ging Ik met het hoofd van de school het huis binnen, waar een
groot tumult heerste en naar Joods gebruik gehuild en geweend werd en
klaagliederen werden gezongen.
[8] Toen Ik de kamer binnenkwam waar de gestorvene op een versierd bed lag,
zei Ik tegen de vele herriemakers: 'Waarom maken jullie zoveel herrie en huil je
zo ontzettend?! Het dochtertje is toch niet gestorven, het slaapt alleen maar!'
[9] Nu lachten ze Mij uit en zeiden: ' Ja, zo zien slapende mensen er uit! Denkt u
soms dat het slapen is, als er al twee en een half uur geen adem en geen polsslag
meer is en het hele lichaam koud en kleurloos is geworden en het oog is
gebroken!? Ja,ja, dat is ook wel een slaap; maar uit die slaap ontwaakt geen
mens meer, behalve op de jongste dag!'
[10] Ik zei tegen de overste: 'Breng ze allemaal naar buiten, want hun ongeloof
kan Ik hier niet gebruiken!' De overste deed dat; maar de herrieschoppers
gehoorzaamden hem niet, en hij vroeg Mij om hem te helpen. Toen dreef Ik hen
allen met geweld naar buiten, en ze renden weg en liepen alle kanten uit.
[11] Ik ging daarna met de overste, de bedroefde moeder en de vier jongeren de
kamer weer in waar het gestorven dochtertje lag, stapte meteen op het bed af,
greep haar bij de linkerhand en zei tegen haar: 'Talitha kumi!' -hetgeen betekent:
'Meisje! Ik zeg je: Sta op!'
[12] En onmiddellijk stond het meisje op, sprong vrolijk en opgewekt van het
versierde bed en liep op haar oude bezige manier door de kamer en streelde haar
moegeschreide moeder en haar vader! Maar tevens merkte het opgewekte meisje
dat haar maag zo leeg aanvoelde en dat zij dus honger had en wat wilde eten!
[13] De zeer blijde ouders richtten zich tot Mij en vroegen Mij onder tranen van
vreugde en dankbaarheid, of en wat ze hun dochter nu te eten moesten geven. Ik
zei: 'Geef haar Mijnentwege iets te eten wat ze lust en wat snel te krijgen is!'
[14] En op een schotel lagen vijgen en dadels en het dochtertje vroeg of ze die
vruchten mocht eten. En Ik zei: 'Eet maar wat Je lekker vindt; want je bent nu
helemaal gezond en je zult voortaan niet meer ziek worden!'
[15] Toen sprong het meisje vlug op de schotel af en maakte deze bijna geheel
leeg. De ouders waren echter bezorgd, dat het haar kwaad zou doen.
[16] Ik stelde ze gerust en zei tegen hen: 'Maakt u geen zorgen; als Ik zeg, dat
het haar niet meer kan schaden, dan zal het haar ook met meer schaden!' En de
ouders waren toen overtuigd.
[17] Nadat het meisje genoeg gegeten had en haar lofzang had uitgesproken,
ging ze naar haar ouders en vroeg hen zachtjes, wie Ik dan toch wel was. Want
toen Ze op het bed sliep, zag ze de geopende hemelen en een groot aantal
lichtende engelen. 'En midden tussen de engelen stond een heel vriendelijke
man, die naar mij keek, toen op me toekwam, mij bij de hand greep en zei:

231
'Talitha kumi!' en ik was meteen wakker na zijn oproep! En kijk nu eens, die
man daar ziet er net zo uit als degene, die ik eerder in de droom temidden van zo
veel engelen gezien heb! Ach, dat moet een heel lieve man zijn!'
[ 18] De overste begreep de vraag van zijn dochter maar al te goed; maar omdat
Ik hem een teken gaf, zei hij alleen maar tegen haar, dat ze een mooie en echte
droom had gehad, die hij binnenkort helemaal zou uitleggen. En dit antwoord
was voor het dochtertje voldoende.
[19] Ik zei toen tegen de overste, dat hij nu met dochter, moeder en met Mij naar
buiten moest gaan, opdat de buiten wachtenden beschaamd zouden worden
vanwege hun ongeloof! En we gingen naar buiten. En toen de ongelovigen de
dochter zagen, die met een gezonde blos op haar wangen opgewekt naar hen
toekwam, en hen vroeg waarom ze er zo verbijsterd en geschrokken bijstonden,
raakten ze nog meer van hun stuk en zeiden: 'Dit wonder is nog groter dan alle
andere wonderen! Want het meisje was echt dood en nu leeft het!' En ze wilden
dat meteen in de hele omgeving bekend maken.
[20] Maar Ik waarschuwde hen allen dringend om dat niet te doen en gebood
hen om deze zaak terwille van hun lichamelijk en geestelijk heil niet verder te
vertellen! En ze zwegen en gingen weg.

113 Het wezen van het Johannes en het Matthéusevangelie

[I] Schrijver Matthéus, die Mij op een afstandje volgde om te zien wat er
gebeurde en het daarna op te schrijven, kwam nu ook bij Mij staan en vroeg Mij
of hij deze gebeurtenis op moest schrijven.
[2] Maar Ik zei: 'Doe dat niet, opdat men later de gebeurtenissen niet verwisselt!
Want overmorgen gaan we weer naar het meer en daar zal \ precies zo'n
gebeurtenis plaats vinden, en die moet je dan wél helemaal opschrijven! Vanaf
morgen kun je trouwens beginnen met al het buitengewone op te schrijven, wat
er maar gebeurt!'
[3] Matthéus weet nu wat hij doen moet; maar Johannes vraagt, omdat hij het
gebeurde zo buitengewoon vond, of hij dan toch niet, al was het maar met
enkele woorden, hier ook aantekening van mocht maken.
[4] En Ik zeg tegen hem: 'Dat kun je wel doen, maar niet di rekt bij datgene, wat
je tot nog toe al opgeschreven hebt, maar pas verderop; want binnen een half
jaar krijgen we nog een keer zo'n geschiedenis, en dan kun je deze, of die
opschrijven!
[5] Het is helemaal niet zo belangrijk dat een teken dat veel lijkt op een vroeger
teken opgeschreven wordt, omdat dat bij de latere belijders van Mijn leer
gemakkelijk verwisselingen in de hand werkt, en uit zulke verwisselingen
vervolgens allerlei tobberijen en twijfels kunnen ontstaan, die dan de hoofdzaak,
namelijk Mijn leer, veel meer schaden dan baten.
[6] Zolang Ik en jullie en degenen, die ieder voor zich getuigen kunnen van de
volle waarheid van de vele tekenen, nog op deze aarde leven, zolang worden alle
twijfels gemakkelijk voorkomen; maar in latere tijden, als, terwille van de

232
vrijheid van de menselijke wil, alleen het geschrevene over Mij getuigen zal,
dan moet het geschrevene zuiver en goed geordend zijn, anders schaadt het meer
dan het baat.'
[7] Johannes zegt: 'Beste Meester! Wat u nu zei, is zeker waar; maar zou het
juist daarom met te prefereren zijn als Ik alles wat U doet en leert net eender op
zou schrijven als broeder Matthéus?
[8] Want als dan later de mensen onze geschriften met elkaar vergelijken en bij
mij niet zullen vinden, wat wel in dat van Matthéus staat, zullen ze dan niet
beginnen te tobben en aan de echtheid van het hele evangelie gaan twijfelen en
zeggen: 'Waarom vinden we van de ene Jezus niet in allebei de evangeliën
dezelfde leer en dezelfde daden? Waarom schreef Matthéus dit en Johannes dat,
het lijkt niet op elkaar en toch moeten beiden steeds bij Hem zijn geweest?!' Ik
denk, dat als ik heel wat anders opschrijf dan Matthéus, dit oordeel van degenen,
die na ons komen, onder de genoemde omstandigheden niet uit kan blijven!'
[9] Ik zeg: ' Je hebt helemaal gelijk, beste broer; maar weet je, de reden waarom
Ik dat zo Iaat doen, kun je nu nog niet begrijpen, maar later zal je dat wel
duidelijk worden!
[10] Wat Matthéus schrijft, heeft alleen maar voor deze aarde een bijzondere
waarde, maar wat jij schrijft, dat heeft waarde voor de hele eeuwige
oneindigheid! Want in alles wat jij schrijft, verbergt zich het puur goddelijke
besturen van eeuwigheid tot eeuwigheid door alle reeds bestaande scheppingen
en ook door die, welke in toekomstige eeuwigheden in de plaats zullen komen
van de nu bestaande! En ook al zou Je in vele duizenden boeken opschrijven,
wat Ik jou en jullie allen daarover nog zal onthullen, dan zou de wereld die
boeken met geen mogelijkheid kunnen begrijpen, en zulke boeken zouden
daarom voor de wereld geen nut hebben. (zie Joh. 21:25)
[11] Maar wie leeft volgens de traditionele leer en gelooft in de Zoon, die wordt
toch al in de geest wedergeboren en de geest zal hem in alle diepten der eeuwige
waarheid leiden.
[12] Nu weet je de reden waarom Ik jou niet alles laat opschrijven; vraag het Mij
daarom voortaan niet meer! Want het mag de wereld nooit te duidelijk gezegd
worden, opdat ze niet onder een nog zwaarder gericht terecht komt dan ze nu al
onder het oude noodzakelijke gericht is.
[13] Ik wil Mijn leer echter zo geven, dat niemand slechts door het evangelie te
lezen of door er naar te luisteren de kern van de levende waarheld bereiken kan,
maar deze alleen kan bereiken door Mijn leer toe te passen, en door de
toepassing zal Mijn licht in iedere mens steeds helderder gaan schijnen!' (zie
Joh. 7:17)

114 Een les voor Judas

[1] Na deze uitleg kwam Jaïrus nogmaals naar Mij toe en zei: 'Beste Meester! U
heeft me nu door mij mijn dochter terug te geven, meer gegeven dan wanneer
ikzelf van u een honderdvoudig leven gekregen zou hebben! Hoe kan ik u
daarvoor danken, hoe kan ik u daarvoor belonen? Wat kan ik nu voor u doen?'

233
[2] Ik zeg: 'Erger je dan voortaan nooit aan Mij, als je het een of ander over Mij
hoort! Tot nu toe was je tegen Mij; wees dan van nu af aan vóór Mij! Want de
hele wereld kan je niet geven en voor je doen, wat Ik je gegeven en voor je
gedaan heb! Eens zul je echter wel inzien, hoe en waarom Ik dat voor je heb
kunnen doen. Denk aan Mij in je hart!'
[3] Jaïrus stonden de tranen van vreugde in de ogen, en zijn vrouwen dochter
snikten toen Ik weer met Mijn leerlingen terug naar Nazareth ging. Ze
begeleidden Mij tot aan de plaats waar de andere leerlingen en een grote
mensenmassa op Mij wachtten.
[4] Toen we daar aankwamen waren er veel nieuwsgierige vragers, die zich erg
druk maakten om te weten te komen hoe het met de gestorven dochter van de
overste van de school afgelopen was.
[5] Maar Petrus nam het woord en zei: 'Jullie blinden! Kijk hier eens heen, dit
meisje is het dat dood was en nu leeft! Is dat voor jullie nog niet voldoende?!'
Toen richtten velen zich tot de overste en vroegen hem, of dat waar was.
[6] En de overste zei toen met een tamelijk luide stem: 'Ja, jullie blinde en
ongelovige dwazen! Een uur geleden nog huilde ik om het verlies van mijn
liefste, enige dochter en nu zien jullie me ongelofelijk blij, omdat ik mijn
dochter terug heb! Is dit duidelijk zichtbare bewijs nog niet genoeg voor jullie?'
[7] Na deze woorden toonde iedereen zich uitermate verbaasd. En toen Ik weer
verder ging met de leerlingen, kwam die hele massa volk, zo'n drieduizend
mensen, Mij na en begeleidde Mij naar Nazareth.
[8] Hoewel het al tamelijk laat in de nacht was toen wij thuis kwamen, waren
Maria en de broers en zusters nog op. Er wachtte ons een goed toebereid
avondmaal, wat velen van ons goed van pas kwam; want omdat wij sinds die
ochtend niets gegeten hadden, was het wel begrijpelijk dat ze een behoorlijke
honger hadden.
[9] Judas was ook thuis en sliep op een strobed. Toen hij echter door ons praten,
onze vragen en antwoorden gewekt werd, stond hij meteen op en vroeg alleen
maar, hoe de visvangst afgelopen was.
[10] Petrus zei toen tegen hem: 'Ga naar buiten en kijk!' En Judas ging naar
buiten en zag slechts die grote hoeveelheid mensen, die rondom Mijn huis
bivakkeerden. Al vlug komt hij weer naar binnen en vraagt aan Petrus, waar de
vissen dan wel mochten zijn; want hij was om het hele huis gelopen en had geen
vis gezien.
[11] Nu zegt Petrus: 'Heb je dan nooit gehoord, dat de blinden niets zien, de
doven niets horen en de dommen niets begrijpen kunnen behalve dat wat hun
maag nodig heeft?! Kijk, blinde woekeraar, al die duizenden mensen om het
huis, zijn de heerlijke goede vissen die ik bedoel!'
[12] Judas zegt: ' Ja, als je dat bedoelt! In een bepaald opzicht is dat zeker ook
geen slechte vangst, maar in ons gewone leven heb ik liever een honderd pond
zware meerval dan al die mensen daar buiten! Want voor zo'n vis krijg ik overal
veel geld, maar voor die daar buiten geeft niemand me een stater. ,
[13] Petrus zegt: ' Je zult het met je geldzucht nog wel eens zo ver brengen, dat
je helemaal in handen van de duivel valt! Ben je soms méér dan een gewoon
mens, zoals wij?! Wij leven allemaal zonder winst te willen maken en jij leeft

234
samen met ons en eet uit onze schotels, en dat kost je niets, behalve de moeite
van het opeten. Als het leven je dus hier geen cent kost, waarvoor heb je dan dat
geld nodig?!'
[14] Judas zegt: 'En mijn vrouwen kinderen dan? Wie onderhoudt die dan voor
mij als ik niets zou verdienen?! Denk je dat ze van de lucht kunnen leven?!'
[15] Petrus zegt: 'Kijk, ik kan veel verdragen; maar een brutale leugen kan ik
niet verdragen! In Jeruzalem, waar menje verder niet kent, behalve dan dat je
een Galileeër bent, kun je je er wel op laten voorstaan, dat je een bezorgde
huisvader bent; maar dat kun je bij mij beslist niet! Want ik en allen, die je
buren waren en nog zijn, kennen jou en je huiselijke omstandigheden maar al te
goed, zodat we geen woord van je verhaaltjes geloven. Je vrouwen je kinderen
lijden nog steeds gebrek en moeten met zwaar werk nog steeds hun karige
dagelijkse brood verdienen. Van de vissen die je gevangen hebt, hebben ze nog
maar weinig genoten; de kleding hebben ze van mij, en hoelang is het geleden
sinds je op de markten rondtrekt, dat wij uit medelijden het totaal vervallen huis
van jouw familie bijna geheel hebben laten vernieuwen?! Hoeveel heb jij daar
aan bijgedragen?! En dat noem je -zorgen voor je vrouwen kinderen?! Maak dat
je weg komt en schaam je tien jaar lang, omdat je het waagt, om tegenover ons
op zo'n manier zo vermetel te liegen, terwijl we je maar al te goed kennen!'
[16] Daar is Judas helemaal verbouwereerd van en hij heeft geen weerwoord;
want Petrus had hem nu wezenlijk geraakt. Hij ging naar buiten en dacht er eens
diep over na, kwam na enige tijd weer terug en vroeg ons allen om vergeving!
Ook beloofde hij, dat hij zich van nu. af aan helemaal zou veranderen en hij
wilde nu heel serieus een leerling van Mij zijn; alleen hoopte hij dat we hem niet
ruw af zouden wijzen! Daarop zegt Nathánaël, die zelden of nooit iets zei: 'In
jou woont de geest van Kaïn, begrijp je wel? En deze geest verbetert zich op
deze aarde niet; want de wereld is de geest van Kaïn, en daarvan kun je geen
verbetering verwachten!'
[17] Judas zegt: ' Ja,ja,ja, jij ook altijd met je oude geest van Kaïn! Waar is Kaïn,
en waar zijn wij?! Het geslacht van Kaïn ging ten onder; alleen Noach bleef, en
in zijn nakomelingen zit geen druppel van Kaïns bloed, maar het zuivere bloed
van de kinderen Gods stroomt in onze aderen. En als het bloed zuiver is, dan is
ook de geest zuiver; want de geest van de mens komt altijd uit zijn bloed voort
en daarom is de geest ook altijd net zo rein als het bloed!'
[18] Nathánaël zegt: 'Dat is weer die oude onzin van je, dat heb Ik al zo vaak
gehoord, daar geef ik geen cent voor! Ga maar naar de Sadduceeën; die hebben
wel belangstelling voor die onzin! Bij ons is echter het bloed! een luie materie,
en de geest is en blijft voor eeuwig geest! Wat heb je aan het bloed van een kind
van God als daarin, zoals bij jou, een onreine, geest woont?! Versta je dat?'
[19] Judas zegt: ' Ja,ja, je kunt misschien ook wel gelijk hebben, en ik zal er
alles aan doen, om tot de kern van jullie leer door te dringen; maar als jullie leer
op de basis van humaniteit is gebouwd, en je daarom iedereen zachtmoedig en
met geduld benadert, dan meen ik toch, dat jullie mij niet maar steeds met
allerlei stekelige opmerkingen behoeven af te wijzen! Want wat is een leer
zonder leerlingen? Een geluid zonder betekenis, waar niemand op let! Iedere
leer heeft daarom net zo goed leerlingen nodig, als dat de leerlingen een goede

235
leer nodig hebben; en daarmee wil ik maar zeggen, dat iedere leerling voor een
leer net zo belangrijk is als de reinste en beste leer op zichzelf! En op die manier
ben ik van mening dat het voor jullie helemaal geen kwaad zou kunnen, als je
met mij als jullie medeleerling een beetje meer geduld zoudt hebben!
[20] Ik hoop dat jullie, omdat je al zo wijs bent, zult inzien dat ik nu nog in mijn
oude beginselen vastgeroest zit; maar dat ik juist daarom jullie leer wil leren
kennen, om daardoor mijn oude leer, waarin ik nu echt niet meer zoveel geloof,
kwijt te raken. Als ik nu, als niet ingewijde, soms een beetje protesteer tegen
deze nieuwe leer van jullie, dan zul je daar toch niet over vallen, is het wel?!
[21] Je kunt rustig aannemen, dat zodra ik net als jullie in de nieuwe leer van je
meester ingewijd ben, en haar beginselen ook onweerlegbaar goed en waar vind,
dat ik dan voor deze nieuwe leer van jullie ook zeker tienmaal harder zal
vechten dan jullie allen bij elkaar; want ik ben moedig en trotseer iedereen,
omdat ik voor niemand bang ben. Gesteld dat ik ergens bang voor was, dan was
ik toch allang bij jullie weggebleven nu je tesamen met je meester me al
meerdere malen zo duidelijk hebt laten merken, dat ik bij jullie niet welkom
ben! Maar angst ken ik niet, en dus kom ik terug. Het is weliswaar duidelijk te
merken dat jullie je eraan ergert; maar dat doet me niets, en ik blijf net als jullie
toch een leerling van deze nieuwe leer. Wat kunnen jullie daartegen doen?!'
[22] 'Veel en niets', zegt Nathánaël,'net zoals je zelf maar wilt! Dat je geen angst
kent, is nu juist niet zo'n grote deugd. Want ook de satan moet geen angst
kennen, anders zou hij God de Heer niet eeuw in eeuw uit ongehoorzaam
blijven! Dat kun je trouwens hier op aarde ook al bij de dieren zien, waarvan er
sommigen duidelijk meer moed hebben dan anderen. Kijk maar eens naar een
leeuw, een tijger, een panter, een wolf, een hyena of een beer en vergelijk die
eens met een lam, een geit, een ree, een haas en nog meer van die bange dieren!
Zeg eens, bij welke van deze twee diergroepen zou je jezelf rekenen?'
[23] Judas zegt: 'Het spreekt toch vanzelf, dat ik me net als ieder ander tot de
zachtaardige dieren zou rekenen en niet tot de verscheurende wilde beesten
gerekend wil worden, want de moed van de leeuw veroorzaakt de dood van
ieder ander!'
[24] Nathánaël zegt: 'En jij vond de moed. toch zo lofwaardig en je meende toch
juist daardoor een bekwamer leerling te worden?! Maar ik zeg je dat moed
eigenlijk een grote zonde is; want het is de vrucht van de hoogmoed, die alles
veracht wat in de mens niet het eigen ik is. Daarom zal onze leer de alles
verachtende moed van een mens nooit als een deugd aanprijzen, want dat is nu
net precies het tegendeel van wat onze leer van de mens verwacht!
[25] Wie voert er oorlog? Wat denk je: alleen maar zogenaamde helden, die de
dood niet vrezen! Stel dat de aarde vol helden was, dan zouden we een eeuwige
oorlog op de wijde aardse vlakten zien; want iedere held wil niet slechts een
assistent van een held, maar een unieke held zijn en zal daarom niet rusten, tot
hij alle andere helden overwonnen of uit de wereld geholpen heeft.
[26] Maar gesteld eens dat de aarde vol zachte en heel vredelievende mensen
was, dan was het hier een paradijs!
[27] Een bang iemand zal door een held niet achtervolgd worden, want de held
voelt zich door hem niet belaagd. Maar ziet een held een andere held, dan zullen

236
ze elkaar direkt uitdagen en niet rusten voor één van de twee het onderspit delft!
En daaraan zie je nu ten voeten uit wat de zegen van de moedigen is !
[28] Als je dus onze medeleerling wilt zijn, zet dan die overbodige moed van je
maar aan de kant, en wees in plaats daarvan liever vol liefde, geduld en
zachtmoedigheid, dan ben je een echte leerling van de Heer!'
[29] Judas zegt: 'Nu ja, je kunt wel gelijk hebben; ik moet er nog eens over
nadenken en dan zal ik morgen wel zeggen wat ik doen zal, of ik bij jullie blijf,
of dat ik wegga!'
[30] Terwijl hij dat zegt gaat Judas naar buiten, verzamelt een paar bekenden uit
de grote volksmenigte en praat met hen bijna de hele nacht over datgene, wat hij
van Nathánaël gehoord heeft; maar allen geven Nathánaël gelijk en zeggen:
'Nathánaël is een echte wijze', en ze waren er van overtuigd dat Nathánaël
oprecht was! -Wij in huis gingen echter slapen.

115 Nazareth.Het volk wil Jezus als koning

[I] De volgende morgen heerst er al gauw een hele drukte om het huis; want
reeds bij het aanbreken van de dag komen er van alle kanten veel mensen
toegestroomd, en er wordt al druk brood en melk verkocht. Alles bij elkaar
veroorzaakt dat veel lawaai voor het huis, zodat men zich in huis wel wat
ongerust maakt.
[2] Maar Ik zeg: 'Laten we nu eerst het morgenmaal gebruiken, dan gaan We
daarna meteen naar een huis van een bekende van Mij een paar honderd meter
achter Kapérnaum, zodat het hier in Nazareth wat rustiger wordt!”
[3] Terwijl Ik dat tegen de leerlingen zeg, komt Judas ook binnen en zegt:
“Broeders, van nu af aan blijf ik bij jullie! Mijn zaken zijn gedaan; want terwille
van jullie heb ik ze al vandaag in plaats van morgen afgewikkeld. - Maar nu nog
heel kort over iets anders: Het volk, dat met een paar duizend man hier om het
huis is verzameld, wil niets meer en niets minder dan de goede Meester Jezus tot
koning uitroepen! En het lijkt me toe dat dit, bij de aanwezigheid van zo veel
Romeinse soldaten, wel heel sterk is af te raden! Want bij zo'n gelegenheid kun
je nooit weten wat de overigens zeer menselijke Romeinen zullen doen - en dat
geldt in gelijke mate voor de hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden van
ons volk!'
[4] Ik zeg: 'Nu, breng het morgenmaal dan maar vlug! Het is vandaag ook nog
sabbat en daarom zouden er best nog meer mensen hierheen kunnen komen; we
zullen dan ook maar zo vlug mogelijk weg gaan!'
[5] Aan beide zijden van het huis lag een goed omheinde tuin, waarin men
alleen door een kleine achterdeur van het huis kon komen. Die deur gebruikten
we dus en ontkwamen op deze manier aan de nieuwsgierige ogen van de
duizenden, waarvan meer dan driekwart slechts door sensatiezucht werd
gedreven, en zich alleen maar eens wilde vergapen aan wonderbare
gebeurtenissen.
[6] Toen we echter met ongeveer honderd mensen ongezien waren ontkomen
aan de menigte, die voor het huis nog steeds wachtte tot Ik met de leerlingen

237
naar buiten zou komen en daar mogelijk weer een wonder zou doen of een
toespraak zou houden, waarbij ze Mij dan, volgens het plan van velen onder hen,
tot Koning der Joden uit zouden roepen, kwam er een dienstmaagd uit Mijn huis
naar de menigte toe en vroeg aan een man, die ze erg aantrekkelijk vond, wat al
die mensen nu eigenlijk hier zochten. En de man zei: 'Wij zijn hier, om Jezus, de
machtigste der machtigen en de wijste der wijzen, tot Koning uit te roepen!
Want wij
waren er bij, toen zee en wind Hem gehoorzaamden en de verschrikkelijkste
menselijke en geestelijke duivels voor Hem moesten vluchten! Hij is stellig de
beloofde gezalfde van God, die zou komen om het volk van God te verlossen
van het harde juk van de tirannie van Rome! Daarom is het nu de tijd, om Hem
uit te roepen tot de door alle Joden erkende en aanbeden Koning van Gods volk!
Wel, daarom zijn wij hier! -Wat doet Hij eigenlijk zolang in huis, dat Hij niet
even naar ons hier buiten komt?!'
[7] De dienstmaagd zegt: 'Dan wachten jullie hier voor niets; want Hij is al
vroeg naar de omgeving van Kapérnaum gegaan, waarschijnlijk naar een zieke;
en al zijn leerlingen zijn bij Hem. Zoals je nu begrijpen zult, wacht je dus voor
niets op Hem.’
[8] Daarop vraagt de man haar of ze ook weet naar welk huis Hij ging. De
dienstmaagd zegt dat ze dat jammer genoeg niet weet, net zo min als iemand
anders in het hele huis; want Ik had niemand verteld naar welk huis Ik ging.
[9] Na dit antwoord ging de man het huis in om zich te overtuigen van wat de
dienstmaagd gezegd had, en omdat hij in het huis niemand vond behalve de paar
mensen die Maria hielpen bij het schoonmaken van het kook en tafelgerei, ging
hij weer naar buiten en vertelde daar aan iedereen, dat Ik, zonder nadere
aanduiding, naar een huis in Kapérnaum gegaan was om een zieke te genezen.
[10] Zodra de menigte deze mededeling hoort, breekt iedereen op en roept: 'Op
naar Kapérnaum! Daar zullen we wel verder navraag naar Hem doen, en het huis
vinden waarheen Hij is gegaan!'
[11] Allen, behalve een klein aantal Nazareeërs, gaan nu op weg naar
Kapérnaum, en Mijn huis is verlost van het grote volkskampement.
[12] Maar niet lang daarna is het de beurt aan de mensen van Kapérnaum om
grote ogen op te zetten, wanneer ze de volksmenigte de stad in zien komen. De
Romeinse overste stuurt er meteen een aantal krijgsknechten op af en laat hen
vragen, wat die menigte in Kapérnaum komt doen, want het was sabbat en op
deze dag, waarvoor de overste de zorg had dat die geheiligd werd, was er echt
geen markt of een ander evenement.
[13] De ondervraagden zeggen echter: 'Wij zoeken Jezus van Nazareth, want wij
hebben gehoord dat Hij hier is.'
[14] De overste laat hen dan zeggen, dat Jezus Zich niet in Kapérnaum, maar in
de buurt van Bethabara bevindt, waar Hij al een paar uur geleden heen was
gegaan.
[15] Op dat bericht gaat de menigte snel naar Bethabara. Maar langs de weg
tussen de beide plaatsen aan de Galilese zee ontdekken de leiders van de
menigte een andere grote groep mensen bij een huis; ze gaan erheen en vragen
wat er aan de hand is. En men zegt hen, dat Ik in het huis ben.

238
[16] Die mededeling maakt dat het huis meteen aan alle kanten omringd wordt,
en de mensen overleggen onder elkaar, en men maakt aanstalten om Mij tot
Koning uit te roepen. Maar dan bewijst de overste Mij een goede dienst en zendt
uit Kapérnaum een heel legioen soldaten, dat de grote menigte alleen maar
behoeft te bewaken. En men laat daarom het planvaren.
[17] Door al die drukte aangelokt komen er echter ook een aantal Farizeeën en
schriftgeleerden, deels uit Jeruzalem maar op dit ogenblik in Kapérnaum verblijf
houdend, en deels ook uit Nazareth en uit de omgeving, tesamen met de
priesters en schriftgeleerden uit Kapérnaum, speciaal voor Mij naar dit huis. Ze
hebben van Jaïrus gehoord hoe Ik zijn dochtertje, waarvan boven alle twijfel
verheven vast stond dat ze dood was, weer levend gemaakt heb. Het volk maakt
ruimte voor hen, zodat ze bij Mij in het huis kunnen komen.
[18] En als ze Mij in het huis aantreffen, vuren ze direkt een groot aantal vragen
op Mij af. Ik verwijs hen echter allemaal naar Mijn leerlingen en zeg: 'Dit zijn
Mijn getuigen; zij weten overal van, stel uw vragen maar aan hen!'
[19] En de Farizeeën en schriftgeleerden bestormden nu de leerlingen, en de
leerlingen gaven hen zeer goed passende antwoorden.

116 Bethabara. Genezing van de jichtlijder

[1] Tijdens de gesprekken van de Farizeeën en schriftgeleerden met leerlingen,


brengen een man of acht een aan jicht lijdende man op een bed, om hem door
Mij te laten helpen! Het huis was echter dermate omringd door mensen, dat het
voor die acht mannen niet mogelijk was om de zieke in het huis bij Mij te
brengen. Ze waren echter bang dat Ik al gauw zou vertrekken en, omdat het huis
aan de zee lag, aan de zeezijde door een kleine uitgangsdeur naar zee zou gaan
en ergens heen zou varen. Een van hen ging naar de eigenaar van het huis die
hij kende, en zei: 'Vriend, mijn broers en ik hebben met z'n achten de broer van
onze moeder, die door aanhoudende jichtaanvallen al acht volle jaren het bed
niet meer heeft kunnen verlaten, met bed en al hierheen gebracht om hem op
deze manier persoonlijk bij de beroemde wonderheiland te brengen, die zich in
jouw huis bevindt en hem zeker kan genezen. Het is echter door die enorme
volksoploop totaalonmogelijk hem in het huis voor Jezus te brengen. Vriend,
kun jij ons alsjeblieft raad geven, wat we nu doen moeten!'
[2] De eigenaar zegt: 'Dat zal werkelijk wat lastig gaan; want de kamer waarin
Jezus Zich bevindt, is stampvol mensen! Er zijn daar meer dan honderd
leerlingen, met daarbij een grote groep Farizeeën, priesters en schriftgeleerden
uit alle plaatsen en omstreken, en die overleggen daar. Maar ik zal vanwege
onze oude en goede vriendschap, bij deze buitengewone gelegenheid toch wat
voor jullie doen!
[3] Luister, mijn huis is net als de meeste vissershuizen gedekt met riet! We
zetten buiten twee ladders tegen het dak, en schuiven vlug zoveel riet opzij, dat
je de zieke met bed en al door het gemaakte gat kunt schuiven! Als hij dan op de
zolder is beland, bind je sterke touwen aan de vier hoeken van het bed; er ligt
genoeg touw op zolder. Ik doe vervolgens het valluik open in het midden van de

239
zolder, en we laten de zieke aan de touwen met bed en al naar beneden in de
kamer zakken, en dan kan hij zelf aan Jezus vragen, of Hij hem gezond wil
maken. Degenen, die onder de opening in de kamer staan, zullen wel ruimte
maken, als ze tenminste het ziekbed niet op hun hoofden willen laten rusten!'
[4] Dat is een kolfje naar de hand van die ene van de acht, en het werk wordt
direkt uitgevoerd, terwijl het publiek geamuseerd en verwonderd toekijkt; en de
hele onderneming verloopt gesmeerd en zonder één enkele storing. Maar een
echt domme, ultramontane tempelpriester en letterknecht van de woorden der
wet, maakte de gewetensvolle opmerking tegen degenen die het dak openlegden,
of ze er wel erg in hadden dat het nu midden op de sabbat was!
[5] Eén van de acht zei: 'Ei, waarover praat jij hier, oude tempelos?! Houd je
tandeloze bek dicht en kruip naar Jeruzalem in Salomo’s ossen – ezel -, kalver -
en schaapsstal en blèr daar tesamen met deze gebruikelijke vulling van het
godshuis je liederen van Jeremia! Wij hebben jullie tegenwoordige, beestachtige
godsdienst al lang afgezworen en weten, dat God meer welgevallen heeft aan
goede werken, dan aan het gebrul van jullie ossen en ezels!'
[6] De krachtige taal van die éne van de acht tegen de man van de tempel, bracht
de strenge sabbathouder des te sneller en zekerder tot zwijgen, toen dit luide
weerwoord een daverende bijval kreeg van de hele grote volksmenigte. Want de
meeste Galileeërs gaven al lang niets meer om wat men daar in de tempel
uitspookte.
[7] De nog jonge man had dan ook in. weinig woorden de volle waarheid op een
ietwat overdreven grappige manier Uit de doeken gedaan en daarom kreeg hij
zoveel bijval. Want men bracht bij grote feesten een massa rundvee, ezels en
schapen in de tempel, alleen maar omdat deze dieren het hardste kunnen blèren
en blaten, en men gaf ze dan eerst ook nog een paar dagen lang geen voer, opdat
ze dan tijdens het offeren in de tempel zo'n ontzettend lawaai zouden maken, dat
de mensen daardoor zouden sidderen en beven.
[8] Werkelijk, de eredienst in de tempel was, speciaal op de grote feestdagen, zo
iets afgrijselijk doms en smerigs, dat men iets dergelijks ergens anders op de
hele aarde niet vond, ook bij de ongeciviliseerdste volken niet; en zodoende had
de jonge man een heel waar weerwoord aan de man uit de tempel gegeven, en
dat antwoord was ook erg naar Mijn zin, omdat het Mij heel goed bekend was
dat het gebeurde en hoe het gebeurde.
[9] Spoedig na dit voorval wordt het valluik van de kamer - of liever gezegd de
zolder - geopend. Een gewichtig doende Farizeeër roept vragend naar boven:
'Wat is er aan de hand daar boven, wat gebeurt daar?!'
[10] Dan zegt de bijdehante spreker van daarnet: 'Heb maar even geduld, u zult
het zo dadelijk zien! Kijk, het is vandaag sabbat; op deze dag komt meestal,
zoals u het in de synagogen en scholen leert, het heil van boven! Dit keer is het
heil van de mensen reeds beneden, en daarom komt er nu iemand, die nog geen
heil heeft, van boven naar u daar beneden om daar zijn heil te zoeken. Er
gebeurt hier dus niets dat strijdig is met de sabbat; want het is toch wel hetzelfde
of op de sabbat het heil van boven naar beneden komt, of dat iemand het heil
beneden zoekt, omdat het al vóór hem uit de hemel naar beneden kwam bij de
blinde mensen, die het niet kunnen zien ook al stoten ze hun neuzen ertegen!'

240
[11] Deze toespraak veroorzaakt weer grote bijval bij de leerlingen, maar
daarentegen ergernis bij de Farizeeën, priesters en schriftgeleerden; maar de
leerlingen roepen luid: 'Vooruit, naar beneden met de ongelukkige van boven die
hier beneden het heil zoekt!' En meteen wordt de zieke naar beneden gelaten.
[12] Toen deze op het bed voor Mij lag, smeekte hij Mij onder tranen of Ik hem
wilde helpen! Ik zei tegen de zieke, omdat Ik zag, dat hij en degenen die hem op
deze manier bij Mij gebracht hadden, een echt en waar geloof hadden: 'Wees
getroost, Mijn zoon, je zonden zijn je vergeven!' Dat zei Ik echter alleen maar
daarom eerst, om de Mij reeds welgezinde schriftgeleerden op de proef te
stellen; want ze waren Mijn vrienden geworden door de opwekking van de
dochter van Jaïrus, die hun overste was.
[13] Toen Ik echter tegen de zieke zei: 'Je zonden zijn je vergeven (Matth.9:2),
stak bij enige wantrouwende schriftgeleerden meteen ergernis de kop op, en ze
zeiden in hun harten: 'Wat is dat nu, wat horen wij? Is hij wel een echte heiland?
Hij lastert God!.’ (Matth. 9:3) Want ze hielden Mij alleen maar voor een
bijzonder soort dokter; want dat er in Mij een goddelijke kracht zou wonen.
vonden ze een godslastering. Want de kracht van God bevond zich alleen maar
in de priesters. Levieten, Farizeeën en schriftgeleerden, en dan nog alleen maar
in de tempel in Jeruzalem!"
[14] Omdat Ik natuurlijk hun geheimste gedachten kende, richtte Ik meteen het
woord tot hen en zei: 'Waarom denkt u zulke slechte dingen in uw hart?!
(Matth.9:4) Wat is nu makkelijker te zeggen. 'Je zonden zijn je vergeven! (wat u
toch altijd zegt, en nog wel speciaal tegen die mensen. die met kostbare offers
bij u komen, terwijl in feite daardoor niemand geholpen wordt) of 'Sta op en
wandel!, waarna dat meteen gebeurt!' (Matth. 9:5)
[15] Een schriftgeleerde antwoordt daarop: 'Het lijkt me toe dat u deze mens,
behalve dan met het vergeven der zonde, ook verder niet zult kunnen helpen!
Want als de jicht je eenmaal zo heeft toegetakeld, dan helpt alleen de dood nog
maar!'
[16] Ik zeg: 'Denkt u er zo over?! U matigt zich aan dat u alleen de zonden
vergevende kracht zoudt bezitten, en u zegt daarbij dat hij alleen maar door de
dood te genezen is. Ik zeg u echter: Opdat u zien en weten kunt dat de Zoon des
mensen op aarde óók de macht heeft om de zonden te vergeven, zeg Ik nu in uw
bijzijn tegen deze zieke: 'Sta op, neem je bed en ga volledig gezond en getroost
naar huis! (Matth. 9:6)
[17] Na deze woorden strekte de zieke. opeens geheel gezond. zijn voorheen
allerellendigst verdraaide en ten dele reeds verdroogde ledematen uit en in
datzelfde ogenblik kwam ook al het vlees weer terug. Hij bedankte Mij snikkend
van overgrote vreugde. stond van zijn bed op en was meteen weer zo sterk en
krachtig. dat hij dadelijk de touwen van het bed losmaakte. vervolgens het bed
onder zijn linker arm nam, zich met het tamelijk zware en omvangrijke bed met
gemak door het grote gedrang een weg baande en het zelf tot Kapérnaum naar
huis droeg! (Matth.9:7)
[18] De hele menigte die hier aanwezig was en deze daad gezien had. begon luid
God te loven en te prijzen dat Hij aan een mens deze macht gegeven had. die
alleen God Zelf maar kon hebben en waardoor Hem alle dingen mogelijk zijn!

241
(Matth. 9:8)
[19] Deze daad sterkte de aanwezige Farizeeën en schriftgeleerden zodanig, dat
ze hun slechte gedachten lieten varen en zeiden: 'Dat is werkelijk; alles
overtreffend! Hoe u dat doet. dat kan werkelijk alleen God maar, weten en
anders niemand op de hele aarde!.

117 Toespraak van de jonge Romein

[1] En de jonge man. die even tevoren zo goed had gesproken. zei .door het
zolderluik: 'Zou de hogepriester In Jeruzalem dat soms ook met duizend ossen,
tienduizend ezels en honderdduizend schapen tot stand kunnen brengen?
[2] Deze komische vraag was aanleiding tot veel gelach. zelfs bij de Farizeeën.
Maar toch reageerde er een van de schriftgeleerden; hij zei tegen de jolige
spreker boven In het zolderluik: Mijn beste, waag met te veel! Want de armen
van de hogepriester omspannen de gehele aarde. en wie daaronder terecht komt,
wordt vermorzeld! De hogepriester hóeft helemaal geen doden op te wekken en
jichtlijders gezond te maken; want dat heeft alleen maar met het vlees te maken
en niet met de geest van de mensen, en dat is een zaak voor doktoren en niet
voor priesters. Begrijp je dat?
[3] De spreker zei: 'Vriend, als ze zoiets konden doen, dan was het óók een zaak
voor priesters; maar omdat ze juist dat voor alle schatten der aarde niet tot stand
kunnen brengen. zijn ze wel verplicht dat met een trots gezicht toe te geven en te
zeggen: 'Het ligt niet op de weg van de priesters, die alleen maar voor de geest
van de..mens moeten zorgen!
Ik vind het echter toch ook een geweldig geestelijke verzorging als een dokter
aan een dood meisje de geest en de ziel teruggeeft. .Vooral als zij volkomen
dood is en voor onze ogen aan een kwade koorts is gestorven - dus aan iets
kwaads waaraan nog nooit iemand half gestorven is!
[4] Toen God Adam uit leem schiep, was deze schepping slechts iets stoffelijks,
en buiten God Zelf was daarbij niets geestelijks. .
[5] Toen God daarna in de dode vorm een levende ziel en daarin een denkende
geest inademde, was dat geen stoffelijk, maar een zuiver geestelijk werk van
God in en aan de vorm van de eerste mens van de aarde. En toen deze
wonderdokter Jezus uit Nazareth, hier waar wij allemaal bij waren, datzelfde
deed bij het dochtertje van de overste, was dat n.aar ik aan mag nemen toch ook
wel een zuiver geestelijk werk en een geestelijke verzorging?!”
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Dat is een onderwerp waar jij geen verstand van
hebt. houd dus maar liever je mond!.”
[7] De jonge man zegt: 'Als ik nog Jood zou zijn, dan zou Ik mijn mond wel
houden, maar sinds ik niet meer een Jood, maar een Griek ben, en aanhanger
van de heerlijke leer van Socrates, zie ik niet in waarom ik voor de
Jodenpriesters mijn mond zou houden; ik ken hun hedendaagse. ontzettend
domme leer jammer genoeg maar al te goed. .
[8] De schriftgeleerde zegt: 'En wat vind jij als heiden dan zo dom aan de oude.
goddelijke leer van de Joden? Zijn Mozes en de profeten voor jou soms allemaal

242
te weinig verheven en vind je hun leer dom?!'
[9] De jonge man zegt: 'Nee. Mozes en al de profeten, die van jullie hetzelfde
zeiden wat ik nu van jullie zeg, zijn voor mij zeer verheven en goddelijk wijs!
Maar jullie voorschriften, waarvan Mozes net als iedere andere profeet nooit ook
maar zelfs gedroomd heeft, die vind ik buitengewoon dom!’
[10] Hoe dienen jullie God?! Mest, vuil en viezigheid verbranden jullie op het
aan God gewijde altaar, en de vette ossen, kalveren en rammen eet je zelf op, en
je offert ze aan jullie buiken die nooit gevuld raken. Het zuiver goddelijke van je
leer heb je verworpen, en wie van jullie het nu. waagt om het zuivere te Ieren,
die behandel je zoals je tot nog toe al je profeten behandeld hebt!
[11] Hoe lang is het geleden dat jullie Zacharias in de tempel vermoord hebben?
[12] Zijn zoon Johannes predikte te Bethabara de waarheid en riep jullie
gewetenloze misdadigers in het heiligdom van God op tot boetedoening en tot
terugkeer naar Mozes en diens zuivere leer; en wat deed je met hem?! Waar
kwam hij terecht?! Hij verdween; -zover ik weet is hij 's nachts door
boosaardige beulsknechten opgepakt!
[13] En nu is hier in Nazareth, Jezus als profeet door God geroepen en doet
dingen die alleen aan de almachtige goden mogelijk zijn, en jullie beloeren hem
met argusogen! Wee hem, als hij het zou wagen om net als ik, zich ook maar één
woord te laten ontvallen tegen jullie en die door jullie zelf en niet door Mozes
gemaakte smerige leer! Jullie zouden hem meteen van de ergste misdaad,
namelijk godslastering, beschuldigen en hem uit dankbaarheid dat hij jullie
doden opwekte en jullie kreupelen recht maakte, stenigen of zelfs aan het kruis
binden!
[14] Want jullie bezigheid bestaat uit heersen, en tegelijkertijd zo plezierig
mogelijk leven en je buik vet mesten! Wie je daarin beperken wil en je terug wil
brengen tot Mozes, die is je vijand, en je hebt middelen genoeg om hem uit de
weg te ruimen!
[15] Ik veracht jullie allemaal als een bedorven stinkend kreng, omdat jullie
wezenlijk de grootste vijanden van God en al Zijn mensen zijn en steeds zullen
blijven! Ik ben een heiden -en zelfs ik herken hier in de man Jezus de zuivere
kracht van God, en wel in zo'n hoge mate als de hele aarde tot nu toe nog nooit
beleefd heeft!
[16] Niet zijn lichaam doet zulke nooit gehoorde daden, maar zijn almachtige,
zuiver goddelijke geest, die hem volledig vervult!
[17] Kijk, dat besef ik, die door jullie een blinde heiden genoemd wordt! Wat
denken jullie dan van Jezus, die slechts door één woord, zonder welke medicijn
dan ook, jullie doden opwekt en onze kreupelen Iaat huppelen als jonge herten?!
[18] Ik vraag jullie, zo blind als je bent: Wie moet degene dan wel zijn, die
slechts één simpel woord behoeft te zeggen, en storm en wind gaan liggen, de
doden staan op en de lammen beginnen te springen als herten?!'
[19] Door deze rake en moedige toespraak waren de Farizeeën en
schriftgeleerden allemaal zo kwaad geworden, dat ze de jonge man van woede
en razernij verscheurd zouden hebben, als ze hem op een gemakkelijke manier
te pakken hadden kunnen krijgen. Maar dat was in het bijzijn van het vele volk
niet mogelijk en ook niet aan te raden; want iedereen juichte voor deze Jonge

243
man, die de moed had om nu eindelijk eens de hoogdravende Farizeeën en
schriftgeleerden goed grof in hun gezicht de volle waarheid te zeggen!

118 Onthullingen over de tempel

[I] Een van de Farizeeën wendde zich echter tot Mij en zei: 'Hoe kunt u als echte
Jood zwijgen wanneer zo'n ellendige heiden, voor wie u goed bent geweest, de
brutaliteit heeft om hier de heilige leer van onze vaderen zo schandelijk te
bespotten?!'
[2] Ik zeg: 'Hij bespotte noch Mozes noch de profeten, maar alleen u en uw
nieuwe voorschriften, en Mij liet hij ongemoeid; waarom moet Ik hem dan een
terechtwijzing geven?! Hij had het over u en heeft derhalve alleen maar u wat
misdaan; daarom is het nu dus slechts uw zaak om met hem in het reine te
komen! Als hij niets tegen Mij heeft, wat zal Ik dan tegen hem hebben?!
Vereffen zelf die zaak maar met hem! Tussen Mij en hem is tot nu toe alles
volkomen in orde.'
[3] De Farizeeën en schriftgeleerden zeggen: 'Ja, ja, u heeft hij heus niet
beschimpt, maar ons wel. Wij zien u nu toch als onze vriend en omdat wij maar
al te goed weten hoeveel kracht uw woord en wil bezit, had u als vriend van ons,
al was het maar vanwege het volk, wel een paar woorden kunnen zeggen zodat
hij zijn mond zou hebben gehouden! Maar u liet hem praten en ons voor schut
staan tegenover het volk; en dat was helemaal niet aardig van u! We zullen u er
weliswaar niet om haten, maar we kunnen er u ook niet dankbaar voor zijn!'
[4] Ik zeg: 'Wees wat u wilt, en Ik zal ook zijn wat Mij goed dunkt! Overigens is
het heel vreemd van u, dat u Mij nu uw vriendschap ontzegt, terwijl u Mij in de
aard van de zaak nog nooit vriendschap bewezen hebt! Maar Ik ontzeg u Mijn
vriendschap niet, hoewel Ik daar eigenlijk het volste recht toe zou hebben,
gezien de weinig lofwaardige gedachten die u daarnet over Mij in uw hart
koesterde!
[5] Wat verlies Ik dan aan uw vriendschap? Ik zeg u: Helemaal mets! Maar als u
Mijn vriendschap moet missen, wie zal dan in Mijn plaats uw dode kinderen
weer levend maken?!
[6] Als u echter nadenkt over de toespraak van de jonge man, dan moet u als u
een beetje verstand hebt, bij uzelf toch eerlijk erkennen dat de man in de volle
zin van het woord de waarheid heeft gesproken. U kent de schrift en u kent
Mozes en de profeten! Vraagt u zich nu wel eens af, of er in de tempel nog maar
een spoor van Mozes en al de andere profeten te vinden is!?
[7] Ik was dit jaar toch Zelf in Jeruzalem en heb tot Mijn grote ergernis gezien,
hoe het bedehuis van God veranderd is in een volkomen moordenaarshol!
[8] De voorhoven staan vol met verkoopbaar slachtvee en ook andere onreine
dieren, zodat de mensen niet zonder het grootste levensgevaar in de eigenlijke
tempel kunnen komen. In de voortempel wordt aan de ene kant geslacht alsof
het een slachthuis is, en het vlees wordt er verkocht; de andere kant staan de
tafels van de makelaars en wisselaars en daar is het zo'n lawaai en geschreeuw
dat vrijwel niemand zichzelf kan verstaan.

244
[9] Komt men in de eigenlijke hoofdtempel, dan kan men zich niet verroeren
vanwege de duivenverkopers en de andere schreeuwers die allerlei vogels te
koop aanbieden! En in het allerheiligste, waarin volgens het voorschrift van God
éénmaal per jaar slechts de overste van de priesters mocht komen, wordt nu
tegen betaling, wat men ook nog een offer noemt, zelfs iedere heiden
rondgeleid; natuurlijk wel in het geheim onder het zegel der zwijgzaamheid
tegenover de Joden! Maar in Rome kent men het allerheiligste even goed als de
hogepriester in Jeruzalem! En zo onthult men voor geld alle geheimen van de
tempel aan de vreemden; als echter een arme Jood het zou wagen achter de
voorhang te komen, dan wordt hij meteen als een godslasteraar en
tempelschenner achter de tempelmuur op de vervloekte plaats gestenigd. En er
gaat geen week voorbij, waarin er niet minstens één gestenigd wordt en een
aantal anderen het vervloekte water moet drinken!
[10] Wat is dat voor een mentaliteit, dat men vreemdelingen inwijdt, maar eigen
mensen doodt?!
[11] Erken voor u zelf, of Mozes en al de profeten dit geboden hebben. en of
Salomo in zijn grote wijsheid, toen hij de tempel voltooid had het grote bedehuis
voor dat doel inwijdde waarvoor het nu gebruikt wordt! Kortom, het bedehuis
van God is een verschrikkelijk moordenaarshol geworden, en de geest van
Jehova is niet meer als een vuurzuil aanwezig boven de oude ark des verbonds!'
[12] Nu worden de Farizeeën en schriftgeleerden argwanend en zeggen tegen
Mij: “U was toch steeds in Nazareth, hoe weet u dit dan allemaal? Wie heeft die
dingen over de tempel aan u verraden?'
[13] Ik zeg: 'O, wat stelt u toch een onnozele vragen! Als Ik uw geheimste
gedachten ken, dan weet Ik toch ook wat er in de tempel aan de hand is en wat
er gebeurt! Maar Ik ben heus de enige niet die dat weet, iedereen is daarvan op
de hoogte!
[14] U bent zelf de eigenlijke verraders, en uw grote geldhonger heeft u daartoe
verleid! U wijdde voor geld de vreemden in in de tempelgeheimen, en die
hebben dat daarna luidkeels in de straten aan de Joden bekend gemaakt; en u
vraagt Mij, wie de tempel aan Mij verraden zou hebben!
[15] Maar Ik neem aan dat u net zo goed als Ik en vele duizenden anderen weet,
hoe de zaken in de tempel er nu voor staan, en ook dat u weet. wat Mozes en de
profeten allen geleerd hebben. Zij waren het waarachtigst vervuld met de
zuivere en ware geest van God, - en alleen deze geest sprak door hun mond! Hoe
is het dan gesteld met uw geloof in God. nu u zo goedkoop Gods woord
verwerpt en met brutale en hoogmoedige verwaandheid uw eigen slechte
voorschriften aan het arme volk verkondigt als ingevingen van Gods geest?!
Daarbij spoort u hen met alle verschrikkingen van de dood aan om uw
voorschriften te volgen en te aanbidden!'

119 Het voorbeeld van de reis naar Rome

[1] Een schriftgeleerde zegt: 'Vriend, u waagt wel veel als u zaken aan ons
verklapt, op het verraden waarvan de tempel de doodstraf heeft gezet! Het is

245
echter uw geluk dat u onze overste zo'n grote gunst bewezen hebt, anders zou
het niet zo goed met u aflopen; want wij zijn met een dure eed aan de tempel
gebonden!'
[2] Ik zeg: 'Die u breken kunt, wanneer u maar wilt, want u heeft die eed niet
aan God gezworen, maar aan de tempel die door mensenhanden is gemaakt en
waarin God niet meer woont!
[3] Waar God echter niet woont, daar woont de oude vorst van de leugen en van
al het kwade, en een eed aan deze vorst en huidige heer van de tempel kunt u
onbevreesd breken!
[4] Als u uw waardeloze eed aan de tempel zoudt breken, dan zou God de Heer
een welgevallen aan u hebben, en Hij zou u geven wat Hij reeds van het begin
der wereld aan Mij heeft gegeven, en wat maakt dat u nu ongelovig kijkt en niet
begrijpt hoe Ik dingen doe, die volgens uw eigen bewering alleen God maar kan
doen! Als u echter voor de tempel banger bent dan voor God, die u niet kent,
dan blijft u gebonden aan de tempel en bent u voor God een gruwel!
[5] Mocht Mijn eenvoudig woordgebruik echter een struikelblok voor u zijn,
waardoor u Mij niet gelooft, geloof Mij dan vanwege de werken die Ik ten
behoeve van u in uw bijzijn doe, en waarvan u zelf zegt, dat ze alleen maar aan
God mogelijk zijn!'
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Hoe is het nu mogelijk dat u God beter zoudt
kennen dan wij, u heeft de schrift toch niet bestudeerd?!'
[7] Ik zeg: “U kent wel de dode letters; maar daarin is God niet, en daarom kunt
u God ook niet uit de schrift kennen! De schrift toont u alleen de weg naar God,
en dat alleen maar als u die weg gaat zonder daar van af te wijken.
[8] Wat heeft u eraan als u de weg naar Rome kent, maar er nooit gebruik van
maakt om naar Rome te gaan en daar de grote stad van de koning te zien?!
Welke kenner van de weg naar Rome kan zeggen, dat hij Rome kent omdat hij
de weg daarheen kent, terwijl hij nog nooit één stap op die weg heeft gezet?! En
wat voor nut heeft u dan van de kennis van de schrift, de weg naar God, als u
nog nooit één stap daarop hebt gezet!
[9] Ik ken net als u de hele schrift, maar Ik heb altijd naar de daarin gegeven
wetten van God gehandeld; daarom ken Ik God volkomen en kan Ik u dan ook
uit de oorspronkelijke bron meedelen, dat er nog nooit iemand van u en van uw
soort God heeft gekend en op uw slechte wegen ook nooit zult leren kennen,
want u bent allemaal godloochenaars!
[10] Zelf wilt u God niet kennen; degenen echter, die nog op de goede weg
zouden willen gaan, verspert u de weg met dood en verderf! Daarom zult u eens
in het andere leven ook des te meer verdoemenis ondervinden!"Want allen, die u
vervolgd hebt en nu nog steeds blijft vervolgen, zullen uw eeuwige rechters
zijn!'
[11] Nadat Ik dat aan de, Farizeeën en schriftgeleerde verkondigd heb, klinkt uit
het volk een machtig bijvalsgeroep, en men wil de Farizeeën en schriftgeleerden
molesteren. Dat verhinder Ik echter en Ik ga met de leerlingen en al de Farizeeën
en schriftgeleerden door het kleine zeepoortje naar buiten aan de zee. En omdat
hier al verscheidene schepen klaar liggen, scheept men zich meteen in, en we
varen met een matige, goede wind snel van de oever weg, opdat de grote

246
volksmenigte ons niet bereiken kan.

120 Aan de zee. Matthéus de tollenaar

[1] Toen we een punt bereikt hadden waar het volk ons niet meer kon r zien, liet
Ik weer naar de kust varen; want het was al bijna middag en we hadden in het
schip niets te eten. We kwamen ongeveer twee uur gaans van het vorige huis
weer aan land, en moesten toen nog een behoorlijk stuk terug lopen naar een
klein dorp, waar we middagpauze wilden houden.
[2] Maar voor het dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En wie zagen we daar
bij de slagboom aan de toltafel zitten: de jonge man (hij was pas vijf en dertig,
wat bij de Joden nog jong was), die in het vorige: huis als één van de acht
broers, die de jichtlijder hadden weggebracht, zo'n wijze toespraak hield.
[3] Toen de Farizeeën en schriftgeleerden hem zagen, zeiden ze: 'Dat is niet zo
best! Hij is zowaar een Romeins tollenaar! Die zal nu wel een schrikbarende tol
van ons eisen! Wat moeten we nu doen?'
[ 4] Ik zeg: 'Maak je maar geen zorgen, want dat is niet nodig! Ik regel dat wel.’
[5] Met deze woorden loop Ik op de tollenaar af en zeg tegen hem: 'Matthéus (zo
heette hij), laat iemand anders aan deze tafel gaan zitten. en volg jij Mij!' En
meteen stond hij op, gaf de tafel aan een ander en volgde Mij zonder enig
commentaar. (Matth. 9:9) En toen de voor de slagboom staande leerlingen en
Farizeeën en schriftgeleerden vroegen. wat ze betalen moesten, -
[6] Zei Matthéus: 'Ditmaal heeft de Heer voor jullie allen de tol voldaan, want
Hij heeft mijn oom gezond gemaakt. Hoe zou ik nu van Hem. de goddelijke
meester, tol kunnen verlangen?!'
[7] De slagboom ging omhoog, en ze gingen allemaal kosteloos erdoor.
[8] In het dorp gekomen bracht Matthéus ons naar zijn huis, waarin alle
tollenaren die bij deze belangrijke tol werkten en een aantal opzieners en andere
'zondaars' -volgens het oordeel van de Joden, Farizeeën en schriftgeleerden - aan
het middagmaal zaten. Het huis van Matthéus was groot en het was tevens een
herberg, waarin de Joden moesten betalen om iets te eten en te drinken te
krijgen, terwijl de tollenaars, opzieners en 'zondaren' niet behoefden te betalen,
omdat ze in dienst waren van het huis, dat de tol van de Romeinen in pacht had.
[9] Ik werd meteen door alle tollenaars aan tafel uitgenodigd, en buiten kregen
Mijn leerlingen en ook de Farizeeën en schriftgeleerden voldoende brood en
wijn, waarover de leerlingen best te spreken waren.(Matth. 9:10) De Farizeeën
en schriftgeleerden echter niet, want ze waren beledigd omdat zij niet, net als Ik,
aan tafel genodigd waren.
[10] Terwijl Ik dus al met een groep tollenaren en zondaren aan tafel zat,
arriveerden er nog een aantal tollenaren en zondaren, die uit andere plaatsen
afkomstig waren; want het huis van Matthéus stond in de verre omtrek bekend
als zeer welgesteld en gastvrij, en vooral op de sabbat hield men daar grote
bijeenkomsten. Ze groetten Mij allen erg vriendelijk en zeiden, dat dit huis geen
grotere eer te beurt kon vallen dan dat Ik daar te gast was. En ze vergrootten de
tafel en kwamen allen aan Mijn tafel zitten.

247
[11] De Farizeeën en schriftgeleerden verdrongen zich intussen voor de grote
poort van het huis, om te kunnen zien wat Ik deed en sprak. Toen ze zagen, dat
Ik zeer vriendelijk met de tollenaren en zondaren omging, ergerden ze zich
inwendig behoorlijk en vroegen aan Mijn leerlingen, die buiten bij hen waren:
'Waarom eet jullie meester eigenlijk met tollenaren en duidelijke zondaren?
Hoort hij daar in 't geheim soms bij?' (Matth. 9: 11)
[12] Omdat Ik die vraag verstond, richtte Ik Mij vanaf de tafel tot hen daar
buiten en zei kort en blijmoedig :'De sterken en gezonden hebben de dokter niet
nodig, maar alleen de zieken! (Matth. 9:12) Ga echter heen en leer, wat dit
betekent:
[13] 'Ik verheug Mij over de barmhartigheid en niet over het offer!'
[14] Want Ik ben gekomen om de zondaren tot boetedoening op te wekken -en
niet voor de vromen, die de boetedoening niet nodig hebben!' (Matth. 9:13)
[15] De Farizeeën en schriftgeleerden legden deze woorden ten gunste van
zichzelf uit en zeiden verder niets meer; want ze voelden zich daardoor
gestreeld.
[16] Ik hield daarna het gezelschap bezig met allerlei gelijkenissen, waarin het
menselijke leven in zijn zwakheid, en de uit deze zwakheden maar al te vaak
voortkomende verworpenheid, op een heel duidelijk begrijpbare manier
voorgesteld werd. Zo gaf Ik hen ook kernpunten voor het juiste opvoeden van
kinderen en liet hen zien, hoe een slechte opvoeding op den duur alle mogelijke
kwalen, zowel geestelijk als lichamelijk, ten gevolge moet hebben.
[17] Ook legde Ik het gezelschap uit, waarom God de mens schiep, en hoe de
mens als een vrij wezen uit zichzelf in volle vrijheid datgene tot stand moet
brengen, waarvoor God hem heeft geschapen, om daardoor een volmaakt
onvergankelijk geestelijk wezen te worden.

121 Gesprek over Jozef, Maria en Jezus

[1] Hoewel niet ieder deze lessen begreep, is het is wel te begrijpen dat ze toch
heel positief en dankbaar aanvaard werden. Zelfs de Farizeeën en
schriftgeleerden verbaasden zich zeer over Mijn wijsheid, en vroegen zich af
waar Ik die vandaan haalde. Want ze kenden Mij, Jozef en Maria en alle
kinderen van Jozef, en daarom zeiden ze dan ook tegen de leerlingen: 'Het is
werkelijk niet te begrijpen! Zijn vader stond bij zijn vakgenoten bekend als een
bekwaam ambachtsman, een buitengewoon trouw, redelijk en eerlijk mens,
daarbij ook een strenge Jood die heel gewetensvol rekening hield met Mozes en
de profeten voor zover hij met deze bekend was. De een of andere bijzondere
wijsheid was bij hem nooit waargenomen; en zijn andere vier eigen zonen, die
herhaalde malen bij ons werkten, zijn van ieder spoort je wijsheid net zo ver
verwijderd als zon, maan en sterren van de aarde.
[2] Goede moeder Maria, een nog steeds zeer lief, vlijtig en deugdzaam
vrouwtje, waarvan beslist geen mens iets verkeerds kan vertellen, is weliswaar
als jong meisje, als we tenminste goed ingelicht zijn, in de tempel opgevoed;
maar deze opvoeding kennen wij en we weten maar al te goed hoeveel wijsheid

248
daar speciaal voor meisjes bij te pas komt. En daarom kan hij van zijn moeder
ook maar erg weinig wijsheid meegekregen hebben! En in de een of andere
school was hij, zover wij weten, ook niet!'
[3] 'In tegendeel', zei een schriftgeleerde, een goede bekende van Jozef, Jozef
heeft mij meer dan eens zijn nood geklaagd over zijn zoon Jezus, en daarbij
gezegd: 'Ik weet niet wat ik met deze jongen aan moet! Zijn geboorte moet zeer
uitzonderlijk geweest zijn. Uit de verschijnselen, die daarmee schijnbaar zeer
nauw verband hielden, had men kunnen opmaken dat het goddelijke wezen Zelf
Zich door dit kind op aarde moest manifesteren. Ook verscheidene, beslist
buitengewone verschijnselen alsmede zijn vaak heel wijze gezegdes uit zijn
vroegste kindsheid spraken daar maar al te duidelijk voor. Dit alles heeft mij met
de grootste verwachtingen vervuld en dat des te meer, omdat ik in rechte lijn van
David afstam. Maar juist nu het tijd wordt dat de jongen wat moet gaan leren, is
er met hem niets te beginnen. Als ik hem naar een onderwijzer laat gaan, dan
kan deze niets van hem gedaan krijgen; de jongen weet en begrijpt alles beter,
en als de onderwijzer hem streng wil aanpakken, dan is het helemaal uit!
[4] Wat hij nog uit zijn vroegste jeugd heeft overgehouden, is een
onbegrijpelijke, onbuigzame wilskracht waarmee hij, als hij dat nodig vindt,
onmiskenbare wonderen doet; en die eigenschap maakt nu juist dat er met hem
wat het leren betreft, niets aan te vangen is. Overigens is hij vroom, gewillig,
gehoorzaam en zeer beschaafd, hoffelijk,.. zacht en bescheiden, net als zijn
moeder; alleen met het leren moet je bij hem niet aankomen!'
[5] Wel, daarover heeft de oude Jozef bij mij niet eenmaal, maar meermalen
geklaagd, en daarom is het wel heel zeker, dat hij behalve het
timmermanshandwerk niets anders, ook geen lezen en nog minder schrijven,
heeft geleerd. De vraag, hoe hij dan aan die wijsheid gekomen is, is dus heel
begrijpelijk'.
[6] Johannes, de evangelist, zegt: 'Vrienden, ik weet precies hoe het zit, en ben
er geheel mee op de hoogte, maar het ogenblik is nog lang niet gekomen om
jullie dat te vertellen. Er komt beslist een moment, waarop u het van Hem Zelf
zult horen! Tot zo lang moeten Zijn daden en Zijn wijsheid voldoende voor u
zijn'. De Farizeeën en schriftgeleerden drongen er wel bij Johannes op aan, dat
hij hen toch. tenminste een paar aanwijzingen zou geven, maar Johannes liet
zich niet overhalen. Toen gingen er verscheidene tolbeambten en de opzieners
naar hun werk, omdat ze klaar waren met het middagmaal en er kwam ruimte
aan de grote tafel.

122 De twijfel van Johannes de doper

[1] En de jonge huisheer Matthéus, de tollenaar ( die niet verward moet worden
met de Matthéus die slechts schrijver was, -daarom staat In de Schrift het
bijvoegsel 'tollenaar', als het over hem gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeeën
en de schriftgeleerden binnen, en ze kwamen en zetten zich aan tafel en aten en
dronken dat het een lieve lust was. Alleen Judas was dit keer erg matig, want hij
was bang voor een hoge rekening, en van betalen was hij, zoals maar al te

249
bekend, geen grote vriend.
[21 Tijdens dit prettige samenzijn, waarbij de Farizeeën en schriftgeleerden ook
met de tollenaars en zogenaamde zondaars steeds beter overweg konden kwam
een keukenmeisje naar de huisheer toe en zei: 'Wat moeten we doen? De vissers
zijn nu pas gekomen, ze hebben vis gebracht en willen iets te eten en te drinken
hebben, maar omdat we vandaag toevallig zoveel vreemde gasten hebben, die zo
goed als onze hele voorraad opgegeten hebben, weten we in de keuken niet wat
we moeten doen.
Matthéus, de tollenaar, vraagt: 'Hoeveel zijn het er?' Het meisje antwoordt: 'Het
zijn er wel twintig,' Dan zegt Matthéus, de tollenaar: 'Laat ze maar
binnenkomen, hier is nog genoeg voorraad!'
[3] Het meisje gaat terug en zegt dat tegen de vissers. Deze komen de
gelagkamer binnen en gaan meteen aan een kleine tafel zitten die net
vrijgekomen is.
[4] Als de vissers echter Petrus en een aantal van hun vroegere collega’s
herkennen begroeten ze elkaar, waarbij de vissers meteen een beetje mokkend,
omdat het er op hun tafel wat magerder uit ziet dan op de onze, tegen Petrus
zeggen: 'Voor ons is het voldoende, want we zijn nog echte getrouwe leerlingen
van Johannes en het is ons geboden te vasten. jullie kunnen echter, als nieuwe
leerlingen van Jezus, naar hartelust eten zoals we zien; want van vasten schijnt
bij jullie geen sprake meer te zijn!' (Matth. 9:14)
[5] Petrus zegt: ' Johannes vastte voor datgene wat wij hebben, en wij vastten
met hem volgens zijn leer en strenge prediking. Johannes kondigde Degene aan,
bij Wie wij zijn, en hij getuigde van Hem. Toen Deze echter kwam en zich zelfs
door Johannes liet dopen, vertrouwde Johannes niet geheel en al op zijn gevoel,
en dat deden jullie ook niet. Want terwijl Johannes onder invloed van de Geest
over Jezus getuigde en, toen Deze naar hem toe kwam, tegen ons zei: 'Zie, Die
daar komt, Die is het van Wie ik tegen jullie gezegd heb, dat Hij na mij zal
komen, Die ik niet waardig ben de riemen van Zijn schoenen los te maken!', had
hij toch nog zijn verborgen twijfels, net zoals jullie, en hij twijfelt tot op dit uur
nog. Daarom vast hij nog steeds, en jullie vasten ook; bij ons gelovigen wordt
echter niet meer gevast! Dat jullie nog vasten is jullie eigen schuld! En zo hoort
het ook, want zoals de blinde zijn ogen niet kan laten genieten van het licht en
haar kleuren, zo zal ook degene, die in zijn hart blind is, zijn hart en zijn maag
niet kunnen verzadigen. Begrijp je dat?
[6] Als Johannes geloofd had, dan zou hij het Lam zijn gevolgd, Dat volgens het
getuigenis van zijn geest de zonden der wereld wegneemt. Maar omdat zijn ziel
zelf twijfelde aan Degene, Wiens Geest in haar en door haar getuigde, daarom
bleef hij in de woestijn achter, tot Herodes hem gevangen nam, zoals wij
hoorden.
[7] Waarom volgde hij Hem dan niet, terwijl hij toch tegen ons, door de geest
gedreven, zei: 'Naar Hem moet je luisteren!?' Waarom wilde hij Hem dan niet
horen?! Waarom volgde hij Hem niet dadelijk, terwijl hij daarvoor toch zijn hele
leven zo hard voor zichzelf was terwille van Deze, Die gekomen is?! Het is ons
niet bekend dat Deze, Die wij volgden, hem ooit verboden heeft Hem te volgen.
Geef me daarom eens één deugdelijke reden, waarom Johannes Jezus niet

250
meteen gevolgd is!'
[8] Nu kijken de leerlingen van Johannes raar op en weten niet, wat ze Petrus
zullen antwoorden. Alleen merkte één van hen op, dat het bericht niet juist was,
dat Johannes door Herodes gevangen genomen zou zijn; Herodes zou hem
slechts in zijn residentie hebben ontboden, om daar alles van hem te weten te
komen over de komende gezalfde van jehova. Herodes had te veel achting voor
Johannes, dan dat hij hem op zou sluiten.
[9] Een beetje gekscherend zei Petrus daarop: ' Als dat nu nog niet gebeurd is,
dan zal het toch zeker niet lang meer duren! Want Herodes is een sluwe vos, en
hij is net zo weinig te vertrouwen als een slang.'

123 Het getuigenis van Johannes de doper

[1] Na het gesprek gaan de leerlingen van Johannes weer verder met eten, en wij
doen hetzelfde. Alleen een paar Farizeeën vastten streng, en wilden tot aan het
ondergaan van de zon niets eten; want zij konden hier bij de Grieken geen
ongezuurd brood krijgen en daarom vastten zij, terwijl de meerderheid van de
Farizeeën en schriftgeleerden het zich heel goed liet smaken.
[2] Een poosje later, toen de wijn de leerlingen van Johannes wat spraakzamer
en moediger gemaakt had, ging er één van hen staan en wilde van Mij weten,
waarom zij als leerlingen van Johannes zo veel en streng moesten vasten, en
waarom Ik en Mijn leerlingen dat niet deden, en hij vroeg Mij: 'Heer en
Meester! Waarom vasten wij en ook de Farizeeën nu zo veel, terwijl Uw
leerlingen niet vasten?'
[3] En Ik zei tegen hem: 'Vriend, je was bij Johannes toen men hem het bericht
van Mij overbracht dat Ik de mensen doopte, en dat velen Mij volgden! Zeg hier
nu eens hardop: wat gaf Johannes voor antwoord?' De leerling van Johannes
zegt: 'Toen sprak en antwoordde Johannes: 'Een mens kan niets nemen, tenzij
het hem door de hemel gegeven wordt. jullie zijn mijn getuigen, dat ik gezegd
heb dat ik de Christus niet ben, maar alleen vóór Hem uitgezonden. Wie de
bruid heeft, die is de bruidegom; de vriend van de bruidegom hoort hem staande
aan en verheugt zich over de stem van bruidegom! Die vreugde is nu de mijne!
Hij moet groter worden, ik moet echter kleiner worden! Die van boven
neerdaalt, is boven allen; wie van deze aarde is, is slechts van deze aarde en
spreekt alleen maar over deze aarde. Alleen Hij, die van de hemel komt, is
boven allen!'
[4] En Johannes hield daar even op en resumeerde wat hij allemaal had gezien,
en hoe hij van Hem getuigd had, maar betreurde tenslotte diep zuchtend dat zijn
getuigenis, dat zo waarheidsgetrouw was, door niemand aanvaard werd! Wie het
echter toch zou aanvaarden, die raadde hij aan om vanwege de gevaren van de
wereld de grote waarachtigheid van God verzegeld in zich te bewaren.
[5] Ook al weet hij dat Degene, Die ongetwijfeld alleen door God gestuurd is,
slechts het zuivere woord van God spreekt, dan nog waagt hij het niet dat
tegenover de wereld toe te geven, omdat hij de slechte wereld, die de vijandin
van God is, méér dan God vreest vanwege zijn ellendige lichaam, dat bij de

251
wereld hoort en van de wereld houdt! Wat heeft het echter voor nut, als je
vervuld bent van God, maar het wereldse niet los kunt laten?! God geeft Zijn
geest aan niemand op een wereldse manier, en daarom zijn diegenen verworpen,
die Gods geest wel herkend hebben, maar aan het wereldse vastzitten en het
eeuwige leven niet in zich hebben!
[6] 'Maar', gaat Johannes verder,'wie in de Zoon gelooft, is vervuld met het
eeuwige leven; want de Zoon is het leven van de Vader! Wie echter niet in de
Zoon gelooft, wordt niet vervuld van het eeuwige leven, en de oude toorn van
God is zijn deel!'
[7] Kijk, dat heeft Johannes toen gezegd; maar tot op dit uur was er niemand van
ons in staat om de betekenis van zijn woorden helemaal te begrijpen! We
begrepen wel zoveel, dat hij U bedoeld heeft; maar hoe hadden wij de
samenhang van dat alles ten volle kunnen overzien en begrijpen?!'
[8] Ik zeg: ' Als je dat nu van Johannes over Mij gehoord hebt, dan kun je toch
weten dat Ik de bruidegom ben, die Johannes bedoeld heeft! Maar als Ik die
bedoelde bruidegom ben, dan zijn al die mensen om Mij heen toch Mijn
bruiloftsgasten?!'
[9] De leerling van Johannes zegt: 'Maar waar is dan de mooie hemelse bruid?
Zonder bruid kunt U toch geen bruidegom zijn?'
[10] Ik zeg: 'Deze bruiloftsgasten van Mij zijn als geheel ook Mijn bruid. Want
zij die Mijn woord horen, het in hun hart bewaren en daarnaar leven, zijn
werkelijk Mijn bruid, zoals ze ook Mijn bruiloftsgasten zijn! En je kunt toch niet
verwachten dat bruiloftsgasten bedroefd zijn, zolang de bruidegom bij hen is!
Maar als de tijd daar is dat de bruidegom bij hen weggehaald wordt, dan zullen
ze óók vasten! ' (Matth. 9: 15)
[11] Over dit antwoord zijn de leerlingen van Johannes erg verwonderd en ook
een beetje boos; want ze dachten, omdat Ik dit tegen hen zei met een lichte
glimlach op Mijn gezicht, dat Ik hatelijk deed. En die ene leerling van Johannes
zei dan ook een beetje venijnig: 'Merkwaardig! Gods geest sprak door Johannes,
en wij moeten aannemen dat deze geest zich door U in nog sterkere mate
manifesteert, omdat Johannes over U getuigde! Maar het is vreemd, dat deze
goddelijke geest door Mozes, alle profeten en tenslotte door Johannes steeds op
dezelfde manier de ellendige aardse mensen opriep tot een heel boetvaardig
leven, waaraan men zich streng moest houden. Terwijl U in Uw daden het
algehele tegendeel daarvan schijnt te zijn en te leren! Volgens Mozes was
iemand al zonder meer onrein, zodra hij het huis van een zondaar betrad, en
moest zich dan reinigen; ook als iemand op de sabbat met een maagd omging of
op een andere dag met een vrouw, die menstrueerde, moest hij zich laten
reinigen, en zo waren er nog veel strengere voorschriften! U en Uw leerlingen
schijnen echter in het geheel geen rekening te houden met de sabbat en ook niet
met het rein houden van de persoon! Hoe kan die leer van U dan net zo
goddelijk zijn als de leer van de profeten?!'

124 Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn

252
[I] Ik zeg: 'Mijn leer is als een nieuw gewaad; die van jullie is echter het oude,
vol scheuren en beschadigingen, waardoor het je mogelijk was om, zowel nu als
op de sabbat, ondanks Mozes en Johannes, zonder enig gewetensbezwaar vis te
gaan vangen! Mijn leer is op zichzelf geheel nieuw, en je kunt er niet een stuk
afhalen en daar je oude gescheurde gewaad mee oplappen. En gesteld dat je dat
toch probeerde, dan zou je daardoor alleen nog maar grotere scheuren
veroorzaken dan er al in zitten, want het nieuwe stuk scheurt van het oude,
versletene af en maakt de schade groter. (Matth. 9:16)
[2] Ook kun je Mijn leer vergelijken met een nieuwe jonge wijn, die men niet in
oude zakken doet, omdat deze scheuren zullen, waardoor de jonge wijn vermorst
wordt; maar men doet de jonge wijn in nieuwe, stevige zakken, en op die manier
blijven beiden behouden, de wijn en de zak. Begrijp je dat?' (Matth. 9:17)
[3] De leerlingen van Johannes zeggen: 'Het klinkt wel goed, maar het is
allemaal niet zo gemakkelijk te begrijpen wat U daarmee wilt zeggen; kunt U
zich misschien daarom wat begrijpelijker uitdrukken!?'
[4] Ik zeg: 'Of Ik Mij nog begrijpelijker zou kunnen of willen uitdrukken?! Ja ja,
Ik zou het wel kunnen, als Ik het wilde! Maar Ik wil hier niet begrijpelijker zijn
en daarom zeg Ik daarover alleen nog maar dit, dat jullie oude gescheurde kleren
en oude verweerde zakken zijn, die voor Mijn leer niet meer deugen! Mijn leer
zou je je zoete aardse leven afnemen, dat toch jullie hoogste goed is, en voor de
verbetering waarvan je alles doet. Waarvoor je zelfs op de sabbat zwaar werk
verricht bij het vissen, alleen maar om in je aardse leven een beter en zorgelozer
bestaan te hebben en zo mogelijk ook nog wat luxe erbij! De armen zie je echter
niet, de zieken niet en de gebrekkigen ook niet, net zo min als de hongerigen en
de dorstigen!
[5] Het is nu eenmaal zo, dat degene, die met een volle buik rondloopt, niet in
het minst merkt, hoe de arme pijn heeft van de honger en hoe zijn maag brandt!
Ook merken jullie, die goed gekleed zijn, geen koude als de winter komt; want
je hebt heel veel middelen om de winter aangenamer voor je te maken dan de
hete zomer. En als er een half naakte bevend van de kou bij je komt, en zijn
nood klaagt en je vraagt om warme kleren, dan ergert je dat, en je geeft hem een
nijdig antwoord en zegt: 'Ga weg, jij lui mens! Als je in de zomer gewerkt had,
dan zou je in de winter geen nood lijden! Bovendien is het heus zo koud niet,
een bedelaar moet niet zo week en kleinzerig zijn!'
[6] Maar de bedelaar zegt: 'Heer, ik heb de hele zomer en herfst gewerkt, maar
het loon voor mijn zware werk was niet het duizendste deel van datgene, wat
mijn meester uit mijn werk verkreeg; daarom kan mijn werkgever 's winters wel
warm gekleed rondlopen, maar wij, zijn slecht betaalde arbeiders, die het
geringe loon 's zomers al ruimschoots moesten opeten, lijden nu in de winter, -
niet omdat we 's zomers niet gewerkt hebben, maar alleen omdat we te weinig
loon kregen. De winst van de heren is de oorzaak van onze nood!'
[7] Kijk, dat is de taal van de bedelaars, buiten beschouwing gelaten dat het
mogelijk is dat er zo hier en daar onder de vele bedelaars een paar zondaars zijn
die hun armoede verdiend hebben!'
[8] De leerlingen van Johannes zeggen: 'Aha, dat is overdreven! Want zo is het
niet! Een trouwe en rechtschapen arbeider heeft nog nooit reden gehad om zich

253
over zijn werkgever te beklagen! Wie werken wil, krijgt winter en zomer werk,
verdienste en eten en kleding! Dat men de luilakken de deur wijst, dat vinden
wij zoals het hoort'
[9] Ik zeg: ' Jullie wel, daar ben Ik heus wel van overtuigd! Maar Ik niet, dat zeg
Ik jullie! En waarom niet, dat zul je direkt horen! - Vertel Mij eens: Wie heeft de
zee en de vele goede vis daarin geschapen?' !
[10] De leerlingen van Johannes antwoorden: 'Nou, dat is toch geen vraag! Wie
anders dan God alleen had dat gekund?!' - Ik zeg: 'Nu goed, vertel dan eens, of
jullie van God een schriftelijk bewijs gekregen hebben, waarin staat dat alleen
jullie het recht hebben die goede en dure vis uit de zee te vangen, voor veel geld
te verkopen, dan de hele winst in je zakken te steken en nauwelijks een
duizendste deel aan je ijverige knechten te geven, die toch vaak met gevaar
voor eigen leven alleen het zware werk hebben gedaan!'
[11] De leerlingen van Johannes zeggen: 'Dat is alweer een belachelijk domme
vraag! Waar op aarde is er Iemand te vinden, die een door God, gegeven
eigendomsbewijs kan laten zien?! God heeft in zijn plaats het staatshoofd
aangewezen, en deze schrijft in Gods plaats de eigendomsbewijzen uit; en wie
door de staat als bezitter is aangemerkt, die is dat ook wettelijk voor God.
Bovendien moet iedere rechthebbende voor zijn duur gekochte recht ook nog
ieder jaar allerlei tienden en andere belastingen aan de staat betalen en is daarom
dubbel gerechtigd, de nodige winst te maken met zijn bezit!'
[12] Ik zeg: ' Ja, ja, zo is het inderdaad op aarde, maar dat heeft God niet
ingesteld, maar de zelf en heerszuchtige mensen hebben dat gedaan! " Die
hebben zulke wetten en zo'n regeling getroffen. Maar bij het begin der wereld
was het niet zo, toen was heel lang de hele aarde het bezit van iedereen!
[13] Toen echter uit die mensen de kinderen van Kaïn een deel van de aarde in
vast en erfelijk bezit hebben genomen en daarvoor wetten en een zelf en
heerszuchtige orde hebben gemaakt, toen duurde het dan ook geen duizend jaar
meer!
[14] God hield de komende zondvloed niet tegen, waardoor allen verdronken, op
een paar na, die behouden werden. En zo zal het weer gaan!
[15] God is weliswaar zeer lankmoedig en heeft veel geduld, maar Hij zal jullie
gedoe weldra moe worden; en let dan eens op wie na jullie de bezitter van de
aarde wordt!
[16] Dat jullie echter zo redeneren, is wel een heel duidelijk bewijs, dat je geloof
en je rechtsleer een oud gescheurd kledingstuk is, dat geen nieuwe lap verdragen
kan, en het is ook net als een oude zak, waarin men geen jonge wijn meer kan
doen! Want jullie zijn allen zonder uitzondering slechte en zelfzuchtige mensen!
Begrijp je Mij nu?!'

125 Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar

[I] De leerlingen van Johannes zeggen: 'Doen wij er dan verkeerd aan, als wij
leven volgens de leer van Johannes? Johannes was beslist een streng prediker,
maar dat was zijn leer niet!

254
[2] Kijk nu eens naar de ons bekende orde van de Essenen, die is ook streng, en
hun eerste gebod is eerlijkheid; maar wat hebben ze aan al hun eerlijkheid en al
hun andere strenge regels?! Bij wie tellen ze mee?! Noch de Grieken, noch de
Joden houden rekening met hen, alleen bij de Romeinen schijnen ze een paar
aanhangers te hebben. Gesteld nu dat het een hele goede en zuivere leer is die zij
volgen, dan is die toch alleen maar voor die paar mensen, die zich daarvoor uit
de wereld teruggetrokken hebben, heel goed, maar voor de totale mensheid toch
geheel onbruikbaar!
[3] Wat voor nut hebben alle mooie en ferme woorden voor de zaak van de
algemene broedergeest?!
[4] Neem nou dit huis eens; het is een gastvrij huis en het heeft, in het licht van
de goede zaak der broedergeest bezien, zijn weerga nog niet gevonden; maar
kunt U nu van de gastheer redelijkerwijs verwachten, dat hij steeds klaar moet
staan om alle mensen, die toch zonder meer onze broeders zijn, op te nemen en
te verzorgen?! Ook al zou hij dat nog zo graag willen en ook al zou hij zich
daartoe nog zo gedrongen voelen, dan zullen de middelen, zoals ruimte, voedsel
en noem maar op, hem daartoe toch ontbreken.
[5] Stel dat een paar arme mensen niet meer bezitten dan een eigen gebouwd
hutje en voor de winter een spaarzame voedselvoorraad, waarmee ze zelf slechts
ternauwernood in leven zullen kunnen blijven totdat de aarde weer vrucht zal
gaan geven. En er komen tien mensen naar hen toe, dus naar die twee die zelf
nauwelijks ruimte genoeg hebben in hun hut, en deze tien vragen om binnen
gelaten te worden, en om onderdak en voedsel. Zeg dan eens, kan welke leer dan
ook deze twee opdragen, of zelfs maar adviseren of aanpraten, dat het goed en
zegenrijk is om tegemoet te komen aan de wens van de tien aan de deur staande
mensen, en zichzelf daardoor geheel en al te gronde te richten?!'
[6] Ik zeg: 'Iedere vogel zingt en tsjilpt zoals hij gebekt is, en zo zeggen jullie
alleen maar datgene, wat je wereldse verstand je ingeeft, en je kunt niets anders
zeggen, omdat je niets anders begrijpt! En dat is dan ook alles, wat Ik jullie
daarop kan antwoorden. Want ook al zou Ik Jullie iets hogers en waarachtigs uit
de hemel meedelen, dan zou je Mij toch niet begrijpen; want je harde hart
begrijpt dat niet!
[7] Jullie dwazen! Wie laat dan de vruchten groeien en rijp worden op de aarde!
Wie onderhoudt ze en geeft ze steeds hun kracht?! Geloof je dan dat God
degene, die zichzelf wegcijfert en opoffert voor zijn behoeftige broeders, niets
kan of wil vergelden? Of denk je dat God onrechtvaardig is en het onmogelijke
van de mensen verlangt?!
[8] Ik vind, dat het voor iedereen heel goed mogelijk is, om een echte wil te
hebben en de vurige wens te koesteren om een arme broeder te helpen!
[9] Als iedereen die instelling had, dan zou er op aarde geen enkel armelijk hutje
meer zijn waar maar twee mensen konden wonen.
[10] Dit huis van Mijn vriend Matthéus heeft vandaag veel mensen gevoed en
gaf zijn hele voorraad uit een waar, goed hart, en als je dat niet gelooft, ga dan
maar kijken in de voorraadkamer en op de korenzolder en je zult er niets meer
vinden! Hier staat trouwens de heer des huizes; vraag maar aan hem of Ik geen
gelijk heb!'

255
[11] Matthéus bevestigt mijn uitspraak geheel en al en zegt: 'Heer, het is
vandaag jammer genoeg weer zo ver, en ik weet niet, wat ik morgen de gasten
zal voorzetten. Maar zo was het al vaker, en ik vertrouwde op God, -en heus, er
kwam altijd weer voldoende, zodat ik de gasten alles kon geven wat ze nodig
hadden!'
[12] 'Kijk', zeg Ik daarop, 'zo denkt en handelt een goed mens op deze wereld en
hij beklaagt zich niet dat God hem ooit in de steek gelaten zou hebben! En zo is
het ook altijd geweest en zal het eeuwig zijn!
[13] Wie op God vertrouwt, wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem
niet en stelt hem nooit teleur! Maar degenen, die net als jullie, wél geloven dat
God een God is, maar Hem niét volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart zegt
dat ze niet waard zijn door God geholpen te worden, die helpt God ook niet;
want ze hebben geen vertrouwen in God, maar alleen in hun eigen kracht en
middelen, die ze voor bepaald heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen:
'Mens, als je wilt dat je geholpen wordt, help jezelf dan; want ieder mens is
zichzelf het naast en zorgt eerst voor zichzelf!' En voordat hij klaar is met het
zorgen voor zichzelf, gaat de hulpbehoevende te gronde!
[14] Maar Ik zeg: Als je eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en
zonder Zijn zegen en zonder Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen!
Want God heeft de mensen niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen,
en daarom moeten de mensen de liefde, die hen geschapen heeft, in alles
volledig evenaren!
[15] Als je echter zonder liefde en vertrouwen op God leeft en handelt, dan
verander je het hemelse in je vrijwillig in het helse, je wendt je van God af en
wordt dienaren van de hel, die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet zal
onthouden, namelijk de dood in de toorn van God!
[16] Jullie zeiden ook, dat de Essenen, die volgens de school van Pythagoras
leven, vanwege hun zuivere filantropie door niemand erg serieus genomen
worden, behalve door een klein aantal Romeinen. .
[17] Ook Ik acht ze niet, omdat ze de onsterfelijkheid van de ziel ontkennen;
maar toch is de slechtste onder hen beter dan de beste van jullie!
[18] Ik zeg je nu onomwonden: Onder allen, die sinds het begin van de wereld
uit vrouwen zijn geboren, was er niemand beter dan Johannes; maar wie van nu
af aan de minste zal zijn van Mijn leerlingen in het echte Rijk van God, die zal
vele malen groter zijn dan Johannes, die jullie je meester noemen, maar die je
nog nooit begrepen hebt!. Want hij wees je de weg naar Mij en hij effende de
weg voor en tot Mij, maar de wereld in jullie heeft je harten verblind; daarom
kun je Mij ook met herkennen, hoewel je hier bij Mij staat!
[19] Ga dan en zorg voor jullie wereld, voor je vrouwen en kinderen, opdat ze
niet naakt behoeven te zijn en geen honger en dorst ooit hun buik belaagt; maar
het zal binnenkort toch zichtbaar worden hoeveel goeds je hen daarmee hebt
gegeven! Ik zeg jullie dit: God zal niet voor hen zorgen! En dit kan Ik jullie met
het volste recht en in volle waarheid zeggen:
[20] Wie ooit in het bezit is van kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij
veel winst kan maken, maar die die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt,
en afwerend neerkijkt op de arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die

256
door gebrek aan alle aardse bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze
wegjaagt als ze naar hem toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een
vijand van God! En wie tegen een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of
weken maar terug dan zal ik het een en ander voor je doen!', maar die, als dan de
hoopvolle en op hem rekenende broeder komt en hem vraagt om zijn belofte
gestand te doen, zich verontschuldigt met te zeggen dat hij ook nu niets kan
doen, hoewel hij er heimelijk wel toe in staat is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat
is een vijand van God! Want hoe wil hij God liefhebben Die voor hem
onzichtbaar is, terwijl hij toch zijn broeder niet liefheeft die hij ziet en wiens
nood hij kent!?
[21] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je: Wie zijn broeder in de nood verlaat, verlaat
ook meteen - God en hemel! En God zal hem verlaten, eer hij er op verdacht is!
[22] Wie zijn broeder echter niet verlaat, ook dan niet als God hem beproeven
zou, die zal dan echter ook eer hij er op verdacht is gezegend worden, en dat nog
wel veel rijkelijker in tijd en eeuwigheid, dan nu de voorraadkamer en de
korenzolder van onze gastheer gezegend zijn!'
[23] 'Dat geloven we graag', zeggen de leerlingen van Johannes, 'want die zijn
helemaal leeg!'

126 Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen

[1] Dan komt het keukenmeisje geheel buiten adem binnen en zegt tegen
Matthéus: 'Heer, heer, kom eens kijken! Daarnet kwam een groot aantal jonge
mannen en bracht allerlei voedsel in zo'n hoeveelheid, dat we het in een jaar
nauwelijks op kunnen! En alles ziet er zo vers en goed uit! Ook de korenzolders
zijn van boven tot onder gevuld, en de zakken in de kelder zijn helemaal vol met
de beste wijn! Heer, heer, wie bezorgt dat nu allemaal op de Joodse sabbat?'
[2] Matthéus en allen in de kamer weten niet hoe ze het hebben na deze
mededeling, en de leerlingen van Johannes, waarvan er een paar zich van te
voren al overtuigd hadden dat de voorraadkamers leeg waren, vroegen meteen
aan Matthéus, of hij die levensmiddelen soms ergens besteld had.
[3] Matthéus zegt: 'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben;
en mijn vrouw ook niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat
onze kleine voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een
paar gepachte akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote
hoeveelheden vruchten en daar zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik
ten eerste met de tol veel werk heb en tevens ten tweede hier in dit logement
voor de verzorging van mijn gasten klaar moet staan. Daarom voorzie ik mijn
logement gewoonlijk. van week tot week van voedsel en dat Iaat ik meestal
tegen betaling uit Kapérnaum komen, jullie zorgden meestal voor de vis; wijn en
graan koop ik van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de Grieken. Dat is
heel in} het kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige voorzag; maar
van deze bestelling weet niemand hier in huis iets af!
[4] De enige mogelijkheid is nog, dat een onbekende goede vriend dit voor mij
gedaan zou hebben, maar anders is en blijft het een absoluut wonder! Waar en

257
wie deze vriend dan zou zijn, weet ik natuurlijk net zo min als jullie. Ik zal
echter nu al mijn mensen binnenroepen en ze in jullie bijzijn vragen, of ze soms
iemand van de dragers herkenden!'
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de knechten worden nu geroepen, maar op
de gestelde vragen antwoorden ze allen eenstemmig, dat ze niemand ook maar
in de verste verte herkend hebben: 'De mannen zagen er uit als licht gebouwde
jongemannen; want er was bij niemand ook maar een spoor van een baard te
bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend lang haar, en hun kleding leek
meer Romeins dan Joods. Het waren er veel, zowel in de voorraadkamers als op
de korenzolder en in de kelder. Ze legden het gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit
is een gave voor de tollenaar Matthéus, die vandaag door de grote Meester is
geroepen!' Toen gingen ze weer snel weg, en we zagen niet, waar ze uit het huis
zijn heengegaan.'
[6] Een Farizeeër zegt dan: 'Het klinkt allemaal ongewoon vreemd en moet toch
waar zijn!? Daar willen we wel eens het fijne van weten!'
[7] Tegen Matthéus gaat dezelfde Farizeeër dan verder en zegt: 'Waard, Iaat ons
eens een proefje van de wijnen brengen, dan zullen wij je zeggen, waar ze
vandaan komen; want aan de smaak en de kleur kunnen wij zien waar het gerijpt
is!'’
[8] Men gaat direkt de kelder in en vult al het drinkgerei. En wanneer de
Farizeeën en schriftgeleerden de wijnen proeven, zeggen ze vol verbazing: 'Nee,
zo'n wijn hebben we nog nooit geproefd! Hij is onbeschrijfelijk mooi en
liefelijk! We hebben echt wel alle wijnen die ook maar ergens op de ons
bekende wereld groeien, gedronken, en die waren ook wel eens heel goed en fijn
van smaak, maar hiermee vergeleken was dat nauwelijks lauw water te noemen!
Dit is en blijft dus een raadsel!
[9] Maar nu je toch zo'n grote voorraad van deze onovertrefbare heerlijke wijn
hebt, zou je ons dan niet voor geld en goede woorden een paar zakken mee
kunnen geven? Het zou echt de moeite waard zijn om er wat van naar de
hogepriester in Jeruzalem te sturen!'
[10] Maar Matthéus zegt: 'Voor niets heb ik het gekregen en ik geef het ook
voor niets weer weg; maar er gaat geen druppel naar de hogepriester in
Jeruzalem! Hij zou al toevallig als gast hierheen moeten komen, om net als ieder
ander bediend te worden; maar dan wel net als ieder ander gewoon mens, nooit
als Joodse hogepriester, want die is voor mij een verwoestend ondier en een
geestelijke moordenaar van zijn eigen geloofsgenoten!'
[11] Daarop zegt een schriftgeleerde: 'Vriend, je beoordeelt de hogepriester te
Jeruzalem nu toch wel helemaal verkeerd en je houdt geen rekening met zijn
wezen en zijn functie!'
[12] 'Houd er over op', zegt Matthéus, 'daarvan wordt ik ogenblikkelijk
witgloeiend van echte en terechte kwaadheid! Jullie zijn zijn ogen en daarom zie
je datgene het slechtst, wat zich het dichtst bij je bevindt, namelijk je eigen neus,
voorhoofd en je hele gezicht; wij, die tegenover jullie staan, zien dat allemaal
maar al te goed en precies! Maar nu niets meer daarover, anders wind ik me op
en ik zou jullie, als mijn nu gerespecteerde gasten, niet willen beledigen!'
[13] Een meer gemoedelijke Farizeeër zegt: 'Nou, nou, laten we deze zaak maar

258
laten rusten en praten we liever eens met meester Jezus, die zou ons wel eens
van dit voorval de beste verklaring kunnen geven, want hij staat in alle
wetenschap en wijsheid hoog boven ons!' Hij wendt zich tot Mij en vraagt: 'Wat
denkt u van deze geschiedenis? Want u schijnt daarvan toch wel iets geweten te
hebben, omdat uw eerdere gesprek met de leerlingen van Johannes daarop
schijnt te wijzen. Want haast op hetzelfde moment, dat u tegen de leerlingen van
Johannes zei, dat God voor diegenen zorgt, die Hem waarachtig liefhebben en
zonder twijfel op Hem vertrouwen, en de lelijkheid en de verwerpelijkheid van
de zelfzucht zo goed over de hekel haalde, gebeurde het, en daarom geloof ik
eigenlijk dat u daarover van buitenaf in kennis bent gesteld of dat u ongezien
zelf de veroorzaker bent!'
[14] 'Goed!', zeg Ik,'als u dat van Mij denkt, denk dan ook eens aan wat Ik tegen
de leerlingen van Johannes heb gezegd en erken dan in uw hart, dat Ik de volle
waarheid heb gesproken!
[15] Wie van u op dezelfde manier uit de grond van zijn hart te werk gaat, die
zal van God ook altijd datgene ondervinden, wat nu onze vriend en broeder
Matthéus heeft ondervonden!
[16] Want geloof Mij: God blijft in Zijn hart steeds Dezelfde! Zoals Hij was,
toen er aan het firmament nog lang geen zon, geen maan en geen sterren
lichtten, zo is Hij nu nog en zo zal Hij altijd blijven!
[17] Wie Hem op de goede weg zoekt, die zal Hem ook vinden en is in alle
eeuwigheden der eeuwigheden gezegend!'
[18] Deze woorden treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van Johannes
beginnen in zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel
grotere profeet zijn, dan onze Johannes was! Want we waren tien volle jaren in
zijn gezelschap, maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De
Farizeeër heeft gelijk als hij zegt dat deze Nazareeër er meer vanaf weet! - Je
zou echter bijna beweren, dat dat alles van en door hem op een ons onbekende
wijze is geschied, en het geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan
het licht gekomen blindheid van ons en onze grote meester Johannes!'

127 De dood van de dochter van overste Cornelius

[1] Nu wil echter ook Judas, wat verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn
buren, de leerlingen van Johannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel
kalme tegenpartij, is hem voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan
moeten de leerlingen zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen!
Want hier zou ieder woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als
je je echter niet kunt inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw
zo hard je kunt en wilt, en als daardoor je mond moe is geworden, kom dan
terug!'
[2] Judas zegt: 'Wat moet je toch van mij? Ik heb je toch geen kwaad gedaan!
Mag ik dan nooit eens wat zeggen?'
[3] Thomas zegt: ' Jouw wijsheid kennen we nu al van jaren her en we zitten er
echt niet op te wachten om, naast de wijsheid van onze grote Meester, die van

259
jou hier voor de duizendste maal te moeten horen, en zo wijs als jij zijn wij
allemaal van huis uit! Je kunt echt geen betere en uitgebreidere leer geven dan
die welke we hier al hebben, en hopelijk zie je daarom wel in, dat het hier
helemaal niet nodig is dat jij ook spreekt! Wij, leerlingen, moeten slechts dan
spreken als ons wat gevraagd wordt; we mogen zelf ook vragen, maar dan
moeten we er wel op letten dat onze vraag voortkomt uit een echte en zuivere
noodzaak! Als we echter puur uit nieuwsgierigheid vragen stellen, om onze
praatgrage tong z'n gang te laten gaan, dan zijn we een geseling waard; want een
waanzinnige dwaas moet altijd met gesels bestraft worden!'
[4] Judas zegt: ' Al goed, al goed! Ik ben al stil; want ik weet wel dat ik in jouw
bijzijn niets zeggen kan en mag. Want jij bent de wijsheid van Elia zelf! Het is
alleen maar jammer, dat je niet vóór Salomo hebt geleefd! In jouw school zou
Salomo het nog veel verder in de wijsheid gebracht hebben! Maar nu
opgehouden, ik ben al stil!'
[5] Thomas had graag nog wat tegen Judas terug gezegd, maar Ik gaf hem een
teken om op te houden, en Thomas zweeg.
[6] Eén van de leerlingen van Johannes kon het echter nog steeds niet
verkroppen, dat Ik hem en zijn metgezellen vergeleek met een gescheurd kleed
dat men niet kan herstellen met een nieuwe lap, en met oude, verweerde zakken
die niet geschikt zijn om jonge wijn in te doen. Hij richtte zich daarom tot Mij
en vroeg op een beetje onbehouwen manier: 'Ik zie nu ook wel, dat u een profeet
zou kunnen zijn; maar zoals ik zie smaakt de wijn uit de oude zakken u beter
dan de jonge wijn uit de nieuwe zakken, en zo gezien is uw gewaad ook niet
bepaald nieuw te noemen; mocht u binnenkort soms wat lappen nodig hebben,
dan kan ik u daar wel aan helpen, want ik heb nog lompen genoeg. Als ik u dus
van dienst kan zijn, dan hoeft u het maar te zeggen!'
[7] Zijn metgezellen wilden hem voor deze onbehouwen vraag direkt naar
buiten gooien. Maar Ik nam het voor hem op en legde hem de vergelijking nog
wat begrijpelijker uit, waarop hij kalmeerde.
[8] Tegen de anderen zei Ik echter: 'Als je een blinde ziet, die over een greppel
struikelt en valt en door zijn val het langs de greppel staande hoge gras platdrukt
en een beetje beschadigt, is het dan wijs van je, als je de blinde ter
verantwoording zou roepen en zou straffen?! Kijk, deze broeder van jullie ziet
net als jullie wel met zijn lichamelijke ogen, maar zijn geestelijke ogen zien nog
erg slecht, en als je dat beseft, is het toch wel veel te hard om hem te straffen
omdat hij even struikelde!'
[9] Deze woorden maakten dat allen een luid 'hoera' en 'gezegend is hij' riepen
en zeiden: 'Dat is goed gesproken, en wie zijn eigen goede en wijze woorden
toepast, is waard een mens der mensen genoemd en ook als zodanig gekroond te
worden! Dat u gezegend moge zijn en lang moge leven, u mens der mensen!'
[10] Nauwelijks zijn deze woorden verklonken, waarbij Ik nog wat door praat
over de oude kleren en over de jonge wijn en over de zakken, als in aller ijl een
overste uit Kapérnaum ( de Romeinse overste Cornelius) binnenkomt,
gewoonweg op Mij afstormt, voor Mij neervalt en bijna buiten adem uitbrengt:
'Heer! Vriend! Goddelijke meester en heiland! Mijn liefste dochter, die mijn
naam draagt, mijn heerlijke, goede en mooie dochter is gestorven!' (Toen huilde

260
de overste en kon een tijdlang niet spreken van verdriet. Na een poosje, waarin
hij wat op verhaal kwam, sprak hij pas verder:)
[11] Heer, U aan Wie niets onmogelijk is, kom met mij mee naar mijn huis en
leg Uw wonderhand op haar, dan wordt ze zeker weer levend, net als het
dochtertje van de schooloverste Jaïrus, dat ook helemaal dood was en levend
geworden is! Ik smeek U mijn verhevenste vriend: Kom en bewijs mij deze
genade!' (Matth. 9:18)
[12] Ik zeg: 'Wees gerust, Ik kom en zal doen waarom je Mij hebt gevraagd!
Hoewel je dochter geheel dood en ook al koud is, zal Ik haar toch opwekken,
opdat ze dan de heerlijkheid van God aan de arme mensen zal verkondigen!
Laten we dus gaan!' (Matth. 9:19)
[13] Mijn leerlingen vroegen nu, of ze hier op Mij moesten wachten of mee
moesten gaan. Maar Ik zei: ' Jullie allen, Mijn leerlingen, en ook Matthéus, die
tollenaar was, volg Mij! Ik heb voor je aardse huis gezorgd en dat zal Ik blijven
doen; maar daarvoor moet jij, net als de anderen hier, Mijn leerling zijn!'
[14] Matthéus werpt meteen zijn waardskleding aan de kant, trekt zijn nette
mantel aan en volgt Mij, zonder eerst die aanwijzingen te geven, die een heer
des huizes gewoonlijk aan de zijnen geeft voor de tijd dat hij afwezig is.
[15] Let wel: leder, die Mij wil volgen, dient zo te handelen! Hij moet het aardse
zaken en beroepsleven geheel loslaten en niet meer bezig zijn met zijn aardse
levensomstandigheden, omdat hij anders niet deugt voor en in Mijn koninkrijk!
Want wie de hand aan de ploeg slaat en achterom kijkt, is niet geschikt voor het
Rijk van God!

128 Kapérnaum.Opwekking van Cornelia

[I] En dan nu weer verder met de geschiedenis van het evangelie!


[2] Nadat wij al tamelijk Iaat in de middag uit het huis van Matthéus weggegaan
waren, kwam er zo ongeveer halfweg naar Kapérnaum een vrouw snel achter
ons aan, die, net als al eerder een Griekse vrouw, ongeveer twaalf jaar aan
bloedingen leed, en die door niemand geholpen kon worden. Deze vrouw, die
het verhaal van de vorige Griekse gehoord had, raakte slechts de zoom van Mijn
opperkleed aan (Matth. 9:20) en werd op slag gezond. Want haar innerlijke
gevoel dwong haar om tegen zichzelf te zeggen: ' Als ik slechts de zoom van
Zijn gewaad zal aanraken, dan zal ik genezen!' (Matth. 9:21) En zo gebeurde
dan ook ogenblikkelijk wat ze geloofd had. En ook zij merkte dadelijk, dat door
het gelovige aanraken van Mijn gewaad de bron van haar twaalfjarig lijden
verdroogd was.
[3] Ik draaide Mij om en zei tegen de vrouw: 'Wees getroost, Mijn dochter, je
geloof heeft je geholpen! Ga heen in vrede!' En de vrouw ging onder veel dank
en vreugdetranen naar huis terug en bleef voortaan gezond. (Matth. 9:22)
[4] Deze vrouw was een Jodin en geen Griekse; maar ze woonde niet ver van
een Griekse nederzetting, kwam vaak bij de Grieken en hoorde veel van hen en
zo hoorde ze ook van de genezing van de vorige Griekse, waarover Markus en
de schilder en dichter Lucas later schreven. Omdat deze twee voorvallen zo veel

261
op elkaar lijken, worden ze zelfs door de geleerdste godgeleerden als één
voorval gezien, hetgeen beslist bezijden de waarheid en koren op de molens van
de twijfelaars is.
[5] Meteen daarop vroeg Matthéus de schrijver, Mij, of hij dit voorval zou
opschrijven en welke andere gebeurtenissen van die dag nog meer.
[6] En Ik zei tegen hem: ' Je moet alles wat vandaag gebeurde opschrijven,
behalve de bevoorrading van het huis van je naamgenoot en het vele wat daar
gesproken is. We gaan vandaag nog weer naar huis terug en morgen hebben we
genoeg tijd om precies af te spreken, wat er over vandaag opgeschreven zal
worden'.
[7] Matthéus de schrijver, had daar vrede mee en wij bereikten nu ook vlug
daarna het huis van de overste en gingen daar meteen naar de zaal, waar de
overleden dochter op een bed lag dat op Romeinse manier versierd was.
[8] Er waren binnen echter een aantal muzikanten en andere lawaaimakers; want
het was daar gebruik om veellawaai voor de overledenen te maken opdat deze
weer zouden ontwaken, of, als dat niet meer gebeurde, de afgezanten van de
hellevorst Pluto te verschrikken, zoals het gewone, blinde, voor het grootste deel
heidense volk, dat hier de grootste herrie maakte, dacht.
[9] Toen Ik met de leerlingen in de grote kamer kwam en hun onzinnige
spektakel zag en hoorde (Matth. 9:23), beval Ik, dat ze vóór alles op moesten
houden met hun kabaal, en vervolgens uit de kamer en helemaal uit het huis
moesten gaan, omdat de dochter niet gestorven was, maar slechts sliep.
[10] Toen begonnen de gehuurde lawaaimakers (natuurlijk voor geld, want
zonder geld werd er voor niemand lawaai gemaakt!) Mij uit te lachen, en één
van hen zei vertrouwelijk tegen Mij: 'Het zal u hier niet zo gemakkelijk lukken
als bij Jaïrus! Bekijk haar maar eens wat beter en dan zult u als dokter wel
dadelijk moeten toegeven, dat zij, volgens de leer van de beroemde oude
Griekse arts Hippocrates, uiterlijk volkomen dood is, en wilt u dan beweren dat
ze zou slapen!?'
[11] De overste zag wel dat de kabaalmakers niet weg wilden gaan; toen gebood
hij het hen onder het uiten van zware bedreigingen, en gaf de wachthebbende
soldaten opdracht het volk naar buiten te drijven. Daardoor werd de kamer al
gauw vrij gemaakt van al de herrieschoppers.
[12] En toen de kamer en ook het hele huis bevrijd was van alle lastige gasten,
ging Ik pas met Mijn leerlingen en de verwanten van de overste de kamer in,
liep direkt naar het doodsbed, pakte zonder iets te zeggen de dochter alleen maar
bij de hand, en ze stond ogenblikkelijk net zo fit en gezond op, alsof ze nooit iets
had gemankeerd. (Matth. 9:25)
[13] Toen de dochter zag, dat ze op het haar welbekende bed, waarop alleen de
doden gelegd werden, gelegen had, vroeg ze direkt naar de reden daarvoor.
[14] De overste ging naar haar toe en zei, vol opperste vreugde: 'Mijn zeer
geliefde Cornelia! Je bent ziek geworden en je bent aan die kwaadaardige ziekte
ook dood gegaan, je was dood en je zou reddeloos dood gebleven zijn, als deze
waarlijk almachtige Heiland aller heilanden je niet met Zijn goddelijke kracht
had opgewekt, net als Hij een paar dagen geleden ook het je wel bekende
dochtertje van de schooloverste Jaïrus heeft opgewekt. Verheug je daarom weer

262
over het schone leven en wees voortaan deze vriend der vrienden buitengewoon
dankbaar, die de enige is, die je het verloren hoogste goed, het onbetaalbare
leven, heeft teruggegeven!'

129 Belevenissen in het hiernamaals

[I] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek
was; tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik
sliep in en had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal
was licht en niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een
wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door
het helderste licht, en het ene schitterende na de andere dook op. Maar geen
levend wezen scheen deze heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol
verbazing deze grote pracht bekeek en er maar steeds geen levend wezen te zien
was, begon ik banger en banger te worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige.
Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar
door; de geringste echo het een of andere schijnbare antwoord. Toen werd ik!
steeds treuriger tussen de steeds groter wordende heerlijkheden.
[2] Toen ik zo treurig te moede neerzonk en hard om jou, mijn vader, begon te
roepen, zie, toen kwam opeens deze vriend uit de tuinen, pakte mijn hand en zei:
'Sta op mijn dochter!' Toen verdwenen in één keer al de heerlijkheden, die mij
treurig hadden gemaakt, en ik ontwaakte terwijl deze vriend me nog bij de hand
hield. Ik kon me niet direkt al datgene herinneren, wat ik had gezien; maar toen
mijn volle herinnering mij als het ware uit de hemel werd teruggegeven,
herinnerde ik me al het geziene en in de droom beleefde weer net zoals ik het je
nu heb verteld.
[3] Het komt me nu buitengewoon vreemd voor dat ik dus, zoals uit dit bed
blijkt, in alle ernst voor deze wereld dood was en toch in de droom heb
doorgeleefd. En nog vreemder is het, dat die heerlijke vriend die in de droom
naar mij toe kwam, hier nu net zo is, als ik hem in de droom heb gezien.
[4] Maar nu vraag ik je, mijn lieve vader, of dit leven van mij dat hij mij nieuw
heeft gegeven, niet aan hem toebehoort. Mijn hart is diep bewogen, en het lijkt
me toe dat ik behalve aan hem geen andere man ooit mijn liefde zou kunnen
geven. Mag ik hem boven alles liefhebben, -meer dan jou, mijn vader, en meer
dan alles ter wereld?'
[5] Cornelius wordt verlegen bij deze vraag en weet niet, wat hij daarop zal
zeggen. - Maar Ik zeg tegen hem: 'Laat de dochter datgene wat ze nu voelt, want
dat alleen zal haar het leven in al zijn volheid teruggeven!'
[6] Dan zegt Cornelius: ' Als dat zo is, dan mag je van mij boven alles van deze
vriend houden, want degene die jou, terwijl je dood was, door zijn kracht en
macht het leven kon geven, zal je nooit kwaad kunnen doen; want als je weer
zou sterven, dan zou hij je zeker het leven weer teruggeven! Dus mag je Hem
gerust boven alles liefhebben, zoals ik Hem ook uit de grond van mijn hart lief
heb!'
[7] Ik zeg: 'Wie Mij liefheeft, heeft ook Degene lief Die in Mij is, en Deze is het

263
eeuwige leven. AI stierf hij dan ook duizendmaal in de liefde voor Mij, dan zal
hij toch in eeuwigheid leven.' Bij de omstanders waren er velen, die bij het horen
van deze woorden bij zichzelf dachten: 'Wat betekent dat? Kan een mens dat wel
zeggen? Maar kan een mens wel doen wat hij doet?!'
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het
woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door
de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door
de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse
maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet
van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds
achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de
sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer
eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken
wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is
door geen sterfelijke meer op te wekken!
[9] Maar als echter de een of andere zoon van Esculaap door allerlei balsems en
oliën en zalven een schijndode weer opwekt, dan is een op die manier
opgewekte toch niet zo monter en gezond als Cornelia hier, die me nu nog
levendiger voorkomt dan ooit. Dat is mijn mening en ik ben er bij mijzelf
volkomen van overtuigd, dat het zo is; jullie moeten maar denken wat je wilt!'
[10] Ik zeg: 'Wie gelijk heeft, gelooft ook, dat het waar is. Bewijzen jullie Mij
echter de vriendendienst, dat jullie allen die dit gehoord en gezien hebben,
voorlopig daarover zwijgen en niemand iets daarover zeggen; want jullie weten
hoe slecht de wereld is!' - Zij beloofden Mij dat ze dit alles strikt voor zich
zouden houden.
[11] Ze zwegen wel de paar dagen dat Ik met Mijn leerlingen in het huis van de
overste verbleef. Toen Ik daar echter wegging, werd dit voorval snel bekend in
heel Galiléa. (Matth. 9:26) Dat had Ik wel kunnen verhinderen, als Ik de vrijheid
van wil van de mensen beperkt zou hebben, wat zeer weinig moeite voor Mij
geweest zou zijn; maar omdat Ik de vrije wil van de mens eerbiedigen moet,
zonder welke de mens een dier zou zijn, moest Ik zonder meer toelaten dat Mijn
ordening verbroken werd, wat de zaak geen goed deed.

130 Nazareth.De twee blinde bedelaars

[I] In Kapérnaum leefden twee bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind
waren en zodoende nog nooit het daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien
hadden. Ook deze beiden hoorden over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van
Kapérnaum terug naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn
kinderen en veel van Zijn vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig
wandelend langs een plaats. waar een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze
plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te bedelen. Toen die twee van de
voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep mensen aankwam en dat daar
zelfs de hoogste machthebbers van Galiléa bij waren, en dat temidden van die
machthebbers zich de heiland Jezus uit Nazareth bevond, van wie net als van

264
zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van David, gingen ze vlug
staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was, waarbij ze hard
riepen: ' Jezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth. 9:27) Die titel
gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf, en daardoor
gevleid, eerder iets voor hen zou doen. .
[2] Om hen duidelijk te maken dat Ik helemaal niets om wereldse titels en lege
vleierijen geef, liet Ik ze tot Nazareth achter Mij aan lopen.
[3] Toen Ik na een paar uur thuis aangekomen was, wat die twee al vlug
merkten, smeekten ze de dicht bijzijnde zienden of ze hen bij Mij wilden
brengen. En Mijn leerlingen brachten hen toen dadelijk bij Mij in huis.
[4] Bij Mij gekomen, dat wil zeggen in Mijn omgeving, kwamen ze tot vlak bij
Mij en wilden Mij gaan smeken om hen ziende te maken. Ik was hen echter voor
en zei, omdat Ik wel wist wat ze wilden: 'Geloven jullie wel dat Ik dat voor jullie
kan doen?' Toen zeiden ze: ' Ja Heer!' (Matth. 9:28) Daarop raakte Ik hun ogen
aan en zei: 'Zo geschiede jullie naar je geloof!' (Matth. 9:29)
[5] En hun ogen werden geopend (Matth. 9:30), zodat ze alle dingen net zo goed
zagen als ieder mens die volledig gezonde ogen heeft. Toen ze nu de weldaad
van het licht der ogen ondervonden en met grote verbazing de schepping
begonnen te bekijken, dachten ze echter ook bij zichzelf, dat ze Mij de hoogste
en nooit eindigende dank schuldig waren, en daarom wilden ze Mij alles geven
wat ze door hun bedelarij verkregen hadden. Want van nu af aan zouden ze
nooit meer bedelen, maar met de kracht van hun gezonde handen in hun
onderhoud voorzien.
[6] Ik zei echter tegen hen: 'Het is een goede zaak dat je nu je broeders wilt
dienen en je handen uit de mouwen wilt steken om in je onderhoud te voorzien,
want wie kan zien en kan werken, moet niet stil zitten en ten laste komen van
zijn broeders, maar die moet hen dienen en overal bij helpen opdat de liefde toe
zal nemen onder de mensen.
[7] Met jullie voornemen ben Ik het dus helemaal eens; maar dat jullie je
spaarcenten uit echte dankbaarheid aan Mij wilt geven, is weliswaar heel
prijzenswaardig en aardig van jullie, maar noch Ik, noch Mijn leerlingen hebben
het nodig en daarom kun je het beter zelf houden.
[8] Ik verlang echter voor het feit dat Ik jullie ogen voor het licht geopend heb,
dat je ten eerste Gods geboden zult houden, God lief zult hebben boven alles en
je naaste als je zelf en dat je je naasten in alles waarmee je ze kunt helpen, graag
en volijverig zult helpen. In de tweede plaats gebied Ik jullie ter wille van Mij
Zelf, dat je hierover met niemand spreekt, maar ervoor zorgt dat niemand het
verder te weten komt!'
[9] Zij zeiden: 'Heer, dat zal wel moeilijk gaan; want iedereen in de hele streek
weet maar al te goed dat we blind waren. Als er nu iemand aan ons vraagt hoe
wij, blinden, ziende werden, wat moeten we dan antwoorden?' Ik zeg: 'Geef dan
een antwoord, waaruit blijkt dat erover gezwegen moet worden!' Ze beloofden
dat in acht te nemen; maar ze hielden hun belofte niet, integendeel, ze gingen
meteen daarna alle dichtbij gelegen plaatsjes af en deden overal hun verhaal
over Mij. (Matth. 9:31)

265
131 De genezing van de bezeten doofstomme man

[1] Toen deze twee nog maar net het huis hadden verlaten, brachten anderen, die
juist waren aangekomen, een mens die stom en tevens bezeten was. (Matth.
9:32) Er waren echter ook verscheidene Farizeeën en schriftgeleerden, die wij
twee dagen eerder in het huis van Matthéus achtergelaten hadden, nagekomen
om te zien wat Ik thuis zou doen en waarheen Ik verder zou gaan. Zij kwamen
voor het huis de twee blinden tegen, die hen meteen vertelden, dat er nu een
stomme en tevens bezeten man genezen zou worden; maar over zichzelf zeiden
ze niets, want in hun hart waren ze nog te bang om daarover iets te vertellen.
[2] De Farizeeën maakten snel voort toen ze dit bericht hoorden, opdat ze niet te
laat zouden komen. Toen ze in de kamer kwamen, herkenden ze de bezetene die
stom was, en ze zeiden: '0, die kennen we al heel lang! Geen macht kan hem
helpen! Als zijn duivel wild wordt dan ontwortelt hij bomen, en geen muur en
geen ketting is hem te sterk. In het vuur verbrandt hij niet, en de vissen zijn te
beklagen als hij het water in gaat. Zijn beste eigenschap is nog, dat hij stom en
doof is; want als hij kon horen en praten, dan zou geen wezen op aarde veilig
voor hem zijn. O, het is een verschrikkelijk mens! Alles slaat voor hem op de
vlucht; zelfs de verscheurendste dieren vluchten voor hem. Wil hij die gaan
genezen? Die kan alleen maar door de opperste duivel genezen worden! ,
[3] Ik zeg: 'Ondanks dat zal Ik hem genezen, opdat u nu eindelijk eens begrijpen
zult dat alle wezens moeten gehoorzamen aan de macht van God!'
[4] Toen strekte Ik een hand uit over de bezetene en zei: 'Ga uit deze mens, jij
onreine, boze geest!' Daarop schreeuwde de geest: 'Waar moet ik dan heen?' Ik
zeg:' Daar, waar de zee het diepst is, daar wacht een monster op je!' De boze
geest schreeuwde nog één keer en verliet toen de mens.
[5] De mens kreeg meteen een heel vriendelijke gelaatsuitdrukking, begon heel
dankbaar te praten, en gaf met de vriendelijkste woorden iedereen een gepast
antwoord, en allen overtuigden zich ervan dat zijn doof en stomheid geheel en al
verdwenen waren.
[6] De leerlingen en al het volk dat daar was, waren buitengewoon verbaasd en
zeiden: 'Dit overtreft werkelijk alles! Zoiets is in Israël nog nooit gehoord!
(Matth. 9:33) Het is al eens gebeurd dat wind en storm verdreven werden,
hoewel op bescheiden schaal; schijndoden zijn ook al eens levend gemaakt,
rotsen werden gedwongen om water te geven, en toen Mozes daarom vroeg
kwam er manna uit de hemel, maar het was allemaal zeker niet zo perfect.
[7] Toen Salomo de tempel bouwde en er gedurende een maand geen dagloner
mee wilde werken aan de bouw, smeekte hij God om arbeiders, en er kwamen
direkt een groot aantal jonge mannen en boden de koning aan om voor hem te
werken, en Salomo accepteerde dat en werkte gedurende een maand met hen,
zoals de overlevering zegt.
[8] Kortom, sinds Abraham tot op heden zijn er al veel wonderlijke dingen
gebeurd; maar, zo waar er een God is die over hemel en aarde regeert dit wonder
slaat alles!'
[9] De Farizeeën ergerden zich ontzettend over al die verbazing, en ze konden

266
hun woede niet meer beheersen en zeiden daarom tegen het volk: 'Hoe kunnen
jullie toch zulke blinde dwazen zijn! Hebben we jullie niet direkt toen we deze
kamer binnenkwamen luid en duidelijk gezegd, wie alleen in staat zou zijn om
die bezetene te genezen? We hebben jullie gezegd, dat alleen de opperste duivel
dat zou kunnen! Hij genas weliswaar de bezetene, maar hoe?! Hij heeft met
behulp van de opperste duivel deze duivel uit die mens verjaagd!' (Matth. 9:34)
[10] Toen de kwade Farizeeën dit over Mij zeiden in het bijzijn van het volk
waar nu ook de Romeinse overste Cornelius bij was, barstte de bom! Buiten
zichzelf van woede over die opmerking donderde de overste zijn oordeel over de
Farizeeën en schriftgeleerden: 'Jullie komen vandaag nog aan het kruis! Ik zal
jullie het verschil tussen God en duivel wel duidelijk maken!'
[11] Na het horen van dit donderend oordeel, begonnen de Farizeeën werkelijk
ontzettend te jammeren en bevreesd te worden. Het volk juichte echter en riep: '
Ah! Hebt u eindelijk de juiste man gevonden, die uw oude duivel verjagen zal?
Het is precies wat u nodig hebt! Want u bent zelf net als de opperste der duivels;
u vecht nog, net als hij eens deed, om het lichaam van Mozes, d.w.z. om de dode
materie van zijn leer, en u vervolgt alles wat ook maar iets van de geest in zich
heeft, met vervloekingen, vuur en zwaard! Daaruit blijkt wel dat u het bent, die
steeds de hulp van de duivel gebruikt en met die oude bedrieger samenwerkt!
Daarom is het oordeel van de overste over u duivelsknechten geheel terecht, en
we hebben echt geen medelijden met u!'
[12] Nu komt Matthéus de tollenaar naar de Farizeeën en zegt: 'Ongeveer vier
dagen geleden heeft Meester Jezus de oude broer van mijn moeder genezen van
de jicht; heel grote waarheden zijn er toen tegen u gezegd! Het was haast
kinderlijk eenvoudig te begrijpen en de Meester Zelf sprak zo waarachtig en
wijs tegen u, dat u daarna zeer verwonderd was en verplicht was Hem te vragen
hoe Hij die wijsheid verkregen had. Maar ondanks Zijn bijzonder geestrijke en
leerzame antwoorden en ondanks Zijn ongelofelijke daden, bleven uw ogen
blind!
[13] Als dan zulke daden en lessen uw ogen niet kunnen openen, en u daarbij in
uw slechte harten alleen maar steeds kwaadaardiger en wraaklustiger wordt,
vertel me dan eens, wat er bij u nog aan ontbreekt tot u volleerde duivels bent?
Ja, ik zeg nog eens wat ik al een keer gezegd heb, dat u erger bent dan alle
duivels bij elkaar, en daarom is het voor God en alle betere mensen juist en
rechtvaardig, als men u uitroeit als verscheurende beesten!
[14] Ik ben echt wel iemand die diep meeleeft en ik ben bijzonder goedmoedig
en mijn fijngevoeligheid maakt dat ik geen vlieg kan doodslaan ; en geen worm
kan plattrappen; maar u zou ik zelf zonder angst de kop af kunnen slaan. Ik geef
de overste dan ook groot gelijk, dat hij u tot de galg (heeft dezelfde betekenis als
kruis) heeft veroordeeld.'
[15] In hun grote angst zagen de Farizeeën nu wel in, dat niemand medelijden
met hen had en een goed woordje voor hen wilde doen bij de overste, die over
geheel Galiléa het Romeinse, meestal onverbiddelijke, scherprecht uitoefende.
Ze vielen daarom, bij elkaar zo'n dertig man, voor de overste op de knieën,
zwoeren dat ze het echt zo kwaad niet hadden gemeend met hun eerdere
opmerkingen tegen Jezus, en dat ze daarmee alleen maar op een wat

267
indringender manier duidelijk hadden willen maken, dat de onmiskenbare kracht
van God in Jezus, de Meester van alle Meesters, ook de opperste van de duivels
aan zich dienstbaar kan maken en moet maken; want het zou toch erg droevig
voor de mensen zijn, als God geen macht over de duivel zou hebben. Daar in
Jezus zonder de geringste twijfel de allerhoogste macht en kracht van God
aanwezig was, moest deze zowel over alle duivels als over alle engelen macht
hebben en hen zonder uitzondering tot absolute gehoorzaamheid kunnen
dwingen! 'Wij wilden daarom met het gezegde, dat hij die duivels met behulp
van hun aanvoerder uitdreef, alleen maar zeggen, dat zijn kracht van God sterker
is dan alles, wat in de hemel, op de aarde en onder de aarde is. Als u nu begrijpt,
hoge gebieder van Rome, dat wij alleen maar dit en beslist niets anders hebben
bedoeld met wat we zeiden, en dat we daarvoor ter dood zijn veroordeeld, hoe is
het dan mogelijk, dat u ons zo hebt kunnen veroordelen? Wij vragen u daarom
in de naam van de goddelijke Meester Jezus, of u zeer genadig uw uitgesproken
oordeel weer in wilt trekken!'
[16] Toen zei de overste: 'Als Jezus, de Meester, een goed woordje voor jullie
doet, wil ik mijn woorden wel terugnemen; als Hij echter zwijgt, dan sterven
jullie beslist vandaag nog! Want van wat jullie zeggen geloof ik geen steek,
omdat je in je hart heel andere dingen denkt dan je met je mond uitspreekt!'
[17] Na deze woorden van de overste vielen ze allemaal voor Mij op hun knieën
en riepen: 'O Jezus, goede Meester, wij vragen u, red en verlos ons! Als u ons
helemaal niet meer vertrouwt willen wij u gijzelaars geven, zodat we u in het
vervolg geen hindernissen meer in de weg kunnen leggen! Want we zijn nu
allemaal wel meer dan overtuigd, dat u een zuivere afgezant van God bent voor
ons, Zijn helaas in vele opzichten slecht geworden kinderen! O Jezus, verhoor
ons verzoek!'
[18] Ik zeg: 'Ga dan in vrede naar huis! Denk er echter om, dat u niet iets
slechters onderneemt; want dan zou Ik nooit tegen u zeggen: 'Ga in vrede naar
huis!'
[19] Dat beloofden ze Mij, en de overste zei: 'Omdat Hij jullie vrede gaf, geef ik
het jullie ook en neem voor dit moment mijn oordeel terug; maar wee jullie, als
ik ook maar het minste van jullie merk!'
[20] De Farizeeën putten zich uit in dankbetuigingen tegenover Mij en de
overste, gingen toen zo snel mogelijk naar huis en zwegen zorgvuldig; want ze
waren allemaal erg bang voor Cornelius. Maar in hun harten broedden ze des te
meer op plannen om Mij te vernietigen en zich op de overste te wreken, maar ze
moesten, omdat er zich geen gelegenheid Voordeed, net doen alsof er geen
vuiltje aan de lucht was; want anders waren ze hun leven niet zeker. Dat was
voor Mijn bezigheden echter wel prettig; want nu kon Ik geruime tijd, bijna tot
in de late herfst, in de steden en marktplaatsen van heel Galiléa het evangelie
van het Rijk van God ongestoord verkondigen en daarnaast allerlei besmettelijke
ziekten en aandoeningen van het volk genezen. (Matth. 9:35)

132 De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes

268
[1] Vooral in de marktplaatsjes en dorpjes heerste veel ellende, en dat was de
mensen, die daar onder allerlei lasten gebukt gingen, goed aan te zien. Fysiek en
psychisch waren ze verstrooid en kwijnden ze weg als schapen tussen de wolven
zonder ook maar één herder. (Matth. 9:36) Omdat die ontreddering van de arme
mensen bijzonder veel medelijden in Mij opwekte, zei Ik net als aan de bron in
Sichar: 'De oogst is groot; maar er zijn maar weinig arbeiders! (Matth. 9:37)
Vraag daarom aan de Heer dat Hij arbeiders zendt om te gaan oogsten! Want
deze armen zijn rijp voor het Rijk van God, en de akker waarop ze staan is
groot. Ze smachten en snakken naar licht, waarheid en verlossing! Maar
arbeiders, arbeiders! Waar vind je ze?!' (Matth. 9:38)
[2] De leerlingen zeiden: 'Heer, als U ons bekwaam genoeg vindt, zouden wij
dan niet allemaal afzonderlijk op weg kunnen gaan en ieder een stad of een
markt kunnen bezoeken?' Daarop zeg Ik: 'Wij zijn nu op weg naar één van de
armste dorpjes. Zodra wij het dorp bereikt hebben, zal Ik de vaardigsten en de
krachtigsten van jullie uitzenden naar de vele buurtschappen en plaatsjes, en
jullie zullen dan al datgene doen, wat Ik doe en voor jullie gedaan heb. Maar nu
gaan we vlug naar het dorpje!'
[3] Binnen een half uur hadden we het dorpje bereikt en daar troffen we een
werkelijk onvoorstelbare ellende aan. Ouders en kinderen liepen er letterlijk
naakt rond en bedekten bij gebrek aan wat beters met bladeren hun schaamte.
Toen de dorpelingen ons aan zagen komen, rende alles, groot en klein en jong en
oud, ons tegemoet en smeekte ons om een aalmoes; want het ontbrak hen aan
alles. Kinderen huilden en hielden hun handen op hun buikjes; want ze hadden
erge honger omdat ze al twee volle dagen geen eten hadden gehad, en de ouders
waren vertwijfeld, ten dele door hun eigen knagende honger en nog meer
vanwege hun om brood en melk vragende kinderen.
[4] Petrus, die diep bewogen was door deze aanblik, vroeg aan een rechtschapen
uitziende oude man: 'Vriend, wie heeft jullie zo in de ellende gestort? Hoe zijn
jullie in zo'n toestand terecht gekomen? Was er een vijand bij jullie en heeft die
alles weg geroofd en, zoals ik zie, zelfs jullie huizen op de schandaligste manier
verwoest? Want ik zie alleen maar muren, waarop geen daken en zolders zijn, en
jullie voorraadschuren, die mij wel bekend zijn, liggen in puin. Hoe, hoe is dat
toch gebeurd?'
[5] Toen zei de ondervraagde man met tranen in zijn stem: 'O beste en goede
mensen! Dat heeft de grenzeloze hardheid en hebzucht van de pachtkoning
Herodes gedaan! Zijn vader was de linker en hij is de rechterarm van satan. Wij
konden de verlangde belasting niet betalen die hij tien dagen geleden van ons
eiste; zijn gerechtsdienaars gaven ons zes dagen uitstel. Wat zijn echter zes
dagen? In die tijd aten de gerechtsdienaars bijna geheel het beste deel van onze
voorraad op en op de zevende dag namen ze, omdat we de verlangde
onbetaalbare belasting onmogelijk betalen en vereffenen konden, alles wat we
hadden, en het scheelde maar weinig of ze hadden dit naakte ellendige leven ook
nog van ons afgenomen! O vrienden, het is hard, onvoorstelbaar hard! Als God
ons niet helpt, dan verhongeren wij vandaag nog tesamen met onze kinderen!
Help ons toch zoveel als in jullie vermogen ligt! Als die slechte knechten van
Herodes ons nu maar niet tot op ons naakte lichaam uitgekleed hadden, dan

269
konden we tenminste nog gaan bedelen; maar waar kunnen we in déze toestand
nu heen gaan? Voor onze kinderen is het in alle richtingen te ver om te gaan; en
wij zijn, zoals jullie zien, poedelnaakt! O God, o God, waarom moesten nu juist
wij zo ontzettend in de ellende gestort worden? Aan welke van al onze zonden
hebben wij deze straf te wijten, o Jehova?'
[6] Nu ga Ik naar de oude man en zeg: 'Vriend! Dit heb je niet te wijten aan
jullie zonden, die zijn voor God de geringste van geheel Israël, maar dit heeft de
liefde van God voor jullie gedaan!
[7] Jullie waren weliswaar de reinste mensen van Israël; maar er kleefden toch
nog verscheidene wereldse lusten aan jullie ziel. God, die jullie liefheeft, zag dat
en wilde je in één keer van al het wereldse bevrijden, opdat je nu geheel en al in
staat zult zijn de genade van jullie Vader in de hemel te aanvaarden. Dat is nu
gebeurd, en je bent nu voor altijd veilig voor Herodes. Want degenen, die hij
helemaal uit Iaat roven, Iaat hij geen belasting meer betalen; want de
onderdanen die tot de bedelstaf gebracht zijn worden geschrapt in het
belastingboek.
[8] Zo zie je, dat je nu in één klap vrij bent van al het wereldse! Dat is de
grootste weldaad van God voor jullie, en je kunt je nu helemaal bezig gaan
houden met de zorg voor je ziel.
[9] Maar Ik zeg je: Bouw in de toekomst geen duur uitziende huizen, maar ga in
armelijke hutjes wonen, en dan zal er niemand van jullie belasting eisen behalve
de koning van Rome, die daar alleen het recht toe heeft; en hij vraagt slechts
twee tot drie honderdsten. Als je dan wat hebt, dan kun je het geven, en heb je
niets, dan ben je vrij. Maar later zullen we nog meer daarover zeggen.
[10] Ga nu echter in je huizen zonder dak; daar zul je eten en kleding vinden!
Voed en kleed je en kom dan terug, en Ik zal dan nadere bijzonderheden met
jullie afspreken!'

133 Een voedsel en kledingwonder

[1] Zodra de armen dat horen, gaan ze dankbaar en gelovig hun halfvernielde
huizen in en zijn stom van verbazing, wanneer ze op de tafels goed en
voldoende eten zien staan en daarbij ook allerlei kleding, voor oud en jong,
groot en klein, en voor de beide geslachten. Iedereen vraagt aan iedereen, hoe
dat gebeurde. Niemand weet het antwoord.
[2] Maar als ze ook hun voorraadkamers goed gevuld vinden, zeggen de
vrouwen en kinderen tegen de mannen: 'Dat heeft God gedaan! Hij; die in de
woestijn veertig jaren lang manna liet regenen en op deze wijze Zijn kinderen
goed te eten gaf temidden van stenen en zand waarop geen , gras groeide, die
zou ons toch zeker niet hebben laten verhongeren terwijl wij altijd tot Hem
gebeden hebben!? O, dat is zeker: God verlaat degenen, die tot hem bidden,
nooit!
[3] David, de grote koning, bad tot God in zijn ellende, en God hielp hem uit
zijn grote nood, en het is nog nooit gebeurd dat God degenen die hulp aan Hem
vroegen, niet verhoord heeft; het zou dus een onvoorstelbaar wonder geweest

270
zijn als God ons niet in deze grote nood had verhoord. Want God is altijd
volliefde voor diegenen die tot Hem roepen: ' Abba, lieve Vader!' Daarom
willen we van nu af aan Hem boven alles, alles, alles liefhebben! Hij alleen is
onze redder! onze heilige Vader heeft ons dit alles door Zijn heilige engelen uit
de hemel laten brengen!'
[4] Dan zegt de oude man, die ook tot deze familie behoorde en bij wie altijd het
hele dorp zich verzamelde om naar zijn wijze woorden te luisteren, want hij
kende de Schrift zeer goed: 'Mijn kinderen, vrienden en broeders! Er staat toch
in de Schrift: 'Uit de mond van kinderen en onmondigen verzamel Ik Mijn
lofuitingen!' En zie, dat gebeurt hier in ons bijzijn! Onze lieve Vader heeft in
Zijn grote barmhartigheid aan ons gedacht en heeft dit voor ons gedaan! Hem zij
daarom al onze liefde en alle lof uit de monden van onze zuigelingen! Want de
lof uit ónze monden is niet zuiver genoeg om welgevallig te zijn aan de
Allerheiligste; daarom heeft Hij Zelf al de mond van onze zuigelingen geheiligd.
Maar nu gaan we naar buiten naar de jonge man, die zei dat we naar binnen
moesten gaan, en beslist wel wist, wat God voor ons heeft gedaan! Hij moet een
groot profeet zijn, -misschien zelfs Elia, die nog eenmaal vóór de verwachte en
al sinds lang beloofde Messias zal komen!'
[5] Een klein kind, dat nog maar net kon praten, vroeg: 'Vader! Als nu deze man
zelf eens de Beloofde was?'
[6] De oude zegt: 'O kind, hoe kom je aan die woorden? Je spreekt nu niet als
een kind, maar als een wijze in de tempel in Jeruzalem!'
[7] Daarop zegt de kleuter: 'Dat weet ik niet, lieve vader; maar ik weet wel dat ik
eerst veel moeite had met het spreken en nu helemaal niet meer. Maar waarom
vindt u dat vreemd? Gods wonderen zijn hier toch overal om ons heen!'
[8] ”Ja, ja, je hebt gelijk', zegt de oude, terwijl hij het kind tegen zich aandrukt,
'het zijn hier allemaal wonderen, en je hebt je beslist niet vergist toen je de jonge
man zelfs voor de Messias aanzag. Want wat ons betreft is Hij dat zeker! Maar
nu gaan we naar Hem toe en dan zullen we ook Hem in de naam van Jehova de
Hem toekomende dank brengen! Want Hij is zonder twijfel door God naar ons
toegezonden. Laten we nu dus vlug naar Hem naar buiten gaan!'
[9] Ze haasten zich nu allen naar buiten naar Mij toe, en de kleuters zijn de
eersten die aan Mijn voeten neervallen en deze met hun onschuldige zuivere
tranen van dankbaarheid en vreugde nat maken!
[10] Ik hef nu Mijn hoofd omhoog naar het firmament en zeg luid: 'Jullie
hemelen! Kijk naar beneden en leer van deze kinderen hoe jullie God en Vader
geprezen wil worden! O schepping, hoe eindeloos groot en oud ben je, en hoe
ontelbaar veel wijze burgers bezit je, en toch kon je de weg naar het hart van je
schepper, van je Vader, niet vinden zoals deze kleine kinderen! Daarom zeg Ik
jullie: 'Wie niet tot Mij komt zoals deze kleinen, die zal de Vader niet vinden!'
[11] Toen ging Ik zitten en zegende en liefkoosde de kinderen. En de kleuter zei
tegen de oude, die, omdat hij helemaal niet begreep wat er aan de hand was,
uitriep: 'Wat betekent dat? Waarom? Hoe moeten wij dat verstaan?' - 'Vader,
méér dan Elia is hier, méér dan jouw Messias! Hier is de Vader Zelf, de goede
Vader, die ons brood, melk en kleding heeft gebracht!'
[12] De oude begint te huilen; maar het kleintje legt zijn hoofdje tegen Mijn

271
borst, begint deze te kussen en te strelen en zegt na een poosje: “ Ja, ja, ik hoor
het; hier in deze borst klopt het echte goede Vaderhart! Kon ik dat ook maar
kussen!' Maar de oude zegt: 'Kindje toch, wees niet zo ondeugend!'
[13] Ik zeg: ' Jullie zullen allen zo ondeugend moeten worden, anders zullen
jullie nooit zo dicht bij het Vaderhart komen als deze lieve kleuter!'

134 Roeping van de twaalf apostelen

[1] Matthéus en Johannes komen naar Mij toe en zeggen: 'Heer, dit wonder moet
toch wel opgeschreven worden, want dit is te buitengewoon en te goddelijk!'
[2] Ik zeg: 'Heb Ik in Sichar niet hetzelfde gedaan en heb Ik een paar dagen
geleden Mijn huis net als het huis van Mijn leerling Matthéus niet ook zo
verzorgd? Dat wilden jullie ook allemaal opschrijven en dat liet Ik niet doen,
omdat Ik daar een heel grondige reden voor heb. Waarom moet dan deze
identieke daad opeens wel opgeschreven worden? Praat er maar niet meer over!
Ik alleen weet het best wat nodig is voor de wereld en daarom zal Ik je wel
zeggen, wat en wanneer jullie over een nieuwe gebeurtenis moeten schrijven! En
broeder Johannes, jij bent nog lang niet aan de beurt.
[3] Maar nu beste leerlingen, zal Ik van jullie een aantal aanwijzen dat Ik ten
dele nu reeds naar de steden van Israël zal sturen om de mensen de boodschap
over het Rijk van God te brengen. (Matth. 10:1) Simon Petrus, jij bent de eerste;
Andréas, broer van Simon, jij bent de tweede; Jacobus, zoon van Zebedéus, bent
de derde en Johannes, z'n broeder, (Matth. 10:2) de vierde; Philippus, jij bent de
vijfde; Bartholoméus, de zesde; Thomas, de zevende en Matthéus de tollenaar,
de achtste; Jacobus zoon van Alféus, is de negende en Lebbéus, ook wel
Thaddéus genoemd (Matth. 10:3), jij bent de tiende; Simon van Kana, jij bent de
elfde, en Judas Iskariot, is de twaalfde.(Matth. 10:4)
[4] Ik geef jullie twaalven de macht om bij de mensen de onreine geesten uit te
drijven en alle besmettelijke en andere ziektes te genezen. Overal moeten jullie
het Rijk van God verkondigen; maar over de bijzondere, daden moeten jullie
zwijgen!'
[5] Na deze verkiezing, vroegen de twaalf gekozen leerlingen Mij, waar ze dan
nu dadelijk naar toe moesten, hoe ze moesten handelen en waarover ze in
hoofdzaak moesten spreken.
[6] Daarop gaf Ik het hierna volgende uitgebreide antwoord, dat de twaalf
uitgekozenen niet zo erg beviel; en zij voerden die opdracht pas na Mijn
hemelvaart ten volle uit.
[7] De opdracht was echter ook zo geformuleerd, dat ze voornamelijk betrekking
had op de tijd na Mijn hemelvaart toen de twaalf of liever allen, die in die tijd
Mijn leer verkondigden, pas datgene ondervonden, wat Ik nu aan de twaalf
bekendmaakte.
[8] Voordat Ik echter vertelover de uitgebreide opdracht aan de twaalf, moet Ik
voor een juister begrip van het geheel vermelden, dat de evangeliën, ook die van
Matthéus en Johannes, zoals ze in deze tijd in de verschillende talen te lezen
zijn, slechts uittreksels zijn van het oorspronkelijk evangelie. en daarom ook in

272
de verste verte niet alles bevatten wat Matthéus en Johannes hebben
opgeschreven. Toch is er hier en daar door degene die het geschrevene later
verzameld en overgeschreven heeft, iets toegevoegd wat duidelijk pas later
bijgevoegd kon worden. Een voorbeeld hiervan is hier in het tiende hoofdstuk
van Matthéus bij vers vier te vinden, waar bij de twaalfde apostel, Judas Iskariot,
staat: 'die Hem later verried'. Matthéus, die zijn evangelie in Mijn bijzijn
schreef, wist daar op het moment van de apostelkeuze nog niets van en kon
daarom zo'n bijzin ook niet toevoegen; dat heeft in later tijden een overschrijver
gedaan.
[9] Daarom staat zowel in de Hebreeuwse als in de Griekse bijbels vooraan
altijd de aantekening: 'evangelie naar Matthéus', 'naar Johannes', enz.
[10] Niemand moet zich er daarom aan stoten, als hij bij het lezen van Matthéus
en Johannes hier en daar soortgelijke passages tegenkomt, die de
oorspronkelijke evangelist op het moment dat hij het evangelie schreef. niet op
had kunnen schrijven omdat het daarin beschreven feit pas veel later plaats
vond. Hier wordt alles echter streng chronologisch vastgelegd. en opdat er in de
loop van de tijd door wetenschappelijke piekeraars geen verkeerde conclusies
getrokken zullen worden, heb Ik deze bijzonderheid hier op de daarvoor
geschikte plaats vermeld.
[11] Net als al eerder zullen in het verdere verloop nog hier en daar verklarende
stukken tussengevoegd worden. wat des te noodzakelijker is omdat door het
overschrijven menig belangrijk punt niet geheel juist is overgeschreven en
menige zaak die de kopiist niet authentiek toe leek. ook wel helemaal werd
weggelaten. Want er is toentertijd veel opgeschreven, deels door ooggetuigen,
deels van horen zeggen, en voor de eerlijke kopiist was het daardoor een heel
moeilijke taak om in alle gevallen volledig waarheidsgetrouw te blijven.
[12] De beide evangeliën naar Matthéus en Johannes zijn op enkele
kleinigheden na het zuiverste.
[13] Een kritisch mens zou hier kunnen vragen: 'Waar is dan het echte origineel
gebleven? Bevindt het zich nog niet ergens op aarde. en was het bij het
toenmalige aantal mensen dat de heilige geest ontvangen had. voor God dan
onmogelijk om het oorspronkelijke evangelie woordelijk te reproduceren?'
[14] Het antwoord hierop is: De originelen zijn wijselijk vernietigd om te
voorkomen dat in de kortst mogelijke tijd zulke relikwieën afgodisch vereerd
zouden worden. Zelfs met valse en verzonnen relikwieën gebeurt dat nu nog,
hoewel Mijn echte en zuivere leer dat streng verbiedt en daarbij ernstig
waarschuwt voor het zuurdeeg van de Farizeeën. Stel u voor dat er een echte
historisch bewezen relikwie zou zijn! Ik zeg u. dat daar nog veel meer afgoderij
mee gepleegd zou worden dan met het zogenaamde heilige graf te Jeruzalem,
waaraan behalve de plaatselijke toestand zelfs geen origineel zandkorreltje meer
kleeft. Dit is de voor de hand liggende reden, waarom de originelen vernietigd
zijn.
[15] Wat echter de tweede vraag betreft. daarop moet gezegd worden. dat de
geest van de originelen ook in de afschriften geheel bewaard is gebleven; letters
zeggen zonder meer niets. maar het gaat om één en dezelfde geest. Of is het
soms niet meer dezelfde geest van God. als Hij zich hier op aarde op eindeloos

273
verschillende vormen manifesteert en dat op een zon nog eindeloos gevarieerder
doet? Zie, het is en blijft toch steeds één en dezelfde heilige Geest!
[16] Zo is dat ook het geval bij de afschriften van Mijn woorden. Hoe
verschillend ze er ook van buiten uitzien, ze zijn van binnen toch met één en
dezelfde geest vervuld, en meer is niet nodig!
[17] Ten overvloede kunt u nog de religies van vreemde volken nemen, zoals
van de Turken, de Parsen, Hindoes, Chinezen en Japanners! Hoe zeer zij ook
afwijken van Het geloof dat Ik alleen aan de kinderen uit de hemel der hemelen
gaf, toch is ook in hen, hoewel veel dieper verborgen, dezelfde geest van God
als een sturende kracht aanwezig!
[18] Ieder, die ook maar enige kennis bezit van de aard van de dingen, zal
zonder moeite begrijpen dat zich in de vaak zeer dikke en verweerde schors, die
jammer genoeg door velen al voor de boom zelf aangezien Wordt, allerlei
vervuilingen en vele soorten wormen en insecten bevinden, die leven van het
slechte voedsel dat de schors hen geeft. Omdat de schors uit de levende boom,
maar nooit de levende boom uit de schors groeit, heeft de schors ook iets
levends van de boom in zich, en daarom is het te begrijpen, hoe in en uit haar
zoveel wormen en allerlei insecten toch een uiterlijk en vergankelijk
levensvoedsel vinden.
[19] Oorlogen, vervolgingen, verwoestingen vinden slechts plaats op de schrale
en levensarme bast, terwijl het hout van de levende boom fris en gezond blijft.
Daarom moet levend hout zich ook niet bekommeren om wat er in de eigenlijk
alleen maar dode bast gebeurt; want de bast zal blijven liggen als het hout
verzameld wordt.
[20] Deze ingelaste verklaring was nodig om het volgende gemakkelijker en
grondiger te kunnen begrijpen. En omdat voorlopig geen twijfel daarover kan
bestaan, kunnen we nu weer welgemoed terugkeren naar de hoofdzaak.

135 Opdracht aan de apostelen

[I] Toen Ik de twaalf leerlingen uitkoos tot Mijn boodschappers en voorlopers,


en hen door het opleggen van Mijn handen veelsoortige macht gaf en ook
beknopt opdracht gaf hoe ze moesten handelen, vroegen alle twaalf zeer
nadrukkelijk om een complete instructie over wat ze zouden moeten doen,
waarover en hoe ze zouden moeten spreken en leren, hoe hun gedrag moest zijn,
en wat hen zoal te wachten zou staan. Want hun vrees voor de vele Farizeeën en
schriftgeleerden was niet gering.
[2] Matthéus, de tollenaar, was de enige die een beetje meer moed had, en hij
gaf als commentaar bij alle bedenkingen die de twaalf naar voren brachten: '
Ach wat, ik ben een Griek; mij kunnen ze niet zo makkelijk iets maken! Daarbij
ben ik niet op mijn mondje gevallen en ik heb twee sterke armen aan mijn lijf en
kan bovendien duidelijk aantonen dat ik Romeins burger ben waarnaar geen
brutale Jood een vinger durft uit te steken. Zo zal ik in ieder geval in het
openbaar wel van ze afkomen. Maar voor geheime en verraderlijke vervolgingen
zal de almachtige geest van onze Heer en Meester mij beschermen, en dus heb

274
ik zelfs tegen de sluwste vijanden een groot aantal uitmuntende wapens, en ik
ben daarom voor de hele hel niet bang! Jullie zijn voor het grootste deel
Galileeërs, ofwel vijanden van de tempel, en meer Grieks dan Joods, en de
Romeinen zijn jullie vrienden; wat hebben jullie onder die omstandigheden dan
te vrezen? We moeten trouwens moedig zijn als het gaat om de verwezenlijking
van zaken die zo eindeloos groot en heilig zijn! Ook al valt de aarde tot één
grote puinhoop in elkaar, dan moet de juiste man toch met doodsverachting op
de resten staande blijven en niet beven als een rietstengel! -Maar ik zou ook
graag een complete en volledige instructie voor dit grote en heilige werk willen
krijgen; want we moeten goed weten wat we zullen moeten doen en zeggen!'
[3] Na deze energieke toespraak van Matthéus d.t., kregen allen meer moed en
begon hun rug behoorlijk te jeuken, alsof ze al liever weg zouden vliegen, dan te
voet op weg te gaan.
[4] Toen ging Ik in hun midden staan en zei tot hen: 'Luister dan heel goed; Ik
zal jullie nu zonder voorbehoud alles vertellen wat je moet weten.
[5] Bij de eerste zendingstocht zullen jullie weliswaar niet alles meemaken wat
Ik je nu ga zeggen; maar nadat Ik in levende lijve van deze aarde naar Mijn
hemelen opgevaren zal zijn om eeuwige woningen voor jullie klaar te maken in
het huis van de Vader, zullen jullie alles meemaken wat Ik je nu als één geheel
voor nu en voor de hele toekomst zal openbaren. Let daarom goed op en begrijp,
wat voor nu en wat voor later bedoeld is!
[6] Wat Ik echter tegen jullie zeggen zal, geldt ook in meer of mindere mate
voor degenen, die in Mijn naam volledig in jullie voetstappen treden. Schrijver
Matthéus moet net als op de Garizim alles woordelijk opschrijven wat Ik thans
zal spreken; want dit moet voor de wereld bewaard blijven, omdat het een
krachtig getuigenis tegen haar zal zijn!'
[7] Matthéus de schrijver zet zich klaar om te schrijven en Ik zeg tegen de
twaalf:
[8] 'Begeef je in de eerste plaats niet op de wegen van de heidenen! Dat
betekent:
[9] Ga niet met geweld te werk en vermijd de volken, die als te woest bekend
staan; want aan honden en varkens moet je het evangelie van het Rijk van God
niet verkondigen. Want een varken blijft een varken, en de hond keert altijd
gulzig naar zijn braaksel terug. Dat bedoel Ik als Ik jullie aanraad om je niet op
de heidense wegen te begeven.
[10] Ga ook niet naar de steden van de Samaritanen! Waarom? Daar heb Ik
reeds in jullie bijzijn een apostel naast jullie aangesteld, en ten eerste hebben ze
jullie niet nodig en ten tweede zouden de Joden nog meer moeite hebben om
jullie te accepteren als ze hoorden dat jullie met hun ergste vijanden samen gaan.
(Matth. 10:5) Maar ga wel overal moedig naar de verdoolde schapen van het
huis Israël! (Matth. 10:6)
[11] Als je naar hen toegaat, leg het hun dan uit en toon hun op een begrijpelijke
manier hoe dicht het hemelrijk nu bij hen gekomen is! (Matth. 10:7) En als ze
naar je zullen luisteren en je prediking zullen aanvaarden, maak dan hun zieken
gezond, reinig de melaatsen, wek hun doden op - afhankelijk van wat de Geest
je zal ingeven -lichamelijk, maar altijd en vóór alles geestelijk!

275
[12] Drijf de duivels uit en zorg dat ze niet terug kunnen komen! Maar bij dit
alles geldt wel steeds, dat je je daarvoor door niemand iets Iaat betalen! Want
jullie hebben het voor niets van Mij gekregen, en net eender moeten jullie het
ook weer in Mijn naam geven!' (Matth. 10:8) - Dit laatste zei Ik toen
voornamelijk ten behoeve van Judas Iskariot, omdat hij meteen heimelijk bij
zichzelf begon uit te rekenen, hoeveel hij zich Voor een bepaalde eenmaal
bewezen dienst zou laten betalen. Alleen al voor de opwekking van een dode,
voor wie de een of andere zeer rijke erg veel over zou hebben, wilde hij duizend
pond vragen! Maar omdat Ik die rekenarij in het hart van de verrader maar al te
gauw bemerkte, maakte Ik direkt bovenstaande toevoeging, waarop de
desbetreffende wel een wat zuur gezicht trok, wat de tegenover hem staande
Thomas niet ontging, die niet kon nalaten er tussendoor te zeggen: 'Nou, nou, je
zet een gezicht als iemand, die woekerwinsten had te vorderen, waar het gerecht
nu een armdikke streep door haalt!'
[13] Judas zegt: 'Het gaat je niets aan wat voor gezicht ik trek! Uiteindelijk zal
ik jou ook nog verantwoording af moeten leggen voor mijn gezicht?! Ik ben toch
net als jij geroepen en nu uitgekozen; wat sta je me dan steeds te corrigeren?'
[14] Thomas zegt: 'Ik corrigeer je niet; maar bij bepaalde gelegenheden mag ik
je toch wel een vraag stellen? Waarom trok je dan daarnet niet zo'n zuur gezicht,
toen de Heer ons allerlei wonderbare macht toebedeelde en toonde hoe we deze
kunnen en moeten uitoefenen? Toen de Heer echter zei, dat we dat voor niets
moeten doen, kreeg je gezicht meteen die azijnzure uitdrukking; ja, waarom
dan? Heb je soms kramp gekregen, waardoor je wangen en je voorhoofd zulke
zure rimpels kregen? Geef eens eerlijk antwoord, als je dat durft!'
[15] Judas zegt tegen Mij: 'Heer, zeg eens dat hij op moet houden, anders ben ik
steeds aan zijn opmerkingen overgeleverd, die op den duur werkelijk beledigend
voor me zijn!'
[16] Ik zeg: Vriend! Als iemand vals beschuldigd wordt, dan lacht hij in zijn
hart daarom; want daar weet hij, dat hij onschuldig is. Maar als iemand, ook al is
het schijnbaar toevallig, een ander van iets beschuldigt waaraan hij werkelijk
schuldig is, -zeg dan eens, zal ook die mens in zijn hart lachen? O nee! Ik zeg je:
Deze mens wordt in zijn hart boos op degene, die hem als bij toeval
beschuldigde, en wordt nooit zijn vriend! Wind je daarom niet op, anders beken
je op die manier zelf nog je schuld!'
[17] Op deze woorden trekt Judas meteen een zo vriendelijk mogelijk gezicht,
om maar niet te verraden dat hij ergens aan schuldig is! Maar Thomas zegt bij
zichzelf: 'O vos, ik ken je; mij ontsnap je niet!' .
[18] Simon van Kana vroeg nu: 'Heer, wat moeten we echter doen, als iemand
ons voor een genezing goud, zilver of muntstukken wil geven? Moeten we dat
ook niet aannemen? Er zijn toch veel armen, die we dan met dat geld goed
zouden kunnen helpen!' Ongevraagd valt Judas hem bij en zegt: ' Ja, ja, dat vind
ik ook! Als iemand voor gegeven hulp, goud, zilver of ook muntstukken als het
ware zou worden opgedrongen, dan kon hij dat voor het door Simon van Kana
genoemde doel toch wel aannemen!?'
[19] Ik zeg: 'Beslist niet, broeders!' Ik zeg je: Jullie zullen noch goud, noch
zilver, noch muntstukken in jullie gordels hebben; want een goede arbeider

276
verdient zonder dat alles zijn voedsel! (Matth. 10:9) Wie echter niet werken wil
als hij het wel kan, die moet ook geen eten krijgen! Want er staat geschreven: 'In
het zweet uws aanschijns zult u uw brood verdienen!' Maar dat een werkschuwe
mens met behulp van een aalmoes van goud, zilver en muntstukken voor zijn
eten moet zorgen, dat staat nergens geschreven! De zwakken, ouden en
gebrekkigen moeten volgens de wet door de hele gemeente onderhouden en
goed verzorgd worden.
[20] Maar zonder dat zal er toch al veel te gauw een tijd komen, waarin het
goud, het zilver en het geld de mensen zal regeren en zal bepalen hoeveel men
voor de wereld waard is. Dat zal echter een kwade tijd zijn; het licht van het
geloof zal uitdoven, en de naastenliefde zal net zo hard en koud worden als het
geld!
[21] Daarom moeten jullie bij het weggaan geen reiszak meenemen, ook geen
twee mantels en geen reisstok! Want zoals Ik al zei, een goede arbeider Ïs
zonder dat alles ook zijn voedsel waard!' (Matth. 10:10)

136 De tegenwerpingen van Judas

[I] Maar nu vroeg Judas: 'Heer, dat zal allemaal wel in orde zijn, en we zullen bij
de boeren zeker zonder geld wel verzorgd worden; maar we zullen toch ook wel
naar de steden en markten moeten gaan, waar de gastvrijheid van vroeger allang
verdwenen is! Hoe kunnen we daar zonder geld in leven blijven of iets doen?'
[2] Ik zeg: ' Als je een stad of een markt bezoekt, vraag dan of er iemand is die
jullie hulp verdient en datgene nodig heeft wat je kunt geven! Als je zo iemand
hebt gevonden, blijf dan bij hem tot je daarvandaan weer ergens anders
heentrekt! (Matth. 10:11 )
[3] Het spreekt echter wel vanzelf, dat je het huis waar je intrekt, eerst begroet
(Matth. 10: 12); want de echte liefde gedraagt zich altijd welgemanierd in een
vreemd huis. Als een huis, d.w.z. diens bewoners, jullie waard is, dan zal jullie
vrede over hen komen; is het huis jullie echter niet waard, dan zal je vrede weer
tot je terugkeren. (Matth. 10: 13)
[4] En als de bewoner van een huis je niet zal aannemen of niet wil luisteren
naar wat je zegt, ga dan direct uit zo'n huis, en zo nodig ook uit zo'n stad en
schud zelfs het aan je voeten klevende stof af, als een belangrijk getuigenis over
haar dat eens gebruikt zal worden! (Matth. 10: 14) Want het is de waarheid als
Ik je zeg, dat het bij het jongste gericht voor het land van Sodom en Gomorra
draaglijker zal zijn in de andere wereld, dan voor zo'n stad! (Matth. 10:15)
[5] Zie! Ik zend jullie als schapen onder de verscheurende wolven; wees dus
overal sluw als de slangen, maar tevens zonder valsheid zoals de duiven, die een
symbool van de zachtmoedigheid zijn!' (Matth. 10:16)
[6] Daarop zegt Judas: 'Heer! Als de zaken er zo voor staan, zullen we over het
algemeen niet veel bereiken! Wat hebben we aan het toekomstige jongste
gericht in de geestenwereld, waaraan haast geen mens meer gelooft? Als wij met
de goddelijke totale macht die we nu van U hebben gekregen, niet een zeer
scherp en noodzakelijk jongste gericht over de verscheurende wolfmensen

277
kunnen of mogen uitspreken, dan kunnen we maar beter thuis blijven! Want als
we tegenover zulke wolven, waarvan vooral de steden uitpuilen, ook maar iets te
luid over U zullen getuigen, dan zal men ons grijpen, boeien en naar het
raadhuis slepen en daar hard over ons rechtspreken; en men zal ons dan, als de
vonnissen niet te hard zijn, toch minstens voor de Joden in de scholen geselen en
ons tot slot als vogelvrijen de stad uitjagen. Echt, voor zo'n geschenk bedank ik
vooraf al! Wat heb je aan alle wijsheid, waarheid en de grootste eerlijkheid, als
daartegenover het meest willekeurige geweld in haar blinde ijver woedt?
[7] Als er een zuivere waarheid en een echte gerechtigheid is, waarvoor de
tegenwoordige mensheid niet het minste begrip heeft, dan moet bij ons ook het
Romeinse principe gelden: 'Al gaat de hele wereld te gronde, het recht zal
toegepast worden!' De ware deugd moet altijd beloond worden; de leugen, de
afgunst, de gierigheid, de valsheid en alle ongerechtigheid moet steeds
onverbiddelijk gestraft worden! Als we iets willen bereiken met de thans bijna
geheel verworpen slechte mensheid, dan moeten wij optreden zoals de engelen
in Sodom em Gomorra. Wie naar ons luistert en ons in Uw naam aanneemt, die
zal Uw genade ten deel vallen; wie echter niet naar ons luistert en ons niet
aannemen wil, die wordt bezocht door een plaag! Wie ons echter wil vervolgen
en voor een wereldlijk gerecht wil brengen, moet een verterend vuur uit de
hemel over zich heen krijgen, en dat moet datgene met hem doen wat het eens
met de Sodomieten gedaan heeft !
[8] Heer, als U ons toestaat om zo te werken, dan zullen we ook heel zeker deze
huidige zending met goed gevolg uitvoeren; als we echter niet zo mogen
handelen met de uitermate bedorven en ontaarde mensheid, dan is al onze
moeite en al ons werk voor niets. Uiteindelijk worden we gestenigd, en u Zelf
zult, als daar een mogelijkheid voor is, gedood worden, en onze immens vele
tegenstanders zullen in een overwinnaarsroes lachend over onze lijken verder
gaan. En dat zal dan ook alles zijn, wat wij met al die misplaatste goedheid,
toegevendheid en zachtmoedigheid zullen bereiken. Kort en goed, om iets bij de
satan te bereiken moet men hem volkomen meester zijn, of hem als knecht
dienen, anders wordt het niets!'

137 Troost voor de apostelen

[1] Ik zeg: 'Omdat je een mens van deze aarde bent, daarom spreek je ook als
een mens van deze aarde. Hij echter, die van boven is gekomen, spreekt anders,
omdat Hij alleen inziet en het beste weet, wat de mens te allen tijde nodig heeft
opdat diens geest vrij zal worden van de almacht en van de toorn van God, en
voor eeuwig de ware zelfstandigheid zal bereiken.
[2] Want het aardse leven geeft de geest geen leven en ook geen vrijheid, maar
de dood; de aardse dood is echter de overgang van de geest naar het eeuwige
leven en de daarbij behorende ware eeuwige vrijheid.
[3] Als Ik op menselijke manier spreken wil, dan zeg Ik je dat dat alles en nog
veel meer al met de mensheid gedaan is, en zeg nu zelf eens, waar zijn volgens
jou de gouden vruchten daarvan!

278
[4] Hoeveel beter zijn de mensen op deze aarde geworden na wat er gebeurde
ten tijde van Noach, dan er voor? Wat gebeurde niet lang daarna met Sodom en
Gomorra?,
[5] En zie, behalve de Moren en Sinieten in het uiterste oosten, zijn alle
heidenen en ook veel als dieren verwilderde Scythen die de noordelijke landen
van de aarde bewonen, nakomelingen van Lot; hoe vind je dat ze zijn geworden,
ondanks de les, die hun vader Lot kreeg?
[6] Ga naar Egypte en onderzoek hoeveel beter de volken geworden zijn door de
zeven plagen! Wat heeft Mozes niet allemaal gedaan; wat deden niet al de
profeten?!
[7] Veertig jaar liet Jehova de te slecht geworden Joden ellendig smachten in de
Babylonische gevangenschap, ze werden behandeld als de slechtste lastdieren en
gevoerd met het voer van de varkens en de honden; de bekoorlijke dochters van
de Joden zijn onder geseling en allerlei martelingen door de overmoedige
Babyloniërs dag en nacht verkracht tot de dood volgde, net als de knapen en
jongelingen, die eerst gecastreerd werden! Ga en vraag alle hoge en trotse Joden
hoeveel beter ze door die les zijn geworden!
[8] Noem me één periode, één jaar, één maand, één week, één dag, waarop de
Heer de te slechte mensheid niet persoonlijk of in het algemeen gestraft heeft! In
het hele Jodenland is geen huis te vinden dat daarvan vrij gebleven is; zeg zelf
eens hoeveel beter de mensen nu zijn'?!
[91 Daarom kom je met je raad aan Mij veel te laat; want dat heeft allemaal al
plaats gevonden en heeft voor de geestelijke weg ook datgene te weeg gebracht,
wat het moest teweeg brengen; maar voor de uiterlijke aardse
levensomstandigheden van de mensen kan en mag uiteraard geen merkbaar
effect optreden, omdat deze nooit een reden waren om van boven iets te laten
gebeuren.
[101 Als Ik nu echter weer met donder en bliksem het evangelie van het Rijk
van God op aarde aan de mensen zou willen verkondigen, zou Ik jullie daarbij
niet nodig hebben; want dan zijn er in de hemel nog een overgroot aantal
machtige engelen, die veel meer verstand hebben van zo'n verbreiding van het
Godsrijk op aarde dan jullie.
[111 Maar nu is de tijd gekomen, die aan Elia getoond werd toen hij verborgen
lag in de grot op de berg. Niet in de storm, ook niet in het vuur, maar in het
fluisteren van de wind kwam Jehova voorbij! En deze tijd van het zachte
fluisteren van Jehova voor de grot van deze wereld is nu aangebroken! Daarom
willen en mogen we ook nu noch met stormgeweld, noch met vuur er op
uittrekken, maar volgens de eeuwige ordening van God slechts met alle liefde,
zachtmoedigheid en geduld!
Maar je moet de voorzichtigheid niet uit het oog verliezen! Want Ik zie wel dat
jullie nu als lammeren onder de verscheurende wolven komen; maar als je
voorzichtig bent, dan zul je toch veel tot stand brengen!
[12] Pas daarom op voor die bepaalde mensen en laat hen links liggen; want die
zijn het, die jullie overleveren en voor hun raden zullen brengen en ook zullen
geselen in hun scholen, -en dat des te eerder, als je dom en niet voorzichtig
genoeg bent! (Matth. 10:17) Als een lam zich op de zolder van het huis bevindt

279
waar de wolf niet komen kan, dan zal de wolf het ondanks al zijn bloeddorst niet
kunnen deren. Als het lam echter eigenwijs is en van de veilige zolder afgaat om
de vijand van dichterbij te bekijken, dan is het zijn eigen schuld als het (Matth.
10:18) door de wolf verscheurd en opgegeten wordt.
[13] Later, als Ik weer naar de hemelen ben opgevaren om eeuwige;: woningen
voor jullie gereed te maken in het huis van de Vader, zal men jullie ter wille van
Mijn naam wel voor vorsten en koningen sleuren tot een getuigenis over hen en
over de heidenen (Matth. 10:18), opdat daardoor ook vervuld wordt, wat Jesaja,
Mijn profeet, voor alle tijden en voor Mijn nu op te richten Rijk op aarde over
de domme koningen voorspeld heeft, toen hij zei (Jesaja 32:6-20):
[14] 'Een dwaas spreekt over dwaasheid, en zijn hart gaat met het ongeluk om,
omdat hij huichelarij veroorzaakt en predikt om van de Heer af te dwalen, opdat
de hongerige zielen nog meer worden uitgehongerd en de dorstigen mets te
drinken krijgen. Het regeren van de gierige geeft alleen maar nadeel; want hij
vindt genoeg valse streken om met onoprechte woorden de ongelukkigen te
verderven als hij op moet komen voor het recht van de arme. Maar echte vorsten
zullen ook vorstelijke gedachten hebben en het recht daarover behouden.
[15] Verhef u echter, trotse vrouwen, en luister naar mijn stem! Gij dochters die
zo zeker van jezelf bent, spits je oren voor wat ik zeg! In een jaar en een dag
zullen jullie, die zo zeker van jezelf bent, sidderen; want als er geen wijnoogst
is, dan wordt er ook geen wijn gelezen. Schrik op, jullie trotse vrouwen! Want
het is de hoogste tijd, om de lendenen te ontbloten en aan te gorden!
[16] Men zal treuren over de akkers, ja, over de liefelijke akkers, en over de
vruchtbare wijnstokken; want op de akker van mijn volk zullen dorens en
doornhagen groeien en ook over alle bordelen van de vrolijke stad. De paleizen
zullen verlaten zijn en de menigte in de stad eenzaam, zodat de torens en
vestingen eeuwige holen worden tot vreugde van het wild, tot weide voor de
kudde. En dat zo lang, tot de geest uit de hoogte over ons uitgegoten wordt.
[17] Dan zal de woestijn een akker worden en de akker zal men als een deel van
het woud zien. En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid woont
op de akker. En de vrucht van de gerechtigheid zal de vrede zijn, en het nut van
de gerechtigheid zal eeuwige stilte en zekerheid zijn,
[ 18] Daar zal mijn volk in huizen des vredes wonen, dus in veilige woningen en
in trotse rust, Maar langs het bos zal toch de hagel vallen, en de stad op aarde zal
klein zijn.
[19] Nu ga het jullie dan goed als je vlijtig zaait aan de wateren; laat rustig de
voeten van ezels en ossen daarover gaan!'
[20] Als jullie dus door de slechte dwazen van deze wereld naar de door Jesaja
beschreven narrenkoningen gebracht en daaraan overgeleverd worden, maak je
dan geen zorgen over wat je zeggen moet en hoe je je verantwoorden moet; want
in dat uur zal jullie gegeven worden, wat je zeggen en hoe je je verantwoorden
moet! (Matth. 10:19) Want jullie zijn het niet die daar spreken; maar Mijn geest,
des Vaders geest is het, die door jullie spreekt! (Matth.10:20)
[21] Dat heeft echter alleen betrekking op de hiervoor aangeduide tweede
uitzending, die jullie na Mijn hemelvaart moeten uitvoeren; nu zullen jullie het
niet al te zwaar hebben.

280
[22] Want wat de profeet aan het eind zegt, dat zeg Ik jullie nu ook: Het ga jullie
goed die gaan zaaien aan de oevers van de wateren. want op deze grond mogen
jullie je ezels en ossen, dat betekent jullie vlijt om het goede en juiste te doen
waarvoor Ik jullie geroepen en uitgekozen heb, best laten lopen! Je zult daar
geen narrenkoning tegenkomen en ook geen trotse en hoogmoedige vrouwen,
maar wel lichamelijk en nog meer geestelijk armen, zieken, bezetenen, lammen,
doven en blinden; ga daarheen en predik hen het evangelie van het Godsrijk, en
genees ieder die gelooft en verzwijg hem Mijn naam niet!'

138 De vraag van Simon van Kana

[1] Simon van Kana zegt: 'Heer, ik heb nog één vraag voor U, die mij uiterst
belangrijk voorkomt, Misschien wilt U die, ter lering en voor de rust van ons
gemoed, nog beantwoorden voor we er op uit trekken Ik vraag U om mij aan te
horen!'
[2] Ik zeg: 'Ik lees jouw vraag in je hart precies er dan je hem zult kunnen
formuleren; maar laat je dat niet verhinderen om je vraag ter wille van de
broeders hardop uit te spreken! Want de vraag is werkelijk bijzonder belangrijk
en een echte onbedorven Jood waardig. Zeg dus maar zonder omwegen, wat je
op je hart hebt!'
[3] Simon van Kana zegt: 'Nu dan, als het ook Uw wil is dat ik spreek, luister
dan allen goed naar mij! Dit is de vraag:
[4] Wij zullen nu gaan naar wie ons nodig hebben, Wij zullen prediken wat U
ons op de berg hebt geleerd. Uw bergrede is zuiver goddelijk en dus oprecht en
hemels. Maar deze leer gaat voor het grootste deellijnrecht in tegen de oude
mozaïsche wetten.
[5] Ik ken bijna alle plaatsjes langs de langgerekte Galilese zee, en haar
inwoners ken ik dikwijls evengoed. Er zijn er veel onder hen, die Mozes en alle
profeten allang vervangen hebben door Pythagoras; die zijn nu juist niet zo
gevaarlijk voor Uw nieuwe leer. Maar er zijn ook families, die zo gezegd voor
Mozes en eigenlijk nog meer voor de tempel, leven en sterven, - en meestal
geldt dat meer voor de ouders dan voor de kinderen, hoewel het ook wel
voorkomt dat het net omgekeerd is. Als nu kinderen van zulke aan de tempel
verknochte Joden Uw op zo vele punten anti-tempelse leer aannemen, terwijl
hun ouders dat zeer waarschijnlijk niet doen, - wat zal daar dan uit voortkomen?
[6] De ouders zullen de kinderen betichten van ongehoorzaamheid aan Mozes en
zullen ze vervloeken, - iets wat bij zulke fanatieke aan de tempel verknochte
Joden beslist niet zeldzaam is!
[7] Dit zal zich ongetwijfeld voor onze ogen afspelen en wat zullen we dan
moeten doen? Want het is zeker dat zulke ouders ons zullen vervolgen en
grenzeloos zullen vervloeken.
[8] In het omgekeerde geval zou het eenvoudiger kunnen zijn, omdat de
kinderen alleen al door de staatkundige wetten nooit de baas over hun ouders
kunnen spelen. Zo zullen we nu dus behalve de zegen ook dikwijls tweedracht,
twist, toorn, haat en wraakzucht zaaien en door duizenden gehaat, vervolgd en

281
algeheel vervloekt worden! Wie zal deze schade weer herstellen en wie zal de
duizendvoudige vloek van onze hoofden wegnemen?'
[9] Ik zeg: 'Dat gaat jullie niets aan! Kijk, uit de hemel komt niet alleen de milde
voorjaarszon, die de hele natuur opnieuw tot leven wekt met haar stralen, maar
ook storm, hagel, bliksem en donder .
[10] Welhaast iedereen prijst de zonnestraal; maar de hagel, de storm, de
bliksem en de donder wil niemand loven, en de winter komt voor iedereen altijd
te vroeg, -en toch is de winter voor iedereen heilzamer dan het voorjaar, en
storm, hagel, bliksem en donder zijn net zo nodig als de milde straal van het
avondrood!
[11] Ik zeg jullie: Het zal gebeuren, en het moet gebeuren, dat ter wille van Mijn
naam de ene broeder de andere zal overleveren aan de dood, en dat zal ook de
vader met zijn zoon doen, en de kinderen zullen tegen hun ouders opstaan en
hen de dood indrijven! (Matth. 10:21) Maar jullie moeten door iedereen van de
eigenlijke wereld, zoals die thans is, gehaat worden ter wille van Mijn naam!
[12] Wie van jullie zich daaraan niet ergert, maar volharden zal tot het einde, die
zal zalig worden (Matth.10:22); want de satan trekt zijn klauwen niet zo maar
van zijn buit af! Hebben jullie Mij begrepen?'
[13] Judas zegt: 'Het wordt steeds mooier! Als iedereen ons moet gaan haten
vanwege deze opdracht, dan beveel ik zo'n onderneming wel in Gods handen
aan! Veel geluk en een krijgshaftige stemming! Zij, die ons haten, zullen zich
zeker net zo over ons ontfermen en ons bewaren als de hete zomer zich over de
sneeuw ontfermt en deze bewaart! Heer, als U dat volle ernst is, dan zeg ik U als
heel eenvoudig, maar enigszins ervaren mens: Blijf samen met ons liever thuis;
want dit zaad zal niet opkomen en geen vrucht dragen! -Luister! Als we het in
een stad met onze prediking en onze daden zover gebracht zullen hebben, dat we
daar door iedereen dodelijk gehaat worden, wat staat ons dan te doen? Moeten
we ons dan ook nog heel gewoon laten doden? En als dat ook moet, -wie zal Uw
leer dan verder verbreiden? - Ha, bedenk eens, wat U vraagt! Om 's hemelswil,
ziet U dan niet in, dat U Zich daardoor helemaal onmogelijk maakt en Uw Eigen
grootste vijand en vervolger bent? Waar, waar in de hele wereld vind je iemand,
die mij meer dan de dood haat en toch luistert naar mijn prediking die zijn huis
vervult met alle mogelijke tweedracht, haat, toorn en dodelijke wraak? Zeg, -wat
moet er in zo'n geval gedaan worden?'
[14] Ik zeg: 'Jij praat altijd, zoals jij het begrijpt; wij praten echter, zoals wij het
begrijpen. Jij begrijpt het allemaal op een grove wereldse manier, terwijl hier op
een hemelse geestelijke manier gesproken wordt.
[15] Als je met z'n tweeën bent en beiden zo'n grote angst voor de mensen hebt,
ontvlucht dan een stad waar men jullie zal vervolgen en ga naar een andere!
Want voorwaar Ik zeg jullie: Je zult lang niet in alle steden van Israël gepredikt
hebben, voordat Ik als de Zoon des mensen weer bij jullie zal komen (Matth.
10:23) als Degene, die voor ieder het gericht, een verwoestend vuur in zijn hart,
ontsteken zal, en de kwade worm in de borst van de boosdoener zal wekken; en
het vuur zal niet doven en de worm zal niet sterven; jullie zullen daardoor echter
gerechtvaardigd worden. Want wee degenen, die jullie hebben vervolgd en de
hand aan jullie geslagen hebben!'

282
[16] Judas zegt weer: 'Ja, als we al doodgeslagen zijn, dan zult U wel komen!
Als U ons nu toch al de macht over de boze geesten hebt gegeven en de kracht
om alle ziekten te genezen, waarom geeft U ons dan ook niet daarbij de macht
over de slechte mensen, waarvan er niet zelden één slechter is dan alle boze
geesten, die zich ooit als parasiet in de lichamen van de mensen genesteld
hebben? Geef ons de macht om vuur uit de aarde op te roepen onder de voeten
van hen, die ons vervolgen, en wij bekeren in korte tijd de hele wereld voor U!'
[17] Ik zeg: 'Wil je dan meer zijn dan je Meester en Heer? Ik zeg jullie allen: De
leerling is niet meer dan zijn meester en de knecht niet meer dan zijn heer.
(Matth. 10:24) Het is voor de leerling genoeg als hij is zoals zijn meester, en dat
geldt ook voor de knecht, als hij is zoals zijn heer.
[18] Als jullie Meester en Heer Zich echter niet bedient van buitengewone
machtsmiddelen om de mensen Zijn leer op te leggen, waarom zullen Zijn
leerlingen en knechten dat dan willen? Maar als de wereldse mensen Mij, de
Heer en eeuwige Huisvader, al 'Beëlzebub' genoemd hebben, hoeveel te meer
zullen ze jullie, Mijn huisgenoten, zo noemen! (Matth. 10:25)
[19] Daarom moeten jullie ook niet bang zijn voor hen, want je kent ze. Denken
jullie dan, dat Ik niet weet wat men jullie aan zal doen? Ik zeg jullie: Er is niets
zo verborgen, dat het niet aan Mij geopenbaard zou worden, en er is ook niets zo
geheim, dat Ik het niet zou weten. (Matth. 10:26)
[20] Omdat Mij dus niets verborgen kan blijven wat men van jullie eist of wat
men jullie aandoet, kunnen jullie ook altijd Mijn hulp verwachten! Zoals de
leeuwin haar jongen niet verlaat en in tijden van gevaar haar leven inzet voor
ieder jong dat men haar ontnemen wil; zo kun je van Mij toch wel verwachten
dat Ik jullie in tijden van gevaar ook met Mijn leven zal weten te beschermen!?
[21] Heb dus geen angst voor de wereldse mens! Wat Ik jullie 's nachts leerde,
zeg hen dat overdag; en wat Ik één van jullie heimelijk in het oor van zijn hart
zei, verkondig dat nu van de daken (Matth. 10:27) en vrees degenen niet, die als
een verscheurend dier het lichaam van een mens kunnen doden, maar die de ziel,
die het enige is wat leeft en leven heeft niet kunnen doden en die niet in staat
zijn om haar ook maar op enige wijze kwaad te doen!
[22] Maar als je dan toch ergens bang voor bent, vrees Hem dan veel meer Die
Heer over jullie zielen is, en Die deze kan veroordelen tot de hel als Hij dat wil!
(Matth. 10:28) En je kent Hem ook al, want Hij is het die dit tegen jullie zegt!
[23] Kijk eens daar naar dat schuurtje waar het dak nog op zit! Zie eens wat een
plezier de mussen daarop hebben; zo vliegen ze er op en zo laten ze zich
domweg van het dak vallen! Op de markt koop je er twee voor een penning; hoe
weinig zijn ze waard! En toch valt er ook maar niet één van het dak afzonder dat
de Vader in de hemel dat toestaat! (Matth. 10:29)
[24] Maar Ik zeg je: Jullie haren zijn geteld (Matth. 10:30), en je verliest er niet
één zonder het weten en de wil van de Vader! Als de Vader nu zó zorgt voor
dingen, die jullie totaal de moeite niet waard vinden, zal Hij dan niet voor jullie
zorgen, terwijl je nog wel Zijn woord en Zijn genade verkondigt?
[25] Jullie vrees is daarom ongegrond, en je moet nooit vrezen; want je bent
toch beter dan heel veel mussen. (Matth.10:31)
[26] Ga daarom zonder verdere vrees er op uit en belijd Mij voor de mensen!

283
Waarlijk, wie Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor de
Vader in de hemel! (Matth. 10:32) Maar degenen onder jullie die Mij uit
onnodige angst zullen verloochenen bij de mensen, die zal Ik ook eens voor de
Vader in de hemel verloochenen.' (Matth. 10:33)
[27] Judas neemt weer het woord en zegt: 'Dat is allemaal heel wijs en mooi
gezegd, en het is in die vorm ook beslist waar; maar wat helpt dat allemaal? De
leer is buitengewoon heerlijk, zuiver en waar - dat staat als een paal boven water
-, en ook Uw daden zijn in ieder geval voor ons zoals we hier samen zijn, een
meer dan voldoende bewijs van Wie Degene is, Die deze doet. Maar bij de
gegeven gedragsregels zal de leer en zullen haar daden bezwaarlijk ooit
algemeen op en aangenomen worden. Omdat ze eigenlijk zonder meer onvrede
brengt in ieder huis dat haar aanneemt, zal ze zeer streng door de staat vervolgd,
of geheel verboden worden, en dan zijn wij nergens meer. Wat dan? Als wij dan
als aardse verkondigers van Uw leer en daden zeker maar al te gauw onder
stenen of onder het zwaard, in het vuur, of misschien wel aan het kruis of in de
leeuwenkuil opgehouden hebben te bestaan, wie zal dan wel onze plaats
innemen en ons werk doen?'

139 Een belofte aan de getrouwen

[1] Ik zeg: 'Ik heb je al gezegd, dat jij altijd praat volgens je wereldse verstand.
De wereld vrede geven betekent, dat je haar nog meer dood geeft dan ze nu al in
overvloed heeft.
[2] Wordt een blinde weer ziende als je hem de ogen uitrukt, of zal een lamme
ooit weer kunnen lopen als je zijn slechte been afhakt, of zal de stomme ooit
kunnen gaan spreken als je hem de tong uit Iaat snijden, of kan de pest door nog
meer pest genezen, en een brandend huis met nog meer vuur gedoofd worden?
[3] Kijk, thans gaat het met de mensen net eender! Geestelijk zijn ze dood en
buiten het dierlijke natuurlijke leven hebben ze geen leven in zich. Hun zielen
zijn puur vleselijk, en hun geest is zo goed als dood en lijkt op de geesten die in
het gesteente rusten en door hun gerichte traagheid de overigens losse materie
samengebonden houden, zodat daaruit stenen in allerlei soorten en vormen
ontstaan; zachtere en hardere, vele doorzichtig en vele ondoorzichtig, en met
verschillende kleuren die afhangen van de aard van de zich daarin bevindende
geest.
[ 4] Als je de geesten in de stenen los wilt maken uit hun materie, zal je dat dan
met lauw water gelukken? Zeker niet! Ik zeg je: De steen zal onder zo'n zachte
en vreedzame behandeling net zo hard blijven als hij was en is. Er is een
machtig vuur voor nodig om de geesten in de steen in een groot gevecht te
verwikkelen; dan verbreken ze pas zelf de boeien van hun materie en worden
vrij. En kijk, zo moet het hier ook gaan!
[5] Wat de geesten in de steen vrijmaakt, zoals het vuur, de strijd, zware druk en
zware harde slagen, dat wekt ook de geesten in de mensenharten die veranderd
zijn in harde stenen, en maakt ze vrij, vooral de harten van de groten en rijken,
die harten van diamant hebben welke door geen aards vuur zacht gemaakt

284
kunnen worden.
[6] Onthoudt dus wat Ik jullie zeg: Laat die belachelijke domme waan varen, dat
Ik gekomen zou zijn om door jullie, Mijn leerlingen en Mijn knechten, de
wereldse mensen de aardse vrede te zenden; Ik zend het zwaard! (Matth.10:34)
[7] Begrijp het dus goed! Ik ben gekomen, om de nog niet zo harde zoon in
beweging te brengen tegen de vaak erg harde onbuigzaamheid van zijn vader, en
de niet zo veeleisende dochter tegen haar heerszuchtige moeder, en de zachtere
schoondochter tegen haar gierige en afgunstige schoonmoeder! (Matth. 10:35)
Ja de eigen huisgenoten behoren de ergste vijanden van de mens zijn! (Matth.
10:36)
[8] Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: Wie zijn vader en moeder meer liefheeft dan
Mij, is Mij niet waard; en wie zoons en dochters heeft en ze meer liefheeft dan
Mij, is Mij niet waard! (Matth. 10:37) Wie zijn last, ook al drukt ze hem zo
zwaar als het doodskruis van de Romeinen, niet gewillig op zijn schouders
neemt en Mij volgt, is Mij al helemaal niet waard, en hij zal geen deel hebben
aan het Rijk van God. (Matth. 10:38)
[9] Waarlijk, Ik zeg jullie: Ieder, die het leven van deze wereld zoekt, en het ook
zonder moeite vindt, zal het eeuwige leven verliezen, en Ik zal hem niet op de
jongste dag, terstond na het afleggen van het lichaam, opwekken, maar hem
voor de eeuwige dood in de hel werpen.
[10] Wie echter het wereldse leven niet alleen niet zoekt, maar het ook uit ware,
zuivere liefde voor Mij, afwijst en niet de moeite waard vindt, die zal het
eeuwige leven vinden (Matth. 10:39); want meteen na de dood van zijn lichaam
zal Ik hem opwekken, hetgeen de jongste dag van het nieuwe leven in de
geestenwereld is, en Ik zal hem binnenvoeren in Mijn eeuwige Rijk en zijn
hoofd versieren met de kroon van de eeuwige onvergankelijke wijsheid en
liefde, en Hij zal dan met Mij en al de engelen van de eeuwige eindeloze hemel
eeuwig over de hele zinnen en geestenwereld heersen!'

140 Het goddelijk geheim in de mens

[1] Simon van Kana vraagt: 'Heer kunt U ons dan niet vertellen waar de hemel
waarin de engelen wonen nu toch wel is, en hoe groot hij is; en hoe groot de
zinnenwereld waarover U sprak, dan wel mag zijn?'
[2] Ik zeg: 'Vriend, je bent blind als je dat niet ziet en begrijpt. Ik zei toch al, dat
de hemeloneindig groot is, wat vraag je dan nog naar zijn grootte? Het hemelrijk
is geestelijk overaloneindig, dus net zo uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim,
waarvan je met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje overziet.
[3] Deze aarde, de grote zon, de maan en al de sterren -ontzettend grote
werelden, sommigen vele duizendmaal duizend millioen maal groter dan deze
aarde -zijn, vergeleken met de eindeloos grote schepping van de zinnenwereld,
allen bij elkaar verreweg niet zo groot en uitgebreid als wat het kleinste
dauwdruppeltje is vergeleken bij de totale grote wereldzee, die toch zo groot is,
dat een goede schipper het gehele oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij
dubbel zo oud als Methusalem. Maar de huidige zinnenwereld, zover die nu

285
geschapen is, heeft toch een grens waarachter zich nog een eindeloze, eeuwige
ruimte bevindt, die met haar naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze
afmetingen zich verhoudt tot de eerder genoemde schepping van de gehele
zinnenwereld als de eeuwigheid tegenover één moment van de tijd.
[4] De geestenwereld is zelf net zo oneindig als de eeuwig nergens eindigende
ruimte!
[5] Hoewel de ruimte dus in der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de
ware zin des woords naar alle kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze
diepten en verten van de ruimte geen puntje, waar de geest van de wijsheid en
macht van God niet net zo aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats. De
echte kinderen Gods, die door de ware liefde tot God, de eeuwige heilige Vader,
en ook door de zuivere liefde tot de naaste gekend worden, zullen in het
hiernamaals in het grote Vaderhuls de macht en kracht krijgen om in de eeuwig
nooit te vullen ruimte steeds meer nieuwe scheppingen te creëren.
[6] Maar je ontwikkeling is nog niet, zo, ver dat je kunt begrijpen, wat Ik nu
verteld heb. Alleen dit zeg Ik jullie nog: Geen sterfelijk oog kan zien, geen oor
horen, en geen aards verstand kan ooit begrijpen wat degenen, die het waard
worden om kinderen Gods te heten, in het hiernamaals in het hemelrijk wacht!
[7] Want voor de ogen van de echte kinderen Gods zullen de aarden, zonnen en
manen als schitterend stof zweven.
[8] Wees daarom niet alleen hoorders, maar veel meer daders van Mijn woord!
[9] Pas door de daad zul je kunnen onderscheiden of de woorden, die Ik tot jullie
gesproken heb en nog spreek, uit de mond van een mens of uit de mond van God
tot jullie gekomen zijn! (Joh. 7:17)
[10] Maar net zoals jullie zelf vóór alles echte algehele toepassers van Mijn
woord moeten zijn, als je tenminste in je hart krachtig ervaren wilt wie Hij is,
Die je deze leer en het gebod der liefde heeft gegeven, zo moet je ook allen aan
wie je Mijn woord zult verkondigen, aanzetten tot het toepassen; want zolang
het woord alleen maar in de hersens blijft hangen heeft het niet meer waarde dan
het lege gebalk van een ezel, dat zoveel anderen ook al produceren,
[11] Alleen als het woord in het hart dringt wordt het levend, gaat al gauw de
wil beheersen die het zwaartepunt van de liefde is, en drijft van daaruit de
gehele mens aan tot de daad.
[12] Door dit doen verandert de oude mens in een nieuwe mens, en Mijn woord
wordt dan werkelijk nieuw vlees en bloed.
[13] En pas deze nieuwe mens in jullie zal je duidelijk vertellen, dat Mijn
woorden werkelijk Gods woorden zijn, die nu en in alle tijden der tijden
dezelfde macht, kracht en uitwerking hebben als eeuwigheden terug; want alles
wat je ziet, voelt, ruikt, proeft en hoort, is oorspronkelijk slechts het Woord van
God,
[14] Hij,Die voor eeuwigheden de werelden,zonnen en manen Zelf schiep en ze
in hun uitgestrekte banen plaatste, Die zet nu jullie in nieuwe banen van het
eeuwige leven!
[ 15] Ik zeg jullie echter bovendien, dat wie jullie opneemt, ook Mij opneemt;
wie Mij echter opneemt, die neemt ook Hem op, Die Mij tot jullie gezonden
heeft (Matth. 10:40), -en dat moet je goed begrijpen!'

286
141 Eerste uitzending van de apostelen

[1] 'Ik zeg jullie nog meer: Je weet, dat er nu net als in alle tijden profeten zijn,
en die zullen er ook altijd bij alle volken der aarde tot aan het einde der wereld
zijn, wat voor geloof ze ook mogen hebben. Want alleen door de profeten wordt,
ook al zijn alle banden tussen hemel en aarde verbroken, nog standvastig een
geheime verbinding onderhouden, die geen duistere macht kan doorbreken.
[2] Bij de echte profeten vond, vindt en zal men altijd valse profeten vinden;
maar dat heeft op het al of niet echt zijn van een door de hemel geroepen profeet
helemaal geen, of slechts een zeer geringe invloed, omdat de echte profeet maar
al te gauw de leugenaar voor de wereld ontmaskeren zal, en deze de straf van de
hemel nooit zal ontlopen.
[3] Maar als een echte profeet in een huis komt en als zodanig aangenomen
wordt, zal degene die hem als een echte profeet opneemt, of ook als hij een door
de profeet gezondene in naam van de profeet opneemt, hem aanhoort en in zijn
hart rekening houdt met diens woorden, in het hiernamaals in het Rijk van God
het loon van een profeet krijgen. En wie een rechtvaardige in de naam van een
rechtvaardige opneemt, -dat wil zeggen, als zo iemand als rechtvaardig bekend
staat en die naam hem toekomt, of ook als hij niet als zodanig bekend staat,
maar door degene die hem opneemt als zodanig erkend wordt en hem zo
opneemt, zonder van de rechtvaardige een bewijs te vragen -, die zal eenmaal in
het hemelrijk het loon van een rechtvaardige ontvangen. (Matth. 10:41)
[4] En Ik voeg daar ook nog aan toe: Kijk eens naar deze kleinen, die hier
liefdevol om Mij heen zijn! Wie in de naam van een leerling aan de allerminste
van deze kleinen slechts een beker water geeft, waarlijk Ik zeg jullie, zo'n zeer
geringe daad zal niet onbeloond blijven. (Matth. 10:42)
[5] Nu hebben jullie alles wat je nodig hebt voor datgene waarvoor Ik je heb
uitgekozen. Ga nu naar alle steden die Ik jullie heb aangewezen, en maak hun
die daar wonen het Rijk van God bekend, en doe datgene wat Ik je nu heb
aanbevolen: jullie loon zal niet gering zijn.
[6] Als jullie in het niet zo grote aantal steden van Israël de opdracht hebt
uitgevoerd, kom dan weer naar Mij terug, opdat Ik jullie dan in de diepere
geheimen van het Rijk van God kan inwijden; want het zal jullie worden
gegeven om zulke geheimen van het Rijk van God te begrijpen.'
[7] Petrus vraagt: 'Heer, moeten wij twaalven tesamen of alleen, ieder voor zich,
naar de verschillende steden gaan en ook naar de markten en dorpen?'
[8] Ik antwoord: 'Dat hangt van jullie af; maar het is beter, als je minstens met
z'n tweeën of met drie tesamen gaat, zodat de een voor de ander kan getuigen;
Mijn geest kan sterker door jullie werken als twee of drie van jullie ergens in
Mijn naam samen zijn en zo leren en werkzaam zijn.
[9] Maar dat jullie nu juist met z'n allen bij elkaar moet blijven, dat is in de
eerste plaats helemaal niet nodig, en in de tweede plaats zou je des te moeilijker
in een willekeurig huis onderdak vinden vanwege de ruimte en de verzorging.
Maak daarom een verdeling in groepjes van twee of van drie! Kies echter vooraf

287
de steden, markten en dorpen uit en spreek onder elkaar af, wie waar naar toe
gaat!
[10] Daardoor kun je in verscheidene steden tegelijk werken en zul je veel tijd
winnen en des te eerder weer naar Mij terug kunnen komen. Als je ijverig bent,
zijn jullie in zeven weken gemakkelijk klaar, eerder kan ook. Maar ga nu; want
ieder uur is waardevol!'
[11] Judas Iskariot zegt: 'Heer, de zon gaat al gauw onder, de dag duurt geen
half uur meer en het is hiervandaan naar alle plaatsen ver; als je goed doorloopt,
bereik je zelfs het dichtstbijzijnde dorp pas na twee uur. Zouden we niet net zo
goed morgen heel vroeg op weg kunnen gaan?
[12] Ik zeg: 'Neen, Mijn vriend, iedere minuut vertraging is gevaarlijk! Jullie
bereiken vandaag net na zonsondergang een marktplaats, die achter de berg naar
het oosten ligt, daar zal men jullie hulp nodig hebben en je zult daar een goed
onderdak vinden; maar blijf daar niet langer dan drie dagen, en doe dat ook niet
lichtvaardig ergens anders! Tot daar moet je bij elkaar blijven; in die marktplaats
moet je je in groepjes splitsen!'
[13] Na deze woorden gingen de twaalven snel op weg, en de bewoners van dit
verwoeste, maar door Mijn genade wonderbaar herbouwde dorpje, gaven hen
een paar mensen mee die goed de weg kenden, en die hen langs de kortste weg
naar het marktplaatsje brachten.

142 De eerste daad van de uitgezonden apostelen

[1] Toen de twaalven na een paar uurtjes in het bovengenoemde marktplaatsje


aankwamen, vonden ze de bewoners huilend en schreiend en enigen
hartverscheurend klagend, in groepjes voor de poorten van het plaatsje; want
Herodiaanse belastingafpersers gingen daar te keer. Ze plunderden de huizen en
namen van de ouders die niet konden betalen, de liefste, beste en mooiste
kinderen af, bonden deze als kalveren met touwen bij elkaar en wierpen hen op
hun met ossen bespannen belastingwagens. Toen de leerlingen die gruwelen
constateerden, richtten ze zich in hun harten tot Mij.
[2] En toen ze in hun hart duidelijk de woorden vernamen: 'Wat jullie willen, dat
zal ook dadelijk gebeuren!', - zeiden ze tegen de treurige bewoners: 'Vrede zij
met u! Het Rijk van God, waarvan wij in de naam des Heren de verkondigers
zijn, kome tot u! Ga met ons mee uw plaats in, en we zullen voor u afrekenen
met de onrechtvaardige en harteloze belastingafpersers!”
[3] De inwoners zeggen: 'O, die luisteren niet naar u! Want die onrechtvaardige
belastingafpersers zijn geen mensen, maar wilde verscheurende dieren, die u
boosaardig zullen aanvallen.'
[4] Petrus zegt: 'Beste broeders, aanvaardt wat wij u brengen; het andere zal de
Heer door ons doen! Verwacht geen goud en zilver van ons; maar wat wij
hebben, dat zult u ook van ons krijgen. Nu gaan we echter snel opdat de
kinderen niet te lang lijden!'
[5] Wanneer de leerlingen met de bewoners in het plaatsje komen, zien ze
verscheidene wagens vol met allerlei bezittingen, een paar wagens met kinderen

288
en nog andere met schapen en kalveren beladen, en de belastingafpersers geven
al het teken om weg te rijden en letten niet op het schreien en jammeren van de
gebonden kinderen.
[6] Petrus stapt naar de leider van de belastingafpersers en zegt op heel ernstige
toon: 'Ongelukkige! Met welk recht begaat u zulke afgrijselijke daden? Weet u
dan niet, dat boven u een almachtige God leeft, Die u tesamen met uw
medeplichtigen in een oogwenk kan vernietigen? Houd met uw gruwelen op,
geef alles terug, anders zult u op deze plaats de volle gestrengheid van Gods
toorn over u zien komen!' De leider van de belastingafpersers zegt tegen Petrus:
'Wie ben je, dat je het waagt om op zo'n toon met mij te spreken? Weet je soms
niet, welke macht ik van Herodes heb gekregen, die deze gepacht heeft van de
keizer in Rome? Weet je soms ook niet, dat ik ieder, die mij in de weg komt,
ogenblikkelijk zonder enige voorafgaande rechtspraak kan laten doden? Ga nu
opzij! Nog één woord, en je voelt de scherpte van het zwaard!'
[7] Petrus zegt: 'Nu dan, omdat u – hoewel ook een zoon van Jacob - geen mens
meer bent, maar een wild, verscheurend dier, daarom zal het gericht van God u
en uw handlangers treffen! Want ik, die u dit verkondig, ben een afgezant van
God, en die met mij zijn, zijn het ook! Wat u met mij wilde doen, omdat ik u in
de naam van God van gruweldaden afhield, had u met God willen doen; daarom
zal u dan ook het gericht van God treffen! Amen!'
[8] Toen Petrus dat met veel vuur uitsprak, sprong er vuur op uit de aarde, greep
de leider en verteerde hem in een oogwenk. Toen zijn handlangers dat zagen,
schrokken ze zo ontzettend, dat ze voor Petrus neervielen en beloofden alles te
doen, wat hij ook maar zou bevelen, als hij hen maar niet zo verschrikkelijk zou
straffen!
[9] Petrus zegt: 'Laat dan iedereen vrij en geef alles terug en ga dan in vrede!
Maar zie er van af Herodes ooit weer zo'n dienst te bewijzen; want bij de
eerstvolgende stap in die richting, gebeurt met jullie, wat nu in je bijzijn met
jullie leider is gebeurd!'
[10] Na deze woorden binden de belastingafpersers meteen de kinderen los en
laten ze vrij, en doen dat ook met het vee, zoals schapen en kalveren, en ook met
alles wat ze in dit plaatsje afgeperst hebben, waarvoor zij en ook Herodes geen
recht hadden. Want dit plaatsje had zich bij de Romeinen al een jaar eerder
vrijgekocht van Herodes, zoals meer plaatsen dat gedaan hadden vanwege de
onbegrensde onderdrukking van Herodes. Maar Herodes ondernam heimelijke
strooptochten, liet de afkoopoorkonde ongeldig verklaren en gaf aan zijn
belastingafpersers volmacht met een nieuwe oorkonde, waarmee hij zich bij de
keizer kon verantwoorden.
[11] Petrus legde nu aan de belastingafpersers uit, welk onrecht ze hun broeders
aandeden, en zij begonnen Herodes te vervloeken en zichzelf te verwensen dat
ze zo dom waren zo'n tiran te helpen.
[12] Maar Petrus begon over het Rijk van God te leren, en zie, alle
belastingafpersers bekeerden zich en volgden nu Petrus, ongeveer honderd in
getal, en dat was een goede vangst; want deze belastingafpersers werden toen
zelfbuitengewoon actief en droegen veel bij tot een snellere verbreiding van
Mijn leer .

289
[13] De bewoners van dit plaatsje hielden de leerlingen drie dagen bij zich en
lieten zich zelfs in Mijn naam dopen. Want de leerlingen doopten in Mijn naam
ook ieder, die de doop verlangde, met water .
[14] Daartoe hadden ze van Mij weliswaar nog geen opdracht ontvangen; maar
ze wisten dat dit niet tegen Mijn wil was.
[15] De inwoners deden er alles aan om de leerlingen zo goed mogelijk te
verzorgen, en brachten tenslotte geld, omdat zij hun zieken genezen hadden. De
apostelen namen echter geen geld aan, en ook niets anders, waarover de
vroegere belastinginners zich zeer verwonderden en zeiden: 'Uw ongeëvenaarde
onzelfzuchtigheid bewijst nog meer dan uw wonderdaden, dat u echte gezanten
van God zijt; want mensen van deze wereld denken alleen maar aan hun eigen
belang'.
[16] Judas was weliswaar uit het veld geslagen toen hij het vele geld zag dat
men hem wilde geven; maar Thomas bleef steeds bij hem, en daarom durfde de
geldgierige leerling het dit keer niet aan te nemen, wat hem heimelijk echt speet.
[17] Na drie dagen verdeelden de leerlingen zich van hieruit in groepjes van
twee, en met ieder tweetal gingen ook tien tot vijftien van de bekeerde
belastinginners mee en bewezen de leerlingen goede diensten; want ze waren
erg moedig en hadden geen mensenvrees.
[18] De twaalven deden nu, wat Ik hen geboden had, en deden overal goede
zaken.
[19] Wat deed Ik echter, nadat Ik de twaalf leerlingen met de gegeven
opdrachten had uitgezonden?

143 Het antwoord van de Heer aan Johannes de doper

[I] Toen de leerlingen, zoals nu duidelijk genoeg verteld is, de plaats verlieten
waar Ik hen de opdrachten gaf, bleef Ik daar nog tot zonsondergang, zegende dit
arme volkje en de kindertjes, en trok toen ook verder met nog een groot aantal
leerlingen die Mij omringden, naar de steden langs de zee van Galiléa. Een
aantal van de leerlingen die bij Mij gebleven waren, hoorde daar thuis en was
daar geboren. Ik leerde en predikte daar Zelf wat Ik de twaalven had opgedragen
om te leren en te prediken, en Ik genas overal de zieken. (Matth. 11: 1 )
[2] In deze tijd was echter Johannes, die aan de Jordaan gedoopt had, al door
Herodes in de gevangenis geworpen; oorzaak daarvan waren de priesters in
Jeruzalem, die daarvoor bij Herodes al hun invloed uitgeoefend hadden. want ze
konden Johannes niet vergeven dat hij hen 'slangenbroeds' en 'addergebroed'
genoemd had. Maar zelf dorsten ze de prediker in de woestijn niet te belagen,
omdat ze wel wisten dat het volk hem voor een groot profeet hield; daarom
verschuilden ze zich natuurlijk door middel van geld en politieke druk achter
Herodes, en Herodes nam hem gevangen onder het voorwendsel, dat hij een gek
was die het volk opruide en hun hoofden met allerlei staatsgevaarlijke ideeën vol
stopte en de mensen helemaal gek maakte.
[3] Maar eigenlijk kon het Herodes weinig schelen wat Johannes leerde, bij hem
telde alleen dat hij daarmee een goede buit binnenhaalde. Herodes hield

290
Johannes daarom niet zo heel streng opgesloten en tegen een redelijk bedrag kon
iedereen hem in de gevangenis bezoeken. Leerlingen van Johannes, die dat
konden bewijzen, betaalden voor een hele week slechts een stater, terwijl
anderen voor een dagbezoek een zilverling moesten betalen.
[4] Herodes had er ook helemaal geen bezwaar tegen dat Johannes in een grote
zaal, ter grootte van een hedendaagse grote gevangenis, net zo veel predikte en
lawaai maakte als hij maar kon en wilde, want dat bracht Herodes zoveel te
meer geld in het laatje.
[5] Vaak bezocht hij zelf Johannes en moedigde hem aan om nu juist in de
gevangenis, waar hij veilig was voor de priesters en de Farizeeën, nog meer van
zich te laten horen dan voorheen in de woestijn bij Bethabara, en hij noemde
zich vriend en beschermer van Johannes.
[6] Johannes wist in de geest wel met wie hij te doen had; maar hij benutte deze
gelegenheid toch en predikte in zijn gevangenis verder, en zijn leerlingen
mochten vrij bij hem komen, natuurlijk wel tegen de kleine storting van een
stater per week. Tempelpriesters moesten een pond betalen als ze naar Johannes
wilden, en op hun vraag aan Herodes, waarom hij Johannes in de gevangenis
verder liet prediken, antwoordde Herodes, die sluwe vos: 'Dat is een geheim
politiek spelletje van mij, daardoor leer ik alle aanhangers van deze
staatsgevaarlijke mens kennen!' Dit antwoord was aanleiding voor de priesters
om Herodes bijzonder te prijzen en ze schonken hem veel goud, zilver en
edelstenen; want ze dachten bij zichzelf: 'Dit is de juiste man; die moeten we
zoveel mogelijk steunen; hij is voorbestemd om al dat profetengespuis uit de
weg te ruimen.'
[7] Maar Herodes, een geboren Griek, vond alleen geld belangrijk en al het
andere kon hem niet in het minst schelen. Behalve geld hadden ook nog hele
mooie concubines voor hem enige waarde. Om die te plezieren kon hij zelfs
onmenselijk worden als ze dat wensten; verder kreeg niemand zonder geld iets
van hem gedaan, - maar voor geld deed hij dan ook alles.
[8] Aan de hand van deze nauwkeurige beschrijving van Herodes is het voor
iedereen wel duidelijk, hoe Johannes in zijn gevangenis zijn leerlingen bij zich
kon hebben, en hoe hij daardoor, zowel door zijn leerlingen alsook door andere
mensen die hem vaak bezochten, op de hoogte kon blijven van Mijn doen en
laten in Galiléa.
[9] Omdat Johannes dus in de gevangenis hoorde hoe Ik leerde en werkte, zond
hij al spoedig twee van zijn betrouwbaarste leerlingen naar Mij toe (Matth. 11:2)
en liet hen vragen: 'Bent U het, Die voorzegd is, of moeten wij nog op een ander
wachten?' (Matth. 11:3)
[10] Hier zal men vragen: 'Hoe is het mogelijk dat Johannes, die als eerste het
grootste en schitterendste getuigenis over Mij gaf, zoiets kon vragen?' Voor
degenen, die iets verder kunnen denken dan alleen maar aan het materiële, is de
reden hiervoor eenvoudig en zelfs logisch.
[11] Nadat Johannes Mij had Ieren kennen, meende hij, en was daar ook
helemaal van overtuigd, dat Ik stellig de beloofde Messias was en dat het gehele
Joodse volk alleen al door Mijn komst zo goed als volledig was verlost, en dat
alle macht van de groten der wereld voor eeuwig had opgehouden. Toen hij

291
echter in de gevangenis kwam en er van dag tot dag meer van overtuigd raakte,
dat met Mijn komst de macht van de groten der wereld niet was opgehouden
maar zich integendeel had vergroot, begon ook Johannes zo zachtjes aan bij
zichzelf aan Mijn echtheid te twijfelen.
[12] Want hij dacht bij zichzelf: 'Als deze Jezus uit Nazareth werkelijk de
Beloofde is, de Zoon van de levende God, hoe kan hij mij dan in de steek laten
en mij niet bevrijden uit de gevangenis, en hoe kon hij het toelaten dat ik in de
gevangenis kwam?'
[13] Daarentegen hoorde hij van degenen die hem bezochten, welke nooit
gehoorde daden Ik deed, en daarom zond hij dan twee van zijn betrouwbaarste
leerlingen naar Mij toe, die Mij de bovengenoemde vraag moesten stellen.
[14] Omdat Ik de reden wel wist waarom Johannes dat aan Mij liet vragen,
antwoordde Ik de leerlingen heel kort en zei tegen hen: 'Ga heen en vertel aan
Johannes, wat je ziet en hoort (Matth. 11:4): De blinden zien, de lammen lopen,
de melaatsen worden rein, de doven horen, de doden staan op, en de armen
wordt het evangelie gepredikt. (Matth.11:5) Maar zalig is en wordt degene, die
zich niet aan Mij ergert!' (Matth.11:6) Toen wisten de leerlingen niet, wat ze
daarop moesten zeggen.

144 Het getuigenis van de Heer over Johannes de doper

[I] Pas na een poosje vroeg de oudere van hen aan Mij, waarom Johannes nu in
de gevangenis moest wegkwijnen, terwijl hij toch nooit tegenover God en alle
mensen gezondigd had.
[2] Ik zeg: 'Als hij het wilde, kon ook hij vrij zijn! De maan doet 's nachts wel
goede dienst; maar als hij ook met de zon wedijveren wil, als zou zijn licht
overdag naast de zon net zo belangrijk zijn als dat van de zon, dan maakt de
maan een grote vergissing. Want als de zon er eenmaal is, dan kan de aarde het
schijnsel van de maan heel goed missen. Begrijp je dat?
[3] Indien Johannes Mij duidelijk herkende toen Ik aan de Jordaan naar hem toe
kwam, wie verbood hem dan om Mij te volgen? Hij bleef in zijn woestijn en
gedroeg zich daar als een strenge boeteling - en had toch nooit gezondigd.
Waarom deed hij dat dan? - Hij heeft zichzelf aan Herodes uitgeleverd; nu moet
hij maar zien hoe hij met die vos klaar komt!
[4] Zeg hem echter ook, dat Ik niet ben gekomen om de aardse macht van de
groten af te nemen, maar om hen op hun heersersstoelen te bevestigen. Maar wie
met Mij twisten wil, die zal een harde strijd moeten doorstaan!'
[5] Nadat de beide leerlingen die woorden van Mij gekregen en gehoord hadden,
antwoordden ze niets meer, maar namen afscheid, gingen meteen terug naar
Johannes in Jeruzalem en brachten hem alles ook direkt over.
[6] Johannes sloeg zich vol berouw op de borst en zei: ' Ja, ja, Hij is het, Hij
heeft gelijk; Hij moet groter worden en ik moet minder worden en deze wereld
achter mij laten.
[7] In het dorpje Seba, een vissersdorp aan de Galilese zee, zetten de vele
bewoners en ook diegenen die Mij uit andere dorpjes daarheen gevolgd waren,

292
grote ogen op over Johannes de doper en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij een
zonde beging? Want dat hij U, o Heer, nadat hij U toch herkend had, niet
gevolgd is, dat was dan toch een hoofdzonde waarvoor hij nu moet boeten!?
Heer plegen wij onrecht, als wij zo oordelen?'
[8] Ik antwoord hen echter: 'Als de volle maan 's nachts schijnt, dan gaat
iedereen naar buiten, bewondert haar licht en verheugt zich daarover; maar als
de zon komt, terwijl de maan heel bleek en mat nog aan de hemel staat, dan
wenden allen zich af van de maan, vergasten hun ogen aan het machtige zonlicht
en prijzen het bij iedere flonkerende dauwdruppel; want onder de zon glanst één
druppel water meer dan tien manen 's nachts.
[9] Is het dan een zonde van de maan dat zij overdag door de zon in de schaduw
wordt gezet, en dat zelfs één dauwdruppel voor het oog van de toeschouwer
meer licht afstraalt dan de hele maan?
[10] Ik zeg jullie allen: Wie oren heeft, die hore! Ook de Mensenzoon is een
zon, en Johannes is Zijn maan. De maan geeft wellicht in jullie geestelijke nacht
en getuigde vooraf over het licht dat nu bij jullie is gekomen, en dat je nog
steeds niet herkent in jullie duisternis; als de glans van deze maan nu echter mat
wordt, omdat de zon van de dag bij jullie schijnt, hoe kan je hem dan van zonde
verdenken?
[11] Waarlijk, Ik zeg je, zo lang er al mensen op deze aarde bestaan, vanaf
Adam tot nu toe, heeft nog nooit een zuiverder ziel in een lichaam gewoond en
het tot leven gebracht!
[12] Nu vraag Ik echter, omdat jullie allen in de woestijn bij het dopen en
prediken van Johannes geweest zijn, - jullie hebben allemaal zijn prediking
gehoord, en de meesten hebben zich ook laten dopen -: Waarvoor zijn jullie dan
de woestijn in gegaan?
[13] Wilden jullie soms een riet zien dat de wind heen en weer bewoog?
(Matth. 11:7) Of zijn jullie naar buiten gegaan om een mens te zien die in zachte
kleding gehuld was? Kijk, degenen, die zachte kleren dragen, wonen in de
paleizen, maar niet in de harde woestijn bij Bethabara! (Matth. II :8) Of zijn
jullie daarheen gegaan om een profeet te zien?
[14] Ja, Ik zeg je: Johannes is méér dan een profeet! (Matth. 11:9) Want van
hem staat geschreven: 'Zie, Ik zend Mijn engel voor U uit, die Uw weg voor U
zal bereiden!' (Matth. 11:10) Bemerken jullie nu, wie hij is?
[15] Voorwaar, Ik zeg nog duidelijker dan Ik het jullie al gezegd heb: Onder
allen die vanaf den beginne uit vrouwen zijn geboren, was er niet één die groter
was dan deze Johannes de doper; maar Ik zeg Je ook, dat van nu af aan de
kleinste in het Rijk van God groter zal zijn dan hij. (Matth. 11:11)
[16] Maar denk daar wel aan: Sinds de dagen van Johannes de doper tot nu en
voortaan heeft het hemelrijk onder geweld te lijden, en die het geweld aandoen,
die trekken het tot zich! (Matth. 11:12)
[17] Alle profeten en ook de wet van Mozes hebben voorspellingen gedaan tot
aan Johannes. (Matth. 11:13) Hij was de laatste profeet vóór Mij.
[18] Als jullie het wilt aanvaarden dan is nu juist deze Johannes dezelfde als
Elia,, die in de toekomst, dat wil zeggen vóór de Messias, nog éénmaal moest
komen! (Matth. 11:14) Hij is dan ook gekomen en heeft voor Mij geprofeteerd

293
en heeft Mijn weg voorbereid, zoals jullie het zelf ondervonden hebben. Zeg nu
eens, of je nu weet, wie Johannes is!'

145 De geest en de ziel van Johannes de doper

[I] De mensen zeggen: 'Heer! Als dat zo is, dan is het toch niet rechtvaardig dat
U hem nu in de kerker laat! Te oordelen naar Uw daden, die buiten God zeker
geen mens tot stand kan brengen, zou het voor U toch niet moeilijk zijn om de
doper, omdat hij voor U gewerkt heeft, te bevrijden! Heer, dat zou U toch wel
moeten doen en U zou hem nu niet in de steek moeten laten!'
[2] Ik zeg: 'Wie zelf komt, kan meer bereiken dan wie een bode of een brief
stuurt. De geest van Johannes is groot en groter dan alle geesten, die ooit op
deze aarde een lichaam gehad hebben; maar zijn lichaam behoort aan deze
aarde, en uit diens zwakheden heeft zich ook een zwakke zielontwikkeld, en zo
is het goed!
[3] Want een geest, die zo sterk is, is wel in staat om een zwakke ziel krachtig
op te voeden; maar het vlees en de ziel van Johannes zijn zwak. Daarom stuurde
hij in zijn plaats steeds boden, en boden en brieven bereiken nooit datgene, wat
de eigen persoon, waarin ziel en geest wonen, bereiken kan.
[4] Ik mag en Ik kan met Mijn wil niemand Mijn kracht en macht schenken,
tenzij iemand komt en ze zelf neemt; want Ik zal niemand ooit verhinderen zich
naar eigen keus van het leven te beroven of het oordeel over zich af te roepen,
en zo kan men ook Mijn macht en kracht nemen als men die voor een goed doel
nodig heeft.
[5] Maar wie niet zelf komt, die zal niets krijgen -behalve de genade des lichts,
opdat hij daardoor hier of in het hiernamaals de weg naar Mij vindt en onderweg
inziet, dat Ik Zelf de weg naar het leven en het Leven Zelf ben.
[ 6] Johannes deed wat niemand deed, om volledig meester van zijn lichaam te
worden. Hij zag het heil vóór zich en kon het toch niet grijpen. Waarom ging dat
niet? Moest het misschien zo zijn?
[7] Vóór jullie staat degene, die het 'Moet' uitspreekt, als dat nodig is! Maar Hij
zegt jullie ook, dat Hij wat Johannes betreft hier geen 'Moet' uitgesproken heeft.
[8] Zijn roeping, om terwille van de mensen voor Mij de weg te banen, was een
zeker 'Moeten', waarachter echter ook nog eeuwige vrijheid verborgen ligt, die
jullie in dit lichaam niet kunnen begrijpen; maar dat hij Mij had mogen volgen
toen hij Mij zag en herkende, dat was geen 'behoort' en nog minder een 'moeten'.
Zijn geest heeft toen geluisterd naar de ingeving van de ziel, begon daarom ook
te twijfelen en heeft al voor de tweede maal boden naar Mij gestuurd. Wie
vraagt, weet nog niet waar hij aan toe is; want iedere vraag gaat uit van pure
onwetendheid, of twijfel aan de waarheid van wat men denkt te weten. Als
Johannes helemaal wist waar hij aan toe was, zond hij geen boden naar Mij.
[9] Wel heeft er vóór hem nooit een mens een zo streng leven geleid als hij -
want, als hij een begeerte in zijn lichaam voelde, at en dronk hij dagenlang niets
en was op die manier de grootste boeteling der aarde, zonder ooit gezondigd te
hebben -; maar toch zeg Ik jullie allen: Als een zondaar zich bekeert en vol

294
liefde in zijn hart tot Mij komt, staat hij hoger dan Johannes!
[10] Want wie tot Mij zegt: 'Heer ik ben een zondaar en ik ben niet waard, dat U
in mijn huis komt!', is Mij liever dan negen en negentig rechtvaardigen, die geen
boetedoening nodig hebben en in hun hart God ervoor prijzen, dat ze geen
zondaars zijn en daarom beter zijn dan iemand die haast niet zondigt. Ik zeg
jullie: Hun loon zal eens in Mijn rijk niet zeer groot zijn!'

146 Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar

[1] Toen Ik deze toespraak beëindigd had, kwam er uit de volksmenigte een
tollenaar naar voren wiens hart al lang van liefde voor Mij gloeide, hoewel het
zich van menige zonde bewust was. Deze man viel voor Mij neer, raakte met
zijn gezicht de grond en sprak:
[2] 'O Heer! Hier in het stof ligt iemand voor U, die wel een groot zondaar is,
maar U toch boven alles durft lief te hebben. Kijk, Heer, het is al ruim tijd voor
het middagmaal; als ik waard ben dat U onder mijn dak zou komen, dan wil ik U
en al Uw leerlingen aan tafel uitnodigen! Ik en mijn huis zijn te onrein en zondig
voor U; maar in mijn keuken zijn reine spijzen en dranken klaargemaakt. 0,
bewijs mij arme zondaar de genade, dat ik de spijzen door reine handen voor U
hierheen mag laten brengen!'
[3] Ik zeg: 'Kisjonah! Sta op, Ik zal met je in je huis gaan en bij jou het
middagmaal gebruiken! Je huis zal een groot heil te beurt vallen niet vanwege je
zonden, maar om je ware liefde en deemoed; daarom zijn ook al je zonden je zo
vergeven, alsof je nooit gezondigd had!'
[4] Daarop kwam de tollenaar Kisjonah overeind, en Ik ging met hem en
veelleerlingen in zijn huis. Wel meer dan honderd personen werden daar
rijkelijk verzorgd, en de beste wijn ontbrak niet.
[5] Behalve Mijn leerlingen was er echter ook nog een grote volksmenigte uit
alle plaatsjes van Galiléa en Judéa verzameld, die Mij tot aan het huis van
Kisjonah begeleidde; en Kisjonah liet hen, omdat ze bij Mij waren en er in huis
geen plaats voor was, buiten brood en wijn geven.
[6] Bij zo'n gelegenheid ontbraken natuurlijk nooit de Farizeeën, die Mij vanuit
Kapérnaum overal heen volgden. omdat deze Mij weer opgewekt en vrolijk
zagen eten en drinken, en zagen hoe Ik ook aan tafel de berouwvolle tollenaars -
die, volgens de Joden, verstokte zondaars zijn - in alle vriendschap de handen
reikte en hen zelfs Mijn beste vrienden noemde, had Ik het weer gedaan bij de
Farizeeën en andere aartsjoden.
[7] Het ergerde hen vooral, dat Ik na de maaltijd arm in arm met de tollenaars in
een mooie, grote, aan het meer liggende tuin ging wandelen, en ook tegen de vijf
aardige dochters van Kisjonah heel hartelijk en vriendelijk was, omdat ze een
echte en diepe liefde voor Mij opgevat hadden. Ik noemde ze zelfs ook heel
liefdevol en vriendelijk 'Mijn lieve bruiden', wat de Farizeeën helemaal
ontzettend zondig vonden!
[8] Toen Ik ook nog tegen de avond de uitnodiging aannam, om 's nachts daar te
blijven, en Ik Kisjonah tenslotte vrijwillig beloofde, dat Ik minstens gedurende

295
drie dagen en misschien nog langer bij hem zou blijven, toen was de boot
helemaal aan bij de Farizeeën en aartsjoden. 'Zo -', zeiden zij, 'met zulk gespuis,
met zulke aartszondaars en tollenaars geeft hij zich af, eet en drinkt met hen op
de vriendschap, bedrinkt zich letterlijk en wandelt dan als een voornaam heer
met de zondige dochters van de aartszondaar, doet aardig tegen ze, en gebruikt
tenslotte heel zoete en tedere woorden om zulke aartshoeren het evangelie van
God te prediken, in plaats dat hij ons gebiedt om deze monsters op te pakken en
te verbranden! Dat zou een mooie Messias voor ons geweest zijn! Nu die vijf
wulpse hoeren hem ingepalmd hebben, wil hij daar nog God weet hoe lang
blijven.
[9] Laten we maar weg gaan! Wat moeten we verder nog bij hem? We weten nu
echt wel, wat we aan hem hebben. We zijn nu toch al vrij lang bij hem en heeft
één van ons hem al eens zien bidden? Wie heeft hem ooit zien vasten? Hij houdt
geen rekening met de sabbat, de grootste aartsketters en heidenen, Grieken en
Romeinen, tollenaars, aartszondaars en wulpse, meegaande hoeren zijn zijn
vrienden en vreugde, en daarbij nog goed eten en veel bekers uitgelezen wijn!
[10] Kortom, hij is niets anders dan: ten eerste een geraffineerd magiër uit de
school van Pythagoras, die z'n werk goed verstaat! Daarbij is hij een
welbespraakt persoon, wat iedere magiër wel moet zijn om zijn kunst beter aan
de man te kunnen brengen. Weliswaar neemt hij daarvoor geen geld aan; maar is
dat nu wel zo prijzenswaardig? 0, dat doen alle magiërs het eerste jaar, om zo
des te eerder beroemd te worden; maar als ze dat eenmaal zijn, dan hebben
koningen vaak geen schatten genoeg om zulke kunstenaars tevreden te stellen!
[11] Waarvoor zou hij trouwens geld nodig hebben? Eten en drinken krijgt hij
voor niets, zoveel hij maar wil, - en meer heeft hij niet nodig! In de tweede
plaats is hij ook nog een gulzigaard en drinkebroer en iemand die met zondaren
omgaat, en wenst zich geen ander leventje. Enten derde heeft hij God en Zijn
wetten niet nodig; want hij vindt dat hij zelf een God is of minstens Zijn zoon,
die onze God van Abraham, Isaäk en Jacob bij de ons maar al te bekende Maria
van Nazareth verwekt moet hebben. Wie van ons is er zo dom dat hij zo'n
pasgebakken, echt heidense tovenaarsklucht niet direkt door zou hebben?!
[12] In één woord, wij weten nu genoeg, en het is hoog tijd dat we bij hem
weggaan; anders behekst hij ons nog en zijn we reddeloos aan de duivel
overgeleverd! - Kijk nu toch eens, hoe hij de vijf dochters van die gehate
tollenaar vleit, en hoe ze hem letterlijk aanbidden! Ik zet duizend pond tegen een
stater, dat deze profeet en heiland, als hij nu naar Jeruzalem komt, maar al te
gauw met de koningin van alle hoeren, de wereldberoemde Maria van
Magdalon, zeer intiem kennis zal maken en met haar een hele hartelijke
vriendschap onderhouden zal, - en misschien ook nog wel met Maria en Martha
van Bethanië, waarvan men zegt dat die na Maria van Magdalon de meeste
bezoekers krijgen!'
[13] Maar nu zegt een ander, die iets betere ogen heeft, tegen de eerste spreker,
die Farizeeër is: 'Je hebt weliswaar niet helemaal ongelijk; maar als je nog eens
terugdenkt aan die bijna eendere scène in het huis van tollenaar Matthéus, toen
we daar ook zo'n oordeel hadden, maar ondanks dat door zijn wijze woorden
enorm op ons nummer zijn gezet en allemaal met onze mond vol tanden

296
stonden! Wat moeten we doen, als hij hier ook weer tegen ons begint uit te
varen?! Zou jij dan wel alle verantwoording voor ons op je willen nemen?'
[14] De eerste zegt: 'Ik weet wel waar je het over hebt; want ik was er toen ook
bij. Hij zal ontzettend veel uitvluchten bedenken; daarvoor is hij dan ook
redenaar en belangrijk tovenaar. Maar we moeten ons verstand gebruiken; en
ons verstand waarschuwt ons nu en zegt: 'Ga, voordat je je helemaal aan de
duivel overlevert!' En zo'n raadgeving van het verstand zullen we hopelijk toch
wel opvolgen!? Of willen we ons echt aan de duivel overleveren? In Godsnaam,
nee! Dat zij eeuwig verre van ons allen; want Abraham is onze vader, en diens
Vader is God, en daarom laten we ons niet net als de heidenen door deze magiër
beetnemen!'
[15] Dan zegt de tweede weer: 'Maar zijn leer is zuiver en volledig aangepast
aan de natuur van de mensen, en het ziet er toch helemaal niet duivels uit! Ik ben
het niet helemaal met je eens, want Mozes leerde ons wel beschouwd hetzelfde
als deze Nazareeër.
[16] God liefhebben boven alles en de naaste als je zelf, kwaad niet met kwaad
vergelden, zelfs de vijanden goed doen en hen zegenen die ons vervloeken,
daarbij deemoedig en vol zachtmoedigheid zijn, -dat ziet er toch helemaal niet
duivels uit!'
[17] De eerste zegt: 'Zeker niet voor jou, want jij behoort al bij de duivel! Weet
je dan niet, dat de duivel juist dan het gevaarlijkste is, als hij zich Iaat zien in het
lichtende gewaad van een engel?!'
[18] De tweede zegt: ' Als je zulke oudewijvenpraat als richtsnoer voor je leven
neemt, dan is er met jou ook geen zinnig woord meer te spreken! Waar vind je
dan de os of de ezel, die ooit een satan in het gewaad van een engel van God
heeft gezien of gesproken? Waarlijk, nu doe je samen met al je andere
femelaars, deze man onrecht aan!
[19] Wij weten niets kwaads van hem, maar wel veel goeds en ongehoord
wonderbaarlijks. Waarom moeten wij hem dan meteen veroordelen als we zien,
dat hij de zondaars net eender tegemoet treedt als de rechtvaardigen, en veel
geduld en consideratie met hen heeft?'

147 De gelijkenis van de fluitende kinderen

[1] Na dit antwoord verlaten de Farizeeën en aartsjoden de meer gematigde


groep van de tweede spreker en gaan, terwijl het al tamelijk Iaat in de avond is,
op weg naar Kapérnaum. Ze gaan over land, want de zee was rumoerig, en zij
vertrouwden de zeelui niet, hoewel die hen verzekerden dat er veilig gevaren
kon worden.
[2] Maar de hele karavaan, ongeveer honderdvijftig man sterk en onbekend met
de juiste weg, kwam niet zo erg ver, namelijk niet verder dan een plaats waar
een onbeklimbare hoge rots in zee uitstak en daar een erg sterke branding
veroorzaakte. Direct boven de rots verhief zich een hoog en steil gebergte,
waarover vanaf deze plaats aan de kust geen weg voerde, en zo bleef de
karavaan niets anders over dan de tamelijk lange terugweg van enige uren te

297
aanvaarden. Ze kwam in het stikdonker , terwijl het geweldig stormde en
regende, bliksemde en donderde, pas tegen middernacht bij de hofstede van
tollenaar Kisjonah terug en zocht daar beschutting en onderdak; want de hele
karavaan was tot op de huid doorweekt en op het punt om in elkaar te zakken.
De tollenaar en zijn mensen namen de vermoeiden vriendelijk op en gaven hen
een droge rustplaats, wat de drijfnatte mensen erg van pas kwam.
[3] De volgende dag, al tamelijk Iaat, kwamen de verregende en nog wat
vermoeide Farizeeën weer uit hun rustkwartier te voorschijn en droogden hun
kleren in de zonneschijn.
[4] Maar het was sabbat, en Kisjonah en zijn mensen deden hun werk net als op
een andere dag; en toen het middag werd, werden er tafels gedekt en daar werd
allerlei goed klaargemaakt voedsel op gezet.
[5] Kisjonah nodigde ook de doornatte en vermoeide groep uit voor het
middagmaal; maar zij namen de uitnodiging niet alleen niet aan, maar begonnen
te morren en scherpe verwensingen te uiten tegen zulke sabbatschenders en
sabbatbrekers; want een echte Jood mag voor zonsondergang niets doen en ook
niets eten, -het was slechts toegestaan om driemaal te drinken.
[6] Omdat de uitgenodigden de vriendschap van de tollenaar zo beloonden,
wendde deze zich tot Mij en vroeg: 'Heer! Wat moet er met die dwazen
gebeuren? Ik wil hen goed doen, en daarvoor vervloeken ze mij! Kunt U mij ook
zeggen, of God acht slaat op de vloek van zulke dwazen, tot nadeel van de door
hen vervloekte!' ,
[7] Ik antwoord: 'O ja, maar niet tot nadeel van de door hen vervloekte, maar tot
nadeel van de vervloeker in eigen persoon. Wie oren heeft om te horen, die
hore! (Matth. 11: 15) Want Ik zal jullie vertellen, wat er echt met hen aan de
hand is: Denken jullie, dat ze sabbat houden omdat Mozes dat voorgeschreven
heeft? Of denken jullie, dat ze daarom vasten?
[8] Ik zeg jullie: In hun harten geven ze geen drie stater voor Mozes en alle
profeten, maar ze doen het voor de mensen die hen de tienden en veel geld
geven, opdat die hen zullen zien als waardige volgelingen van Aäron!
[9] Met wie zal Ik dit slechte geslacht vergelijken? Ken je de gelijkenis niet van
de kinderen, die op de markt zitten en hun kameraadjes toeroepen (Matth.
11:16): 'We hebben voor jullie gefloten en je wilde niet dansen, en we hebben
voor jullie geklaagd, en je wilde niet huilen!' (Matth. 11: 17) Maar Ik bedoel met
die kinderen niet de Farizeeën en Joden die daar staan, maar degenen die hier
staan; want die hier staan hebben getracht deze dwazen en volmaakte
godloochenaars gisteren hier te houden, en de dwazen hebben met hen en Mij
gespot; en de schippers wilden ze, omdat de wind goed was, over zee naar
Kapérnaum brengen, en deze dwazen vertrouwden de schippers niet; ze gingen
te voet, en een kwade storm dreef ze weer hierheen. Nu hebben jullie ze voor het
middagmaal uitgenodigd, en ze vervloeken je!
[10] Beste kinderen, jullie, die hier bij Mij op de echte markt van het leven zit,
Ik zeg je: Fluit niet meer voor deze dwazen; want hun geest is verlamd en kan
daardoor niet meer dansen. En houdt ook maar op met klagen; want hun gemoed
is een uitgedroogde steen!
[11] Johannes, waarover gisteren zo veel gesproken werd, en over wien Ik een

298
waar getuigenis gaf, kwam en leefde zo streng dat hij behalve sprinkhanen en
wilde honing, die hij met zeer veel moeite uit de holen der aarde haalde, bijna
niets at en dronk; en dezen en anderen van dat gespuis zeiden hem in zijn
gezicht, dat hij door de duivel bezeten was (Matth. 11: 18), die hem 's nachts
eten bracht en in leven hield!
[12] Johannes heeft toch, zoals niemand voor hem, gefloten en meer dan genoeg
geklaagd en zie, - dezen en velen van hun soort wilden niet dansen en ook niet
huilen!
[13] Met Mij is nu de lang verwachte Mensenzoon gekomen. Hij eet en drinkt.
Wat zeggen ze nu? Jullie hebben gisteren zelf gehoord, hoe ze over Mij
oordeelden en riepen: 'Zie! Wat een vreter en wijnzuiper is deze mens, en ook
nog een vriend van de tollenaars en zondaars!'
[14] Maar Ik zeg jullie: De juistheid van die wijsheid moet door hun kinderen
worden aangetoond! (Matth. 11: 19) Dat wil zeggen dat zij de juistheid van hun
aan ons verkondigde wijsheid aantonen door hun eigen kinderen dwazen te
noemen; maar dat ook de juistheid van Mijn wijsheid wordt aangetoond, omdat
hun kinderen Mijn wijsheid aannemen en erkennen. Zo is dan de juistheid van
beide soorten wijsheid, de verkeerde en de goede, voldoende aangetoond.' .
[15] Toen stonden de Farizeeën en aartsjoden op en zeiden tegen Mij: 'Pas op, -
je bent nog steeds een Jood! Wij vertegenwoordigen de wet en hebben het recht
je als een aartsketter te vernietigen; want je wilt Mozes vernietigen en de
profeten ondergraven. Pas op, als je zulke wensen niet wilt laten varen! Wij
hebben van de keizer de belangrijke toezegging, dat we ons in noodgevallen
mogen bedienen van de Romeinse rechtspraak, en iedere stadhouder moet doen
wat wij zeggen!'

148 De vervloeking van Chorazin, Bethsaïda en Kapérnaum

[1] Na die dreigende woorden kwamen Mijn leerlingen bij Mij staan en zeiden:
'Heer! Hoe kunt U dat aanhoren? U heeft toch genoeg macht om zulk gespuis te
vernietigen? Verschillende malen werden de Samaritanen verdreven omdat ze
zich tegen U wilden verzetten, en toch heeft U in Sichar niet eens zoveel gedaan
als in Kapérnaum!'
[2] Ik zeg: 'Daarvoor heb Ik zeker meer dan genoeg macht. Maar het is voor de
Heer van het leven niet nodig om hier recht te spreken; want na dit leven komt
nog een leven, dat nooit eindigt, of het nu goed is of slecht, -het duurt even lang.
En voor die eeuwige tijd geef Ik nu reeds een rechtvaardig oordeel: Ik vervloek
al de steden, waarin Ik zoveel goeds gedaan heb en waarvan Ik nu een loon
ontvang zoals jullie dat zojuist hoorden!
[3] En zij hebben zich niet verbeterd (Matth. II:20) ondanks al Mijn prediking,
en al Mijn daden lieten hun harten onberoerd. daarom wee, Chorazin, wee
Bethsaïda! Als in Tyrus en Sidon zulke daden gebeurd waren zoals bij jullie, dan
zouden ze tijdig in zak en as boete gedaan hebben! (Matth. 11:21)
[4] Maar Ik zeg jullie: Op de jongste dag van het gericht in de andere wereld zal
het Tyrus en Sidon draaglijker vergaan dan dezen! (Matth. 11 :22)

299
[5] En jij trots Kapérnaum, dat verheven werd tot in de hemel, zult neergestoten
worden in de hel! Want als in Sodom zulke wonderen waren gebeurd als bij jou
gebeurd zijn, dan stond die stad er op de huidige dag nog! (Matth.11 :23)
[6] Maar nogmaals zeg Ik jullie: Eenmaal in de andere wereld op de jongste dag
van het gericht, zal het land der Sodomieten het draaglijker hebben dan jij
(Matth. 11:24), jij trotse en mateloos ondankbare stad! Heb Ik daarom
duizenden van je zieken genezen en je doden opgewekt, dat je Mij nu
vervloekt?! Duizendmaal wee voor jou op de dag van het gericht in het
hiernamaals! Daar zul je ondervinden, Wie Degene was Die je vervloekt hebt!'
[7] Na Mijn strafrede kregen velen een visioen en zagen, hoe het op de jongste
dag zal vergaan met zulke steden; die door Mij vervloekt zijn, en zij zagen Mijn
gestalte in de wolken en uit Mijn mond kwam een vloek en deze trof de
vervloekte steden! –
[8] Toen dit visioen weer verdween bij de merendeels onmondige, dat wil
zeggen eenvoudige, Mij liefhebbende mannen en vrouwen die Mij omringden,
vielen ze voor Mij neer en loofden en prezen Mij.
[9] Maar Ik hief Mijn handen over hen, zegende hen en zei: 'Ook Ik, mens
zijnde, prijs U, Vader en Heer des hemels en der aarde, dat U dat voor deze
wijzen en verstandigen van de wereld hebt verborgen en het hebt geopenbaard
aan de onmondigen! (Matth.11;25) Ja, heilige Vader, zo is het aangenaam voor
U en Mij! (Matth. 11:26) Want wat U doet, dat doe Ik ook; want wij zijn eeuwig
Een! Ik was nooit een ander dan U, heilige Vader, en wat van U is, is ook van
Mij!'
[10] Door deze laatste woorden worden allen bevangen door een grote vrees.
Want onder de Mij steeds volgende leerlingen waren er nu al veel, die niet meer
twijfelden aan Mijn goddelijkheid; en juist deze werden het meest door vrees
bevangen.

149 De opwekking tot het eeuwige leven

[I] Nathanaël gaf aan de achtergeblevenen als het ware leiding omdat hij voor
zichzelf, zonder dat Ik hem dat persoonlijk opgedragen had, uitgebreider dan
alle anderen een evangelie vastlegde in de Griekse taal, die hij goed meester
was. Hij kwam tot in het diepst van zijn wezen geschokt naar Mij toe en zei:
'Heer! Almachtige! Ik zag dat visioen ook en daarin de verschrikkelijkste
dingen, zodat ik van angst niet meer schrijven kon! Ik vraag U in alle volheid
van mijn liefde voor U, eeuwig Heilige, om mij te zeggen of dat te eniger tijd in
het hiernamaals in alle werkelijkheid zo gebeuren zal zoals ik en velen het nu
hebben gezien.'
[2] Ik zeg; 'Vrees niet, want je hebt niets te vrezen! Wie zo leeft en doet als jij,
die zal reeds hier of in het hiernamaals tot het eeuwige leven gewekt worden; en
ieders jongste dag is dan, wanneer hij door Mij gewekt wordt tot het eeuwige
leven, hier of in het hiernamaals.
[3] leder moet er echter naar streven om reeds hier gewekt te worden; want wie
reeds hier in het vlees gewekt wordt, die zal de vleselijke dood niet voelen of

300
beleven, en zijn ziel zal niet beangst worden.
[4] Maar wee deze en alle latere vijanden van Mijn orde! Waarlijk, die zullen
duizendvoudig voelen Wie het was Die zij weerstreefden en met Zijn echte
volgelingen met alle vloeken belaadden!
[5] Ik kan dit zeggen en doen; want Ik zeg je; Alle dingen zijn door de Vader in
Mijn hand gegeven! Maar niemand kent Mij, de Zoon, behalve de Vader; en zo
ook kent niemand de Vader dan alleen maar de Zoon, en na Hem degene aan
wien de Zoon het wil openbaren. ' (Matth. 11;27)
[6] Nathanaël zegt; 'Dus kennen ook wij, Uw getrouwste leerlingen, U nog lang
niet, hoewel U ons al zo veel heeft geopenbaard en heeft laten zien Wie U
bent?!'
[7] Ik zeg: ' Jullie kennen Mij weliswaar voor zover Ik Mij aan jullie
geopenbaard en getoond heb. Maar jullie missen nog veel. Pas wanneer jullie de
Vader zult herkennen, zul je ook Mij helemaal kennen, en dat zal gebeuren
wanneer Ik van deze aarde weer naar Mijn hemelen zal zijn opgevaren. Vanaf
dat moment zal de Vader jullie naar Mij optrekken, zoals Ik jullie nu naar de
Vader trek. En wie niet door de Vader getrokken wordt, die zal niet tot Mij, de
Zoon, komen. Waarlijk Ik zeg je; In die tijd zal iedereen van God Zelf moeten
leren Wie de Zoon is. En wie niet door God zal zijn geleerd, die zal niet tot de
Zoon komen en zal niet het eeuwige leven in Hem hebben.
[8] Maar de Zoon is niet strenger dan de Vader; want wat de liefde van de Vader
doet, dat doet ook de liefde van de Zoon, en evenals de liefde van de Vader de
Zoon is, zo is ook liefde van de Zoon de Vader.
[9] De Zoon zegt echter tot jullie zoals tot alle mensen: Komt allen tot Mij, die
uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat, Ik zal jullie verkwikken! (Matth.
11:28)
[10] Neem Mijn juk op, leer van Mij het te dragen en doe zoals Ik want Ik ben
zachtmoedig en deemoedig van hart - dan zullen jullie rust hebben en alle angst
zal je verlaten! (Matth. 11:29)
[11] Mijn juk is zacht en de last, die Ik je te dragen geef, is licht; want Ik weet
waartoe je in staat bent' (Matth. 11 :30)

150 De bestraffing van de Farizeeën

[I] Deze woorden kalmeerden de leerlingen, en de Farizeeën en al de aartsjoden


begonnen te vragen wat ze dan wel gezien hadden, en hoe dat zo zichtbaar
angstaanjagend kon zijn.
[2] De ondervraagden gaven echter allemaal dezelfde beschrijving van wat ze
gezien hadden. Daar keken de Farizeeën raar van op en ze begonnen onder
elkaar vragen te stellen en zeiden; 'Hoe kan dat, hoe is het mogelijk dat ze
allemaal op hetzelfde ogenblik hetzelfde visioen hebben gehad? Hoe kan een
magiër alleen bij een paar mensen een visioen te weeg brengen en de anderen er
buiten laten? Waarom zagen alleen zijn volgelingen iets, en waarom zagen wij
niets? Nu zijn wij, getrouwe volgers van Mozes, door hem, die toch ook Jood
wil zijn, verdoemd -en hoe! , zoals blijkt uit de beschrijving van het visioen.

301
Maar van zijn kant bezien zou het toch veel raadzamer geweest zijn als hij ons
het visioen had laten zien, zodat we daarna uit angst zijn leerlingen zouden zijn
geworden. Maar hij is slim en laat ons zo'n spektakel niet zien; want hij is bang
dat wij het direct zouden herkennen en het dan bij de juiste naam zouden
noemen, en daardoor misschien vele van zijn aanhangers de ogen zouden
openen zodat deze dan zouden zien wie hun beroemde meester was! We moeten
tegen deze steeds gevaarlijker wordende mens strengere maatregelen treffen,
anders groeit hij ons heel snel boven het hoofd, en dan komen de Romeinen en
bezorgen ons allen een onprettige dood!'
[3] Ik zeg met verheffing van stem tegen hen; 'Daar zijn jullie allang rijp voor,
en één woord van Mij aan de overste zou al voldoende zijn om jullie van de een
op de andere dag met duizenden aan de schandpalen te zien hangen! Denken
jullie, dat Ik niets afweet van jullie heel geheime Intriges tegen keizer Tiberius?
O volstrekt niet! Ik weet de dag, het uur en het afgesproken teken voor heel
Judéa, voor Galiléa en voor Jeruzalem binnen haar, muren! Maar Ik wil je wel
vertellen, dat dat verwonderlijk slecht voor Jullie zal aflopen, en de landvoogd
Pontius Pilatus, die met harde hand regeert, zal jullie dan voor de muren van de
stad Jeruzalem het loon voor je moeite geven, en Herodes zal het niet makkelijk
hebben om weer in de gunst van de landvoogd te komen!
[4] Als jullie dus in je overgrote blindheid en kwaadaardigheid tot steeds hardere
maatregelen tegen Mij en Mijn leerlingen overgaat, dan weet Ik wel wat Ik
voordien nog tegen jullie zal ondernemen!
[5] Johannes noemde jullie 'slangengebroed' en 'opgefokte adders'! Ik heb jullie
nog nooit zo genoemd; maar nu noem ik jullie ook zo en geef je te verstaan, dat
je hier moet verdwijnen, anders Iaat Ik beren uit de wouden komen en laat met
jullie dat gebeuren, wat ten tijde van Eliza gebeurde met de ondeugende knapen
die deze profeet bespotten! Want voor jullie is nu wel ieder glimpje medelijden
uit Mijn hart verdwenen.
[6] Als jullie Mij hoe dan ook belasterd zouden hebben dan zou Ik het jullie
vergeven. Maar jullie zijn hoogmoedig geworden en hebt je bewapend tegen
Mijn geest, die liefde heet en eeuwig Mijn Vader is en deze zonde zal je niet
vergeven worden, niet hier en nog minder in het hiernamaals! Verdwijn dus,
zodat Ik die paar dagen hier bij Mijn vriend Kisjonah zonder verdere storing kan
doorbrengen!'
[7] Een Farizeeër zegt: 'We mogen je niet uit het oog verliezen, want we zijn
daarvoor door onze overste over je aangesteld!'
[8] Ik zeg: ' Ja, jullie houden toezicht op Mij, zoals wolven op een
schaapskudde. Als je echter bij je voornemen blijft, laat Ik direct beren uit de
bergen komen en zal hen aanstellen als jullie opzichters en tuchtmeesters!'
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het nabijgelegen gebergte een luid gebrul van
veel beren. Bij het horen daarvan zoeken de Farizeeën en aartsjoden snel hun
toevlucht aan zee, klimmen daar haastig in vissersboten en duwen ze van de
oever. Maar een harde wind drijft ze weer naar de oever, waar zich hier en daar
een paar beren vertonen. Wel twee uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere
keer hardnekkig weer tegen de oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van
de wind een paar vadem daar vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld

302
vechten met de wind en de zee komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de
bijna vertwijfelde en haast van vermoeidheid omvallende mensen op en vaart
met hen weg onder een zware storm, waardoor het schip bijna ieder ogenblik
dreigt te vergaan. Zo worden ze een hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze
bereiken pas tegen de middag van de volgende dag de oever in de buurt van
Kapérnaum.
[10] Daar worden ze door de leiders van de Farizeeën heel naarstig ondervraagd
over wat ze allemaal gezien, gehoord en beleefd hebben. Maar zij houden hun
mond en durven niet te praten; want ze hadden veelontzag voor Mij gekregen en
waagden voorlopig niets tegen Mij te ondernemen.

151 De berg beeft

[I] Maar de leiders in Kapérnaum benoemden anderen en zonden die achter Mij
aan. En ook die moesten hard vechten tegen de storm; want het waren de
zogenaamde hondsdagen en de herfst was dichtbij, en in die periode stormt het
veel in Galiléa en nog meer op de zee van dit land. En pas op de vijfde dag
kwamen ze in de plaats waar Ik Mij nog ophield, en ze verlangden een gesprek
met Mij. Ik liet ze echter niet binnenkomen, want Ik wist wel wat ze wilden,
maar Ik liet hen weten dat Ik hier nog langer zou blijven en van hier uit de
nabijgelegen plaatsjes zou bezoeken, - en dat ze zich kalm moesten houden,
want anders zou het hen heel slecht bekomen!
[2] Het was net na sabbat, wat nu zondag is, en tevens een bijzonder heldere en
mooie dag, en Kisjonah kwam naar Mij toe en stelde Mij en alle aanwezigen
voor om de dichtstbijzijnde hoge berg te beklimmen.
[3] Dit was een berg die nog geen naam had. Want de aardrijkskunde stond toen
nog in de kinderschoenen, en daarom hadden de meeste bergen, dalen, vlakten,
meren, beken en kleinere rivieren geen algemeen geldende eigen namen, maar
alleen die, welke de in de omgeving wonende mensen hen gaven. Het lastigste
ging het met de namen van de bergen.
[ 4] Bergen, die niet zoals de Tabor, de Libanon, de Ararat en de Sinaï op
zichzelf stonden, maar die tot een grote en uitgestrekte bergketen behoorden,
hadden gewoonlijk geen eigen naam, behalve een aantal dat een plaatselijke en
van de tijd afhankelijke naam had. Dat was niet zelden de naam van de een of
andere rijke bergbezitter, die daar zijn kudden liet weiden; als er een andere
bezitter kwam, dan kreeg de berg ook een andere naam. Dat was ook het geval
bij deze berg, die naar de tollenaar genoemd was en eigenlijk al bij Griekenland
hoorde.
[5] Daarom was dit plaatsje, omdat het op de grens tussen Galiléa en
Griekenland lag, een belangrijke tolplaats, want van daaruit liep een tamelijk
begaanbaar bergpad uit Galiléa over het gebergte naar Griekenland waarover
vele duizenden kooplieden trokken en op kamelen, bergpaardjes en ezels hun
veelsoortige waren vervoerden.
[6] Toen de pas gearriveerde Farizeeën hoorden dat wij de hoge berg beklimmen
wilden, vroegen ze aan Kisjonah of ze mee mochten met het gezelschap.

303
Kisjonah zei: 'Als u geen kwaad in de zin hebt, dan biedt de berg, die van hier
tot Griekenland ongeveer twintig uur gaans lang en ongeveer vijf uur gaans
breed geheel mijn bezit is, voldoende ruimte om ook u op te nemen. Maar ik kan
u beslist niet gebruiken als u kwaadwillige spionnen bent van het priesterdom in
Kapérnaum en Jeruzalem, want ik ben een Griek en nu een zeer toegewijd
aanhanger van de heilige en volgens mijn mening alleen echte leer van deze
goddelijke meester van alle meesters, en dan zou ik mij met ieder mij ten dienste
staand middel tegen uw gezelschap verweren! Raadpleeg uw hart! Is het zuiver,
dan hebt u vrij toegang; is het onzuiver, dan kunt u beter meteen weer daarheen
gaan, waar u vandaan bent gekomen!'
[7] De Farizeeën zeggen: 'Wij zijn zuiver en hebben geen arglist in onze harten.
Wij volgen Mozes en wij zijn Joden, zoals ook Jezus een Jood is en de wet van
Mozes nooit te niet kan doen. Men hoort echter van alle kanten veel vertellen
over zijn daden en lessen, en wij moeten daarom beslist weten of zijn daden en
lessen Mozes wet niet opheffen. Als ze Mozes en de profeten bevestigen, dan
nemen wij ze ook aan; doen ze het tegendeel, dan is het wel duidelijk dat we
daartegen moeten zijn!'
[8] De tollenaar zegt: 'Zoals u nu spreekt, spraken uw voorvaderen ook tegen de
profeten en ze hebben hen later als godloochenaars gestenigd, en ik ken er maar
weinig die niet gestenigd werden. En toch haalt u bij iedere gelegenheid de
profeten aan en roemt hen! Maar uw voorvaderen waren precies dat, wat u bent,
en u bent geen haar beter dan uw voorvaderen die de profeten stenigden.
Daarom twijfel ik ook aan uw bedoelingen ten opzichte van deze heilige profeet
der profeten,
[9] U noemt uzelf wel volgelingen van Mozes; maar met uw doen en laten staat
u verder van Mozes af dan dat deze aarde van de hemel verwijderd is!
Onderzoek uzelf dus, of u waardig bent om met ons mijn berg te beklimmen!'
[10] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Laat ze maar meekomen! Als het teveel voor hen
wordt zullen ze wel teruggaan; want geen van hen heeft ooit een berg
beklommen! Misschien reinigt de zuivere lucht van deze hoge berg hun harten
een beetje.'
[11] Kisjonah vond dat goed, en met van alles bij ons gingen we op weg naar
boven.
[12] De vijf dochters ontbraken niet en liepen als kuikens om Mij heen,
ondervroegen Mij over zeer verschillende dingen van de oorspronkelijke
schepping en over het ontstaan van zulke bergen, en Ik legde hun alles zodanig
uit dat ze het begrijpen konden, Ook de vele leerlingen en veel mensen die ons
begeleidden, luisterden als ze maar even konden mee naar Mijn uitleggingen en
dat deed hun bijzonder veel genoegen.
[13] Maar Nathánaël, die het meest doordrongen was van Mijn goddelijkheid,
sprak zo nu en dan met de berg en zei: '0 berg! Voel je, Wie er nu Zijn voeten op
je zet?' En iedere keer als Nathánaël zo'n diepzinnige vraag stelde aan de berg,
trilde de berg zodanig dat allen het voelden.
[14] De Farizeeën werden daarom erg bang en begonnen het volk te overreden
om zich niet verder naar boven te wagen. Het zou best eens een van oudsher
heilige berg kunnen zijn, die geen onwaardige betreden , mocht of de berg zou

304
gaan beven en uitbarsten en vanwege die ene onwaardige allen vernietigen! .
[15] Het volk zei echter: 'Gaan jullie dan maar alleen terug; want bij ons heeft de
berg nog nooit gebeefd, hoewel we hem al vaak beklommen hebben!'
[16] Toen begonnen de Farizeeën op het volk te mopperen. En de berg beefde
weer tijdens het mopperen van de Farizeeën, en die keerden daarop snel om en
liepen wat ze lopen konden, de berg af terug naar de vlakte, en op deze manier
waren wij in één keer verlost van onze hinderlijke begeleiders.
[ 17] Wij zetten toen onze reis heel rustig voort en bereikten zo tegen de avond
de wijd uitgestrekte bergboerderijen van Kisjonah, waar we ook de nacht
doorbrachten. Vanwege de vermoeidheid van de vrouwen begonnen we pas op
de tweede dag met de beklimming van de hoogste top van deze berg, van
waaruit men een buitengewoon mooi en ver uitzicht had over heel Judéa,
Samaria, Galiléa en een groot deel van Griekenland.

152 De geestenwereld

[I] Op deze top verbleven wij een dag en een nacht en genoten van veel heerlijke
en wonderbare dingen.
[2] Voor Mij waren hier natuurlijk geen wonderbare dingen, omdat de oorsprong
van alle talloze verschijnselen en gebeurtenissen in Mij Zelf ligt en liggen moet;
maar allen die bij Mij waren, beleefden heerlijke en wonderbare dingen in
overvloed.
[3] Ten eerste was daar het verrukkelijke wijde uitzicht, dat gedurende de dag
alle ogen voortdurend bezig hield. Ten tweede liet Ik na zonsondergang toe dat
het geestelijk oog van de mensen geopend werd, zodat ze in de grote
geestenwereld konden zien.
[4] Hoe groot was bij allen de verbazing, dat zij boven de aarde een grote wereld
zagen vol met wezens die daar leefden en werkten, en daarbij onafzienbaar
uitgestrekte streken en gebieden die er ten dele buitengewoon heerlijk, ten dele
ook naar het noorden toe zeer woest en treurig uitzagen.
[5] In stilte gebood Ik echter alle geesten om over Mij te zwijgen.
[6] Veel leerlingen spraken met de geesten over het leven .na de dood van het
lichaam, en de geesten waren voor hen een overtuigend bewijs van een verder en
volkomener leven na de lichamelijke dood, en zij kregen een inzicht in de aard
daarvan.
[7] Kisjonah zei ook: 'Nu zijn al mijn wensen vervuld. Bij alles wat ik heb, en
bij deze berg die mijn aards bezit is, ik zou de helft van al mijn bezittingen
geven als ik nu een paar van de belangrijkste Sadduceeën en Essenen, die niet
geloven in een leven na de dood van het lichaam, hier kon hebben! Wat zouden
deze wijzen hier hun neus aan de geestenwereld stoten! Zelf was ik eens al
helemaal door hun leer gegrepen, maar ik liet deze geleidelijk aan weer los,
omdat een toch wel behoorlijk griezelige verschijning van mijn vader mij
gelukkig uit de droom hielp.
[8] Het is wel buitengewoon! Men kan nu als gelijken met deze wezens omgaan
en praten. Waar ik me wel een beetje over verwonder, is, dat er hier onder de

305
zeer vele geesten, waarvan ik er enige als persoon heel goed herken, geen
aartsvader, geen profeet en net zo min een koning te zien is!'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder, ook zij leven in de geestenwereld; maar
opdat al die millioenen en millioenen geesten hun niet de een of andere
goddelijke verering zullen geven, worden ze op een speciale plaats, die
voorportaal der hel heet, afgezonderd gehouden van alle andere geesten, en daar
verblijven ze in de algehele verwachting dat Ik hen nu in deze tijd vrij zal maken
en ze dan binnen zal voeren in de hemelen van het oorspronkelijke verblijf van
Mijn engelen, -hetgeen dan ook weldra zal gebeuren.
[10] Tevens vormen deze geesten van de aartsvaders, profeten en echte
koningen een afscherming tussen de werkelijke hel en deze geestenwereld, zodat
de hel haar niet verduisteren, verpesten en verleiden kan.
[11] De satan mag weliswaar de natuurlijke wereld ingaan om zich daar van tijd
tot tijd uit te leven; maar deze geestenwereld is voor eeuwig voor alle duivels
onbereikbaar. Want waar het eigenlijke leven begint, daar kan de dood nooit
komen. 'Satan', 'duivel' en 'hel' behoren tot het gericht en dus tot de eigenlijke
dood en hebben daarom niets te doen in het rijk des levens. Begrijp je dat wel?'
[12] Kisjonah zegt: 'Heer, zo ver als dat mogelijk is en Uw genade het toelaat,
begrijp ik het nu; maar achter dit alles zal zeker nog enorm veel schuilgaan dat
ik waarschijnlijk dan pas helemaal bevatten en begrijpen, zal, als ik eenmaal zelf
een bewoner van deze altijd meer trieste dan, vriendelijke wereld zal zijn.In het
oosten en zuiden ziet deze geestenwereld er echt wel heel mooi en vriendelijk
uit; maar in het westen en noorden ziet het er nog veel droeviger en treuriger uit
dan op de uitgestrekte vlakte waar eens het grote Babel gestaan heeft. Zo'n
aanblik bederft dan ook de lieflijkheid van het oosten en zuiden.'
[13] Ik zeg: 'Je hebt gelijk; het is zoals je gevoel je dat ingeeft. Maar de geesten,
die je nu met vele honderdduizenden voor je ziet, zien het verre westen en
noorden niet zoals jij het nu ziet; want een geest ziet steeds alleen maar dat, wat
met zijn innerlijk overeenstemt.
[14] Omdat noch het westen en nog minder het noorden overeenstemt met hun
innerlijk, zien ze het westen niet en het noorden nog minder .
Alleen als ze helemaal gelijk worden aan Mijn engelen, dan zullen ze ook alles
zo kunnen zien, zoals jij dat nu ziet.'
[15] Kisjonah zegt: 'Heer, het is weliswaar wat vaag, en ik begrijp het nog niet,
maar ik denk dat dat voorlopig ook helemaal niet nodig is. Maar omdat U, o
Heer, hier nu zo vrijgevig bent met zulke wonderbaarlijke onthullingen, wat zou
U er dan van denken om ons naast deze talloze vele geesten ook een paar
engelen te laten zien?! Ik heb al veel over de aartsengelen, over de Cherubijnen
en Serafijnen, horen vertellen, veel daarover in de Schriften gelezen en ik heb
mij daarvan heel verschillende voorstellingen gemaakt die waarschijnlijk zeer
onjuist en dus fout waren. U, o Heer, zou mij daarvan wel een juiste voorstelling
kunnen geven, als dat Uw heilige wil was!' - Ook de vijf dochters, die de gehele
tijd om Mij heen waren, vroegen Mij dat.
[16] Ik zei: 'Ik wil het doen; echter niet vóór het aardse middernachtelijke uur,
maar daarná. Onderhoudt je nu met de geesten, maar verraadt niet aan hen dat Ik
hier ben; want daar hebben ze vóór de tijd niets aan; want iedere geest moet zijn

306
rijpheid in volle en ongedwongen vrijheid verkrijgen!'
[17] Met deze belofte stelden ze zich tevreden en ze wachtten zeer verlangend
tot middernacht voorbij zou zijn.

153 Drie maangeesten spreken over de maanwereld

[I] Kisjonah wist ook iets van sterrenkunde af en begon aan de hand van de
verplaatsing van de sterren uit te rekenen of middernacht al gauw voorbij zou
zijn; want in die tijd had men nog lang niet zulke klokken als thans, en men
behielp zich met een onnauwkeurige berekening aan de hand van de stand der
sterren.
[2] Na een poosje zegt Kisjonah: 'Volgens mijn berekening zou middernacht nu
al voorbij zijn?!'
[3] Ik antwoord: 'Vriend! Jouw berekening lijkt nergens naar; want wij zijn nog
een uur van het midden van de nacht verwijderd. Reken daarom maar liever niet,
want de loop van de sterren is anders dan je denkt! Jouw manier van berekenen
is onjuist, en daardoor is het vrijwel onmogelijk, dat je aan de stand en de loop
van de sterren het midden van de nacht kunt bepalen. Mensen, die dat kunnen,
zullen eenmaal wel geboren worden; maar nu is het nog lang niet zo ver.
[4] Toch kwam onder het houden van verschillende gesprekken het midden van
de nacht naderbij, en geheel volgens de wetten der natuur kwam de maan voor
de helft verlicht op. Toen vroegen de dochters van Kisjonah al weer gauw, wat
de maan toch wel was, en hoe zij steeds zo haar licht veranderde.
[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste dochtertjes! Er staan net drie maangeesten
achter jullie; vraag het hen! Zij zullen jullie precies vertellen wat de maan is, en
op welke manier zij regelmatig haar licht wisselt en af en toe helemaal verliest!'
[6] De oudste stelde toen vragen aan de drie geesten over de maan, en die
antwoordden: 'Bekoorlijke! Over de aarde waarop jij woont zouden wij aan jou
precies dezelfde vraag kunnen stellen. Je weet niet waarom het nu donker is op
aarde en toch stel je daar geen vragen over; waarom wil je dat dan wel over de
maan weten, die toch zoveel verder van je af staat dan de aarde, die je draagt?
[7] Kijk, net als jouwaarde, is ook onze maan een wereld! Jouw aarde is rond; en
onze maan is dat ook. Jouwaarde wordt steeds maar voor de helft door de grote
zon beschenen, en onze maan ook. Bij jou duurt de nacht gemiddeld ongeveer
dertien van jullie korte uren, en je aardse dag is ook ongeveer even lang; op de
maan echter duren zowel de nacht als de dag ongeveer veertien aardse dag en
nachtlengtes, en daardoor ziet je oog vanaf je aarde de voortdurende wisseling
van het licht op de maan, - en dat is een groot verschil tussen de maan en jouw
zoveel grotere aarde.
[8] Er is echter nog een veel groter verschil tussen jouw aarde en de maan, en
dat is, dat de maan slechts aan één kant, die je echter niet zien kunt, bewoond
wordt door wezens van mijn soort, terwijl de aarde aan alle kanten bewoond
wordt of voor het grootste deel bewoonbaar is.
[9] O, op de maan leeft men niet zo gelukkig als op jouwaarde! O, daar heerst
veel kou en veelonverdraaglijke hitte, veel honger en vaak brandende dorst! Heb

307
daarom geen verlangen naar die kleine, maar buitengewoon harde wereld, waar
op de velden geen tarwe en geen koren en helemaal geen wijn groeit!
[10] Maar op de kant die je vanaf je aarde altijd alleen maar kunt zien, woont
geen lichamelijk wezen, geen dier en ook geen mens, maar daar wonen alleen
maar ongelukkige geesten die zichzelf moeilijk of ook wel helemaal niet kunnen
helpen. - En nu weten jullie alles, wat je weten moet.
[11] Wens echter niet om nog meer over de maan te weten te komen; want die
kennis zou je tenslotte erg ongelukkig maken!
[12] Houd je alleen maar aan de liefde en geef alle wijsheid op; want je kunt
beter aan de tafel der liefde eten -dan op de maan de spaarzame dauw van de
steen der wijzen likken!'
[13] Na deze beschrijving verwijderen de drie maangeesten zich, en de dochters
vragen Mij heel vertrouwelijk of het er op de maan wel zo uitzag als de drie
maangeesten hen nu verteld hadden.
[14] En Ik zeg: ' Ja, beste dochters, -het is precies zo en vaak nog veel erger! -
Maar nu laten we de maan verder gaan, en kijk allen nu eens naar het oosten!
[15] Ik zal nu enige hemelse engelen roepen, en je zult ze daar vandaan zien
komen; kijk dus naar die kant!'

154 De terugkomst der twaalf apostelen

[I] Iedereen kijkt nu naar het oosten, waar het net als bij het opkomen der zon
steeds lichter begint te worden, -natuurlijk alleen maar voor het geestelijk oog,
hoewel daardoor het lichamelijk oog er ook gevoelig voor wordt.
[2] Na een poosje waarin het oosten steeds lichter en lichter wordt, verschijnen
tenslotte drie gestalten, die schitterender stralen dan de zon en een volmaakte
menselijke vorm hebben, en zij zweven door de lucht naar ons toe. Maar door
het licht van deze drie engelen, die vanwege hun licht en hun vaste vorm de
algemene naam van 'cherubijnen' hebben, was de geestenwereld haast niet meer
te zien, en de geesten leken op de rusteloze nevelflarden om de toppen van de
bergen.
[3] Toen de drie cherubijnen helemaal bij ons waren, zwakten ze hun licht wat
af, wierpen zich voor Mij op hun aangezichten en zeiden: 'Heer! Wie in alle
eeuwig oneindige hemelen is er waardig, Uw heilig aangezicht te zien? Alle eer
van de eeuwigheid en de oneindigheid is alleen voor U!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedek je en ga snel naar beneden, naar de plaatsen
waar Mijn twaalf apostelen vertoeven! Ze hebben Mijn opdracht vervuld, en dat
is voldoende; haal ze daarom en breng ze hierheen!'
[5] Op hetzelfde ogenblik bedekken de drie engelen zich, verwijderen zich snel
en in een paar ogenblikken brengen ze de twaalf uitgezondenen door de lucht
naar Mij toe op de top van de berg.
[6] Behalve Judas deed het de twaalf veel genoegen om op zo'n wonderbaarlijke
manier van grote afstand tot Mij te worden gebracht.
[7] Alleen Judas zei: 'Ik wens eens en voor altijd niet weer op die wijze vervoerd
worden! Het duurde weliswaar maar een paar ogenblikken; maar ik heb zo'n

308
angst gehad, en de lucht gierde langs me heen!'
[8] Dat hadden de engelen echter ook alleen maar aan Judas laten voelen; de elf
anderen merkten daar niets van.
[9] Het volk sprak er later nog lang over, dat de apostelen door de drie engelen
van veraf door de lucht naar Mij op de berg gebracht waren.
[10] Maar velen op de berg werden bang en zeiden: 'In 's hemelsnaam, zo wordt
het ons te wonderbaarlijk; het is hier haast niet meer uit te houden!'
[11] En anderen zeiden: 'Dat kan alleen maar Jehova Zelf doen!'
[12] De twaalf vertelden echter over het vele, dat ze in korte tijd beleefd hadden.
[13] Ik beval de engelen om voor voldoende brood en wijn te zorgen; want de
twaalf hadden honger en dorst omdat ze de hele dag niets te eten en te drinken
hadden gekregen. En de engelen deden direct wat Ik hen bevolen had, en
brachten de juiste hoeveelheid brood en wijn. Toen namen de twaalf het brood
en de wijn, aten en dronken naar believen en kwamen weer op hun verhaal.
[14] De vijf dochters wilden van dit brood en die wijn ook wat proeven en
vroegen Mij dat. Kisjonah verbood het hen echter en zei: 'Begerig zijn is ook
een zonde; daarom is zelfverloochening bij alles noodzakelijk, anders komt een
mens nooit tot de ware deugd, zonder welke er geen leven kan zijn.'
[15] Maar Ik zei: 'Vriend, Iaat deze zonde je dochters vergeven zijn; want de
zonden, die in wezen geen zonden zijn, worden gemakkelijk vergeven. Je
dochters hebben echt in alle ernst honger en dorst, en voor allen, die hier zijn is
er genoeg brood en wijn. En daarom moeten allen er naar behoefte van genieten,
als de twaalf, die op dit moment de meeste honger hebben, verzadigd zullen
zijn!'
[16] Dit antwoord bevredigde Kisjonah en zijn dochters geheel. Ik zei daarna
tegen de twaalf apostelen, dat ze nu brood en wijn moesten uitdelen, en dat
deden ze meteen.
[17] Er waren ditmaal alles bij elkaar tegen de achthonderd mensen op de berg,
die een heel brede top had, waarop slechts een stuk rots van één bij vijf vadem
omhoog rees, dat echter vanaf de zuidkant eveneens goed te beklimmen was.
Allen aten en dronken en werden verzadigd, en loofden en prezen Mij voor deze
wonderbare maaltijd. En Kisjonah zei vanaf de rots, waar hij voor deze
gelegenheid was opgeklommen:
[18] Vrienden en broeders, luistert naar mij! Wij kennen de Schrift vanaf Mozes
tot bijna aan onze tijd toe, en de boeken over de oorlogen van Jehova, waarvan
Mozes en vele andere profeten melding maken, hebben we uit Perzië gekregen
en de vertaling daarvan gelezen, omdat veel wijzen ze als echt aanmerken; maar
van al de wonderen die daarin beschreven staan, is er ook niet een, dat te
vergelijken zou zijn met datgene wat nu voor onze ogen gebeurt. Zoiets is niet
alleen niet in Israël, maar in de hele wereld nog nooit gehoord! Wie moet dan
wel Degene zijn, Die zulke daden doet, die buiten God echt niemand doen kan?!'

155 Het verschil tussen wetenschap en geloof

[I] Bij deze woorden roep Ik Kisjonah van zijn vijf vadem hoge kansel naar

309
beneden en zeg onder vier ogen tegen hem: 'Zwijg voorlopig en verraad Mij niet
voor de tijd daarvoor rijp is! Want er zijn er hier nog veel, die daarvoor niet zo
rijp zijn als jij en die daarom ook niet volledig gewaar mogen worden Wie Ik nu
eigenlijk ben. Anders zou dat een belemmering vormen voor hun tot leven te
brengen geestelijke vrijheid, die hun geest heel moeilijk ooit zou kunnen
overwinnen.
[2] Het is voldoende, dat velen nu beginnen te vermoeden Wie Ik ben, en dat de
meesten Mij voor een grote profeet en enigen Mij voor Gods Zoon, -Die Ik
uiterlijk ook ben -, houden. Meer zou voorlopig te schadelijk zijn; daarom laten
wij ze ook voorlopig in hun mening en hun geloof, en je mag Mij daarom niet
verder verraden!'
[3] Kisjonah zegt: 'Ja Heer, U heeft gelijk; maar ik ben ook maar een mens. Is
het geen oordeel voor mijn ziel, dat ik nu zonder enige twijfel niet alleen geloof,
maar ook heel zeker weet Wie U bent?'
[4] Ik zeg: 'Jou heb Ik door woord en leer voorbereid. Toen Ik een paar dagen
geleden bij je kwam, dacht je dat Ik een wijze en knappe dokter was, en toen je
Mij ongewone dingen zag doen, begon je Mij voor een profeet te houden waarin
de geest van God werkte. Je bent echter goed in alle scholen thuis, en wilde
daarom precies weten hoe een mens tot zulke prestaties kon komen. Toen
onthulde Ik je wat de mens is en wat in hem sluimert, en tevens wat uit de mens
kan worden als hij zichzelf helemaal kent en daardoor de volle levensvrijheid
van zijn geest bereikt heeft.
[5] Maar Ik liet je toen ook zien dat God Zelf ook: een mens is, en dat dit de
enige reden is waarom ook jij en alle aan jouw gelijke wezens mensen zijn. En
Ik toonde je ook in 't geheim, dat Ik Zelf die mens ben, en dat iedere mens
geroepen is om dat te worden en voor eeuwig te zijn, wat Ik Zelf ben. Toen was
je verbaasd, en sinds dat ogenblik weet je Wie Ik ben.
[6] En zie, dat was een doelmatige voorbereiding voor je ziel en je geest, zodat
je Mij nu een hele aarde en uit stenen mensen zou kunnen zien scheppen zonder
je daar druk over te maken. Want je hebt uit vrije wil op wetenschappelijke
wijze aangenomen dat God een mens kan zijn en dat een mens heel goed en
geheel wetenschappelijk bewezen een god kan zijn! En daarom kan het nu je
ziel en je geest nooit van de wijs brengen, als je volkomen beseft dat Ik eeuwig
de enige en enig ware God en Schepper van alle dingen ben.
[7] Maar het staat er heel anders voor met deze andere mensen, die allen puur
wetenschappelijk niet te benaderen zijn. Zij hebben alleen het geloof en daarbij
uiterst weinig verstand.
[8] Het geloof staat echter dichter bij het zieleleven dan het grootste verstand.
Door een dwangmatig geloof wordt de zielook geketend; als de ziel echter
geketend is, dan kan er in haar geen sprake zijn van een vrije ontwikkeling van
de geest.
[9] Als echter, zoals bij jou, eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft,
dan blijft de ziel vrij en haalt uit de kennis van het verstand altijd alleen maar
zoveel, als ze verdragen en verteren kan.
[10] En zo vormt zich uit een goed ontwikkeld verstand een waar, vol, levend
geloof, waardoor de geest in de ziel een juiste voeding krijgt en daardoor steeds

310
sterker en machtiger wordt, -wat een mens meteen kan waarnemen, als zijn
liefde tot Mij en tot de naaste steeds sterker en machtiger wordt.
[ II] Maar, zoals reeds aangeduid, daar bij de mens het verstand vaak helemaal
niet ontwikkeld is en de mens slechts het geloof heeft, dat in zekere zin op
zichzelf slechts gehoorzaamheid van het hart en zijn wil is daarom moet de
mens heel voorzichtig behandeld worden opdat hij niet ten prooi valt als de dag
ongeveer veertien aardse dag en nachtlengtes, en daardoor ziet je oog vanaf je
aarde de voortdurende wisseling van het licht op de maan, - en dat is een groot
verschil tussen de maan en jouw zoveel grotere aarde.
[12] En nu zul je wel zonder moeite inzien waarom Ik je zo-even van de rots
afriep, waar je de mensen wilde onthullen wie Ik ben. Daarom moet de ene
blinde nooit de andere leiden, maar dat moet iemand doen die door zijn goede
verstand scherp kan zien, - omdat ze anders beiden in de afgrond storten.
[13] Ik zeg je, wees in alles ijverig en verzamel van alle dingen de juiste kennis!
Onderzoek alles wat je tegenkomt, en behoud daarvan wat goed en waar is, dan
zal het gemakkelijk voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode
geloof weer levend te maken en het te doen groeien tot een waar levenslicht.
[14] Tegen jou zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven echt nut van
Mijn leer wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas volgens
waarheid daarnaar handelen!
[15] Zo volkomen de Vader in de hemel in alles is, net zo volkomen moeten
jullie ook zijn, -omdat je anders nooit Zijn kinderen kunt worden!
[16] Je hebt het door Matthéus geschrevene gelezen met daarin Mijn
bergprediking; daarin leerde Ik de leerlingen bidden en wel met de aanroep:
'Onze Vader!'
[17] Wie dit gebed in het hart bidt, maar het echter niet begrijpt, is als een blinde
die de zon looft en prijst, maar haar ondanks haar zeer machtige licht niet ziet en
zich van haar ook geen voorstelling kan maken. Daardoor zondigt hij weliswaar
niet; maar aan de waarheid heeft hij ook niets, want daarbij blijft hij toch in
dezelfde duisternis.
[18] Als je dus het hart van een mens werkelijk toerust voor het leven, vergeet
dan niet om eerst het verstand goed te ontwikkelen, anders maak je van hem een
blinde zonaanbidder waar je niets aan hebt.'

156 Het scheppingsverhaal van Mozes

[1] Na deze uitleg, waarvan Kisjonah zei, dat zij een antwoord gaf op al zijn
vragen, begon het in het oosten te dagen en een heel frisse ochtendkoelte
besloop de spits van onze berg waar we het nog steeds best naar ons zin hadden,
en Kisjonah stelde voor dat we zolang af zouden dalen naar de dichtstbij gelegen
berghut tot de zon opgegaan zou zijn.
[2] Ik zeg: 'Houd daar over op! De ochtendkoelte op deze hoogte zal niemand
schaden, maar sterkt ieders ledematen; bovendien duurt het niet lang, en het is
nodig omdat anders een bepaald soort geesten, die hier niet nader te omschrijven
is, overdag slecht weer zou brengen als ze nu bij zonsopgang niet door sterke

311
vredesgeesten belemmerd werd om op te stijgen.'
[3] Kisjonah vroeg niet verder, en wij bleven nog tot aan de middag van deze
dag op de top van de berg. Maar na de middag daalden we weer af naar de
bergboerderij en brachten daar nog een paar dagen door met allerlei
besprekingen over de levenstaken van de mens en over de aard van de aarde, de
sterren en allerlei andere dingen.
[4] Veel begreep het nog steeds wat somberder deel van de Joden en bij Mij
gebleven Farizeeën er niet van, maar toch protesteerden zij niet; want deze
Joden en Farizeeën, die zich al op de eerste dag van Mijn bezoek aan Kisjonah
aan Mijn kant geschaard hadden, waren werkelijk opgewekte en goedwillende
mannen en het waren nuchtere denkers, die al veel van Mij verwachtten en Mijn
woord gelijkstelden met dat van God. Daarom kunnen ze niet vergeleken
worden met diegenen, die naar Kapérnaum teruggejaagd werden, en ook niet
met diegenen, die vanwege het beven van de berg meer dan vier dagen geleden
weer naar benepen vluchtten.
[5] Hoewel de bovengenoemde betere Joden en Farizeeën zich nu al strikt
hielden aan wat Ik zei, trokken ze vaak hun schouders op bij Mijn verklaringen
over het werkelijke ontstaan of liever de graduele schepping van de aarde en alle
dingen in en op de aarde, zoals ook die van alle talloze andere hemellichamen,
en zeiden bij zichzelf: 'Dat is dan toch wel rechtstreeks tegen Mozes in! Waar
blijven dan de zes scheppingsdagen, waar de sabbat waarop God gerust heeft?
Wat komt er dan terecht van datgene, wat Mozes zegt over het ontstaan van alles
wat nu in z'n totaliteit de hele wereld vormt? Als deze wonderdoener uit
Nazareth ons daarover nu een leer geeft die de leer van Mozes helemaal opheft,
wat moeten we dan zeggen? Als Mozes echter niet meer geldt, dan gelden
daardoor ook alle profeten en uiteindelijk hijzelf ook niet; want als Mozes niets
voorstelt, dan stellen ook de profeten niets voor - en de verwachte Messias, die
hij eigenlijk zelf is, ook niets!
[6] Maar nauwkeurig beschouwd is zijn leer juist, en de schepping kan eerder zo
plaats gevonden hebben als hij het nu uitlegt, dan zoals Mozes dat vertelt.'
[7] Een van hen kwam toen naar Mij toe en zei: 'Heer! Als het zo gebeurd is, wat
moeten we dan met Mozes en de profeten aan?'
[8] Ik antwoord: 'Die moeten door jullie in de juiste geest en met verstand
ontvangen en begrepen worden!
[9] Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die
betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse
mens, en niet op de stoffelijke schepping van de aarde en alle andere werelden.”

157 De eerste scheppingsdag

[1] 'Er staat toch geschreven: 'In het begin schiep God hemel en aarde, en de
aarde was woest en leeg en in de diepte was duisternis; maar Gods geest
zweefde over de wateren.
[2] En God sprak: 'Laat het licht worden!', en het werd licht. God zag, dat het
licht goed was; toen scheidde Hij het licht van de duisternis. Hij noemde het

312
licht 'dag' en de duisternis 'nacht'. Zo ontstond uit avond en ochtend de eerste
dag.'
[3] Zie, dat zijn de woorden van Mozes! Als u ze op de natuur wilt toepassen,
dan moet u toch op het eerste gezicht al zien, wat voor een grote onzin daaruit
voortkomt!
[4] Wat bedoelt Mozes dan met de 'hemel' en de 'aarde', waar hij over zegt, dat
deze in het begin geschapen zijn? De 'hemel' is het geestelijke, en de 'aarde' is
het natuurlijke in de mens; deze was en is nog steeds woest en ledig -net als bij
u. De 'wateren' zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God zweeft er
wel boven, maar bevindt zich er nog niet in.
[5] Maar omdat Gods geest steeds ziet dat het in uw materialistische werelddiepte heel donker is, zegt
Hij als het ware tegen u: 'Laat het licht worden!'
[6] Dan begint het in uw wezen wat schemerig te worden, en God ziet hoe goed
het licht is voor uw duisternis; maar u kunt en wilt dat zelf maar niet inzien.
Daarom vindt er dan ook een deling in u plaats, dag en nacht worden namelijk
gescheiden, en door de dag herkent u dan in uzelf de vroegere nacht van uw
hart.
[7] De eerste natuurlijke staat van de mens is die van 's avonds Iaat, dus
duisternis. Maar omdat God hem een licht geeft, daarom is dat licht voor de
mens een waar morgenrood, en zo ontstaat uit de avond en het morgenrood van
de mens werkelijk zijn eerste levensdag.
[8] Het is toch begrijpelijk, dat als Mozes, die in alle wetenschappen van de
Egyptenaren ingewijd was, in zijn geschriften de eerste natuurlijke dag van de
aarde aan had willen geven, hij met al zijn kennis en wijsheid toch wel gemerkt
zou hebben, dat uit de avond en de morgen nooit een dag kan ontstaan; want op
de avond volgt in de natuur altijd nog de hele nacht, en de dag komt pas na de
morgen.
[9] Wat dus tussen avond en morgen ligt, is nacht; maar wat tussen morgen en
avond ligt, is dag!
[10] Als Mozes gezegd had: 'En zo ontstond uit morgen en avond de eerste
dag!', dan zou u wel aan kunnen nemen, dat het de natuurlijke dag was; maar hij
had goede redenen om het juist omgekeerd te zeggen, en dat heeft te maken met
de avond en tevens de nacht van de mens, wat heel begrijpelijk is, want niemand
heeft nog ooit een volkomen wijs kind gezien.
[11] Als een kind op deze wereld geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen
duisternis en dus nacht. Het kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor
steeds meer inzicht in allerlei zaken en dat is de avond, dat wil zeggen, het
begint in de ziel zo schemerig te worden alsof het avond is.
[12] U zegt wel dat het 's morgens ook schemert, en Mozes had dan ook kunnen
zeggen: 'En zo ontstond uit de ochtendschemering en uit de eigenlijk al lichte
morgen de eerste dag!'
[13] Dan zeg Ik: Zeker, als hij geestelijk gesproken tegen de mensen iets
onzinnigs had willen zeggen! Maar Mozes wist, dat alleen de avond te
vergelijken is met de aardse toestand van de mens; hij wist dat de zuiver aardse
verstandelijke ontwikkeling bij de mens op dezelfde manier plaats vindt, als het
schemeren van de natuurlijke avond.

313
[14] Hoe meer de mensen met hun verstand de aardse dingen proberen te
vinden, des te zwakker wordt in hun hart het goddelijke licht van de liefde en
van het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens
ook de avond.
[15] Alleen wanneer God door Zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart
van de mens aansteekt, dan begint de mens pas de waardeloosheid in te zien van
alles wat hij eerder met zijn verstand, de geestelijke avond, zich toegeëigend
heeft, en hij ziet dan ook langzaam .maar zeker steeds meer in, dat al de schatten
van het avondlicht net zo vergankelijk zijn als het avondlicht zelf.
[16] Maar Gods ware licht, aangestoken in het hart van de mens, dat is de
morgen die met en uit de voorafgegane avond de eerste echte dag in de mens
teweegbrengt.
[17] Door deze verklaring die Ik nu geef, moet u nu ook wel inzien dat er een
ontzaglijk groot onderscheid bestaat tussen de beide lichten, of liever inzichten;
want alle kennis in het wereldse avondlicht is bedrieglijk en daarom ook
vergankelijk. Alleen de waarheid duurt eeuwig; maar het bedrieglijke moet altijd
op niets uitlopen.'

158 De tweede scheppingsdag

[I] Het zou echter makkelijk kunnen gebeuren, dat het licht van God in het hart
van de mens uit zou stromen in het avondlicht en dan zou oplossen of minstens
zich zo zou vermengen, dat men uiteindelijk niet meer zou weten wat het
natuurlijke en wat het goddelijke licht in de mens is.
[2] Daarom maakte God een vaste scheiding tussen de beide wateren, die het
symbool zijn van de tweeërlei kennis waarover Ik nu wel voldoende opheldering
heb gegeven, en Hij splitste zo de beide wateren.
[3] Deze scheiding is de werkelijke hemel in het hart van de mens en wordt
zichtbaar door een waar levend geloof, maar in der eeuwigheid nooit door
onnutte verstandelijke spitsvondigheden.
[4] Daarom noem Ik nu ook degene, die het sterkste en onwankelbaarste geloof
heeft, een rots en plaats hem als een nieuwe scheidsmuur tussen hemel en hel, en
geen duistere macht der hel zal deze scheidsmuur in eeuwigheid ooit kunnen
overmeesteren.
[5] Als zo'n scheiding in de mens gemaakt wordt en het geloof sterker en sterker
wordt, dan maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het
natuurlijk verstandelijke is. Het natuurlijke verstand aanvaardt dan het geloof als
meerdere en zo groeit in de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen
de volgende dag, die reeds veel lichter is.
[6] In deze situatie, die kenmerkend is voor de tweede dag, ziet de mens datgene
al, wat alleen het ware is dat voor eeuwig moet blijven bestaan; maar echt
ordelijk is het bij hem nog niet. De mens vermengt nog steeds het natuurlijke
met het geestelijke, vergeestelijkt de natuur vaak te veel en ziet daardoor ook in
de geest nog materiële dingen en komt met zichzelf nog niet in het reine over
wat hij moet doen.

314
[7] Hij lijkt op een pure waterwereld, die aan alle kanten omringd is door lucht
waar licht doorheen schijnt, en die uiteindelijk niet in staat is om te bepalen, of
zijn waterwereld uit de met licht doorschoten lucht of uit de waterwereld
ontstaan is. Hij realiseert zich nog niet duidelijk genoeg, of hij zijn geestelijke
kennis uit zijn natuurlijke verstand heeft verkregen, of dat zijn natuurlijke
verstand zich uit de in de mens verscholen, misschien al aanwezige, maar ook in
het begin zeer geheim werkende geestelijke kennis, heeft ontwikkeld. Om het
nog duidelijker te zeggen, hij weet niet of het geloof uit de kennis voortkomt of
de kennis uit het geloof, en wat nu wel het verschil is tussen die twee.
[8] Kortom, hij weet op dat moment nog niet, wat er eerder was, de kip of het ei,
het zaadje of de boom.
[9] Dan komt God weer en helpt de mens verder, als deze uit de hem gegeven en
dus eigen kracht genoeg gedaan heeft op deze tweede dag van zijn geestelijke
leerschool. En die verdere hulp bestaat daarin, dat het licht in de mens versterkt
wordt, waardoor het als een voorjaarszon, niet alleen door de grotere lichtsterkte
maar door de juist daardoor veroorzaakte warmte, alle zaden die in het hart van
de mens gelegd zijn begint te bevruchten.
[10] Die warmte heet liefde en is geestelijk tevens de bodem, waarin de :zaden
gaan kiemen en hun wortels laten groeien.
[ 11] En zie, dat is de betekenis van wat in Mozes geschreven staat, dat God
beveelt dat de wateren zich op bepaalde afgezonderde plaatsen moeten
verzamelen, en dat daardoor de droge en vaste grond zichtbaar wordt die de
zaden nodig hebben om uit te kunnen groeien tot levende en leven gevende
vruchten!
[12] En er staat geschreven: 'En God noemde het droge 'aarde' en het nu op
bepaalde plaatsen verzamelde water 'zee'.'
[13] Een vraag is dan: 'Voor wie heeft God die namen bedacht?' -Voor Zich Zelf
zeker niet; want het zou toch wat al te lachwekkend zijn, te denken dat de
hoogste goddelijke wijsheid er een speciaal plezier in zou hebben dat het haar,
zoals dat bij mensen toegaat, gelukt was om het droge 'aarde' en het op bepaalde
plaatsen afgezonderde water 'zee' te noemen.
[14] Deze namen kon God echter ook zeker niet voor iemand anders bedacht
hebben, omdat er buiten Hem tijdens de schepping nog geen enkel wezen was
dat Hem kon begrijpen!
[15] Dit gezegde van Mozes heeft dus beslist geen materiële, maar slechts een
geestelijke betekenis, en het grijpt alleen met geestelijke symbolen terug op de
vroegere schepping der werelden, dus van het geestelijke naar het materiële, -
wat waarschijnlijk alleen de wijsheid van een engel doorgronden kan. Maar
zoals het er staat heeft het slechts een zuiver geestelijke betekenis en Iaat weten,
hoe eerst de enkele mens, en dan ook de hele mensheid, van tijd tot tijd en van
periode tot periode wordt gevormd, van het oorspronkelijk noodzakelijke
natuurlijke naar het steeds meer geestelijke.
[16] Zo worden zelfs afzonderlijke delen van de mens aangegeven. De kennis
heeft een eigen plaats: de zee van de mens. En de als een vruchtbare bodem uit
de kennis ontsproten liefde, wordt steeds door de zee, zijnde de totale kennis van
het echte licht, omspoeld en gesterkt om steeds rijkelijker allerlei edele vruchten

315
voort te brengen.'

159 De derde scheppingsdag

[1] Als dus het inzicht van de mens de liefde aan alle kanten omgeeft, en daarbij
meer en meer verlicht en verwarmd wordt door het vuur van de liefde, dat het
steeds meer voeding geeft, dan wordt de mens ook in alles steeds energieker en
tot daden bereid.
[2] Onder deze omstandigheden komt God weer tot de mensen, natuurlijk - dat
begrijpt u wel - geestelijk, en Hij, als de eeuwige liefde, zegt tegen de liefde in
het hart van de mens: 'Laat de aarde nu alle soorten zelfbestuivende grassen en
kruiden voortbrengen, en allerlei soorten bomen en struiken, die ieder naar eigen
aard vruchten dragen en zichzelf uitzaaien op aarde!'
[3] Dit gebod van God in het hart geeft de mens dan een standvastige wil, sterkte
en moed en hij gaat aan het werk.
[4] En zie! Zijn juiste inzichten stijgen als met regen beladen wolken op boven
de aan banden gelegde zee, en trekken over de droge aarde die ze bevochtigen
en vruchtbaar maken. En de aarde wordt groen, brengt allerlei grassen en
kruiden met zaden voort en allerlei bomen en struiken met hun zaden. Dit
betekent, dat de liefde in het hart van de mens aanstonds verlangt en wil wat het
ware door hemelse wijsheid verlichte verstand nu goed en waarachtig vindt.
[5] Want net zoals het zaad, wanneer het in de aarde gelegd wordt, weldra
opgroeit en een veelvoudige vrucht voortbrengt, zo groeit ook de juiste kennis in
de levenskrachtige bodem van het hart.
[6] Dit zaad van de kennis gaat echter als volgt te werk: het wekt de
levenskracht die in de aarde sluimert, en deze verzamelt zich dan meteen steeds
meer rondom het zaad en maakt, dat dit ontkiemt en een plant wordt die veel
vrucht geeft. Of wel, de echte kennis wordt in het hart omgezet in de daad, en uit
de daad volgen dan allerlei werken; en daarover heeft Mozes het met zijn wijze
woorden in zijn Genesis, en wel in het al hiervoor woordelijk besproken eerste
hoofdstuk, de verzen 11 en 12.
[7] De door het licht uit de hemel tot de juiste kennis gebrachte oorspronkelijke
avond van de mens, wordt zo de aanleiding voor de werken die daarop moeten
volgen; en dit is de derde dag van de ontwikkeling van het hart en de gehele
geestelijke mens. Om deze geestelijke mens gaat het, daarvoor zijn Mozes en
alle andere profeten van God in deze wereld gekomen, net als Ik nu Zelf! Naar
Ik meen is dit onderwerp nu toch wel duidelijk genoeg voor u!?'
[8] Een van de Farizeeën zegt: 'Verheven wijze vriend en Meester! Persoonlijk
onderschrijf ik ieder van Uw aan ons allen gegeven woorden, want ze zijn
volledig waar en moeten dat ook zijn. Maar als U naar Jeruzalem gaat en op
deze wijze in de tempel de. Genesis uitlegt, dan wordt U en Uw gehele aanhang
gestenigd als U Zich met heel duidelijk beveiligt door Uw goddelijke macht!
Maar als U deze macht tegen. de tempelpriesters gebruikt, dan zijn ze ook
veroordeeld, en die veroordeling zal dan weinig afwijken van een direkte totale
vernietiging door bliksem en vuur van de hemel!

316
[9] Zoals gezegd, het is hoe dan ook een zeer hachelijke zaak. En daarbij is Uw
wijze en scherpzinnige uitleg van de eerste drie in de Genesis beschreven
scheppingsdagen zo goed, dat daar geen speld tussen te krijgen is. Maar nu is de
vierde dag aan de beurt, waarop God zoals geschreven staat, heel duidelijk zon,
maan en alle sterren schiep! Hoe wilt U dat op een andere wijze verklaren? Zon,
maan en sterren zijn er nu eenmaal, en niemand kan op een andere manier dan
zoals dit in de Genesis beschreven staat, verklaren hoe al deze grote en kleine
lichten aan het firmament ontstaan zijn,
[10] Nu is de vraag: Waar ligt de sleutel, waar de verklaring die duidelijk
aangeeft dat de vierde dag alleen betrekking heeft op de mens!'
[11] Ik antwoord: 'Vriend, u heeft toch wel vaker gehoord en ook wel zelf
ondervonden, dat er lichamelijk gesproken verziende en bijziende en ook half,
heel en stok blinde mensen zijn! De verzienden zien in de verte alles goed, maar
dichtbij zien ze slecht; de bijzienden zien dichtbij goed, maar in de verte slecht;
bij de halfblinden is het voor de helft nacht en voor de helft dag, dat wil zeggen,
ze zien de voorwerpen met een oog wel goed, maar omdat het andere oog blind
is, spreekt het vanzelf dat zulke kijkers alles maar in het halve licht kunnen zien;
de geheel blinden zien geen voorwerpen meer, niet bij dag en net zo min 's
nachts maar bij dag zien ze toch nog een zwakke schemering, zodat ze de dag
kunnen onderscheiden. van de nacht; de stokblinden zien echter geen
schemering en zien nooit het verschil tussen dag en nacht.
[12] Wel, al die verschillen, die u bij het lichamelijke zien van de mens
tegenkomt, vindt u bij het geestelijke zien net zo en nog veel gevarieerder. En
zo, heeft ook u een groot gezichtsgebrek en dat is geestelijk veel groter dan
lichamelijk. Laat Ik u zeggen, dat uw ziel buitengewoon bijziend is!'

160 De vierde scheppingsdag

[I] 'Wat leest u dan in Genesis? Staat er niet het volgende:


[2] 'En God sprak: Maak lichten aan het uitspansel, die dag en nacht scheiden en
die tekens, tijden, dagen en jaren doen ontstaan en twee lichten moeten er aan
het uitspansel staan die op aarde schijnen!' En dat gebeurde. En God maakte
twee grote lichten, een groot licht, dat heerste over de dag, en een klein licht dat
heerste over de nacht, en bovendien ook sterren. En God zette ze aan het
uitspansel, zodat ze op de aarde schenen en de dag en de nacht beheersten en
licht en duisternis scheidden. En God zag dat het goed was. Zo ontstond uit de
avond en de morgen de vierde dag. ' .
[3] Kijk, zo luidt woordelijk het scheppingsverhaal van de vierde dag volgens
Genesis.
[4] Als u dit gegeven maar een klein beetje beter onderzoekt met -laten we
zeggen -uw natuurlijke denkvermogen, dan moet u als u Genesis letterlijk
neemt, al bij de eerste blik de grootste onzin opvallen!
[5] Volgens Genesis schiep God toch al op de eerste dag het licht, en zo
ontstond uit de avond en de ochtend de eerste dag. Zeg dan eens welk licht drie
dagen lang voldeed om voor dag en nacht te zorgen? En op de vierde dag zegt

317
God weer: 'Laat er lichten aan de hemel zijn!' Dan vraag Ik: Wat zijn dat dan
voor lichten die dag en nacht moeten scheiden? Als het op de eerste dág
geschapen licht al drie dagen tengevolge gehad heeft; waarom moeten er dan nu
op de vierde dag nog meer lichten komen voor datzelfde doel? Daarbij is er
alleen maar sprake van 'lichten'; maar over een maan en een zon wordt helemaal
niets gezegd! Deze lichten veroorzaken daarbij ook nog tekenen -wat voor
tekenen dan? -, vervolgens tijden -welke dan? -, en dagen en jaren -wat voor
dagen en jaren dan? -Is de nacht dan niets? Telt de nacht dan niet net zo goed
mee als de dag?
[6] Bovendien is de aarde rond en is het steeds aan één kant dag en aan de
andere kant nacht. Afhankelijk van de wenteling van de aarde om haar as van
het westen naar het oosten, wordt het steeds daar dag waar de landen tegenover
de zon liggen, of liever door de constante en steeds gelijkmatig draaiende
beweging zo gezegd onder de zon geschoven worden.
[7] Als er dus geen twijfel over mogelijk is dat de natuurlijke dag op aarde door
haar eigen beweging tot stand wordt gebracht, waarbij de zon niets anders doet
dan steeds maar vanaf één plaats licht te geven en door haar licht dáár dag
veroorzaakt waar haar stralen komen, en op die manier nooit of te nimmer de
dag kan of wil regeren, -dan vraag Ik: Hoe zou Mozes dan met zijn lichten de
zon en de maan bedoeld kunnen hebben? En als Mozes de natuurlijke zon en de
natuurlijke maan bedoeld had, dan zou hij ter verduidelijking van zijn publieke
mededeling aan de mensheid deze lichten zeker bij name genoemd hebben; want
in Mozes tijd kenden alle mensen deze beide hemellichamen al!
[8] Daarbij spreekt Mozes over een uitspansel dat in werkelijkheid in de
natuurlijke ruimte helemaal niet bestaat, daar zon, maan en alle sterren net als de
aarde zelf in de volledig vrije, door niets en nergens beperkte ether zweven en
door eigen wetten op hun bestemde plaatsen gehouden worden, zich vrij
bewegen en nergens aan het een of ander hemels uitspansel zijn bevestigd!
[9] Want er is maar één uitspansel in de eindeloze vrije ruimte, en dat is de wil
van God, die door Zijn eeuwige onveranderlijke wet de hele ruimte en alles wat
daarin is vervult.
[10] Als datgene wat zich voor uw" oog voordoet als een bijzonder wijd
uitgespannen blauw gewelf een uitspansel was, en zon, maan en alle sterren
waren daar als het ware aan vastgemaakt, hoe zouden ze zich dan kunnen
bewegen en hoe zouden vooral de u bekende planeten dan steeds van plaats
kunnen veranderen?
[11] De andere sterren, die u vaste sterren noemt, lijken ergens aan vastgemaakt
te zijn; maar dat is niet zo. Ze zijn echter zo ontzettend ver van de aarde
verwijderd en hun banen zijn zo uitgestrekt, dat ze die vaak nauwelijks binnen
honderdduizenden aardse jaren afleggen, zodat daardoor hun bewegingen ook
zelfs door honderd mensengeslachten nog niet opgemerkt kunnen worden. En
dat is dan de reden, waarom ze u als onbeweeglijk voorkomen; maar de
werkelijkheid is anders, en er is nergens een zogenaamd uitspansel in de hele
oneindige ruimte.
[12] Het uitspansel dat Mozes bedoelt, is de vaste wil volgens de ordening van
God, die voortkomt uit het juiste begrip en uit de liefde, die het gezegende

318
aardrijk des levens is. Deze wil kan slechts voortkomen uit de vruchten
schenkende volheid van de echte liefde tot God in het mensenhart, die ontstond
uit het hemelse licht dat God in de mens liet stromen toen Hij zijn innerlijke
duisternis verdeelde in avond en morgen. Deze echte liefde tesamen met het
juiste inzicht en het ware verstand, hetgeen zich in de mens uit als een levend
geloof, is de hemel in de mens. En de daaruit ontsproten vaste wil om te voldoen
aan Gods orde is het uitspansel in de mens. En aan zo 'n uitspansel geeft God,
als dat geheel overeenstemt met Zijn liefdevolle wil, nieuwe lichten uit de hemel
der hemelen, ofwel de zuivere vaderliefde in het hart van God. En de lichten
verlichten dan de wil en maken dat deze het inzicht krijgt van de engelen en
verheffen daardoor de geschapen mens tot het ongeschapen Kind van God, dat
zich door de eigen vrije wil nu aangepast heeft aan de goddelijke ordening!'

161 Vervolg van de vierde scheppingsdag

[1] 'Zolang de mens een schepsel is, is hij tijdelijk en vergankelijk en kan niet
blijven bestaan; want ieder mens is als natuurlijk schepsel slechts een bruikbaar
vat ten nutte van de echte mens, die zich daarin met voortdurende hulp van God
kan ontwikkelen.
[2] Als -- het buitenste vat voldoende ontwikkeld is, waartoe God het
overvloedig voorziet van alle nodige bestanddelen en eigenschappen, dan wekt
of liever ontwikkelt God Zijn ongeschapen eeuwige geest in het hart van de
mens. De kracht van deze geest wordt door Mozes bedoeld, als--hij spreekt over
de twee grote lichten die aan het uitspansel geplaatst worden en dat hebben alle
aartsvaders en profeten ook altijd zo bedoeld.
[3] Dit ongeschapen eeuwig levende licht aan het uitspansel in de mens is vanaf
dat moment het enige dat leiding geeft aan de echte dag in de mens, en deze
leert het vroegere vat om zich geheel om te vormen naar zijn eeuwig
ongeschapen goddelijk wezen en zo de hele mens tot een Kind van God te
maken.
[4] Maar ieder geschapen mens heeft een levende ziel, die ook een geest is en de
nodige bekwaamheid heeft om goed en echt en kwaad en onecht te
onderscheiden en ook om zich het goede en echte eigen te maken en het kwade
en 'onechte uit zich te bannen; maar de ziel is desondanks geen ongeschapen,
maar een geschapen geest en kan daarom op zichzelf nooit het kindschap van
God verkrijgen.
(5] Als ze echter volgens de haar gegeven wet het goede en ware in alle
deemoed en bescheidenheid van haar hart en' volgens de haar door God
meegegeven vrije wil aangenomen heeft, dan is zo'n deemoedige,.bescheiden en
gehoorzame wil, om het zo maar eens te zeggen een echt uitspansel geworden,
omdat hij zich nu gevormd heeft, volgens de, hemelse opgave die in de ziel is
gelegd, en zo helemaal geschikt is om het zuiver ongeschapen goddelijke in zich
op te nemen. .
[6] Het zuiver goddelijke, ofwel de ongeschapen geest, van God, die nu voor
eeuwig zijn plaats inneemt aan zo’n uitspansel is het grote licht; maar de ziel

319
van de mens, die door het grote licht omgevormd wordt tot een bijna even groot
licht, is het tweede kleinere licht, dat nu echter net als het ongeschapen grote
licht aan hetzelfde uitspansel wordt geplaatst en door het ongeschapen licht
omgevormd wordt tot een eveneens ongeschapen licht, waarbij het in geheel
geestelijk gelouterde zin. veel wint, zonder van zijn natuurlijke aard iets te
verliezen. Want de ziel van de mens zou op zichzelf nooit God in Zijn zuivere
geestelijke Wezen kunne.n zien, en omgekeerd zou de zuivere ongeschapen
Geest van God nooit het natuurlijke .kunnen zien, omdat voor deze Geest het
natuurlijke en materiële niet bestaat. Maar in de bovengenoemde algehele
verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan de ziel door de nieuwe geest die
zij krijgt God zien in Zijn oorspronkelijke zuivere wezen, en de Geest kan dan
door de ziel het natuurlijke zien,
[7] Dit bedoelt Mozes, als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine
licht de nacht zal besturen. Het kleine licht zal ook de tekens vaststellen, of wel:
in alle wijsheid de oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen
dingen vaststellen, en daardoor ook de tijden, dagen en jaren, wat zo ongeveer
betekent, dat het in alle verschijnselen de goddelijke wijsheid liefde en genade
herkent
[8] De sterren, waarover Mozes ook, spreekt, zijn de ontelbare nuttige inzichten
die men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk
voortvloeit uit het ene hoofdbesef en daarom thuis hoort aan hetzelfde uitspansel
waar de twee hoofdlichten geplaatst zijn. "
[9] Wel, dat is dan de vierde scheppingsdag waarover Mozes in zijn Genesis
spreekt. Net als de vorige drie is deze, zoals wel te begrijpen is, ontstaan uit
dezelfde avond en ochtend van de mens.

162 vijfde en zesde scheppingsdag

[1] 'Om te voorkomen dat u Mij nu in dit opzicht verder nog vragen zult stellen
over hoe het dan met de vijfde en zesde scheppingsdag staat, zeg Ik u hierbij
kortheidshalve, dat de daarop volgende schepping van de gehele dierenwereld
en tenslotte van de mens zelf, alleen maar betrekking heeft op het geheel tot
leven komen en de zekere verwerkelijking van alles wat de mens van nature in
zich heeft.
[2] Zijn zee en al zijn wateren vullen zich met leven, en de mens herkent en
aanschouwt in zijn nu zuiver goddelijk ongeschapen licht de onbeperkte en
eindeloos afwisselende overvloed van creatieve ideeën en vormen en realiseert
zich op deze wijze zijn zuiver goddelijke afkomst. En het verhaal van de
schepping van de eerste mens is de afbeelding van de algehele menswording of
het verkrijgen van het volkomen kindschap van God.
[3] Natuurlijk vraagt u zich nu heel in 't geheim in uw hart nog van alles af en
zegt: ' Ja, ja, dat is nu allemaal heel goed, wijs en heerlijk, en niemand kan ook
maar de geringste twijfel hebben over de waarheid van dit alles; maar hoe is dan
deze aarde ontstaan, die toch onmogelijk al de eeuwen door zo kan hebben
bestaan zoals ze nu is? Waar komen dan al die soorten grassen, kruiden, struiken

320
en bomen vandaan? Hoe en wanneer ontstonden alle dieren?
[4] En hoe werd de mens bewoner van deze aarde? Werd er werkelijk maar één
mensenpaar geschapen, zoals in Genesis staat, of werd op de aarde in één keer
een hoeveelheid mensen van verschillende kleur, gestalte en karakter
geschapen?'
[5] Ik kan op zulke begrijpelijke vragen niets anders antwoorden dan wat Ik al
eerder gezegd heb, namelijk: Als u zo wijs bent als de engelen, dan kunt u
uitgaande van het zuiver geestelijke standpunt haarfijn op overdrachtelijke wijze
de hele natuurlijke schepping reconstrueren uit hetgeen Mozes in zijn Genesis
zegt. Dan zult u zien, dat de natuurlijke schepping, weliswaar over zeer
uitgestrekte periodes, haast dezelfde volgorde heeft als in Genesis wordt verteld.
Het ontstaan van het eerste mensenpaar staat vrijwel op de juiste plaats
aangegeven en zijn test en tenslotte zijn voortplanting heeft, behoudens een
kleinigheid dat in passende beelden weergegeven wordt, in dezelfde volgorde
plaatsgevonden die in het verdere verloop van Genesis aangehouden wordt.
[6] Maar zoals gezegd, zonder de wijsheid van de engelen zult u dat wel nooit
ontdekken, ook al had u alle wijsheid van de wijzen van de hele aarde, die over
dit onderwerp ook al de meest verschillende opvattingen en meningen hebben
gehad.
[7] Deze kennis heeft op deze wereld echter voor geen enkel mens enig nut,
want de mens wordt door veel kennis eigenlijk zelden of nooit in zijn hart iets
beter, maar wel heel vaak slechter. Want degene, die veel weet wordt niet zelden
trots en hoogmoedig, ziet dan neerbuigend uit zijn vermeende onbereikbare
hoogte op zijn broeders neer als een gier op de mussen en andere kleine
vogeltjes, alsof ze er alleen maar zouden zijn om door hem gevangen te worden
en om hun zachte vlees door hem te laten verslinden.
[8] Maar zoek u voor alles in uw hart het Rijk van God en zijn gerechtigheid, en
maak u zich over al het andere weinig zorgen; want dat alles, met daarbij
inbegrepen de wijsheid der engelen, kan u geheel onverwacht ten deel vallen.
Nu denk Ik, dat u Mij wel helemaal hebt begrepen!?'

163 Het einde van Jeruzalem

[I] Nadat de Farizeeën en hun soortgenoten deze langdurige verklaring van Mij
over Genesis gekregen hadden, stonden ze allemaal als aan de grond genageld,
en de leider der Farizeeën zei, nadat hij zich zichtbaar had ingespannen om goed
na te denken: 'Heer! Meester aller meesters in alles! Ik en wij allemaal zien nu,
hoewel niet zonder veel spijt, in dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt, en
dat alles wat U zegt de zuivere waarheid is. Maar ik zei niet voor niets: Niet
zonder veel spijt zien wij dat nu in! Want met Uw diepe wijsheid, die te heilig is
voor deze slechte zelfzuchtige wereld, zult U zonder heel bijzondere wonderen
voor dovemansoren prediken, en als U wonderen zult doen, dan zult U blinde
toeschouwers hebben en zodoende weinig resultaat boeken.
[2] Als de mens voor zijn vorming tot een waar mens een geheel vrije wil moet
hebben en geheel vrij moet kunnen handelen, dan kunt U prediken en wonderen

321
doen wat U wilt, maar van de honderd zal er zich nauwelijks één werkelijk
bekeren. Want als iemand van nature al te dom is en op geen enkele wijze
ontwikkeld is in het een of andere voor mensen noodzakelijke en nuttige vak,
dan kan hij Uw leer onmogelijk begrijpen. Als hij echter een beetje meer
verstand heeft dan het gemiddelde en daardoor gemakkelijk kennis opdoet,
hetzij van de Schrift of van de een of andere wetenschap of kunst, terwijl dat
enig aards voordeel geeft en misschien ook nog veel aanzien voor zijn persoon
oplevert, dan kunt U Vader Jehova met donder en bliksem voor U laten spreken,
maar dan zullen zulke mensen toch dat doen wat onze voorvaderen in de
woestijn onder Mozes hebben gedaan. Toen maakten zij van goud een kalf en
dansten er op heidense manier omheen om het te aanbidden, terwijl Mozes op de
Sinaï onder donder en bliksem met Jehova sprak en de heilige geboden van Hem
kreeg! .
[3] Als ik niet wist, hoe de Farizeeën, schriftgeleerden en al de priesters en
Levieten, vooral in Jeruzalem, geaard zijn, dan zou ik het nauwelijks wagen op
deze wijze met U te spreken; maar ik ken dat volk maar al te goed en daarom
heb ik me ook zo ver mogelijk van de tempel verwijderd en kom er ook nooit
meer.
[4] Als U soms weer eens naar Jeruzalem gaat, neem dan een grote hoeveelheid
almacht mee, anders wordt U als godslasteraar gestenigd! Want wie daar ook
maar voor een cent verstandiger probeert te zijn dan de gewoonste veger van de
tempelhoven, die wordt direct voor ketter en godslasteraar uitgemaakt, en als hij
zich niet bekeert door behoorlijk te offeren, dan staat hem buiten de stadsmuren
op de vervloekte plaats genadeloos de steniging te wachten! .
[5] Ik zeg U, goddelijke vriend, voor Jeruzalem is er maar één oplossing, en dat
is die van Sodom en Gomorra! Verder heil is er voor deze stad en haar bewoners
niet!'
[6] Ik zeg: 'Vriend! Wat je Mij nu gezegd hebt, wist Ik allang! Ja, Ik zeg je, zo
zal ook het einde van Jeruzalem zijn! Maar eerst moet in die stad al datgene nog
gebeuren, wat door al de profeten over haar voorspeld is, opdat de schrift
vervuld en haar maat vol wordt. En het zal nu geen zeventig jaar meer duren tot
er geen steen meer op de andere gelaten zal worden! En als dan iemand zal
vragen waar de tempel stond, dan zal er niemand zijn die de onderzoeker kan
inlichten!
[7] Binnen de muren van deze stad werden vele profeten vermoord. Ik ken ze
állen, hun bloed riep in de hoogste hemelen om wraak op zulke erge
misdadigers; maar de maat, die de hel aan deze stad gaf, is nog niet helemaal
vol, en daarom werd ze nog gespaard. Maar binnenkort is de maat vol, en zij zal
niet meer gespaard worden!
[8] Voordat we nu echter deze berg verlaten, geef ik jullie een opdracht waaraan
streng de hand gehouden moet worden, en dat is dat niemand van jullie tegen
iemand daar beneden iets vertelt over wat je hier op de berg gezien hebt, tot Ik
jullie in de geest daarvoor toestemming geef. Wie dit gebod van Mij niet in acht
neemt, wordt meteen met stomheid bestraft; want het volk hier beneden is
daarvoor nog lang niet rijp, en jullie zelf ook nog maar ten dele.
[9] Spreek met je soortgenoten over het hier geleerde alsof je het niet van Mij

322
hebt gehoord, maar alsof je het persoonlijk had bedacht! Slechts als je vrienden
als het ware deel hebben aan jullie leer, dan mag je ze pas onder vier ogen
vertellen van Wie je die leer hebt ontvangen, en welke tekens daaraan vooraf
zijn gegaan!
[10] Maar vergeet dan niet om deze mensen in Mijn naam hetzelfde gebod met
dezelfde straf aan te zeggen, dat Ik jullie allen nu hier heb gegeven!
[11] Gedurende de korte tijd dat we hier nog op deze hoogte zullen blijven,
zullen jullie nog meer wonderbaarlijke dingen beleven; want Ik wens het geloof
van jullie zo krachtig mogelijk te maken. Maar denk bij alles wat je nog zien en
horen zult aan het zojuist gegeven gebod; want als je je daar niet aan houdt geldt
voor ieder van jullie, dat je een jaar lang getroffen zult worden door de straf
waar Ik voor heb gewaarschuwd!'

164 De luchtreis van Judas Iskariot

[1] Judas Iskariot zegt: 'Heer! Dat is een streng gebod! Wie zal zich daar nu
helemaal aan kunnen houden?'
[2] Ik zeg: 'God heeft ook het sterven van het lichaam in een onvermijdelijke en
onveranderlijke wet vastgelegd, en ondanks al het gejammer van de mensen
neemt Hij Zijn heilige woord niet terug! Je kunt daarover praten en redetwisten
zoveel je maar wilt, maar aap het eind moet je toch sterven! pas in het
hiernamaals zul je beseffen, dat dit sterven heel noodzakelijk voor je was.
[3] Wel, dat geldt voor ieder gebod, dat uit de mond van God komt! Als je het
als een wet aanvaardt, dan zal het heel makkelijk voor je zijn om je er aan te
houden; maak je echter voor jezelf een andere wet dan die Ik je geef, dan zul je
het met Mijn wet moeilijk hebben. Want als twee wetten tegen elkaar indruisen,
dan is het houden van beide wetten moeilijk of tenslotte helemaal onmogelijk.
Begrijp je dat?
[4} Denk aan wat Ik je zeg! Wees erop bedacht en Iet op dat in de loop van de
tijd niet de een of andere tegenstrijdige wet in jezelf, je dood wordt!'
[5] Judas zegt: 'Maar, wat betekent dat nu weer? Uw woorden zijn nog steeds
net als het vogelschrift van de Egyptenaren, dat nauwelijks nog door een
geleerde gelezen en nog minder begrepen wordt! Wat bedoelt U nu eigenlijk met
een tegenstrijdige wet? Hoe kan ik nu mijzelf een wet voorschrijven, als een
ander me die geeft? Ik kan mij alleen maar er wel of niet aan houden, en dat is
afhankelijk van mijn vrije wil en dat is geen tegenstrijdige wet!'
[6] Ik zeg: 'Volgens Mij kun je, als je doorgaat op deze manier dom te blijven,
beter weer naar Bethabara teruggaan; want zo erger je Mij en sta je Me tegen!
[7] Waar komen de wetten vandaan? Soms van een andere plaats dan waar de
wil van degene vandaan komt, die de macht en de kracht heeft om wetten te
geven en ze te handhaven?! En heeft iedere mens niet de volledige zeggenschap
over zich zelf en kan hij niet doen wat hij wil? Als hij de opgelegde wetten wil
respecteren, dan zal hij er zeker geen moeite mee hebben om zich daaraan te
houden; wil hij dat echter niet, dan is zijn wil een tegenstrijdige wet en dan moet
hij zich uiteindelijk de sanctie van de opgelegde wet laten welgevallen.’

323
[8] Judas trekt weliswaar een zuur gezicht als Ik dit zeg, maar antwoordt toch: '
Ja, nu begrijp ik het en kan ik er mee instemmen. Maar als U zo vaak iets in
bedekte termen zegt, dan wordt ik daar angstig en bang van, en dan moet ik
maar blijven vragen tot ik het begrijp, vooral als het om een wet gaat, waar
menigeen van ons zich beslist wat moeilijk aan zou kunnen houden, en dat geldt
ook voor mij, en ik schaam me er niet voor om dat toe te geven. Wat me echter
zo opvalt, Heer, is dat als een ander iets aan U vraagt, U hem heel vriendelijk
een duidelijk antwoord geeft; maar vraag ik U iets, dan wordt U altijd
onvriendelijk, en ik durf haast niets meer, al is het nog zo belangrijk, aan U te
vragen.
[9] Neem nou eens die buitengewoon vreemde luchtreis van mij eergisteren. Dat
ging zo ongelofelijk snel, dat ik van het aardoppervlak niets anders zag dan een
brede razend snel voorbijschietende strook, - en daar begrijp ik nog steeds niets
van; ik zou toch zo graag van U horen, hoe dat in z'n werk ging! Want zover ik
weet was ik het verste weg, ver achter de overkant van de zee, en te voet zou ik
er wel vier of vijf dagen over gedaan hebben.
[10] In een Grieks dorp was ik net klaar met mijn toespraak, maar men wilde
niet zo bijzonder graag naar me luisteren, hoewel ik verscheidene van hun
zieken heb genezen; dat ergerde mij en ik verliet toen dat domme nest. Toen ik
echter moederziel alleen het dorp zo'n duizend pas achter mij gelaten had -want
broeder Thomas wilde niet met mij mee naar Griekenland -, stak er een
wervelwind op, en voor ik het wist hing ik al hoog in de lucht. Toen joeg een
ongelofelijk sterke windvlaag mij in deze richting met die snelheid, die ik al
beschreef -zodat ik tijdens de vlucht ook maar niet het geringste kon zien van
wat zich op de aardbodem bevond, zelfs de zee zag er uit als een bliksemflits.
Als er zich onderweg een rots of iets dergelijks in mijn vliegroute bevonden had,
dan zou ik zeker in vele honderdduizenden druppels uiteengespat zijn, zonder
dat ik vooraf daarover na had kunnen denken! Het was echter nog
verbazingwekkender, o Heer, toen ik na die enerverende luchtreis hier heel
zachtjes voor U neergezet werd!
[11] Nu zou ik graag in een paar woorden van U horen, hoe dat allemaal
mogelijk was.'
[12] 'Vriend', zeg Ik, 'je weet toch wie Ik ben, waarom vraag je dan, hoe Mij dat
mogelijk is, of waardoor dat met jou gebeurde? Zijn bij God dan niet alle dingen
mogelijk? Kijk naar de wolken! Wie draagt ze? Je hebt eerder al gehoord, hoe Ik
aan allen een verklaring gaf over de aard van de aarde, de maan, de zon en vele
andere sterren, die voor het merendeel voor jouw begrip eindeloos grote zonnen
zijn.
[13] Wel, de grote en tevens ook loodzware hemellichamen zweven vrij in de
eindeloos ver naar alle kanten en in alle richtingen uitgestrekte ether en bewegen
zich naar jouw begrippen bijna ongelofelijk snel!
[14] Een vraag is dan: Wie draagt al die tallozen in die vaste orde door de vrije
eindeloze ruimte? Een weinig nadenken is al genoeg om te beseffen dat je vraag
erg onnozel is! En tevens is hiermee jouw vraag meer dan duidelijk genoeg
beantwoord!'
[15] Thomas komt er ook bij staan en zegt: 'Kwam je nu maar eens een keer met

324
een echte vraag bij de Heer! Wij allen, die uitgezonden waren, hebben toch
dezelfde luchtreis hierheen gemaakt? Wij weten echter, dat Hij het zo heeft
gewild, en daarmee is voor ons de hele luchtreis hierheen meer dan voldoende
verklaard, ook al was die erg ongewoon! Als jij beter en waarachtiger geloofde
Wat en Wie onze Heer en Meester is, dan zou zo'n vraag nog niet eens in de
slechtste en domste droom bij je opkomen!'
[16] Judas zegt: 'Heb je me weer te pakken? Nou, als je daar plezier in hebt, dan
mag dat van mij! Deze keer ergert het me tenminste niet, omdat ik zelf wel inzie
dat ik de Heer heb lastig gevallen met een zeer domme vraag, -en dat zal ik in
het vervolg zeker nooit meer doen.'
[17] Waarop Thomas zegt: 'Dan zullen we ook heel goede vrienden en broeders
zijn, en dan zal ik ook niet meer op je vitten!'
[18] Ik zeg: 'Wees nu maar eens rustig; want Kisjonah heeft de maaltijd klaar en
we zullen nu ons lichaam eens versterken! Na de maaltijd zien we dan wel wat
er nog allemaal te doen is. Het zij zo, en daarbij blijve het!'

165 Waarom moeten de mensen geboren worden

[1] Allen gaan nu in de berghutten en gebruiken de maaltijd, en er is er niet een,


die niet opgewekt en vrolijk is.
[2] Na de maaltijd zegt Kisjonah, dat hij nu, als Ik dat goed vond, voor de avond
nog een paar speciale plaatsen van zijn berg wilde bezoeken om zijn herders hun
loon te geven en bij die gelegenheid ook wilde zien, hoe het met zijn
schaapskudden ging en hoeveel wol de herders al hadden verzameld,
[3] Ik zeg: 'Weet je, morgen is het de dag voor sabbat, en die zou Ik nog op deze
berg door willen brengen; maar omdat we vandaag nogal lang aan tafel gebleven
zijn, en de dag nog maar een paar uur duurt, kunnen we beter plezierig hier bij
elkaar blijven en een aantal belangrijke onderwerpen bespreken, en dan valt er
nog heel wat voor jullie te beleven; daarom zou Ik nu liever hier bij elkaar
blijven!'
[4] Kisjonah zegt: 'Heer, iedere wens van U is een heilig gebod voor mij! Maar
dan kom ik meteen al met een vraag; en die betreft die drie mannen, die hier een
paar dagen geleden zo bultengewoon stralend uit het oosten naar ons
toegekomen zijn, en die meer in de lucht zweefden dan dat ze met hun voeten de
bergweiden beroerden. Deze drie mannen zijn nu voortdurend in ons gezelschap,
praten met ons, eten en drinken met ons, zijn erg voorkomend en gedienstig en
zien er nu, behalve dat hun gestalte veel edeler is dan de onze, net eender uit als
wij.
[5] Ik heb de indruk, dat ze voortdurend bij ons zullen blijven, -wat mij
bijzonder veel genoegen zou doen. Toen ik ze daarnet omarmde en kuste, voelde
ik dat ze net als wij van vlees en bloed zijn, en dat verbaasde mij bijzonder!
[6] Ik wilde daarom aan U vragen mij uit te leggen hoe zoiets mogelijk is. Eerst
waren zij zuivere geesten, en nu zijn zij net zulke mensen als wij; waar komt
hun lichaam vandaan? En als zij dat lichaam, dat er veel volmaakter uitziet dan
het onze, van het ene op het andere moment gekregen hebben, zou dat dan niet

325
bij alle mensen zo gedaan kunnen worden, in plaats van moeizaam geboren te
moeten worden?'
[7] Ik zeg: 'Laat Ik voorop stellen, dat je normaal deze drie engelen niet
lichamelijk zou kunnen zien en voelen. Maar Ik heb je tijdelijk zodanig
ingesteld dat je ziel met haar geest door middel van je lichaam al het geestelijke
nu zodanig kan zien en waarnemen alsof het natuurlijk en daardoor lichamelijk
is; maar het is en blijft toch helemaal geestelijk en er is niets lichamelijks bij..
[8] Het grote verschil tussen ieder mens en iedere geest ligt daarin, dat een geest,
zoals nu deze drie engelen hier, van meet af aan een wijs gebruik heeft gemaakt
van zijn vrijheid binnen Mijn ordening en nooit daartegen heeft gezondigd. Een
groot deel van de voor jouw, begrippen talloos vele geesten heeft de vrijheid van
haar wil echter misbruikt en is daarom ondergedompeld in het gericht; en uit
zulke geesten, die tesamen eigenlijk deze hele aarde en alle talloze andere
werelden, zoals zon, maan en sterren, vormen, ontstaan volgens de wet waaraan
de gehele natuur gehoorzamen moet, zowel de natuurlijke mensen van deze
aarde als ook de mensen van alle andere werelden, en wel op de je wel bekende
manier van de geboorte met de daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze
door opvoeding en onderricht mensen worden, en na het afleggen van hun
lichaam tot zuivere en vrije geesten worden opgevoed.
[9] Als dus het lichaam van de mens voornamelijk aan een uit het gericht
geheven geest gegeven wordt, opdat hij daarin in een geheel eigen wereld een
vrijheidstest zal ondergaan, is het wel duidelijk, dat de vólmaakte geesten het
vleselijke lichaam helemaal niet nodig hebben, omdat het vlees slechts een
middel, maar nooit een doel is en kan zijn, omdat uiteindelijk alles toch weer
geestelijk en nooit meer stoffelijk moet worden.
[10] Ik zeg je: Deze aarde en deze hele eigenlijk lichamelijke hemel met haar.
zonnen, manen en alle werelden, zullen eenmaal vergaan, als al de daarin door
het oordeel gevangen gehouden geesten via de vleselijke weg zuivere geesten
zijn geworden; maar de zuivere geesten blijven voor altijd, en zullen en kunnen,
net als Ik en Mijn woord, in der eeuwigheid niet ophouden te bestaan. -Zeg nu
eens, of je dit goed begrepen hebt!'

166 Adam en Eva

[I] Kisjonah zegt: 'O God, o God, hoe groot is deze wijsheid! Wie heeft zoiets
ooit gehoord? Ja werkelijk God alleen kan zo'n uitleg geven; bij Hem is de
wijsheid van alle wijzen der aarde minder dan niets! Nee, dat is dan toch wel te
veel in één keer voor een sterfelijke arme zondaar, zoals Ik er beslist een ben!
[2] Door deze uitleg begrijp ik zogezegd als bij toverslag de hele Genesis door
en door!
[3] Nu begrijp ik, wat het betekent: God schiep Adam als de eerste mens van
deze aarde uit leem! In Zijn eeuwige orde heeft God gewild, dat de geesten die
in de aarde in het gericht gevangen zijn, zich uit het kneedbare leem van de hen
gevangen houdende aarde een lichaam zouden vormen in overeenstemming met
de geestelijke vorm. Omdat ze daarin veel bewegingsvrijheid zouden hebben,

326
zouden ze daardoor hun oorspronkelijke wezen en daardoor God weer
herkennen. Zo zouden ze weer vrij de goddelijke ordening aanvaarden om
daardoor weer te worden wat ze oorspronkelijk waren, namelijk geheel reine
engelen -net als deze aartsengelen!
[4] Ja, ja, nu wordt me opeens alles duidelijk! - Er staat: 'De vrouw werd uit de
rib van Adam geschapen; hoe begrijpelijk is dat nu! - Zoals de bergen heel zeker
het hardere en in die vorm ook het meer hardnekkige deel van de aarde zijn en
als zodanig ook de onverzettelijkste geesten bevatten, zo vindt je daaraan
overeenkomstig het halstarrigste deel van de eerste en ook van alle latere
mannen in de beenderen van de man.
[5] Het meer hardnekkige deel van de geest, het meer zinnelijke, trotse en
hoogmoedige van de man zonderde God in Zijn wijsheid en macht af in een op
de man gelijkende vrouwelijke vorm, die, omdat ze uit de man afkomstig is, heel
levensecht op hem gelijkt. Daarom en door de geslachtsdaad kan zij een levende
vrucht in zich verwekken volgens de almachtige wil van God. Omdat haar, als
zijnde het meer hardnekkige geestelijke deel van de man, een groter lijden is
opgelegd, kan zij haar geest net zo vervolmaken als de man dat met zijn minder
harde geest kan, -zodat man en vrouw tenslotte één worden, zoals in de Schrift
staat.
[6] Want de term, dat man en vrouw dan één lichaam hebben, betekent toch
niets anders dan: Hoewel het wezen van de vrouw het hardere deel van de man
is, wordt het door de naar verhouding sterkere beproeving volledig gelijk aan het
zachtere deel van de geest van de man, en dat betekent het als er staat, dat man
en vrouw één lichaam hebben. - O Heer, wat zegt U hiervan? Heb ik het geheel
minstens bij benadering goed begrepen of niet?'
[7] Ik zeg: 'Exact! Zo is het, en zo zou de Schrift gelezen en begrepen moeten
worden, dan zou er met alle mensen goed gesproken en uit de hemel voor hun
bestwil iets gedaan kunnen worden. Maar de mensen, en wel de vrouwen het
eerst, zijn door hun vrije wil voor de tweede maal te misbruiken in totale
zinnelijkheid ondergegaan. Zij zijn begonnen om hun oorspronkelijk van satan
overgeërfde mooiere lichaam zoveel mogelijk op te poetsen en zijn
ongenaakbaar, trots en onwillig geworden door hun zelfzucht, en zij dwongen
daarmee de zachtere man te doen wat zij wilden, en hij moest ter wille van de
vrouwen zo bereidwillig mogelijk en haast onderdanig naar haar heerszuchtige
pijpen dansen, en uiteindelijk vond hij het zelfs bijzonder prettig om in de echte
helse list van de vrouwen totaal verstrikt te raken.
[8] Maar daardoor viel hij dan ook uit alle in hem ontwakende hemelen, en hij
werd daardoor somber, geil, zelfzuchtig, ijdel en heerszuchtig en werd zo samen
met de vrouw puur duivels!
[9] Wel werd de man zo nu en dan door zijn geest zachtjes door het opwekken
van liefde voor het leven gemaand om de Schrift te lezen en aandacht te hebben
voor Gods grote werken! Dat deden er ook velen, nadat ze zich eerst meer of
minder uit de netten van de vrouwen bevrijd hadden. Maar dat hielp niet zo veel;
want ze begrepen de Schrift niet meer, en omdat ze zelf vrouwelijk
materialistisch waren geworden, namen ze de materialistische betekenis der
letters voor waar aan en maakten zo het woord van God tot een gedrocht en de

327
tempel van God tot een ware moordkuil!
[10] Ik zeg tegen jou en jullie allen: Zo ver is het nu gekomen, dat alle mensen
totaal verloren zouden zijn, als Ik, de Heer Zelf, niet in de wereld was gekomen
om jullie te verlossen van het juk van de satan en diens eeuwige verderf; en Ik
Zelf zal het uiterste moeten doen, om aanvankelijk slechts het kleinste deel van
de mensen op te heffen in het ware hemelse licht.'

167 Kies uw vrouw met zorg

[I] 'Het ziet er voor de wereld slecht uit, als de vrouwen zich weer mooi maken
en op de tronen zullen zitten; want dan zal de aarde door het vuur onderworpen
worden!
[2] Houd daarom de vrouwen goed in bedwang; laten zij zich in de eerste plaats
oefenen in de ware deemoed! Ze moeten rein, maar nooit opgemaakt en versierd
zijn; want het opmaken en opsieren van de vrouwen is het graf van de mens en
veroorzaakt overal de ondergang!
[3] Zoals een reine, ingetogen, deemoedige vrouw een echte zegen voor een huis
is, zo is een ijdele en daardoor trotse vrouw een vloek voor de hele aarde, en ze
is op die wijze een duivel in zijn kleinste gedaante en lijkt volledig op een slang,
die door haar geile blikken de vogels van de hemel In haar giftige en dodende
muil lokt!
[4] Daarom geef Ik de raad, zonder de intentie dat deze raad een gebod wordt:
[5] Als iemand een vrouw kiest en wil trouwen, laat hij er dan op letten dat het
meisje, dat hij trouwen wil, zich niet oppoetst -behalve dan met water, wat goed
is voor de gezondheid -en niet uitdagend over straat gaat, wat met past voor een
vrouw, en ook niet pronkt met haar eventuele andere aantrekkelijkheden, maar
in alles ingetogen is, haar lichaam goed bedekt houdt met linnen klederen en 's
winters met ongeverfde doeken van schapenwol. Ze moet ook geen kletskous
zijn en zich er met op voor laten staan dat ze iets zou hebben. want het is heel
heilzaam voor de vrouw als ze niets heeft dan datgene wat ze beslist nodig heeft.
Zo'n meisje is een man waard en háár hand moet je vragen. Maar een rijke,
ijdele, versierde vrouw, die in zachte en bontgeverfde kleren rondloopt,
uitdagend over straat gaat, die zich graag door de rijken en aanzienlijken laat
groeten en tegen de armen zegt: 'Zie dat. stinkende bedelvolk eens!' - daarvan
zeg Ik jullie, - vermijdt zo'n meisje als een kreng!
[6] Want zo'n meisje is een getrouwe kopie van de lokkende hel op kleinste
schaal, en wie zo iemand ten huwelijk vraagt, begaat een grove zonde tegen de
goddelijke ordening. Hij kan er op rekenen, dat zo'n vrouw, die zich op aarde
vrijwel nooit verbetert, als ze eerder sterft dan haar man, hem als hij haar volgt
in het hiernamaals, ook al was hij de deugd zelf maar vanwege de aardse
voordelen erg aan haar gehecht, zeker een behoorlijk lange tijd in de hel zal
vasthouden.
[7] Want net zoals zo'n vrouw op deze aarde bedrieglijke middelen gebruikte om
een man te vangen die ze begeerde, zo zal zij in het hiernamaals, maar dan
duizendmaal verleidelijker, haar man als hij komt, met alle aantrekkelijkheid die

328
maar te bedenken is, tegemoetkomen en hem in haar helse nest trekken. En
zodoende zal die man het erg moeilijk krijgen om uit de netten van zijn vrouw te
geraken.
[8] Let daar dus goed op, en degene die trouwen wil, kan maar beter zijn vrouw
eerst goed leren kennen en alles nagaan, opdat hij niet in plaats van een engel
een duivel aan zich bindt, die hij dan niet gemakkelijk meer kwijt raakt!
[9] De kenmerken heb Ik jullie nu voldoende laten zien; let daar op, dan zul je
hier en In het hiernamaals geluk hebben! Dit moeten jullie niet zien als een
gebod waaraan je je houden moet, maar alleen, zoals reeds eerder gezegd, als
een goede raad die, als men zich daaraan houdt, voor jullie en speciaal voor alle
ijdele vrouwen heel nuttig kan zijn.
[10] Want degene onder jullie, die een ijdele en listig verleidende vrouw zo
terecht wijst dat deze haar kwade dwaasheid inziet, die zal eenmaal daarvoor in
de hemel een grote beloning ontvangen.
[11] Kijk daarom niet naar verleidelijke vrouwen; want zo'n vrouw is heimelijk
zonder het te weten verbonden met de satan en zij werkt onbewust aan zijn
verleiding mee.
[12] Als een van jullie de satan in zijn ergste vorm wil zien, dan moet hij een
opgemaakte deerne of een aanstellerige vrouw bekijken, en dan ziet hij de satan
in zijn voor de mens gevaarlijkste vorm!
[13] Komt de satan als draak en spuwt hij oorlog, honger en allerlei
besmettelijke ziektes over de aarde, dan is hij het minst gevaarlijk voor de mens;
want in die noden wenden de mensen zich tot God, gaan boete doen en ontlopen
zo de hel en zijn gericht.
[14] Maar als de satan zijn draak omkleedt met het lichtende gewaad van een
engel, dan is hij voor de mens, die van nature geneigd is naar het zinnelijke, het
gevaarlijkst, net als wanneer een verscheurende wolf in schaapsvel tussen de
schapen komt! Maar komt de wolf als wolf naar de schapen, dan vluchten zij
naar alle richtingen en brengen de brenger des doods in verwarring, zodat hij
blijft staan en erover nadenkt welk schaap hij zal achtervolgen, waardoor hij
tenslotte zonder buit moet teruggaan; komt hij echter in schaapsvacht, dan
vluchten de schapen niet, maar verheugen zich zelfs over het nieuwe tot hen
gekomen schaap, dat een wolf is, die de hele kudde verscheurt zonder dat er ook
maar één schaap voor hem op de vlucht slaat.
[15] Kijk, deze leer en deze raad moet je daarom als iets heiligs in jullie harten
bewaren en je moet hem zo navolgen alsof Ik een gebod gegeven had, dan
worden jullie huwelijken gezegend met de zegen uit de hemel; maar in het
andere geval - met de vloek uit de hel!
[16] Laatje daarom niet verlokken door de blinde en bedrieglijke charmes van de
wereld, maar wees altijd nuchter en schat de waarde van de wereld op de juiste
manier; geef geen goud en parels, die je nu uit de hemel gekregen hebt, weg
voor de dwaasheden van de wereld, dan zullen jullie onder elkaar steeds vrede
hebben en de~hemel voor je zien open staan! Als jullie je echter weer door de
verleidingen van de wereld laten gevangen nemen, dan moet je het ook aan
jezelf wijten als de hemel zich steeds meer voor je gaat sluiten; en als je in grote
nood zult raken en de hemel om hulp zult roepen, dan zul je geen hulp krijgen!

329
Want het is onmogelijk dat Iemand die met wat dan ook aan de wereld hangt,
tevens in gezegende verbinding met de hemel staat.
[17] Want ieder mens is zo geschapen. en ingesteld dat hij het kwade en het
goede, de leugen en de waarheld niet in een hart naast elkaar kan verdragen; het
een of het ander, maar in der eeuwigheid nooit allebei tegelijk!
[18] Ja, met zijn verstand moet hij beide kennen; maar in zijn hart kan alleen het
ene of het andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.
[ 19] Hebben jullie Mijn raad goed begrepen?'
[20] Allen antwoorden daarop: ' Ja, Heer en Meester in alle goddelijke wijsheid!'

168 Het heilige woord, de wereld en de mensen

[I] Dan komt een Farizeeër naar voren en zegt: 'Heer en Meester! Dat is allemaal
erg mooi, goed en waar, en er is niets tegen in te brengen. Maar als de mensen
alle stoffen, die de aarde hen zo rijkelijk schenkt, niet verzamelen en op de juiste
wijze bewerken, dan zal de aarde er spoedig als een woestijn uitzien, en geen
enkele cultuur zal er dan nog te vinden zijn. Moeten er geen huizen zijn en
allerlei scholen? Als dat verdwijnt, dan valt de mensheid binnen zeer korte tijd
in een totaal dierlijke toestand terug. Men kan de wereld toch niet volledig aan
de kant zetten zolang men in de materie woont!?'
[2] Ik zeg: 'Uw scholen zijn juist goed genoeg om al het geestelijke in de tere
gemoederen van de kinderen te doden, en er zou dus weinig aan verloren gaan
als ze helemaal verdwenen; want waarlijk zeg Ik u: Als de wereld uw leraar is,
wat voor geestelijks wilt u dan van haar leren?
[3] Wie niet in zijn hart leert over God, die blijft in de nacht van de wereld, en
het licht des levens zal eeuwig verre van hem blijven!
[4] Maar wie niet verlicht wordt door het ware licht des levens dat uit God
straalt, die is dood, ook al had hij in de wereld alle engelenwijsheid geleerd! Hoe
lang heeft hij daar wat aan?
[5] Blijf daarom in Mij, dan zal Ik in u zijn, en de hemelse wijsheid zal uw
harten voor eeuwig levend vervullen! Begrijpt u dit?'
[6] Toen de Farizeeër deze les uit Mijn mond hoorde, sprak hij heel somber en
met een ernstig gezicht: 'O grote, heilige, voor de hand liggende waarheid! Hoe
heerlijk, hoe groot ben je! Hoe gelukkig zouden alle mensen op deze aarde
kunnen zijn, als ze in die heilige waarheid woonden en hun levenswandel
daarnaar richtten! Maar, o Heer, er is een levensgroot maar! Zo lang er nog een
stofje van de aarde bestaat, of zolang de mensen deze aarde bewonen zullen, zal
er hebzucht, nijd, gierigheid, hoogmoed en de alles bedervende heerszucht onder
hen zijn, allemaal zaken uit de basis van de hel; en op die bodem zal deze
waarheid, die ongetwijfeld uit de hemel is, toch nooit wortels krijgen en hij zal
door al die duizendmaal duizend hellekinderen tot de laatste letter achtervolgd
worden! Wat heb je dan aan zo'n hemelse waarheid?!
[7] Als de mensheid voor het grootste deel werd vernietigd, en een nieuwe
mensheid op aarde werd gezet en deze vanaf de wieg in deze waarheid werd
opgevoed, dan zou je er vruchten van kunnen verwachten waar de hemel wat

330
aan heeft; maar zoals de mensheid nu is, is ze voor de hel nog te slecht, laat
staan voor deze waarheden uit de hoogste hemelen!
[8] Mocht u soms van plan zijn om een kleine gemeente te stichten, die in al
deze zuivere hemelse wijsheid en waarheid zou moeten leven en groeien, dan
zal die toch geheel en al door verscheurende wolven omringd worden, die ook
als ze haar geestelijk niets kunnen doen, haar toch onafgebroken lichamelijk
zullen verontrusten en beangstigen, en zij zal in haar zuiverheid nooit kunnen
uitgroeien; en wie, buiten God, weet hoe na verloop van langere tijd de
nakomelingen van de zuivere gemeente er uit zullen zien?!
[9] Mensen zijn en blijven mensen, vandaag engelen, morgen duivels, en dus
kun je ook de beste niet vertrouwen!
[10] Jehova voerde toch zichtbaar de kinderen uit Egypte; ze zagen Hem dag en
nacht; in de woestijn, waar Hij de wetten gaf, voedde Hij hen op wonderbare
wijze gedurende veertig jaar. Het regende er van steeds maar grotere wonderen!
- En sla de geschiedenis er nu eens op na, werp een blik op onze tegenwoordige
levens -, godsdienst en andere vriendschapsverhoudingen en kijk dan eens naar
de voormalige kinderen Gods, en je vindt niets meer terug van wat ze eens
waren!
[11] Daarom zeg ik en daar ben ik vast van overtuigd, zonder ook maar in het
geringste op Uw liefde en Uw wijsheid vooruit te willen lopen: Het is eeuwig
jammer van Uw wijsheid en zulke daden; want de mensen zijn dat in der
eeuwigheid niet waard! Vuur en zwavel van de hemel, ja, dat zijn ze waard,
maar nooit in der eeuwigheid zo'n onmetelijke genade! Alleen op deze plaats
kan ik dat zeggen; want ik geloof dat er hier geen verrader op ons loert. Maar als
we weer beneden zijn dan zwijg ik weer als het graf! Zeg mij, o Heer en
Meester, heb ik gelijk? Is het zo of niet?'
[12] Ik antwoord: 'Aards gesproken heb je helemaal gelijk; zo is het en zo wordt
het ook. Maar dat alles kan en mag Mij niet ervan weerhouden de hemelse
waarheid aan de wereld te verkondigen!
[13] Want om de wereld te oordelen, moet zij vooraf datgene krijgen, waarmee
zij zichzelf veroordelen zal en veroordelen moet, namelijk: de hemelse
waarheid, die door Mij nu in deze wereld komt en, ook al wordt ze altijd
vervolgd, blijven zal.
[14] Uw mening ten opzichte van de slechte wereld is goed en helemaal terecht;
maar tussen God en de mensen van deze aarde bestaan heel buitengewone
betrekkingen, waarvan niemand iets weet dan alleen de Vader, en degene aan
wie Hij het openbaart.
[15] Maar nu praten we er niet meer over! Het wordt al avond, -en het wordt
koud op deze hoogte, laten wij daarom naar binnen gaan! Zo zij het!'

169 Over het lachen

[1] Na deze gesprekken gaan wij allen in de grote woonhut, en velen, vooral de
vrouwen en maagden, gaan dicht bij het vuur zitten en warmen zich. Maar enige
Joden, die ook best een beetje warmte van de vlammen hadden willen hebben,

331
ergerden zich inwendig over de vrouwen, omdat die bijna alle warmte van de
vlammen tegenhielden. En er kwamen enige leerlingen naar Mij toe, zeiden dat
tegen Mij, beklaagden zich bij Mij daarover en morden. Ik verweet hen echter
zachtmoedig deze onhebbelijkheid.
[2] Behalve één waren allen gekalmeerd; maar die ene, een koppige Jood uit
Kapérnaum, bleef door mopperen en zei: 'Wel ja, wat heb je aan al dat gepraat?
Ik had het buiten al zo koud dat ik het bijna niet meer uithield; en nu ik als oude
man mij wat wil warmen, houden de vrouwen alle warmte van het vuur tegen,
en ik ben haast helemaal stijf van de kou! Beneden is het midden in de winter
niet zo koud, als het nu juist vanavond op deze hoogte is; en ik ben al over de
zeventig en ik ben van nature al kouwelijk! Ik wil niet onvriendelijk zijn; zeg U
daarom tegen de vrouwen, dat ze mij bij het vuur laten!'
[3] Ik zeg tegen de oude: 'Weet je dan niet, dat Ik je ook zonder vuur zou kunnen
verwarmen als je geloof zou hebben?'
[4] De oude zegt: ' Ja, Heer, ik geloof! Want ik heb vele wonderen van U gezien,
en daarom geloof ik dat alles wat U zegt en wilt, gebeurt.'
[5] 'Ga dan bij die drie mannen staan', zeg Ik, 'die een paar dagen geleden uit
den hoge bij ons zijn gekomen, en je zult het meteen warm krijgen!'
[6] En de oude deed dat en hij kreeg het meteen zo warm, dat hij het na een
poosje van de warmte niet meer kon uithouden en Mij voor die weldaad
bijzonder bedankte, maar omdat het hem nu te warm werd, wilde hij graag wat
afkoelen; want hij had het een beetje te warm.
[7] Maar Ik zei: 'Doe wat je wilt; Ik heb je niet aan die drie mannen
vastgebonden! Ga naar buiten, daar zul je het direkt koel genoeg hebben!'
[8] En de oude ging naar buiten, maar kwam hals over kop onder luid
hulpgeroep weer de hut in en riep: 'Redde, wie zich redden kan! De hele berg
staat in vuur en vlam, en het komt steeds dichter bij de hut! Om Jehova's wil, we
zijn allen ten dode opgeschreven!'
[9] Terwijl de oude zo jammert, komt Kisjonah, die zich buiten reeds voor
zakelijke bezigheden een poosje van ons verwijderd had, en zei tegen Mij: 'Heer,
U neemt me wel niet kwalijk dat ik iets feestelijks voor U op touw heb gezet
volgens het gebruik van mijn alpenherders, omdat U vandaag, zoals U gezegd
hebt, de laatste avond op deze hoogte doorbrengt. Mijn herders hebben bossen
sprokkelhout, die ze in het bos verzameld hebben, aangestoken; en dat hebben
ze ter ere van U gedaan en zij zingen vrolijke liederen en psalmen daarbij. Zou
U niet even buiten komen kijken?'
[10] 'Graag', zeg Ik, 'want Ik mag je bijzonder graag!' En Ik stond op en ging
naar buiten, en alle leerlingen volgden Mij.
[11] Maar de vrouwen lachten de oude Jood uit, omdat hij tevoren dacht dat de
hele berg in brand stond en toen zo'n kabaal gemaakt had alsof de hele wereld al
verging! De oude schaamde zich een beetje en verdroeg nu heel geduldig het
lachen van de vrouwen.
[12] Maar Ik verweet de vrolijke vrouwen die ongemanierdheid en dreigde ze.
Toen vroegen de vrouwen, waaronder de vijf dochters van Kisjonah niet waren -
want die maakten het avondmaal in de grote herenhut klaar -, Mij en de oude om
vergeving en zeiden, dat ze het beslist niet onvriendelijk bedoeld hadden.

332
[13] De oude vergaf het hen ook dadelijk van gans er harte. Maar de drie
engelen kwamen toen naar de vrouwen toe en zeiden: 'Luister naar ons,
vrouwen! Deze oude is een nakomeling van Tobias, die blind was, en die we
met de gal van een vis weer ziende hebben gemaakt, en alle nakomelingen van
deze oude Tobias, die doodgraver was, hebben als ze oud zijn om een bepaalde
reden, die alleen God en wij maar kennen, zwakke ogen. Wij zeggen u echter,
dat het een grote zonde is en op een lichtvaardig hart wijst, als men om een
blinde lacht, in plaats van hem de hand reikt en hem over voetpaden en oneffen
wegen leidt. Als jullie niet geweten zouden hebben, dat de oude, die ook Tobias
heet, voor meer dan de helft blind is, dan zou je niet gezondigd hebben; maar
omdat je wel wist, dat de oude slechts voor de helft ziet, en toch gelachen hebt,
zondigden jullie en verdien je een grote straf; maar omdat hij het je na jullie
verontschuldiging vergeven heeft, willen wij het je ook vergeven.
[14] Maar wee jullie, als je ooit weer een gebrekkige zou uitlachen! Zijn kwaal
zal dan jullie kwaal worden!
[15] Trouwens de mensen kunnen beter helemaal niet of maar heel zelden
lachen; want het lachen is afkomstig van de geesten van leedvermaak uit het
menselijke lichaam.
[16] Een vriendelijk vertrekken van de gezichtsspieren, waaruit men speciale
welwillendheid kan aflezen, is hemels; al het andere lachen stamt echter meestal
uit de hel. Want de duivels lachen altijd als hen een gemene streek lukt; in de
hemel lacht echter nooit iemand, maar men is steeds vervuld van de hartelijkste
en vriendelijkste welwillendheid voor alle nog zo armzalige schepsels en vol
medelijden met die lijdende broeder, die zijn tijd op aarde nog vervullen moet.
Denk daar in het vervolg aan!
[17] Als de mensen veel om de zwakheden van hun broeders gaan lachen, dan
verdwijnt het geloof als de zon na zonsondergang, en de liefde in het hart van de
mens wordt dan net zo koud als deze nacht nu is, en er zal dan zo'n nood onder
de mensen heersen, als er nog nooit eerder is geweest!
[18] Denk aan deze les uit de hemel! Straf je kinderen als ze lachen; hoor ze
liever huilen dan lachen! Want het lachen ontstaat in de hel, die altijd vol hels
gelach is.
[19] Er zijn omstandigheden, waarbij het alleen de mannen geoorloofd is over
iets doms, of over een eigenzinnige domheid te lachen, maar dan is het lachen
een welverdiende straf voor degene, die waard is uit~lachen te worden.
[20] Maar als iemand alleen maar voor zijn plezier lacht en voorwerpen,
gebeurtenissen en belachelijke praatjes opzoekt, opdat hij geprikkeld wordt om
te lachen, dan is hij een nar! Want alleen het hart van een nar kan geprikkeld
worden om te lachen; ieder mens, die een beetje wijs is, begrijpt maar al te goed
en snel de heilige ernst van het leven, en hij zal er niet gauw over denken om
ergens over te lachen.
[21] Lach in de toekomst daarom niet meer en kijk niet naar grappenmakers en
komedianten, die zich ervoor laten betalen om jullie klaar te maken voor de hel.
Houdt je hart steeds nuchter, opdat je Gods welgevallen en daarmee de echte eer
deelachtig wordt!'
[22] Deze toespraak maakte een grote indruk op de vrouwen, en ze legden de

333
belofte af om hun leven lang niet meer te lachen.

170 De genezing van de blinde Tobias

[I] Maar de oude had gehoord wat de drie engelen tegen de vrouwen zeiden;
daarom ging hij naar hen toe en zei: 'Ik heb zojuist gehoord, dat u de naam van
mijn stamvader hebt genoemd en u liet toen merken dat mijn naam u niet
onbekend is; door Gods genade gaf u het dode oog van de oude Tobias weer
licht en leven.
[2] Kijk, beste en eeuwige vrienden van God, binnenkort wordt ik volledig
blind; met het ene oog zie ik al niets meer, en het andere begint ook al veel
zwakker te worden. Wat zou u er van denken om mij het volle licht van mijn
ogen weer te geven? Dat zou voor u toch met weinig moeite mogelijk zijn! Help
mij alstublieft!'
[3] De engelen antwoorden: 'Zie je Hem dan niet, die daar voor je met Kisjonah
naar het hoogopvlammende vuur kijkt en luistert naar de zangen en psalmen van
de herders? Niet wij, maar Hij heeft de oude Tobias het licht van zijn ogen
weergegeven! Ga naar Hem; Hij is de Heer en kan doen wat Hij wil; Hij alleen
kan je het licht van je ogen weergeven! Uit ons zelf zijn wij tot net zo weinig in
staat als wat jij uit jezelf kunt. Wij zijn slechts Zijn dienaren en wachten op Zijn
bevelen.'
[4] Na deze woorden van de drie engelen gaat de oude naar Mij toe en vraagt
Mij om het licht van zijn ogen. - Dan zeg Ik: 'Je was toch altijd zo'n
onverzettelijke Farizeeër en een verheerlijker van de tempel in Jeruzalem en je
hield Mij toch voor een Esseen, een magiër en nog meer van dat fraais; hoe kom
je dan nu aan dat geloof!'
[5] De oude zegt: 'Heer! Ook ik was in Kapérnaum, waar U de dochter van
overste Jaïrus van de dood in het leven hebt teruggebracht; toen geloofde ik al.
Maar ik moest nog meer zien en horen opdat mijn geloof sterker zou worden; en
ik heb gezien en gehoord en nu geloof ik, dat U, o Heer, alles kunt wat U wilt.
Als U, o Heer, mij dus genezen wilt, dan kunt U dat ook helemaal!'
[6] Daarop zei Ik tegen de oude: 'Het is weliswaar iets ongerijmds, om iemand 's
nachts ziende te maken; maar als je geloof zo sterk is als je beweert, dan kun je
best ook 's nachts ziende worden! Ik zeg je echter, dat het nu geestelijk voor alle
mensen nacht is en dat ze allemaal geheel blind zijn, en de mensen zullen nooit
overdag, maar 's nachts ziende worden en voor velen zal uit hun avond en
morgen blijvend een eerste dag ontstaan. En dus wordt je ziende in de nacht!'
[7] Daarop werd de oude ziende en hij bewonderde nu de aparte vuren, die hij
eerder allemaal in elkaar had zien overlopen als één vuur .
[8] Toen hij merkte hoe goed hij kon zien, viel hij voor Mij op de knieën, wist
geen woorden genoeg te vinden om Mij te loven en te prijzen en was uitermate
gelukkig.
[9] Maar Ik zei tegen hem: 'Jij hebt ook Mijn gebod gehoord; zwijg jij dus ook
over alles, wat je hier gezien en gehoord hebt, anders zal je overkomen,
waarvoor Ik iedereen gewaarschuwd heb!' Toen stond de oude op en bezwoer

334
dat hij zou zwijgen als het graf.
[10] Zo werd dus alles op deze hoogte goed en voltooid. En toen de vuren
uitdoofden, kwamen de dochters van Kisjonah en nodigden Mij en alle
aanwezigen uit voor het avondmaal. En wij gingen allen, gebruikten een goede
maaltijd en begaven ons toen ter ruste.

171 De verzinsels van Rhiba

[1] De ongeveer dertig Farizeeën, die de een wat meer, de ander wat minder,
betere manieren hadden gekregen en nu ook gelovig waren geworden, gingen in
een eigen hut en overlegden daar gedurende bijna de gehele nacht wat ze van nu
af aan zouden doen.
[2] Een van hen, zogezegd een voornaam man, heette Rhiba. Toen het lang
duurde zonder dat er een besluit werd genomen, nam hij het woord en zei:
'Broeders, jullie praten nu zeker al een uur of twee en je bent nog geen stap
verder gekomen om een besluit te nemen. Jullie kennen mij wel en je weet
allang, dat ik in zulke kritieke omstandigheden meestal de spijker op de kop sla,
en nu denk ik, nadat ik alles wat werd gesproken en gedaan heel kritisch heb
aangehoord en bezien, dat ik hier de spijker ook wel kan raken. Luister daarom
naar mij !
[3] Het is beslist waar en niet te ontkennen dat deze mens, die de zoon van een
timmerman uit Nazareth is, dingen doet en handelingen verricht, die behalve
God vrijwel niemand mogelijkerwijs kan doen; of wel, wie maar enigermate
zwak en niet zo scherpzinnig is, wordt zonder meer overdonderd en denkt dat
deze Nazareeër minstens een soort Griekse halfgod is. Het had niet veel
gescheeld of zelfs ik had dat geloofd; want die verschijningen op de top van
deze berg waren in alle ernst zo buitengewoon, dat ze in Mozes en Elia 's tijd
niet buitengewoner konden Zijn.
[4] Maar ik met mijn onopvallende scherpzinnigheid zag toch dingen gebeuren
waardoor mij de schellen van de ogen vielen, en waardoor ik nu heel goed en
precies weet waar ik aan toe ben. Hebben jullie die mannen niet gezien, die als
engelen op de bergtop naar ons toekwamen?' - Iedereen knikt instemmend. -
Weten jullie ook, wie het zijn en waar ze vandaan zijn gekomen?' -Men schudt
ontkennend het hoofd. -'Ik zal dat jullie eens uit de doeken doen! Kijk en luister:
[5] Het zal jullie wel bekend zijn dat de timmerman uit Nazareth, Jozef
genaamd, waarvan altijd al gezegd werd dat hij ingewijd was in de kennis van
de Egyptische en Perzische magie, tevens in direkte lijn afstamt van David en
zich zo nu en dan de bijnaam 'Davids zoon' gaf. De vader van Jozef, die Eli
heette en ook een timmerman met een overigens geheel onbesproken gedrag
was, had echter in het geheim toch als hoofddoel gekozen om zijn stam weer op
de troon van Juda en het gehele beloofde land te brengen. Hij liet zijn zoon
Jozef, onder het voorwendsel dat deze zich in de bouwkunst zou bekwamen, in
goed gezelschap naar Perzië en misschien zelfs naar Indië reizen. Maar dat was
niet voor de bouwkunst, maar voor de buitengewone magie, opdat Jozef dan met
die wetenschap en die kunst alle mensen kon verblinden en zich als een door

335
God gezonden wezen kon laten verheffen op de troon van Joden en Romeinen
tesamen. Want met de sterk tot verafgoding ge neigde Romeinen zou
makkelijker gemanipuleerd kunnen worden dan met de Joden. Alleen moest
Jozef, ondanks zijn geheime kunst, naar buiten toe een strenge Jood zijn en voor
de wet geen smetje hebben, opdat zelfs de hogepriester geen aanmerking op hem
kon maken! Na een aantal jaren kwam Jozef van zijn reis terug en bezat toen de
kunst wel, maar had geen middelen en gelegenheid om deze toe te passen. Ook
had hij geen durf genoeg, zoals mij oude mensen verteld hebben, maar het
voornaamste wat hem ontbrak was het sprekerstalent; want spreken kon hij niet
en daarom was hij erg kort van stof. Eli zag, dat zijn opzet niet slaagde, en liet
toen zijn zoon Jozef, die helemaal geen geschiktheid voor de troon toonde,
alleen maar zijn bekende handwerk uitoefenen. Toen Eli stierf, zegende hij zijn
zoon wel, maar zei heel wijs dat Jozef ten opzichte van zijn kinderen voor dat
bepaalde doel niets meer moest doen, want er zat geen toekomst meer in. En
daarom heeft Jozef ook helemaal niets meer voor de kinderen van zijn eerste
vrouw gedaan.
[6] Maar na het overlijden van zijn eerste vrouw kwam door een gelukstreffer,
hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door zijn in Perzië geleerde magie, de mooie
jonge Maria, die ook van Davids stam was, uit de tempel onder zijn
bescherming, en toen kwam het koningsidee in Jozef weer tot leven. Hij maakte
Maria zwanger, die toen nauwelijks veertien jaar oud was, en huwde haar pas
later, waardoor hij weliswaar in Jeruzalem grote moeilijkheden kreeg, maar
waaruit hij zich redde met geld en magie, en door op aanraden van een goede
vriend in Jeruzalem tevens met Maria te trouwen.
[7] Weliswaar moeten de nog in leven zijnde en zeer welgestelde ouders van
Maria in Jeruzalem, een zekere Joachim en Anna, met dat huwelijk niet erg
ingenomen zijn geweest; maar Jozef had een machtige vriend in de tempel, de
oude Simeon en vooral Zacharias, en zo ging de geschiedenis toch zonder
verdere moeilijkheden door, en Maria werd de rechtmatige vrouw van Jozef, en
daarmee moesten de ouders ook instemmen.
[8] Jozef, die buitengewoon aangemoedigd werd door Maria waarvan hij veel
hield, deed er nu alles aan om voor het nog niet geboren kind, als het een jongen
zou zijn, -wat de in dergelijke dingen opgeleide Jozef met vrij grote zekerheid
vooruit kon weten, -al het mogelijke voor het bepaalde doel aan te wenden,
waarbij nu ook de niet onaanzienlijke middelen van de schoonouders wel goede
diensten verleend zullen hebben.
[9] Enige weken voor de bevalling zond hij in het geheim boden naar Perzië en
liet drie wijzen uitnodigen, die hij in zijn jeugd had leren kennen. Deze kwamen
naar Nazareth; en omdat in diezelfde tijd Keizer Augustus voor heel Judéa de
volkstelling in Bethlehem had uitgevaardigd, waren Jozef en Maria met de
kinderen naar Bethlehem opgetrokken om zich daar te laten inschrijven.
[10] De in Nazareth gearriveerde drie wijzen met hun grote en schitterende
schaar bedienden wisten toen niet waar ze naar toe moesten, gingen op naar
Jeruzalem en deden daar ongelukkigerwijs bij de oude Herodes navraag naar de
pasgeboren koning van Israël en goten daarmee. olie op het vuur! Herodes kon
hen natuurlijk niets anders zeggen dan in de eerste plaats, dat hem dat

336
totaalonbekend was, en in de tweed~ plaats dat als er iets van waar was, deze
familie zich dan net als vele duizenden anderen in verband met de door de keizer
verordende volkstelling, zeker in Bethlehem zou bevinden. Daarop haastten de
drie wijzen zich meteen naar Bethlehem en vonden daar wat ze zochten.
[11] Je kunt je wel voorstellen dat het daar niet ontbroken heeft aan magische
verschijnselen, waar zelfs de Romeinen van onder de indruk waren anders had
Herodes niet de kinderen laten vermoorden. Deze magiërs hebben het kind voor
een goede opleiding ook grote schatte~, zo niet geschonken dan toch wel
geleend, rekening houdend met.het feit dat het kind koning zou worden en dan
het geleende naar Perzië terug zou zenden.
[12] Juist daarom hebben die drie magiërs het pasgeboren kind niet meer uit het
oog verloren, tot op dit uur zorgden zij voor zijn complete magische opleiding
en nu kwamen ze ook weer als drie engelen uit de hemel en ze helpen Jezus bij
het volvoeren van zijn wonderen, en het volk, dat blind is en niets van al die
geheime dingen weet, te verblinden met allerlei wijze preken en wonderbare
daden.
[13] Maar ons, die in al dergelijke geheimen zijn ingewijd, kunnen ze de ogen
niet verblinden, en daarom is het onze heilige plicht om deze mens op alle
wegen en paden in de gaten te houden en daar, waar hij te ver gaat, snel in te
tomen.
[14] Het ergste zou zijn, als hij de Romeinen aan zijn kant kreeg; dan zou al
onze moeite helemaal voor niets zijn! Dat moeten we daarom dan ook zo
zorgvuldig mogelijk zien te verhinderen, anders groeit hij ons nog hemelhoog
boven ons hoofd! Als hij eenmaal boven is, dan zullen wij hem niet meer naar
beneden kunnen trekken! -Wat denken jullie daarvan?'
[15] De anderen zeggen: ' Je hebt misschien wel helemaal gelijk; maar als het
later anders blijkt te zijn, wat best mogelijk is, wat moeten we dan?'
[16] Rhiba antwoordt: 'Die vraag kun je hier helemaal niet stellen! Is hij meer,
of kan hij meer zijn dan een mens? Wie onder ons is dan zoals de heidenen, die
niet weten wat of wie God is en daarom zowel bijzondere mensen als ook zelfs
sommige eigenaardige dieren voor Goden aanzien, vereren en aanbidden?
[17] Is deze Nazareeër dan meer dan een buitengewoon voortreffelijk mens, een
genie, onovertrefbaar in zijn doen en laten?
[18] Als hij zou blijven wat hij is, en zijn kunst voor het welzijn der mensen zou
uitoefenen en ze ook over menig onderwerp, waarin de mensen blind zijn en
waar ze weinig of helemaal geen inzicht in hebben, zou onderrichten, dan zou
hij onvervangbaar zijn, en het land waar hij woonde zou te benijden zijn. Maar
nu streeft hij naar de troon, de kroon en de scepter van David, en dat maakt hem
verachtelijk in de ogen van alle echte en zuivere Joden die nog bezield zijn met
de oude geest, waardoor ze alle verschijnselen in het mensenleven in de juiste
verhoudingen kunnen zien en niet zo gemakkelijk als halfheidense tollenaren en
zondaren bedrogen kunnen worden!
[19] Wat heeft het voor de mensheid dan ook voor nut om door zulke
schitterende leringen in verschillende sekten gescheiden te worden, die elkaar
dan alleen maar vanwege het verschillende geloof haten -meer dan de
verscheurende dieren in de wouden?! Die van het oude geloof haten die van het

337
nieuwe geloof, en omgekeerd, en zo schenkt zo'n geloof altijd juist het tegendeel
van wat het predikt; in plaats van vriendschap, liefde en vrede veroorzaakt het
vaak de onverzoenlijkste vijandschap, haat en de ergste oorlog! En alle
geloofsvernieuwingen op aarde hebben steeds deze zelfde vruchten opgeleverd!
Als nu, zoals langdurige ervaring leert, de vruchten van zulke ondernemingen
steeds dezelfde zijn, dan hebben wij als verlichte mensen en leiders van de
volken de onvermijdelijke plicht om zulke vernieuwers vroegtijdig de weg te
versperren waarop voor duizenden ondergang en verderf dreigt. Is het dan niet
beter, dat één zo'n heerszuchtige magiër uit de wereld wordt geholpen, dan dat
in korte tijd vele duizenden, door zo'n zonderling verleid, door het scherp van
het zwaard te gronde moeten gaan?!'

172 De vervloeking van de Farizeeër

[1] Een ander zegt nu: 'Als we deze zaak alleen beschouwen uit het standpunt
van deze wereld, dan heb je geen ongelijk; maar als er na de dood nog een leven
is voor de ziel van de mens, waaraan ik nog nooit heb getwijfeld, dan hebben al
deze wereldse overwegingen en betrekkelijkheden helemaal geen waarde, en
dan is deze Jezus een zon voor de nacht van de menselijke geest en toont hij ons
de goede weg, waarop wij al tijdens ons lichamelijke bestaan in het grote
hiernamaals kunnen zien en uit het vaderhuis het heerlijke voedsel voor het
eeuwige leven kunnen halen!
[2] En dat leert hij en hij wil de blinde mensen tonen, hoe de lucht zonder meer
brood en wijn, dus echt voedsel, uit de hemelen kan bieden en kan geven, zoals
wij dat een paar dagen geleden op de top allen hebben gezien en waarvan wij
hebben gegeten en gedronken!
[3] Dat de oude nacht steeds de strijd met de nieuwe dag aanbindt en aanbinden
moet, dat leert ons niet alleen de geschiedenis der mensheid, maar ook de aard
van de dingen, zoals ze dagelijks voor onze ogen gebeuren en plaats vinden;
maar dat is nu juist Gods ordening, goedvinden en wil, waartegen nog nooit een
wereldmacht iets heeft kunnen uitrichten.
[4] Wat wil je dan doen, als deze totaal van God vervulde Jezus je met zijn
gedachten greep en volledig vernietigde? Hoe zou je je tegen hem teweer
stellen?
[5] Nu moet je eens goed luisteren! Een mens, aan wiens wenken wind en zee en
alle slechte en goede geesten gehoorzamen, - een mens, die de doden weer tot
leven wekt en iedere ziekte, al' is deze in een nog zo vergevorderd stadium,
zonder medicijnen, maar slechts door zijn wil geneest, zou wel eens iets meer
kunnen zijn dan alleen maar een buitengewoon begaafd magiër! Wij hebben
toch vaak magiërs gezien, en waargenomen hoe ze met louter tovertekens,
toverspreuken, amuletten en toverstaven omgeven zijn en hoe ze altijd iedere
kleinigheid die ze tot stand brengen, bovenmatig opblazen.
[6] Deze Jezus heeft echter noch een amulet, noch iets anders wat bij het toveren
hoort, ook geen wonderzalven, geen speciale kruiden en wortels en is zeker geen
geheimzinnige, mystieke pocher, maar een hele open, zeer goedmoedige en

338
buitengewoon tegemoetkomende hoffelijke mensenvriend en een mens in de
ware zin van het woord.
[7] Hij is geen moedeloze, maar hij is steeds opgeruimd, en zijn woorden zijn als
honing en melk; en toch gebeurt bij al zijn eenvoud alles op de
wonderbaarlijkste manier, wat hij ook maar wil! Ik ben er geheel van overtuigd
dat hij in staat is om enkel door zijn wil heel makkelijk een nieuwe aarde te
scheppen! Ik ken hem al sinds vlak na zijn geboorte en kan je vertellen, dat hij al
als jongetje van een paar jaar hetzelfde deed wat hij nu als man voor ons doet!
[8] Maar als er een mens is die in ons bijzijn daden verricht, die alleen maar aan
God mogelijk zijn, wat zal mij dan nog verhinderen om zo'n mens voor God aan
te zien?
[9] Ik ben een geboren Galileeër en nu al meer dan zeventig jaar oud, Ik ben al
meer dan veertig jaar priester en kan al dertig jaar lang slecht zien, één oog was
al helemaal blind en met het andere zag ik alles in elkaar overlopend en
onzuiver. Bij ontelbare doktoren, die uit alle wereldstreken naar Kapérnaum
kwamen en zich in hun kunst verbeeldden bijna bovenaardse wezens te zijn,
slangen en wilde dieren temden, vogels de kop afsneden en er weer in een
oogwenk opzetten, kortom echte mirakelen verrichtten, heb ik voor veel geld
voor mijn ogen middeltjes gekocht en ze precies volgens voorschrift toegepast;
maar het hielp niets!
[10] Een paar uur geleden, vlak na het avondmaal, hielp hij mij door één woord,
zonder wat voor middel dan ook, zodanig dat ik nu met beide ogen zo goed en
zuiver zie als waarschijnlijk niemand van jullie!
[11] Zoek het maar eens in de geschiedenis op of er ooit een mens met zo'n
wonderkracht en macht toegerust op aarde is geweest! Mozes heeft wel veel
gedaan door de macht van God, die hij kreeg door de kracht van zijn geloof, net
als Abraham deze kreeg door de grote belofte! Maar hoe klein zijn de wonderen
van Mozes vergeleken bij die, die deze Jezus ons nu Iaat zien!
[12] En jullie zitten gewoonweg te beraadslagen hoe je hem uit de weg zou
kunnen ruimen! Foei! Dat is schandelijk van jullie, en je verdient het om met de
krachtigste tuchtroede van God voor eeuwig zo zwaar mogelijk bestraft te
worden!
[13] Waarlijk, in deze Jezus schijnt datgene ten volle vervuld te worden, wat de
grote profeet Jesaja over de verhevenste knecht van God voorspeld heeft, toen
hij zei:
[14] 'Zie dit is Mijn knecht, die Ik heb uitgekozen en die Ik het meest liefheb,
waaraan Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en
Hij zal aan de heidenen het oordeel verkondigen! Hij zal niet schreeuwen of
twisten, en zijn geroep zal niet op de straten te horen zijn. Het gekneusde riet zal
Hij niet breken en de smeulende pit niet doven, totdat Hij voor de overwinning
het oordeel uitvoert en de heidenen hun hoop zullen stellen op Zijn naam!' (Jes.
42,1-4)
[15] Als Hij kroon en scepter zou willen, mijn hemel, Hij heeft er meer dan
voldoende macht voor! Want net zoals Hij Zijn apostelen in een oogwenk uit
alle windstreken door Zijn onzichtbare dienaren door de lucht kan laten
vergaren, wat we met eigen ogen hebben gezien, net zo zou Hij alle heersers van

339
deze aarde kunnen verzamelen en hen heel eenvoudig ter verklaring kunnen
zeggen: 'Ik ben de Heer, en jullie allen zijn voor eeuwig afgezet! Als jullie Mijn
knechten wilt zijn dan mag je bij Mij blijven; maar wil je dat niet, verdwijn dan
en verga!'
[16] Maar Hij, die in de ware zin van het woord almachtig is, heeft ons allemaal
zelfs bedreigd, als we beneden ook maar een woord zouden vertellen van wat
hier is gebeurd! Hij zoekt dus geen wereldse roem en werelds aanzien, maar
alleen maar de geestelijke groei en vervolmaking van de mensen. Zó wil Hij
alleen maar een geestelijke staat bij de mensen vestigen en hen, die niet meer
weten waar ze vandaan gekomen zijn weer in het verloren paradijs
terugbrengen! En daarom zouden we hem' indien mogelijk, uit deze slechte
wereld moeten verwijderen? Nooit of te nimmer! Vervloekt is degene, die zulke
gedachten in zijn hart koestert!
[17] Nooit heeft de aarde een grotere mensenvriend geherbergd, nooit een die
onzelfzuchtiger was dan Hij is, - en jullie willen de hand aan hem slaan?
Vraag.jezelf maar eens af wiens geesteskinderen jullie zijn, en de satan, die in je
hart woont, zal het Jullie zeggen en zal jullie antwoorden: 'Ik ben jullie vader!'
[18] Hoe moet jullie Messias er dan uitzien? Soms net als jullie? Of moet Hij
optreden als een duizendvoudige Simson en met het wapen van Simson zomaar
met één slag de mensen bij millioenen doodslaan en dan niet Zichzelf, maar
jullie op de heersersstoel zetten, en Zich dan door jullie heel onderdanig laten
gebruiken als lastezel, kameel, waakhond, als vechtende leeuw in de woestijn
tegen je vijanden, als adelaar, die met zijn scherpe ogen vanuit de hoogte
meedeelt, waarvandaan de vijand op je afkomt, zodat je geheelongestoord het
geroofde van de hele aarde kunt verbruiken en met de teerste en schoonste
meisjes der aarde kunt geilen?! Dat zou pas een Messias voor jullie zijn!
[19] Jullie willen heren zijn, en de Messias moet jullie knecht zijn! Op die
manier wil je wel een Messias hebben! Maar dat je 'Heer' tegen de Messias moet
zeggen, dat zint je niet, en daarom zou je Hem nu uit de weg willen ruimen!
[20] Denk er eens over na en raadpleeg je hart of het er met jullie niet letterlijk
zo uitziet, en jullie harten zullen hard ' Ja' roepen!
[21] Mocht ik dit echter ten onrechte verondersteld hebben, zeg me dan eens,
hoe jullie Messias er moet uitzien en welke eigenschappen hij moet hebben!
[22] Het is een schande voor ons, terwijl wij ons nog wel kinderen van de
Allerhoogste noemen; en de heidenen, tollenaars en zondaars zijn ons in alles
voor! De Grieken, Romeinen, Egyptenaren, Perzen, Assyriërs en bijna alle ons
als heidens bekend staande volkeren hebben uit dankbaarheid voor hun afgoden
de grote wijze mannen verafgood, omdat ze dachten, dat zulke mannen hen door
hun goden uit genade gegeven werden, en ze bewezen hen goddelijke verering,
bouwden tempels voor hen en verklaarden de plaats waar zo'n wijze gewoond
had tot heilige plaats. In slechts heel weinig gevallen is het voorgekomen dat de
goddeloze heidenen onmenselijk tegen hen opgetreden zijn.
[23] Maar wij Joden, die de naam 'Volk van God' dragen, hebben een groot
aantal van onze door God gezonden profeten gestenigd en ze vervloekt en toch
durven wij ons nog steeds 'Kinderen Gods' te noemen!
[24] Elia, een van de grootste en machtigste profeten, moest bijna naar het einde

340
der wereld vluchten, om zichzelf in veiligheid te brengen voor de woede van de
'Kinderen Gods' en de woede van hun buren. Dat zijn prachtige 'Kinderen Gods'!
[25] Wij zijn het die de boden van God gestenigd hebben en wij zouden nu ook
deze goede Jezus uit de wereld willen helpen, als dat zou kunnen! Maar de
hemel zal daar wel op toezien! Mocht zoiets echter mogelijk worden -want God
laat de mensen zelfs de slechtste daad begaan opdat zijn maat voor de hel vol zal
worden -, dan voorspel ik jullie de eeuwige vloek over al de Joden, dat ze op
aarde nooit meer een thuis zullen hebben, en dat hun naam, waar zich zelfs de
heidenen voor gebogen hebben, walging zal opwekken bij de mensen!
[26] Zo waar God leeft, zo waar zal dit ook gebeuren! En zo'n misdaad zal in de
hel eindeloos worden vergolden! Denk er goed aan, dat ik dit als Farizeeër tegen
jullie heb gezegd!'

173 Vastgeroest in hun wereldse voorschriften

[I] Slechts enkelen aanvaardden wat deze oude man, Tobias, nu tegen hen
gezegd had; maar het merendeel was daarover zo boos geworden, dat het zijn
kleren wilde verscheuren en daarna Tobias en allen, die hem gelijk gaven, wilde
stenigen.
[2] Maar de oude Tobias zei: 'O doe maar met ons wat je van plan bent, nu wij
een doorn in je oog zijn geworden! De drie engelen, die hier nog zijn, zullen
jullie voor je prijzenswaardige moeite ook een prijzenswaardig loon in de hel
toebedelen, en de duivels zullen de naad van je mantels wel verder
openscheuren!'
[3] Toen Tobias zo energiek tegen zijn woedende collega's had gesproken had
en deze stenen begonnen te zoeken, kwamen de drie engelen de hut binnen, en
hun gezichten lichtten als de zon.
[4] Bij het zien daarvan werden de weerspannigen erg bang, en ze vielen op hun
aangezicht en smeekten huilend van angst de drie om vergeving.
[5] Maar deze zeiden: ' Als jullie de vijanden zijn van degenen, die door Gods
geest bewogen worden, -wie zijn dan jullie vrienden? Wij zeggen jullie openlijk:
Dat zijn de duivels! Bekeer je daarom, anders krijg je te maken met de macht
van de Allerhoogste!'
[6] De van doodsangst bevenden huilen: 'Wat moeten we doen?' Daarop zeggen
de drie: ' Deemoedig zijn en de ware, enige Zoon van God geloven, Wiens ziel
één is met de Vader! Want de Vader is in Hem en niet buiten Hem!' -Na die
woorden verdwijnen de drie engelen, en de Farizeeën richten zich weer op en
zien geheel af van hun bijzonder slechte voornemen.
[7] Tobias vraagt hen nu: 'Nu, hoe staat het er mee, wat willen jullie doen? Waar
zijn de vervloekte stenen? Waarom vergrepen jullie je nu niet aan die drie, die je
voorheen nog aanzag voor de vermomde drie magiërs uit Perzië?'
[8] De vreselijk ontstelden antwoorden: ' Je weet toch, dat we de geboden van
Mozes moeten houden, waarop we bij de hemel en bij de tempel hebben
gezworen! Als nu deze Jezus overal het tegenovergestelde leert en doet, dan
kunnen we toch niet zo maar onze eed omruilen voor deze bijna geheel anti-

341
mozaïsche leer? Maar we zullen nadenken en zien, wat er aan te doen is! Nu
zeggen we niet ja en ook niet nee; want er staat geschreven, dat er uit Galiléa
nooit een profeet zal opstaan! En daarom is deze geschiedenis, hoe
wonderbaarlijk ze ook op haar unieke manier is, toch altijd gekoppeld aan veel
dingen die tot nadenken stemmen!'
[9] Tobias zegt: 'Het is wel zo, dat uit Galiléa geen profeet zal voortkomen;
maar ik vraag of er ook geschreven staat, dat de Messias niet uit Galiléa zal
voortkomen! Daarvan staat volgens mij nergens iets! En met betrekking tot de
komende Messias is er ook nergens een plaats speciaal genoemd, waar Hij zal
opstaan! Als volgens de Schrift Galilea in ieder geval geen profeten zal leveren,
dan kan het toch heel goed de Messias leveren! Want tussen een profeet en de
Messias zal toch wel een oneindig verschil bestaan?!' De ontstelden antwoorden:
'Je hebt gelijk; daarom zullen we er diep over nadenken. ,
[10] Dan zegt een andere Farizeeër op de achtergrond, die gedurende de gehele
lange verhandeling heel rustig had geluisterd, zonder intussen de een of andere
mening naar voren gebracht te hebben: 'Vrienden en broeders! Om deze
wonderbare geschiedenis te begrijpen, moet je nuchter en uitgeslapen zijn; wij
zijn echter allemaal meer of minder dronken van de avondmaaltijd en daarbij
hebben we veel slaap! Hoe kunnen en willen we dan zo over zo'n wonderbare en
tevens belangrijke en ernstige zaak een deugdelijk oordeel uitspreken?
[11] Ik vind daarom dat we beter wat kunnen gaan slapen en morgen de verdere
en zeker meer verstandige verhandeling voort kunnen zetten! Want het lijkt me
toe, dat het toch ook al begint te schemeren, en de morgen zal dus wel niet lang
meer op zich laten wachten; verder moeten we de sabbat toch minstens in de
passende rust tegemoet treden en niet in een woordenstrijd over onze meningen
en opvattingen!
[12] Ik geloof dat de grote groep van de aanhangers van Jezus zich al begint te
roeren! We willen of moeten ze observeren, -maar hoe, als we er te slaperig voor
zijn en zij misschien eerder weggaan, dan dat wij wakker zullen worden, als we
nu genoodzaakt zijn wat te slapen?!'
[13] Een ander valt hem in de rede en zegt: 'Dat is gemakkelijk te verhelpen, we
plaatsen een wacht!' Dan zegt de ander: 'Wie? Jij soms of iemand anders die net
als jij omvalt van de slaap en als wacht net zo goed in slaap zal vallen als wij
beiden?!'
[14] Een derde zegt: 'Van dat slapen zal zeker niets meer komen; want de
anderen beginnen zich al klaar te maken voor het vertrek; daarom zal er voor
ons wel niets anders overblijven dan hun voorbeeld te volgen. Want de weg naar
de vlakte is lang en voor het opgaan van de zon zullen we nog lang niet in het
dorp zijn!'
[15] Een vierde zegt: 'Wel, nu is Meester Jezus ook voor de hut en maakt
aanstalten om te vertrekken; er blijft ons dus wel niets anders over dan ook zo
vlug mogelijk op te breken?'
[16] Dan zegt de eerste: 'Daar heb je het nou! Ik heb het wel gedacht. Dat zal me
een mooie reis worden -zonder slaap en ook nog helemaal dronken van het
avondmaal van gisteren!'
[17] Een aantal zegt nu: 'Wel, het kan nu eenmaal niet anders! Degenen, die

342
gerust hebben zullen zeker niet op ons wachten! Opstaan dus maar! Slapen doen
we dan wel beneden in het dorp.' Nu staan allen op en gaan snel naar buiten.
[18] Als de Farizeeën allemaal al klaar staan voor vertrek, maar Ik nog niet
direkt aanstalten maak voor de afdaling in het dal, wordt het grootste
deelontstemd en vraagt aan Mij of Ik dan nog niet ga vertrekken.
[19] Maar Ik zeg hen: 'Ik ben Heer en doe wat Ik wil, en niemand hoeft Mij te
vragen: 'Waarom moet dat zo?' Als dat wat Ik voor Mij en de Mijnen wil echter
voor iemand niet prettig is, Iaat die dan doen wat hij wil; want Ik houd niemand
vast! Als iemand wil gaan, -nu, dan gaat hij! Wil iemand echter wachten, -nu,
dan wacht hij maar geduldig! Voor zonsopgang zal Ik niet verder gaan en eerst
gebruik Ik nog een morgenmaal; want de weg is ver en vermoeiend.'
[20] De Farizeeën zeggen: 'Kunnen we dan nog een poosje gaan rusten?' Ik
antwoord: 'Beslist wel! Want de aarde heeft het licht van jullie ogen niet nodig
bij zonsopgang, maar wel het licht van Mijn ogen, opdat het licht worde in de
diepte!'
[21] De Farizeeën zeggen dan onder elkaar: 'Laat dat degene begrijpen, die dat
kan en wil; maar wij begrijpen het niet!'
[22] De oude Tobias zegt: 'Ik begrijp het wel en blijf daarom ook hier buiten;
misschien wordt het in mijn diepte dan ook licht.'
[23] Waarop de anderen zeggen: 'Oude rare man, doe maar wat je wilt; maar wij
gaan weer in de hut en slapen nog een poosje.' Na die woorden gaan ze allemaal
vlug de hut in en gaan daar liggen om te slapen.
[24] Tobias gaat heel eerbiedig naar Mij toe en wil Mij alles vertellen, wat
gedurende de nacht in zijn hut gebeurd was. Ik troost hem echter en zeg: 'Ik weet
overal van! Als Ik het niet had geweten, hoe had Ik je dan op het juiste moment
hulp kunnen zenden?! Laat het daarom maar rusten! Want wie zich voortijdig
tegen Mij verheft, die zal de verzenen hard tegen de prikkels slaan! Wees dus
maar niet bang! Want zulke onaangename dingen zullen je voortaan niet meer
overkomen!
[25] Maar laten we nu wat hogerop gaan, daar op die oostelijke heuvel; van daar
uit zullen we de pracht van een zeer mooie zonsopgang te zien krijgen; en dat
versterkt zowel de ziel als de ledematen en verwarmt het hart en de nieren.
[26] Na deze korte toespraak begeeft alles zich nu met Mij naar de top van de
alpenheuvel en wacht verlangend op de zonsopgang, die ook niet meer zo lang
op zich liet wachten.

174 Gedragsregels voor rechters en wetgevers

[1] Toen na een uur de zon in een nauwelijks te beschrijven pracht en majesteit
opkwam, werden allen geheel en al gesticht en tot tranen toe geroerd en men
zong psalmen tot eer van Degene, Die dat alles zo wonderbaarlijk, goed en
heerlijk had geschapen.
[2] De oude Tobias zei na dit feestelijke ochtenduurtje: 'O Heer! Dat is een
andere tempel dan die in Jeruzalem, die voortdurend vol vuil en viezigheid is!
Hoe vaak heb ik in mijn leven psalm na psalm gezongen terwijl mijn hart droog

343
bleef als tien jaar oud stro en koud als ijs! En hoe warm slaat het nu voor mijn
almachtige schepper! Hoe vaak was ik in de tempel en hoe blij was ik als ik
diens steeds stinkende voorhoven mocht verlaten; en hier zou ik een eeuwigheid
willen blijven en de grote God, die alle talloze heerlijke dingen heeft geschapen,
willen prijzen uit de van liefde brandende diepte van mijn hart! Beste Meester,
hoe kan ik U danken voor deze heilige hoge levensvreugde, die ik nog nooit
eerder heb ondervonden?!'
[3] Ik zeg: 'Wie zo in Gods schepping gaat staan en zo warm voelt en ondervindt
wat hij daarvoor zijn God en Schepper schuldig is, zoals dat nu bij jou het geval
is, die brengt Mij daarmee ook al de beste en aangenaamste dank.
[4] Blijf jij echter in het vervolg vervuld van zulke gevoelens en gewaar-
wordingen en sluit je hart nooit voor de armere broeder, ook al was hij eens je
vijand, dan zal jou mettertijd een grote genade uit de hemel ten deel vallen! Als
je allerlei zondaren ziet, veroordeel en verdoem ze dan niet; want -begrijp Mij
goed -zij zijn het meestal niet die zondigen, maar de geest die ze daartoe aanzet.
Je kunt niet weten door welke geest ze gedreven worden. Er zijn er genoeg, die
in hun vroomheid heel gemakkelijk hoogmoedig zouden kunnen worden en die
dan al gauw vanaf de vermeende hoogte van hun deugd met veel verachting en
afschuw neer zouden willen zien op de zondaren, waardoor ze dan zelf
onbewust nog grotere zondaars zouden worden dan degenen, die ze
verafschuwen; dan komt er een geest en verleidt zulke mensen tot de een of
andere zonde, en de al trots geworden voorvechter van de deugd ondervindt zo
aan den lijve, dat hij nog lang geen God, maar slechts een heel gewoon zwak
mens is !
[5] Zo'n mens wordt dan weer deemoedig en doet boete, waarvoor hij zich
vroeger, toen hij nog meende zo deugdzaam te zijn, veel te verheven voelde!
[6] En daarom moet niemand een zondaar haten omdat hij een zondaar is;
iedereen doet goed en voldoende als hij de zonde alleen haat en verafschuwt!
Maar een verharde booswicht, die één is geworden met de zonde, moet je geen
hulp geven! Als hij daardoor echter voor zijn verbetering terecht in de ellende is
gekomen, dan moet je aan hem denken, en als hij je wat vraagt, dan moet je
daarnaar luisteren. En als je een misdadiger naar de galg ziet brengen moet je
geen vreugde voelen over zijn treurige lot, ook al zou hij zijn misdaad waarvoor
hij nu de dood in gaat aan jouw huis hebben gepleegd; want weet, dat het niet
onmogelijk
is dat zo'n misdadiger in de andere wereld zalig kan worden!
[7] Liefde moet in alles het voornaamste levenselement zijn van ieder mens!
Rechtvaardigheid, die niet in de liefde wortelt, is voor God geen recht-
vaardigheid; en de degene die zo recht spreekt is voor God dan ook een tienmaal
grotere zondaar dan degene die door hem veroordeeld wordt, en God zal hem
eens net zo onbarmhartig veroordelen, als hij zijn naasten veroordeeld heeft.
[8] Veroordeel daarom niemand en verdoem ook niemand, ook al zondigt hij
nog zo erg tegen jou, dan zul jij ook eenmaal niet veroordeeld en verdoemd
worden; want de maat waarmee iemand meet, is dezelfde als waarmee het hem
eenmaal in de andere wereld weer vergolden wordt. De strenge, volgens wat
voor een wet dan ook rechtvaardige, maar tevens koude, liefdeloze rechter zal

344
eens net zo'n streng rechtvaardig en onverbiddelijk oordeel over zich horen
uitspreken; de gerechtsdienaars en scherprechters zullen echter nooit Gods
aangezicht zien!
[9] Wie een dief en moordenaar vangt, heeft goed gehandeld als hij hem aan het
wettelijke gerecht overgeeft; maar de rechter mag nooit vergeten, dat de
misdadiger zolang hij in deze wereld leeft, nog geen volledige duivel is, maar
een misvormd, verleid mens, die men op alle mogelijke manieren nog kan
trachten te verbeteren voor hij als een onverbeterlijke duivel ter dood
veroordeeld kan worden!
[10] Bij het scherprecht moet het echter zo toegaan, dat de veroordeelde niet
meteen gedood wordt, maar men moet hem een hele dag vijf handbreedten
boven de begane grond met handen en voeten aan een paal gebonden te kijk
hangen.
[11] Toont hij dan oprecht en smekend dat hij zijn leven beteren wil, dan moet
hij van de paal losgemaakt en in een geëigende en op rechtvaardige liefde
gebaseerde verbeteringsinrichting worden gebracht, maar dan niet eerder vrij
worden gelaten voordat duidelijk aantoonbaar is dat hij zich verbeterd heeft.
Geeft de misdadiger aan de paal echter gedurende de gehele dag geen teken van
verbetering, dan is hij een complete duivel en moet daarom ook, als hij nog leeft
aan de paal, na zonsondergang gedood en daarna tesamen met de paal op de
terechtstellingsplaats worden verbrand.
[12] Ik zeg dit daarom tegen jou, opdat je je in de toekomst daarnaar richten
zult, want jij was ook rechter en dat ben je nog steeds bij de Farizeeën en je
zorgt voor de graven van de overledenen en de terechtstellingsplaatsen voor de
misdadigers.
[13] Gezegend is hij die zich daarnaar zal richten; zijn naam zal schitteren in het
eeuwige levensboek!
[14] Maar nu gaan we weer naar beneden naar de hutten; Kisjonah heeft al een
bescheiden morgenmaal klaargemaakt en wacht op ons met zijn vrouwen zijn
dochters.'

175 Sabbatsheiliging

[I] We gaan nu snel naar beneden, en Kisjonah komt Mij al vlug tegemoet om
Mij en alle leerlingen uit te nodigen voor de morgenmaaltijd, maar tevens
verontschuldigt hij zich dat de tafels wat soberder voorzien zijn dan anders,
want de voorraden waren op en hij had ze niet aan laten vullen omdat hij wist
dat Ik vandaag -op de sabbat -weer bergafwaarts naar het dal zou gaan. Als het
morgenmaal daardoor iets minder zou zijn dan anders, dan kwam dat niet omdat
hij dat zo gewild had, maar omdat hij, geheel buiten zijn schuld, niet bij machte
was om daar iets aan te veranderen!
[2] Ik stel hem gerust en zeg: 'Wees maar gerust en maak je daarover geen
zorgen! Zo is het heel goed en juist, en het gaat zoals Ik het wil; - overigens
moet Ik je als Mijn beste broeder en vriend er op wijzen, dat je je gedurende
deze paar dagen toch wat te veel ingespannen hebt.

345
[3] Ten opzichte van de onuitgenodigde gasten, de grote groep Farizeeën, zou je
beslist niet gezondigd hebben als je ze niet had uitgenodigd; want die hebben
zeer veel goud en zilver, en als ze hier wilden zijn, dan hadden ze zich zelf best
kunnen verzorgen! Maar het was zeker ook geen zonde van je, dat je ze
kosteloos verzorgd hebt. Als je ze echter een rekening wilt presenteren dan zal
Ik dat niet afkeuren. De oude Tobias hoort echter bij Mij.'
[4] Kisjonah zegt: 'Ik zal dat ook doen; er zijn genoeg armen, - dat gelag zal hen
ten goede komen! Maar wees nu zo goed, o Heer, om het wat karige maal met
Uw leerlingen te gebruiken; de Farizeeën slapen nog in de grote slaaphut en ik
wilde graag zonder hen eten!'
[5] Ik zeg: 'Doe dat niet! Wek ze en nodig ze uit voor de maaltijd! Ik zal
vandaag met al de Mijnen vasten tot de middag; beneden zullen we dan pas een
echte maaltijd gebruiken.'
[6] Kisjonah doet dadelijk wat Ik tegen hem zei, hoewel het hem wel wat tegen
de borst stuit. De Farizeeën en hun genoten komen vlug van hun slaapplaatsen
en haasten zich naar het morgenmaal, dat ze ondanks de sabbat heel haastig
opeten; want ze zijn bang dat de zon, die weliswaar allang is opgegaan maar nog
niet de hut bereikt heeft omdat deze naar het westen vlak bij een hoge rotswand
is gebouwd, toch heel gauw de hut zou kunnen bereiken, en dan mochten ze pas
weer eten na de ondergang van de zon, of in de tempel te Jeruzalem tijdens het
breken van de toonbroden.
[7] Kisjonah vestigt er Mijn aandacht op en zegt: ' Je kunt eigenlijk wel lachen
om dat gedoe; bij hen begint de sabbat pas op het moment dat de zonnestraal het
punt beschijnt waar zij zich bevinden! Zoals U nu al een paar maal hebt gezien,
o Heer, komt de zon pas tegen de middag bij deze hut, en deze ogendienaars
zouden dus pas na een halve dag met de sabbat beginnen en deze gaan vieren.
Zulke kerels zul je ergens anders op de goede aarde toch nauwelijks vinden!'
[8] Ik zeg: 'Laat ze maar; heel vlug zullen er zich verscheidene gelegenheden
voordoen, en wel nog voordat we helemaal beneden zijn, waarbij we hen hun
sabbat onder de neus kunnen wrijven. Maar dit betekent nog niets als je weet
hoe slim ze hun sabbat ontduiken als ze dat willen en de sabbat in hun synagoge
hen geen rijke oogst voorspelt: -dan doen ze ramen en deuren dicht, zodat de
zon haar licht niet kwijt kan in de vertrekken van zulke ogendienaars, en op die
plaats en op dat ogenblik is er dan geen sabbat in het huis! Ook een dag zonder
zon geldt niet als een hele sabbat tenzij ze in hun synagoge hun zevenarmige
kandelaar aansteken, maar zoiets kost natuurlijk altijd een rijkelijk offer!
Daarom hebben ze dan ook altijd liever een sombere sabbat dan een vrolijke
zoals vandaag.
[9] Maar zoals Ik al zei, vandaag komt er nog wel een gelegenheid, waarbij we
dat onder de aandacht kunnen brengen. Maar nu gaan we op weg, want het zal
vandaag erg warm worden, en in de grote hitte is het niet aangenaam om te
reizen.
[10] Nu breken we ook meteen op en dalen in snelle pas de berg af het dal in, en
de Farizeeën hijgen achter ons aan en ergeren zich over onze vlugge stappen.
Een roept er ons zelfs na en zegt: 'Waarom lopen jullie toch zo onzinnig hard?
Hebben jullie boven soms iets gestolen?!'

346
[11] Matthéus, de apostel, Iaat dat niet op zich zitten en antwoordt: 'Wij lopen
met onze eigen voeten, net als jullie met die van jullie, en we gaan daarom zo
goed en zo vlug we zelf willen, waarvoor we jullie toch hopelijk geen
rekenschap behoeven af te leggen; ook hebben we vooraf met jullie geen
bindende afspraak gemaakt hoe vlug we voor jullie uit zullen gaan! Houdt dus je
mond en ga je eigen weg zoals je kunt en wilt! Wij maken ons niet druk over
jullie; waarom maak je je dan bezorgd over ons?!'
[12] Dan zegt een Farizeeër, die daardoor al erg kwaad is geworden: 'Wat loop
je toch te kletsen, domme tollenaar; weet je dan niet dat het vandaag sabbat is,
waarop niemand behoort te twisten?!'
[13] Daarop antwoordt Matthéus: 'Geldt de sabbat dan alleen maar voor mij en
niet voor jullie?! Wie begon er te twisten?! Er staat toch nergens geschreven dat
je op de sabbat niet vlug mag lopen; daarentegen verlangen jullie zelfs dat men
niet teveel moet treuzelen op de sabbat bij het gaan naar de synagoge, en dus
overtreden wij zelfs jullie wet niet als wij vandaag op de sabbat wat sneller gaan
dan op een andere dag. Beneden in het dorp staat een kleine synagoge waar wij,
als wij vlug genoeg lopen, beslist nog op tijd kunnen komen; wat verlang je dan
nog meer van ons?!'
[14] De Farizeeën zeggen: ' Ja, daar hoor jij toch niet bij, die zich naar de
synagoge en de scholen haasten! Het is toch belachelijk als een tollenaar over
een synagoge praat! We zullen jou niet kennen?! Je bent meer een heiden dan
een geboren Griek en toch praat je over ijver voor de synagoge, zwarte
boosdoener?!'
[15] Matthéus zegt: 'Het wordt nu toch wel tijd dat je je tong beteugelt, anders
veroorloven wij ons om met knuppels op jullie ruggen de sabbat te breken! Moet
je die eeuwige dagdieven zien en wat ze zich met ons durven te veroorloven!
Nog één beledigend woord en ik vergeet de sabbat en mijn menselijkheid en pak
jullie als een beer aan!' Na dit dreigement zeggen de Farizeeën weliswaar niets
meer, maar inwendig zijn ze woest.

176 Aren lezen op de sabbat

[I] Maar na een poosje, al tamelijk diep in het dal, kwamen we bij een akker die
vol met bijna gerijpt koren voor ons lag. Er liep een weg door de akker, en we
namen deze weg omdat we dan vlugger bij het dorp zouden zijn. Wij liepen dus
door het gezaaide, en het was natuurlijk nog sabbat. Maar de leerlingen hadden
honger omdat ze net als Ik geen morgenmaal gehad hadden, en ze begonnen
daarom de rijpere aren af te plukken, de korrels in hun hand er uit te wrijven en
ze te eten. (Matth.12:1)
[2] Toen de toch al kwade Farizeeën dat zagen, liepen ze vlug naar Mij toe en
zeiden met gewichtige gezichten: 'Ziet u niet, dat uw leerlingen op sabbat dingen
doen die niet betamelijk zijn?!' (Matth.12:2)
[3] Ik antwoordde hen: 'Hebben jullie dan nooit gelezen, wat David deed, toen
hij en zijn metgezellen honger hadden? (Matth.12:3) Dat hij in het huis van God
ging en de toonbroden at, die hij niet mocht eten noch degenen die bij hem

347
waren, maar wat alleen aan de priesters toegestaan was?! (Matth.12:4) Of heb je
nooit in de wet gelezen, hoe de priesters op de sabbat in de tempel de sabbat
ontheiligen en toch niet schuldig zijn?! (Matth.12:,5) ...
[4] Boven hebben jullie Mijn daden gezien en Mijn leer gehoord, en dikwijls is
er tegen jullie gezegd Wie Ik ben! Als dat jullie nog niet genoeg is, dan zeg Ik je
nu nog één keer onverbloemd, dat in Mij Diegene is, Die groter is dan de
tempel! (Matth.12:6)
[5] Als jullie echter zouden weten wat het betekent: 'Ik heb een welgevallen aan
barmhartigheid en niet aan offers!', dan zouden jullie deze onschuldigen nu in je
hart niet vervloekt hebben! (Matth.12:7) Weet dan, blinde en dove Farizeeën:
De Zoon des mensen, Die Ik ben, is ook Heer over de sabbat!' (Matth.12:8) De
Farizeeën schrokken zo van deze woorden, dat ze meteen achteruit gingen en de
leerlingen niet meer verboden om aren af te plukken.
[6] Maar Kisjonah, die steeds naast Mij liep en van wien de akker was, zei tegen
Mij: 'Heer, ik zal nu vooruitgaan en meteen een uitgebreide maaltijd klaar laten
zetten; want ik heb medelijden met de brave leerlingen vanwege hun kennelijke
honger!'
[7] Ik zeg: 'Daar zul je echt goed aan doen. Maar Ik zal nu toch eerst met de
leerlingen een school bezoeken ter wille van deze Farizeeën, opdat hun ergernis
niet nog groter wordt. Ze zitten toch al in hun maag met Matthéus, omdat hij
hun een poosje terug erop heeft gewezen dat wij terwille van de synagoge zo
vlug lopen. Als we nu de school in het dorp voorbij lopen, dan loopt de maat bij
hen over en beginnen ze herrie te schoppen; maar als we nu eerst toch in een
school gaan, dan kunnen ze niets meer zeggen en dan kan jij ook zonder
schaamte je rekening aan hen voorleggen, dat wil zeggen als de sabbat
afgelopen is.' Na deze woorden ging Kisjonah rechtstreeks met de zijnen naar
huls, waar hij alles geheel verzorgd aantrof.
[8] Wij sloegen echter een beetje meer naar links een weg in naar de school, die
op het hoogste punt van het dorp lag. Daar aangekomen betraden we direkt de
zeer sporadisch bezochte school (Matth.12:9), en de Farizeeën volgden ons op
de voet. Ze waren inwendig erg kwaad, omdat ze op de akker voor hun domheid
door de leerlingen uitgelachen waren, toen Ik hun bezwaren tegen het aren
plukken weerlegde.
[9] Toen we in de school kwamen deden de Farizeeën meteen weer heel
gewichtig en brachten een mens bij Mij, die al heel lang een verdorde hand had
en daardoor bijna geen enkel werk kon doen. Ze vroegen Mij, omdat Ik eerder
gezegd had dat Ik ook Heer over de sabbat ben of het toegestaan zou zijn om
ook op de sabbat te genezen. Dat vroegen ze Mij echter alleen maar om
bewijzen tegen Mij in handen te krijgen (Matth.12:10); want hun slechte harten
brandden al van toorn en haat.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom vragen jullie dat aan Mij, alsof Jullie deze
zieke zouden kunnen helpen en zijn reeds lang gestorven hand levend. zouden.
kunnen maken?! Als Ik hem echter genezen wil, dan zal Ik Jullie toch niet om
Jullie toestemming vragen?!
[11] Wie van jullie is er zo dwaas, dat hij zijn schaap dat in een gat valt, daar op
de sabbat met uithaalt?! (Matth.12:11) Maar een mens is toch veel waardevoller

348
dan een schaap! Zodoende zal men op een sabbat een mens toch wel mogen
helpen?!' (Matth.12:12)
[12] Toen zwegen de Farizeeën; maar Ik riep de mens bij Mij en zei tegen hem:
'Strek je hand uit!' En hij strekte zijn hand uit, en deze werd net zo gezond als de
andere, die nooit ziek geweest was. (Matth. 12:13)
[13] Nu was de maat vol voor de Farizeeën; ze verlieten de school en
beraadslaagden buiten hoe ze Mij zouden kunnen doden. (Matth. 12:14)
[14] Maar Matthéus, die een listige spion was, sloop hen na en luisterde ze
ongemerkt af, kwam al gauw bijna buiten adem terug en riep luid wat hij
gehoord had. Toen zond Ik vlug een leerling naar Kisjonah en liet hem zeggen
dat Ik vandaag uit voorzorg niet bij hem kon komen eten, omdat Ik de Farizeeën
die Mij nu naar het leven stonden niet nog grotere misdadigers wilde maken dan
ze al waren waarom Ik een tijdje uit deze streek verdwijnen zou. De leerling liep
pijlsnel, en wist waar hij Mij weer kon vinden.
[15] Nauwelijks had hij het aan Kisjonah overgebracht, of deze vertrok
onmiddellijk met zijn hele huishouden, verzamelde in aller ijl nog een grote
hoeveelheid volk, haastte zich naar de school en kwam nog net op het juiste
moment, toen de Farizeeën al voorzien van stenen de school wilden
binnendringen.
[16] Het spreekt wel vanzelf dat de Farizeeën behoorlijk door Kisjonah
aangepakt werden, waarop Ik vervolgens met veel volk vandaar vertrok en al
hun zieken onderweg genas; want omstreeks de tijd van de tarweoogst kwam er
nogal wat koorts voor in deze streek die dicht aan de Galilese zee lag, en
zodoende waren daar ook steeds veel zieke mensen vooral van het vrouwelijk
geslacht. Toen deze over Mij hoorden, kwamen ze de menigte achterna om door
Mij genezen te worden en allen die dat deden werden genezen. (Matth.12:15)
[17] Maar nadat Ik ze genezen had, waarschuwde Ik ze om daar thuis met
niemand over te spreken (Matth.12,16), en ook niet tegen wie dan ook iets mee
te delen over waar Ik was toen Ik ze genas, en in welke richting Ik verder was
gegaan. Ze beloofden zich daar heel precies aan te houden en daarop liet Ik hen
in vrede gaan.

177 De vervulling van de profetie

[I] Toen Ik met hen klaar was, kwamen de apostelen naar Mij toe en zeiden:
'Heer, U bent soms toch wat raadselachtig! Weet U, we hebben al zoveel
wonderen van U gezien en ook aan den lijve ondervonden, dat we er ook maar
geen ogenblik aan kunnen twijfelen, als we dat al zouden willen, dat U in de
volste en waarste zin des woords de Zoon van de levende God bent en ook zijn
moet; want wat U doet heeft tot op heden geen mens kunnen doen. Maar toch
komen er bij U bepaalde ogenblikken voor, waarop U in alle ernst bang schijnt
te zijn voor de mensen, terwijl U toch, zoals wij meermalen overtuigend gezien
hebben, gebieden kunt over alle zeer machtige engelenscharen uit de hemel!
[2] Wij zouden die Farizeeën met hun ongeveer vijftig onbewapende
aanhangers, waarvan de een nog laffer is dan de andere, behoorlijk hebben

349
kunnen toetakelen; en zo'n almachtig woordje van U, - en de lust om U te
vervolgen zou de Farizeeën voor altijd zijn vergaan! Het is ons een raadsel en
dat kunnen we eerlijk gezegd met de beste wil niet begrijpen, waarom U, die alle
goddelijke macht bezit, voor die kerels bent gevlucht! - Legt U ons Uw vreemde
handelwijze toch eens uit!'
[3] Ik zei: 'Jullie zijn nog behoorlijk zwak en blind, dat je zoiets niet direkt ziet!
Kijk, dat gebeurde opdat jullie zouden bemerken, dat wat de profeet Jesaja over
Mij geprofeteerd heeft nu in vervulling ging, toen hij (Matth.12:17) het
volgende zei: 'Zie, dit is Mijn knecht, Die Ik heb uitgekozen, en Mijn geliefde,
Waaraan Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en
Hij zal het oordeel aan de heidenen verkondigen (Matth.12:18). (Onder oordeel
wordt hier waarheid.licht en leven verstaan; want de waarheid zorgt voor een
rechtvaardig oordeel.) Hij zal geen ruzie maken en schreeuwen, en men zal Zijn
roepen niet in de straten horen. (Matth.12:19) Het gekneusde riet zal Hij niet
breken en de smeulende lampenpit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel
uitvoert. (Matth. 12:20) En de heidenen zullen op Zijn naam hopen.' (Matth.
12:21)
[4] Wel, dat is de reden waarom Ik het niet tot een ruzie en nog minder tot een
handgemeen met de Farizeeën wilde en kon laten komen.
[5] Overigens wist Ik vooraf echt wel, dat Kisjonah ze niet zonder straf zou laten
vertrekken! Nu zijn ze tien keer erger gestraft, dan wanneer wij ons daarover
druk gemaakt hadden; want ten eerste hebben ze ontzettend op hun kop gehad
van de mensen van Kisjonah, en ten tweede mogen ze over alles wat ze gezien,
gehoord en beleefd hebben, in Kapérnaum geen lettergreep loslaten, en dat
ergert en hindert ze nog het meest.
[6] Want als er één ook maar een lettergreep laat horen wordt hij, zoals hem dat
op de berg is voorspeld, op datzelfde ogenblik stom, doof en, als dat nodig
mocht zijn, ook blind. Daarom wilden ze ook proberen of ze Mij konden doden;
want ze dachten dat daardoor de werking van Mijn op de berg gegeven
dreigement, waarin ze beslist geloofden, vernietigd zou worden.
[7] Want ze houden Mij nog steeds voor een slechte magiër, die levend wel,
maar dood niet tot iets in staat is. Het ergste voor hen is echter dat ze nu niet
weten waar Ik ben heen gegaan. Weliswaar hebben ze al boden in oostelijke
richting gezonden om Mij te zoeken -want ze zagen ons vanaf de school naar het
oosten verdwijnen -; maar dat we in het bos onverwachts na een uur lopen in
westelijke richting gegaan zijn en nu meteen ook over de zee naar de andere
kant zullen varen, dat weten ze niet, en daarom zullen ze tevergeefs zoeken. Is
jullie raadsel hiermee opgelost?'
[8] De twaalf en ook veel anderen die Mij volgen, antwoorden: 'Ja, nu is alles
ons wel duidelijk! Het is zo werkelijk veel beter, dan wanneer wij zelf die
kwaadaardigen aangepakt zouden hebben; nu is alles weer helemaal in orde.'
[9] Judas zegt een beetje laconiek: 'Behalve onze magen! Behalve die paar
rauwe tarwekorrels is er vandaag, want het is nu alweer avond, niets ingekomen.
Daarom zou het geen kwaad kunnen, als er voor we over de zee varen iets voor
onze magen gedaan kon worden!'
[10] Ik zeg: 'Vasten is vandaag ons parool, in ieder geval tot aan de overkant;

350
daar zullen we wel wat vinden.'
[11] Maar Thomas vermaant Judas om die opmerking en zegt: 'Hoe is het nu
mogelijk, om midden in de verhevenste les van de Heer met zo'n beestachtig
gemene opmerking te komen?! Heb je helemaal geen gevoel voor eer of oneer in
je lijf?! Als je dan toch zo'n geweldige honger hebt, neem dan in het vervolg de
een of andere mondvoorraad mee; maar om zulke opmerkingen tegenover de
Heer te maken is echt te laag om daar nog meer woorden over vuil te maken!'
.
[12] 'Ja, ja', zegt Judas, 'ik was vergeten, dat jij ook nog in ons gezelschap bent!
Je bent en blijft mijn opvoeder en schijnt het erg plezierig te vinden om mij bij
iedere gelegenheid de een of andere klap te verkopen. Dat is ook goed; als je het
leuk vindt blijf het dan doen, maar ik zal me niet meer over je ergeren!'
[13] Dan zegt Petrus: 'Dat is ook beter; maar voor het overige heeft Thomas wel
gelijk, hoewel hij menigmaal ook een beetje hard is. Maar ik vind dat we steeds
de Heer in het oog moeten houden; als Hij iets zegt dan is het goed en juist dat
het zo gezegd is, en dan moet ieder zich daaraan houden! Zegt de Heer echter
niets, dan hebben wij nog minder recht om iets te zeggen! Ik vind, dat wij vooral
in het bijzijn van de Heer daarop moeten letten om onder elkaar vrede en
eendracht te bewaren!
[14] Geloof me, beste broeder Thomas, als hongerige Judas tegenover de Heer
zijn mond al niet houdt, dan zal hij zich van jou nog minder aantrekken! Gesteld
dat we iets op elkaar aan te merken hebben, dan moeten we het scherpe en
bittere vermijden, opdat die spreuk van Jesaja, die de Heer eerder over Zichzelf
aanhaalde, ook op ons, Zijn apostelen, van toepassing zal zijn!'
[15] 'Zo is het goed, beste Simon Jona!', zeg Ik. Zo moet het bij jullie zijn, en
uiteindelijk bij alle mensen! Want wie een wond heeft en daar iets scherps op
legt, die geneest de wond niet, maar maakt haar alleen maar groter en erger. Wie
echter de wond met balsem en zuivere olie verzorgt, die zal haar spoedig laten
genezen en de schade aan het vlees herstellen.
[16] Maar nu zie ik de schipper van Mijn vriend Kisjonah daar naar de oever
sturen, en hij is er zelf ook; laten we daarom naar de walkant gaan, zodat we bij
de hand zijn als de schippers het scheepstouw over zullen gooien; dan trekken
we het schip helemaal aan de kant en schepen ons vlug in; want er staat aan deze
kant tegenwind en daarom kunnen ze niet makkelijk helemaal aan de kant
komen. Maar de wind zal ons heel goed helpen bij het oversteken en zal ons snel
aan de overkant brengen. Laten we nu vlug afdalen naar de oever, zodat ze zich
niet voor niets inspannen.

178 Aan zee. Genezing van de bezeten man

[I] Wij lopen nu snel naar de oever en komen daar precies op het moment
waarop de schippers het scheepstouw naar de wal gooien. Petrus, die, zelf een
ervaren schipper is, pakt direkt het touw; vervolgens trekken we gemakkelijk het
schip aan de oever, schepen ons in, en binnen anderhalf uur brengt het ons aan
de tegenoverliggende oever, en wel in de buurt van een plaatsje, dat half door

351
Grieken en half door Joden bewoond werd.
[2] We bereikten de oever toen de avondschemering de omgeving nog goed
verlichtte en wij alles nog goed onderscheiden konden. Kisjonah stuurde twee
boodschappers naar het plaatsje, om te vragen of er voor tenminste honderd
mensen onderdak beschikbaar was. Maar de boodschappers kwamen al vlug
onverrichter zake terug, en daarom bleven wij gedurende de nacht in het schip,
omdat de wind was gaan liggen en het water heel rustig golfde.
[3] Kisjonah liet snel brood, wijn en goed gebraden vlees uit het schip halen, en
zijn vrouwen zijn dochters hielpen mee en bedienden ons. Het behoeft wel
nauwelijks vermeld te worden dat dit voor Judas, die op de andere oever al een
lege maag had, heel welkom was.
[4] Ook vraagt Kisjonah Mij of hij een vuur in het schip zal aanleggen, omdat de
nachten aan het water, ondanks de zeer grote hitte overdag, gewoonlijk toch nog
behoorlijk koel zijn. Ik stem daar mee in, en in de grote vuurpan waarin zich een
hoeveelheid zuivere hars, olie en ander licht brandbaar materiaal bevindt, wordt
meteen vuur gemaakt; deze grote scheepstoorts stond al gauw in lichterlaaie en
gaf over de hele omgeving een intens licht. Dat lokte al heel snel een aantal
kijklustigen uit het plaatsje naar de oever, en daaronder waren er die Mij vanaf
de dichtbij zijnde oever in het schip herkenden, en die begonnen te juichen,
omdat Ik, de bekende wondergenezer, in hun gebied was gekomen; want er
waren daar veel zieken.
[5] Velen haastten zich weer naar huis en vertelden in het hele plaatsje, dat Ik
daar op het schip was.
[6] Het duurde dan ook niet lang, of er werd een stomme en tevens blinde.die
ook bezeten was, aan de oever gebracht, en het volk vroeg Mij of Ik deze wel
zou kunnen en willen genezen.
[7] Maar er waren ook een aantal Farizeeën uit dit plaatsje haastig komen kijken
wat er gebeuren zou, en die zeiden tegen het volk: 'Hij zal het wel laten om deze
man te genezen!'
[8] Maar Ik genas de bezetene in een oogwenk vanaf het schip, zodat hij kon
zien en spreken. (Matth.12:22) Daar was al het volk uit dit plaatsje van
ondersteboven, en de Joden, die de Farizeeën niet steunden, riepen: 'Dit is
waarlijk Davids Zoon, waar alle Joden op hopen!' (Matth.12:23)
[9] Een goed en rechtvaardig man uit dit plaatsje kwam dicht bij het schip en
zei: 'Goddelijk grote, wonderlijke Meester! Waarom zou U gedurende de nacht
op het schommelende schip U Uw nodige nachtrust door de wind en de
gevoelige koude van de nacht laten ontroven!? Deze omgeving aan het water
heeft de speciale eigenschap, aan ieder welbekend, dat na een hete dag altijd in
dezelfde verhouding een koelere nacht volgt, waardoor de mensen die .hier
wonen allerlei ziektes oplopen; Ik heb echter een groot, ruim en goed ingericht
huis, zodat U met Uw leerlingen daarin meer dan voldoende plaats kunt vinden,
en U kunt daar blijven zolang U maar wilt; waarbij een redelijke hoeveelheid
voedsel ook niet zal ontbreken!'
[10] Ik antwoord hem: ' Ja, Ik neem uw uitnodiging aan; want Ik weet dat uw
ziel oprecht is. Maar ook Kisjonah met zijn vrouwen zijn dochters is hier; het
schip is van hem, en hij is een trouwe leerling en een man naar Mijn hart; heeft u

352
voor hem ook plaats?' Hierop antwoordt de oude man: 'Ook als er nog meer van
die families waren! Allen die bij U behoren zijn welkom in mijn huis!'
[11] 'Dan zal uw huis ook een groot geluk te beurt vallen!', zeg Ik, en Ik vervolg
tegen Kisjonah: 'Leg het schip maar helemaal tegen de wal, zodat we op ons
gemak aan land kunnen gaan!' Dat gebeurde meteen, en we kwamen daarna snel
in het huis van onze oude man, die zijn mensen direkt opdracht gaf om ons zo
geriefelijk mogelijk onder te brengen.

179 Jesaïra. De rekening van de oude man

[I] Toen alles was geregeld voor het slapen, kwam de oude met zijn zonen, die
merendeels vissers, schippers en timmerlieden waren, bij Mij en zei: 'Hier is nu
alles voor Uw onderdak zo snel en zo goed als dat in dit korte tijdsbestek
mogelijk was, klaargemaakt, en U kunt nu naar believen daarvan gebruik
maken. Zoals U thuis heer bent, zo bent U dat nu ook in dit huis, dat ik met mijn
zeven zonen gebouwd heb. Als U iets wenst, zegt U het maar en ik zal Uw
knecht zijn en U met mijn gehele huis dienen!'
[2] Ik antwoord daarop: 'U bent, wat u bent, en Ik ben ook wat Ik ben; maar
omdat u zo deemoedig bent en u zich vernedert, daarom zult u eens in Mijn rijk
daarvoor verhoogd worden! Maar nu hebben we alleen maar wat rust nodig; laat
morgen echter de zieken uit deze plaats hierheen komen, opdat Ik ze kan
genezen.’
[3] Dan zegt de oude: 'Dan zult U veel te doen krijgen; het plaatsje is niet zo
klein en er is daar vrijwel geen huis zonder zieke! Dit is weliswaar de
vruchtbaarste streek langs de uitgestrekte zeekust, maar merkwaardig genoeg
voor mensen ook de minst gezonde; niets als koorts en allerhande bulten!'
[4] 'Laat maar!', zeg Ik. 'Morgen wordt alles anders; zorg morgen wel voor vis,
zodat Mijn leerlingen, die vandaag merendeels gevast hebben, weer eens goed
kunnen eten! Het wordt u allemaal vergoed!'
[5] Maar de oude zegt: 'Heer! Vergeef mij, dat ik U hier tegen moet spreken! Er
hebben in mijn huis al duizenden onderdak en voedsel gekregen, en ik heb nog
nooit van iemand iets aangenomen, laat staan dus van U! Ik verstrooi mijn
rekeningen altijd in de wind, en die draagt ze naar de sterren waar de almachtige
Vader woont; Hij is altijd nog mijn betrouwbaarste betaler en vergelder geweest
en zal het deze keer ook zijn! Hoeveel zieken en gebrekkigen zijn er niet
maandenlang bij mij verpleegd, en ondanks de ongezonde omgeving is er nog
nooit een van mijn eigen mensen ziek geworden! Heer! Dat is een gunst van
boven, en daarom moet U niet over vergelden of zelfs betalen spreken; wánt ik
zou noch het ene noch het andere aanvaarden!'
[6] 'Ja', zeg Ik,'maar daar kleeft één bezwaar aan! Als Ik het u niet vergeld, dan
zal de vergelding vanaf de sterren ook wat magertjes uitvallen! Want Ik heb ook
in en boven alle sterren zeer veel en uiteindelijk zelfs alles te vertellen en te
regelen!’
[7] Daar kijkt de oude geweldig raar van op en hij weet niet wat hij moet
zeggen. Pas na een poosje zegt hij, vrij zacht: 'Om Jehova's wil! Bent U soms

353
een engel uit de hemel, of wordt U door een van hen geholpen en heeft de Vader
in de hemel die aan U als dienaar gegeven?'
[8] Ik zeg: 'Geniet nu maar zonder zorgen van uw nodige slaap; morgen zal u
veel geopenbaard worden! Maar ga nu naar buiten en zeg tegen het volk, dat
daar nog lawaai maakt, dat het ook moet gaan slapen en dat het morgen alle
zieken hier moet brengen; Ik zal ze allemaal genezen.' Toen ging de oude naar
buiten, en deed wat Ik hem had aanbevolen.
[9] Het volk begon toen luid te jubelen en riep: 'Heil aan de verheven zoon van
David! Hij kwam tot ons om ons van iedere plaag te bevrijden! We weten
weliswaar niet vanwaar Hij tot ons is gekomen; maar het is zeker dat Gods geest
met Hem is, zoals deze met zijn aartsvader David w.as! Want als Gods geest niet
met Hem was, dan zou Hij de bezetene met hebben kunnen genezen!'
[10] Er kwamen echter ook een paar Farizeeën met het volk mee, omdat ze als
tempelpolitie uit Jeruzalem alles moesten registreren wat Ik hier verder nog zou
doen. De genezing van de bezetene die doof stom en blind was, had hen
behoorlijk van hun stuk gebracht, en ze overlegden aan een stuk door, wat ze er
aan moesten doen om Mij verdacht te maken als landloper, schooier, bedrieger
of zelfs als tovenaar, die met de duivel een verbond gesloten had. Daarom
zeiden ze ook tegen het volk: 'Morgen zal wel blijken, van welke geest hij
bezield is! We zullen wel eens zien hoe hij de vele kreupelen, lammen en
melaatsen zal genezen!' Het volk zegt: 'Nu hij zo in één keer de ergste genezen
heeft, zal Hij ook zeker de anderen des te makkelijker genezen! Maar jullie
kunnen daarover maar beter je mond houden; want jullie hebben nog nooit een
mens genezen, niet door jullie dure gebeden en nog minder door je amuletten die
je de zieken aanprijst en voor veel geld verkoopt!’
[11] In Hem woont de geest van God; want dat heeft Hij ons al door deze enkele
daad voldoende bewezen; jullie hebben helemaal geen geest in jullie, behalve
die van de hoogmoed, de heb en de heerszucht!
[12] Jullie willen na God wel de eersten zijn, en je verlangt van ons mensen een
goddelijke verering; maar wij zeggen je, dat jullie voor ons de laatsten zijn. en
honderdmaal erger dan alle heidenen! Want voor ons welzijn doen jullie mets; je
werkt niet, en die bij jullie in de school komen, worden na verloop van een paar
jaar zo dom en somber, dat geen engel zonder speciale macht en kracht van God
ze weer normaal zou kunnen maken! En dat is altijd nog het beste deel van al
jullie zorgen en moeiten voor wat ons welzijn moet heten!
[13] Jullie verleiden de vrouwen van jullie geloofsgenoten, de Joden,
honderdvoudig tot het plegen van echtbreuk, en met hun dochters bedrijf je
ontucht; maar dat vind je niet erg! Wanneer echter een andere arme duivel zoiets
zou doen, dan wordt hij gestenigd als hij arm is, maar als hij rijk is en in aanzien
staat, dan kan hij zich loskopen en blijft bovendien nog jullie vriend ook!
[14] De Joden, jullie geloofsgenoten, kennen jullie beslist niet zo goed als wij
Grieken, en als ze jullie al kennen, dan mogen ze toch niets zeggen. Maar wij
kennen jullie en mogen spreken; vooral bij deze gunstige gelegenheid zeggen
wij jullie dan ook precies wat wij van jullie vinden!
[15] Ga nu maar gauw naar huis, anders gaat het nog Griekse vuisten regenen!
Wij zullen hier wel waken; waag het maar niet hoe dan ook aan deze mens te

354
komen, anders staat je van ons iets te wachten!
[16] Wij zijn ook Jood geweest en zijn nu blij dat we Griek zijn; hoewel we in
naam en voor de politie Griek zijn, zijn we in ons hart toch echte Joden, - maar
beslist niet zoals jullie, die je aan God gewijde gebeden voor geld verkoopt en
daaraan de leugenachtigste uitwerkingen toeschrijft!
[17] Wij zelf bidden tot God omdat hij God.is, en wij als Zijn schepsels
verplicht zijn om Hem te aanbidden. Gaan jullie maar weg, want jullie
aanwezigheid staat ons nog meer tegen dan een stinkend kreng!'
[18] Na deze ondubbelzinnige opmerking van het volk, dat voor meer dan de
helft uit Grieken bestond die hier woonachtig waren, verdwijnen de Farizeeën zo
snel mogelijk, en het volk juicht over deze overwinning, en ook over het feit dat
het deze dagdieven, zoals het de Farizeeën meestal noemde, nu eens de naakte
waarheid onder hun snuffelneuzen had kunnen wrijven.

180 Het plan van de jonge Farizeeër

[I] Deze plaats was overigens beroemd omdat al haar inwoners zo scherpzinnig
waren. Je moest wel van goeden huize komen om het met hen, speciaal met de
Grieken, op te kunnen nemen; en daarom wisten de hier wonende Farizeeën heel
goed, dat het met dit volk slecht redetwisten was. Ze gaven dan ook ditmaal
weinig weerwoord en gingen naar huis. Maar thuis pijnigden ze hun hersens des
te meer af over de vraag, hoe ze Mij hier verdacht konden maken, of helemaal in
het verderf konden storten.
[2] Een van hen, niet zo'n heel slechte, zei tenslotte toen het overleg hem te lang
had geduurd: 'Broeders, je hoeft je aan mij niet te storen, maar ik vind dat we nu
moeten gaan slapen, zodat morgen ons hoofd en ons hart weer fit is! Wat hebben
we aan al dat tobben en denken?! Morgen komt er weer een dag. Laten we
afwachten wat die zal brengen, dan zullen we met de hulp van Jehova helderder
zien hoe het met deze vreemde persoon gesteld is. Er is niet de geringste twijfel
over dat er iets buitengewoons aan hem is; want de genezing van de bezetene
aan de oever, zo maar vanuit het schip, zonder hem zelfs maar aan te raken, is
een gebeurtenis die bij mijn weten nog nooit eerder plaats vond!
[3] Laten we dus maar afwachten wat er morgen nog allemaal verder zal volgen,
en daardoor zullen we makkelijker in staat zijn om ons daarover een completer
oordeel te vormen! Want om hem nu al helemaal blindelings te veroordelen, dat
zou een beetje te gewaagd zijn, vooral nu ons volk zo opgewonden is en zich al
lang meer richt op de Grieken dan op ons, die hun al lang een doorn in het oog
zijn. Laat je daarom leiden door mijn goede inzicht. Morgen is een dag die voor
ons misschien veel gunstiger kan worden, dan vandaag het geval was!'
[4] Dan zegt een ander: 'Wat doen we dan met die belediging die het volk ons
heeft aangedaan? Kunnen we daar soms ook zo rustig mee gaan slapen en er
helemaal geen grijs haar van krijgen en het vergeten, als ware het nooit gebeurd?
Moeten we daar geen rechtvaardige straf voor geven?'
[5] Maar de betere zegt: 'Laat het door hen afkopen, als je kunt! Of roep de
boosdoeners vandaag nog of morgen ter verantwoording, als je er een

355
mogelijkheid voor ziet! Wat kun je als één tegen velen?! Het lijkt me voorlopig
nog maar het beste om erover te zwijgen. Maar als je er voorshands al iets tegen
wilt doen, dan is er niemand die je zal tegenhouden; maar wat mij betreft wacht
ik eerst alles maar eens af en daarna doen we wel wat nodig is. Laat de appel aan
de boom eerst maar eens rijp worden, als je niet in een zure appel wilt bijten!
Begrijp je mij?!'
[6] Na deze woorden van de niet zo slechte Farizeeër, die nog jong en
levenslustig was en die zich daarom niet zoveel liet gelegen liggen aan de oude
geldwolven, gingen alle Farizeeën en schriftgeleerden slapen, maar gaven nog
wel een van hun dienaren opdracht om wacht te houden zodat ze zich de
volgende ochtend niet zouden verslapen en daardoor de eerste handelingen van
de tovenaar zouden missen.
[7] Maar de iets betere Farizeeër ging, nadat alle anderen inclusief de man die de
wacht moest houden, al vast sliepen, naar buiten en overlegde bij zichzelf hoe
hij de slechte plannen van de ouderen kon verijdelen. Hij dacht: 'Kon ik deze
wonderdoener maar bereiken, dan zou ik hem wel goed kunnen adviseren op
welke manier hij, ongehinderd door mijn collega's, zijn genezingen kan
uitvoeren! Maar hoe kom ik bij hem? Het opgewonden volk omringt het huis, en
zoals ik zie worden er al zieken heengeleid en gedragen; dat zal morgen een
groot gedrang zijn waar niet doorheen te komen is. Maar ik weet wat ik doe! Ik
ga nu naar het volk en zeg hen zonder omwegen wat ik ervan denk, en laat hen
zien dat ik zelf een vijand ben van die oude geldijveraars en de wonderdoener
iets duidelijk moet maken, omdat hij anders zijn genezingen nauwelijks -uit kan
voeren. Als het volk het mij toe wil staan, dan is het goed, en als het mij dat niet
toe wil staan, nu, -dan heb ik voor mijn gevoel toch gedaan wat ik doen kon.'
[8] Met zulke gedachten gaat hij terug naar het volk, dat hem in de maanlichte
nacht maar al te gauw herkent als de hun bekende jonge rabbijn.
[9] De Grieken, die vroeger ook Joden waren, komen hem direkt tegemoet en
vragen heel nors, wat hij daar op dat moment zoekt, en of hij soms een spion is.
Maar hij zegt op een vertrouwelijke toon: 'Beste mannen en vrienden! Ik draag
wel het kleed van een Farizeeër en zoals jullie weten ben ik ook inderdaad een
echte Farizeeër; want als eerstgeborene van een rijk huis in Jeruzalem was ik
verplicht om datgene te worden, wat mijn, niet zo gewetensvolle, ouders wilden.
En zo werd ik uiterlijk wel, maar innerlijk nog minder Farizeeër dan jullie allen,
hoewel jullie nu Grieken zijn.
[10] De reden van mijn komst is heel eenvoudig het volgende: Jullie kennen
mijn collega 's even goed als ik en jullie weten welke rechten zij zich allen
aanmatigen. Zij zijn theologen, en niemand behalve zij mag iets van de schrift
begrijpen, hoewel zij, onder ons gezegd, waarschijnlijk van alles meer verstand
hebben, dan nu juist van de schrift; maar ze zijn daarvoor door de tempel
uitverkozen en hun vermeende rechten komen daarvandaan, en daartegen
kunnen jullie niets doen.
[11] Tevens zijn zij doktoren en dulden om die reden niet, dat een vreemde met
zijn kunst maakt dat hun inkomen vermindert; ook hiervoor heeft de tempel hen
privileges gegeven en zij weten voor hun recht op te komen, en daar kunnen
jullie niets tegen doen of uitrichten.

356
[12] Ook zijn zij in speciale, door Mozes bepaalde gevallen, rechters en
beschikkers over dood en leven van hun ondergeschikten en dat recht kunnen zij
waar, wanneer, en op welke manier zij maar willen, uitoefenen, en zij behoeven
zich niet te verantwoorden; zij behoeven slechts ieder jaar een lijst naar
Jeruzalem te zenden en meestal worden ze geprezen als ze naast het jaarlijkse
pachtbedrag, dat ze voor de synagogen en scholen aan de tempel moeten
afdragen, een behoorlijk uitgebreide lijst sturen van degenen die ze
terechtgesteld hebben.
[13] Want al deze ambten worden al sinds lang door de tempel voor de duur van
het leven verkocht of verpacht; in deze plaats zijn wij slechts pachters en ik ben
zelfs een onderpachter .
[14] Ik kan je wel zeggen dat de tempel veel geld vraagt voor zo'n synagoge en
school! En om ze zo duur mogelijk aan de man te brengen, geeft de tempel
daarbij allerlei vastgelegde privileges, \\aarop de pachters, die de wet achter zich
hebben, zich niet zo gemakkelijk laten beknibbelen.
[15] Natuurlijk kun je pas koper of pachter van een synagoge of school worden,
als je eerst in de tempel onder allerlei zware eden ingewijd bent tot Farizeeër;
maar als je eenmaal Farizeeër bent, dan is het heel moeilijk om geen Farizeeër te
zijn! .
[16] Hoewel een echte Jood walgt van die bedriegerijen van de tempel, zijn ze
daadwerkelijk toch door de staat erkend en goedgekeurd, en jullie kunnen daar
niets tegen uitrichten. Ik zou jullie nog veel meer kunnen vertellen, maar het is
voldoende om jullie datgene uit te leggen, waaraan je kunt zien welke rechten de
Farizeeën hebben, waartegen voorlopig met geweld, jammer genoeg, niets
gedaan kan worden.
[17] Als ik de oude, wraakzuchtige collega's ter wille van de goede zaak niet
gesust had, dan zouden jullie nu al in heel moeilijke omstandigheden verkeren;
want ze wilden al een legioen uit Kapérnaum laten komen en het hele huis aan
het gerecht overleveren! Ik ben dus jullie vriend en geen vijand en nog minder
een sluwe vijandelijke spion! Maar denk niet dat ik daarom een verrader ben!
Als je echter een goede raad van mij wilt aannemen, luister dan geduldig naar
mij!'
[18] De drie zeggen: 'Je schijnt te vertrouwen te zijn; spreek dus en zeg wat we
moeten doen! Maar waag het niet om ons te bedriegen en om de tuin te leiden;
want daarvoor zou je met je leven moeten betalen!'
[19] De jonge Farizeeër antwoordt: 'Daar ben ik niet bang voor, en als ik
honderd levens had, dan stond ik met al die levens in voor de waarheld dat ik het
totaal eerlijk meen! Luister dus: Je weet nu dus, dat het de Farizeeën eigenlijk
nergens anders om gaat dan om hun gepachte inkomen. Ga dus morgen naar ze
toe en spreek met hen een bepaald bedrag af voor het feit, dat morgenochtend de
hier aanwezige wonderdokter de zieken van deze plaats zonder enige
moeilijkheid genezen mag, en de oude geldhandelaars zullen jullie zonder enig
bezwaar toestemming geven; en willen of kunnen jullie hen het geld niet di rekt
geven, beloof hun dat toch en dan lukt het ook!
[20] Alleen zou ik de wonderdokter wel willen adviseren, dat hij in de eerste
plaats na het genezen van de zieken deze plaats beter direct kan verlaten, omdat

357
anders de naar geld dorstende Farizeeën zich mogelijk door jullie meteen voor
nog meer concessies zouden willen laten betalen, maar In de tweede plaats wil
ik er voor waarschuwen, dat hij zich niet, wat die wonderdokters gewoonlijk
doen, als profeet op moet werpen en het volk ook geestelijk gaan bewerken; daar
ben ik niet op tegen, maar de ouden zijn op dit punt juist vanwege jullie Grieken
erg onverdraagzaam.
[21] En tenslotte moet het volk hem niet in het bijzijn van die oude vossen
uitroepen tot zoon van David; want dat is voor mijn oude collega's het
allerverschrikkelijkste! Als jullie daar op letten, dan kan -wat ik van ganser harte
hoop - alles in stilte en rust verlopen; maar anders zou het echt wel eens een
schreeuwend spektakel kunnen worden!'

181 De oude Farizeeën om de tuin geleid

[I] De drie Grieken zeggen nu: 'Die raad van jou is niet zo slecht gemeend; maar
toch bevalt hij ons niet helemaal! Hoe lang moet die gruwelijke heerschappij
van deze volksbedriegers nog duren?! Hoewel we met hen niets meer te maken
hebben, zijn we ze toch zat geworden; ze bespotten ons voortdurend, ze
belasteren ons in hun scholen en vervloeken ons bij iedere gelegenheid, Hoe
lang moeten we ons dat nog laten welgevallen? Bovendien zijn ze ook nog
burgerlijk rechter, en als we een uitspraak van het gerecht willen hebben dan
moeten we het altijd duur betalen. Wel, dat is voor ons een heel slechte zaak, en
daarom vinden wij dat hier morgen voor altijd een eind aan die heerschappij
gemaakt moet worden; want alle hier wonende Joden gaan morgen naar onze
kant over, en de Farizeeën zullen, daar ze voor ons totaalonbruikbaar zijn
geworden, eruit gegooid worden, behalve jij, als je bij ons wilt blijven! -Weet je,
dat is ons plan, en dat is al zover uitgevoerd dat er zich onder de burgers van dit
plaatsje nu geen echte Joden meer bevinden! Wat vind je van dit plan?'
[2] De jonge rabbijn zegt: 'Als dit jullie helemaal lukt, dan zal er niet makkelijk
iemand te vinden zijn die er minder op tegen is dan ik! Maar wees voorzichtig
als de raven, anders zou het jullie en ook mij beslist niet naar wens vergaan!
Want niemand kent beter dan ik de ver om zich heen graaiende poten van de
oude vossen, en hun scherpe ogen zien door de muren, en hun oren horen wat
ergens uren verderop gezegd wordt. Dan ga ik nu maar naar huis opdat ze mij
niet gaan verdenken; want het begint al te dagen, en de vossen zullen weldra
wakker worden, en als ze me zouden missen dan was het uit,
[3] Dan zeggen de drie: 'Ga dan maar gauw; maar let op dat je ons niet bij de
oude vossen verraad! Want dan zou het er slecht voor je uit gaan zien!'
[4] De jonge Farizeeër keert weer naar huis terug en vindt alles nog in diepe
slaap, ook de wacht. Hij wekt die echter en gaat er over te keer dat hij sliep.
Daardoor worden nu ook de oude vossen wakker, en een paar komen
aangelopen om te zien wat er aan de hand is.
[5] Maar de jonge Farizeeër doet alsof hij erg kwaad is, en vertelt dat hij omdat
hij geen slaap had, ging kijken of de afgesproken en betaalde wacht zijn plicht
deed: 'En nu moet u toch eens zien en u met mij ergeren, -hij sliep vaster dan wij

358
allemaal! En de belangrijke dag breekt aan waarover misschien door het verre
nageslacht nog gesproken zal worden, en de geplaatste en betaalde wacht slaapt!
Ah, dat is nu toch wel een beetje al te erg! Als Jehova ons vannacht niet
bijzonder beschermd had, zouden wij allen door het opgewonden volk vermoord
kunnen zijn!'
[6] Bij deze woorden krimpen de ouden in elkaar en beseffen ze pas in welk
gevaar ze zich bevonden hebben, en ze prijzen hun jonge collega uitermate, dat
hij als een engel Gods over hen heeft gewaakt.
[7] De jonge barstte natuurlijk haast in lachen uit; maar hij vermande zich en
onderdrukte met geweld, wat hij luidkeels had willen doen. Hij gaf de wacht met
zijn voet een lichte schop en commandeerde deze om direkt te verdwijnen, daar
hij toch nutteloos was. De wacht ging ook meteen; want het leek wel of hij de
jonge begreep.
[8] Toen de wacht weg was en de dag zich steeds duidelijker aankondigde, zei
de jonge: 'Broeders, ik geloof dat we niet veel tijd meer te verliezen hebben,
daarom moesten we volgens mij toch maar snel op stap gaan, zodat ons niets zal
ontgaan van wat daar allemaal gaat gebeuren!'
[9] De ouden vinden dat ook en zeggen: ' Ja, je hebt gelijk, er mag ons daar niets
ontgaan! Heb je echter een koerier naar Kapérnaum gezonden voor soldaten in
geval van mogelijk optredende weerspannigheid?'
[10] De jonge antwoordt: 'Als ik op jullie bevelen gewacht zou hebben, dan
waren we allang uitgesorteerd! Alles is al gebeurd! Maar of de soldaten al gauw
zullen komen is een andere vraag; want het is nog tamelijk ver naar Kapérnaum
en naar een andere plaats nog verder." Daarom zegt het spreekwoord, geduldig
afwachten wat er komt: het zijn of het niet zijn!'
[11] Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de jonge er niet over gepiekerd had om
een bode naar Kapérnaum te sturen; want hij was zelf heimelijk een vijand van
de oude Farizeeën omdat hij ook heel in het geheim een aanhanger van de
Essenen was en daarom niets liever wenste dan de oude tempelhelden de
genadeslag te geven.
[12] De ouden hadden echter nog geen morgenmaaltijd gehad en zeiden tegen de
jonge: 'Ei,ei, als de soldaten nu maar snel kwamen! Het is beslist de hoogste tijd
om te gaan, maar voordat de soldaten komen, kunnen we nog wel eerst een
morgenmaal gebruiken; want de tovenaar zal toch niet voor zonsopgang met zijn
kunsten beginnen?!'
[13] De jonge zegt daarop: 'O, zeker niet! Als jullie dat prettig vinden, dan kan
ik wel even kijken of er bij het huis van Baram al wat gebeurt, en dan kunnen
jullie intussen het morgenmaal gebruiken.' (Baram is de naam van de
timmerman, bij wien de Heer de nacht doorbracht; het plaatsje heette Jesaïra,
thans een steppe.)
[14] De ouden vragen: 'Vast je vandaag?' - De jonge antwoordt: 'Dat niet, maar
zoals jullie wel weten, kan ik nooit voor zonsopgang iets gebruiken; bewaar dus
een kleinigheid voor mij!' Daarop zeggen de ouden: 'Dat is goed, ga dus maar
snel en breng ons zo vlug mogelijk een goed bericht en vooral betreffende de
soldaten; want zonder hen zijn we zoals jij dat altijd zegt - uitgesorteerd!'
[15] De jonge vertrekt meteen, en de ouden roepen hem nog eens na: 'Vergeet

359
vooral de soldaten niet!' De jonge roept terug: 'Laat dat maar aan mij over!';
maar bij zichzelf voegt hij daaraan toe: 'Dan zijn jullie al uitgesorteerd!'

182 Het morgengebed van Jezus

[I] Komend bij het huis van Baram vindt de jonge dit al geheel omgeven door
zieken en gezonden, en hij vraagt aan iemand, of Ik al op ben. Dan zegt een
oude, rechtschapen Griek tegen hem: ' Ja, Hij is al op en was al reeds voor het
huis; maar toen nodigde de oude Baram hem uit voor het morgenmaal en ging
Hij weer naar binnen.'
[2] De jonge vraagt: 'Wat deed hij dan voor het huis?'
[3] De Griek zegt: 'Hij hief zijn ogen alleen maar op naar het firmament, en
scheen op een bepaalde manier kracht daaruit op te nemen; maar Zijn blik was
als die van een groot veldheer die millioenen mensen en dieren op zijn wenken
gehoorzamen moeten! In Zijn gezicht zag je iets heel vriendelijks, maar tevens
sprak daar een ernst uit die mijn ogen nog nooit zo hebben gezien. Ik ben blij dat
Hij mij niet recht in de ogen heeft gekeken, want werkelijk, dat geef ik openlijk
toe, ik zou zijn blik niet hebben verdragen! En toch trok het mij met
onbegrijpelijke kracht naar Hem toe, en ik had die niet kunnen weerstaan als
Baram Hem niet voor de morgenmaaltijd had uitgenodigd!'
[4] De jonge vraagt: 'Wat denk je nu van hem? Wat is er naar alle
waarschijnlijkheid met hem aan de hand, en wie en wat zou hij volgens jouw
steeds zo scherpe oordeel kunnen zijn?'
[5] De oude zegt: 'Ik ben weliswaar een Griek, dus volgens jullie mening een
heiden die aan veel goden gelooft; maar in wezen ben ik net zomin een heiden
als jij en ik geloof alleen aan één allerhoogst goddelijk wezen! Maar deze
wonderdokter zou me er heel makkelijk toe kunnen brengen om aan al die vele
goden te geloven; want als hij niet op z'n minst een halfgod is, dan ben ik geen
mens meer!'
[6] De jonge zegt: 'Ik zou hem toch werkelijk ontzettend graag willen zien! Als
men nu maar in het huis kon komen, dan zou ik wel snel kennis met hem kunnen
maken! Om met zo'n man te spreken moet toch wel heel belangrijk zijn!'
[7] Terwijl de jonge Farizeeër dit nog zegt, kom Ik naar buiten en roep hem,
zeggend: 'Ahab, zoon van Thomas van Toreh, kom; als je hongert en dorst naar
waarheid, dan zul je verzadigd worden!'
[8] De jonge zegt verbaasd: 'Heer! Wij hebben elkaar nog nooit ontmoet, en U
was bij mijn weten nog nooit hier in Jesaïra! Hoe kunt U dan mij en mijn vader
kennen?!'
[9] Ik zeg: 'Ik weet nog veel meer over jou en je hele familie, maar dat is hier
niet belangrijk; maar dat je deze nacht over Mij gewaakt en veel gewaagd hebt,
dat is erg belangrijk voor Mij, en die opoffering zal voor jou niet onbeloond
blijven! Kom!'
[10] Dan gaat Ahab snel naar Mij toe tussen het volk door en begrijpt nog steeds
niet hoe Ik dat allemaal kon weten.
[11] Ik zeg tegen hem: 'Wees maar niet zo verbaasd, want je zult nog heel

360
andere dingen zien! Het komt goed uit dat je de ouden thuis gelaten hebt; ze
zouden deze mensen in hun geloof storen, en zonder dat zouden al deze zieken
moeilijk te helpen zijn. Als deze mensen genezen zijn, dan kunnen ze altijd nog
komen en hun tempel en geldzakgeweten bevredigen. Blijf jij daarom voorlopig
hier en Iaat ze op je wachten totdat Ik klaar ben! Ik weet overal van. Je hebt
weliswaar erg tegen hen gelogen; maar voor zo'n doel vergeeft God altijd zo'n
zonde! Begrijp je dat?'
[12] De jonge antwoordt: 'Ik ken de wet wel en weet dat Mozes gezegd heeft:
'Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste!' Een buitengewoon
respectabel gebod, -dat echter nu jammer genoeg juist het minst door mijn
collega’s in ere gehouden wordt; want zij zeggen: dat een vals getuigenis ten
nutte van de tempel en haar dienaren, God welgevallig is, en dat een waar
getuigenis in het nadeel van de tempel en haar dienaars, vervloekt is, en dat de
waarheidslievende getuige tegen de tempel en haar dienaars gestenigd moet
worden!
[13] Mozes heeft dat weliswaar niet zo geschreven, maar de tempelpriesters
zeggen en leren dat het geschreven woord in het boek dood is, maar dat zij het
levende boek zijn waarin God Zijn wil dagelijks door Zijn engelen laat
opschrijven; en op deze wijze hebben we nu al een totaal nieuwe bijbel
gekregen, die precies het tegendeel voorschrijft van wat Mozes en de profeten
geleerd hebben!
[14] Volgens dit nieuwe tempelvoorschrift is deswegen de leugen op het juiste
moment en voor het goede doel niet alleen toegestaan, maar in bepaalde
gevallen zelfs een gebod, vooral als er tempelbelangen op het spel staan! Want
wie bewijzen kan dat hij het beste en hardnekkigste ten bate van de tempel kan
liegen, heeft veel aanzien in de tempel.
[15] U weet misschien wel dat men altijd vóór de feesten de tempel reinigt,
waardoor een hoeveelheid mest en allerlei vuil verzameld wordt. Omdat het te
droog en te veel aarde en zand bevat - is dat opveegsel nauwelijks waard om
weggebracht te worden; maar daar zijn bepaalde waarachtige mestprofeten. Die
trekken het land in en verkopen de mest in de kleinste hoeveelheden; voor een
hoeveelheid met het gewicht van een ei vragen ze meestal een zilverling! De
tempelmest wordt dan aangeprezen als de ziel van de andere mestsoorten
waarmee de lichtgelovigen hun akkers bemesten, en ze menen en geloven dan
echt, dat hun akkers en velden zonder de tempelmest helemaal geen vrucht op
zouden leveren, en dat zelfs als ze toch vrucht zouden dragen, die Gods zegen
zou ontberen en daarom niemand profijt zou kunnen brengen.
[16] Vaak gebeurt het dat zulke mestprofeten niet genoeg hebben aan de korf
mest, die ze in de tempel halen en in alle streken uitverkopen; onderweg vullen
ze hun korf dan weer met het eerste het beste wat ze aan mest op straat vinden
en verkopen dat eveneens als tempelmest, zodat uiteindelijk ieder der honderd
mestprofeten tienmaal zoveel mest verkoopt dan hij in de tempel gehaald heeft.
Kijk, hier is eigenlijk de eerste verkoop al een groot bedrog, omdat de
tempelmest veel slechter is dan iedere andere stalmest; maar dat is nog niet
genoeg, -de blinde en verwarde mensen moeten uiteindelijk ook nog de mest
van de straat als echte tempelmest kopen!

361
[17] Maar dat is niet slecht! Omdat dit bedrog in het voordeel van de tempel
gepleegd wordt, is het geen zonde, maar zelfs een deugd - en, omdat het de
tempel welgevallig is, is het dat ook voor God! - O Mozes!
[18] Nu moest iemand het echter eens wagen het volk te vertellen dat de
tempelmest zo goed als geen uitwerking heeft of hij moest ten minste eens
wijzen op het tweede bedrog, waarbij men straatmest ook als tempelmest
verkoopt; dan wordt hij als zondaar tegen de tempel vervloekt en dan moet hij
van goede huize zijn wil hij er levend vanaf komen!
[19] En net als de mest zijn er nog wel honderd andere gevallen waarbij alles
leugen en bedrog is; wie dat aan het volk onthult, Heer, moge Jehova genadig en
barmhartig zijn!
[20] Dat ik tegen mijn oude collega’s gelogen heb, vind ik zelf geen zonde,
vooral als ik hier een man, zoals U, beschermen kan tegen de vervolging van
mijn collega’s, waaraan iedereen blootgesteld is die naar hun vermoeden ook
maar een vonkje beter inzicht en helderder verstand heeft dan zij. Maar
behandelt U nu eerst deze zieken, anders zouden de oude schurken toch nog
eerder hierheen komen dan dat ik ze ga halen!'
[21] Ik zeg tegen Ahab: 'Kijk, ze zijn allen reeds genezen! De blinden zien, de
lammen lopen, de doven horen, de stommen spreken, en allen die met wat voor
kwaal dan ook hier gebracht zijn, zijn nu weer vol leven en geheel gezond! Ik
zal hen nu zeggen dat ze naar huis moeten gaan, en dan kan jij je collega’s
hierheen brengen en ze vooraf vertellen wat je hier hebt gezien.'
[22] Toen zei Ik tegen alle genezenen dat ze naar huis moesten gaan, en
waarschuwde ze allen dat ze het gebeurde niet in het land rond moesten
vertellen en vooral niet in Jeruzalem, als ze daar eventueel zouden komen. Allen
beloven Mij dat ze niets zullen vertellen, en danken Mij vervolgens met tranen
in de ogen.
[23] Maar Ik zeg nog eens: 'Ga nu, - jullie geloof hielp je; maar pas op dat je
verder niet meer zondigt, anders zal een tweede kwaal erger zijn dan de eerste!'
Nu vertrekken allen die genezen zijn, en loven en prijzen God die een mens zo'n
macht heeft gegeven.
[24] Ahab zegt heel verbaasd: 'Nee, dat heeft een mensenoog nog nooit gezien!
Geen plichtplegingen, geen woord en geen kunstgreep! Nee, dat is sterk, dat is
teveel in één keer voor een beperkt mens zoals ik! Ze werden echt allen
helemaal gezond, zonder medicijnen, zonder gebed, zonder woord en zonder
kunstgreep! -Heer! Leg mij nu eens uit, hoe U dat kunt!'
[25] Ik antwoord: 'Dat kun je nu niet begrijpen; maar als je Mijn leerling wilt
worden dan zul je dat wel inzien en begrijpen. Maar ga nu en stel je collega’s op
de hoogte, als je wilt!'
[26] , Ja, ik ga " zegt Ahab,'en ik zal het hen zo vertellen, zoals ze het het liefste
horen! Ik zal hen het mooiste stuifzand in de ogen strooien, zodat ze totaal blind
worden; want daarvoor heb ik veel talent. Van alles wat hier gebeurd is krijgen
ze niets te horen! De genezing van de bezetene van gisteren is voldoende; van
die van vandaag zullen ze, zoals gezegd, niets horen of zien!'
[27] Dan zeg Ik: 'Goed, goed; doe wat je het beste vindt! Wij zijn vrienden
bevrijd je en volg dan Mij, dan zul je waarheid en leven vinden en vrij worden

362
door de waarheid!'

183 Ahab’s list

[I] Ahab gaat nu weg en haast zich naar zijn collega’s. Als .hij bij hen komt,
bestoken ze hem allemaal met vragen en zeggen: Maar in de naam van de
tempel, wat deed je dan zo lang?! Wat een angst hebben we om jou uitgestaan!
Hoe staat het er nu mee? Wat .doet.de tovenaar? Hoe is het met je gegaan?
Komen de soldaten al? We zitten in een lelijk parket. Weet je daar dan nog niets
vanaf!?'
[2] Ahab vraagt: 'Wat is er dan? Waar weet ik dan niets vanaf!!'
[3] De ouden antwoorden: 'Stel je toch eens voor! Nog maar net een halfuur
geleden komen hier drie burgers, Joden, Uit deze plaats; zij deelden ons mee dat
de hele markt Jesaïra zonder enige uitzondering overgegaan is naar de Grieken
en dat wij hier nu niets meer te zoeken hebben! Wat zeg je daarvan?! - Reken
maar, dat dat allemaal het werk is van deze verwenste tovenaar, want hij is niets
anders dan een helse apostel die bezeten is door de geest van Beëlzebub! Ja, wat
zeg je daar wel van?!'
[4] Ahab zegt: 'Ja, als dat zo is, dan is dat erg voor ons, en we zullen ons eerst
eens bezig moeten gaan houden met onze toekomstplannen! Ik heb er gisteren
wel iets over horen mompelen, maar Ik kon toch met precies constateren wat de
hele geschiedenis te betekenen had. Maar het is echt wel onze eigen schuld! Ik
heb jullie al vaak gezegd dat wij met onze domheden en duisternis, waarmee wij
allen in de tempel ingewijd zijn, het hier bij deze hele pientere Grieken niet
zouden volhouden, en dat het voor hen kinderspel zou zijn om ons de
duimschroeven aan te leggen; maar dat was altijd olie op het vuur! Nu is het
onvermijdelijke gebeurd wat ik jullie al veel eerder voorgerekend heb, en ik
begrijp echt niet waarom jullie dat nu zo vreemd kunnen vinden! Ik heb al zo
vaak tegen jullie gezegd: Laten we toch eindelijk eens ophouden met het dom
houden en het onderdrukken van het volk; want alles op de wereld heeft zijn
grenzen die niet overschreden mogen worden! Wat hebben we er aan als we het
volk systematisch dom houden?! De domheid zal tenslotte omslaan in boosheid,
en dan zullen wij moeten verdwijnen. En nu is het zover!
[5] Het volk geloofde in Mozes en de profeten; maar wij zeiden: Die zijn dood
en hun geschriften ook! God openbaart zijn wil in de tempel en zegt wat men
moet denken van Mozes en de profeten. Nu zijn de hogepriester, de levieten en
al de Farizeeën en schriftgeleerden de levende Mozes en de levende profeten! -
Dat leren wij!
[6] Ik heb jullie wel honderd keer overduidelijk gezegd dat die aanmatiging van
ons op het laatst slecht af moest lopen. Maar jullie lachten mij uit en hielden vol
dat dat volstrekt onmogelijk was! Nu is het dan zo ver! Houden jullie nu nog
vol, dat zo iets onmogelijk is?!
[7] Maar ik zeg jullie nog een keer, dat het totaal onze eigen schuld is; want wie
bij ernstige dingen geen raad aanneemt, die is echt niet te helpen!
[8] Ik heb daar bij het huis van Baram zojuist alle mogelijke moeite gedaan om

363
de opgewonden gemoederen van het volk te sussen. Ik zei tegen die
heethoofden, dat zo dadelijk hier soldaten uit Kapérnaum zullen aankomen om
hen te bestraffen! Maar ze lachten en zeiden: 'Dan kun je lang op ze wachten;
want wij hebben jullie bode in onze macht -net zoals jullie allemaal! Maak, dat
je goedschiks wegkomt, anders zul je op een andere manier verdwijnen!' Dat
was het aardige antwoord op mijn waarschuwing en dreiging aan het volk; ik
had dat ook veel beter niet kunnen doen!
[9] Maar wat de tovenaar betreft, die heeft met dit alles totaal niets te maken;
want hij en zijn leerlingen en Baram zijn waarschijnlijk de enige Joden in deze
plaats! Dat hij inderdaad een magiër zou kunnen zijn zal ik niet bestrijden; maar
dat hij zijn kracht van Beëlzebub heeft dat zou ik niet durven beweren, hoewel
ik daarmee jullie mening niet wil beïnvloeden. Ga er nu zelf eens heen en praat
met hem en overtuig jezelf overal van!'
[10] De ouden vragen: 'Heeft hij de vele zieken al genezen?'
[11] Ahab antwoordt: 'Dat is best mogelijk, hoewel ik er niets van gezien heb. Er
staan nog wel een hoop mensen van beiderlei kunne voor het huis van Baram,
merendeels Grieken die ik goed ken, en ze bespreken allerlei dingen met de zeer
bescheiden magiër, of wat hij dan ook zijn mag; maar ik heb niets meer gezien
van wat voor zieke dan ook. Misschien heeft hij ze genezen toen ik hier voor
jullie de wacht hield. Maar, zoals ik al zei, laten we er nu naar toe gaan, dan
kunnen jullie jezelf er van overtuigen hoe de zaken er daar voorstaan!'
[12] Dan vragen de ouden nog: 'Loopt ons leven geen gevaar?' En Ahab
antwoordt: 'Wat is dat nu toch weer voor een domme vraag! Is het hier dan
veiliger voor jullie?! Omdat alles zo in ons nadeel is veranderd, is het voor ons
allemaal beter naar buiten te gaan waar we onze voeten nog kunnen gebruiken
dan ons hier tussen de vier muren om te laten brengen!'
[13] 'Ja, ja', zeggen de ouden daarop, 'je hebt gelijk; laten we dus naar buiten
gaan en al onze schatten achter slot en grendel bergen, want ze zijn erg
waardevol!' Ahab zegt: 'Heel goed, - laten we maar gaan; wie zal er nu klaar
staan om onze schatten te stelen?! De mensen hier hebben nu wel wat anders te
doen dan aan onze schatten te denken!'
[14] Na deze woorden staan de ouden op, sluiten alles achter slot en grendel en
zeggen zelfs niet tegen hun dienaars, wat ze van plan zijn.

184 Farizeeën kunnen niet liegen

[1] Als ze bij het huis van Baram komen, zien ze onmiddellijk een grote menigte
die door de massale genezing letterlijk buiten zichzelf is van verbazing. Maar
omdat de oude Farizeeën die massale genezing niet hebben gezien, denken ze,
dat het volk zich nog steeds verbaast over de genezing van de bezetene van de
vorige dag, omdat men nog net als gisteren steeds maar roept: 'Heil aan de zoon
van David! Dit is waarachtig Davids zoon!'
[2] Toen de oude Farizeeën dit hoorden, ergerden zij zich en zeiden tegen het
volk: 'Waarover verbazen jullie je nu zo bijzonder?! Wij weten beter dan jullie
hoe het gebeurde! Deze tovenaar drijft de duivels alleen maar met behulp van de

364
opperste duivel, Beëlzebub, uit (Matth. 12:24), -en moet je hem dan loven alsof
hij de zoon van David zou zijn?!' -Toen begonnen een paar wat minder
overtuigde mensen een beetje te twijfelen en vroegen aan de Farizeeën of die
hen uit de doeken konden doen hoe het gebeurde en hoe het mogelijk was, -en of
de opperste duivel zo nu en dan ook goddelijke daden kon verrichten.
[3] De oude vossen waren niet op deze vraag bedacht en wisten daarom niet
welk antwoord ze moesten geven. Toen de vragenden echter bemerkten dat de
Farizeeën geen enkel bewijs hadden, omdat het antwoord zo lang op zich liet
wachten, zeiden ze: 'Waarom geven jullie op onze redelijke vraag geen
antwoord, zodat wij kunnen vaststellen hoe deze zogenaamde tovenaar de duivel
door Beëlzebub uitdrijft en of Beëlzebub ook goddelijke daden kan verrichten?
Het is heel gemakkelijk om een mens, die hoe dan ook in staat is om
buitengewone dingen te doen, een knecht van de satan te noemen en hem zo
verdacht te maken, maar het is heel wat anders om daarvan een tastbaar en zeker
bewijs te leveren! Waarom zeggen jullie niets, als je zo zeker van je zaak bent?'
[4] De Farizeeën antwoorden: 'Wij zwijgen, omdat wij door de geest van God
verlicht, altijd weten en begrijpen wat de mensen behoren te weten en wat wij
bijgevolg moeten zeggen. Niet, omdat wij het niet zouden weten, maar -omdat
wij het niet mogen, willen wij jullie ook geen rechtsgeldig bewijs geven naar
aanleiding van jullie vraag. Het betaamt jullie alleen maar om alles te geloven
wat wij jullie leren, en niet om dat zelf uit te zoeken; want God heeft ons
aangesteld om alle dingen tot op de kern te onderzoeken, de geheime zaken voor
ons te houden en het volk alleen maar datgene te vertellen wat het nodig heeft.
Begrijpen jullie ons nu?!'
[5] Daarop zegt het volk: 'O ja, we hebben jullie heel goed begrepen, en omdat
we dat al een tijdlang doen, zijn we juist vanwege dat maar al te goede begrip
overgegaan naar de Grieken die niet zulke praatjes over geheimen verkopen!
Daar heb je Aristoteles, Pythagoras, Plato en Socrates, en hun werken en
geschriften zijn helder en waarachtig. Maar bij jullie wordt alles steeds meer in
het diepste duister gehuld, zodat men geen handbreed voor of achter zich kan
zien.
[6] Hoe komen jullie erbij om deze ons door God gezonden genezer verdacht te
maken?! Hij heeft ons wel gedaan en al onze zieken genezen, en daarom
noemen jullie hem een satansknecht?!
[7] Wat moeten jullie dan wel zijn, die ons nog nooit een nog zo kleine weldaad
bewezen hebt?! Wanneer hebben jullie met je nietswaardige middelen en door je
voorgewende gebeden ooit iemand genezen?'
[8] De Farizeeën zeggen: 'Hebben we dan geen officiële getuigschriften?!'
[9] Het volk zegt: 'Natuurlijk hebben jullie officiële getuigschriften en nog heel
snoevende ook - uit de tempel; maar waar zijn dan de daden waartoe jullie
volgens de getuigschriften te allen tijde in staat zouden zijn?! Daar hebben we
nog nooit iets van gezien!
[10] Maar deze mens kwam zonder officiële papieren bij ons en doet nu dingen
waarvan men gevoeglijk kan zeggen, dat, zolang de wereld bestaat, er nog nooit
een mens is geweest die dat gedaan heeft! We beseffen heel goed waarom jullie
deze goddelijke mens voor ons verdacht wilt maken, hoewel jullie ons de

365
waarheid daarover niet wilt vertellen. Luister! Wij zijn zo vrij, het jullie onder je
neus te wrijven! Dit is de reden:
[11] Deze goddelijke mens maakt de wonderbaarlijkste dingen tot werkelijkheid,
iets waartoe jullie -volgens je tempelgetuigschriften -in staat zouden moeten
zijn, maar wat je gedurende de dertig jaren, die jullie bij ons bent, nog nooit hebt
gedaan.
[12] Hoeveel geld en andere grote kostbaarheden hebben jullie van ons
ontvangen, opdat je iets voor ons welzijn zoudt doen; maar waar is het
resultaat?! Ons goud en zilver heb je wel genomen; maar we kregen niets
daarvoor terug dan lege beloftes, die nooit vervuld werden. Als wij aan jullie
vroegen wanneer de vervulling zou komen, dan wezen jullie op de weelderige
gewassen en onze goddank gezonde kudden. Maar wij wezen jullie op de nog
weelderiger gewassen en de net zo gezonde kudden van de Grieken, die door
jullie op iedere sabbat voor zonsopgang zeven maal vervloekt werden. Dan
zeiden jullie: Zo'n weelderige groei wordt veroorzaakt door de satan, en het
brood van zulke velden en het vlees van zulke kudden brengt geen leven, maar
de verdoemenis! Maar jullie versmaadden toch niet de verplichte en zeker niet
geringe bijdrage van de Grieken, die zij ieder jaar als gedoogbelasting in de
vorm van alle mogelijke soorten gewas af moesten dragen! Zeg eens, wat
hebben jullie dan wel met de volgens jullie sprookje door satan gezegende
gewassen gedaan?'
[13] De Farizeeën, die al erg kwaad zijn, antwoorden: 'Dat verkochten we aan de
heidenen, zoals de Romeinen en Grieken, opdat ze op de jongste dag nog meer
verdoemd zullen zijn!'
[14] 'Dat is mooi!', zegt het volk, 'Ze zeggen, dat de duivel dom is, en dat je zijn
leugens van het voorhoofd af kunt lezen; maar jullie zijn nog tien keer zo dom, -
want jullie leugens kun je al met je klompen aan voelen! Weet je niet meer dat
wij al jullie gewassen met onze ossen en ezels naar Jeruzalem naar de markt
hebben gebracht, en dat we precies weten aan wie wij jullie gewassen verkocht
hebben!? En jullie zijn brutaal genoeg om tegen ons te zeggen dat je het Griekse
gewas aan de heidenen verkocht hebt, opdat ze nog meer verdoemd zouden zijn!
Als je je al met leugens wilt schoon wassen, lieg dan een beetje slimmer zodat
het niet lijkt alsof wij nog dommer zijn dan jullie en dat het voor ons geen
verschil zou maken om zonder enig bezwaar zwart in plaats van wit en wit in
plaats van zwart te kopen! -Nee, hoe kan iemand zo afschuwelijk liegen! Zoiets
hebben we nog nooit meegemaakt!'
[15] De Farizeeën zeggen daarop: ' Jullie weten en begrijpen niets! Weten jullie
dan niet, dat een Farizeeër helemaal niet kan liegen?! Want in de wet van de
tempel staat, dat ieder die zich wijdt aan de dienst van God, absoluut niet liegen
kan, ook al zou hij het willen; want zelfs de grootste leugen wordt in zijn mond
de lichtendste waarheid!'
[16] Nu begint het volk te lachen en zegt bij wijze van grap: 'Ja, ja, die
tempelwetten die je daar aanhaalt kennen wij ook; ze zeggen dat daar ook in
geschreven staat: Als een Farizeeër viezigheid in zijn mond neemt dan verandert
dat direkt in goud!'

366
185 Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven

[I] Toen de Farizeeën merkten, dat het volk ze door had, en dat ze nu bespot
werden, begonnen er wraakgedachten brandend in hun harten op te borrelen;
toen zei Ik tegen het volk: 'Laat ze met rust; want zij zijn zelf blinde leiders van
blinden. Als ze met degenen die ze leiden, bij een kuil komen vallen ze samen
erin. Zij kunnen jullie in een land waar zij de macht in handen hebben, altijd
eerder kwaad doen, dan jullie hen: maar nu hebben zij zich met jullie toch zo ver
gewaagd, dat ook zij in de kuil kunnen vallen en dan nog vlugger dan jullie!
Want ze zeiden, dat ze aan de Romeinen en Grieken, tot hun verderf, vervloekt
gewas verkocht hebben; als jullie dat bij de Romeinse overste aangeven jaagt hij
ze allemaal over de kling! Maar zoiets mag nooit gebeuren! Wij zullen ons nu in
het huis terugtrekken, en Ik zal binnen zien of Ik deze geestelijk geheel blinden,
ziende kan maken.’
[2] Vervolgens ga Ik het huis binnen, en de Farizeeën lopen meteen achter Mij
aan en worden binnen door Mijn leerlingen begroet. Maar er liep ook veel volk
mee, zodat het in de kamer een groot gedrang werd. Maar dat gaf niets, want Ik
en Mijn leerlingen hadden toch plaats genoeg.
[3] Toen nu alles rustig was in huis, opende Ik Mijn mond en sprak
voornamelijk tegen de Farizeeën, omdat Ik hun slechte gedachten maar al te
goed en duidelijk zag: 'Dat het zo ver met u is gekomen, dat ligt aan niemand -
behalve aan uzelf. U bent hier in Jesaïra bij dit volk toch al meer dan dertig jaar
en u heeft niet kunnen ontdekken welke geest er in hen leeft! Het is nu te laat
om de eenmaal gewekte geest van dit volk weer tot slapen te dwingen! Uw
ergernis is daarom totaal nutteloos. want u zelf bent daaraan schuldig en verder
niemand.
[4] Ik kwam hierheen als een echte Jood en als zodanig waarachtig in het volle
bezit van de geest van God en al zijn kracht!
[5] Toen Ik aan de oever kwam, en u, door het vuur naar het schip gelokt, snel
naar de oever kwam, genas Ik voor uw ogen de blinde, stomme en tevens
bezetene, Het volk herkende ogenblikkelijk de Goddelijke kracht in Mij en
begroette Mij als de zoon van David; zelf herkende u het in uw hart ook, Maar
omdat u meende, dat zo'n erkenning u in alles zou benadelen, zei u tegen uw
innerlijke overtuiging in dat Ik zulke daden deed met behulp van de opperste
duivel! Wie heeft u daarmee echter kwaad gedaan?! Kijk, niemand -dan alleen
uzelf!
[6] Als u maar een beetje eerlijker over deze zaak had nagedacht en ze nader had
onderzocht, dan zou u het bijzonder ongerijmde van uw bewering ogenblikkelijk
hebben moeten inzien, en daarnaast hebben moeten erkennen dat u door een zeer
voorbarige en domme bewering noodzakelijkerwijs bij dit intelligente volk de
laatste vonk van aanzien en geloof verliezen moest!'
[7] De Farizeeën vragen dan: 'Wat hadden we dan moeten doen? Als u toch zo
wijs bent, vertel het ons dan!'
[8] Wat ernstiger zeg Ik: 'Zo had u moeten denken, oordelen en spreken: Ieder
rijk, dat in zichzelf verdeeld is, wordt chaotisch, en iedere stad of ieder huis in

367
zichzelf verdeeld zijnde, kan niet bestaan! (Matth,12:25) Als de ene satan de
andere verdrijft, dan is het toch duidelijk dat hij eerst zijn eigen mening heeft
moeten veranderen! En dan vraag Ik: Hoe kan zijn slechte rijk dan stand
houden?!
(Matth. 12:26) Naar Mijn mening ligt dat toch wel voor de hand!
[9] Maar als Ik, een echte Jood, volgens uw domme bewering de duivel uitdrijf
met Beëlzebub, vertelt u Mij dan eens met wiens hulp uw kinderen dat doen, die
nu toch ook in alle landen als genezers rondtrekken, zieken genezen en duivels
uitdrijven?! Ik zeg u echter: Niet alleen dit volk, maar ook uw kinderen zullen
uw rechters zijn! (Matth.12:27)
[10] Als Ik echter door de geest van God de duivels uitdrijf, en daarvan is het
hele volk overtuigd, dan is toch het Rijk van God tot u gekomen (Matth.12:28),
waarover u, als Joden, zich nog meer zoudt moeten verheugen dan de Grieken,
die heidenen zijn, omdat dit teken de gunst van de Joden die zij reeds lang
verloren hadden, weer herstelt! Want slechts zo kan de echte Jood aan de hele
wereld tonen, dat hij de enige mens op de uitgestrekte aarde is die een zichtbaar
verbond met God heeft, en door de almachtige kracht van de geest van God
dingen kan doen die op die manier geen ander mens mogelijk zijn.
[11] Als de niet Joden dit bij de Joden opmerken, zullen zij zich weldra met vele
duizendmaal duizenden om de machtige Joden verzamelen en zeggen: 'Alleen de
Jood is van God, door hem toont Gods almacht zich wonderbaar; hij is sterk en
wijs en moet in eeuwigheid onze heer zijn!'
[12] Als de echte Jood echter ooit die kracht van de geest van God in zich heeft,
dan moet zijn hele huis en land die kracht ook hebben! Maar hoe kon of zou
iemand dan zo'n machtig huis betreden en zijn inboedel stelen? Het enige zou
zijn, maar dat is onmogelijk, dat hij de machtige eerst zou binden en dan pas zijn
huisraad stelen (Matth.12:29), zoals de Romeinen het ook echt bij ons gedaan
hebben omdat zij ons dronken en slapend in ons huis aantroffen, waarop zij ons
gebonden, beroofd en tot hun slaven gemaakt hebben, hetgeen de Joden
volkomen verdiend hadden omdat zij God geheel hebben verlaten.
[13] Maar God had medelijden met Zijn volk en wilde het nu weer helpen, en
daarom heeft God Mij dan ook naar u toegezonden. Als dit nu dus klaarblijkelijk
het geval is zoals u zelf ziet, waarom verstrooit u dan weer alles wat Ik
verzamel?!
[14] Want wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, en wie niet met Mij verzamelt,
die verstrooit (Matth.12:30) en is blijkbaar tegen de geest van God die u vrij wil
maken!
[15] Daarom voeg Ik aan alles wat u is overkomen nog dit toe: Alle zonde en
smaad wordt de mens vergeven, maar het smaden van de heilige geest nooit!
(Matth.12:31) Want u heeft heel goed geweten dat Ik de bezetene heb genezen
door de kracht van God, maar u heeft terwille van het schandelijke aardse gewin
en uw aanzien, de geest van God in Mij, die u redden wilde, toch belasterd, en
daarvoor heeft u dan ook van de heidenen het verdiende loon gekregen!'
[16] De Farizeeën zeggen: 'Wij hebben niet de geest van God, maar u alleen
belasterd, en u bent van vlees en bloed en toch zeker niet de geest van God?
Want u bent net als wij alleen maar een zoon van een mens!'

368
[17] Ik antwoord hen: ' Ja zeker, schijnbaar ben Ik dat, maar in werkelijkheid
ben Ik misschien wat meer. Maar als Ik dus net als u een mensen zoon ben, dan
is dat niet in het minst een verontschuldiging voor uw laster! Want Ik als
mensenzoon doe deze daden beslist niet, - net zo min als u! Maar in deze nu
voor u staande mensenzoon is de geest van God de werkende kracht, en Die is
het die u belasterd hebt; want niet Ik, maar Gods geest heeft ten aanschouwe van
u dit alles gedaan, en u hebt Hem belasterd.
[18] Ja, wie Mij als mens tegenspreekt, die wordt het vergeven; maar wie de
heilige geest tegenspreekt, die wordt het niet vergeven, noch hier, noch in het
hiernamaals! (Matth. 12:32)
[19] Want een slechte boom geeft slechte vruchten, maar van een goede boom
zullen de vruchten ook goed zijn. Dus aan de vrucht herkent men de boom! U
bent de boom, en de door u heidens geworden Joden zijn uw vrucht! Oordeel
zelf, of deze goed of slecht is!' (Matth. 12:33)

186 Eén met de duivel

[I] De Farizeeën zeggen: 'Dat is niet onze vrucht, maar de vrucht van zulke
landlopers zoals jij er een bent, die op gezette tijden uit alle windstreken als
kunstenaars en tovenaars hierheen komen. Waar wij bij zijn beoefenen ze wel
hun slechte kunst; maar 's nachts bekeren ze de mensen tot hun heidense
filosofie en dan stellen ze met hun bijzonder grote welsprekendheid ons en de
tempel en diens door God gegeven voorschriften in een afschuwelijk kwaad
daglicht! Wel, deze Joodse heidenen, die hier in Jesaïra woonachtig zijn, zijn de
vrucht van zulke individuen! Wij vertelden altijd het echte en het goede aan het
volk en onderwezen hen juist en rechtvaardig volgens de wet van Mozes. Maar
als Beëlzebub door middel van individuen van jouw soort het volk van ons
aftroggelt, zijn wij daar dan verantwoordelijk voor?! Omdat satan de vruchten
aan onze takken bederft en laat rotten, zijn wij toch zeker geen slechte boom.
Ons onderwijs en wat wij zeggen is juist; maar jouw toespraken en jouw daden
zijn afkomstig van de opperste duivel en verleiden het lichtgelovige volk!
Deswege zou jij met je aanhang gestenigd en gedood moeten worden!'
[2] Toen de woedende Farizeeën zo spraken, begon het volk te protesteren en
maakte aanstalten om zich aan de Farizeeën te vergrijpen.
[3] Maar Ik zei tegen het volk: 'Laat dat! Het is voldoende, dat deze slechten
voor eeuwig overwonnen zijn; laat ze daarom nu met rust! Maar Ik zal ze nu hun
welverdiende beoordeling laten horen!'
[4] Het volk zegt: 'Ja, Heer, U doet ons een groot plezier als U deze booswichten
eens vertelt, wie en wat zij nu eigenlijk zijn!'
[5] Dan wend Ik Mij weer tot de Farizeeën en zeg heel ernstig: 'O jullie
addergebroed! Hoe zouden jullie iets goeds kunnen zeggen, terwijl je toch in je
hart helemaal slecht bent?! Waarvan het hart echter vol is, daar loopt de mond
van over. (Matth.12,34) Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart
altijd goede dingen voort; en een slecht mens brengt altijd uit de slechte schat

369
van zijn hart slechte dingen voort! (Matth. 12:35) Maar Ik zeg jullie, dat de
mensen eenmaal, op de dag van het jongste gericht, rekenschap af moeten
leggen over ieder slecht en ijdel woord dat ze hebben gesproken! (Matth.12:36)
Zoals in het boek Hiob geschreven staat, zo zal het zijn: 'Uw woorden zullen u
rechtvaardigen en uw woorden zullen u verdoemen!' (Matth. 12:37)
[6] Voorheen heb Ik jullie al laten zien, waarom Ik zowel hier als ergens anders
kwam, maar jullie boze harten willen datgene, wat je vrij en gelukkig zou
kunnen maken, niet aanvaarden en nog minder begrijpen!
[7] Voor al het goede, dat Ik kosteloos voor jullie doe, willen jullie Mij stenigen
en doden! O jullie opgefokte adders, jullie slangenbroedsel! Het slechte
getuigenis dat de profeten van jullie gaven is maar al te waar! Jullie eren je God
slechts met dode ceremonieën en met je lippen; maar je hart is in 't geheel niet
bij Hem betrokken!'
[8] Maar een paar Farizeeën en schriftgeleerden trokken zich toch iets aan van
wat Ik zei. Zij trokken hun gezicht in een wat menselijker plooi en zeiden:
'Meester, wij verachten uw leer niet helemaal; maar we waren gisteren en
vandaag niet in de gelegenheid om zelf te zien op welke manier en hoe u uw
wonderdaden hebt gedaan. Doe nog eens zo'n teken, we zouden er graag een
zien! (Matth.12:38) Misschien hebben we er dan begrip voor, en geloven we
daarna in uw leer!'
[9] Maar Ik richtte Mij tot het volk en zei: 'Dit slechte en overspelige soort
mensen wil een teken zien! Maar er wordt hen geen ander teken gegeven dan het
teken dat de profeet Jona eens gaf! (Matth.12:39) Want zoals Jona drie dagen en
drie nachten in de buik van een walvis zat, zo zal ook de Mensenzoon drie dagen
en drie nachten in het midden der aarde zijn.' (Matth. 12:40) (Daarmee wordt in
de eerste plaats het graf aangeduid; maar in geestelijke zin betekent het, dat de
ziel van de mensenzoon af zal dalen naar de gevangen zielen van de gestorvenen
en ze persoonlijk vrij zal maken.)
[10] Toen keken de Farizeeën elkaar aan en zeiden: 'Wat betekent dat, wat zal
hij doen? Hoe komt hij in het midden van de aarde? Waar is dat? Dat is toch
eigenlijk overal en nergens! Wie weet dan hoe groot de aarde is en waar haar
midden is? Die mens is gek, of een boze geest wil hem in zijn macht krijgen!
Men zegt toch, dat ieder mens, voordat hij gek wordt een aantal wonderen kan
doen. Hoe komt hij erbij om zich met Jona, die in Ninevé gepredikt heeft, te
vergelijken?!'
[11] Alsof Ik tot het volk spreek zeg Ik weer: 'Ja, ja, de mensen uit Ninevé
zullen tesamen met dit geslacht op de dag van het jongste gericht opstaan en zij
zullen het vervloeken; want zij hebben zich bekeerd na de prediking van Jona.
En hier predikt méér dan Jona! (Matth.12:41) En zo zal ook eenmaal op de
jongste dag in het hiernamaals de koningin uit het zuiden dit geslacht ontmoeten
en zij zal het vervloeken! Want zij kwam van het einde der aarde om Salomo's
wijsheid te horen, en hier staat méér dan Salomo!' (Matth. 12:42)
[12] Nu zeggen de Farizeeën: 'Wel als u gelooft dat wij allen helemaal door de
duivel bezeten zijn, en dat iedereen ons op de jongste dag zal vervloeken, drijf
dan de duivel bij ons uit, zoals u het gisteren bij de blinde en stomme hebt
gedaan, en dan zullen wij u net zo goed prijzen als de door u genezene!”

370
[13] Maar ze meenden niet oprecht dat zij hun vele boze geesten kwijt wilden
raken waarmee ze zich reeds volledig verenigd hadden, maar zeiden dit alleen
maar om Mij ergens op te kunnen pakken. Want als een slechte geest in de mens
alles aan zich schatplichtig en dienstbaar heeft gemaakt, dan uit hij zich niet zo
dat je het merkt, maar hij doet dan erg verstandig en werelds, zodat iedereen
moet geloven dat zo'n mens niet bezeten is, terwijl hij in werkelijkheid veel
erger bezeten is dan een ander, die door de een of andere slechte geest erg
gekweld wordt omdat deze mens zich niet laat overmeesteren.
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Er zijn een
aantal redenen waarom dat bij jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten
zijn allang geheel één geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie
eigen slechte, overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden
jullie ook je leven verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke,
oorspronkelijke leven kon behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan
hebben omdat je hele aard nu geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n
mens de onreine geest door Mijn macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre
plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet (Matth. 12:43). Dan zegt hij bij zichzelf:
'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want op de steppen en woestijnen vind ik
geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg bewoners van mijn soort wonen,
word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit voornemen de duivel weer bij zijn
vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen activiteit, en het is schoon en
versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept nog zeven andere geesten,
die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem weinig moeite om zijn oude
huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk in dat huis, en met zo'n
mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
[15] En zo zou het met dit slechte geslacht gaan. (Matth. 12:45) Daarom zal Ik
het niet nog meer verdoemen dan het al is!
[16] Als de Farizeeën dat horen, gloeien ze bijna van woede en zouden Mij best
willen verscheuren, als ze maar niet bang waren geweest voor het volk.

187 Jood of Griek

[1] Maar Ahab, de jonge Farizeeër, verwijderde zich nu van de ouden en was
blij dat Ik hen zo de waarheid had gezegd. Maar hij vroeg Mij stilletjes of hij
dan ook zo'n slechte bezetene was.
[2] Ik keek hem vriendelijk aan en zei: 'Als je dat was, dan zou je me dat niet zo
vragen. Voor de satan was jij tot op heden ook nog een dorre plaats; pas echter
op, dat je voor hem geen vruchtbaar veld wordt! Neem je daarom zeer in acht
voor je slechte collega’s!'
[3] Ahab zegt: 'Heer en Meester! Als U me niet verlaat, dan kan de macht van de
hel mij zeker niet belagen! Aan mijn ijver voor U zal het niet liggen!'
[4] Ik zeg: 'Ga dan heen! Je zult sterk zijn door je geloof in Mij en je ijver voor
Mij! Maar let er wel op dat je collega’s je niet in het een of ander verwikkelen;
want hun duivels hebben een fijne neus en een scherp gehoor om hun boze
doeleinden te bereiken!'

371
[5] Ahab zegt: 'Heer, U kent mij nu beslist beter, dan ik mijzelf ken! Mijn list is
subtiel en sluw; en de duivel is, zoals men zegt, blind, en daarom zullen ze
elkaar nog wel eens aankijken als ik hen te slim af ben. Vandaag doe ik nog een
proefje met hen. Ik zal nu op luide toon wat onvriendelijke woorden met U
wisselen, zodat ze geen idee hebben waarover ik met U heb gesproken; maar U
mag daarover niet kwaad op mij worden!'
[6] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt, maar wees voor alles in alle dingen goed,
verstandig en eerlijk; want, hoe goed een leugen ook bedoeld moge zijn, hij
helpt maar tijdelijk en brengt de mens al gauw daarna nadeel en schade!'
[7] 'Ook goed', zegt Ahab, 'dan zeg ik voorlopig helemaal niets!'
[8] En Ik zeg: 'Dat zal beter zijn! Want op het juiste moment zwijgen is beter,
dan nog zo doeltreffend te liegen!’
[9] Na deze les gaat Ahab door de volksmenigte weer terug naar zijn collega's,
waarvan er één toch gemerkt had dat hij met Mij sprak. Die begon hem dan ook
meteen scherp te ondervragen. Maar Ahab sloeg zich daar goed doorheen, en de
strenge ondervrager moest hem ten slotte nog prijzen.
[10] Maar Ik keek niet meer naar de Farizeeën en begon Mij met het volk te
onderhouden. Ik toonde hen aan, dat het tegenover God niet redelijk zou zijn om
het Jodendom te verlaten, omdat het heil van alle mensen slechts van de Joden
komt, en dat ze beter, zoals daarvoor al enigen in hun harten gedaan hebben,
weer kunnen terugkeren tot het Jodendom vanwege het feit dat het anders niet
mogelijk zou zijn om kind van God te worden.
[11] Daarop vraagt een Griek: 'Moeten we dan onze knie weer voor de
opgeblazen Farizeeën buigen en hun oude onverteerbare zuurdeeg vreten?
Vriend, u bent weliswaar een groot meester vol goddelijke kracht en macht en u
bent goed, wijs en rechtvaardig, maar nu verlangt u iets zeer onzinnigs van ons.
Tot Mozes hoeven we niet terug te keren - heel eenvoudig, omdat we hem
daadwerkelijk nog nooit verlaten hebben, en de God der Joden is ook de onze in
onze harten; de uiterlijke naam Jood of Griek zal toch hopelijk geen afbreuk
doen aan de wijsheid van God?! Maar voor ons is het toch een goede
beschutting tegen de onafgebroken vervolgingen en pesterijen van de Farizeeën!
Waarom zouden we dan weer Joden en geen Grieken heten?!
[12] Kijk, dat is geen wijze voorwaarde die u ons stelt! Wat geeft het, als we
naast Mozes ook de wijzen van de Grieken met hun dichterlijke godendom leren
kennen, wier wijze zinnebeeldige gedichten toch heel wat anders zijn dan de
dure tempelmest?! Vooral omdat wij er helemaal niet in geloven, omdat wij
maar al te goed weten hoe de Griekse en later Romeinse goden ontstaan zijn, en
dat alleen Jehova God is over alles, die alles heeft geschapen en altijd alles
onderhoudt en bestuurt!'
[13] Ik zeg hem: 'Vriend, je praat en hebt Mij niet begrepen, terwijl degenen, die
Mij begrepen hebben, niet spreken, hoewel ze toch net zo goed Grieken zijn als
jij. Het zit hem zeker niet in de naam, maar in het geloof van het hart! Maar het
is ook waar en iets om rekening mee te houden, dat het beter is een bedevaart
naar Jeruzalem te maken en de feesten met passende en oplettende aandacht bij
te wonen, dan een reis naar Delphi te maken en goede raad te vragen aan de
dwaze Pythia!

372
[14] De geweldige misbruiken van de tempel ken Ik beslist beter dan jullie, en je
hebt van Mij gehoord, hoezeer Ik daar tegen ben. Maar ondanks alle slechtheid
is de tempel toch onvergelijkelijk beter dan die te Delphi, wiens priesters en
priesteressen slechts hele goede taalkundigen zijn, die op iedere vraag zo'n
antwoord weten te geven dat ze altijd gelijk hebben:!
[15] Toen je een vrouw wilde huwen, maakte je eerst een reis naar Delphi en
vroeg daar voor veel geld aan de Pythia, of je gelukkig zou worden met de
vrouw die je wilde nemen. Vertel eens, wat kreeg je als antwoord?'
[16] De Griek zegt: 'Wel, het volgende: 'Bij de vrouw vindt u het geluk, niet
wacht u het ongeluk!'. En weet U, het orakel heeft mij de waarheid voorspeld,
want ik ben echt gelukkig met mijn vrouw!'
[17] Ik zeg: 'Kijk het orakel zou ook gelijk gehad hebben, als je ongelukkig
geweest was met je vrouw!'
[18] De Griek zegt: 'Ik zie niet in hoe dat dan mogelijk geweest was!' Ik zeg: ' Je
ziet het woordenspelletje niet! Kijk de zin luidt: 'Bij deze vrouw vindt u het
geluk niet wacht u het ongeluk.' Als je de zin in tweeën deelt na het woordje
niet, dan heeft het orakel gelijk als je ongelukkig zou zijn; want dan zou de zin,
zonder ook maar iets in de woordvolgorde te veranderen aldus luiden: 'Bij uw
vrouw vindt u het geluk niet, wacht u het ongeluk!'
[19] Maar als je Mij niet wilt geloven, vraag dan maar eens aan je buurman, die
een jaar daarna voor net zo'n gelegenheid naar Delphi is gereisd, of zijn
antwoord niet precies eender is als het jouwe! En hij is ongelukkig met zijn
vrouw, omdat ze een grote slet is; maar het orakel had bij hem net zo goed gelijk
als bij jou, en toch geef je er nog hoog van op! Oordeel nu zelf eens wat beter is,
de tempel in Jeruzalem of het orakel in Delphi?!'
[20] De Griek zet grote ogen op na die uitleg en zegt: 'Meester, nu begrijp ik
het! Dat kan alleen maar een God en geen mens weten. U bent Zelf God, of
minstens Gods zoon en niet de zoon van een mens zoals wij ! Daarom zullen wij
ons weer op de tempel richten, maar niet onder de tuchtroede van de Farizeeën,
maar helemaal vrij! Maar deze Farizeeën moeten weg; want ze hebben ons te
veel bedrogen en ons vrijwel al ons bezit ontnomen, geestelijk en lichamelijk! In
naam blijven we dus Grieken, maar in waarheid in ons hart volmaakte belijders
van Mozes en de profeten! We zullen ook jaarlijks naar Jeruzalem gaan en de
tempel bezoeken; en als die afgesloten wordt, dan blijft de vreemdenzaal nog
voor ons open, die toch ook bij de tempel behoort.'
[21] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt, maar geef je harten niet over aan valsheid,
toorn, wraak en lust tot vervolgen! Wees daarbij kuis en rein in gedachten; heb
God waarachtig boven alles lief en je naaste als jezelf, zegen, die je vervloeken,
doe degenen geen kwaad, die je haten en vervolgen, dan zul je God welgevallig
zijn, rust hebben en gloeiende kolen stapelen op de hoofden van je vijanden!'

188 Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders

[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn
broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra

373
gevaren was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve
dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze
maandag 's middags in Jesaïra.
[2] Enerzijds was het een huiselijke aangelegenheid waarover ze met Mij wilde
spreken, anderzijds wilde ze ook over een geestelijke aangelegenheid spreken,
omdat ze zoveel uit Kapérnaum over Mij gehoord had wat zij speciaal wilde
vertellen. (Matth.12:46) Maar door het gedrang kon ze het huis niet in, zodat ze
verplicht was buiten te wachten tot Ik naar buiten zou komen.
[3] Maar omdat ze al een hele tijd tevergeefs stond te wachten, vroeg ze aan een
van de huisgenoten van Baram, of hij tegen Mij wilde zeggen dat zij buiten al
geruime tijd stond te wachten en hoognodig met Mij moest spreken. De
boodschapper drong zich door het volk, kwam in Mijn buurt en zei: 'Meester!
Uw moeder en Uw broeders staan buiten en zouden U graag willen spreken!'
(Matth. 12:47)
[4] Toen zei Ik ernstig tegen de boodschapper: 'Wat zeg je? Wie is Mijn moeder
en wie zijn Mijn broeders?!' (Matth.12:48) Toen deed de boodschapper wat
geschrokken een stapje terug.
[5] Maar Ik hief Mijn rechterhand op boven Mijn leerlingen en zei: 'Kijk, dat
zijn Mijn moeder en Mijn broeders! (Matth.12:49) Want wie de wil doet van
Mijn Vader Die in de hemel is, die is werkelijk Mijn broeder, Mijn zuster, Mijn
moeder! (Matth.12:50) Ga echter naar buiten en zeg tegen de wachtenden dat Ik
zal komen!'
[6] Er waren er die dit gezegde van Mij hard vonden en Mij verwijten maakten
en vroegen, of Ik niet wist hoe het gebod van Mozes luidt over het eren van de
ouders.
[7] Ik ging echter niet in op deze vraag en zei: 'Ik weet, Wie Ik ben, en Mijn
leerlingen en Mijn aardse moeder weten het ook, en daarom mag Ik de waarheid
spreken; maken jullie je dus maar druk over je eigen zaken, - niemand hoeft zich
bezorgd of druk te maken over Mij; want Ik weet het beste wat Ik moet doen.'
Toen zwegen allen, en niemand durfde iets terug te zeggen, niet ervoor en niet
ertegen.
[8] Na enig zwijgen kwam de heer des huizes Baram naar Mij toe en zei: 'Heer
en Meester! Het is middag, en de maaltijd staat klaar voor U, Uw leerlingen en
ook voor Uw aardse verwanten die buiten op U wachten. Zou U mij arme
zondaar de eer en de genade willen bewijzen om het goed klaargemaakte maal te
aanvaarden?'
[9] Ik zeg: 'Weliswaar verwacht Ik aan de zee nog een andere maaltijd; maar
omdat u Mij op zo'n passende manier heeft uitgenodigd, zal Ik u graag de eer en
de genade bewijzen. Maar daar zeg Ik bij, dat Ik geen Farizeeër in de kamer wil
hebben waar Ik eet, behalve de jonge Ahab, die Ik bij Mijn leerlingen opneem!
Want hij zal zich bij zijn collega’s, die hem zwaar zijn gaan verdenken toen ze
hem daarnet heimelijk met Mij zagen spreken, wel nooit meer geloofwaardig
kunnen maken. Zeg nu echter tegen het volk dat Ik hier in huis niets meer zal
zeggen of doen, zodat het naar buiten gaat en plaats voor ons maakt; want in dit
gedrang zou het op natuurlijke wijze moeilijk zijn om buiten te komen.'
[10] Na deze woorden van Mij wendt Baram zich tot het volk en zegt: 'Beste

374
buren! De goddelijke Meester is nu uitgesproken en zal hier in huis geen
toespraken meer houden en zeker niets meer doen, gaan jullie dus nu rustig naar
buiten, behalve Ahab; want de Meester wil met hem spreken.' Na deze woorden
gaat het volk naar buiten behalve de Farizeeën.
[11] Zodra het volk buiten is stappen de oude Farizeeën vol woede in hun harten
op Mij af en vragen Mij heel brutaal, wat voor plannen Ik met Ahab heb, of Ik
hem ook wil klaarmaken voor de hel?! Als Baram die vraag hoort, ergert hij zich
terecht en zegt tegen hen: 'Ik heb ieder jaar mijn belasting tot de laatste cent
betaald, en ben daardoor wettelijk bezitter van dit door mij gebouwde huis en
daarom duld ik het van niemand, dat iemand die ik in mijn eigen huis als gast
eer en verzorg, door vreemden zoals jullie, onaangenaam behandeld wordt! Ik
gebied jullie daarom in alle ernst mijn huis ogenblikkelijk te verlaten en je
buiten de omheining van mijn bezitting te begeven, omdat ik anders niet wacht
om gebruik te maken van mijn duur betaalde rechten als eigenaar!'
[12] Maar de Farizeeën zeggen: 'Ben je dan ook al Griek geworden, dat je je
tegenover ons een huisrecht wilt aanmatigen?! Weet je soms niet dat de Joden
tegenover een Farizeeër geen huisrecht hebben?! Is niet iedere Farizeeër in ieder
Joods huis dat hij betreedt, de algehele heer , en wordt de eigenlijke huisheer
niet pas uit genade weer heer, als de Farizeeër het huis verlaat? En weet jij als
Jood ook niet, dat je slechts pachter en geen heer bent noch van je huis, noch
van je grond, en dat wij grond en huis van je af kunnen nemen als we dat willen,
en het vijftig jaar lang aan een ander kunnen verpachten?'
[13] Baram antwoordt: ' Als Jood heb ik dat tot mijn grote ergernis wel geweten;
daarom ben ik nu dan ook een Griek, respectievelijk een Romein, en heb ik
tegen betaling van een vast bedrag bij het keizerlijke gerechtskantoor het
volledige onomstotelijke eigendomsrecht verkregen, en daar wil ik je meteen
wel een proefje van geven als je nu niet direkt doet wat ik gezegd heb!'
[14] De Farizeeën zeggen: 'Laat ons de eigendomsbrief van het Romeinse
gerecht zien!' Baram pakt deze nog pas op goed perkament geschreven brief,
voorzien van het keizerlijke zegel, houdt hem de ouden onder de neus en zegt:
'Komt je dat bekend voor?!' Dan schreeuwen zij: ' Jij bent dus ook een verrader
van God, de tempel en ons?! Dat danken we zeker aan deze zoon van David?!
Daarvoor vervloeken wij jou en je hele huis!'
[15] Toen de Farizeeën die vloek hadden uitgesproken, greep Baram snel een
behoorlijke stok en begon meteen zo hard mogelijk op de Farizeeën in te slaan,
waarbij hij zei: 'Wacht, satansknechten, ik zal jullie eens het juiste loon
uitbetalen voor je vloek!' Een Farizeeër, die de stok nog niet gevoeld had, riep:
'Er staat geschreven: 'Wee hem, die de hand aan een gezalfde slaat!' 'Dat weet
ik', zegt Baram, 'en daarom gebruik ik nu juist die stok!' En Baram gaf ook deze
gezalfde nu een proeve van de stok. Toen vluchtten alle slechte Farizeeën,
uitgezonderd Ahab, naar buiten, waar het volk hen verder onder handen nam.

189 Duivelse aanval

[I] Nadat ze van het terrein zijn afgejaagd, komt Baram vermoeid terug en zegt:

375
'Heer vergeef het mij! Wat ik nu heb gedaan, deed ik echt niet voor mijn plezier;
maar het was geen uithouden meer met deze slechte overspelige soort! Je kunt je
de duivel echt niet slechter voorstellen dan deze kerels, die er van overtuigd zijn
dat de gehele aarde volkomen hun eigendom is! Normaal wind ik me daarover
niet zo op; maar toen die kerels U, o Heer en Meester, letterlijk begonnen aan te
vallen, kon ik mijn rechtvaardige toorn niet meer onderdrukken en moest ik wel
van mijn huisrechten gebruik maken! Maakt U Zich daar echter maar niet druk
over; want als die kerels een klacht indienen, dan zal ik die wel aanvechten en ik
zal U wijs en slim weten te verontschuldigen!'
[2] Ahab zegt: 'Vriend, je kunt er in ieder geval vast rekening mee houden; want
deze oude booswichten zullen al hun best doen om het hele voorval zo
ongunstig en zwart mogelijk aan Jeruzalem door te geven! In de eerste plaats de
voor hen zeer ongunstige bezigheden van deze goddelijke Meester, dan de totale
afvalligheid van heel Jesaïra van het Jodendom, vervolgens mijn gedrag en ten
laatste zullen ze Herodes laten weten, dat hij hier al zijn onderdanen heeft
verloren, omdat ze zich het Romeinse burgerrecht gekocht hebben! Dat zal in
Jeruzalem in één keer alle slechte geesten wekken, en dat zou hier wel eens
verscheidene kwade voorvallen kunnen veroorzaken! Wees er daarom op
voorbereid en zorg vooraf voor hulp van de keizer, anders zullen deze slechte
geesten je veelleed bezorgen. ,
[3] Ik zeg: 'Houd daar maar over op, Ahab; Ik sta er voor in, dat het huis van
Baram onverlet blijft; -maar dat die oude onmensen zullen doen, wat je gezegd
hebt, is waar, maar noch Baram, noch jij behoeven daar enige angst voor te
hebben. Maar nu gaan we aan de maaltijd, waar Ik ook naar Maria en de zonen
van Jozef wil luisteren!'
[4] Verbaasd over de naam Jozef, zegt Baram: 'Wat zegt U, die van mijn meester
uit Nazareth, waar ik zoveel aan te danken heb?! Hij was nog een jonge man en
al meester in zijn vak toen ik bij hem in de leer was. Wat heeft hij mij geduldig
en liefdevol alle knepen van het vak laten zien, en hoe gauw heeft hij mij niet
het beste werk laten doen en mij belangeloos met raad en daad terzijde gestaan;
dat zal ik werkelijk eeuwig nooit van hem vergeten!'
[5] Ik zeg: 'Wel, Maria is zijn tweede vrouw, hem door de tempel als vrouw
gegeven; maar de beide mannen die bij haar zijn, zijn de zonen van Jozefs eerste
vrouwen die zetten nu zijn handwerk voort. Maar Ik ben lichamelijk de zoon van
Maria en Mijn naam is Jezus!'
[6] Baram antwoordt: 'O wat ben ik gelukkig, dat deze eer en genade aan mijn
huls bewezen wordt! Laten we nu vlug aan tafel gaan, opdat de heerlijke moeder
met de beide zonen van Jozef niet te lang op ons behoeven te wachten!' Dan
gaan wij snel de eetkamer in waar ook Maria met de beide zonen van Jozef op
ons wachten.
[7] Als Maria Mij ziet, begint ze van vreugde te huilen; want ze had Mij nu al
twee maanden lang niet gezien, en de beide broers, die Mij zeer liefhebben,
vergaat het net eender. Nadat wij ons wederzijds dus zeer hartelijk begroet
hebben, gaan we allen aan tafel, spreken het dankgebed uit en gebruiken dan het
goede en rijkelijke maal, waaraan Kisjonah, die Mij met vrouwen dochters tot
op heden niet verliet, ook heel opgewekt deelnam en daarbij veel besprak met

376
Maria en de broers.
[8.] Toen we na de maaltijd aan tafel zaten en vanwege de grote hitte, wijn
aangelengd met water dronken, vroeg Ahab of hij spreken mocht. Hij moest ons
iets belangrijks mededelen wat vooral samenhing met Mijn persoonlijke
veiligheid, omdat hij nu pas in de loop van het gesprek te weten was gekomen,
dat Ik de bij het volk beroemde, en bij de Farizeeën zeer beruchte Jezus van
Nazareth was, die in het hele land een buitengewone reputatie had. Ik zei tegen
hem: 'Vertel wat je weet!'
[9] Ahab vertelt: 'Heer en Meester! U heeft de dochter van onze overste Jaïrus
opgewekt uit de dood - dat is bekend in de gehele streek -, en ook de..dochter
van een overste uit het Romeinse leger. Wie zou er dan aan twijfelen of zo'n
afschuwelijke tiran niet eeuwig dankbaar zou zijn voor zo'n wonderdaad, en de
wonderdoener een plaats rechts naast zich op de troon zou geven, net zoals eens
de farao met Jozef deed nadat deze hem zijn droom had uitgelegd!
[10] Maar wat doet dit tempelgebroed, deze echte duivelsknechten?! Zij
stuurden een bericht dat ik jammer genoeg ook heb moeten ondertekenen,
hoewel Ik tot op heden noch van Jezus, noch van Zijn leer ook maar ooit
gehoord, noch van Zijn daden iets gezien had. Volgens dit afschuwelijke bericht
zijn nu allerwegen gehuurde spionnen en sluipmoordenaars door de tempel en
ook door Herodes en de Romeinse landvoogd aangesteld, om U uit de wereld te
helpen!
[11] In deze mededeling wordt U door Jeruzalem op een zodanige wijze als
volksbedrieger, verleider en opruier in opspraak gebracht, zoals dat tot op heden,
zo ver ik weet, nog met geen mens gebeurd is. De dochter van Jaïrus zou
helemaal niet dood-- zijn geweest toen men U riep om haar te genezen of uit de
dood op te wekken, maar ze was helemaal gezond geweest en had, om U te
beproeven, alleen maar gesimuleerd! Toen U' kwam en 'talitha kumi' tegen haar
zei, werd het de overste geheel duidelijk dat U een bedrieger was en geen
verstand had van de echte geneeskunde; want als U als een genezer een mens en
zijn kwalen had kunnen beoordelen, dan zou U op het eerste gezicht al gezien
hebben dat het meisje niet alleen niet dood, maar daarbij ook nog kerngezond
was!
[12] Weliswaar is de Romeinse overste, ik geloof dat hij Cornelius heet wiens
knecht of .dochter U ook hebt opgewekt uit de dood, daar op tegen; maar wat
kan hij alleen tegen zo n massa valse getuigenissen!
[13] Beste, dierbaarste vriend, Meester en Heer! Ik zou U nog veel kunnen
vertellen; maar ik zie, dat mijn vertellen van de naakte waarheid U bedroefd
heeft gemaakt. Omdat de laster over U te duivels gemeen is, zwijg ik maar over
al het andere; het is voldoende dat ik U van het belangrijkste op de hoogte heb
gebracht. Het beste aan deze hele zaak is nog, dat de satan dom is en door
werkelijk wijzen en slimmen gemakkelijk schaakmat gezet kan worden, wat in
Uw geval des te makkelijker zal gaan omdat U buitengewoon wijs bent! Laten
we er maar niet meer over praten!
[14] Bij U vergeleken ben ik weliswaar maar een heel eenvoudig mens; maar
deze slechte booswichten wind ik allemaal heel makkelijk om iedere vinger! En
ik vind het zeker geen zonde om de satan zo hard als dat maar mogelijk is ergens

377
tegen op te laten lopen. Want dat dwingt hem om zich weer voor een tijdje heel
bescheiden van het kwade gevechtsterrein terug te trekken; en zo wint de wijze
en slimme mens weer tijd om zijn geest met edeler zaken bezig te houden, in
plaats van steeds maar door met de satan ruzie te maken.'

190 De leer van het Rijk der hemelen

[1] Nu zegt Maria: 'Mijn Heer en zoon! Wat deze jonge man Je nu vertelde, is
helemaal waar, en ik ben juist daarom naar Jou toe gekomen, om Je te vertellen
dat ik voor Jou letterlijk uit mijn huis ben gejaagd. Wat moet ik nu doen met Je
broers en zusters, alleen in aardse zin dan? Want ik weet wel dat Jij op aarde
geen verwanten hebt, behalve Jouw leerlingen die Je liefhebben.
[2] Onze kleine bezitting is verloren; de slechte Farizeeën hebben haar in beslag
genomen en zij hebben onze woning samen met de tuin vol gewassen aan een
vreemde verkocht! Weet Je, ik en Je broers en zusters zijn niet meer zo jong om
het zware daglonerswerk te doen; en ook al zouden we dat willen, dan hebben
deze slechte tempelheersers onder bedreiging van zware straffen alle Joden toch
verboden om ons wat voor werk dan ook te geven, en evenmin een aalmoes!
Wat moeten we nu doen, en waar moeten we van leven?!'
[3] Dan zeggen Baram en Kisjonah tegelijk: 'Hooggeëerde moeder, die God de
eindeloze genade heeft waardig bevonden, om door haar de allerhoogste zoon
van alle hemelen in deze slechte wereld te laten geboren worden, maakt u zich
daar maar geen zorgen over! Kijk, in de eerste plaats zijn wij staatkundig gezien
geen Joden meer, maar naar buiten toe zijn wij Grieken, hoewel wij in onze
harten echte Mozaïsche Joden zijn! Beiden zijn wij - de Heer zij alle lof - rijk;
kom daarom met al uw verwanten bij ons wonen, en u zult niets te kort komen!'
[4] Ik zeg: 'Vrienden! Jullie voorstel is balsem voor Mijn hart! Mijn zegen en
Mijn genade zal eeuwig jullie deel zijn. Maar eerst zal Ik naar huis gaan en zien,
met welk recht de slechte booswichten het kleine en met veel moeite verkregen
bezit van moeder, Jozefs rechtmatige vrouw, hebben geroofd.
[5] Dan zal Ik ook met Jaïrus een paar woordjes te spreken hebben; want zijn
dochter zal weer ziek worden, en dan komt hij wel. En Ik zal met hem praten.
We zullen nu echter, omdat het werkelijk zo ernstig is en het slechte
hellebroedselons allerwegen vallen heeft gezet, meteen opbreken en de zee op
gaan; die heeft geen val voor ons uitstaan!
[6] Aan de zee zal Ik eerst het volk nog door middel van beelden veel over het
Rijk der hemelen onthullen, opdat niemand zich te eniger tijd verontschuldigen
kan door te zeggen: 'Hoe zou ik dat hebben moeten geloven en doen, terwijl ik
er nooit iets over hoorde?!' Als de oude booswichten komen, dan moet het volk
hen niet tegenhouden opdat ze zich eens nog minder zullen kunnen
verontschuldigen.
[7] Vriend Kisjonah, ga jij vast en maak je grote schip klaar; want dat zullen we
nodig hebben!' Kisjonah staat met de zijnen op, en gaat om aan Mijn wens te
voldoen.
[8] Baram vraagt Mij echter, omdat Ik niet meer in zijn huis kan en wil blijven,

378
of hij Mij mag begeleiden.
[9] En Ik zeg: 'Net zo ver en net zo lang als je maar wilt! Want Ik heb nog nooit
het eerlijke en echte verlangen van iemand afgewezen of onverhoord gelaten!'
Baram regelt derhalve zijn zaken, geeft zijn vrouw en kinderen opdracht over
wat zij tijdens zijn afwezigheid moeten doen, en hoe zij tegen slechte vijanden
op moeten treden. Vervolgens neemt hij wat goud mee en gaat met ons allen
naar buiten aan de zee, en een zeer grote volksmenigte volgt ons op de voet.
(Matth. 13:1)
[10] Ook de oude Farizeeën mankeren niet, hoewel ze zich verkleed hebben,
opdat het volk ze niet zal herkennen. Wanneer we aan de zee komen, dringt het
volk onder het voortdurende roepen van 'Heil aan de zoon van David!' zo dicht
naar de oever, dat Ik met Mijn verwanten geen plaats meer heb om te staan, en
al Mijn talrijke leerlingen nog minder .
[11] Daarom zei Ik tegen Kisjonah: 'Laat de trap op de oever zakken; wij moeten
in het schip, want het land wordt ons te eng!' Kisjonah liet snel de trap neer, en
wij klommen meteen op het schip. (Matth.13:2) Maar omdat het volk Mij het
schip in zag gaan, dacht het dat Ik meteen zou wegvaren. Daarom begon het luid
te vragen om hen de beloofde leer van het hemelrijk te geven!

191 De gelijkenis van de zaaier

[1] Toen wij allen in het schip waren, en de trap opgetrokken was, zei Ik tegen
het volk dat het zich rustig moest gedragen en zich aan de oever een plaats
moest zoeken. En het volk werd rustig, en stil zocht het zich een plaats aan de
oever; alleen de oude Farizeeën zetten zich niet neer, maar stonden niet ver van
de oever in de nabijheid van hun schip; want ze waren van plan om Mij steeds in
het oog te houden en waren daarom ook helemaal klaar, om ons ook op zee te
achtervolgen.
[2] Ik zette Mij op het zeer ruime dek van het schip en begon veler!.ei zaken in
beeldspraak aan het volk te vertellen; de reden voor Mijn beeldspraak was, dat
de domme Farizeeën het dan niet zouden begrijpen. Maar het volk, dat hier wat
sneller van begrip was, begreep wel wat Ik hen vertelde.
[3] Als eerste beeld vergeleek Ik Mijzelf met een zaaier en sprak: 'Hoor en
luister goed!
[4] Een zaaier ging eens een goed en gezond gewas zaaien (Matth.13:3). En
terwijl hij zaaide, viel er een deel op de weg; toen kwamen de vogels en pikten
het op. (Matth.13:4) Een deel viel op rotsachtige grond waar niet veel aarde lag,
en het schoot daarom snel op, omdat er weinig drukkende aarde op lag;
(Matth.13:5) maar toen de zon opkwam en fel begon te schijnen, verwelkte de in
de koele en vochtige nacht opgeschoten kiem al gauw omdat hij geen wortels
had, en verdorde. (Matth.13:6) Een deel viel tussen de dorens, en deze groeiden
veel breder Uit dan het gewas en verstikten het. (Matth.13:7) En een deel viel
tenslotte op goede grond en droeg vruchten, een deel honderdvoudig, een deel
zestig voudig en een deel dertigvoudig. (Matth.13:8) Wie oren heeft om te
horen, die hore. (Matth. 13:9)

379
[5] Ik wilde de toespraak hier niet onderbreken, maar omdat de leerlingen
verscheidene van deze beelden zelf niet begrepen, kwamen ze naar Mij toe en
zeiden: 'Waarom spreekt U nu opeens tegen hen in gelijkenissen? (Matth.13:10)
Wij, die al.zo lang bij U zijn, begrijpen ze nog maar nauwelijks; hoe zullen de
luisteraars aan de oever ze dan kunnen begrijpen. Ziet U dan niet hoe ze hun
schouders ophalen en dat een aantal zelfs denkt, dat U ze voor de mal houdt, of
dat U over zulke oninteressante dingen spreekt vanwege de Farizeeën, want
iedereen. weet toch wel, dat je het gewas niet op de weg, of op stenen en net
zomin tussen de dorens moet zaaien! Wij begrijpen wel wat U daarmee bedoelt;
maar zij op de oever denken heus dat U ze ertussen neemt! Of wilt U ze dan echt
op een manier lesgeven die ze niet begrijpen?'
[6] Maar Ik zeg tegen de leerlingen: 'Waar heb je het over en waarom storen
jullie Mij?! Ik weet heus wel, waarom Ik tegen dit volk in gelijkenissen spreek
die het niet begrijpen moet! Het is aan jullie gegeven om het Rijk Gods te
begrijpen; maar aan hen is het niet gegeven (Matth.13:11); want weet wel, dat
het zo is: Wie heeft, zoals jullie, daaraan wordt gegeven zodat hij dan in
overvloed heeft; maar wie niet heeft, daar wordt ook nog van afgenomen wat hij
heeft! (Matth.13:12) Daarom spreek Ik als Heer tegen hen in gelijkenissen; want
met ziende ogen zien zij niets, en met horende oren horen zij niets; want ze
begrijpen het niet! (Matth.13:13)
[7] Wat deed Ik hier, en wie denken ze dat Ik ben? Zij zijn allemaal blind en
doof. Hun evenbeeld heb je gisteren gezien aan de blinde en tevens stomme man
die Ik heb genezen. Zoals hij lichamelijk was, zo zijn zij geestelijk, en Ik spreek
tegen hen in gelijkenissen opdat de voorspelling van Jesaja door hen vervuld
wordt, die zo luidt: 'Met de oren zult u het horen en toch niet begrijpen, en met
ziende ogen zult u het zien en daarbij toch niets verstaan! (Matth.13:14)
[8] Want het hart van dit volk is eigenzinnig en hun oren horen slecht en hun
ogen dutten, om te voorkomen dat ze op een keer met de ogen zouden zien, met
de oren zouden horen, met het hart zouden begrijpen en zich zouden bekeren en
Ik hen dan echt kon helpen!' (Matth.13:15)
[9] Maar zalig zijn jullie ogen, die dat zien, en jullie oren, die dat horen!
(Matth.13:16) Want voorwaar, Ik zeg jullie: Vele profeten en rechtvaardigen
hebben gewenst om datgene te zien en te horen, wat jullie zien en horen, en
hebben het toch niet gezien en gehoord! (Matth. 13:17)
[10] Ik heb jullie echter eerder gezegd, dat het jullie gegeven is het geheim van
het Rijk van God te begrijpen; toch merk Ik dat jullie begrip in de aard der zaak
niet zoveel beter is dan dat van hen op de oever. Hoor dan en luister dan naar de
gelijkenis van de zaaier, die als volgt uitgelegd moet worden (Matth. 13:18):
[11] Als iemand de woorden over het Rijk van God die Ik uitspreek, wel hoort,
maar in zijn hart niet begrijpt, omdat dat hart van pure wereldgelijkvormigheid
net zo platgetreden is als een weg, dan ziet de boze maar al te snel het niet in de
aarde gevallen, maar op de vast gestampte, wereldse gladde buitenkant van het
hart blootliggende woord, en pakt met gemak weg wat eigenlijk in het hart
gezaaid is maar toch aan de werelds gladde buitenkant bleef plakken; en zo'n
mens lijkt dan op de weg waarop het zaad, of wel Mijn woord, viel.
(Matth.13:19) En daar aan de oever staan er veel van deze soort!

380
[12] Het zaad dat op de rotsgrond viel, betekent het volgende: Een mens hoort
het woord en aanvaardt het met veel vreugde. (Matth.13:20) Maar omdat zo
iemand net als een steen te weinig levensvocht, waarvoor een moedig hart alleen
borg staat, en ook te weinig grond, ofwel vaste wil, in en boven zich heeft en
daarom ook net als een steen afhankelijk is van het weer om vochtig of droog te
zijn, en dus met het weer meedraait, ergert hij zich erg en wordt kwaad als hij
allerlei ellende en vervolging ter wille van Mijn woord moet ondergaan (Matth.
13:21) en lijkt daarom juist op een door de zon verhitte steen, waarop Mijn
woord natuurlijk geen wortels kan krijgen en tenslotte helemaal verdorren moet.
[13] En kijk, daar aan de oever staan veel van zulke stenen, die nu ter wille van
Mij erg kwaad zijn op de slechte Farizeeën. Ze zien nu echter tijdens Mijn aan
hen gerichte woorden, dat zich boven hun hoofden allerlei ellende en vervolging
samenpakt. Door te veel ergernis enerzijds en te veel vrees anderzijds doden ze
nu Mijn woord in hun hart, want ondanks alle tekens die zij hebben gezien, en
ondanks al Mijn uitdrukkelijke verzekeringen geloven zij toch niet dat Ik
voldoende machtig ben om ze te beschermen tegen al het kwade. Op deze
manier lijken ze op de steen waarop het zaad viel.
[14] Het zaad, dat tussen de dorens viel, betekent: Dat een mens het woord hoort
en ook aanvaardt, maar daarbij bezig is met allerlei wereldse zaken en de daarbij
behorende zorgen, of met bedrieglijke winsten of de nog bedrieglijker rijkdom.
Zulke ijdele zorgen hopen zich van dag tot dag op, tieren net als alle onkruid
welig in het hart voort en verstikken maar al te makkelijk en te snel Mijn
gezaaide woord. (Matth. 13:22)
[15] En kijk, weer staan er daar aan de oever velen die lijken op de dorens,
waartussen het zaad viel!
[16] Het in de goede aarde gezaaide zaad betekent echter: Dat een mens Mijn
woord hoort en het opneemt in de grond van zijn hart, waar het altijd en immer
helemaal juist en levend begrepen wordt; zo'n mens lijkt dan op een goede grond
waarin het zaad valt en afhankelijk van de wil en de kracht van de mens
gemakkelijk honderdvoudige, of zestig voudige of dertigvoudige vrucht
opbrengt aan goede werken. (Matth. 13:23) en daarbij betekent honderdvoudig
dat hij alles voor Mij doet, en zestig voudig dat hij veel voor Mij doet, en
dertigvoudig dat hij behoorlijk wat voor Mij doet.
[17] Er zijn dan ook drie hemelen in Mijn rijk: de bovenste voor de
honderdvoudige vrucht, daaronder die voor de zestig voudige vrucht en de
onderste voor de dertigvoudige vrucht. Minder dan dertigvoudig telt niet mee,
en wie minder dan dertigvoudig heeft, raakt het kwijt aan degenen, die dertig,
zestig en honderdvoudige vrucht hebben. Zo wordt dus genomen van degene,
die niet heeft, en toegevoegd bij degene, die reeds heeft, opdat hij dan
overvloedig heeft!
[18] En zie, daar aan de oever staan er velen van wie het nu al genomen is, en
het is aan jullie gegeven terwijl je toch al veel hebt, terwijl zij te weinig of niets
hebben!
[19] Als iemand een akker heeft, die hem veel vruchten opbrengt, omdat de
grond goed is, maar ook een akker heeft, die ondanks alle bemesting slecht blijft
en nauwelijks meer vruchten oplevert dan wat er op gezaaid wordt, -dan vraag je

381
je af: Wat zal de eigenaar doen? Wel, hij zal de geringe opbrengst van de slechte
akker nemen en bij de goede en rijkelijke vrucht van de goede akker doen en hij
zal het jaar daarop niet meer zaaien op de slechte akker, maar alles zaaien op de
goede akker! Die zal dan de volle oogst geven, maar de slechte wordt
overgelaten aan het onkruid, de distels en de dorens.
[20] Zo pakt een verstandige heer des huizes dat aan; moet de Vader in de hemel
soms onverstandiger handelen dan een verstandig mens op deze vergankelijke
aarde?
[21] Denk daarom niet in je hart dat de Vader in de hemelonrechtvaardig zou
kunnen zijn!
[22] Als je weet dat men alleen bij diegene raad vraagt, die enige wijsheid heeft,
en zich gauw afwendt van iemand die al snel Iaat blijken dat hij slechts een
praatjesmaker is, dan is de vraag: -doet men onrecht, als men het geloof in de
praatjesmaker opgeeft en het overdraagt op de echte wijze, die toch al van alle
kanten vertrouwen in overvloed geniet?
[23] Of doen jullie, als Mijn leerlingen, onrecht, als je Mij volgt en tempel en
Farizeeën en alle schriftgeleerden verlaat, en daardoor het laatste vonkje
vertrouwen dat je in hen had, bij hen wegneemt en het aan Mij geeft, terwijl Ik
door Mijn daden en woorden toch al zoveel vertrouwen bezit?! Ik denk, dat het
jullie nu wel duidelijk is dat er absoluut geen onrecht gebeurt als, zoals Ik jullie
vertelde, eenmaal van degene die niet heeft volgens dat getal dat Ik noemde, ook
dat wat hij heeft wordt afgenomen.
[24] Ik spreek echter alleen maar over het geestelijke en niet over de materie,
want het zou welonrechtvaardig zijn als men bij de weinig bezittende het kleine
bezit weg zou nemen en het aan een rijke zou geven, wiens voorraadschuren en
kamers toch al te vol zijn. Daarom betreft alles waarover Ik nu spreek, alleen
maar het geestelijke en niet de materie, waarvoor slechts een dwingende en
harde wet kan en mag gelden tot de tijd van haar eens komende ontbinding. Is
dit nu duidelijk?'
[25] Allen antwoorden: ' Ja, Heer en Meester; want Uw wijsheid gaat boven al
onze nog zo hoge en wijs gewaande gedachten! Daarom vragen wij U, of U op
deze manier verder wilt spreken!'

192 Onkruid tussen de tarwe, mosterdzaad en zuurdeeg

[1] En Ik zeg nu luid, zodat ook de aan de oever staanden het kunnen horen: 'Nu
dan, wie oren heeft om te horen, die hore, en wie ogen heeft -in het hart, wel te
verstaan -, die begrijpe het! Ik zal jullie een ander beeld van het Rijk van God
geven; luister!
[2] Het hemelrijk is ook als een mens die goed zaad op zijn akker zaaide.
(Matth.13:24) Maar toen zijn knechten sliepen, kwam de vijand van de landman
en zaaide slecht onkruid tussen de tarwe, dat daarna gelijk met de tarwe
opkwam. (Matth.13:25) Waar nu de tarwe met de vrucht, die zij geeft,
opgroeide, daar stond ook het slechte onkruid. (Matth. 13:26)
[3] Toen de knechten dat merkten, gingen ze naar de heer des huizes en zeiden:

382
'Heer, u heeft toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt dan al dat onkruid
er op?!' (Matth. 13:27)
[4] De heer des huizes antwoordde echter: 'Dat heeft mijn vijand mij
aangedaan!' Toen zeiden de knechten: 'Heer, als u dat wilt, dan gaan we het
uitwieden!?' (Matth.13:28) Waarop de heer zei: 'Laat dat, opdat je niet bij het
wieden van het onkruid ook de goede tarwe vertrapt en mee uittrekt!
(Matth.13:29) Laat het gezamenlijk opgroeien tot aan de oogst! Als het oogsttijd
is zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid in bossen en breng
het van de akker naar een plaats waar men het verbranden zal; en breng de
zuivere tarwe vervolgens in mijn schuren!” (Matth.13:30) Kijk, dat is een goed
beeld van het hemelrijk! Maar lulster verder naar Mij! Ik wil jullie nog meer van
deze beelden geven, die allemaal een heel precieze weergave zijn van het
Godsrijk. Luister daarom verder naar Mij!
[5] Het hemelrijk lijkt op een mosterdzaadje, dat een mens nam en op zijn akker
zaaide. (Matth.13:31) Zoals bekend is dit zaad een van de kleinste onder alle
zaden; maar als het opgroeit, is het groter dan de kool en tenslotte wordt het een
echte boom, zodat de vogels er op af komen en tussen zijn takken nestelen.'
(Matth.13:32)
[6] Daarop zagen de leerlingen elkaar met grote ogen aan en zeiden: 'Wat
krijgen we nu? Wie begrijpt dat? Nu lijkt het hemelrijk zelfs al op een
mosterdkool!'
[7] Maar Ik zeg: 'Verwonder je niet daarover, maar luister verder naar Mij! Ik
geef je nog een ander beeld van het Godsrijk:
[8] Het hemelrijk is ook als een zuurdeeg dat een vrouw nam en door drie
schepels tarwemeel mengde, net zolang tot het hele meel gezuurd was.'
(Matth.13:33)
[9] Alweer zagen alle leerlingen inclusief de pientere twaalf apostelen, elkaar
heel verbaasd aan en zeiden tegen elkaar: 'Wie kan dat in zich opnemen en
begrijpen? Of houdt hij het volk vanwege de Farizeeën voor de mal? Het is echt
niet te begrijpen waarom Hij nu opeens met zulke duistere beelden aankomt!'
[10] Maar Ahab, die erg goed op de hoogte was met de schrift, hoorde het
gesprek van de leerlingen en zei tegen hen: 'Als Hij datgene is, wat ik nu vast
geloof dat Hij beslist moet zijn, dan zou, omdat Hij nu steeds door en niet
zonder gelijkenissen spreekt (Matth. 13:34), datgene wat Jesaja over de
komende Messias voorspeld heeft op Hem betrekking kunnen hebben, namelijk
toen hij zei: 'Ik zal spreken in gelijkenissen en zal vertellen, wat vanaf het begin
der wereld voor alle mensen een geheim was!' (Matth. 13:35)
[11] Zie, zo sprak eens de grote profeet, en zo zong ook eenmaal David in zijn
acht en zeventigste psalm in het tweede vers, en naast heel veel andere dingen
slaat dat juist op Hem, en dan vragen jullie nog: Waarom zó, en wat betekent
dat?', terwijl je toch al een behoorlijk lange tijd met Hem optrekt?! Als het
noodzakelijk is dan zal Hij ons deze gelijkenissen wel uitleggen, en als het niet
nodig is, -nu, dan mogen we ons allen wel heel gelukkig prijzen, dat wij nu zien
en horen mogen, wat alle aartsvaders graag gezien en gehoord zouden hebben!'
[12] Na deze ingelaste toespraak van Ahab zijn alle leerlingen weer
gerustgesteld; maar het volk vraagt Mij, omdat Ik tijdens de rede van Ahab

383
zweeg, of Ik nog meer van die onbegrijpelijke taal zou spreken, of dat zij, die in
afwachting van een goede les, die echter niet gekomen was, aan de oever zaten,
maar weer naar hun bezigheden zouden terugkeren!
[13] Maar Ik zei: 'Ga naar huis; want voor jullie heb Ik Mijn mond niet
opengedaan, omdat Ik wel wist hoe dom jullie harten zijn! Daarom zullen
eenmaal ook jullie kinderen je meesters en rechters zijn!' Daarop ging al het
volk snel weg van de oever en iedereen ging naar huis.
[14] De Farizeeën echter niet, zij klommen, toen ze zagen dat Kisjonah zijn
schip begon vlot te trekken, ook meteen in hun klaarliggende schip en kozen
vóór ons zee. Maar Ik wilde heimelijk, dat een krachtige wind hen zou
voortdrijven. En zie, meteen dreef een krachtige wind hun schip hard voor zich
uit en schuimende golven sloegen zo nu en dan over het dek.

193 De verwondering

[I] Wij voeren echter in een geheel andere richting weg van Jesaïra, en weer
moest het gebeuren dat ook wij midden op zee door een storm werden
overvallen, bij welke gelegenheid alle leerlingen en allen, die op het schip
waren, nogmaals zeer angstig werden, zoals het al een keer eerder was gebeurd,
en weer begonnen ze van angst en vrees te roepen dat Ik ze moest helpen omdat
anders alles zou vergaan!
[2] En Ik gebood, net als toen, de wind en de zee, waarop ogenblikkelijk een
grote windstilte intrad en de zee spiegelglad werd en al het volk op het schip
hardop zei: 'Wie is hij, dat wind en zee hem gehoorzamen?!'
[3] Maar Ahab, die niet ingestemd had met deze vraag, zei tegen de leerlingen
en verscheidene anderen: 'Vrienden, die vraag en die verwondering was weer
echt dom en niet op zijn plaats! Jullie zijn toch al zo lang in Zijn omgeving, en
toch verwonder je je nog net zo, alsof dit het eerste teken is dat je ziet gebeuren!
Ik ben nog geen hele dag bij jullie, en voor mij is dat allemaal al net zo
begrijpelijk, als wat dan ook maar voor een mens begrijpelijk kan zijn! Als Hij
namelijk de grote beloofde Messias is, Die volgens David niets meer en niets
minder is dan Jehova Zelf in vleselijke gedaante, dan zal het voor Hem toch erg
eenvoudig zijn om aan een storm op zee een eind te maken, daar het voor Hem
zeker niet moeilijk was de gehele wereld te scheppen! Als dat echter
onweerlegbaar zo is en jullie Hem kennen, hoe kunnen jullie dan zo'n vraag en
zo'n verwondering in je hart hebben?!'
[4] Een beetje boos door deze aanmerking van Ahab, zegt Judas: 'Vriend, dat we
dat en nog veel meer van Hem hebben gezien, is dat dan een reden voor ons om
ons over niets meer te verwonderen wat de Heer in ons bijzijn doet?'
[5] 'In geen geval, broeder!', zegt Ahab. 'Maar Ik vind alleen maar dit: Wij
moeten ons in alle deemoed van onze harten wel verwonderen dat Hij zoiets in
ons bijzijn doet, en ons, hoewel we echt niet zulke waardevolle schepsels zijn,
zo waardig acht voor Zijn liefde, wijsheid en macht, dat Hij nu juist zulke daden
ten aanschouwe van ons verricht! Ik vind mijzelf tenminste voor de minste nog
niet waardig genoeg! Maar als wij weten Wie Hij is, en we verbazen ons dan

384
nog, als Hij die hemel en aarde geschapen heeft iets buitengewoons doet, net
alsof een mens dat gedaan had, dan vinden wij de Heer eigenlijk alleen maar een
wat buitengewoon mens! En dan vind ik, dat de manier waarop jullie je
verbazing hebt getoond na het plotseling verdwijnen van de storm, niet op zijn
plaats is!
[6] Zou het dan niet belachelijk zijn, om je nu ook te gaan verwonderen over de
zon, over de maan, over alle sterren, over de aarde en over alle wonderbaar
georganiseerde en gevormde schepsels, die toch even goed Zijn werken zijn als
dat het stillen van deze harde storm op zee Zijn werk is?! Ik meen dat als we ons
dan toch willen verwonderen, we dat alleen maar daarover moeten doen, dat de
almachtige Onuitsprekelijke god Jehova, vanaf Zijn eeuwige onmeetbare hoogte
zo diep is neergedaald naar ons sterfelijke, zeer zwakke mensen. Daarom zou
het haast ongelofelijk zijn, als dat, wat nu hier is en volkomen echt gebeurt, al
niet sinds Adam, Henoch en door alle profeten tot op de arme Zacharias en diens
zoon Johannes toe, geprofeteerd was.
[7] Ik vind het grootste wonder dat, wat door honderden profeten eensluidend
geprofeteerd is, nu hier is! Wat nu plaats vindt is niets anders dan een natuurlijk
gevolg van de eerste wonderbaarlijke verschijning op deze aarde, namelijk: de
geprofeteerde vleselijke verschijning van Jehova!'
[8] Dan zeggen zelfs de twaalf apostelen tegen Mij: 'Heer, waar haalt hij die taal
en die zuivere wijsheid vandaan?'
[9] Ik zeg: 'Zijn vlees en bloed zeggen hem dat niet, maar de geest, die al zover
in hem is ontwikkeld, dat hij niet ver meer af is van de algehele wedergeboorte
van de geest! Maar het is werkelijk geen bijzondere eer voor jullie, dat hij jullie
leraar is, in plaats dat jullie dat voor hem zijn; hij heeft echter veel op jullie voor
omdat hij de schrift heel goed kent, en Ik heb hem lief zoals Ik jullie lief heb;
want er is veel deemoed in zijn hart!'

194 Het geestelijk huis van de mens

[1] Nu vragen de leerlingen die aan de zee wonen: 'Heer, waar zullen we nu naar
toe gaan?' 'Recht toe, recht aan, naar huis!', zeg Ik. Maar zij zeggen daarop:
'Heer, daar zal het ons niet zo goed vergaan! Want de Farizeeën hebben Uw
aardse moeder alles afgenomen, en wij denken daarom dat het er thuis wat
bedenkelijk uitziet, hoewel we heel precies weten dat U eigenlijk overal een huis
heeft en thuis bent.'
[2] Ik zeg: 'Jullie zouden nu toch wel wat bekend moeten zijn met de geestelijke
taal! Wil Ik dan naar Nazareth, als Ik zeg, dat we nu rechtstreeks naar huis
zullen gaan?! Begrijp dat nu toch eens! Als Ik over thuiskomen spreek, dan
bedoel Ik daarmee het innerlijk van de mens, wat een werkelijk geestelijke
verzamelplaats is van het leven, de kracht, de macht en alle wijsheid. Dus daar
gaan wij nu heen! Wij hebben echte innerlijke geestelijke rust nodig, en dat is
een echt thuis; daarin zullen we datgene -niet voor Mij, maar voor jullie -vinden,
wat voor ons mensen van vlees en bloed nodig is! Begrijpen jullie dat?'
[3] De leerlingen zeggen daarop: 'Ja, Heer, nu begrijpen wij het!'

385
[4] Ik vervolg: 'In aardse termen gesproken, trekken we nu weer bij Kisjonah in!
In zijn huis zijn wij veilig; want het is een vrij huis en het betaalt daarvoor aan
de keizer een grote schatting, en de Farizeeën zullen op een afstand worden
gehouden. Maar na enige dagen zullen we van daaruit wel naar het aardse
vaderland gaan en daar proberen recht te maken, wat erg krom is geworden.'
[5] Kisjonah zegt dan: 'Heer, U zou niet een paar dagen, maar liever een paar
maanden, of op z'n minst weken met al de Uwen in mijn, maar in waarheid
eigenlijk geheel en al Uw, huis moeten doorbrengen. Want in Nazareth zult U,
als U geen vuur en zwavel van de hemel laat regenen, bijna of helemaal geen
geloof vinden, vooral niet bij de Farizeeën en schriftgeleerden, die U eigenlijk
hoe langer hoe meer naar het leven gaan staan!'
[6] Ik antwoord hem: 'Vriend, maak je daarover geen zorgen; want men kan Mij
slechts zover benaderen en kwaad doen, als Mijn Vader, die in Mij is -zoals Ik
in Hem ben, het toelaat; en wat allemaal toegelaten wordt tot heil van alle
mensen en ter vervulling van de schrift, dat weet Ik al sinds eeuwen! AI de
profeten hadden nooit zo kunnen voorspellen, als Ik het niet vooruit had
geweten; want dezelfde geest, die in alle volheid in Mij woont en nu zo tegen
jou spreekt, heeft ook zo tegen de profeten gesproken wat je in de schrift leest!
Maar omdat nu dezelfde geest hier is, moet Hij datgene vervullen, wat Hij over
Zichzelf door de profeten geprofeteerd heeft! En heb jij daarover maar geen
zorg! Want deze almachtige geest weet wel wat Hij doet!'
[7] Kisjonah begrijpt Mij, zwijgt, slaat zich dan driemaal op de borst en zegt na
een poosje: 'Ik ben wel niet waard, dat U bij mij intrekt, maar wees mij arme
zondaar toch genadig en barmhartig en blijf een paar dagen als troost bij mij!'
[8] 'Wees maar kalm!', antwoord Ik. 'Want zolang Ik hier op aarde werk heb zal
Ik bij jou wonen, samen met allen die bij Mij zijn; jouw huis zal voor Mij een
rustoord zijn. Maar voor Mijn werk zal Ik het vaak moeten verlaten; geestelijk
zal Ik het echter nooit verlaten!' (Daarbij leg Ik Mijn hand op Kisjonah's hart.)

195 Weerzien met Jaïruth en Jonaël

[1] Nadat we dit met elkaar besproken hadden, bereikten we ook de oever, en
wel juist bij de landingsplaats van Kisjonah, waarvandaan men meteen door een
grote en mooie tuin in de zeer ruime gebouwen en woonhuizen van Kisjonah
kwam, waarin alles al voor onze ontvangst gereed was. Want Kisjonah had in
het huis van Baram al in 't geheim van Mij gehoord dat Ik weer bij hem zou
terugkomen, en zodoende had hij door middel van een kleiner vaartuig direkt
boden met een bepaalde opdracht naar huis gestuurd.
[2] Maar wie troffen we daar ook aan? - Jaïruth, de rijke koopman uit Sichar, die
het oude slot van Ezau bewoonde en bezat, en Jonaël, de reeds bekende
opperpriester uit dezelfde stad; beiden waren door de engel, die bij Jaïruth was,
daarheen gebracht; want zij hadden heel belangrijke zaken met Mij te bespreken.
En dat was dus werkelijk een heel aangename, echt hemelse verrassing.
[3] Toen deze twee Mij zagen, werden zij innerlijk zo blij, dat ze geen woord
over hun lippen konden krijgen; zij legden hun van diepe ontroering en vreugde

386
bevende handen op hun borst en begroetten Mij zo in alle liefde van hun hart.
[4] Ik zei echter tegen hen: 'Mijn beste vrienden en broeders! Vermoei je tong
niet; want één woord van je hart telt bij Mij meer dan duizend nog zulke mooie
woorden die de tong spreekt terwijl het hart er vaak niet veel van weet!
[5] Bekom eerst van je verre en moeilijke reis; daarna zal Ik je pas vertellen wat
je thuis moet doen tegen de door de orthodoxe Samaritanen naast jou, beste
Jonaël, aangestelde opperpriester voor de nietszeggende, blinde dienst op
Garizim. Maar, zoals Ik al zei, jullie hebben voor alles rust en herstel nodig,
houdt je daar dus eerst mee bezig!
[6] Broeder Kisjonah, zorg jij voor verfrissingen en maak gebruik van de
dienaar van deze twee uit Sichar hierheen gekomen vrienden; want die is niet
moe, en hij zal je snelle en goede diensten verlenen en kent je huis al zo goed,
alsof hij al vele jaren bij jou in dienst was. Maak dus maar onbezorgd gebruik
van hem en Iaat jouw vermoeide mensen ook een poosje rusten; de dag loopt al
wel op z'n eind, maar je huishouden zal er niet onder lijden als de vermoeiden
vandaag eerder dan anders rust nemen, want deze dienaar zal ze allen goed
vervangen.'
[7] Kisjonah zegt: 'Heer, dat alle dingen bij U mogelijk zijn, daar ben ik vast van
overtuigd en daarover heb ik helemaal dezelfde mening en hetzelfde geloof als
onze jonge Farizeeër Ahab; maar hoe deze heel teer gebouwde jongeman, die
eigenlijk nog maar een knaap is, die grote hoeveelheid werk kan verrichten en
ons allen zal bedienen, terwijl we toch met een paar honderd mensen hier
aanwezig zijn, dat is, Heer, hoewel ik er niet in het geringste aan twijfel te
raadselachtig voor mij!',
[8] Ik zeg: 'Vriend je hebt hier te weinig melk, kaas en boter; maar boven op je
berg heb je een grote voorraad. Laat deze knaap eerst je hele voorraad van de
berg halen; het is beter, dat je de voorraad hier hebt dan boven in de bergen,
waar vannacht een horde wilde Scythen zal passeren op zoek naar buit.'
[9] 'Ah', zegt Kisjonah, 'nu gaat me een licht op! Deze knaap is er zeker net zo
een, als die drie die ons op de bergtop gediend hebben?' Ik antwoord: 'Jawel,
maar vraag en raad nu niet langer, anders wordt het te laat!'
[10] Dan gaat Kisjonah vlug naar de jongeman en brengt hem op zijn
vriendelijkste manier zijn wens over. De jongeman geeft ten antwoord: 'Beste
vriend van mijn Heer en God, maak u maar niet druk; in een paar ogenblikken is
alles in orde, want bij mij is hier en daar en overal een en hetzelfde, en hoewel
ik een van de zwaksten ben, moet onder het geweld van mijn voeten toch de hele
aarde beven!'
[11] Kisjonah was geweldig verbaasd over zo'n uitspraak en kon zich beslist niet
voorstellen wat dat betekende en hij merkte van pure verbazing nauwelijks, dat
de jongeman bij de laatste woorden de kamer verliet om zijn opdracht uit te
voeren.
[12] Kisjonah was nog lang niet bekomen van zijn verbazing en wilde Mij net
vragen, hoe dat mogelijk zou zijn, toen de jongeman heel soepel weer voor hem
stond en glimlachend zei: 'Wel, u staat er nog over na te denken hoe dat
mogelijk zou zijn, en het is allemaal al gedaan! Zelfs dat, waarvoor uw ijverige
schrijvers geen gelegenheid hadden om in de dag en rekeningboeken te boeken,

387
vanwege de drukte aan de tol, heb ik gauw nog verholpen -zodat ze nu helemaal
vrij zijn en klaar met hun werk!'
[13] De geheel verblufte Kisjonah weet nu helemaal niet meer wat hij hiermee
aan moet, en zegt heel verwonderd: 'Maar mijn beste, hoe is dat mogelijk?!
Terwijl je nog maar net de kamer verlaten hebt, beweer je nu dat je al meer
gedaan hebt dan waartoe al mijn mensen zo hard mogelijk werkend in een week
in staat zijn? Dat vind ik toch wel een beetje te ongelofelijk! Daarvoor zou je
minstens duizend handen moeten hebben en zo snel moeten zijn als de
bliksem?!'
[14] De jongeman antwoordt: 'Wel, ga dan naar buiten en overtuig u zelf overal
van!'

196 Engelenwerk

[I] Dan gaat Kisjonah naar de voorraadkamers en vindt daar de hele voorraad
melk, kaas en boter allemaal ordelijk op de juiste plaatsen opgeslagen, en hij
gaat in de schuren en vindt ze vol; want ook het te velde staande rijpe gewas was
binnengehaald. Vervolgens gaat hij de grote stallen van de runderen, de schapen
en ezels binnen en vindt daar alles keurig in orde! Ook gaat hij naar zijn grote
rechthuis, kijkt in de boeken en vindt overal alles helemaal in orde en hij
controleert de geldladen en vindt ze allemaal vol; dan snelt hij naar het grote
kookhuis en vindt daar alles goed en in de juiste hoeveelheid en gevarieerdheid
gekookt en klaar en hij vraagt de koks en kokkinnen, hoe dat allemaal in zijn
werk gegaan is. Maar deze wisten hem niets anders te zeggen dan: 'Er kwam een
mooie jongeman in de keuken en zei: 'Zet de spijzen klaar in de schotels; want
ze zijn allemaal al gereed!' Daarop onderzochten wij de spijzen, en het was,
zoals de jongeman gezegd had, die ons meteen weer verliet. Proef zelf de
spijzen, en u zult zien dat het zo is!'
[2] Kisjonah proeft de spijzen en merkt dan, dat zijn koks en kokkinnen de
zuivere waarheid gesproken hebben. Dan gaat hij weer in de grote kamer waar
Ik was, en de jongeman vraagt hem: 'Wel, Kisjonah, ben je over mij tevreden?'
[3] Kisjonah antwoordt: 'Er is al veel wonderbaars in mijn huis gebeurd; het was
voor mij alleen maar te begrijpen door in mijn hart hardop te zeggen: Bij God
zijn alle dingen mogelijk! Maar toch is dat het onbegrijpelijkste! Om werk, dat
anders een hele dag hard werken gekost zou hebben, door de machtige hand van
een met Gods geest vervulde mens, zo gezegd in een oogwenk te verrichten, dat
is nog te begrijpen; maar het is heel wat anders om honderd werkzaamheden op
ver van elkaar gelegen plaatsen door een menselijk wezen in een en hetzelfde
ogenblik te laten verrichten, en dat is door een sterfelijk mens ondanks al zijn
begrip en zijn scherpe verstand beslist niet te begrijpen, en ik kan daarover weer
niets anders zeggen dan: Heer, wees mij arme zondaar genadig en barmhartig;
want ik ben het nooit waard dat U onder mijn dak komt wonen!'
[4] Maar Ik zeg tegen Kisjonah: 'Houd nu toch eindelijk eens op je zo te
verbazen, en laat je mensen nu de spijzen binnenbrengen; want we hebben
allemaal al behoorlijk honger .

388
[5] Als dit je al zo bijzonder verbaast, wat zul je dan wel zeggen, als Ik je in alle
waarheid zeg, dat op de gehele aarde slechts één engel aangewezen is om te
zorgen voor de groei van alle grassen, alle struiken en bomen, ieder naar zijn
aard, en de voortbrenging van de grootste verscheidenheid aan vruchten, en voor
alle dieren in het water, de lucht en op de aarde?! Dat zal dan voor jou ook wel
niet te begrijpen zijn, maar toch is het zo en gebeurt het zo! Wees dus maar niet
zo verbaasd, maar ga en laat de dienaren ons de spijzen brengen!'
[6] Dan vraagt Kisjonah: 'Heer, mijn enige liefde en leven, wat zou U er van
denken, om toe te staan dat deze wonderbare jongeman ons bij het
binnenbrengen van de grote hoeveelheid spijzen helpt; want mijn dienaren kost
dat wel een uur!'
[7] 'Goed', zeg Ik, 'laat hem je maar helpen, maar houd op met al die overmatige
verbazing; want je weet, dat bij God alles heel gemakkelijk mogelijk is!'
[8] Met dit antwoord is Kisjonah helemaal tevreden, en hij vraagt aan de hem
steeds zeer welwillend vriendelijk aanziende jongeman, om de spijzen uit de
keuken op de reeds gereedgemaakte tafels te helpen brengen.
[9] De jongeman zegt: 'Maar, beste vriend, doe niet zo verbaasd! Kijk eens naar
de tafels! Toen u nog bezig was om aan de Heer der heerlijkheid te vragen of ik
helpen mocht, gebeurde het reeds. Maar waar is uw wijn?'
[10] Kisjonah kijkt vluchtig over de tafels en verbaast zich inwendig, maar zegt
dan: 'Werkelijk, we zouden de wijn haast vergeten hebben! Wil je zo vriendelijk
zijn, deze ook nog voor mij uit de grote kelder te halen?'
[11] 'Kijk!', zegt de jongeman, 'Het is allemaal al weer in orde, de wijn staat in
de juiste hoeveelheid naast de spijzen op de tafels.'
[12] Kisjonah overziet de veertig grote tafels, die in de grote eetzaal aangericht
en zeer goed voorzien zijn, en er ontbreekt niets; stoelen en banken staan sierlijk
opgesteld en er staan ruim voldoende lampen voor de verlichting tijdens de
avondschemering op alle tafels en ze branden reeds met zuivere vlammen en
geven een helder licht!
[13] Als Kisjonah dat alles zo in zich opneemt, raakt hij inwendig vol
verwondering en zegt na een poosje: '0 God, o God, Jezus, mijn eeuwige liefde!
Als dat zo doorgaat, verheffen al mijn huizen zich vandaag nog en wordt al het
hout en gesteente daarin nog levend!' -En zich tot de jongeman wendend zegt
hij: 'Vriendelijk jong mens of engel, wat je ook bent of hoe men je ook noemt,
leg mij nu toch eens heel globaal uit, hoe je dat kunt!'
[14] De jongeman antwoordt: 'U bent wel erg nieuwsgierig; maar ik kan u alleen
maar zeggen, dat ik zonder Hem, Die nu bij u in deze wereld woont, niets kan
doen; Hij is Degene, Die al zulke dingen doet! Hoe Hij dat alles doet, moet u
dus aan Hem vragen; want de kracht om deze dingen te doen is niet van mij,
maar van de Heer die Zijn onderdak bij u kiest. Ga en vraag het dus aan Hem!'
[15] Kisjonah zegt: 'Beste vriend, dat weet ik wel; maar ik wilde alleen graag
iets weten over de manier waarop zoiets tot stand gebracht wordt. Je moet toch
een beweging maken!? Dat moet dan toch wel erg snel en zeker gaan! Want
daarmee vergeleken heeft de bliksem toch heel duidelijk een slakkengangetje!
Ah, ah, ik moet er niet aan denken! Als je voor dat alles ook maar honderd
momenten gebruikt had, dan was dat alles toch nog eerder te begrijpen; maar om

389
zo -zonder merkbaar tijdsverlies zo veel te doen, en dan ook nog zeer ordelijk,
dat tilt me nu boven mijn geijkte denkpatroon uit en daardoor durf ik van pure
eerbied en bewondering nauwelijks meer adem te halen!'
[16] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Wel, vriend, is je verbazing nog niet verdwenen? Ik
vind, dat we nu maar eens aan tafel moeten gaan en daarna praten over de
verdere punten van de almacht van God en diens vastbesloten liefde en
wijsheid!'
[17] Kisjonah zegt: 'Heer, vergeef mij! Door al die verwondering zou ik bijna
vergeten waarvoor de spijzen en dranken op de tafels staan; ik nodig U en al de
Uwen uit om aan tafel te gaan! Maar waar is Uw moeder Maria, met de
meegekomen en kennelijk bij U behorende zusters, dan kan ik ze halen voor het
avondmaal?'
[18] Ik zeg: 'Vraag dan eerst naar je vrouwen je dochters! Waar die zijn, daar is
ook de goede Maria met de dochters van Jozef, Mijn overleden aardse
pleegvader. Zij zijn nu druk met elkaar bezig, om vandaag nog alles te bekijken,
waar ze beslist morgen, overmorgen en daarna nog tijd genoeg voor zullen
hebben! Onze jonge en vlugge dienaar zal ze allemaal wel halen en hierheen
brengen, en maak jij je daar dus maar niet druk over!'

197 Verklaring van de gelijkenis van het onkruid

[I] Terwijl Ik dat nog maar net uitgesproken had, was de jongeman ook al terug
met de vrouwen, en wij gingen aan de tafels zitten en aten vrij snel en opgewekt
het avondmaal. Na de maaltijd zei Ik tegen allen: 'Luister , omdat de nacht nu
mooi en helder is met veel sterren, gaan we niet meteen naar bed, maar naar
buiten onder de vrije hemel op het grasveld; want Ik ben voornemens om jullie
nu nog veel te vertellen en te laten zien!'
[2] Iedereen stemde in met dit voorstel, en we stonden allen snel op van de tafels
en gingen naar buiten en wel naar een ongeveer twintig vadem hoge heuvel, die
aan het eind van de grote tuin zich zacht glooiend zo'n dertig pas van de zee
verhief. Kisjonah zei echter, dat deze heuvel een heel mooi uitzicht over de hele
zee gaf, maar daarbij toch altijd niet erg prettig was, omdat er, waarschijnlijk
door de nabijheid van de zee, veel giftige slangen en adders huisden. Hij had al
van alles gedaan om het ongedierte te verdrijven, maar dat had niet geholpen!
[3] Ik zeg: 'Laat dat maar rusten! Nu zal hij nooit meer dit ongedierte tot
woonplaats dienen; daar kun je volledig van verzekerd zijn!'
[4] Kisjonah zegt: ' Als dat zo is, waaraan ik niet in het minst twijfel, dan dank
ik U in de eerste plaats uit het diepst van mijn hart voor de wonderbaarlijke
bevrijding van dit ongemak, en in de tweede plaats Iaat ik dan ter herinnering
aan U op deze heuvel een echte school bouwen voor het geven van onderricht in
Uw leer aan groot en klein en jong en oud!'
[5] Ik zeg: 'Zo'n school kan zich ook altijd in Mijn zegen verheugen, als ze Mijn
grondslag bewaart. Maar helaas, zoals de wereld alles bederft, zo zal ze in de
loop der tijd deze school, net.als Mijn zuivere leer, niet ongemoeid laten, en zo
is er op deze wereld niets dat blijft! Want de hele wereld is nu in duisternis

390
gehuld en staat in satans dienst! Maar laten we nu naar de heuvel gaan!' Ik en
Kisjonah gaan voorop en alle leerlingen en alle bedienden van Kisjonah volgen
ons op de voet.
[6] Maar als we bij de heuvel komen, ziet Kisjonah, hoe voor hem een grote
adder juist tegen de heuvel opkruipt, en meteen daarna ziet hij er nog meer en hij
zegt tegen Mij: 'Heer, was mijn geloof dan te klein, dat dit ongedierte nog niet
verdwenen is?'
[7] Ik antwoord: 'Dit is opdat je de heerlijkheid van de Zoon van God zult zien
en herkennen! Let daarom nu op! Ik beveel deze dieren nu om deze plaats voor
altijd te verlaten en, zolang een telg van jou deze tuin en heuvel bewonen zal,
hier niet te nestelen; en dan zal je zien hoe ook deze zeer stompzinnige beesten
Mijn stem moeten gehoorzamen!'
[8] Toen richtte Ik Mij tot de berg en bedreigde de beesten. En met vele
duizenden schoten ze als pijlen uit hun holen en vluchtten in zee; en zo werd de
berg voor altijd gezuiverd van dit ongedierte, en voortaan werd er ook geen nog
zo kleine worm meer op deze heuvel gezien.
[9] Daarop gingen wij welgemoed de heuvel op, en omdat het gras al wat nat
van de dauw was, liet Kisjonah snel een groot aantal kleden halen en haast de
hele heuvel bedekken, waarbij de jongeman hem ook weer nuttige snelle
diensten verleende. Heel welgemoed nestelden wij ons allen op de geheel met
mooie tapijten bedekte heuvel.
[10] Toen kwamen Mijn leerlingen, die ondanks al hun denken, piekeren en
veronderstellen er met de gelijkenis van het onkruid \op de akker niet uit konden
komen, naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hen de gelijkenis van de zaaier, die
goed zaad gezaaid had en vervolgens op zijn schone akker onkruid temidden van
de tarwe vond, wilde uitleggen en nader verklaren. (Matth.13:36)
[11] Maar Ik antwoordde: 'Hebben jullie niet gehoord, wat Kisjonah ter
gedachtenis aan Mij op deze heuvel wil oprichten, en dat Ik hem vertelde hoe
het jammer genoeg zo'n instelling in deze wereld zal vergaan? Wel, dat had
betrekking op de goede akker, die met de zuiverste tarwe bezaaid werd en toch
een grote hoeveelheid onkruid temidden van de tarwe liet opschieten! Zie, deze
gelijkenis betekent het volgende:
[12] Ik, of zoals de Joden zeggen, de Mensenzoon, strooi het goede zaad uit.
(Matth.13:37) De wereld is de akker; het goede zaad zijn de kinderen van het
Rijk; het onkruid zijn echter de kinderen van het kwade. (Matth.13:38) De
vijand die ze zaait, is de duivel; de oogst is het einde der wereld, en de maaiers
zijn de engelen! (Matth.13:39) Net zoals men het onkruid op de akker wiedt, het
in bossen bindt en vervolgens verbrandt, zo zal het ook aan het eind van de
wereld gaan!
(Matth. 13:40)
[13] De mensenzoon zal Zijn engelen uitzenden, en ze zullen uit Zijn rijk alle
aanstootgevende dingen en alle mensen, die onrecht bedrijven (Matth.13:41) en
oog noch oor en nog minder hart hebben voor de nood van hun broeders,
verzamelen en ze in de brandende oven werpen, waar gehuil en tandengeklapper
zal zijn. (Matth.13:42) Deze brandende oven bevindt zich in het eigen hart van
de kinderen van het kwade - en bestaat uit hoogmoed, zelfzucht, heerszucht,

391
hardvochtigheid, onverschilligheid ten opzichte van Gods woord, gierigheid,
nijd, afgunst, leugen, bedrog, ontrouw, ontucht en hoererij, echtbreuk, vals
getuigenis, kwaadsprekerij en alles wat tegen het gebod der naastenliefde
indruist!
[14] Want zoals uit het hart van de rechtvaardigen de hemel in alle heerlijkheid
zal opbloeien, zo zal bij de onrechtvaardigen datgene uit hun hart zijn volle
wasdom bereiken, wat zich daarin bevindt; een slecht zaad zal nooit goede
vrucht opleveren!
[15] Een hard hart zal geen zachte vrucht geven, en een ontrouw hart zal zich
nooit kunnen beheersen, en de toorn zal het vuur zijn, dat nooit uit zal doven!
Wees voor dat alles dus op je hoede en wordt in alles rechtvaardig volgens de
wet der liefde!'

198 De schat in de akker

[1] Als jullie oprecht kinderen van God willen worden, beloof dan nooit iemand
iets waaraan je je niet kunt houden -of wat nog erger is -waaraan je je niet wilt
houden; voorwaar, Ik zeg jullie, een afspraak of een belofte, die niet gehouden
wordt, is het ergste wat bestaat!
[2] Want met toorn bezondig je je zelf en doe je allereerst je zelf schade aan; wie
ontucht bedrijft, die begraaft zijn ziel in het oordeel van het vlees en schaadt ook
alleen zichzelf; maar het kwaadste van alle kwaden is de leugen !
[3] Heb je aan iemand beloofd om iets te doen, en komen er dan
omstandigheden tussen waardoor je je niet aan je afspraak kunt houden, ga dan
meteen zonder verzuim naar degene aan wien je iets beloofd hebt, en vertel hem
heel eerlijk wat er aan de hand is, opdat de wachtende in dit geval andere wegen
en middelen kan aangrijpen om op tijd uit de een of andere nood te geraken!
[4] Wee degene echter, die beloftes doet en ze niet houdt als hij het wel had
kunnen doen; want daarmee veroorzaakt hij een omvangrijk kwaad; want de
wachtende kan dan zijn plicht niet nakomen, en degenen, die hun hoop op hem
gesteld hadden, kunnen ook niet verder, en zo is het mogelijk, dat zo'n
onbetrouwbare belofte duizenden in de grootste verlegenheid en droefenis stort;
en dus is een niet gehouden belofte het tegengestelde van de naastenliefde en
daarom het grootste kwaad!
[5] Een hard hart te hebben is beter, omdat dat niemand ijdele hoop geeft, en als
men weet dat men van iemand met een hard hart niets te verwachten heeft, dan
zoekt men andere middelen om iets in stand te houden. Maar als iemand iets wat
hem is beloofd, verwacht, dan gaat hij geen andere wegen en middelen
gebruiken. Als het moment daar is waarop de wachtende zijn zaken in orde had
willen brengen, en degene die het beloofd heeft hem in de steek laat zonder
vooraf gewaarschuwd te hebben dat hij zijn belofte om de een of andere reden,
die natuurlijk waarachtig moet zijn, niet zal kunnen houden, dan is zo iemand
net als de satan. Die heeft de mensen al vanaf het eerste begin door zijn profeten
ook de prachtigste beloftes gedaan, maar heeft er nooit één waar gemaakt en
daardoor tallozen in de grootste ellende gestort!

392
[6] Hoed je daarom vóór alles voor zulke toezeggingen en beloftes die je niet
kunt nakomen en die je, wat nog kwader is, om wat voor reden dan ook niet
houden wilt; want de opperste duivel ziet dat graag.
[7] Wees liefdevol en rechtvaardig in alle dingen; want de rechtvaardigen zullen
eenmaal in het rijk van hun Vader stralen als de zon op de helderste middag! .
[8] Wie oren heeft om te horen, die hore (Matth. 13:43). Want Ik wil jullie nog
een paar gelijkenissen over het hemelrijk geven:
[9] Het hemelrijk gelijkt ook op een verborgen schat in een akker, welke schat
door een mens gevonden werd, en 's nachts haastig door hem in de volgende
akker werd begraven, omdat de schat groot en zwaar was en hij hem niet naar
huis kon dragen omdat dat te ver was. Heel vrolijk ging hij toen naar huis,
verkocht alles wat hij had en kocht de akker ten koste van alles (Matth. 13:44);
want de schat in de akker was duizenden malen meer waard dan wat hij voor de
akker gaf, en nu kon hij omdat de akker van hem was, de schat zonder gevaar uit
de akker halen, en niemand kon hem het bezit daarvan bestrijden. Nu kon hij
rustig zijn schat in zijn nieuwe huis brengen dat hij tesamen met de akker
gekocht had, en hij hoefde niet meer in het zweet zijns aanschijns voor zijn
onderhoud te werken; want hij kon nu door zijn schat in de grootste overvloed
leven. -Begrijpen jullie deze gelijkenis?'
[10] De leerlingen antwoorden: 'Ja Heer, deze gelijkenis is duidelijk; want de
vinders van de schat zijn zij, die Uw woord horen, en de akker is het nog
wereldse hart van de mensen, dat zij door het volgen van Uw woord eerst nog
geestelijk voor zichzelf moeten kopen, opdat Uw woord in dat hart hun volle
eigendom wordt en zij daarmee dan al het goede voor zichzelf en hun broeders
kunnen doen!'
[11] 'Jullie hebben de gelijkenis goed begrepen', zeg Ik; 'want zo gaat dat met
het echte hemelrijk. -Maar luister nu naar een ander beeld!'

199 De gelijkenis van de grote parel en het net

[I] 'Dit keer is het hemelrijk te vergelijken met een koopman die in alle landen
naar mooie parels zocht. (Matth.13:45) En hij vond een parel van onschatbare
waarde, vroeg naar de prijs, en toen hij deze kende ging hij ook meteen naar zijn
woonplaats, verkocht alles wat hij had, en ging toen terug en kocht de grote
parel (Matth. 13,46), die ook duizenden malen meer waard was dan wat hij
ervoor betaalde. - Begrijpen jullie dit beeld?'
[2] Weer antwoorden de leerlingen: ' Ja, Heer, ook dat begrijpen we; want wij
zijn allemaal als die koopman, omdat wij voor U alles verlieten; en U bent voor
ons de grote onschatbare parel!'
[3] 'Ook deze gelijkenis hebben jullie volkomen begrepen', zeg Ik; 'want dit is
ook weer een duidelijk beeld van het hemelrijk! -Maar luister naar nog een
beeld!
[4] Nu weer is het hemelrijk als een net, dat in zee geworpen wordt, en waarmee
men allerlei soort vis vangt. (Matth.13:47) Als het net vol is trekken de vissers

393
het aan de oever; de vissers gaan er dan bij zitten, zoeken de goede vissen er uit
en doen ze in een bak, maar de zieke en bedorven vissen gooien ze weg!
(Matth.13:48)
[5] Maar zo zal het ook aan het einde der wereld gaan: de engelen zullen er op
uit trekken en de slechten scheiden van de rechtvaardigen (Matth.13:49) en zij
zullen hen in de vuuroven van hun eigen boze hart werpen, en daar zal een groot
gehuil en geklapper met de tanden zijn (Matth.13:50), hetgeen de echte
duisternis is voor de slechte ziel, die daarna met haar verbrande wereldse
verstand zoeken zal naar dingen om haar slechte liefde te bevredigen, maar nooit
iets vinden zal!' - En Ik vroeg de over dit beeld wat piekerende leerlingen na een
poosje: 'Hebben jullie dit beeld ook helemaal begrepen?'
[6] Zij antwoorden: 'Ja, Heer, ook dit beeld hebben wij geheel begrepen
(Matth.13:51); het lijkt op datgene wat U op de oever bij Jesaïra sprak: Wie
heeft, die zal gegeven worden zodat hij in overvloed heeft; maar van wie niet
heeft wordt ook genomen wat hij heeft!'
[7] En Ahab voegt daar nog aan toe: 'Voor mij zijn de bedorven en zieke vissen
voornamelijk de Farizeeën en al die theoretiserende schriftgeleerden, die steeds
maar hun oude rommel te koop aanbieden en de hele natuur en haar
vruchtbaarheid loven, maar het heerlijkste van het heden verachten en
vervolgen! Dat zijn toch zeker bedorven en zieke vissen? Hoe moet je het anders
noemen, als je met je verstand Farizeeër en schriftgeleerde bent en daarom denkt
dat je iets beter bent dan alle andere mensen, en dan daarvoor nog offers en
belasting eist van de merendeels betere broeders en zusters, en tevens nog een
leeg en steenhard gevoelloos hart hebt?!
[8] Daarom geloof ik, dat in de toekomst de geleerde die Uw hemelrijk met het
hart bestudeerd heeft, de oude bedorven, onbetrouwbare en zieke schriftuurlijke
kraam van de Farizeeën wel helemaal weg zal moeten doen, en voor Uw leer
een geheel nieuwe basis zal moeten leggen; want Uw leer is wijs en rechtvaardig
en daardoor het tegendeel van die van de Farizeeën!
[9] Ik weet dat Mozes en al de andere profeten Uw geest hadden toen zij
profeteerden; maar wat zijn ze nu misvormd! En nu U Zelf hier bent om ons Uw
heilige wil te openbaren, waartoe dienen dan nog de onbetrouwbare en zieke
Mozes, net als ook al de profeten?!
[10] Wie in het hart volgens Uw leer door de daad is gevormd voor het
hemelrijk, heeft geen Mozes en geen profeten meer nodig!'
[11] Ik antwoord: 'Wat je zegt is waar en je hebt gelijk op een kleinigheid na, en
wel, dat nochtans een echte schriftgeleerde, dat wil zeggen een tot het hemelrijk
bekeerde, moet lijken op een wijze huisvader die oud en nieuw uit zijn huiselijke
bezit en voorraden aan zijn gasten presenteert (Matth.13:52) en aanbiedt om van
te genieten. Of moet men als de nieuwe wijn in zakken gedaan is, de oude wijn
weggieten, of moet men het oude koren weggooien als het nieuwe in de schuren
gebracht is?! Daarom moet een echte schriftgeleerde voor het hemelrijk zowel
de oude schrift als dit nieuwe woord van Mij kennen en daarnaar handelen!'
[12] Ahab zegt: 'Maar toch alleen maar Mozes en de profeten zonder de zeker
gedeeltelijk misvormde staatswetten, de onnutte godsdienstbepalingen, die nu
nergens meer goed voor zijn, omdat we ons wat de staat betreft toch zonder

394
meer onderwerpen moeten aan de Romeinse wetten!?'
[13] Ik zeg: 'Dat is vanzelfsprekend. Wat je uit de oude wetten weg moet laten
terwille van de echte naastenliefde, dat vind je al opgeschreven; mijn beide
vrienden uit Sichar zijn hier, zij kunnen getuigen van Mijn uitgebreide bergrede,
waarin al deze zaken voorkomen.' Daarmee is Ahab helemaal tevreden gesteld.

200 Bescherm ons daarvoor, o Heer

[I] Nu vraag Ik de beide mensen uit Sichar om Mij te vertellen met welk verzoek
zij hierheen gekomen zijn. En Jonaël, die voor beiden het woord doet, zegt:
'Heer, U heeft al eerder de kern aangeroerd, en daarover gaat het dan ook! Het is
echt haast niet te geloven, dat mensen, die toch samen met ons de blijvende
grote tekens van Uw puur goddelijke macht zien, zo slecht kunnen zijn! Ze
erkennen de waarheid en vervolgen haar dan, juist omdat ze dat als waarheid
moeten erkennen! Ze hebben mij verjaagd; als broeder Jaïruth mij en mijn
familie niet opgenomen had in zijn huis, dan zou ik dakloos zijn!
[2] Heer, hoe sterk en hoe vaak heb ik in de geest tot U gebeden dat U zou
komen en mij bij zou staan tegen de vijanden; maar het was tevergeefs, U kwam
toch niet om ons uit onze zeer grote nood te helpen!
[3] Het is wel waar, dat U zichtbare engelen bij ons hebt achtergelaten om ons in
Uw plaats te helpen. Maar zij willen niet altijd handelen en ook niet op die
wijze, die ik nodig acht; want zij zeggen, dat ze zonder Uw wil niets kunnen
doen; want slechts Uw wil is hun hele kracht en macht! Dat is allemaal wel
waar, maar als de beledigde oude orthodoxe Samaritanen honderden van Uw
aanhangers uit het land verdrijven, zodat deze bij de heidenen bescherming
moeten zoeken -wat alleen maar kan als de verdrevenen zelf heiden worden -,
dan lijkt het mij toch wel juist dat Uw engelen daar tussenbeide zouden komen
en een eind zouden maken aan zo'n gemene jacht, in plaats van dat zij samen
met ons met een treurig gemoed de hele geschiedenis aanzien en tenslotte zelfs
samen met ons zuchtend uitroepen: 'Des Heren raadsbesluiten zijn toch altijd on-
doorgrondelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk!'
[4] Maar wat helpt dat?! Honderden worden heiden, honderden worden met
stokken en staven geslagen en terwille van Uw naam op openbare plaatsen
bespot!
[5] Joram moest voor een tijd uit Sichar weg, en het huis dat Jacob gebouwd
heeft, is intussen afgesloten en leeg! En Joram is nu ook met zijn vrouw in het
huis van broeder Jaïruth, net zoals vele andere families van aanzien die om
Uwentwil in Sichar niet meer werden geduld!
[6] En Uw engelen die bij ons zijn, hebben tegen dat alles ook niet één stap
gedaan! Heer, Heer, ter wille van Uw heilige naam! Waarvoor moet dat dan toch
goed zijn?!
[7] Moet hier op deze aarde dan alle macht en geweld van de satan over U
toegelaten worden?! Of is zijn hel dan werkelijk machtiger dan al Uw hemelen?
Heer, als het zo doorgaat, dan moeten de mensen op het laatst tempels en
offeraltaren voor de satan bouwen, en die van U afbreken! In deze tijd wel een

395
heel treurige zaak!
[8] De godsdienst op de Garizim, ja zelfs in de tempel te Jeruzalem is toch niets
anders dan pure satansdienst?! Ik heb van U, de Heer Zelf, uit Uw eigen mond
gehoord hoe God, die in al Zijn volheid lichamelijk in U woont, geëerd en
geprezen wil zijn. Als je dan naar de dienst op Garizim kijkt, dan is dat toch
wezenlijke en echte satansdienst; want daar wordt in volle ernst, en dat
ontkennen zelfs Uw heilige engelen niet in het minst, overvloedig wierook
gestrooid voor de satan!
[9] Zo is het en gebeurt het helemaal naar waarheid, en het kan U, o Heer, niet
onbekend zijn dat het zo is en gebeurt, en toch laat U het toe dat het zo is en
gebeurt! Heer, hoe moeten wij dit opvatten en hoe moeten wij Uw heilig woord
begrijpen?
[10] Ook de eerlijke broeder Jaïruth, die met zijn hele huis U zeer toegewijd is,
krijgt nu al iedere dag bedreigingen, waarbij hij gesommeerd wordt om zich zo
vlug mogelijk te laten kennen als orthodoxe Samaritaan, omdat hij anders al zijn
bezit kwijt raakt!
[11] Velen, die al rotsvast in Uw leer geloofden, o Heer, zijn door de dagelijkse
bedreigingen zo geïntimideerd, dat ze na het uitspreken van voorgeschreven
verwensingen en vervloekingen van Uw naam tot de pure satansdienst
teruggekeerd zijn!
[12] Kijk, Heer, Uw engelen bedekken wel steeds hun aangezicht voor zulke
dingen; maar wat heb je aan die nietszeggende deelnemingsbetuigingen?
[ 13] Heer, U leest Mijn hart dat U helemaal toegewijd is, en daarom spreek ik
ook met U zonder een blad voor de mond te nemen en zeg: Op die manier is een
nutteloos, weemoedig toekijken net zo waardeloos als een vijg op de derde dag
na het afvallen van de bloesem! Hier moet je er op los gaan, en wel met alle
geweld en macht, anders krijgt de satan grond en wortels.
[14] Als Uw leerlingen nu al niets tegen hem kunnen doen, waartoe zullen ze
dan later in staat zijn wanneer hij zijn grootste kracht bereikt, wat hem niet
zoveel moeite zal kosten als hem steeds zo weinig in de weg gelegd wordt als tot
op heden het treurige gevál is, nu zelfs Uw engelen niets tegen hem durven te
doen?! .
[15] Daarom vraag ik U terwille van Uw heilige naam en terwille van al
degenen, die nog steeds net als wij rotsvast geloven in Uw naam, sta ons bij en
bevrijd ons van de strikken van satan!
[16] U heeft ons toch Zelf op de berg geleerd te bidden; en ondanks dat we
steeds bidden, wordt het van dag tot dag erger in plaats van beter!
[17] Alles willen wij U offeren en voor U willen wij in de grootste armoede
leven; maar dan moet U ons toch wel ergens een plekje op aarde gunnen, zolang
wij op aarde leven; want tussen allemaal wolven, .hyena 's en beren kun je, als je
zelf geen beest bent, niet leven en nog minder U, o Heer, volgen! .
[18] Wij verlangen geen vredig paradijs op deze wereld, maar het minste is toch
wel, dat we niet met duivels in een totale hel moeten leven; bescherm ons
daarvoor, o Heer!'

396
201 Twee redenen voor Gods afzijdigheid

[1] Ik zeg: 'Vrienden, Ik heb wel geweten dat het in zeer korte tijd zo zou gaan
opdat de satan zijn werk afmaakt; maar degenen, die naar de heidenen gevlucht
zijn, zouden hier in Galiléa ook onderdak gekregen hebben, en degenen, die
Mijn naam vervloekt hebben om hun aardse bezit niet te verliezen, zouden er
beter aan hebben gedaan, zich van de wereld los te maken, dan zich onder de
vervloeking van Mijn naam te verzekeren van hun bezit, waaraan de eeuwige
dood kleeft. Want ieder mens moet toch eenmaal alles verlaten.
[2] Hoe moeilijk zal het zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal
daarvan los te maken, en hoe licht zal diegene afscheid nemen van de wereld,
die geen goederen uit haar schoot bezat en nog bovendien terwille van Mijn
naam overal werd vervolgd! Die veracht de wereld, en hij zal zeker niet om haar
treuren als hij, terwijl hij het hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere
verderfelijke wereld verlaat.
[3] Weet, dat zoals het goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar grote
waarde krijgt, zo moet het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en
volgelingen willen zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet
van deze wereld, maar van die grote eeuwig onvergankelijke, die op dit aardse,
materiële, korte proefleven volgt!
[4] En daarom geef Ik jullie voor deze wereld geen vrede, maar het zwaard;
want door de strijd met de wereld en met alles wat zij je biedt, moet je je de
vrijheid van het eeuwige leven bevechten!
[5] Want Mijn rijk lijdt onder geweld, en wie het niet met geweld tot zich trekt,
die verovert het niet.
[6] Het is natuurlijk heel makkelijk om in een vreedzaam plaatsje en voor zijn
aardse leven goed verzorgd, voor leerling van Mij te spelen, deugden aan de
lammetjes te Ieren en ze met zuiver water te drenken; daar heb je niet veel voor
nodig! Maar het is heel wat anders om leeuwen, tijgers en panters te temmen en
ze om te vormen tot nuttige dieren! Daar heb je ook meer slimheid, moed, kracht
en uithoudingsvermogen voor nodig dan voor het temmen van lammetjes!
[7] Daarom moeten jullie wat zich in Sichar openbaart ook zo bekijken en
aanvaarden zoals het is, en je moet daarmee een natuurlijk gevecht aangaan,
waarbij Ik jullie zal ondersteunen; maar als jullie dadelijk over de blindheid en
de boosheid van de mensen tot over je oren in ergernis en toorn geraakt, en over
zulke boosdoeners alleen maar een verterend vuur van de hemel afroept, dan kan
het je onmogelijk anders vergaan dan het jullie vergaan is!
[8] Ook kunnen en mogen Mijn engelen jullie in zulke gevallen niet helpen,
omdat zo'n hulp rechtstreeks tegen Mijn eeuwige orde in zou gaan.
[9] Maar als jullie overwinnende strijders voor Mijn rijk willen zijn, maak dan
uit de zuivere waarheid een scherp zwaard; maar dat moet dan door de zuiverste
onbaatzuchtigste liefde gesmeed zijn! Strijd dan moedig met zo'n zwaard en
wees niet bang voor degenen, die in het uiterste geval wel je lichaam kunnen
doden, maar dan ook verder niets meer doen kunnen!
[10] Ben je echter bang, wees dan bang voor Hem die de echte Heer over leven
en dood is en die de ziel van de mens verwerpen of aannemen kan.

397
[11] Wie in de goede strijd voor Mij zijn aardse leven verliest, zal het in Mijn
rijk overvloedig terug krijgen; wie echter probeert om zijn aardse leven in de
strijd voor Mij te behouden, is een lafaard, en de zegekroon van het eeuwige
leven zal niet zijn deel zijn! Wat voor een verdienste heeft hij, als hij muggen
bestrijdt en vliegen doodslaat? Ik zeg jullie: Zo'n held is zelfs als pispaal niet te
gebruiken!
[12] Ah, het is heel wat anders, geharnast en met een scherp zwaard in de hand
op een groep leeuwen en tijgers in te lopen! Wanneer hij ze allemaal gedood
heeft en als overwinnaar terugkeert, dan worden er erebogen opgericht en hij
ontvangt beslist een groot loon voor zijn heldendaad!
[13] Ga dus weer naar huis en vecht op die manier zoals Ik het jullie nu gezegd
heb, en de echte overwinning zal jullie niet ontgaan!
[14] Ik weet beslist wel het best hoe vreselijk de satan deze aarde toetakelt, en Ik
zou macht genoeg hebben om hem totaal te vernietigen; maar dat Iaat Mijn grote
liefde en geduld nooit toe.
[15] Want wie meent dat hij zijn vijand alleen maar kan overwinnen door hem te
vernietigen, is een laffe strijder! Want als hij hem doodt verlost hij zich niet
door zijn moed van de gevreesde vijand, maar door zijn grote vrees.
[16] Wie echt een held wil zijn, mag de vijand niet vernietigen, maar moet zich
alle moeite getroosten om het hart van de vijand door verstand, geduld, liefde en
wijsheid te winnen; slechts dan kan hij er zich over beroemen een echte
overwinning op zijn vijand behaald te hebben en de bestreden vijand zelf zal
zijn grootste loon zijn.'

202 De ware vrije kerk

[1] Als jullie beiden dit begrepen hebben, keer dan vlug weer met jullie engelen
naar Sichar terug en doe daar wat Ik gezegd heb, dan zullen daar weldra al die
hachelijke zaken er heel anders voorstaan.
[2] Maar jullie moeten niet als vertoornde rechters, maar als echte wijze leraren
en vrienden van de blinden, doven en stommen optreden, dan zullen ze zich wel
door jullie laten leiden!
[3] Wie kan er nu redelijkerwijs kwaad worden als een blinde hem op zijn voet
trapt? Als je ogen hebt om te zien, dan is het toch je eigen schuld als de blinde
op je voet gaat staan?! Trek je voet van de plaats weg waar de blinde loopt, dan
gaat er ook niemand op staan!
[4] Zie je echter dat de blinde aan de rand van een afgrond staat, snel er dan
heen, pak hem beet en breng hem in veiligheid en breng hem dan naar het licht
dat iedere blindheid der ziel geneest, en hij zal de beste, dankbaarste broeder
voor je worden.
[5] Als jullie de mensen in Mijn naam Ieren, doe dat dan altijd zoals Ik het doe,
eerst met goede daden en pas dan met bescheiden, eenvoudige en ware woorden,
en jullie zullen daardoor snel veel waarachtige leerlingen kunnen tellen.
[6] Maar als jullie jezelf bijna hemelhoog omkleden met louter ondoor-
grondelijke geheimen, en de mensen ervan wilt overtuigen dat je door God

398
uitverkoren bent om ze te veroordelen, te zegenen of te vervloeken, en als je je
dan bovendien nog ergert als Mijn engelen je bij die dingen niet willen steunen,
dan moet het je toch wel duidelijk zijn dat die handelwijze zeker niet Mijn wil is
die jullie geopenbaard werd, maar dat jullie voor jezelf een nieuwe orde
geschapen hebben en van daaruit een nieuwe goed omheinde kerk in de plaats
van de oude mozaïsche hebt willen opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun
knie al op een afstand hadden moeten buigen!
[7] Kijk, zo ging het ook met de Mozaïsche kerk, en zij bracht toen zij omheind
werd, geen of slechts weinig en dan nog zeer verkommerde vruchten voort!
[8] Ik geef jullie nu een volkomen vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is
dan voor ieder mens het heel persoonlijke hart waarin de geest en de waarheid
woont, en alleen daar wil God door de echte vereerders gekend en aanbeden
worden!
[9] Omdat Ik jullie het eerst Mijn geest gaf, moeten jullie niet denken dat je een
haar beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag ook geen reden voor
een speciale functie zijn, zoals bij de heidenen en de tweemaal zo duistere Joden
en Farizeeën, maar jullie hebben slechts één Heer; jullie zijn als broeders en
zusters allen evenveel waard, en daarin mag onder jullie nooit een onderscheid
zijn!
[10] Ook mogen er geen voorschriften onder jullie zijn, en je moet je ook niet
aan bepaalde dagen en tijden houden alsof er betere en slechtere zouden zijn, of
alsof God bepaalde dagen vastgesteld zou hebben waarop Hij jullie gebeden aan
zou horen en jullie offers aan zou nemen. Ik zeg jullie: Bij God zijn alle dagen
gelijk, en onder al die dagen is dat de beste dag, waarop je echt iets goeds voor
je naaste gedaan hebt! En zo zal in de toekomst de ware en God alleen
welgevallige sabbatdag alleen maar bepaald worden door jullie goede daad!
[11] Op de dag dat je goed doet, op die dag zal het ook de ware sabbat zijn die
God meetelt; maar de gebruikelijke Joodse sabbat is een gruwel in Gods ogen!
[12] En als je al een zogenaamd Godshuis bouwen wilt, bouw dan zieken en
bejaardentehuizen voor jullie arme broeders en zusters; geef hen daarin alles wat
ze nodig hebben, dan zul je op die manier de echte godsdienst uitoefenen
waaraan de Vader in de hemel veel genoegen zal beleven.
[13] Aan die echte en enig ware godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie
werkelijk Mijn leerlingen zijn.
[14] Ga dus nu naar huis en werk op deze wijze, dan zal jullie arbeid gezegend
zijn.

203 Lofrede van Jonaël

[I] Na deze uitgebreide les zeggen beiden: 'Heer! Vergeef ons onze zonde! Want
wij zien nu wel heel duidelijk dat het volk niet zozeer gefaald heeft, maar dat wij
eigenlijk alleen gefaald hebben, en wij zullen nu met Uw genade en hulp alles
zoveel mogelijk weer in orde maken!
[2] Pas nu dringt het tot ons door wat de echte geest van Uw heilige leer is, en
wij zullen deze ook met zo veel mogelijk ijver onder het volk verbreiden! Er zijn

399
er echter nu veel naar de heidenen gegaan; we weten nauwelijks hoe we die
weer terug moeten halen! Wat kunnen we daaraan doen?'
[3] Ik zeg: 'Doe met hen wat Ik met de heidenen doe, en tesamen met de
heidenen zullen ze jullie leerlingen zijn.
[4] Zie, dit huis is ook heidens en was al geruime tijd overgegaan tot de Griekse
wereldbeschouwing, en nu heeft het zich, meer dan enig ander Joods huis, aan
Mijn kant geschaard! Als jullie het ook zo aanpakken dan zullen zich weldra
meer heidenen dan Joden bij je voegen!
[5] Want wie een lege maag heeft zal gretiger toehappen dan iemand met een
volle maag, vooral als de maag daarbij nog helemaal bedorven is, zoals die van
de Farizeeën en schriftgeleerden!'
[6] Dan zeggen de beiden: 'Wat moeten we dan met diegenen doen, die Uw
naam vervloekt hebben terwille van hun bezit dat anders van hen afgenomen zou
worden?'
[7] Ik zeg: 'Beur de gevallenen op en breng.hen op de goede weg en leid hen,
opdat ze hun zonde inzien en er berouw over hebben! Dat is jullie taak!
[8] Ik ben niet gekomen om deze wereld te oordelen en te gronde te richten,
maar om het verlorene te zoeken en het gevallene weer op te richten! Als dit nu
duidelijk is voor jullie, ga dan heen en gedraag je zo!'
[9] Na deze woorden bogen beiden heel diep voor Mij en vroegen Mij of ze nog
een paar dagen bij Mij mochten blijven.
[10] En Ik stond hen dat toe en zei: 'Toen Ik jullie daarnet zei, dat je meteen
weer naar huis moest gaan, doelde Ik meer op de bereidwilligheid van jullie hart
en haar begrip, dan op de wens dat jullie nu op dit ogenblik direkt hiervandaan
naar Sichar zouden gaan; en dus kunnen jullie best die paar dagen die Ik hier
nog bij Mijn vrienden zal doorbrengen, hier blijven.'
[11] Zeer voldaan over Mijn 'antwoord zeggen de beiden Mij dank en geven Mij
eer, en Jonaël zegt in een diep bewogen gemoedstoestand: 'O aarde! Verouderde
akker van onkruid, dorens en distels! Donker levensgraf, oude moeder van
zonde en dood! Ben je wel waard dat de Heer, je God en Schepper, je met Zijn
heilige voeten betreedt, je verpeste lucht inademt en je slechte vruchten eet?!
[12] Wij mensen, de dieren en de planten hebben geen waarde genoeg om door
Hem ook maar bekeken te worden! Het is allemaal zuiver eindeloze genade en
ontferming!
[13] Laat alles zich daarom verheffen en Hem altijd loven en prijzen!
[14] En sterren daarboven aan de hoge hemel, bedek je onheilige gezicht; want
het is God, jullie schepper, waarop je vanaf jullie hoogte trots neerkijkt!
[15] O aarde, wat heb je bereikt?! Welke naam zul je krijgen -niet terwille van je
zelf, maar door Hem die jij, zeer onwaardige, nu draagt?!
[16] Oh, hoe meer ik er over nadenk wie Degene is, Die hier bij zijn
uitverkorenen verblijft, des te minder ruimte vind ik in mijn borst! Hoe zal die
beperkte ruimte Hem in zich op kunnen nemen, waarvoor alle hemelen en
engelen te klein zijn!?
[17] O heiligste tijd der tijden op deze aarde, waar Hij nu woont Die aan de zon
en de maan het licht gaf en Die hen heeft voorgeschreven om de lange weg van
Zijn liefde en wijsheid te volgen, en aan de aarde de tijd en dag en nacht te

400
geven!
[18] Laat alles daarom de Heer der heerlijkheid uit alle hemelen loven; want
geheel alleen aan Hem behoort alle prijs, alle eer, alle lof en alle liefde van de
eeuwige oneindigheid!'
[19] De leerlingen, die deze uitroepen aanhoren, zeggen: 'Heer, hoort U niet hoe
Jonaël U looft en prijst alsof de geest van David in hem gevaren is?!'
[20] Ik antwoord: 'Ik hoor zijn lof en dat bevalt Mij heel goed; maar van jullie
heb Ik die nog nooit gekregen. Het zou jullie ook zeker geen kwaad doen als je
eens goed bij jezelf overdacht, wie Degene is, Die nu met je spreekt! -Maar laten
we nu wat gaan rusten, want het midden van de nacht is allang voorbij!'
[21] Na die woorden wordt het al gauw stil op de heuvel, en de meesten vallen
in slaap; slechts Jonaël en Jaïruth verdiepen zich in allerlei beschouwingen en
loven Mij in stilte.

204 Gelijkenis van de moeder met de twee zonen

[1] Als 's morgens de zonsopgang al zichtbaar wordt, wekt de engel van Jonaël
en Jaïruth al degenen die nog slapen, en Kisjonah, die met zijn familie het
dichtst bij Mij bivakkeerde, gaf snel zijn vrouwen zijn dochters evenals alle
dienaren de opdracht om voor een goed morgenmaal te zorgen!
[2] Maar Ik zeg dan tegen de bezorgde Kisjonah: 'Doe jij dat vandaag maar niet,
want weet je, we moeten broeder Baram uit Jesaïra ook eens een genoegen
doen! Kijk eens daar aan zee! Daar vlak aan de oever ligt het vol geladen schip
van Baram, en zijn zonen en dienaren zijn samen met hem bezig om de
ochtendmaaltijd hierheen te brengen. Heb voor vandaag dus maar geen zorgen
beste broeder; want het grote schip bevat ook nog een uitgebreid middag en
avondmaal, benevens veertig zakken beste Griekse wijn.’
[3] ‘Ah', zegt Kisjonah, 'die zwijgzame Baram toch! Hij zei geen woord over
wat hij van plan was; 's avonds verdween hij heel stilletjes; ik meen dat hij vlug
na onze aankomst verdween, en nu is hij met een volgeladen schip terug! Hij
moet een goede wind gehad hebben, anders zou hij naast het werk nog lang niet
hier kunnen zijn; want met kwade wind moet je van hier naar Jesaïra een hele
dag roeien.'
[4] Ik zeg: 'Geloof Mij broeder, wie goeds van plan is, zal steeds een goede wind
hebben; wie echter slechts in de zin heeft, zal steeds een slechte wind hebben.
[5] Er waren eens twee broeders, die een moeder hadden die veel schatten bezat.
Beiden hielden heel veel van hun moeder, en wel zodanig, dat de moeder niet
kon vaststellen welke van de twee het meest van haar hield, zodat ze aan hem
het grotere erfdeel kon geven. Maar alleen de ene hield echt van haar; de andere
had het slechts voorzien op het grote erfdeel en daarom was hij zeer attent voor
de moeder en was daarbij niet zelden de broer, die echt van zijn moeder hield,
voor.
[6] Omdat de goede zoon zijn moeder echt liefhad, verdacht hij zijn broer niet in
het minst en verheugde zich er alleen maar over als zijn broer de geliefde
moeder een plezier deed. Zo ging dit dus enige jaren goed.

401
[7] Maar de moeder werd ouder en zwakker en riep de beide zonen bij zich en
zei: 'Ik kom er niet achter wie van jullie beiden mij meer liefheeft, zodat ik hem
het grotere erfdeel kan geven; daarom wil ik dat jullie na mijn sterven de erfenis
gelijkelijk zullen verdelen!'
[8] Toen zei de goede zoon: 'Moeder, u heeft ervoor gezorgd dat ik heb leren
werken en ik kan net zoveel brood verdienen als ik nodig heb; maar ik zal God
met mijn gehele hart smeken dat Hij u net zo lang laat leven als ik leef, en dat u
uw schat voor het welzijn van het hele huis beheren kunt! Want zonder u zou de
erfenis mij kwellen en mij altijd treurig maken zo vaak ik er naar zou kijken.
Liefste moeder, houd u dus de erfenis en geef hem aan wie u maar wilt! Voor
mij is uw hart de beste erfenis; dat God het lang in leven moge houden!'
[9] Toen de moeder deze taal van haar goede zoon met een ontroerd hart
aangehoord had, sprak zij, terwijl zij niet liet merken wat zij dacht: 'Beste zoon,
je bekentenis doet mij welontzaglijk veel plezier, maar dat is nog geen reden om
jouw erfenis aan een vreemde weg te geven. Als jij er geen deel van wilt
hebben, dan moet je broer de gehele erfenis na mijn dood nemen, en jij moet
hem dienen en je brood in het zweet van je aanschijn verdienen!'
[10] De goede zoon antwoordt: 'Liefste moeder, als ik dienen en werken zal, dan
zal mijn hart toch steeds zeer dankbaar aan u denken en zeggen: 'Zie, zo heeft je
lieve tedere moeder je werken geleerd!' Maar als ik de erfenis had, dan zou ik
uiteindelijk werkschuw worden en mij in het nutteloze leven van de weelde
storten en tenslotte zelfs u nog vergeten! Daarom wil ik uw verworven geldschat
niet, waarop niet uw hart staat afgebeeld, maar die slechts de macht van de
keizer weergeeft; maar ik wil datgene wat ik uit uw hart heb meegekregen, dat
draagt ook haar afdruk en heeft een onwrikbare plaats in mijn hart. En daarom is
deze erfenis die u, lieve moeder, mij al vanaf de wieg rijkelijk hebt gegeven, en
waardoor ik al veel goeds en kostbaars heb gekregen, onbeschrijflijk veel beter
dan degene, die u zich met het werk en de moeite van uw handen heeft
verworven! Bij het zien ervan zou ik alleen maar droevig worden, omdat ik er
steeds bij zou moeten denken: 'Kijk, dat heeft je geliefde moeder zoveel moeite
en werk gekost; misschien heeft ze wel vaak van pijn gehuild om jou een erfenis
te bezorgen!' Wel, liefste moeder , omdat ik zoveel van u houd, zou ik dan toch
onmogelijk vrolijk kunnen zijn!'
[11] De tot tranen toe bewogen moeder roept de andere zoon en zegt tegen hem,
hoe zijn broer er over denkt, en wat hij wil.
[12] Deze antwoordt dan: 'Ik heb altijd wel gedacht dat broer weliswaar een edel
mens, maar op bepaalde punten een zonderling is! Dan ben ik toch een heel
ander mens! Net zo veel als ik u eer en acht, lieve moeder, net zo zeer acht ik
ook alles wat u mij geven wilt en zult, en ik neem daarom de gehele erfenis met
een van dank vervuld hart aan, en de diensten die mijn broer mij wil verlenen
zullen niet onbeloond blijven. Als u dat echter wilt, lieve moeder, dan zoudt u
mij alvast de halve erfenis kunnen geven, zodat ik een stuk grond kan kopen en
een vrouw neem?!'
[13] De moeder zegt wat weemoedig na het antwoord van haar tweede zoon:
'Het blijft bij wat ik gezegd heb! Je krijgt pas na mijn dood je erfenis!'
[14] Toen werd de tweede zoon bedroefd en ging naar buiten.

402
[15] Maar na een jaar werd de moeder erg ziek, en toen de beide zoons op het
veld werkten, kwam een maagd en riep de beiden bij de moeder opdat de
waardigste volgens de wil van de moeder de zegen van haar zou krijgen.
[16] De goede zoon werd toen zeer bedroefd en bad onderweg luid tot God of
Hij het leven van zijn moeder zou willen behouden.
[17] De slechte zoon ergerde zich echter daaraan en zei tegen de biddende broer:
'Wil je dan werkelijk met je gebed de natuur de wet voorschrijven?! Wie
eenmaal zover is, hetzij vader, moeder, broer of zuster, moet sterven; en daar
helpt geen smeken en bidden tegen! Daarom is mijn lijfspreuk: Wat God wil,
daar ben ik het mee eens!'
[18] De goede broeder werd toen nog treuriger en bad nog inniger voor het leven
van zijn moeder .
[19] Toen zij in de kamer kwamen waar de moeder ziek lag, zei de slechte zoon:
'Ik wist wel, dat u niet zo vlug dood gaat!' -En hij begon haar toen ervan te
overtuigen dat ze niet bang moest zijn voor de dood!
[20] Maar de goede zoon weende en bad hardop. God verhoorde het zuchten
van de goede zoon, stuurde een engel naar het bed van de zieke moeder, en deze
genas haar volkomen.
[21] Weldra stond de moeder van het bed op daar ze merkte dat een hogere
macht haar de gezondheid had weergegeven. En toen ze begon te lopen en
merkte hoeveel kracht ze in haar voeten had, zei zij: 'Dat heb ik te danken aan
het vurig gebed van die zoon, die het aangeboden erfdeel uit echte liefde voor
mij niet aannam! Waarlijk, ik zeg je, liefste zoon: Omdat jij uit echte liefde voor
mij niets wilde hebben, daarom krijg je nu alles; wat van mij is, is nu ook van
jou! Maar jij, die alleen maar terwille van de erfenis van mij hield, en
hartstochtelijk op mijn einde zit te wachten omdat ik zo goed was om je alles te
laten erven, jij krijgt nu niets en zult voor altijd een knecht van de mensen zijn!'
[22] Beoordeel deze gelijkenis nu eens! Wat denken jullie nu, wie van de beide
zonen had de goede wind?'
[23] De leerlingen antwoorden: 'Duidelijk degene, die zijn moeder echt liefhad!'
[24] Ik zeg: 'Heel goed geantwoord! Maar Ik zeg jullie: Net zoals deze moeder
deed, zo zal de Vader in de hemel ook eenmaal doen!
[25] Wie Mij niet liefheeft terwille van Mijzelf, die komt niet daar waar Ik zal
zijn!
[26] De mens moet God zonder winstbejag liefhebben, net zoals God hem
liefheeft, anders is hij God geheelonwaardig!'

205 De liefde neemt

[1] Ahab zegt: 'Dat is een grote en diepe waarheid; maar toch zou ik daar aan toe
willen voegen, dat in ieder geval bij de mensen een belangeloze liefde niet
mogelijk is; want omdat ik speciaal over de liefde veel nagedacht heb, is het mij
opgevallen, dat ook al is de liefde nog zo zuiver, ze toch altijd meer of minder
steelt.
[2] Kijk, ik houd beslist zo veel van U, als een mens U maar liefhebben kan; ja,

403
als dat mogelijk was, dan zou ik U uit pure liefde geheel in mij op willen nemen
-en in mijn hart op willen sluiten!
[3] Maar dan vraag ik mijzelf af, of ik dat voor iemand anders, die mij
geheelonverschillig is, ook kan voelen!? - Waarom niet? Waarom voel ik het
dan wel bij U?! - Het antwoord hierop geeft het onderwerp zelf!
[4] Ik weet wie U bent, en weet wat U kunt, en weet nu ook wat ik door U en
door het volgen van Uw leer bereiken kan, - en dat is dan ook de onbetwistbare
reden van mijn vurige liefde voor U. Want als U niet Diegene was, Die U bent,
dan zou mijn liefde voor U ook aanmerkelijk geringer zijn. Ik heb in U en voor
U dus een overgroot interesse, en daarom wil ik U en houd ik van U!
[5] Ik wil niet beweren dat ik van U houd vanwege een bijzonder voordeel -want
ik laat alles in de wereld terwille van de liefde voor U in de steek -; maar toch
steelt mijn liefde hier iets op een speciale manier; want ze grijpt naar U omdat
ze U meer acht dan de hele wereld!
[6] De geest van de liefde wordt steeds beïnvloed door de grotere materiële of
geestelijke waarde. De koopman, die parels zocht, verkocht alles en kocht de
grote parel die hij gevonden had! Waarom dan? Omdat zij veel meer waard was
dan alles wat hij daarvoor bezat! En dat is weliswaar een edel belang; maar het
is en blijft toch een belang, en zeker bij de mens is er zonder dat geen liefde! En
wie mij iets wijs wil maken over een ongeïnteresseerde liefde, die misschien
hoogstens in God kan voorkomen, tegen zo iemand zeg ik: 'Vriend, je kunt heel
wijs zijn, maar over het onderwerp liefde heb je nog nooit diep nagedacht!'
[7] Ja, de goddelijke echte liefde onderscheidt zich overduidelijk van de liefde
van de hel, doordat de goddelijke liefde weliswaar ook iets pakt, net als die van
de hel, maar daarna geeft ze alles weer terug! Ze verzamelt slechts om het weer
terug te geven, terwijl de helse liefde alleen maar zelfzuchtig neemt en niets
terug wil geven.
[8] Als wij ons echter de hemelse liefde eigen maken, dan weten wij dat we
daarmee nooit verlies of schade kunnen lijden, maar slechts in alle opzichten
steeds meer kunnen winnen als we meer geven.
[9] Zo lijken wij op een kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond er
uit gaat, des te groter wordt de inwendige ruimte voor de opname van het licht
en de hemelse lucht. Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt Uw
oneindig hogere wijsheid daarover?'
[10] Ik zeg: 'Alleen maar, dat je geheel gelijk hebt; want als de liefde niets nam,
hoe dan ook, dan was het geen liefde; want alle liefde eist en wil hebben.
[11] Maar het doel van het willen hebben maakt, dat er een bodemloze afgrond
ligt, die hemel en hel voor eeuwig van elkaar scheidt!
[12] Nu brengen Barams mensen echter al de ochtendmaaltijd; daarom willen
we omdat we urenlang voor de geest zorgden, ook een paar ogenblikken
aandacht hebben voor het hongerige lichaam.’
[13] Baram brengt Mij op een gouden schotel een kostelijke en zeer goed
klaargemaakte vis en een volle beker met wijn en vraagt Mij, om hem de genade
waardig te achten van hem en uit zijn hand het morgenmaal te ontvangen.
[14] En Ik zeg tegen hem: 'Voor deze daad zul je beloond worden, want je doet
al deze moeite uit liefde voor Mij en uit een even grote liefde voor broeder

404
Kisjonah, waar je medelijden mee had omdat je bij jezelf dacht, dat het voor
broeder Kisjonah in het verloop van verscheidene dagen toch wel wat moeilijk
moest vallen om enige honderden gasten van al het nodige te voorzien.
[15] Ik zeg je: Kisjonah heeft echt nog geen nood, want in tien jaar maken wij
met z'n allen zijn voorraden niet op. Maar omdat jij in jouw hart dacht dat
Kisjonah tenslotte zonder voorraad zou komen te zitten, en jij hem daarom van
zo ver te hulp komt, daarom zal jouw loon ook net zo groot zijn als wanneer je
dit voor een arm mens gedaan zou hebben. Want God kijkt alleen maar naar het
hart van de gever.
[16] Maar kom nu ook bij Mij zitten en eet met mij en broeder Kisjonah van één
schotel; want de vis is zo groot dat drie mensen er meer dan genoeg aan hebben!'
-Baram deed dat, evenals Kisjonah.
[17] En zo vangt het morgenmaal aan bij volle zonsopgang en duurt ongeveer
twee uur; want de maaltijd was met de vis nog lang niet aan zijn eind, na de vis
volgden nog tal van verfrissingen.

206 Het dode lichaam

[I] Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden, dat tijdens deze
ochtendmaaltijd iedereen bijzonder vrolijk werd en zeer spraakzaam; want de
wijn maakte alle tongen goed los. Zelfs Jonaël en Jaïruth werden heel opgewekt
en vroegen Mij zelfs, of Ik hen in zo'n vrolijke stemming ook naar Sichar terug
wilde laten gaan! En Ik stond hen toe bij hun afscheid in zo'n opgewekte
stemming te zijn.
[2] Toen zeiden ze: 'Heer, dat U ons dat toestaat is wel goed, omdat we dan niet
zondigen als we blij zijn; maar het is wel zeer de vraag of we vrolijk kunnen
zijn!'
[3] Ik antwoord: 'Nu ja, je zou het moeten zijn -en je zult het zijn!'
[4] Maar hun engel trok een beetje droevig gezicht bij die belofte. Jonaël merkte
dat en vroeg Mij naar de reden daarvan.
[5] En Ik zei: 'Omdat de engel maar al te goed weet, dat tussen een grote
opgewektheid en de zonde, maar een heel kleine en smalle ruimte zit! Hij ziet al
van te voren de moeite die hij zal hebben om jullie bij het naar huis gaan voor de
zonde te bewaren, en daarom ziet hij er een beetje droevig uit. Geef hem ook
wat wijn te drinken; misschien wordt hij daardoor wat opgewekter!'
[6] Daarop reikt Jonaël de engel een volle beker wijn, deze neemt de beker en
drinkt hem helemaal leeg, waarover beiden zich erg verbaasden; want dat
hadden ze hem nog nooit zien doen.
[7] Maar de engel zei: 'Ik ben nu toch al een hele tijd bij u; waarom geeft u mij
thuis dan nooit een beker wijn?'
[8] Jonaël zegt: 'We hadden niet eens kunnen dromen, dat een engel op aarde het
een of andere voedsel zou gebruiken?!'
[9] 'Vreemd!', zegt de engel. 'U heeft toch gezien, dat de Heer van alle hemelen
ook at en dronk, en Hij is toch de hoogste en volkomenste geest; waarom
zouden wij engelen, nu wij ook een lichaam gebruiken moeten om u in de

405
materie te dienen, niet eten en drinken?!
[10] Als u mij ook een stukje vis en wat brood geeft, dan zult u meteen zien dat
ik niet alleen drinken, maar ook behoorlijk goed eten kan; want waar de Heer
aardse spijzen gebruikt, daar doen de engelen dat ook.'
[11] En Jonaël geeft de engel een hele vis en een goed stuk brood, en de engel
pakt alles aan en eet het op.
[12] Nadat de engel aan de beiden getoond had dat een geest ook best in staat is
stoffelijk voedsel te gebruiken, vraagt Jonaël aan hem, hoe dat nu mogelijk was,
omdat hij in de aard van de zaak toch een geest was.
[13] De engel zegt: 'Heeft u wel eens een dood mens zien eten en drinken?'
Jonaël zegt: 'Zoiets heeft nog niemand gezien.'
[14] De engel zegt: 'Als een zielloos en geesteloos lichaam, dat op zichzelf bijna
geheel uit materie bestaat, geen eten tot zich neemt en ook niet nemen kan, dan
moet het toch de ziel en de levensgeest in dit lichaam zijn die het voedsel
opneemt. Omdat het lichaam niets anders is dan een handlanger van de ziel en
voor zichzelf geen voedsel nodig heeft, daarom is het dus de ziel en haar geest
die zolang het voedsel van de aarde gebruikt als ze haar lichaam bewoont, en het
in stand houdt doordat ze het haar afval laat eten! Want het lichaam wordt
gevoed door het afval van de ziel.
[15] Maar als dus in de materiële mens slechts de ziel, zolang ze in het lichaam
woont, het voedsel van de aarde gebruikt, dan mag ik als ziel en geest, zolang ik
mijn voeten op deze aarde zet om u te kunnen dienen, en daarvoor een bepaald
soort uit luchtmaterie geschapen lichaam heb, toch ook wel aards voedsel tot mij
nemen?! -Wat dunkt u?'

207 Het echte vasten

[1] Zowel de beiden als ook veel anderen die meegeluisterd hebben naar de
uitleg van de engel, zijn heel verbaasd, en Petrus vraagt aan Mij: 'Heer, is dat
waar, wat de dienaar van Jonaël nu verteld heeft? Dat klinkt toch wel een beetje
te vreemd! Hoe kan een lichaam gevoed worden met het afval van de ziel!?
Heeft de ziel dan ook een maag en uiteindelijk zelfs een anus?'
[2] Ik antwoord: 'De engel heeft volledig de waarheid gezegd; het is zo. Daarom
wordt de ziel zelf door zwelgen en brassen zinnelijk en stoffelijk; zij wordt
overladen, en het lichaam kan niet alle afval van de ziel opnemen, en het gevolg
is dat het afval in de ziel blijft. Dat bedrukt en beangstigt haar zo, dat zij alle
middelen en wegen zoekt om het te veelopgehoopte afval te laten verdwijnen.
En die wegen bestaan dan uit allerlei ontucht, hoererij, overspel en nog meer van
die zaken.
[3] Maar omdat de ziel daarvan een zekere lustprikkel ondervindt, wordt ze
vervolgens steeds wellustiger en wellustiger en richt zich daarna nog meer op
het zwelgen en brassen, en ze wordt uiteindelijk geheel zinnelijk en in
geestelijke levenszaken volkomen duister, daardoor hard, gevoelloos en tenslotte
slecht, trots en hoogmoedig.
[4] Wanneer zo'n ziel haar geestelijke waarde op grond van de nu aangegeven

406
levenswijze heeft verloren en ook noodzakelijk moest verliezen, en daardoor
geestelijk dood is gegaan, begint zij letterlijk uit haar afval een troon op te
richten, en tenslotte stelt ze er een eer in en denkt dat ze aanzien heeft vanwege
haar grote hoeveelheid afval.
[5] Ik zeg jullie: Alle mensen, die in deze wereld een welgevallen hebben aan
wat hun zinnelijkheid prettig vindt, zitten als ziel tot over hun oren en ogen in
het dikke afval en zijn daarom geestelijk doof en blind en willen niet meer zien
en horen en begrijpen, wat hen zou kunnen helpen.
[6] Wees daarom altijd matig met het eten en drinken, opdat jullie ziel niet ziek
wordt en te gronde gaat in haar afval!'
[7] Petrus trekt een zeer bedenkelijk gezicht en zegt: 'Heer, als dat zo is, waar
geen twijfel aan bestaat, dan kan men dus beter vasten dan eten?'
[8] Ik antwoord: 'Wie op de juiste tijd vast, handelt beter dan degene, die altijd
zwelgt en brast; maar toch is er verschil tussen vasten en vasten! Het hele echte
vasten bestaat daaruit, dat men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich
ten opzichte van alle wereldse dingen uit alle kracht zelf verloochent, zijn kruis
op zich neemt en op deze wijze Mij navolgt, zonder met het eten en drinken
angstig te zijn, maar ook zonder meer te gebruiken dan noodzakelijk is en te
gaan zwelgen; al het andere vasten heeft weinig of geen zin.
[9] Want er zijn mensen, die door een bepaalde kastijding van hun lichaam de
geestenwereld willen binnendringen en dan met hun krachten de natuur willen
bedwingen; dat is niet alleen helemaal onnut voor de ziel, maar ook erg
schadelijk. De ziel valt dan als een halfrijpe vrucht van de boom des levens,
terwijl de levenskern altijd verrot, leeg, doof en dus dood is.
[10] Zulk kastijden en vasten is dus geen deugd, maar een buitengewoon grove
zonde!
[11] Wie daarom volgens de ware orde wil leven, moet net zo leven als Ik leef
en leer om te leven, dan zal ook hij de vrucht des levens in zich tot bloei zien
komen en rijp zien worden. Daarin zal zich geen dode, maar een geheel levende
kern vormen voor het enige eeuwige leven in de geest en deze zal zich ordelijk
en voorspoedig ontwikkelen tot een heel levend zelfbewustzijn. Nu weten jullie
ook in dit opzicht wat er geheel volgens de goddelijke ordening gedaan moet
worden; doe dat, dan zullen jullie het leven in je hebben! .
[12] Maar nu beginnen de zonnestralen meer en meer aan kracht te winnen;
daarom trekken wij ons van deze heuvel terug in de schaduwrijke tuin, en
Matthéus, jij als Mijn schrijver kunt nu je schrijfvellen ordenen en de
aantekeningen van het gebeurde en het geleerde op een wat completere manier
opschrijven. Maar wij gaan nu wat rusten!'

208 Aardbeven, storm en onweer

[1] Wij verlaten daarop de heuvel en begeven ons onder de schaduwrijke


bomen, Er was een mooie zodenbank onder een wijdvertakte vijgenboom; daar
ging Ik zitten en sliep in; en alle anderen in Mijn omgeving, zelfs Maria, gingen
ook zitten en vielen in slaap, Alleen Jonaël, Jaïruth en Matthéus zaten aan een

407
tuintafel, waar Matthéus zijn schrijfvellen begon te ordenen en de engel van
Jonaël en Jaïruth hem nog op een aantal onvolkomenheden wees,
[2] Tegen de middag bemerkte Baram, die zich intussen met Kisjonah op het
schip bevond, dat zich in westelijke richting bijzonder zware onweerswolken
boven de horizon begonnen samen te pakken en dat de waterspiegel steeds
gladder en gladder werd, wat een zeker teken was dat er heel snel een
verschrikkelijk onweer vergezeld door een aardbeving op komst was,
[3] Daarop liet Baram alle etenswaren uit het schip halen en het schip zo vast
mogelijk aan de oever vastleggen; en nauwelijks was Baram met dat werk klaar,
of men zag de zee al in de verte tot een ongelofelijke hoogte oprijzen!
[ 4] Toen zei Kisjonah: 'We zullen de Heer en Zijn leerlingen moeten wekken;
want als het water zo hoog is, zo hoog als ik nog nooit eerder gezien heb, dan
kon de zee wel eens de hele tuin overstromen, en daarbij zouden de slapenden
toch meer of minder letsel kunnen oplopen! Het is ook nog mogelijk dat het
schip helemaal op de oever geslingerd wordt,'
[5] Baram zegt: ' Ja, vriend, als de Heer dit keer de storm niet aan banden legt,
dan zou hij wel eens onnoemelijk veel schade aan kunnen richten! Maar ik
vertrouw op de Heer; Hij zal ons beslist niet te gronde laten gaan! En ik geloof,
dat zolang Hij rustig slaapt, wij van de komende storm, die in weinige
ogenblikken hier zal zijn, weinig of niets te vrezen hebben; maar laten we toch
vlug naar Hem toegaan en Hem op de komende storm opmerkzaam maken!'
[6] Vervolgens snellen de twee samen met de scheepsbemanning naar Mij toe en
proberen Mij te wekken; maar Ik ontwaak niet, want daar had Ik een goede
reden voor, en de engel komt naar hen toe en zegt: 'Laat Hem rusten en wek
Hem niet; want Hij slaapt juist vanwege deze noodzakelijke storm! Uit wat er
direkt gaat gebeuren zal blijken wat de reden voor deze storm was!'
[7] Kisjonah zegt: 'Maar wat moeten we dan, als de huizenhoge golven van de
zee in een razende vloed zelfs over mijn tuin zullen spoelen?!'
[8] De engel zegt: 'Wees over andere dingen bezorgd! Denkt u dan, dat de Heer,
hoewel Hij schijnbaar slaapt, niets van deze storm afweet?! Kijk! Zo wil Hij het,
en daarom gebeurt het zo! Wees dus kalm!'
[9] Kisjonah vraagt: 'Ken je de reden?' De engel antwoordt: 'Ook als ik het wist,
dan mocht ik het u toch niet zeggen voordat de Heer dat wil; vraag dus niets
meer en wees kalm, zonder vrees en angst; wat komt zal u allen de ogen openen!
[10] Na deze woorden van de engel, die daarop heel rustig Matthéus hielp zijn
vellen op de juiste manier te ordenen~ werd Kisjonah kalm, en Baram zei: 'Ik
moet je openlijk bekennen, dat ik, zolang ik leef, nooit een dreigender storm
gezien heb dan deze, die nu ieder ogenblik schijnt los te zullen barsten; maar ik
heb ook nog nooit onverschilliger en met minder vrees naar een storm als deze
gekeken! Kijk daar! Het is bij matige wind nauwelijks nog een kwartier varen
vanaf de inham hier, die je ook gemakkelijk binnen die tijd kunt roeien! De
storm moet in een paar ogenblikken hier zijn!
[11] Maar let op, die verschrikkelijke golven bewegen in de lengterichting van
de zee, zoals ik al zei, een kwartier bulten de inham recht in de richting van
Sibarah, en lijken op drijvende bergen die elk ogenblik door duizend bliksems
verpletterd worden! En toch is de inham nog zo rustig, dat je moeiteloos zowel

408
de rand van de storm als de oever duidelijk kunt zien, dat is beslist een zeer
zeldzaam verschijnsel! Je zult me moeten toegeven: Als je met een heel rustig
gemoed daarnaar kunt kijken dan is dat in volle ernst een zeldzaam, uitermate
verheven en prachtig gezicht, Maar diegenen, die zich mogelijkerwijs buiten op
de hoge zee bevinden, zal het wel anders te moede zijn -dan ons hier aan de
spiegelgladde inham.
[12] In het geheel zal het toch nog wel een half uurtje zijn tot aan de afgrijselijk
uitziende stormrand, en toch komt het dreun~n van de,donder machtig hierheen
gerold! Daar aan de stormrand moet je er beslist doof van worden! Nu voel ik
ook een behoorlijke aardschok! Merk jij daar niets van?
[13] Kisjonah zegt: “O ja, dat wilde ik daarnet reeds aan je duidelijk maken;
maar dat mijn inham bij dat alles nog zo zeldzaam rustig blijft, dat is een
buitengewoon wonder! Want ik weet maar al te goed, wat voor een heilloos
spektakel hier kan ontstaan als het eenmaal begint, Maar het water is binnen en
een behoorlijk stuk buiten de inham nog steeds volkomen rustig, Maar let eens
op, het beven van de aarde wordt heviger! Als de huizen er maar niet door
beschadigd worden! Nu ontdek ik ook al heel merkwaardige kringbewegingen in
de inham, en ook buiten de inham begint de springvloed al zichtbaar te worden;
het zal nu met lang meer op zich laten wachten! Nu, in de naam van de Heer! Er
kan ons niets ergers overkomen, dan dat we ons aardse leven er bij inschieten,
en laat dan nu maar gebeuren wat er moet gebeuren; de Heer en Zijn engel zijn
toch bij ons! Maar het is een schrikwekkend gezicht! De Heer zij alle zondaren
genadig en barmhartig!'
[14] Nu wordt ook de inham onrustig, Harde windstoten gieren door de bomen,
en talloze bliksemschichten schieten door de inktzwarte wolken, Met
onvoorstelbaar hard gekraak ontladen er zich verscheidene in de inham en
veroorzaken daar een heftig naar alle kanten bruisend schuim; maar geen
regendruppel valt nog uit de gloeiende wolk. Er slaat een bliksem in de heuvel
waar wij de nacht doorgebracht hebben; het oorverdovende gekraak van de
bliksem wekt allen uit hun rustige slaap, behalve Mij.
[15] Als de velen, die nu ontwaakt zijn, zo'n onvoorstelbaar geraas en zo'n storm
der stormen boven zich zien en helemaal wakker worden door tien bliksems, die
gelijktijdig in de oever slaan, komen ze vlug overeind, en de apostelen lopen
vlug naar Mij toe en wekken Mij met veel angstgehuil!
[16] En Judas zegt helemaal opgewonden: 'Maar Heer! Hoe kunt U toch slapen
in deze storm van de elementen?! De bliksem regent uit de hemel! Wie is hier
ook maar een ogenblik veilig voor de dood? Help, Heer, anders wordt de gehele
aarde verwoest!'
[17] Ik zeg: 'Ben je al door een bliksem getroffen?' Judas zegt: 'Tot nu toe zo
gezien nog niet; maar wat tot nu toe nog niet gebeurde, dat kan met deze storm
toch wel heel gemakkelijk gebeuren! Dus praat ik alleen nog maar zo lang ik in
leven ben; de volgende bliksem kan mij wel voor altijd het spreken beletten!'
[18] Terwijl Judas dit nog zegt, rolt de vloedgolf met ontzettend gedreun en
lawaai de inham in; en omdat de vloed schijnbaar verscheidene vademen hoger
is dan onze standplaats in de tuin, beginnen alle leerlingen te schreeuwen, en een
paar vluchten zelfs op de dichtstbijzijnde heuvel, waar ze echter snel door de

409
duizenden bliksemflitsen vanaf gedreven worden. 'Heer, help ons, als U kunt en
wilt, - anders overleven we het niet!', schreeuwen nu honderden. Alleen
Matthéus, Jaïruth, Jonaël en hun engel laten zich niet in de war brengen en zijn
bijna met hun werk klaar .
[19] Ditmaal stop Ik de storm voor wat betreft zijn blinde huilen en woeden
echter niet, maar Iaat hem zijn gang gaan; alleen mag hij niet de geringste
schade veroorzaken!

209 Het doel van de storm

[I] Maar Petrus komt bij Mij staan en zegt heimelijk tegen Mij: 'Heer, heeft de
geest van de Vader in U zich zo van U verwijderd, dat U nu niet in staat bent,
om deze storm meester te worden? Probeer toch, als het U mogelijk is, om deze
storm te laten bedaren!' Ik zeg: 'Er is een wijze reden voor, waarom deze storm,
die niet lang meer zal duren, uit moet razen! Als je echter daaraan twijfelt, weet
dan dat er tien vijandelijke vaartuigen op zee zijn om ons te achtervolgen en ons
allemaal gevangen te nemen en te vernietigen! Deze storm doet echter met hen,
wat zij met ons wilden doen. Als dat zo is, waarom vraag je Mij dan en verlang
je, dat Ik deze storm, die nodig is voor ons voorlopig noodzakelijke heil, zal
laten bedaren? Laat hem helemaal uitrazen, totdat het doel waarvoor hij ontstaan
is geheel bereikt is, dan zal hij wel op een heel prettige manier eindigen! Kijk
daar eens en zeg Mij dan, wat de huizenhoge golven van de zee, net als
kwaadaardige en baldadige kinderen met hun rondslingerende speelgoed, op hun
woedende ruggen heen en weer en omhoog en omlaag slingeren!'
[2] Petrus kijkt onderzoekend naar het met stormachtige hoge golven bedekte
oppervlak van de zee en ziet maar al te gauw verscheidene scheepswrakken en
een wat minder beschadigd heel schip, die allemaal, schip en wrakken, door de
machtige golven als kaf door elkaar gegooid worden; ook ziet hij een paar
mensen, die, zich vastklemmend aan losse wrakstukken, met hun laatste
krachten proberen aan de oever te komen, en door de opeenvolgende golven
voortdurend bedolven en bij tijden omhoog geslingerd worden.
[3] Terwijl Petrus een poosje naar deze taferelen kijkt, zegt hij tegen Mij: 'Heer,
vergeef het mij; maar U weet dat ik nog steeds een zondig mens ben en U
daarom met een echte oerdomme vraag lastig heb gevallen; maar nu is mij alles
duidelijk! De slechte Farizeeën uit Jesaïra hebben in Jeruzalem hulp gehaald;
tien schepen met Romeinse soldaten werden uitgerust om ons hier gevangen te
nemen. Zij moesten over het water hierheen komen, omdat ze moeilijk over land
hier naar Kis (dit is de naam van de plaats, die geheel aan Kisjonah
toebehoorde) konden komen, en nu hebben ze voor hun moeite het welverdiende
loon gekregen! Zij zullen ons wel niets meer doen, en zoals ik aan de richting
van de golven zie, zullen de schepen die schipbreuk hebben geleden, met de
wrakken naar Sibarah drijven waar veel rotsen zijn, waar het bij deze nooit
gehoorde en nooit geziene woedende storm voor iemand heel moeilijk zal zijn
het er levend af te brengen! Oh, dat is buitengewoon goed dat deze slechte
overspelige soort eens in zo'n oordeel terechtgekomen is! Dit voorval zou er wel

410
eens veel toe kunnen bijdragen de Farizeeën alle verdere moed te ontnemen om
tegen U op te staan!'
[4] Ik zeg: 'De satan Iaat zich duizendmaal duizend keer op de mond slaan, maar
blijft na duizendmaal duizend slagen toch altijd dezelfde, allergrootste vijand
van God en van al het goede en ware, dat afkomstig is van de geest van God.
Degenen die nu dood op zee ronddrijven, zullen ons wel niets meer doen; maar
voor hen staan er weer anderen op en die zullen het voor ons noodzakelijk
maken om rn de steden van de Grieken de wijk te nemen, en tot dat moment
zullen er echt niet zo veel weken voorbij gaan!'
[5] Petrus zegt: 'Heer zullen we zolang wij hier zijn, wel rust hebben?'
[6] Ja, ja, dat zeker', zeg Ik, 'maar er wonen op aarde nog veel mensen en
volkeren, die het evangelie net zo nodig hebben als jullie, en zij zijn geschapen
door de Vader, Die ook jullie geschapen heeft! Ondanks alle vervolgingen die
ons nog wachten, moeten wij naar hen toe gaan en het goede bericht uit de
hemel brengen! Zij zullen ons weliswaar ook vervolgen; maar in de loop der tijd
zich toch bekeren en als lammeren in onze schapenstal hun intrek nemen!
[7] Wij zijn goed, en de wereld is slecht; dus kunnen we van haar ook niets
goeds verwachten -behalve zo hier en daar een zoete aardbei tussen het
overheersende onkruid! Maar kijk, de storm gaat zo zoetjes aan liggen, en alle
gevaar is voor deze keer voorbij!'
[8] Dan zeg Ik tegen Baram: 'Vriend, de storm gaat liggen; de middag is met de
storm voorbij gegaan, laten we dus het middagmaal gebruiken opdat we sterk
genoeg zijn voor het werk van vanmiddag.’
[9] Het lijkt Mij niet noodzakelijk om het middagmaal verder te beschrijven, en
de uitwerking van de voorgaande grote storm nog meer te belichten, vooral wat
betreft de tien schepen; het is voldoende te weten, dat er van de duizend mensen,
die op de schepen waren, maar vijf overleefden; alle anderen werden een prooi
van de zee, en op de klippen van Sibarah vond men nog na jaar en dag vergane
en door de vissen afgeknaagde geraamtes en tevens een massa van allerlei
Romeinse wapens en kettingen, die voor Mij en Mijn leerlingen bestemd waren.
[10] Het behoeft wel nauwelijks nader vermeld te worden dat deze storm zowel
bij de Farizeeën als bij de Romeinen, vooral in Kapérnaum en in Nazareth, een
zeer deemoedigende uitwerking had; en Ik had een paar weken rust met degenen
die bij Mij waren.
[11] Na het middagmaal werd er op deze dag weinig belangrijks meer gedaan,
en de leerlingen gingen daarom met de vissers van Kisjonah de zee op en
trokken tot aan de avond vijf maal het net vol met de voortreffelijkste vissen die
deze zee voortbracht, en brachten ze in de visbewaarplaats van Kisjonah, die
daar echt blij mee was, en voor de avond moesten er meteen zo'n honderd stuks
met allerlei specerijen en allerlei goede kruiden klaargemaakt worden. En zo
eindigden we deze dag, en na het avondmaal rustte iedereen goed uit, want dat
had men wel nodig.

210 Uitstapje naar Kana in het dal

411
[1] De volgende dag maakten wij, watje zou kunnen noemen, een uitstapje in
een dal, dat precies tussen de beide bergketens in lag in de richting van Samaria,
door welk dal tevens een hoofdweg naar Damascus liep en van daaruit verder
naar alle kleine en grote plaatsen van Midden Azië, hetgeen dan ook de reden
was dat de tol van Kisjonah in het plaatsje Kis een van de meest winstgevende
van heel Galiléa was.
[2] In dit dal lagen natuurlijk een groot aantal kleine plaatsjes, waar veel Joden
en Grieken woonden die voornamelijk handel dreven. Het dichtst bij Kis,
ongeveer twee uur lopen het dal in, lag een plaatsje, dat ook Kana heette,
waarom men dan ook ter onderscheiding voor Kana in de buurt van Nazareth het
achtervoegsel 'in Galiléa' gebruikte; als men alleen 'Kana' zei, dan begreep men
daaronder het tweede Kana in het dal, dat al in het gebied van Samaria lag,
waarom dan ook in Kis, de grensplaats tussen Galiléa en Samaria, de grote tol
aan de grens was.
[3] Dit Kana werd voornamelijk door Grieken bewoond, want op iedere Joodse
familie waren er wel vijf Griekse families; de Joden leefden merendeels van
akkerbouw en veeteelt, terwijl de Grieken zich alleen met de handel
bezighielden.
[4] We bezochten dus dit Kana, en speciaal de daar wonende Joden, waarvan
een deel vaak erg bedrogen werd door de slimme en listige Grieken en die, als
eigenaars van het land en de grond bijna alleen alle belastingen en andere lasten
moesten dragen en daarom ook vaak uit boosheid en droefheid ziek of ziekelijk
waren.
[5] Toen wij in Kana kwamen, en zowel Joden als Grieken Kisjonah die zij allen
goed kenden, zagen, kwamen ze snel naar hem toegelopen: begroetten hem en
vroegen hem geduld met hen te hebben, want zowel Joden als Grieken waren
hem grote sommen geld schuldig.
[6] Maar Kisjonah zei: ' Als ik wat van jullie had willen eisen, dan hoefde ik niet
zelf hierheen te komen, maar dan zou ik mijn knechten wel gestuurd hebben; ik
kom echter om jullie een grote troost te bereiden door wat ik jullie allen hier nu
in het openbaar mededeel: Jullie schuld aan mij is meer dan voldoende betaald,
want mijn en jullie Heer heeft ze betaald en mij volledig voldaan, en jullie
kunnen daarom nu zonder verdere zorgen vrolijk zijn.'
[7] Als de bewoners van Kana dat horen, zijn ze zo uitermate verheugd, dat ze
beslist willen weten, wie en waar deze heer is, die hen zo'n grote weldaad en
genade heeft bewezen, want ze willen naar hem toe en hem danken en eren!
[8] Terwijl Kisjonah zijn hand op Mijn schouder legt, zegt hij: 'Dit is Hij, buig
voor Hem je knie!'
[9] Hierop vallen ze allen voor Mij op hun knieën en aangezichten en roepen:
'Heil aan u, gij volledig onbekende weldoener! Wat voor goeds en vriendelijks
hebben wij u dan ooit gedaan, dat u zich over onze grote ellende wilde
ontfermen?! En omdat u, een geheelonbekende heer en weldoener, ons een nog
nooit gehoorde grote genade hebt bewezen, vragen wij allen wat wij voor u
kunnen doen, zodat wij de gelegenheid hebben ons uw genade wat meer waard
te tonen dan waartoe we nu als volkomen vreemdelingen voor u, in staat zijn!'
[10] Ik antwoord: 'Wees vanaf heden in alle dingen rechtvaardig; heb God boven

412
alles lief en uw medemensen als li zelf, want het zijn allen uw naasten, of het nu
vrienden of vijanden zijn; doe wel aan degenen, die u kwaad doen; zegen, die u
vervloeken, en bid voor hen, die u vervolgen, dan zullen jullie als kinderen van
de Allerhoogste worden opgenomen. Daaruit bestaat alleen maar de enige echte
dank aan Mij voor alles, wat Ik voor jullie gedaan heb. Dat is alles, wat Ik van
jullie verlang!'
[11] De Grieken zeggen: 'Heer en vriend! Wij hebben zoveel goden! Welke van
die vele goden moeten we dan boven alles liefhebben? Zeus, Apollo, Mercurius
of soms een andere van onze twaalf hoofdgoden? Of moeten we zo de god van
de Joden liefhebben? Maar de god van de Joden is waarschijnlijk dezelfde als
onze Chronos; hoe kunnen we deze buitengewone god boven alles liefhebben?!'
[12] Ik zeg: 'De goden, die jullie Grieken vereren, zijn slechts nutteloos
knoeiwerk, door mensenhanden uit de materie gemaakt; en jullie kunnen hen
duizenden jaren vragen, aanbidden, vereren en meer dan je eigen leven
liefhebben, maar ze zuUen je toch nooit verhoren en iets goeds voor je doen om
de heel eenvoudige reden, dat ze in de levende werkelijkheid niets zijn en niet
bestaan.
[13] Maar de god der Joden, die de meesten nu ook niet meer in waarheid willen
erkennen en die zij in plaats van in geest en waarheid van het hart, hetgeen in
diepste wezen de ware liefde is, alleen maar door een zeer besmeurde en dode
ceremonie aanbidden en vereren, is echter toch de alleen ware, eeuwige God, die
eenmaal de hemel en deze aarde met alles wat daar op, in en onder is, leeft en
beweegt, uit Zichzelf geschapen heeft!
[14] Ik ben Zijn eeuwige gezondene en kwam nu naar jullie, om aan jullie en je
kinderen dit evangelie te verkondigen!
[15] Daarom moeten jullie deze God boven alles liefhebben en Zijn geboden
opvolgen, die heel in het kort hierin bestaan, dat je, zoals Ik daarnet zei, Hem
boven alles lief moet hebben en jullie naasten als jezelf!
[16] Daarbij moetje ook geloven dat nu juist deze God, Die Mijn Vader, Mijn
eeuwige liefde is, Mij in deze wereld heeft gezonden opdat iedereen die in Mij
gelooft, het eeuwige leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van de
Allerhoogste!
[17] Breng, om het geloven wat gemakkelijker voor jullie te maken, al jullie
zieken, dan zal Ik ze allen gezond maken, wat voor ziekte ze ook mogen
hebben! Ga daarom en breng ze allen hier!'
[18] Zij verbaasden zich over Mijn toespraak en riepen als uit één mond: 'Deze
plaats heeft een grote zegen ontvangen! Hoe machtig en wonderbaarlijk klinken
de heilige en ware woorden van onze grote weldoener! Waarlijk, bij zo'n
vriendelijkheid en goedheid vind je geen arglist, geen valsheid en geen
sluwheid; daarom zullen we ook zonder bezwaar alles doen, wat hij ook maar
van ons verlangt! Want hij, die onze vriend werd voor hij ons gezien had, zal dat
nog meer voor ons zijn nadat hij met ons gesproken heeft en ons in onze grote
nood gezien heeft! Geloofd zij de God van Abraham, Izaak en Jacob, die weer
aan ons denkt en zich over ons heeft ontfermd!'
[19] Na deze goede woorden gaan ze allemaal snel naar huis en brengen in aller
ijl ongeveer tweehonderd zieken bij Mij.

413
211 Genezing in Kana in het dal

[1] Toen de zieken, ten dele geleid, ten dele moeizaam op muildieren zittend en
ten dele liggend op ziekbedden door mensen gedragen, in een halve kring om
Mij heen opgesteld waren, kwamen de oudsten van deze plaats naar Mij toe en
vroegen Mij:
[2] 'Heer! U, die onze schulden aan de machtige en zeer rijke Kisjonah betaald
hebt, - een daad, waarvoor wij u niet genoeg kunnen danken, - genees, als u kunt
deze armen, opdat zij zich met ons helemaal kunnen verheugen over de grote
weldaad, die u ons heeft bewezen. ,
[3] Ik zeg: 'Ja, dat heb Ik aan jullie gevraagd en Ik kan en zal Mijn belofte ook
inlossen; maar vooraf vraag Ik jullie, of je dat geloven kunt of wilt?! Jullie
geloof zal je veel helpen!'
[4] De oudsten zeggen daarop: 'Heer, wij menen dat u dat kunt, en daarom
vertrouwen wij er zogezegd blindelings op dat u onze zieken genezen zult door
uw, ons nog onbekende, wonderlijke geneesmiddelen!'
[5] 'Maar', zeg Ik, 'hoe dan, als Ik geen speciale geneesmiddelen bij Mij heb,
geen heilzame olie of andere voor het genezen van verschillende ziekten
gebruikelijke middelen? Hoe denk je dan dat ik deze zieken zal genezen?'
[6] De oudsten zeggen: 'Heer! Hoe zouden wij dat nu moeten weten?! Want we
hebben beslist overal meer verstand van dan van de geneeskunde! In deze plaats
hebben we wel een dokter, maar dat is er eigenlijk geen. want hij heeft de
mensen alleen maar onder de grond geholpen! Als we dus net zoveel wisten als
onze dokter, dan zouden wij over uw geneeswijze zonder het gebruik van
geneesmiddelen ook niets kunnen zeggen; vandaar dat we niet in staat zijn om te
bepalen, hoe u op natuurlijke weg in staat zou zijn om de zieken zonder
geneesmiddel gezond te maken!
[7] Misschien heeft u wel de beschikking over bovennatuurlijke middelen, maar
dat kunnen wij niet weten; of misschien bent u een leerling van de beroemde
wonderdokter uit Nazareth, Jezus genaamd? Dan zou u natuurlijk op die manier
wel kunnen genezen!
[8] Het is toch eeuwig jammer, dat, zoals wij gehoord hebben, de Farizeeën te
Jeruzalem Herodes het vuur zo na aan de schenen gelegd hebben, dat hij ten
langen leste toegestemd heeft om deze zeer beroemde genezer gevangen te
nemen en in een kerker te werpen! Oh, dat is een grote tegenslag voor de arme,
lijdende mensheid!
[9] Toch is het nog een geluk, dat Hij naar het schijnt verscheidene leerlingen in
Zijn kunst onderwezen heeft! Een leerling wordt wel zelden zo goed als zijn
meester; maar met de juiste ijver kan hij toch wel iets van zijn meester geleerd
hebben. En dat is dan toch altijd nog wel een heel voornaam iets, dat wij in hoge
mate bij u aanwezig achten en daarom geloven wij, dat u --- maar wat is dat nu?!
Terwijl wij alle moeite doen om aan te geven dat wij ons geloof baseren op het
feit dat u een leerling van Jezus bent, staan ineens alle zieken op! De blinden
zien, de lammen lopen, de stommen spreken, de melaatsen zijn rein! En er

414
waren daarbij nog een paar met cholera, en een aantal dat met TBC besmet was,
en ze zijn gezond! Ah, zo iets is toch sinds het ontstaan van de wereld nog nooit
vertoond! Grote, almachtige God, hoe gebeurde dat? Heeft u ze allemaal
genezen?! Of is er soms een engel in dit dal neergedaald en heeft die de zieken
allemaal onzichtbaar aangeraakt en zo genezen? Hoe -hoe is dat nu toch
gebeurd?
[10] U heeft nog niet eens naar de zieken gekeken en u was alleen maar met ons
bezig, en alle zieken zijn nu beter! O zeg ons toch, hoe dat gebeurde!'
[11] Ik zeg: 'Waarom is de manier 'waarop' nu zo belangrijk, als de zieken alleen
maar door Mijn wil en Mijn innerlijke woord, waaraan alles ondergeschikt is,
volledig gezond zijn geworden, want daaraan kunnen jullie toch wel niet meer
twijfelen!? Deze daad geschiedde echter niet zozeer terwille van de zieken, maar
veel eerder voor jullie. Lichamelijk zijn jullie wel helemaal gezond, maar
geestelijk zijn jullie zieker dan dat zij lichamelijk waren!
[12] Ik zou echter erg blij zijn als Ik jullie zielen ook zo kon genezen zoals Ik de
lichamelijk zieken genezen heb! Maar dat gaat niet zo gemakkelijk, omdat
iedere ziel haar eigen dokter moet zijn.
[13] Maar vooraf heb ik jullie de geestelijke medicijn al gegeven; gebruik deze,
dan zullen jullie in je ziel gezond worden en daardoor zullen jullie je omvormen
tot echte kinderen van God.
[14] Het woord, dat Ik tegen jullie heb gesproken, moet zonder de geringste
toevoeging en zonder de minste weglating wezenlijk in acht genomen worden.
En jullie geringe aantal Joden in deze plaats moet in hart en nieren Jood zijn; en
jullie Grieken moeten ware Joden worden, opdat vrede en eenheid onder jullie
heerse!
[15] Ook zullen jullie Grieken met je sluwe woekergeest de toch al arme Joden
niet meer noodzaken om geld tegen rente te lenen, om aan jullie onrechtvaardige
vorderingen te kunnen voldoen.
[16] Jullie hebben de aarde met haar menigvuldige schatten toch niet geschapen,
zodat je daarmee kunt doen alsof deze jullie eigendom zijn?!
[17] Waarom eis je dan van de Joden een pachtsom, terwijl God toch het land
aan de Joden heeft gegeven en alleen zij dus het recht zouden hebben om van
jullie pacht te vragen?! Jullie zijn vreemdelingen in het land van de Joden, die
meer dan jullie, kinderen van Jehova zijn, en toch vraag je pacht voor de akkers,
weiden en bossen, die sinds Abraham eigendom van de Joden zijn! Vraag jezelf
eens af, of dat wel rechtvaardig kan zijn voor God en alle rechtvaardige mensen!
[18] Daarom waarschuw Ik jullie voor de toekomst heel ernstig voor zulke
schreeuwende onrechtvaardigheden, omdat het jullie anders slecht zal kunnen
vergaan!
[19] Geef dat zeer onrechtmatig in bezit genomen goed en eigendom gratis aan
de Joden terug en zie jezelf in het land van de Joden zoals je bent, namelijk
vreemdelingen, dan zullen jullie een gezegend aandeel in alles hebben wat de
Joden nu volgens de belofte letterlijk zullen ontvangen; maar anders zullen jullie
deel hebben aan de vloek van duizenden en de gevolgen daarvan!
[20] Denk er nog maar eens goed over na, en dan zul je zien dat de Joden in
jullie ogen alleen maar lastdieren zijn!

415
[21] Jullie hebben de Joden wel het politieke eigendomsrecht laten behouden, en
de Jood kan altijd nog zeggen: 'Deze grond is van mij!'; maar jullie kwamen met
je verleidelijke waren, je hebt van de mooie dochters en vrouwen van de Joden
ijdele pronkzuchtige dames gemaakt en de blinde Joden voor gek gezet, omdat
ze hun vrouwen en dochters mooier vonden met de Griekse opschik dan in de
joodse ingetogen, eenvoudige kleding! Daarvoor kregen jullie het vruchtgebruik
van hun akkers, tuinen, weiden en bossen; en omdat ze toch ook voor hun eigen
levensbehoeften vruchten van hun akkers wilden oogsten, moesten ze duur als
onderpachter voor het gebruik betalen en van de oogst ook nog de tienden
afdragen! Bovendien laten jullie hen, als de eigenlijke bezitters
alle belastingen en andere lasten dragen!
[22] Ik zeg jullie: Dit onrecht is ten hemel schreiend en roept om straf van
boven! Laat dus toe dat Ik jullie terechtwijs, anders zul je de hardste tuchtroede
van boven niet ontlopen!'

212 De stoïcijn

[I] Deze toespraak wekt de achterdocht van de Grieken, en sommigen zeggen:


'Dat hebben die anders zo domme Joden toch heel mooi bedacht; ze hebben deze
wonderdoende Jezus per brief gevraagd om hierheen te komen om ons vrees aan
te jagen! Maar wij hebben grond onder de voeten en staan stevig.’
[2] Maar Ik werd dit keer boos over de hardheid van de Grieken en zei tegen de
verharde spreker, die de andere over het algemeen toch wat betere Grieken van
een goede daad af wilde houden: 'Luister, verharde mens! Let op, of de grond
niet wankelt, en hoe vast je dan wel staat! Er zijn er al veel geweest die ook met
de stem van een superheld tegen hun omstanders geroepen hebben: 'Laat de
aarde maar in puin vallen en ik zal mij zonder enige vrees op de uiteengespatte
resten in de eindeloze ruimte voort laten dragen!'; maar toen daarna de aarde
maar een klein beetje trilde, was de grootsprekende held de eerste die met
verbluffend voetenwerk maakte dat hij weg kwam! Maar misschien deed hij dat
toch niet zo zeer uit vrees om in zijn huis onder het puin begraven te worden,
maar eerder alleen maar om, als de aarde echt in puin zou vallen, buiten een stuk
op te pikken en daarop dan een onverschrokken rit door de oneindigheid te
beginnen!
[3] Ik zeg je, snoevende Griek met de naam Philopold, de vlieg, die zich niet
zelden brutaal veroorlooft over je neus een kleine bedrijfsrondgang te maken,
staat op de punt van jouw neus steviger dan jij op jouw aardbodem! Want als
jouw neus schipbreuk leed, dan zou de vlieg toch nog een tweede laag hebben
waar ze zich heel goed in leven kan houden, en dat is de lucht; maal waar is
jouw tweede laag als de bodem onder je voeten je niet meer houdt?!'
[4] De Griek Philopold, die van huis uit ook een spotter was, wordt wat nijdig
over Mijn opzettelijk met een beetje spot vermengde woorden en zegt: 'Kijk nu
eens, een zeldzame verschijning! Een Jood die ook geestig is?! Waarschijnlijk
de eerste en tevens de laatste in heel Israël! Vriend! Als een Griek het over
moed heeft, dan is het zoals hij zegt! Want een Griek weet van het leven afstand

416
te doen en de dood te zoeken; de geschiedenis kent alleen maar Griekse
heldenmoed, en de onbegrijpelijke lafheid van de Joden is haar niet onbekend!
Laat de aarde maar beven, of laat alle draken der aarde maar vrij, en je zult zien
of een Philopold daardoor ook maar een spier van zijn gezicht vertrekt!'
[5] Ik zeg: 'Houd op met je waardeloze grootsprekerij en doe wat Ik jullie allen
gezegd heb, want anders dwing je Mij echt je moed aan een harde proef te
onderwerpen! Want een God van een Jood laat in zulke ernstige gevallen niet de
spot met zich drijven; want ook het grote geduld van God heeft in bepaalde
zaken haar vastgestelde grenzen!
[6] Als jij met je aanhangers het er echter op aan wilt laten komen, dan moet je
wel goed beseffen dat een kwade God niet meer zo gemakkelijk te sussen is en
van vandaag op morgen geen verdiende straf van een erge zondaar door de
vingers ziet!'
[7] Philopold zegt :'Dat zal wel weer echt Joods zijn!? De Joden hebben zekere
profeten gehad; die deden hun mond niet open behalve voor het uiten van pure
bedreigingen, waarvan sommige na meestal onbepaalde tijd uitgekomen zijn,
maar de meesten waren praatjes in de wind; want de aardse natuur is hopelijk
toch altijd sterker geweest dan de mond van een joods profeet! De Grieken zijn
merendeels stoïcijnen, en een echte stoïcijn is nergens bang voor -en ik dus ook
niet! Want ook ik ben een doorgewinterde stoïcijn!'
[8] Dan zegt de jonge Matthéus, de apostel die voordien tollenaar in Sibarah
was, heimelijk tegen Mij: 'Heer, ik ken hem, het is een buitengewoon
onaangenaam en vervelend mens! Die heeft altijd bij mijn tolkantoor
onuitstaanbare moeilijkheden veroorzaakt iedere keer dat hij met allerlei
koopwaar naar Kapérnaum of naar Nazareth trok. Ik erger me nog steeds aan
hem en ik zou veel zin hebben, om hem wat onder handen te nemen.'
[9] Ik zeg: 'Houd daar over op! Ik heb al een kleine test voor hem, die weldra
werkelijkheid voor hem zal worden.'
[10] Matthéus doet meteen een stap terug; maar Philopold herkende de tollenaar
uit Sibarah en zei tegen hem: 'Nou, nou gierig tolbaasje, hoe komt het dat jij ook
hier bent?! Hoe zal het nu met je tolboom gaan, nu je die met je katteogen niet
naar alle windstreken kunt bewaken?! Je hoeft heus deze wonderdokter niet
tegen mij op te hitsen; hij zal zelf wel weten wat hij moet doen als ik te stug
voor hem ben. Maar jullie beiden konden op natuurlijke weg wel eens een harde
noot aan mij te kraken hebben; want een stoïcijn is geen touw of draad, dat je
maar willekeurig naar believen buigen kunt!
[11] Kijk, de wonderbaarlijke genezing van de tweehonderd zieken heeft bijna
alle inwoners van Kana overtuigd; waarom dan mij niet?! Omdat ik een echte
stoïcijn ben, voor wie de gehele schepping nauwelijks een geducht standje
waard is en mijn eigen persoon en het ongelukkige leven nog minder! Waarmee
willen jullie mij dan straffen? Soms met de dood? Ik zeg jullie: Ik wil hem,
tesamen met de eeuwige vernietiging; want voor dit smadelijke leven ben ik
toch zeker geen enkele God dank verschuldigd! Of is men soms iemand voor de
meest gehate gave dank schuldig?! Ik denk, dat het voor een almachtige God
wel niet zo moeilijk zal zijn om een mens op de wereld te zetten! Wie zal God
daarbij kunnen tegenhouden?! De te scheppen mens wordt beslist niet gevraagd

417
of hij geschapen wil worden, zodat hij als enig rechthebbende zijn ja of nee
daarover uit kan spreken; en een reeds geschapen mens heeft net zo weinig te
zeggen over het scheppen van de mensen die na hem moeten komen -als iemand
die nog niet geschapen is! Scheppen is dus voor een God niets bijzonders; maar
voor de geschapen mens wel, omdat hij iets zijn moet waarvoor nooit zijn
mening gevraagd is. Wat kan er nu ellendiger zijn dan te moeten bestaan, zonder
dat ooit gewild te hebben?!
[12] Geef mij zonder arbeid en moeite mijn eten en drinken, dan zal mij dat
tenminste gedurende mijn aardse levensduur enigszins bevredigen; maar om
voor de instandhouding van dit bestaan ook nog onzinnig zwaar te moeten
werken, dus lijden als een vervolgde wolf, en daarbij ook nog een God te
moeten bedanken en zekere alleen voor de schepper van persoonlijk belang
zijnde geboden te houden, dat doe ik niet voor al die Joodse en Griekse hele en
halfgoden!'
[13] Matthéus zegt: 'Nog meer van zulke mensen op aarde, en satan heeft een
school waarin hij zelf nog wel honderd jaar les kan gaan nemen! Heer, wat is er
met hem aan te vangen? Als hij echt zo is dan kunnen alle engelen langs de
natuurlijke weg niets met hem beginnen!'

213 De reïncarnatie van Philopold

[I] 'Praat er maar niet meer over', zeg Ik, 'je zult je weldra kunnen overtuigen of
er met hem iets is aan te vangen!' En Mij naar de stoïcijn Philopold wendend,
zeg Ik: 'Denk je nu echt dat je vooraf met God, je schepper, geen contract
afgesloten hebt en niets afweet van alle voorwaarden die je vaak genoeg onder
ogen gebracht zijn en waar je op deze planeet niet buiten kunt? Weet dan,
dwaas, dat dit al het twintigste hemellichaam is waarop je lichamelijk leeft; 1e
totale lichamelijke ouderdom telt al zoveel aardse jaren dat dit pet getal van de
fijnste zandkorrels in alle zeeën der aarde verre overtreft! Maar wat een, niet
voor een lichamelijk levend mens in te denken, haast eindeloze tijdsduur
bestond je al als zuivere geest in een volkomen bestaan en met het helderste
zelfbewustzijn in de eindeloze ruimte, waar je in gezelschap van talloze andere
geesten buitengewoon genoot van het krachtigste en ongebondenste leven!
[2] De laatste zonnewereld waar je lichamelijk woonde, noemen de geleerden
van deze aarde Procyon, maar de eigen bewoners van haar uitgestrekte
oppervlakte noemen haar Akka - en zo noemen ze haar daar overal met een en
dezelfde uitspraak, want de bewoners van Akka spreken maar één taal. Daar
hoorde je van een engel, dat de grote, almachtige, eeuwige geest, de enige
schepper en instandhouder van de oneindigheid en alles wat deze bevat, op een
van de kleinste planeten, waarvan er in de eindeloze ruimte ontelbaren zijn, Zelf
vlees en de mensengestalte zou aannemen. Jij uitte toen de vurige wens om, als
dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te worden om daar Degene die jou,
geschapen heeft te zien en te horen. Toen kwam dezelfde engel die Je hier aan
Mijn 'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die toch een geheel vrije
geest is, en hij legde je haarfijn en precies de zware voorwaarden uit waaraan je

418
moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze planeet waarop je nu
staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken!
[3] Jij nam alle voorwaarden aan, waaronder ook deze, dat je als bewoner van de
gekozen planeet de herinnering aan je eerdere levens op andere hemellichamen
volkomen zou verliezen tot aan het moment dat dezelfde engel je driemaal bij de
naam zou roepen die je in Akka had.’ ,
[4] Zo heeft een en ander zich in waarheid toegedragen en dat is weliswaar
onbegrijpelijk voor jou, maar het is dan toch wel onbillijk van Je als je beweert,
dat er vóór jouw bestaan op aarde tussen jou en je schepper geen contract zou
zijn opgesteld?!'
[5] Philopold zegt: 'Wat is dat nu voor hersenschimmige wartaal?! Moet ik al
ergens op een andere, mooiere en naar het schijnt betere wereld als vleselijk
mens gewoond en geleefd hebben?! Nee, dat is toch wel een beetje al te sterk!
Luister eens, zevende van rechts, die door de Nazareeër 'engel' genoemd wordt,
hoe heet je dan, en hoe heet ik!'
[6] De engel zegt: 'Wacht maar even; ik zal zo snel mogelijk kenmerken uit je
vorige wereld halen en die zal ik je ter inzage en herkenning geven!'
[7] Na deze woorden verdwijnt de engel, maar komt binnen enige ogenblikken
weer terug en geeft aan Philopold een rol, waarop de naam van de engel en zijn
naam duidelijk leesbaar in origineeloud hebreeuwse letters getekend staan, en
een tweede rol, waarop alle voorwaarden staan geschreven waar hij voor zijn
overgang mee ingestemd had.
[8] Als de engel de rollen aanreikt zegt hij: 'Hier lees en herken het, gewezen
Murahel, Murahel, Murahel! Want ik, die Archiël heet, heb ze voor jou van
hetzelfde altaar gehaald waar jij mij die grote belofte deed! Vraag echter niet,
hoe dat in die paar ogenblikken mogelijk was; want aan God zijn bijzonder
wondere dingen mogelijk! Lees eerst alles, en spreek dan pas!'

214 Over de samenhang van lichaam, ziel en geest

[I] Philopold leest de rollen heel aandachtig door, en omdat daardoor zijn
innerlijk oog geopend wordt, zegt hij na een, behoorlijke tijd van opperste
verbazing: ' Ja, zo is het; Ik blik nu terug in de totale eindeloze diepte van mijn
leven, ik zie alle werelden, waarop Ik reeds geleefd heb en al de plaatsen en
steden in de werelden waar ik van geboorte tot afscheid heb geleefd; ik zie wat
ik was, en wat ik op de hemellichamen gedaan heb, en ik zie ook overal de
nakomelingen van mijn naaste verwanten, en kijk eens, op Akka zie Ik zelfs
mijn ouders, mijn vele broers en heel dierbare zusters! Ja, ik hoor ze zelfs onder
elkaar bezorgd over mij praten en zeggen: 'Hoe zou het met Murahel zijn? Zal
zijn geest al in de eindeloze ruimte de grote Geest in mensengestalte gevonden
hebben? Hij zal niet aan ons denken omdat Archiël, de afgezant van de grote
Geest, zijn herinnering afgeschermd heeft tot aan het moment waarop hij hem
driemaal bij zijn echte naam zal roepen!'
[2] Kijk toch! Zo hoor ik ze praten en ik zie ze tevens in levende lijve! Ze gaan
nu naar de tempel om de zware levensvoorwaarden in de documenten na te

419
lezen; maar zij vinden ze niet. De opperpriester van de tempel zegt hen echter,
dat Archiël enige ogenblikken geleden de documenten ten behoeve van Murahel
gehaald heeft, maar ze toch direkt terug zal brengen. En ze wachten nu in de
tempel en offeren voor mij!
[3] O liefde, liefde, goddelijke kracht! Hoe eindeloos ver strekt gij uw heilige
armen uit! Overal dezelfde liefde! O God, hoe groot en heilig bent U, en wat is
het vrije leven toch vol van verborgen geheimen! Welk mens op de gehele aarde
kan de diepten doorgronden die ik nu zie?! Hoe totaalonbetekenend is de
armzalige mens op deze uitgeputte aarde bezig, vecht niet zelden op leven en
dood voor een handbreedte grond, terwijl in hem datgene te vinden is wat
miljarden aarden nooit kunnen bevatten!'
[4] Na deze woorden wordt Philopold stil, gaat naar de engel en geeft hem de
twee rollen weer terug met de opmerking: 'Breng ze daar weer terug, waar ze
verwacht worden!'
[5] Maar de engel zegt: 'Kijk eens, ik heb ook een schrijfstift meegenomen; het
is dezelfde, waarmee je eigenhandig in de tempel op Akka de documenten
getekend hebt, Zet op ieder document tweemaal je naam, dat wil zeggen, de
naam die je op Akka draagt en de naam die je hier draagt, en behoudt de
schrijfstift als herinnering!'
[6] Dat doet Philopold, en de engel neemt daarna de documenten en verdwijnt.
[7] Na enige ogenblikken, die hij nodig had voor de bespreking met de
opperpriester op Akka, is hij weer bij ons en vraagt aan Philopold, wat hij nu
denkt.
[8] Dan zegt Philopold: 'Toen ik je de beide rollen teruggaf, verdween wat ik
zag, en wat ik me ervan herinner is nauwelijks meer dan dat van een droom
waarvan men in wakende toestand wel weet, dat men iets gedroomd heeft, maar
dat men zich ondanks alle gepieker niet meer herinneren kan! Ik merk ook dat ik
een erg vreemdsoortig schrijfwerktuig in mijn linkerhand houd; maar hoe dat
daar gekomen is weet ik nauwelijks; en daarom zou ik willen weten waarom
men dan van zo vele droomgezichten uit het bereik van het innerlijke leven maar
een zeer zwakke, of meestal helemaal geen herinnering heeft. Waarom is dat
zo?'
[9] De engel zegt: 'Omdat het er om gaat, een geheel nieuw schepsel te worden
en wel uit en in God. Als je eenmaal uit God een geheel nieuw schepsel en kind
van God bent geworden, dan krijg je alles weer terug!
[10] In de talloze andere werelden wordt je in en uitwendig gevormd tot wat je
moet zijn; maar hier laat God de uiterlijke vormgeving over aan de ziel, die haar
lichaam zelf vormt volgens de ordening waarin zij geschapen is; maar iedere
geest, die in de ziel geplaatst is, moet speciaal de ziel eerst vormen door het
opvolgen van de hem uitwendig gegeven wetten. Als de ziel daardoor de juiste
rijpheid en vorming heeft bereikt, dan worden geest en ziel een eenheid, en dan
is de gehele mens compleet, een nieuw schepsel, van oorsprong altijd uit God,
omdat de geest in de mens niets anders is dan een kleinste weergave van God
omdat deze volledig uit het hart van God komt. Maar de mens bereikt dit niet
door de daad van God, maar door zijn eigen persoonlijk handelen, en is juist
daardoor een echt kind van God! En ik zeg je nog een keer heel kort:

420
[11] Op alle andere hemellichamen vormen de mensen zich niet zelf, maar
worden ze door God, of wat hetzelfde is, door Zijn kinderen gevormd. Hier
moeten de mensen zich echter geheel zelf vormen volgens de geopenbaarde
ordening, anders kunnen ze onmogelijk kinderen van God worden! En zo is een
voltooid mens op deze aarde als een kind van God in alles aan God gelijk; maar
een niet voltooid mens is daarentegen veel minder dan het dier!’

215 Aarzel niet als de Heer roept

[I] Dan stelt Philopold nog een vraag aan de engel: 'Maar wie toont ons die hele
geheime ordening?'
[2] De engel zegt: 'Degene, die je zo-even op mij geattendeerd heeft! Ga naar
Hem; Hij zal je zeggen wat Hij je reeds gezegd heeft; want als je leeft zoals Hij
zegt dat je leven moet, dan is dat al die goddelijke levensorde, die zorgt dat men
het kindschap van God bereiken kan!
[3] En Hij is ook degene, waarvoor jij en nog vele anderen geestelijk Akka
verlaten hebben en op deze aarde in het vlees van deze aarde geboren zijn om de
Heer te leren kennen.
[4] In de gehele schepping is echter -en wel op alle hemellichamen die hoe dan
ook door denkende wezens in menselijke gestalte bewoond worden -de totale
menswording van de Heer in het vlees door ons bekend gemaakt; maar slechts
op een zeer gering aantal werelden is het aan heel weinig geesten toegestaan om
in het vlees van deze aarde te komen. Want de Heer kent iedere aard van alle
werelden in de eindeloze ruimte, en dus ook de aard en de geschiktheid van de
bewoners en hun geesten die de verschillende werelden bewonen, en daarom
weet Hij het beste of een geest geschikt is voor het vlees van deze aarde of niet.
[5] Al hetgeen geschikt was werd hierheen gebracht; maar het aantal van de
hierheen gebrachten is maar klein en komt niet noemenswaard boven de
tienduizend uit.
[6] Maar onder diegenen ben jij een van de gelukkigsten; want als je dat wilt,
kun je, net als al degenen die met Hem hierheen gekomen zijn, als leerling door
Hem aangenomen worden.'
[7] Daarop zegt Philopold: 'Mijn Archiël! Omdat je mij al zo veel wonderbaar
goeds gedaan hebt, doe dan nog één ding voor mij, en breng mij bij de Heer;
want nu ik Hem heb herkend, ontbreekt mij de moed om opnieuw naar Hem toe
te gaan! Als het nu aan mij lag, zou ik het liefst zo vlug mogelijk er vandoor
gaan en me zodanig verbergen dat geen mens me ooit kon vinden! Maar omdat
ik nu eenmaal hier ben, en allen mij goed kennen, kan ik dat niet doen; want dan
zou het lachen over mij het hele dal wel vullen. Wees daarom zo goed en breng
mij bij de Heer en wees daar mijn voorspraak!'
[8] De engel zegt: 'Dat hoeft niet, want de Heer weet wat voor ons beiden nodig
is; ga jij dus maar gerust alleen, en Hij zal je zeker niet opeten!'
[9] Na dit antwoord van de engel vat Philopold toch eindelijk moed en gaat heel
bedachtzaam naar Mij toe en zegt terwijl hij nog dertig passen van Mij af staat:
'Heer, staat U mij toe, dat ik dichterbij kom? Als U dat niet wilt, dan ga ik weer

421
terug!'
[10] Maar Ik zeg: 'Wie komen wil, die kome; want door te aarzelen is nog nooit
een mens verder gekomen!'
[11] Als Philopold dat hoort, loopt hij wat vlugger en komt dus spoedig bij Mij
en heeft zo snel bereikt, wat velen door hun aarzelen vaak niet bereiken omdat
ze ondanks alle aanmoedigingen niet van hun plek zijn te brengen.
[12] Want als iemand bij al zijn doen en laten zijn schreden niet in een rechte
lijn op Mij richt, is al zijn doen en gaan en staan nutteloos voor zijn leven. En
ook al kreeg hij de gehele wereld, maar had Mij niet, dan had hij niets aan de
hele wereld; want die is dood! Maar als Ik nu in deze tijd van de onthulling van
het Evangelie iemand roep en tegen hem zeg: 'Kom!' - en hij komt niet, dan zal
hij de geestelijke dood sterven! En daarom is deze Philopold een goed
voorbeeld, wat iedereen na moet volgen! Wie geroepen wordt nadat hij naar Mij
heeft gevraagd, die moet komen en niet aarzelen! Want Ik blijf niet steeds in
Kana (betekent: vol genade in deze wereld), maar trek al gauw verder en wend
Mijn oog en oor af van degenen, die aarzelen nadat Ik 'Kom!' heb geroepen'.

216 De laatsten en laagsten van de gehele oneindigheid

[I] Toen Philopold bij Mij kwam, zei bij: 'Heer, ik heb ontzettend grof tegen U
gezondigd; maar dat was alleen de schuld van mijn grote blindheid! Maar nu, nu
U, o Heer, mij op een werkelijk wonderbaarlijke manier ziende gemaakt hebt en
nu ik weet wie U bent, vraag ik U ter wille van Uw eeuwige liefde en wijsheid,
of U mij arme, blinde zondaar al mijn fouten wilt vergeven die ik nu tegen U en
daarvoor tegen mijn naasten heb begaan, zoals U mij dat al eerder precies hebt
getoond. Als ik Uw heilige woorden opgeschreven zou hebben, - bij alle
hemelen, dan zou ieder haakje zijn uitgevoerd! Maar ik geloof dat ik wel weet
wat U wilt, en ik zal dat woordelijk nakomen! U heeft voor ons allen de schuld
aan Kisjonah voldaan en U heeft voor niets al onze zieken zeer wonderbaarlijk
genezen, en U heeft dat allemaal gedaan zonder ook maar iets vooraf te vragen,
en daarom hoop ik nu, dat U een zondaar die U een gunst vraagt, niet af zult
wijzen!'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg je: Je bent aangenomen! Want wie komt, wordt aangenomen.
Maar ga eerst naar huis en breng je zaken in de door Mij aangegeven orde; kom
daarna terug en volg Mij; want je moet niet aan deze wereld gebonden zijn, want
je bent niet van beneden uit deze wereld gekomen, maar van boven uit een
andere wereld!
[3] Want onder degenen die je hier ziet, zijn er ook een paar van jouw wereld en
anderen van een andere lichtwereld en maar weinigen van deze wereld; en die
weinigen hebben niet veel te betekenen, want ze vinden de wereld nog altijd
belangrijker dan Mij. Daarom kunnen ze ook maar weinig of niets.
[4] Ik heb echter juist deze aarde uitgekozen, omdat haar kinderen de Iaatsten en
laagsten zijn van de hele oneindigheid, daarom heb Ik het nederigste kleed
aangetrokken, om het alle schepsels in Mijn eindeloze schepping mogelijk te
maken om Mij te benaderen; vanaf de allerlaagste planeetbewoner tot en met de

422
allerhoogste bewoners van de oorspronkelijke zonnen van het centrum moet
iedereen op een en dezelfde wijze naar Mij toe kunnen komen.
[5] Je moet je er daarom niet over verwonderen, dat je Mij aantreft op deze
planeet, die de onvolmaakts te en laatste planeet van de gehele schepping is!
Want dat is Mijn eigen wil; en wie kan Mij voorschrijven dat Ik iets anders doen
moet?!'
[6] Philopold zegt daarop: 'Heer, wie zal U raad willen of kunnen geven als hij
gelooft, weet en bekent, dat U de eeuwige Heer bent?! Maar ik ga nu om Uw
heilige wil meteen op te volgen.'
[7] Na deze woorden haast Philopold zich met het hele gemeentebestuur naar
huis; terwijl er ook verscheidene Joden meegaan, om te zien wat de Grieken
voor hen zullen doen, geef Ik de genezenen onderricht hoe ze zich in het vervolg
gedragen moeten om niet weer in hun oude kwaal te vervallen !
[8] Zij nemen allen deze les dankbaar aan en danken Mij ook uit de grond van
hun hart voor de buitengewone goedheid, die zij ondervonden hebben.
[9] Daarop verbied Ik hen echter om over alles, wat ze hier gehoord en gezien
hebben met vreemden te spreken, waardoor Ik voortijdig verraden zou worden,
omdat als ze zich niet daaraan zouden houden, het hen slecht zou vergaan! Maar
zij beloven Mij allen dat niemand buiten deze plaats er iets over zal horen!
[10] Ik laat ze dan gaan en zeg ook tegen de leerlingen er buiten Kis tegen
niemand over te spreken; en op de vraag van Matthéus, of hij deze gebeurtenis
zal opschrijven, zeg Ik: 'Neen! Want jullie als Mijn rechtstreekse getuigen zijn
hier wel tegen bestand en kunnen het ook begrijpen; maar als alles, wat Ik voor
jullie doe en zeg, in veel boeken beschreven zou worden, dan zou de wereld die
boeken niet alleen niet begrijpen, maar er zich ook nog bovenmatig aan ergeren,
en dan zou ze jullie nog erger dan alle kadavers der aarde verguizen! Daarom
moet jij, Matthéus, niets opschrijven behalve dat, wat Ik uitdrukkelijk tegen je
zeg!'
[11] Johannes zegt nu: 'Maar Heer, mijn ware liefde! Het is natuurlijk allemaal
wel goed op deze manier; maar als de wereld op een gegeven moment
incomplete oorspronkelijke documenten over Uw aanwezigheid hier en Uw
daden op deze wereld krijgt, dan zal ze uiteindelijk genoodzaakt zijn door
twijfels die over U rijzen, Uw bestaan en werken te negeren en dit soort
brokstukken aan te zien voor zaken, die in het eigenbelang van het priesterdom
zijn geschreven!'
[12] Ik zeg: 'Dat is nu juist, wat Ik bereiken wil voor de eigenlijke wereld, die
een woning van satan is; want of je een varken nu maïskorrels of de edelste
parels geeft, het zal met de parels precies hetzelfde doen als met de maïskorrels.
[13] Daarom is het beter, dat dit heel versluierd aan de wereld gegeven wordt,
dan kan ze zich druk maken met het omhulsel, terwijl de levenskern toch niet
beschadigd wordt.
[14] Als het echter eenmaal nodig is, dan zal Ik opnieuw mensen op doen staan,
die Ik alles zal doen weten wat hier gebeurd is en wat de wereld te verwachten
heeft vanwege haar onverbeterlijke slechtheid.
[15] Maar hoe dat allemaal gebeuren zal, dat zal Ik jou, broeder Johannes, nadat
Ik weer in Mijn hemel wonen zal, nog in deze wereld in versluierde beelden

423
openbaren!
[16] Daar komen echter de Griekse en Joodse gemeenteraadsleden uit het
plaatsje weer terug; we zullen eens zien hoe ze aan Mijn verlangen
tegemoetgekomen zijn!'

217 Gedachte en wil

[I] Philopold komt met enige Grieken naar Mij toe en zegt: 'Heer, we hebben
aan Uw verlangen voldaan voor zover dat in dit korte tijdsbestek mogelijk was;
maar de kleinere details die nog nodig zijn, zullen niet vergeten worden. Met
mijn huis en met mijn familie heb ik het nu zo geregeld, dat ik vrij ben om U
één, twee of drie jaar te volgen, als Ik tenminste zo nu en dan aan mijn familie
laat weten waar ik ben en wat U doet. Want mijn gehele huis gelooft nu in U en
hoopt op Uw naam. Als U daarmee instemt, o Heer, wilt U mij dat dan
genadiglijk zeggen; heeft U echter nog wensen, geeft U dat ons dan ook te
kennen!'
[2] Ik antwoord: 'Voorshands hebben jullie alles gedaan wat rechtvaardig is voor
God en voor alle redelijke en denkende mensen; maar hoed je ervoor dat de
satan jullie niet door allerlei valstrikken betovert en dat je daardoor later getwist
en geruzie krijgt, waardoor er dan heel gemakkelijk een toestand kan ontstaan
die nog veel erger zou zijn dan waaruit Ik je nu bevrijd heb!
[3] Want de boze geest rust nooit, niet bij dag en ook niet bij nacht; hij loopt
rond als een hongerige leeuwen zijn razende honger maakt dat hij alles aanvalt
wat hem waar dan ook enigszins binnen bereik komt.
[4] Als hij zichtbaar zou zijn, dan zouden sommige moedigen de strijd met hem
aangaan, -maar dan zouden er nog meer het onderspit delven dan nu hij
onzichtbaar is; want hij kan zijn gestalte transformeren van de schoonheid van
een lichtende engel tot de gruwelijkste vorm van een vuurspuwende draak. Wie
zou het wagen hem in die vorm te bestrijden?! Want hij zou door zijn
schoonheid of door zijn alles verstarrende afschuwelijkheid overwinnaar over
duizendmaal duizenden worden; maar omdat hij zich aan niemand kan en mag
vertonen, en ieder mens zijn slechte influisteringen makkelijk herkent, omdat
deze de ziel hardvochtig, onkuis, overspelig, zelfzuchtig, heersgierig, meinedig,
gierig, onbarmhartig, onverschillig voor al het echte en goddelijke, gevoelloos
tegenover armen en lijdenden en begerig naar het genot van de wereld maken,
kan hij deze slechte pogingen van de satan altijd met open vizier bestrijden,
omdat de satan alleen het denken van de ziel. maar nooit de wil van de ziel kan
beïnvloeden.
[5] Nu heb Ik jullie dan ook de kenmerken getoond, waaraan je, als je ziel
erdoor beslopen wordt, makkelijk kunt herkennen welke geest zich in je
nabijheid bevindt, en wat hij met je voor heeft.
[6] Als jullie zoiets bij je zelf opmerken, denk dan aan Mijn leer en Mijn
woorden; verhef je ziel en doe juist het tegendeel van datgene wat je zou willen
doen, dan word je meester van de boze geest! En als jullie hem op al de
genoemde punten overwonnen hebben, dan zal hij je daarna met rust laten, en je

424
zult niet meer met hem behoeven te vechten. Maar als je je op het ene of het
andere punt laat vangen of ook maar een beetje lichtzinnig toegeeft, dan raak je
hem tot aan je aardse levenseind niet gemakkelijk meer kwijt.
[7] Let dus heel precies op alle punten, die Ik je nu heb genoemd! Want als de
boze een bepaalde ziel zover heeft gebracht -wat echt niet zoveel moeite voor
hem is -dat zij op het een of andere punt toegaf, hetgeen natuurlijk een zonde tot
gevolg had, dan kost het heel wat strijd om deze schade aan de ziel weer geheel
te herstellen.
[8] Maar wie de vaste wil heeft en zelf zoveel doet als hij maar kan, en in de
geest zijn zwakheid in Mijn handen geeft, die zal gemakkelijk de totale
overwinning op de satan behalen; maar, denkt daar wel aan, alleen als hij met
een levend geloof Mijn naam aanroept.
[9] Nu weten jullie alles wat je moet weten; je kent de echte en alleen ware,
levende God en je kent Zijn wil.
[10] Ik zeg jullie: De Vader in de hemel heeft je alles gegeven wat je nodig hebt;
nu komt het er op aan, hoe gewetensvol jullie dat gebruiken zullen voor het
echte en eeuwige welzijn van je leven.
[11] Van je eigen doen en laten zal het afhangen, en je woorden en daden zullen
je rechter zijn!
[12] Philopold blijf jij nog drie dagen hier en probeer alles in orde te maken;
kom daarna naar Kis, waar je Mij zult aantreffen.'
[13] Philopold beloofde dat te doen; daarop zegende Ik het plaatsje, en wij
gingen weer naar Kis terug.

218 Genezingen in Kis en bij Kisjonah

[I] Als wij thuis komen, lopen verscheidene bedienden ons tegemoet en
vertellen, dat niet lang na ons vertrek naar het dal veel vreemdelingen
arriveerden die nadrukkelijk naar Mij vroegen, en naar wat Ik hier deed en
waarheen ik nu gegaan was. Maar de dienaren, die zagen dat de vreemden
verklede Farizeeën waren, zeiden tegen hen dat Ik allang uit deze streek
vertrokken was, en dat ze vermoedden dat Ik misschien naar Damascus of
mogelijk zelfs naar Perzië naar de heidenen was gegaan; want tijdens Mijn
aanwezigheid had Ik meermalen gezegd: 'Het heil wordt van de Joden
afgenomen en aan de heidenen gegeven!'
[2] Toen hadden deze verkenners zich zichtbaar geërgerd, en één van hen had
daarop gezegd: 'Boeven kunnen wel de vruchten van de jonge bomen
afschudden, maar dat kunnen ze niet van een oude boom, die eerst heel
voorzichtig beklommen moet worden, als je bij de met vruchten beladen takken
wilt komen! Deze kunstenmaker zal het oude Jodendom heel weinig last
bezorgen!'
[3] Daarop hadden zij, de bedienden, gelachen en gezegd; 'Nou, pas maar op dat
de boom niet zo rot is, dat hij omwaait! Het schijnt ons toe dat jullie boom
eigenlijk allang dood is en er van een vrucht - tenzij je de verdorde takken met
gedroogde vijgen behangt en zo iets een wonder noemt allang geen spoor meer

425
te vinden is!' .
[4] Na die opmerking waren deze kennelijke Farizeeën erg ontstemd en
begonnen de bedienden te bedreigen.
[5] Maar de bedienden hadden gezegd: 'In de eerste plaats zijn wij Grieken en
hebben de godsdienst van de keizer en daarom kunnen wij over jullie domme
gedoe, dat je leer van God noemt, danig lachen, en je kunt ons niets maken als
we dat niet in je tempels en scholen doen. En in de tweede plaats zijn we hier
met velen, die dienen in het huis van de grote en machtige Kisjonah; en als je
dus niet snel maakt dat je hier vandaan komt, dan gaan we jullie met knuppels
de weg wijzen!' Toen beten ze van kwaadheid hun lippen stuk en verdwenen
langs de zee over de omhooglopende weg, die van hier naar Jeruzalem voert.
[6] Nu willen wij U, Heer Jezus, vragen of we zo goed gedaan hebben!'
[7] Ik zeg: 'Op één ding na hebben jullie goed gehandeld; het was niet goed dat
je hen een welbewuste onwaarheid hebt verteld! Het zou beter geweest zijn als
je hen de waarheid gezegd had. Dan zouden ze op ons gewacht hebben, en wij
zouden hen geholpen hebben; want het waren merendeels zieken, met daarbij
wel enige Farizeeën, maar van een iets betere soort. Nu zijn ze bij de heuvel
gelegerd die aan het boveneind van de bocht ligt; ga daar zo snel mogelijk met
ezels en muildieren heen en breng ze allemaal hierheen. Zeg tegen hen: 'De Heer
is gekomen en wacht op u!' Leg de zieken op de muildieren en ezels, en laat de
gezonden te voet komen!'
[8] Na deze wens van Mij gaan de dienaren, hoewel het al tamelijk laat en
schemerig is, op weg en brengen na een uur allen mee, die ze voorheen in hun
blinde ijver verjaagd hadden.
[9] Meteen komen vijf Farizeeën met de verschuldigde eerbied naar Mij toe en
beklagen zich erover, dat de bedienden hen zeer ruw behandeld hebben, en dat
deze hen beledigd en belogen hebben.
[10] Maar Ik sus hen en zeg, dat het van de bedienden geen boze opzet was
geweest. 'Want ze deden dat alleen maar uit blinde liefde voor Mij, omdat ze
dachten in u Mijn vijanden te zien. Daarom heb Ik ze ook na Mijn aankomst
direkt opgedragen om u te halen en zo goed mogelijk hier te brengen; en zo
moesten ze tegenover u meteen weer goedmaken, wat ze eerder misdaan
hadden; en Ik vind, dat de zaak hiermee van de baan is.'
[11] De Farizeeën zeggen: 'Zo is het; alles is nu weer helemaal in orde. Maar nu
over iets anders!
[12] Wij zijn helemaal uit Bethlehem gekomen, omdat we over uw
buitengewone geneeskunst wonderlijke dingen gehoord hebben. Daarom hebben
wij onze zieken ook meegebracht; degenen, die nog zoveel kracht hadden dat ze
hun voeten konden gebruiken, moesten natuurlijk lopen, -de zwakkeren hebben
we echter op lastdieren hierheen gebracht. Wij vragen u, of u zich over de
lijdenden wilt ontfermen en hen wilt genezen van hun kwalen!'
[13] Ik zeg: 'Waar zijn dan diegenen, die u op lastdieren van Bethlehem hierheen
gebracht hebt? Daar hebben de bedienden Mij niets over verteld.'
[14] De vijf Farizeeën zeggen: 'Wij hebben ze aan de andere kant van de bocht
in de herberg gebracht, omdat we niet konden weten of u er wel was. Want het
was toch al erg moeilijk te weten te komen dat u zich in deze tijd meestal hier

426
ophoudt, en het was helemaal niet zeker dat we u hier aan zouden treffen, maar
we hebben het er toch op gewaagd. Anders zou men hier wel geweten hebben
waar u zich dan zou bevinden, of wanneer u zo ongeveer terug zou komen.
Vanwege die onzekerheid hebben we dan ook onze ergste zieken in de
voornoemde herberg ondergebracht, opdat ze daar verzorgd zouden worden
terwijl wij moeite deden ergens bij u te komen om u te vragen u te ontfermen
over onze erge zieken! Daarom hebben we ook onze legerplaats op de berg
boven de herberg gesitueerd, zodat we zo dicht mogelijk bij onze zieken zouden
zijn die met moeite in de herberg zijn ondergebracht.
[15] Heer en meester, nu hebben we alles gezegd en verder hebben we niets te
vertellen. Als u het dus wilt, ontferm u dan over de armen en lijdenden!'
[16] Ik zeg: 'Het is zo: Als u geen wonderen en tekens ziet, dan is uw geloof
zwak; zonder de kracht van het geloof kan er echter weinig gedaan worden tot
heil van de mensen! Maar als u gelooft, dan zult u de heerlijkheid van de macht
Gods in de mens zien!'
[17] Allen antwoorden: 'Ja, ja, Heer. Wij geloven allemaal. Wie zoals u een
dode dochter van de overste Jaïrus in het leven kan terugroepen, die kan ook alle
andere ziekten genezen die nog lang niet zo erg zijn als de dood! Want over die
daad werd tot voorbij Bethlehem, de stad van David, gesproken!'
[18] Met opgeheven handen zeg Ik dan: 'Nu dan, laat het dan gebeuren zoals
jullie geloven!'
[19] Alle zieken, die op het erf wachtten op genezing, werden plotseling
kerngezond, begonnen te jubelen en te roepen van vreugde en riepen luid: 'Wij
zagen een licht ons lichaam binnengaan - en toen waren we gezond; en we
voelen ons nu zo goed alsof we nooit wat gemankeerd hebben. Heil Hem, die
ons zo onverwacht heeft genezen!'
[20] De Farizeeën kunnen van verbazing bijna geen woord uitbrengen. Na een
poosje horen ze echter ook in het plaatsje Kis luid roepen en jubelen; en de
Farizeeën met de geheel genezen zieken lopen zo snel mogelijk naar buiten om
te zien wat dat lawaai betekent. Maar dan zien ze al gauw hun zieken uit de
herberg, die allen als vrolijke herten in het rond springen en voortdurend 'Heil
aan de man' roepen, voor hem die hen zo wonderbaar genezen had.
[21] Als de genezenen de vijf Farizeeën tegen komen, vragen deze aan de
jubelenden, wanneer en hoe ze genezen werden. Allen, ongeveer dertig mensen,
vertellen hen in koor, hoe dat om zo en zo laat gebeurde, en dat ze een licht in
hun lichaam hebben zien gaan.
[22] Zo merken de vijf, dat het precies op het moment was toen Ik zei: 'Laat het
gebeuren, zoals jullie geloven!', en dat degenen in de herberg door een licht
genezen werden.
[23] Er heerst een algehele verbazing, en de genezenen roepen: 'Breng ons naar
de genezer, zodat wij hem persoonlijk onze lof en ons loon brengen!'
[24] Nu brengen de Farizeeën hen tot Mij, en ze vallen voor Mij neer en geven
God de eer, omdat Hij aan een mens deze kracht gaf!
[25] Maar Ik zeg dat ze op moeten staan en tevens waarschuw ik hen allen,
terwijl Ik ze de voor hen klaargemaakte eetzaal aanwijs, dat ze niets van deze
gebeurtenis mogen vertellen, niet in Jeruzalem en ook niet in de stad van David.

427
[26] En als één man beloven ze Mij, dat ze dat zoveel mogelijk zullen trachten te
voorkomen; alleen zou het wel moeilijkheden geven als ze weer kerngezond in
de stad terug zouden komen; maar ze zouden toch al het mogelijke doen om Mij
vooral niette verraden.
[27] Ik zeg dat Ik dat een goed voornemen vind en breng hen Zelf in de eetzaal,
waar verfrissingen en allerlei versterkingen op hen staan te wachten. Ik zegen
hun spijzen en dranken en geef ze dan de raad om naar behoefte te eten en te
drinken en verzeker hen, dat ze er geen schade van zullen ondervinden. En ze
beginnen te eten en te drinken; maar Ik trek Mij daarna in een ander vertrek
terug, waar de eerlijke Baram uit Jesaira nog voor Mij en de Mijnen een
buitengewoon rijkelijke maaltijd geserveerd had, waaraan Kisjonah en zijn
familie blij naast Mij zittend deelnamen.

219 Gelijkenis van de gemeste os

[I] Na het avondmaal zegt Ahab: 'Heer, vanzelfsprekend heb ik voor mijzelf al
sinds Jesaïra een heel duidelijk beeld van Uw wezen, en voor mij en mijns
gelijken waren zulke geweldige tekens niet nodig geweest om ons meer dan
voldoende ervan te overtuigen, dat U Jehova Zelf bent, Die werkt door middel
van een van de aarde als het ware geleend mensenlichaam. Maar ik vraag mij af
of de vijf Farizeeën uit Bethlehem, die overigens echte mannen van eer schijnen
te zijn, er serieus niets van merken wie degene zou kunnen zijn, die hun zieken
zo wonderbaarlijk genezen heeft. Als ze ook maar enig idee hebben, dan ligt het
toch erg voor de hand dat een gewoon mens zoiets in der eeuwigheid niet kan. Ik
denk dat ze eens wat aan de tand gevoeld moeten worden, dan zal wel vlug
blijken wat ze in hun hart over U denken.'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik hoop niet dat je er aan twijfelt, dat Ik precies weet wat ze
van Mij denken; en daarom vind Ik het helemaal niet nodig dat we hen in hun
persoonlijke bespiegelingen storen. Bovendien komt er morgen nog een dag,
waarop nog menige zaak uitstekend geschikt kan worden. Laat ze vannacht maar
goed doorgisten! Want net zoals voor de nieuwe most de gisting nodig is, opdat
uit de most een alcoholische wijn ontstaat, zo heeft ook ieder mens een
soortgelijke gisting in zijn gemoed nodig als hij over wil gaan in het volle en
ware geestelijke.
[3] Kijk, als een mens alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel
behaaglijk; hij heeft nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van en
vraagt zich niet af of er een God is, of er een leven is na de
dood van zijn lichaam, of de mens niet meer is dan een dier of dat het dier meer
is dan de mens. Bergen en dalen maken geen verschil voor hem, winter en
zomer doen hem niets; want in de zomer heeft hij schaduw en verkoelende
baden en in de winter heeft hij een goede verwarming en warme kleren.
[4] Daarom maakt het hem ook niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want
ten eerste heeft hij voor tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld
genoeg om dat wat hij te kort zou komen aan te schaffen.
[5] Nu, zo'n mens leeft dan in net zo'n rustig gangetje als een gemeste os in de

428
stal en denkt ook niet veel meer dan een os en is derhalve niets meer dan een
genietend dier in menselijke gestalte.
[6] Ais je bij zo iemand zou komen om hem het evangelie van het Godsrijk te
prediken, dan doet hij met jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met een
steekvlieg die hem stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart
naar de hem storende gast, en die moet er snel vandoor gaan om niet
platgeslagen of op z'n minst half dood geslagen te worden.
[7] Zo'n zorgeloze genieter van het eten zal zijn dienaren, die eigenlijk de
verjagende en afwerende staart van de levensgenieter zijn, opdracht geven om je
er uit te jagen; en jij zult zeker zo snel mogelijk maken dat je weg komt en pas
op een behoorlijke afstand erover na kunnen denken, wat de invloed van jouw
evangelieprediking op de zelfvoldane voedselgenieter was.
[8] Maar Ik heb de mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te
geven: Ik Iaat ze het ene ongeluk na het andere overkomen; daardoor krijgen ze
allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken, te zoeken en te vragen
hoe dat toch komt dat ze nu van alle kanten belaagd worden, terwijl ze toch
nooit iemand onrecht aangedaan hebben en altijd als nette, fatsoenlijke mensen
hebben geleefd!
[9] Maar dat gebeurt alleen maar voor het nodige gistingsproces.
[10] Als zulke mensen dan goed gaan gisten, hebben ze behoefte aan vrienden
die hen weer tot rust zouden kunnen brengen; ga dan naar hen toe en predik hen
het evangelie, en ze zullen naar je luisteren, en nooit hun trotse en woedend om
zich heen slaande staart tegen je opheffen!
[11] Wel, om deze reden is het goed dat onze gasten gedurende deze nacht een
bepaald gistingsproces doormaken; daardoor zal hun geest meer gaan werken,
en dan zullen wij het morgen met zo moeilijk met hen hebben. Zie je dat nu in?'

220 De rust en het nietsdoen

[I] Ahab zegt: 'O wijsheid, o wijsheid! Hoe hoog en waar is datgene, wat in U
woont, en hoe vreselijk dom zijn wij daarbij vergeleken! Het is al eeuwenlang
bewezen dat er niets ontstaat zonder een voorafgaande strijd; en toch wilde ik nu
zonder meer naar de Bethlehemieten gaan om hun geest te verlichten! O ik ben
toch wel het toppunt van domheid?! De Griekse wijzen zeggen toch al: 'Iedere
werkzaamheid hangt van strijd af, en iedere uitwerking is daar het gevolg van!',
-en ik had dat niet in de gaten! Hoe komt het toch dat ik het nu wel inzie?! .
[2] Ja, als in het innerlijk van een mens niet echt een gevecht met zichzelf en
zijn verschillende eigenschappen plaatsvindt, is alles nutteloos wat men van
buitenaf met hem wil doen!
[3] De leerzame levensverhoudingen van de mens zijn me nu volkomen
duidelijk, en bijna zou ik hier een voorname grondregel voor het.leven opstellen
en ik geloof, dat ik daarmee niet ver naast de roos zou schieten! 'Laat maar eens
horen!', zeg Ik, 'Ik wacht met Mijn oordeel, tot je hem hebt uitgesproken.'
[4] Ahab zegt: 'Wat een mens zichzelf niet verschaft door zijn oorspronkelijk
ontvangen eigenschappen te gebruiken, dat kan geen God hem geven, want dan

429
zou hij vernietigd worden! God kan alles, maar daar heeft de mens niets aan!
[5] Als iemand zichzelf niet eerst kent, hoe zal hij dan een ander of tenslotte
zelfs God kennen?! - Deze grondregel had ik bedacht. Heer, zit ik er ver naast?'
[6] Ik zeg: 'Nee, vriend Ahab, werkelijk, je hebt de spijker nu precies op de kop
geslagen; het is zo! Wat de mens zich met zijn eigen hem geschonken krachten
niet zelfstandig verschaft, dat kan en mag God hem ook niet geven zonder hem
daardoor te oordelen!
[7] Wees allen daarom niet alleen slechts hoorders van Mijn woord, maar
enthousiaste daders, dan pas zullen jullie de zegeningen daarvan in je waar gaan
nemen!
[8] Want het leven bestaat uit doen, en niet uit het ongebruikt laten van de
krachten waarvan het leven afhankelijk is, en het leven moet zelfs ?oor de
aanhoudende werkzaamheid van de gezamenlijke krachten eeuwig In stand
gehouden worden; want in het 'zich ter ruste leggen' bevindt zich geen blijvend
leven.
[9] Dat bepaalde gevoel van welbehagen dat de rust jullie geeft, is niets anders
dan een gedeeltelijke dood van de voor het leven nodige krachten; wie het steeds
prettiger vindt om zich over te geven aan het rustende nietsdoen, vooral aan het
geestelijke nietsdoen, die omarmt daardoor steeds meer de werkelijke dood,
waar geen God hem zo makkelijk uit kan bevrijden!
[10] Ja, er is ook een echte rust die volleven is, maar dat is een rusten in God en
dat is het onbeschrijfelijk zaligmakende gevoel van tevredenheid over het bezig
zijn volgens de wil van God.
[11] Dit zalige gevoel van tevredenheid en het duidelijke besef steeds volgens
Gods orde te hebben gehandeld, is de bewuste echte rust in God, en alleen die is
volleven omdat die daarna veel energie en actie veroorzaakt. Iedere andere rust
die bestaat uit het stoppen van de levenskrachten, is echter zoals reeds gezegd,
in zoverre een echte dood, als de mate waarin de verschillende levenskrachten
zich onttrokken hebben aan het werk en daarmee niet meer verder gaan. -
Begrijpen jullie dat?'
[12] Judas Iskariot zegt: 'Heer, als dat zo is, dan moet de mens de slaap mijden
als de pest; want tijdens de slaap rusten er toch ook een aantal levenskrachten, al
zijn het dan ook uiterlijke!'
[13] Ik antwoord: 'Zeker! Daarom zullen langslapers ook nooit zo bijzonder oud
worden. Wie zijn lichaam in de jeugd vijf uur en als oudere zes uur slaap gunt,
zal ook meestal een hoge ouderdom bereiken en lang een jeugdig uiterlijk
behouden, terwijl een langslaper gauw veroudert, een rimpelig gezicht en grijze
haren krijgt en er op latere leeftijd als een schim uitziet.
[14] Zoals het lichaam echter door te veel slaap steeds meer afsterft, net zo en
nog veel sterker uit zich dat bij de ziel, als ze steeds meer nalaat om volgens
Mijn woord en wil bezig te zijn.
[15] Als het nietsdoen zich echter eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan
nestelt zich daar ook de zonde; want het nietsdoen is niets anders dan
eigenliefde, die iedere bezigheid voor iemand anders des te meer ontvlucht,
omdat ze in wezen niets anders wil dan dat alle anderen ten behoeve en ten nutte
van haar zullen werken!

430
[16] Vermijdt daarom vooral het nietsdoen; want dat is het echte zaad voor alle
mogelijke zonden!
[17] Als voorbeeld kunnen ook de verschillende roofdieren dienen. Kijk, deze
dieren gaan alleen dan maar tot hun verderf brengende bezigheid over, als ze
door een razende honger gedreven worden; hebben ze hun buit veroverd en hun
honger gestild, dan gaan ze meteen weer in hun holen en rusten daar vaak
dagenlang; zoals speciaal de slangen dat wel doen.
[18] Bekijk dan eens een rover en moordenaar! Deze mens, die overigens alle
arbeid schuwt, en eigenlijk een vleselijke duivel is, ligt dagenlang ergens in zijn
roversnest; alleen als de wachtposten hem meedelen dat er een rijke karavaan
voorbij zijn roversnest zal trekken, gaat hij met zijn kornuiten mee op de loer
liggen en valt dan de voorbijtrekkende karavaan meedogenloos aan en berooft
haar, en vermoordt de kooplieden om niet verraden te worden! En dat is een
vrucht van het nietsdoen.
[19] Ik zeg daarom nog eenmaal: Wees vooral op je hoede voor het nietsdoen;
want dat is de weg en de brede deur tot alle mogelijke zonden!
[20] Na gedane arbeid is een matige rust goed voor de ledematen, maar een
overmatige rust is slechter dan helemaal geen rust.'

221 'De nachtprediking'

[I] Als iemand te voet een lange weg heeft afgelegd en tenslotte een herberg
bereikt, dan zal hij als hij niet direkt naar bed gaat maar zich matig beweegt en
de volgende morgen al voor het opgaan van de zon op is, de gehele dag geen
moeheid merken, en hoe langer hij zijn reis op die manier voortzet, des te
minder daardoor vermoeid raken.
[2] Maar als iemand die net zo vermoeid van een dagtocht, in een herberg
aankomt, meteen naar bed gaat en pas de volgende dag 's middags op staat, dan
zal hij zijn verdere reis voortzetten met totaal verstijfde voeten en met een
geheel verward hoofd en na een poosje lopen zal hij zo moe zijn dat hij vurig
verlangt naar een rustpauze, en het kan zelfs gebeuren dat hij langs de weg blijft
liggen en dood gaat als hij mogelijkerwijs geen hulp krijgt.
[3] Waar komt dat door? Door zijn eigen te grote zin om te rusten en het
daarmee verbonden zelfbedrog, dat de rust de mens zou versterken.
[4] Als iemand zich in de een of andere kunst, waarvoor een grote mate van
hand en vingervlugheid vereist is, een grote verbazingwekkende perfectie wil
bereiken, dan vraag Ik je: Zal hij die ooit bereiken, als hij in plaats van iedere
dag voortdurend vlijtig te oefenen, zijn handen en vingers in zijn zakken steekt
en dag na dag niets doend rondloopt, omdat hij angst heeft dat hij door het
vermoeien van zijn vingers en handen, deze te stijf en te onhandelbaar zou
maken voor het nagestreefde kunstenaarschap?
[5] Waarlijk, Ik zou Zelf ondanks al Mijn onbegrensde wijsheid niet het moment
kunnen voorspellen waarop zo'n leerling van de kunst een virtuoos zou worden!
Daarom, beste vrienden en broeders, zeg Ik nogmaals tegen jullie:
[6] Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de

431
mensen is goed! Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en
onvermoeibare activiteit van God en kan daarom slechts door ware
werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de eeuwigheid bewaard
blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood voor de dag komt en
komen moet.
[7] Leg je handen op je hart en besef, hoe het steeds maar door dag en nacht
werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af;
als het hart echter eens stil gaat staan, is het - denk Ik - met het natuurlijke leven
wel gedaan!
[8] Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het
lichaam is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart der ziel, de dood van de
ziel!
[9] Het hart van de ziel heet echter 'liefde', en het kloppen van dit hart uit zich in
de echte en complete werken der liefde.
[10] Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve de nooit moe wordende
polsslag van het hart der ziel. Hoe vlijtiger dat zielehart slaat, hoe meer leven er
in de ziel komt, en als zich daardoor een voldoende hoge levensenergie in de
zielontwikkeld heeft, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste
levensenergie evenaart, dan wekt zij het leven van de goddelijke geest in zich
op.
[11] Deze geest, die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste activiteit
zelf is - vloeit dan in de hem door de werken der liefde geheel gelijk geworden
ziel, en dan is het eeuwige onvergankelijke leven in de ziel volledig begonnen!
[12] Zie je, dat is nu allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie
rust!
[13] Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het
eeuwige leven zijn!
[14] Geloof maar niet, dat Ik gekomen ben om de mensen van deze aarde vrede
en rust te brengen; o nee, maar wel het zwaard en de oorlog!
[15] Want de mensen moeten door de nood en allerlei tegenspoed aangezet
worden tot werkzaamheid, omdat ze anders trage, gemeste ossen zouden worden
die zichzelf vetmesten als voer voor de eeuwige dood!
[16] Ook veroorzaken nood en tegenspoed in de mens opeenvolgende
gistingsprocessen, waaruit zich op den duur toch iets geestelijks ontwikkelen
kan.
[17] Natuurlijk kun je zeggen: 'Door nood en tegenspoed ontstaan ook toorn,
wraak, moord en doodslag en nijd, hardvochtigheid en vervolging!' Dat is beslist
waar; maar hoe erg deze zaken ook zijn, de gevolgen daarvan zijn toch nog beter
dan de luie rust, die dood is en geen goed en ook geen kwaad veroorzaakt.
[18] Daarom zeg Ik jullie: Loop warm voor Mij of blijf koud voor Mij; want een
lauwe spuug Ik uit!
[19] Een actieve vijand heb Ik liever dan een lauwe vriend; want de actieve
vijand noopt Mij om zo actief mogelijk te zijn, opdat Ik hem win of de goede
weg insla om hem voor Mij voor altijd onschadelijk te maken; bij een lauwe
vriend wordt Ik Zelf ook lauw, en zal Ik iets aan die vriend hebben als Ik in
nood kom?!

432
[20] Een lauwe bestuurder is daarom een plaag voor zijn volk; want daardoor
vergaat de geest van het volk, en de mensen verworden tot pure gemeste ossen
en pakezels! Maar een krachtige en zelfs tirannieke bestuurder maakt het volk
levend, en alles is zo actief mogelijk om toch maar geen straf op te lopen; en als
de tiran het te bont maakt, dan zal het volk zich tenslotte massaal verheffen en
zich van zijn beul bevrijden.
[21] Ik geloof, dat Ik nu voldoende over de waarde van de werkzaamheid
gesproken heb, en Ik ben ervan overtuigd dat jullie deze les allemaal hebben
begrepen. Dus, als iemand dat wil en vindt dat zijn lichaam slaap nodig heeft,
Iaat die dan een bed opzoeken; wie echter gedurende de nacht met Mij waken
wil, die blijve hier!' Daarop zeggen allen: 'Heer, hoe zouden wij nu kunnen
slapen, als U waakt?! - Alleen moeder Maria schijnt lichaamsrust nodig te
hebben, dus kunt U tegen haar wel zeggen dat ze moet gaan slapen.’
[22] Maar hoewel Maria achter Mij op een leunstoel wat sluimerde, hoorde ze
toch wat er gezegd werd, ze ging rechtop zitten en zei heel vriendelijk tegen de
spreker: 'Vriend, ik zeg tegen jou, omdat jij meestal de woordvoerder voor al je
medeleerlingen bent, dat jouw bezorgdheid voor mij een beetje overbodig is;
want weet je, ik heb voor mijn Heer al wel een paar honderd slapeloze nachten
doorwaakt, en ik leef nog steeds - en als het Zijn wil is zal ik er weer zo veel
doorwaken en mijn leven niet verliezen! Hebben jullie dus allemaal maar geen
zorgen over mij; het is voldoende als er Een aan mij denkt!'
[23] Deze woorden waren echter aan Thomas gericht. Hij ging naar Maria en
vroeg haar om zijn goed bedoelde mening niet onvriendelijk op te nemen. Maar
Maria suste hem en was zeer vriendelijk over zijn zorg over haar en het werd
Thomas weer lichter om het hart, zodat hij weldra weer helemaal gerustgesteld
naar zijn plaats ging.
[24] Toen bleef het een poos stil. Niemand zei iets; want ze dachten allen nu
diep erover na, en het licht van de waarheid van het vertelde werd steeds
helderder voor hen.
[25] Alleen Matthéus zei na een poosje bij zichzelf: 'Morgen bij het krieken van
de dag wordt deze leer van de werkzaamheid en de rust, zo goed dat mogelijk is,
opgeschreven op een vel dat alleen voor deze leer gebruikt wordt; want deze
buitengewoon belangrijke leer mag voor geen goud van de wereld verloren
gaan!' En toen niet lang daarna de dag aanbrak, hield Matthéus ook zijn woord;
en deze leer heeft nog lang bestaan en is door Jonaël en Jaïruth ook naar
Samaria meegenomen, maar in de loop der tijd werd ze zeer misvormd en is
daarom ook verloren gegaan. Zolang ze echter nog in omloop was, circuleerde
ze onder het volk onder de naam 'de nachtprediking'.

222 De vijf Farizeeën

[1] De volgende morgen kwamen de vijf Farizeeën naar Mij toe, begroetten Mij
en Mijn leerlingen op hun manier zeer hoffelijk en betoonden Mij nog een grote
eer, door Mij te vragen, of Ik hen waardig vond om Mij de voeten te wassen.
[2] Want het was in Bethlehem nog een oud gebruik om iemand te eren door de

433
voetwassing; de gastheer waste de voeten van zijn gasten, of de voornaamste
van de gasten waste als een tegenbewijs van eer op de volgende morgen de
voeten van de gastheer. Daarom liet Ik dan ook de vijf Farizeeën uit Bethlehem
Mijn voeten wassen en afdrogen.
[3] Pas na deze handeling vroegen de vijf Farizeeën aan Mij: 'Waarlijk,
onbegrijpelijk grote meester! Vertelons nu toch eens iets over de aard en manier,
waarop de kracht werkt waarmee U dergelijke nooit gehoorde genezingen tot
stand brengt! Dat U zulks - in het algemeen gesproken - duidelijk door de kracht
van God doet, staat wel vast; maar hoe en op wat voor wijze dat zo ongehoord
volmaakt kan gaan, dat is een andere vraag. Slechts daarover - als u ons voor
enigszins waardig houdt -zouden we iets naders willen weten, en dan zullen we
zeer tevreden en u eeuwig dankbaar blijvend de terugweg naar Bethlehem weer
aanvaarden.'
[4] Ik zeg: 'Al zou Ik het u willen zeggen, dan zou u het toch niet aannemen;
want de driedubbele doek van Mozes hangt ook voor uw ogen, opdat u niet zou
merken, wie degene is, die nu met u spreekt! Als u Hem zou kennen, dan zou U
zo'n vraag nooit stellen; maar omdat u Hem niet kent, daarom vraagt u zoals u
vraagt!
[5] En als Ik u een juist antwoord zou geven, dan zou u het toch niet aanvaarden.
Want u ziet wel datgene, wat zich in de stoffelijke wereld bevindt en gebeurt;
maar wat de geest en diens rijk en werken betreft, dat is vreemd voor u, en u
kunt daarom ook niet begrijpen en voelen wat het wezen en werken van het
Godsrijk in de mens is.
[6] Maar ga heen en doe boete voor uw vele zonden, dan zult u merken dat het
rijk van God u genaderd is.
[7] Heb God met al uw krachten lief en aanbid Hem in geest en in waarheid;
maar heb ook uw naaste arme broeder en zuster lief; vervolg uw vijanden niet;
vervloek niet degenen die u vervloeken en doe degenen die u kwaad doen, goed,
dan zult u gloeiende kolen op hun hoofden stapelen, en God zal uw werken
aanschouwen en ze honderdvoudig aan u vergelden.
[8] Leen uw geld niet uit aan degenen die het u met veel winst weer terug
kunnen geven, maar leen het aan echte armen en behoeftigen, dan zal uw geld in
de hemel tegen hoge rente uitgezet zijn, en de Vader in de hemel zal u altijd
kapitaal en interest voor eeuwig uitbetalen!
[9] Ontvang ook niet zo gretig lof, dank en prijs van de wereld voor uw goede
daden; want als u dit doet om wille van de wereld, wat zal dan uw loon in de
hemel zijn?! Ik zeg u: Wie op aarde voor een goede, aan arme broeders bewezen
daad het een of andere loon verlangt of in welke vorm dan ook aanneemt, diens
loon in de hemel is nihil!
[10] Wie voor de hemel werkt die zal door de hemel, zowel nu in de tijd als
eenmaal eeuwig, beloond worden; wie echter voor de wereld werkt, die zal van
de wereld wel een smadelijk en vergankelijk loon oogsten; maar in de hemel zal
hij zijn inkomstenboek leeg vinden, en zijn loon zal verdwenen zijn, en aan zijn
geestelijke armoede zal heel moeilijk een einde komen!
[11] Als u dit goed ter harte neemt en daarnaar handelt, zal het u spoedig
duidelijk worden, met welke middelen Ik uw zieken heb genezen. - Nu weet u

434
alles wat u moet weten. Vraag niet om meer, waaraan u toch niets zou hebben
als men het tegen u zei.
[12] Zorg er echter ook voor dat u over Mij, Mijn daden en Mijn leerlingen noch
in Jeruzalem en evenmin in de stad van David iets rondvertelt; want dat zou u
geen zegen brengen!
[13] Maar nu kunt u, als u uw morgenmaal genoten heeft, met een gerust
gemoed de terugweg weer aanvaarden!'
[14] Na Mijn toespraak trekken de vijf wel wat verbouwereerde gezichten; maar
ze durven het toch niet aan om nog een vraag te stellen, zij buigen voor Mij en
gaan dan naar hun eetzaal en na het morgenmaal gaan ze weer op weg naar hun
thuisland.

223 Een les in het geven van onderricht

[I] Maar dan komen de leerlingen naar Mij toe en vragen, waarom Ik toch in
zulke bedekte termen met de Bethlehemieten heb gesproken.
[2] Ik antwoord: 'Zijn jullie dan nog steeds zo onverstandig, alsof je nog nooit
een wijs woord van Mij hebt gehoord?! Zij denken dat Ik n.iets meer ben dan
een dokter die begiftigd is met buitengewone geheime vaardigheden, en die met
hulp van geheime krachten in de natuur zulke wonderbaarlijke genezingen
verricht.
[3] Zij zijn niet onbekend met de sekte der Essenen, die zeer opmerkelijke
kennis bezit over de geheime apothekerskunst, waardoor zij menige kwaal
kunnen genezen en ook bepaalde verschijnselen te weeg kunnen brengen die
door een leek als duidelijke wonderen aangemerkt moeten worden. Als je dit
bedenkt, kan er dan uiteindelijk iets anders uitkomen dan dat deze
Bethlehemieten mij zonder twijfel alleen maar aanzien voor een Esseen van de
vierde, dus hoogste graad, wiens wetenschap zo groot is dat hij
de meest verschillende natuurkrachten beheerst en ze naar willekeur kan
besturen?!
[4] Als Ik hen echter zonder meer verteld zou hebben, dat Ik als Zoon van de
Allerhoogste de beloofde Messias was, dan zouden deze orthodoxe Joden zich
bovenmatig zijn gaan ergeren en zouden Mij voor een magiër gehouden hebben
die zich het hoogste aanmatigde en die met de satan een verbond had gesloten,
en als zo iemand zouden ze Mij ook belasterd hebben, en de genezing van hun
hierheen gebrachte zieken zou voor hun de ergste steen des aanstoots geworden
zijn! Maar omdat ze Mij nu voor een pure Esseen houden, gaan ze heel
gemoedelijk naar huis en loven en prijzen God die de mens zulke geheime
kennis en kracht geeft, dat hij de lijdende mensen de zekerste, hoewel
wonderbaarlijkste hulp kan geven!
[5] Opdat ze echter thuis bij rustiger en rijper nadenken toch gemakkelijk er
achter kunnen komen dat Ik zeker geen Esseen ben, omdat de door Mij aan hen
bekend gemaakte principes over het zedelijke en maatschappelijke onderlinge
verkeer der mensen rechtstreeks indruisen tegen die van de Essenen, heb Ik hen
precies zoveel onderricht gegeven als voor dit bepaalde doel nodig was. Zij

435
zullen thuis Mijn leer mooi en netjes met de leer van de Essenen, die ze wel
hebben, vergelijken en na de gevonden schrille contrasten pas echt raar
opkijken. Zoals de vijf reeds in jullie bijzijn achterdocht kregen toen ze Mijn
woorden hoorden, omdat Mijn leer voor hen, zoals Ik al zei, rechtstreeks indruist
tegen die van de Essenen.
[6] Zij zouden wel graag meer aan Mij hebben willen vragen, maar Ik heb ze zo
kort mogelijk te woord gestaan, en zij verdwenen en durfden geen verdere
vragen meer te stellen; want zij zagen dat Ik volgens Mijn daden wel best een
Esseen van de hoogste rang zou kunnen zijn, maar volgens de door Mij aan hen
gerichte woorden toch weer niet. Maar terwijl ze onderweg aan niets anders dan
aan dit verschijnsel denken, denken ze nu ook: 'Hebben de Essenen soms twee
leren, een uiterlijke alleen voor het blinde wereldse volk, en een innerlijke voor
zichzelf?' Het kon best zo zijn, dat Ik dus oprecht tegen hen geweest was, en dat
Ik, als goede kenner van de schrift, hen zo maar enige zinnen van de innerlijke
leer toegeworpen had, en het verdere zoeken aan hen zelf had overgelaten!
[7] Maar één van de vijf meent echter dat er heel wat anders achter Mij steekt
dan een Esseen van de hoogste rang. Nu zegt hij tegen de andere vier: 'Ik voor
mij vind nu niet di rekt dat hij een Esseen is; want ik heb nog maar pas met een
Esseen over al hun leren en gebruiken gesproken, en hij was daarbij erg eerlijk;
maar hij wist niets over een tweede geheime leer. Ik houd daarom deze
zonderlinge genezer van Nazareth voor een geheel eigen en zover ik weet nog
nooit voorgekomen verschijning. Hij is God - of een duivel, hetgeen ik echter
wil betwijfelen omdat zijn leer het meest sociale principe behelst dat ik ooit
hoorde; een duivel is daarentegen de grootst mogelijke tiran en dus een
uitgesproken vijand van alle sociale leer!'
[8] Zie je, onderweg voeren die vijf nu al zulke gesprekken en zij zijn daarin zo
verdiept dat ze nauwelijks merken, dat hun voeten zich bewegen en hen verder
dragen.
[9] Beste vrienden, als men iets leert, moet men behoedzaam te werk gaan; men
moet niet meteen met de deur in huis vallen en net als bij een maaltijd niet alle
spijzen in één keer binnen brengen, maar men moet zachtjes het huis ingaan en
bescheiden aan een deur kloppen die in het een of andere vertrek voert; en als
men een maaltijd serveert, moet men pas dan de tweede gang op tafel zetten als
de gasten de eerste reeds genuttigd hebben; anders vindt men je als bezoeker
onaardig en brutaal en zul je in het door je bezochte huis weinig of niets kunnen
uitrichten, terwijl de gastheer de gasten alle eetlust ontneemt als hij in één keer
een massa spijzen van allerlei aard op tafel zou zetten; maar als alles ordelijk
gaat, zullen de gasten hun eetlust behouden, en zij zullen tenslotte hun gastheer
prijzen omdat hij zo voortreffelijk voor hen gezorgd heeft!
[10] En let op, zo moet men ook te werk gaan bij het lesgeven, als men daarmee
iets wil bereiken. - Begrijpen jullie dit nu?'
[11] De leerlingen zeggen: ' Ja Heer, wij begrijpen nu alles, wat U nu zoals altijd
zo wijs tegen ons gezegd hebt!'
[12] Ik zeg: 'Nu goed, dan zullen wij nu ook aan het ochtendmaal gaan!'

436
224 Innerlijke zelfbeschouwing

[1] Meteen staan wij van onze rustbanken op en gaan de tuin in, waar al een
rijkelijk ochtendmaal op ons wacht dat Baram alweer voor ons klaargemaakt
heeft.
[2] Weliswaar zegt Kisjonah tegen Baram: ~Maar broeder, wat doe je toch?!
Denk je soms, dat mijn zolders, voorraadkamers en wijnkelders leeg staan?!'
[3] Baram zegt: 'Broeder, ik weet maar al te goed dat duizend gasten per dag je
voorraden in duizend jaar niet kunnen opmaken; maar ik behoor goddank toch
ook niet tot de armen van dit land, dus laat me vandaag nog maar het plezier al
deze gasten te verzorgen! Want ik schep er erg veel genoegen in, met dat beetje
wat ik heb de Heer te mogen dienen! Morgen zullen jouw kookkachels weer net
zo veel werk hebben als ooit tevoren!'
[4] Kisjonah en Baram omarmen en kussen elkaar en gaan dan ook aan tafel
zitten en eten een heerlijke vis met brood en wijn.
[5] Na de maaltijd vraagt Kisjonah, wat men die dag zal gaan doen, of Ik soms
weer ergens naar toe wilde, zodat hij voorbereidingen kon treffen voor een
gemakkelijke reis.
[6] Ik zeg: 'Vriend en broeder! Maak jij je maar nergens zorgen over! Wat de
tijd brengen zal, dat pakken we aan! Maar vandaag en morgen zullen weinig of
niets brengen, 'behalve ons zelf, en daarom hebben we ook geen speciale
voorbereidingen nodig. Morgen tegen de avond zal Philopold uit Kana komen;
die zal ook heel wat te vertellen hebben.
[7] Nu zullen we echter tot de middag een paar oefeningen in zelfbeschouwing
doen onder de verkoelende schaduw van de bomen!
[8] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Er is voor een mens niets heilzamer dan zo nu
en dan zichzelf innerlijk te onderzoeken! Wie zichzelf en zijn krachten
ontdekken wil, moet zich meermalen zelf onderzoeken en innerlijk bekijken.
[9] Omdat dat zo dringend nodig is, zullen wij zo'n oefening vandaag vóór de
middag doen, en na het middageten zullen wij de zee opgaan en zien wat daar
eventueel gedaan kan worden.'
[10] Enigen weten echter niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke
zelfbeschouwing, en vragen dat aan Mij. Dan zeg Ik: 'Rust en denk in stilte
actief na over jullie doen en laten, over de jullie welbekende wil van God, en of
je deze hebt opgevolgd tijdens de verschillende periodes van je leven. Op deze
manier heb je je innerlijk onderzocht en daardoor bemoeilijk je het
binnendringen van de satan in jezelf steeds meer. Want deze probeert met al zijn
energie om de innerlijke zelfbeschouwing van de mens, door middel van allerlei
nietszeggende begoochelingen te verhinderen.
[11] Want als de mens eenmaal door oefening wat vaardigheid heeft verkregen
in de beschouwing van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel
gemakkelijk en heel snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en
dan kan hij deze behoorlijk onklaar maken en vernietigen en tijdig maatregelen
nemen tegen alle toekomstige valsheid van deze vijand. Dat weet de satan maar
al te goed en daarom is hij zo ijverig mogelijk bezig om de ziel zelf met allerlei
naar buiten gerichte begoochelingen af te leiden, en onderhand heeft hij dan niet

437
veel moeite om onzichtbaar voor de ziel allerlei vallen uit te zetten, waarin zij
tenslotte zo verstrikt raakt dat ze dan niet meer tot zelfbeschouwing kan komen,
en dat is heel erg.
[12] Want daardoor wordt de ziel steeds meer gescheiden van haar geest en kan
zij deze niet meer opwekken, en dat is in de mens dan al het begin van de
tweede dood.
[13] Jullie weten nu waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Doe daarom
van nu tot aan de middag in stilte zo'n oefening en laatje intussen door geen
uiterlijke gebeurtenis storen! Want de satan zal zeker niet nalaten om jullie af te
leiden met het een of andere spektakel van buitenaf. Maar denk er aan dat Ik dat
jullie vooruit heb gezegd, en keer dan weer vlug in je zelfbeschouwing terug!'
[14] Nu wordt alles heel rustig, en iedereen doet zijn uiterste best om zich te
verdiepen in de zelfbeschouwing, en een uur verloopt zo zonder enige storing.

225 De leviathan

[1] Maar na een uur klinkt er plotseling een dreunende slag, alsof een krachtige
bliksem vlak naast het huis insloeg. Iedereen schrikt geweldig en vliegt op; maar
ze denken aan Mijn woorden en worden gauw weer rustig.
[2] Satan Iaat echter niet lang op zich wachten; kort na de slag horen de
rustenden, die geestelijk actief waren, een angstaanjagend sissen en fluiten, en
het duurt niet lang of aan de oever van de zee verheft zich een buitengewoon
monster, De kop lijkt op die van een wolf, maar dan minstens honderdmaal
groter, de ver uit de bek stekende tong lijkt op een voortdurend wild
kronkelende reuzenslang, de beide oren lijken op die van een reusachtige os, de
ogen zien er uit als twee grote schotels met gloeiend erts, de voorpoten lijken op
die van een reuzenbeer, de achterpoten op die van een leeuw van reusachtige
grootte, het lichaam op dat van een krokodil met de staart van een draak. Zijn
gebrul is een dreunende slag en zijn adem een onheilspellend sissen en fluiten.
Zo komt het uit de zee.
[3] Maar aan de oever weiden schapen, ossen, koeien, kalveren en veel ezels,
Het monster maakt meteen jacht op de huisdieren en verslindt snel de een na de
ander. Dan vluchten de huisdieren; maar het ondier komt onze richting uit.
[4] Wanneer er verscheidene die bewegingen van het ondier zien, maken zij zich
klaar om op de loop te gaan, en zeggen: 'Heer, deze proef is een beetje te
moeilijk! Een aantal kalveren, een stuk of tien lammeren en twee jonge
ezelsveulens heeft dat afgrijselijke ondier al opgegeten; nu wil het hier een
lekker hapje komen halen en het heeft, op de geur afgaande, zeker onder ons iets
uitgekozen, omdat het nu wat aarzelend deze kant uitkomt. Het lijkt toch wel
raadzaam deze brenger des doods een beetje uit de weg te gaan! Want met
natuurlijke middelen kun je toch echt niet tegen dit beest op, en het zou heel
lang kunnen duren voor het overwonnen was!'
[5] Ik zeg: 'Laat je niet in het minst storen! Uiterlijk kunnen wij met z'n allen
niet tegen dit ondier op, want het is een volwassen leviathan: maar onze
innerlijke kracht dwingt hem tot aan het eind van de wereld te vluchten; maak je

438
dus helemaal geen zorgen! Een klein uurtje nog, en dan hebben jullie de
slagbomen en grensvestingen van de dood doorbroken, en dan zal de
heerschappij over de hele hel en haar leger jullie loon zijn!'
[6] Meteen na Mijn woorden Iaat het ondier enige malen na elkaar Zijn
ploffende stem horen, en daarna beweegt het zich weer heel rustig, maar toch
tamelijk snel naar ons toe, waarbij het zijn vraatzucht maar al te duidelijk Iaat
blijken door het voortdurende kronkelende slaan met Zijn lange staart, die zo
sterk is als een boom. Maar de leerlingen zijn nu heel goed in vorm en laten
zonder vrees en onversaagd het ondier op zich afkomen.
[7] Als het op ongeveer tien passen van ons af is geef Ik de engel Archiël een
geestelijke opdracht, en deze gaat plotseling voor het dier staan en vraagt: 'Wat
kom je hier doen satan? Verdwijn - of ik vernietig je!' Het ondier opent zijn muil
en maakt bewegingen alsof het wilde praten; maar de engel gebiedt het nog een
keer om te verdwijnen! Dan stoot het dier een aantal ploffende geluiden uit en
rent daarna met schel gesis en gefluit de zee in.
[8] Toen het weer in zee ondergedoken was, bewoog het een tijdlang het water
in de grote inham zo sterk, alsof de zwaarste storm het opjoeg; maar geen van de
leerlingen trok zich daar wat van aan, en in dit laatste uur werd de stilte in God
met grote innerlijke ijver in stand gehouden.
[9] Maar tegen het einde van het rustuur komt er opeens een zwaar onweer .
Felle bliksems schieten door de lucht; harde windstoten buigen de bomen haast
tot aan de grond, en grote en zware regendruppels met hagel vermengd vallen al
uit de donkere wolken.
[10] Een paar zwakkere leerlingen wilden al het huis in vluchten; maar de engel
zegt: Blijf en herken het onbeduidende goochelkunstje van de satan!' Daarop
blijven ze en de loze regen deert hen niet. Het gaat weliswaar steeds harder
regenen, en de hagelkorrels springen heel opgewekt over de grond; maar geen
mens wordt er door geraakt, en de regen maakt nauwelijks iemands huid nat.
[11] Dan bedreigt de engel de wolken, en deze scheuren dadelijk uiteen, en het
is meteen helder dag. Na een paar ogenblikken is de zelfbeschouwing ten einde
en Baram zegt: 'Heer, waar U het het prettigste vindt, hier of in huis! Het eten is
klaar!'
[12] Ik zeg: 'Laat nog een half uur voorbijgaan, dan is alles in orde! Ik moet nog
een paar woorden tegen Mijn leerlingen zeggen.'
[13] Baram gaat weer in zijn schip, waar een aantal zakken goede wijn in een
grote kist opgeborgen zijn, en hij laat deze door zijn mensen in de keuken
brengen en daar alle kruiken vullen en hij zegt tegen de koks en kokkinnen dat
ze nog een half uur moeten wachten, en de spijzen dan pas op moeten dienen als
hij hen een teken zal geven. Daarna komt hij weer bij Mij, en luistert mee naar
wat Ik al de leerlingen over deze zelfbeschouwing en het nut daarvan zeg.

226 De weg tot wedergeboorte

[I] Ik zei het volgende: 'Jullie hebben nu een nieuwe manier en methode leren
kennen, waardoor de mens van de materie over kan gaan naar het steeds

439
zuiverder en reiner geestelijke, en hoe hij op deze weg heer over zichzelf en
daardoor uiteindelijk ook over de gehele uiterlijke wereldse natuur kan worden.
Volg daarom regelmatig deze weg in Mijn naam, en je zult een grote beheersing
over je hartstochten en daardoor over de hele natuur en in de andere wereld over
alle schepsels krijgen.
[2] Jullie hebben de boosaardige verschijnselen gezien die de satan jullie ten
deel heeft laten vallen. Ze hebben je vrees en schrik bezorgd; maar je hebt je,
vertrouwend op Mijn woord, vermand en bent de rust weer ingegaan en in die
rust zijn jullie geheel meester geworden van alle kwade gebeurtenissen.
[3] Maar geloof nu niet dat je de satan nu al geheel ontmoedigd hebt! Zo vaak je
weer zo'n oefening zult doen, zul je door hem verontrust worden zolang je in de
geest nog niet volledig nieuw geboren wordt.
[4] Zijn jullie echter eenmaal in de geest opnieuw geboren, dan heeft de satan
voor eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen zowel rechtspreken
over hem, als over al degenen die hij tot zich getrokken heeft, en die je hem
weer voor eeuwig ontnemen zult!'
[5] Petrus vraagt: 'Hoe word je dan wedergeboren? Moeten dan ziel en geest
weer in het lichaam van een nieuwe vrouwen daaruit dan weer opnieuw geboren
worden? Of hoe moeten we ons dat voorstellen?'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je nu nog helemaal niet begrijpen. Als Ik eenmaal opgevaren
zal zijn naar de plaats waar Ik vandaan ben gekomen en Mijn geest jouw geest
vrij zal maken, dan zul je de wedergeboorte van de geest wel begrijpen en in alle
diepte en volheid beseffen. Maar nu zou dit jou en niemand van jullie al
mogelijk zijn. Maar door het opvolgen van Mijn leer en door deze
levensoefeningen zul je tenslotte uit en in jezelf dat licht bereiken.
[7] Je kunt dat door geen leer en door geen onderricht van buitenaf begrijpen,
maar het moet uit jezelf voortkomen op de weg die Ik je nu voor alle tijden der
tijden Iaat zien.'
[8] Judas zegt: 'Heer, ik heb geweldige tovenaars en geestenbezweerders en
geestenverdrijvers gezien; die hebben met de zielen van gestorvenen gesproken,
en deze spraken echt en zeiden verborgen dingen. Hoe zijn deze dan in het
geestenrijk binnengedrongen?'Dat is dan toch ook wel een soort van geestelijke
wedergeboorte!?'
[9] ' O ja " zeg Ik, 'maar niet voor de hemel, die Gods troon is, maar voor de hel,
waar de satan en zijn engelen wonen!'
[10] Daarop zegt Judas: ' Als dat zo is, dan is de satan ook een heer met veel, zij
het dan kwade, macht toegerust! Dan vind ik toch, dat indien dat mogelijk was,
het beter zou zijn om een satan te vernietigen, dan duizendmaal duizend mensen
door hem te laten vernietigen! Waarom moet er in een goddelijke ordening ook
een satan zijn?'
[11] Ik zeg: 'Daarom, om ook jou op de jongste dag te vangen omdat je je zo
over hem ontfermt! Het zal nog lang duren voor je heel vaag zult zien wie je zelf
bent, laat staan dan wat de grote .orde van God is, die om heel wijze redenen
naast de dag ook een nacht op aarde geschapen .heeft. Begrijp je de werkelijke
reden van de aardse nacht der aarde, en begrijp je de eeuwige dag van iedere
zon, die elk op zichzelf ook een aarde is, net als degene die jou draagt en voedt?

440
Als je dit echter niet begrijpt, dan vraag Ik aan jou,. hoe jij hier een vraag kunt
stellen die niet. betamelijk is voor een mens tegenover zijn Heer, God en
Schepper!
Zou je ook nog niet willen vragen waarom een steen hard en waarom het water
zacht is, of waarom het vuur pijn doet en het koele water niet?
[12] Maar Ik zeg je: Als je niets begrijpt, leer dan eerst wat, en wees daarbij stil
en heb een opmerkzame geest; en ga je daardoor iets begrijpen, dan kun je
spreken en je broeders lastige vragen stellen!
[13] Maar weet je, het is met jou net als met alle menselijke domheid: heimelijk
schamen ze zich er voor, maar ze willen het verbergen onder allerlei prachtige
wijs lijkende vragen, ze beseffen echter niet, dat ze daardoor eigenlijk pas goed
hun domheid ten toon spreiden! Laat daarom Mijn goedaardige woorden een les
voor je zijn, want anders kon je nog wel eens hard ergens tegen op botsen, en Ik
zal je dan niet zo vlug uit de modder halen!'
[14] De lust om wat te vragen was door deze woorden behoorlijk bekoeld bij
Judas, en hij wierp daarop ook onderzoekende blikken naar Thomas; maar deze
was verstandig, en deed alsof hij niets van de terechtwijzing gemerkt had en alle
andere leerlingen deden dat ook, en daardoor was Judas gerustgesteld, en hij
trok zich wijselijk terug.
[15] Ik zei toen tegen Baram: 'Broeder, nu kun je de maaltijd wel laten opdienen,
maar dit keer in de kamers!' Baram gaat snel de keuken in en laat alles vlug in
orde maken; wij volgen hem, en binnen een uur hebben wij de maaltijd heel op
ons gemak genuttigd.

227 Een tochtje op zee

[I] Omdat de dag mooi en helder is, wordt er na de maaltijd een tochtje op de
zee gemaakt. Baram maakt vlug zijn schip in orde, en Kisjonah maakt dan zijn
grote schip ook vlot, en de helft van de leerlingen kan daar makkelijk in.
[2] Ik, de apostelen en Baram en Kisjonah gaan in het uitmuntend gebouwde
schip van Baram, dat twee zeilen en aan beide kanten zes sterke riemen had en
daardoor zowel door de wind, als met de roeiriemen voortgedreven kon worden.
Wij voeren in de richting van Kapérnaum vanaf het plaatsje Kis, zonder echter
het plan te hebben om in Kapérnaum te belanden.
[3] Maar toen we al een paar uur de zee op in de richting van Kapérnaum
voeren, zagen wij uit de verte een schip snel op onze twee schepen afkomen. Het
voerde de kleuren van Kapérnaum, en toen wij van zijn richting afweken, om te
zien of hij werkelijk op onze beide schepen afstuurde, week het Kapérnaumse
schip ook van zijn vroegere richting af en ging snel in onze richting verder.
Toen de schippers van Baram dat geconstateerd hadden, vroegen ze aan Baram,
wat er gedaan moest worden, want het schip uit Kapérnaum leek geen goede
voornemens aan de dag te leggen. Baram vraagt Mij dan, wat Ik hiervan denk.
[4] En Ik antwoordde: 'Laat het schip maar op ons af komen, en we zullen dan
wel zien wat er achter steekt!' Na deze woorden van Mij laat Baram de zeilen
innemen en het roeien stoppen, en de schippers op het schip van Kisjonah doen

441
hetzelfde.
[5] Binnen een kwartier zijn de schippers van het Kapérnaumse schip bij ons en
vragen aan Baram, of Ik Mij op het schip bevond; want in Kapérnaum hadden ze
gehoord, dat Ik in Kis was. Ze waren door de overste Jaïrus gezonden om Mij te
vragen naar Kapérnaum te komen; want het dochtertje van Jaïrus, dat Ik pas een
paar weken geleden uit de dood opgewekt had, was weer zo ziek geworden, dat
geen dokter haar meer kon helpen. 'De overste is bang dat ze dood gaat. Jullie
zullen een grote beloning krijgen, als je ons naar Jezus van Nazareth kunt
brengen!', zeiden de schippers ten slot te tegen Baram en zijn schepelingen.
[6] Maar Baram zei: 'Naar jullie woorden te oordelen, zijn jullie met goede
bedoelingen naar ons toegekomen, en ik zeg je: Degene, Die jullie zoeken is op
mijn schip; maar of hij naar jullie wil luisteren en gehoor wil geven aan je vraag,
kan ik je niet zeggen. Maar ik zal naar Hem toegaan beneden in de kajuit en ik
zal met Hem praten.'
[7] De Kapérnaumers gaan hiermee akkoord, en Baram komt naar Mij toe in de
open kajuit en wil het dringende verzoek van de Kapérnaumers aan Mij
overbrengen.
[8] Maar Ik zeg tegen hem: 'Broeder, zeg maar niets; want Ik weet alles allang
en heb het je al in Jesaïra gezegd, dat het zo met deze lasterlijke soort zou gaan.
Om Mij te vervolgen en Mijn leer verdacht te maken,
loochenden zij dat de dochter van Jaïrus ziek en dood was; ze had alleen maar
heel gezond geslapen, en Ik had haar op een heel natuurlijke manier gewekt en
daarna bedrieglijk voorgewend dat Ik haar uit de totale dood opwekte.
[9] Omdat Mijn daad zuiver bedrog was, moeten ze het dochtertje maar weer zo
heel natuurlijk in laten slapen, en het kan dan wel weer door welk natuurlijk
mens ook op natuurlijke wijze gewekt worden.
[10] Waarlijk, Ik zal haar niet eerder aanraken, voor ze drie dagen in het graf
gelegen heeft! Ga naar boven op het dek en zeg dat tegen hen; span daarop de
zeilen, en een goede wind zal ons dan zo snel mogelijk zee opwaarts boven de
grote inham bij Kis brengen, en zij moeten niet weten waar wij heen zijn
gevaren. ,
[11] Baram gaat nu vlug aan dek en zegt: 'Geëerde afgezanten van de overste! Ik
vind het echt jammer voor u dat ik u van Jezus, de Heer, geen gunstig antwoord
kan brengen! Maar daaraan hebben de Kapérnaumers zelf schuld; want nadat
Hij destijds het dochtertje van de overste wezenlijk uit de zichtbare en voelbare
dood weer tot het volle leven gewekt heeft, verklaarden zij, de Farizeeën van
deze door Hem vervloekte stad, al gauw daarna dat Hij een bedrieger was. Zij
hebben voor het hele volk bewezen en verklaard dat Jaïrus Jezus slechts op de
proef wilde stellen en daarvoor zijn kerngezonde dochtertje op een speciaal
gemaakt doodsbed had gelegd; en toen had de bedrieger Jezus, die niet
vermoedde dat het een val was, haar natuurlijk heel gemakkelijk uit de dood tot
leven kunnen wekken, hetgeen hij deed - zoals ik van een paar mensen gehoord
heb - door haar behoorlijk hard in haar hand te knijpen, omdat hij inmiddels
gemerkt had dat ze leefde, en toen was ze maar liever opgestaan dan de pijn in
haar hand nog langer te moeten verdragen.
[12] Eigenlijk was het de bedoeling van de overste geweest - zoals ik gehoord

442
heb -dat het dochtertje zich niet zou hebben laten wekken, opdat men dan. Jezus
snel als volleerde oplichter had kunnen pakken en te gronde richten. Maar door
het ontwaken werd dit mooie plan verijdeld; want het volk was er vast van
overtuigd, dat de dochter die voor dit doel een paar dagen daarvoor al
kunstmatig ziek werd gehouden echt uit de dood was opgewekt.
[13] Daarom zal Hij haar nu nooit meer aanzien, behalve misschien nog eens als
ze half vergaan in het graf ligt!
[14] Ga met dit antwoord nu maar weer naar huis en vertel het aan jullie overste,
opdat hij dan bij zichzelf kan ontdekken, met welke verschrikkelijke ondank zijn
hart gevuld is! Hij gaat in geen geval naar Kapérnaum; want deze plaats heeft
Hij door de hel voor eeuwig laten zegenen!'
[15] Na deze woorden Iaat Baram snel de zeilen spannen; en als de zeilen
gespannen zijn, komt ook de wind en drijft de beide schepen dermate snel voor
zich uit, dat het Kapérnaumse schip, dat geen zeilen had en ook verder een heel
onaanzienlijk, bescheiden vaartuig was, in weinige ogenblikken zo ver achter
bleef, dat wij het helemaal uit het gezicht verloren; en toen wij boven de grote
inham bij Kis landden en aan land waren gegaan en de schepen leeg de grote
inham in lieten varen, draaide de wind en blies hard in de richting van
Kapérnaum.

228 De dokter uit Nazareth

[I] Toen wij de tamelijk hoge heuvel beklommen, die zich boven de grote inham
verheft, aan wiens voet de bekende herberg gebouwd is en waar overheen de
hoofdweg naar Jeruzalem leidt, zagen wij heel in de verte het Kapérnaumse
schip tegen de golven vechten, en omdat het steeds meer moeite met de wind
kreeg, hief het de roeispanen in de lucht en liet zich zo rechtstreeks naar de
haven van Kapérnaum drijven.
[2] Men kan zich voorstellen wat voor gezicht Jaïrus getrokken zal hebben, toen
de door hem gestuurde boodschappers het bericht brachten dat Ik hen door
Baram had laten geven.
[3] Jaïrus riep snel alle doktoren uit de wijde omgeving bij elkaar ook die uit
Nazareth werd gehaald; want deze had een heel goede nam als wonderdokter
omdat hij als het ware een leerling van Mij was, en hij ook door eenvoudige
handoplegging zwaar zieken in een oogwenk had genezen.
[4] Maar toen deze naar Kapérnaum kwam en de zieke dochter zag, haalde hij
zijn schouders op, en zei na een poosje tegen al de aan het ziekbed staande
doktoren: 'Kijk, het meisje heeft, terwijl ze erg verhit was, op het een of andere
feest iets kouds gedronken en daardoor kreeg ze een actief longbederf; binnen
hoogstens zeven dagen is het met haar afgelopen! We kunnen haar geen nieuwe
long geven en dus kunnen we haar met geen mogelijkheid helpen!'
[5] Jaïrus zegt: 'Denkt u, dat die verheven beroemde Jezus die mijn dochter al
eens uit de echte dood opgewekt heeft, zoals hij de dochter van de overste
Cornelius opwekte waar mijn dochter een paar dagen geleden deze kwaal opliep,
haar ook niet meer kan genezen?'

443
[6] De arts uit Nazareth antwoordt: 'O ja, Hij wel, als Hij dat zou willen! Maar
daar heeft u al boodschappers heen gestuurd, ik dacht naar Kis waar Hij Zich nu
meestal bij Jonah ophoudt; maar Hij heeft alle reden en het volste recht om u
niet ter wille te zijn, waarom u ons nu pas heeft laten roepen, nu het te Iaat is!'
[7] Jaïrus zegt: 'Ik heb hem toch zeer hoffelijk laten verzoeken; en Hij, die alleen
maar liefde leert, en dat men zelfs zijn vijanden goed moet doen, geeft mijn aan
Hem gestuurde boodschapper zo'n antwoord!'
[8] De dokter uit Nazareth zegt: 'Geen ander, dan wat u allen, die zichzelf
dienaars van de allerhoogste noemen, terecht verdiend hebt! Vertelt u mij eens
hoe een mens dan geaard moet zijn, om bij zo'n behandeling van uw kant toch
nog uw vriend te kunnen blijven?! Waarlijk, God Zelf zou u niet meer weldaden
hebben kunnen bewijzen, dan deze zuiver goddelijke Jezus u gegeven heeft!
Wat deed u Hem echter terug?! U vervolgde Hem als een gruwelijke
misdadiger, en als u hem te pakken had kunnen krijgen, dan zou u hem reeds
lang gedood hebben; hoewel Gods hand Hem duidelijk beschermt, deed u tegen
Hem toch zo veel mogelijk kwaad.
[9] Wat heeft Zijn arme, vrome en godvruchtige moeder Maria u gedaan, dat u
haar toch al kleine huisje met de paar groenteveldjes van haar hebt afgenomen,
haar toen nog in het openbaar hebt bespot en met de kinderen van Jozef hebt
verjaagd, alsof zij de gemeenste misdadigster was?!
[10] Waarom, vraag ik nu, heeft u dat gedaan?'
[11] Jaïrus zegt: 'Omdat Hij ons overal verdacht gemaakt heeft en heeft
gescholden op de priesters en op de tempel van God, en dat is toch wel reden
genoeg zou ik zo denken?!'
[12] Dan zegt Borus, de dokter uit Nazareth die van geboorte een Griek was: '
Ah - hinc ergo illae lacrimae?! (hetgeen betekent: Daarom huil je dus!) Luister!
Ik ben, zoals u allemaal wel weet, een Griek en heb dus met uw theologie niets
te maken, hoewel ze mij beslist niet onbekend is. Het zij verre van mij, om uw
Mozes en al de andere door uw voorouders mishandelde profeten af te keuren;
want hun leringen en vermaningen zijn beslist niet anders dan die, welke mijn
beste vriend Jezus u ingeprent heeft, en zij zijn daarom ook vol waarheid en vol
goddelijke geest.
[13] Vergelijk nu echter eens uw tegenwoordige theologie en uw beneden alle
kritiek staande erbarmelijke tempelverordeningen met het loffelijke doel van de
tempel, dan moet u zelf uitroepen: Quam mutatus ab illo! (Wat een verschil!)
[14] Vergelijk uw voorschriften alleen maar eens met de profeet Jesaja en neem
daarbij voor waar aan, dat Jehovah, Mozes en de profeten toch een beetje meer
moeten betekenen, dan een fabel ten bate van uw hebzucht en uw goede
leventje, dan moet u toch zelf wel terugschrikken voor het schreeuwende
onrecht dat u op de heilige plaats begaat!
[15] Maar als de goddelijke Jezus, door Wie God toch zo overduidelijk werkt,
nu net als een Jesaja u op uw enorme gebreken wijst en u als een echte vriend
weer naar God wil terugbrengen, waar u zich zo heel ver van verwijderd hebt, -
Dan vraag ik u: Verdient Hij daarvoor zo'n behandeling van u?!
[16] Waarlijk! Als ik Zijn onbegrijpelijke werkelijk goddelijke, ik zou zeggen -
almacht had, dan zouden wij al lang met elkaar klaar zijn en onze zaken

444
vereffend hebben, net zoals de tien schepen, die u zo menslievend tegen Hem en
Zijn onschuldige leerlingen hebt laten uitvaren, nu op de klippen van Sibarah
vereffend zijn! Waarschijnlijk is ten langen leste ook zelfs Zijn goddelijk geduld
opgeraakt!
[17] Met andere woorden: Als ik Zijn waarachtige almacht had, dan had ik de
hele Galilese zee al lang over u heen laten komen en zou ik u als muizen en
ratten verdronken hebben!'
[18] Deze eerlijke toespraak van Borus maakt dat een aantal van de hier
aanwezige Farizeeën boos wordt en tegen hem zegt: 'Beheers je brutale Griekse
tong eens! Daarvoor hebben we je niet uit Nazareth hierheen geroepen! Pas
maar op; want we hebben macht genoeg om je in het ongeluk te storten!'
[19] Borus zegt: 'Oh, daar ben ik vast van overtuigd; want uw wereldberoemde
menslievendheid - scilicet (vanzelfsprekend) - is meer dan voldoende borg voor
mij! Maar natuurlijk bestaat er bij mij een heel groot maar! En dit heel
veelzeggende maar maakt dan ook dat Borus van Nazareth niet de minste angst
voor u heeft!
[20] Borus is weliswaar niet zo almachtig als een goddelijke Jezus; maar hij
heeft toch genoeg geheime macht om u allemaal in één ogenblik te vernietigen,
en als dokter behoeft hij dan daarvoor aan niemand rekenschap af te leggen!
Heeft u mij begrepen?! Jezus is echter een God en ik ben maar een mens, en
daarom heeft Hij ook meer geduld dan ik! Maar veel behoeft u niet met mij uit
te halen en dan is mijn geduld op!'
[21] Nu haalt Borus een flesje uit de zak en Iaat het aan de nijdige Farizeeën
zien onder de veelbetekenende woorden: 'Kijk dit wapen is machtiger dan tien
legioenen. Ik weet mijzelf wel te beschermen; maar als ik het open, dan bent u
allemaal ogenblikkelijk dood! Weet dus dat boven dit flesje ook met grote
waarschuwende letters 'maar' staat geschreven! Als u nu iets met mij uit wilt
halen, dan wordt dat meteen vereffend!'
[22] De Farizeeën schrikken ontzettend bij het zien van dit dood en verderf
zaaiende flesje, waarin een krachtig en snel dodend gif bewaard werd, dat door
haar zeer doordringende en zich buitengewoon snel verspreidende geur ieder,
wiens neusgaten het bereikt, verdooft en doodt.
[23] Dit vergift was een geheimmiddel dat later helemaal verloren ging; dit
middel was afkomstig van een struik, die hier en daar in het onbereikbaarste deel
van Indië groeit en, waar hij voorkomt, in de wijde omtrek al het leven er
omheen vernietigt. Dat weten de Farizeeën ook en daarom zijn ze nu sprakeloos
van angst, en Jaïrus vraagt aan Borus, of hij dit flesje weer wil wegstoppen.
[24] Borus doet dat ook, maar zegt dan tegen Jaïrus: 'Vriend, hoe kan men nu
een Jezus, die u een nooit gekende weldaad bewees, toch zo smadelijk laten
vervolgen!? Zegt u mij nu eens eerlijk, of u dan werkelijk niet beseft dat Hij met
ieder van Zijn heilige woorden gelijk heeft, of wilt u het in alle ernst niet
begrijpen?!'

229 Het verweer van Jaïrus

445
[1] Jaïrus antwoordt: 'Vriend, ik begrijp je beter dan jij denkt; maar er zijn
dingen, die, ook al zou men ze nog zo goed begrijpen, in verband met de
maatschappelijke positie die de mens bekleedt, helemaal met begrepen mogen
worden!
[2] Als hooggeplaatst persoon moet men heel vaak lachen, als men liever huilen
wil, en men moet vaak treuren, als men liever geneigd is om te huppelen en te
dansen, Wat kan men daar echter als eenling tegen doen?! Kun je tegen de
meesleurende stroom in zwemmen als je eenmaal aan haar geweld bent
overgeleverd?!
[3] Wij mensen hebben een gevoelige huid en een nog; gevoeliger maag; deze
twee willen tevreden gesteld worden, en daarom blijft ons mets anders over dan
het verstand en de rede maar aan de kapstok te hangen en met de stroom mee te
gaan, of als een verachte bedelaar ergens in een hoek van de aarde dood te gaan
als wild, dat door een geworpen steen verwond is.
[4] Geloof van mij dat ik in vertrouwen gezegd, Christus beter ken dan, jij; maar
wat helpt dat alles tegenover Rome en Jeruzalem? Als je je mond open doet, dan
heeft je laatste uur geslagen!
[5] Jezus kan dan wel werkelijk een zoon van de allerhoogste God zijn, waaraan
ik helemaal niet twijfel; maar mag Ik dan in mijn aardse positie mijn innerlijk
geloof, ja mijn innerlijke overtuiging in het openbaar verkondigen?! En als ik
dat deed, wat zou er dan met ons gebeuren?’
[6] Borus zegt: 'Wat dan, wat dan? - Zo heeft de wereld altijd al terwille van
haar hang naar een goed leventje, futloze vragen gesteld aan de een of andere
vriend die meer gaf om de zuivere waarheld dan om alle koninkrijken van de
met vloek beladen wereld; en daarom vindt de heilige waarheid ook altijd haar
graf in de huid en de bulk van de mens, die van een goed leventje houdt!
[7] Wie meer geeft om het goede leven en een schitterende reputatie in de
wereld dan om de goddelijke waarheid, die raakt, al heeft hij nog zo'n goede
inborst, in zulke vragen en overwegingen verzeild, trekt zich dan uit het
goddelijke licht in de duisternis van de wereld terug en verloochent op die
manier God en al Zijn licht, -en als men vraagt: Waarom? - Wat noodzaakt zijn
hart daartoe? Wel, niets anders dan zijn hang naar alle soorten van luxe! Gulzig
grijpt hij daarom naar alles waarmee hij zich een goed leventje kan verzekeren;
en als hij dan vaak met veel moeite en inspanning datgene bereikt, waar hij zijn
wereldse zinnen op heeft gezet, gooit hij alle waarheid over boord; en bij het
geringste teken dat hij door haar iets af zou moeten staan van zijn prachtige
vaste welvaart, tiranniseert hij alles, wat ook maar een vonkje echte waarheid in
zich heeft.
[8] Wordt hij dan echter ongelukkig en ziek en raadpleegt hij de dokter, dan wil
hij alleen maar waarachtige hulp! Waarom daar dan wel waarheid, en overal
elders niet?!
[9] Moet u zien! Uw dochter lijdt aan een ongeneeslijke ziekte; wat zou u nu
geven voor een waarachtige medicijn, die haar zou helpen?! Als ik u als ervaren
dokter zou zeggen, dat er maar één enkele echte medicijn zou zijn, die haar in
één keer zou genezen, dan zou die medicijn dan toch wel de echte waarheid voor
de lichamelijke ziekte van uw dochter zijn! Ja, voor deze waarheid zou u nu

446
alles willen geven; maar voor een waarheid, waardoor uw ziel gezond zou
worden, geeft u niet alleen niets, maar, waar u die ook maar ontdekt, vervolgt u
die ook nog terwille van uw goede leventje! Zegt u mij eens: Waar hoort zo'n
handelwijze thuis?
[10] U weet net zo goed als ik, dat de tempelmest waardeloos is; u weet, dat dat
allemaal afschuwelijk bijgeloof is, heel geschikt om iedere vonk van het betere
licht bij het volk te verstikken, en toch zou u diegene van uw geloofsgenoten,
die het zou wagen om daar openlijk over te spreken, als een schender van het
heiligdom te vuur en te zwaard vervolgen.
[11] Stelt u zich nu eens een eeuwige rechtvaardige God voor, Die het licht en
de onveranderlijke eeuwige waarheid Zelf is en Die Zich niet laat beïnvloeden;
wat zal Hij eenmaal zeggen tot zulke dienaars zoals u?!
[12] Waarlijk, geen van u allen zal Hem ontsnappen! Of u het nu gelooft of ook
niet gelooft, er is tóch een groot hiernamaals achter de poort van het graf, waar
alle doen en laten geheel en al vergolden wordt!
[13] Ik ken het; want ik heb het gezocht en ook gevonden. Ik heb mijn eeuwige
leven in mijn hand en ik zou er, als dat mogelijk was, duizend lichamelijke
levens voor over hebben, als het alleen voor die prijs verkregen kon worden.
[14] Maar ik heb het, en het eeuwige leven heeft mij geleerd om het vleselijke
leven te verachten, en er alleen maar zoveel waarde aan te hechten als voor mij
nodig is om daardoor het eeuwige leven der ziel in al haar volheid te verwerven;
en dat ik dat heel duidelijk en waar bereikt heb, dank ik alleen maar aan Jezus,
die mij de verborgen weg daarheen gewezen heeft.
[15] En deze Jezus, deze God onder alle mensen, vervolgt u te vuur en te zwaard
en u zult waarschijnlijk niet eerder rusten dan tot u met Hem gedaan hebt, wat
uw vaders met alle profeten gedaan hebben!
[16] Wee u! God heeft u, die zichzelf schandalig genoeg Zijn volk, Zijn
kinderen noemt, een God uit de hemel gezonden; ieder woord van Hem is een
eeuwige waarheid uit God, overduidelijk voor ieder eerlijk mens, en u wilt Hem
doden omdat Hij uw oude tempelmest afwijst!
[17] Wee u! Gods toorn zal u verschrikkelijk treffen!
[18] Ja, ik zou uw dochter nog wel kunnen helpen; ik voel de kracht nu in mij.
Maar ik wil haar niet helpen, want jullie zijn duivels en geen mensen meer! En
duivels zal ik nooit de helpende hand reiken!'
[19] Deze woorden drongen als gloeiende pijlen in het hart van de overste; wel
zag hij de diepe waarheid in en hij wilde zijn baan al opzeggen; maar hij was
bang voor het opzien dat dit zou baren en zei tegen Borus:
[20] ‘Je zegt het beslist niet aardig, maar wat je zegt is waar. Als ik nu, zonder
veel en in zekere zin verderfbrengend opzien te baren, voor mijn hoge functie
kon bedanken, dan was ik volledig bereid om dat voor de genezing van mijn
geliefde dochter te doen! Maar denk eens aan het verschrikkelijke opzien, dat
deze stap zou veroorzaken! Daarom moet ik het voorlopig tot een beter moment
verschuiven.'
[21] Borus zegt: 'Ik ben uitgepraat en kan nu weer een betere weg volgen dan
die naar u voerde. Want hier is blijkbaar de hel op aarde, en daarin kan geen
engel iets goeds doen, laat staan ik als een altijd nog zwak naar lichaam

447
sterfelijk mens!'
[22] Na deze woorden verlaat Borus, zonder dat ze hem tegen kunnen houden,
het huis van de overste en snelt opgewonden weg. Dat gebeurde in Kapérnaum
op de tweede dag nadat wij op zee de boodschappers ontmoetten.
[23] Maar Ik rustte op de heuvel, en vertelde deze gebeurtenis een hele dag
eerder dan de dag waarop zij in werkelijkheid plaats vond.

230 Jozefs dood en zijn getuigenis over Jezus

[I] Na dit verhaal, waarbij alle leerlingen dokter Borus, die zij goed kenden, wel
hadden willen omarmen en kussen, gingen Wij weer naar Kis en kwamen daar
juist bij zonsondergang aan.
[2] Baram zat al met het avondmaal te wachten, en wij lieten het ons na het
gedane belangrijke werk goed smaken. De maaltijd bracht Judas ook in een iets
betere stemming, en hij prees de moed van Borus, die hij ook heel goed kende.
[3] Na de maaltijd werd er nog lang over gesproken; zelfs moeder Maria
zegende Borus vooral, omdat hij het voor haar had opgenomen bij de overste die
in feite haar kleine huishouding van haar had afgenomen.
[4] De oudste zoon van Jozef zei: 'Zal ons onze rechtmatige bezitting tenslotte
toch weer teruggegeven worden?!'
[5] Kisjonah zegt: 'Vriend, wens dat maar niet! Kijk, hier heb je allemaal een
beter bestaan en tevens ben je veilig voor vervolgingen, en ik geef jullie de
herberg daar aan het boveneind van de grote inham helemaal in eigendom en
ongeveer vijfduizend are grond er bij, en bij zo'n ruil kom je het verlies van de
kleine bezitting wel te boven, en hier vandaan is het ook een halve dagreis korter
naar Jeruzalem dan vanuit Nazareth.' En Joses is het daar helemaal mee eens;
toch vraagt hij ook Mij om Mijn raad.
[6] En Ik zeg: 'Wat beter is, is altijd beter; neem het daarom, maar beschouw het
nooit te veel als je eigendom, maar slechts als iets dat voor deze korte tijd
geleend is!'
[7] Joses zegt daarop: 'Heer en broeder! Dat heeft vader Jozef ons al geleerd, en
daarom hebben wij de kleine bezitting in Nazareth dan ook nooit als een soort
eigendom gezien, maar zuiver als een voor deze korte aardse levenstijd door
God geleende zaak, waarvoor we Hem ook dagelijks met Jou Zelf gedankt
hebben en wij hebben Hem daarnaast ook altijd gebeden, dat Hij dit kleinood
voor ons wilde bewaren voor ons noodzakelijke aardse onderhoud. Zolang het
Zijn heilige wil was heeft Hij het ook bewaard; maar nu zeg ik met Job: De Heer
heeft het ons gegeven, en toen Hem dat behaagde, heeft Hij het ook weer van
ons genomen. Zijn wil, die alleen heilig is, geschiede, en Hem alleen zij alle eer,
alle lof en alle prijs! Wat God neemt, dat kan Hij rijkelijk teruggeven. Nu, als Je
aardse broers en zusters vinden we dat in orde; maar al onze werktuigen en al
ons huisraad heeft men ons ook afgenomen. We dachten toch wel, dat we dat
terug zouden krijgen of dat we minstens iets anders bruikbaars daarvoor in de
plaats zouden krijgen.
[8] Ik zeg: 'Maak je daarover maar niet druk; binnen drie dagen gaan we naar

448
Nazareth, en dan zal het allemaal teruggegeven moeten worden! We hebben niet
voor niets een engel van de hoogste rang bij ons! Eén teken en alles is in orde;
en als er één niet genoeg is, dan staan er ieder moment legioenen voor onze
dienst klaar!
[9] Ik zeg u: Wat Ik de Vader in Mijn hart kenbaar maak, dat doet Hij; en wat de
Zoon wil, dat wil de Vader in eeuwigheid evenzo, en er is nooit een verschil
tussen de wil van de Vader en de wil van de Zoon! Want geloof Mij: Vader en
Zoon zijn er geen twee, maar in alles totaal Een! Wees dus kalm en geloof dat
het zo is!'
[10] Joses zegt: 'Heer en broeder, wij geloven allen. Hoe zouden wij het niet
geloven, terwijl wij toch vanaf Jouw geboorte steeds bij Je waren en zoveel
tekens gezien hebben die overluid verkondigden wie Jij was. Broer Jacob heeft
een groot boek volgeschreven vanaf Je geboorte tot aan Je twintigste levensjaar,
waarna Je tot Je huidige leeftijd geen teken meer hebt gedaan, en Je hebt samen
met ons als een heel gewoon mens gewerkt en geleefd, zodat wij bijna vergeten
zouden zijn wie Je bent, als de dood van onze geliefde vader Jozef een paar jaar
geleden ons niet geweldig had wakker geschud.
[11] Want toen Jozef in Jouw armen overleed, sprak hij nog verheerlijkt
glimlachend met zijn laatste woorden:
[12] 'O mijn God en mijn Heer! Wat bent U toch genadig en barmhartig voor
mij! Oh, ik zie nu, dat er geen dood is; ik zal eeuwig leven! Ach, hoe heerlijk,
God, zijn Uw hemelen! Kinderen, kijk naar Hem, Die nu mijn stervende hoofd
met Zijn armen ondersteunt! Hij is mijn God, mijn Schepper! O hoe zalig is het,
in de almachtige armen van je Schepper op deze armzalige wereld te sterven!'
[13] Na deze woorden stierf hij, en wij hebben allen luid geweend; alleen Jij
hebt niet gehuild. Maar wij begrepen, waarom Jij niet huilde!
[14] Wel, van dat ogenblik af konden wij niet meer vergeten, wie Jij bent; want
dat had Jozef in het laatste uur van zijn aardse leven maar al te duidelijk gezegd!
Hoe zouden wij dan nu niet alles geloven wat Je zegt, terwijl we zo goed weten
wie Jij in wezen bent?!'
[15] Ik zeg: 'Heel goed, lieve broers! Het is heel juist, dat jullie hier zo
gesproken hebt; want wij zijn hier allen als ingewijden bij elkaar, en die kennis
zal niemand veroordelen behalve één, als hij zich er aan stoot! (Daarmee werd
Judas bedoeld.)
[16] Maar als wij ons onder niet ingewijden bevinden, moeten jullie daar heel
zorgvuldig over zwijgen! Laten we ons nu echter ter ruste begeven, opdat we
morgen vroeg aan de slag kunnen gaan!' Daarop gaat iedereen heel gerust
slapen.

231 Booswichten in de val

[I] Maar Kisjonah, Baram, Jonaël en Jaïruth gaan naar buiten, en Kisjonah
controleert of alles in zijn grote huishouding in orde is. Overal is alles helemaal
in orde, en de tolgaarders en tolbewakers zijn opgewekt en melden hun heer, dat
er deze nacht nog een belangrijke vangst zou plaats vinden, die hen al

449
aangekondigd werd.
[2] Kisjonah informeert naarstig, waar die vangst uit zal bestaan, en of het soms
geen armen betreft die hun spaarzame voorraden naar de een of andere markt
brengen, om daarvan hun belasting te voldoen.
[3] Dan zegt het hoofd van de tolwachters: 'Heer en gebieder! U weet, hoe zeer
wij al uw rechtvaardige en voor de arme mensen werkelijk buitengewoon milde
voorschriften eren en respecteren; maar aan deze vangst komt geen armoede te
pas, maar een veelvoudig schandaal van de kant van de joodse Farizeeën en
priesters en levieten.
[4] Zij willen van Kapérnaum uit in de wijde omtrek een aantal schandelijke
beslagleggingen en afpersingen uit gaan voeren, en vannacht om het
middernachtelijk uur zullen zij allerlei vee, graan, wijn en alle mogelijke
gereedschappen naar Jeruzalem brengen om daar te verkopen. Maar dat gebeurt
niet via de officiële weg, maar langs een sluipweg die zij zelf door het gebergte
hebben gebaand.
[5] U weet, dat er vanwege de hoge rots die met zijn hoge en steile wand in zee
vooruitsteekt, over land geen begaanbare weg is naar Sibarah, waar uw hulptol
is die u altijd verpacht; men moet dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen
wil, op de daarvoor aangewezen aanlegplaats mensen, vee en alle andere
bezittingen over het water laten komen, of men vaart als de zee rustig is, wat
zelden het geval is, rechtstreeks naar Pirah, waar ook een tol van u is die nu voor
tien jaar verpacht is.
[6] Om al uw tollen echter te ontlopen, hebben de rijke Farizeeën door
herendienstplichtigen al op Samaritaans gebied een sluipweg door het gebergte
laten maken, en via deze weg doen ze vandaag de eerste poging.
[7] Ongeveer twee duizend passen hiervandaan het dal in naar Kana zullen ze
het dal inkomen op de plaats, waar een door ons gebouwde brug over de beek
voert, en waar de weg, die nog lang over uw grond doorloopt, over de beek gaat
en aan de linker kant van het dal omhoog naar Kana gaat; we hebben echter
vroegtijdig tegen de tweehonderd goed bewapende opzieners, wachters en
gerechtsdienaars op de beste punten opgesteld. Ik beloof u, vader en heer, dat er
geen muis doorheen komt! We zullen deze oerslechte booswichten wel eens
kennis laten maken met Jehova, zodat ze hun leven lang aan Hem zullen
denken!'
[8] Kisjonah zegt: 'Dat hebben jullie goed en degelijk georganiseerd; jullie loon
zal je niet ontgaan! Het geld, dat de verkopers bij zich hebben, wordt als buit in
beslag genomen, en alle vee, koren, meel en gereedschappen blijven zo lang
hier, tot de overtreders al degenen waarvan ze het met geweld afgenomen
hebben, precies omschreven hebben en wij het hen dan nauwgezet weer terug
geven.
[9] Maar voor het feit dat ze zonder mijn toestemming door mijn bergen en
bossen een weg hebben aangelegd, worden ze door de Romeinse rechter, die
hier in mijn huizen zijn kantoor gevestigd heeft, tot duizend pond zilver
veroordeeld; twee derde daarvan is voor de keizer en één derde voor mij volgens
de plaatselijke wet.'
[10] Juist komt de Romeinse rechter aangelopen en vraagt, wat er te doen is bij

450
de tol, of er soms verdachte mensen verwacht worden, en of men militaire hulp
nodig heeft. Het hoofd van de tolgaarders herinnert de rechter echter aan
datgene, wat hij hem overdag al gemeld had.
[11] Dan zegt de rechter: 'Ah, is het dat! Nu, zorg er maar voor, dat jullie de
zwarte booswichten vangt! We zullen ze dan hier enige duidelijke lessen geven
over de Romeinse zeden en wetten! De lust zal hen voor altijd vergaan, om
Romeinse onderdanen tot de bedelstaf te brengen zodat zij niet in staat zijn om
aan de keizer de hem toekomende belasting te betalen, terwijl van die zwarte
booswichten nooit een stater los te branden is! Die kerels houden zich eeuwig
arm en begraven goud, zilver, parels en edelstenen in massa's. En die van
Kapérnaum zijn net de goede, net als die van Chorazin! Nou, reken maar, jullie
spitsboeven, jullie zullen je streken zo thuis krijgen, dat je je leven lang er nog
aan zult denken!'
[12] De rechter was nog maar net uitgesproken of men hoort ook al een luid
geschreeuw in de verte uit het dal. komen, en de tolgaarder begint zich van
vreugde de handen te wrijven en zegt heel laconiek: 'Aha, aha, zij hebben elkaar
reeds ontmoet; binnen een kwartier zullen ze al hier zijn. Nu even vlug alle
pekpannen aansteken, zodat het in het dal zo licht wordt als de dag en geen van
de spitsboeven ons kan ontsnappen!'
[13] Nu worden vlug ongeveer veertig grote pekpannen aangestoken zodat de
hele omgeving overal helder verlicht is, en de aanstekers zijn nog maar net klaar
met hun werk als de eerste groep al arriveert, bestaande uit twaalf Farizeeën, die
afgevaardigd waren om het geroofde naar Jeruzalem te brengen en daar te
verkopen.
[14] De forse begeleiders plaatsen de twaalf gebonden Farizeeën voor de
tolboom en zeggen tegen Kisjonah: 'Heer, hier zijn dan de hoofdverdachten, vijf
uit Kapérnaum, drie uit Nazareth en vier uit Chorazin! Heel slechte kerels, die
hun geld waard zijn! Hierachter komt nog van alles, een massa ossen, koeien,
kalveren, geiten, schapen, ongeveer vierhonderd met graan beladen ezels met
hun veulens, net zoveel muildieren beladen met wijnzakken en nog een keer
ongeveer vijfhonderd ezels en lastpaarden met vastgebonden knappe meisjes en
knapen, tussen de twaalf en achttien jaar oud, die allen voor de grote markt in
Sidon bestemd waren. Tevens natuurlijk veel dienaren van deze twaalf
hoofdverdachten! Het komt hier allemaal zo binnen; maak daarom plaats, zodat
we alles zoals het behoort onder kunnen brengen!'
[15] Kisjonah zegt: 'Maak. aan zee maar meteen de grote stalling voor
onderpanden open; daar kan alles ondergebracht worden, en gebruik voor de
kinderen de grote herberg hier boven op de berg, en zorg er meteen voor dat ze.
wat te eten en te drinken krijgen; want deze twaalf onmensen zullen hen
onderweg maar heel karig voedsel gegeven hebben. O God, o God, waarom laat
u toch op aarde zulke duivels macht hebben over de arme vreedzame
mensheid?!'

232 Voorbereiding voor de rechtszaak

451
[1] Nu hoort men reeds het gejammer van de kinderen, die met geweld uit de
armen van hun ouders gerukt waren. Kisjonah en Baram, Jonaël en Jaïruth met
de engellopen snel de kinderen tegemoet; maar de rechter laat de twaalf meteen
vastbinden en in een stevige gevangenis gooien.
[2] Spoedig daarna komt de kinderkaravaan aan, en de engel bevrijdt in een
oogwenk allen van de ezels en pakpaarden waarop ze vastgebonden waren. Het
zijn er meer dan de eerste drijvers, die de twaalf hoofdverdachten gebracht
hebben, zeiden, want op menig pakpaard waren er drie vastgebonden. Alle
kinderen beven van angst ~n vrees omdat ze denken dat hen hier wat kwaads zal
overkomen, maar de engel spreekt ze heel vriendelijk en aardig toe en zegt dat
hen hier niet alleen niets ergs, maar alleen maar iets heel goeds zal overkomen,
en dat ze zich de volgende dag alweer in de armen van hun treurende ouders
zullen bevinden. Toen werden de kinderen rustiger .
[3] Enigen klagen. echter over pijn, die door de pakriemen veroorzaakt is; een
aantal had bloedige plekken op hun tengere lijf; want, omdat ze huilden heeft
men ze geslagen, omdat door hun huilen de hele karavaan verraden kon worden.
De meesten waren naakt; want met kleren aan had de een of de ander hen
misschien op de weg van Kapérnaum naar Sibarah, waar men ook omheen
getrokken was, kunnen herkennen en dan de karavaan ergens kunnen verraden.
Dus moest er ook voor de noodzakelijkste kleding gezorgd worden.
[4] Kisjonah zorgde meteen voor een grote hoeveelheid fijn linnen, en iedereen
moest direkt schortjes maken, zodat 's morgens alle kinderen een schort kregen;
vele handen maakten licht werk. Maar de kinderen werden snel in de grote
herberg gebracht, die Kisjonah zelf wat hoger dan de tol had laten bouwen.
[5] Toen de kinderen in de herberg ondergebracht waren, kwam ook reeds het
hoofdtransport aan met het vee en al de andere zaken. Alles werd in ontvangst
genomen en goed ondergebracht; en de knechten van de twaalf werden ook
gebonden in een grote gevangenis gebracht.
[6] Toen deze drukte voorbij was en de wachters overal verdeeld op wacht
stonden, gingen Kisjonah en zijn vier begeleiders ook eindelijk slapen, maar dat
duurde echter niet zo lang, omdat het al Iaat was en de komende dag veel en
belangrijke zaken beloofde.
[7] Tot zonsopgang bleef alles rustig, maar daarna was iedereen op; en het eerste
wat Kisjonah deed, was naar Mij toekomen, om Mij alles te vertellen wat er 's
nachts gebeurd was en om natuurlijk van Mij te horen, wat er nu voor God in
alle rechtvaardigheid gedaan moest worden.
[8] Maar Ik was hem voor en vertelde hem wat er deze nacht gebeurd was, en
gaf hem ook advies over wat hij nu zo snel mogelijk moest doen. Dit advies
luidde als volgt:
[9] 'Broeder, zend vóór alles met de meeste spoed een door het keizerlijke
gerecht alhier beëdigde boodschapper naar overste Cornelius in Kapérnaum,
opdat hij een commissaris hierheen zendt om de twaalf zondaren te ondervragen
en een oordeel over hen uit te spreken, en om alle belanghebbenden, die de
twaalf zullen moeten noemen, hun geroofde vee, maar vooral hun kinderen in zo
kort mogelijke tijd terug te geven! Want het hier aanwezige speciale gerechtshof
is te klein voor dit zeer grote spitsboevenproces en ook niet competent voor dit

452
soort gevallen. Maar Mijn naam moet er beslist buiten gelaten worden!
[10] Het hoog gerechtshof zal het niet makkelijk krijgen met de twaalf
Farizeeën! Voor de berovingen kunnen ze hen niet veroordelen. Ook voor het
niet betalen van tol kunnen ze hen niets maken, want ze hebben voor het hele
land een vrijbrief; en omdat ze inwoners van het land zijn, kan volgens de wet
geen tol van hen geheven worden, en dat was dan ook niet de reden waarom ze
de tol ontweken, dat deden ze alleen maar uit angst voor het volk. Want bij
soortgelijke ondernemingen hebben ze al leergeld betaald en daarom hebben ze
die geheime weg naar Jeruzalem gemaakt.
[11] Daarom is er maar één twistpunt, waarvoor ze door het gericht veroordeeld
kunnen worden tot een grote schadevergoeding, en dat is de schade, die ze aan
jouw bossen aangericht hebben. Daarvoor zullen alle panden die zich nu in jouw
handen bevinden, bij lange na niet voldoende zijn, ook niet inclusief het geld dat
ze bij zich hebben.
[12] Laat daarom als tweede noodzaak ook snel vakbekwame taxateurs begeleid
door een gerechtsdienaar het bos ingaan en de schade opnemen, opdat, als het
hoog gerechtshof hierheen komt, alles er al is wat voor het geldige vellen van
een wettelijk oordeel nodig is; want anders kan het gerecht het onderzoek in de
lengte en in de breedte rekken, en dan zouden de zwaar benadeelden misschien
pas over een jaar aan hun trekken komen. Als echter alles wat het gerecht nodig
denkt te hebben aanwezig is dan kan het ook snel een oordeel vellen en na het
oordeel tot de
uitvoering overgaan.
[13] Na deze informatie gaat Kisjonah meteen naar zijn personeel en regelt alles
zoals Ik hem dat heb aangeraden.
[14] Een klein zeilschip vaart met gunstige wind snel naar Kapérnaum, en de
Romeinse rechter gaat zelf met acht onder ede staande taxateurs het gebergte in,
dat van Kis uit gezien de linker zijde van het dal begrenst, en hij zendt een
commissaris met acht andere, eveneens beëdigde taxateurs naar het gebergte aan
de rechterzijde van het dal.
[15] Ongeveer om vier uur 's middags arriveren een commissaris van het hoog
gerechtshof met twee schrijvers, en de taxateurs van de beide bergen met de
precies opgenomen schade.

233 Romeinse rechtspraak

[1] Er worden nu vlug vooronderzoeken ingesteld, en nadat deze spoedig


beëindigd zijn, worden de twaalf voorgeleid. Als de opperrechter hen
ondervraagt, zeggen ze: 'Wij zijn eigen baas en wij hebben onze rechtbank in de
tempel in Jeruzalem; buiten God en die rechtbank zijn wij over al ons doen en
laten niemand wat voor antwoord dan ook schuldig, en u kunt ons dus vragen
wat u maar wilt, u krijgt toch. geen antwoord meer van ons; want wij staan op
wettelijke grond, en die is heel stevig, en u kunt ons niets maken.
[2] Daarop zegt de rechter: 'Voor dergelijke weerspannigheid heb ik een middel
bij mij; het bestaat uit roede en zweep! Dat zal .u wel aan het praten krijgen!

453
Want het gerecht kent geen klassenverschillen; voor het gerecht is ieder gelijk!'
[3] De voornaamste van de twaalf Farizeeën zegt nu: 'Oh, die middelen kennen
wij en ook de kracht en de uitwerking daarvan; maar wij kennen nog een ander
middel! Als wij ons daarvan bedienen, en. dat doen we waarschijnlijk wel, dan
zouden wij wel de allerlaatsten zijn die U durft te berechten! Kent u de
beroemde officiële verklaring van Caesar Augustus, die hij eigenhandig
geschreven heeft en de priesters van Jeruzalem deed toekomen, waarin hij zegt:
[4] 'Deze priesterkaste is de keizerstroon in Rome beter gezind dan alle anderen;
daarom moeten ook al hun wetten en voorrechten als heilig beschermd worden!
Wee degene, die hen aanvalt! Die misdadiger moet wegens hoogverraad de
zwaarste straf ondergaan!' Deze wet geldt nu nog net zo als dertig jaar geleden.
Als u er soms niets van af wist, dan hebben wij uw geheugen nu opgefrist. Doe
nu maar, wat en hoe u wilt; dan doen wij wel, wat ons belieft!
[5] Onze panden zijn geheel volgens de wet verkregen, en niemand kan en mag
ze van ons afnemen. Nu op dit ogenblik kan dat wel met geweld worden gedaan,
omdat wij niet sterk genoeg zijn; maar als wij onze panden hier inlossen, moeten
wij vrij gelaten worden, en dan weten wij wel wegen om deze zaak verder te
laten behandelen!'
[6] De opperrechter antwoordt: 'De zaak waarvoor u hier terecht staat gaat
helemaal niet over de panden, hoewel u zich voor God en alle eerlijke mensen
daarvan veel eerder meester gemaakt hebt door schandelijke roof, dan dat u daar
het een of andere werkelijke recht op had. Want ik weet maar al te goed, welke
voorrechten u door uw huichelarij van de keizer afgeperst hebt.
[7] Als Augustus u gekend had zoals ik u ken, dan zou u echt wel een ander
getuigenis hebben gekregen! Maar jammer genoeg heeft hij zich door valse
schijn laten bedriegen en heeft hij uw flakkerende lamp aangezien voor het licht
van een zon en u daarom een voorrecht gegeven.
[8] Maar ik en overste Cornelius zijn van plan om u in uw ware gedaante aan de
keizer te tonen, en dan zult u uw voorrecht vlug kwijt zijn! Verder kunt u mij
dreigen zoveel u wilt; want ook ik bevind mij op wettelijke bodem, en wij
opperrechters van dit land hebben sinds kort een nieuwe verordening ontvangen
met betrekking tot uw intriges, waar de keizer nu ook van op de hoogte is, en
daarin staat uitdrukkelijk vermeld, dat wij u zeer scherp in het oog moeten
houden, en ik verzeker u, dat wij opperrechters deze nieuwste verordening uit
Rome buitengewoon trouw en gewetensvol nakomen en wij hebben u al op een
voor u beslist niet erg vriendelijke wijze beschreven! Begrepen?!
[9] U zuigt net als de Afrikaanse basilisk de onderdanen van de keizer de laatste
druppel bloed uit, u maakt bedelaars van hen, en wat u nog over laat dat pakt de
landpachter Herodes, opdat hij al zijn duizend hoeren vet en wulps kan voeren.
Maar het arme volk moet in de grootste ellende versmachten! Is dat
rechtvaardig?!
[10] Als er de een of andere god is, die maar net zoveel rechtsgevoel heeft als ik
en net zoveel liefde voor het volk heeft als mijn jas, dan zou het onmogelijk zijn
om zulke duivels, zoals u en uw Herodes, nog langer over de arme mensheid te
laten heersen!
[11] 'Heb uw naaste lief als uzelf!' luidt een zedelijke wet in uw boek, dat God u

454
gegeven zou hebben; hoe houdt u zich daar echter aan?!
[12] Waarlijk, de wet, die u altijd met veel ijver navolgt, heet haat tegen
iedereen die u in uw geile en wellustige leven niet ten volle ondersteunen wil!
Jammer genoeg heeft u voor dat doel op slinkse wijze een voorrecht verkregen,
waarop u zich nu beroept om allerlei ongehoorde afpersingen te kunnen
ondernemen.
[13] Gelukkig heeft u echter in dit geval buiten uw wettig genoemde
pandopeising iets gedaan dat zelfs ook schijnbaar niet door een mij bekende wet
goedgekeurd wordt. Deze daad, waarvoor u nu alleen hier terecht staat, heet
vernieling van bos. Daaraan heeft u zich zeer uitgebreid in de mooie bossen van
Kisjonah schuldig gemaakt. Hij is een Griek en een betrouwbaar onderdaan van
de keizer, wiens rechten door iedere keizer van Rome met een compleet legioen
zullen worden beschermd als ze ook maar in het geringste aangetast zouden
worden, want hij betaalt jaarlijks daarvoor aan de keizer duizend pond, wat echt
geen kleinigheid is.
[14] Over een weglengte van ongeveer vijf uur gaans heeft u bij de aanleg van
uw geheime smokkelweg bijna duizend mooie jonge ceders en verscheidene
duizenden andere mindere soorten oude en jonge bomen vernield, en volgens
opgaven van beëdigde taxateurs heeft u Kisjonah een schade van meer dan
tienduizend pond berokkend. Nu; hoe zult u deze schade vergoeden?!'
[15] De voornaamste Farizeeër antwoordt: 'Weet u dan niet, dat de aarde van
God is en dat wij zijn kinderen zijn waaraan Hij zijn aarde persoonlijk gegeven
heeft? Zoals God Zelf het recht heeft om met de aarde te doen wat Hij wil,
hebben wij als Zijn kinderen ook dat recht en kunnen wij met de aarde doen wat
wij willen. Ook al heeft de een of andere heidense macht ons dit recht voor een,
tijdje ontroofd, dan zal ze het toch niet zo lang behouden; God zal het hen
afnemen en weer aan ons, Zijn kinderen, geven.
[16] Uit het oogpunt van het recht van God behoeven wij geen schade aan het
bos te vergoeden, omdat de aarde van ons is en wij daarmee doen kunnen wat
wij willen. Maar tengevolge van de grotere, slechts schijnbare macht die u
Romeinen nu wederrechtelijk over ons uitoefent, zullen wij ons wel
verwaardigen om tot vergóeding over te gaan; maar er kan gerust negentiende
van de tienduizend pond af. Want zoveel weten wij er wel van, dat wij best
bepalen kunnen hoeveel de bomen waard zijn die wij gerooid hebben en
waarvan wij natuurlijk maar een heel klein gedeelte gebruikt hebben voor de
mogelijke bouw van bruggen; en over hoeveel schade spreken we dan nog?! Er
ligt nu een nieuwe weg die de tollenaar Kisjonah heel goed gebruiken kan! Als
hij hem zelf aangelegd had, dan zou hem dat zeker duizend pond gekost hebben;
nu kan hij daar een nieuwe tol vestigen, en dan heeft hij in een jaar driemaal
zoveel geïnd, dan wat de hele weg ons gekost heeft.'
[17] De opperrechter zegt: 'In naam van de keizer en zijn wijze wet veroordeel
ik u, daar de schade door beëdigde taxateurs is vastgesteld, en omdat u zich als
kinderen Gods alle macht over de gehele aarde aanmatigt, waaruit
logischerwijze voortvloeit dat u ook macht over de keizer heeft waarvan hij tot
op heden ook zelfs niet gedroomd zal hebben, maar waarmee u echter wel, door
zo'n schandelijke aanmatiging, pure majesteitsschenners van de heilige persoon

455
van de keizer geworden bent, tot een geldstraf van twintig duizend pond,
waarvan een derde ten goede komt aan Kisjonah en twee derde voor de keizer is;
tevens worden daarbij al uw panden verbeurd verklaard!
[18] Omdat echter op majesteitsschennis de onherroepelijke straf van de dood of
de eeuwige verbanning staat, kunt u nu kiezen wat u liever heeft, onthoofding
door de bijlof verbanning naar Europa 's ijsland! Ik heb gesproken in de naam
van de keizer en diens wijze wet! Dit alles moet direkt ten uitvoer gebracht
worden! AI vergaat intussen de hele wereld, het recht zal worden uitgeoefend!
[19] Kijk, zo doet een opperrechter uit Rome en hij is voor niemand bang,
behalve voor de goden en de keizer!'
[20] Vervolgens Iaat hij zich naar Romeins gebruik water brengen en wast zijn
handen; een gerechtsdienaar breekt een staf in tweeën en werpt deze voor de
voeten van de twaalf.

234 Een goede vangst

[I] Nu zinkt de moed de Farizeeën in de schoenen, maar één van hen, die iets
meer durf heeft, zegt tegen de rechter: 'Heer, ontsla ons van het tweede oordeel!
Daarvoor in de plaats verviervoudigen wij het eerste en wel binnen acht en
veertig uur!'
[2] De rechter zegt: 'Ik neem dat aanbod aan; maar toch blijf ik bij de
verbanning voor de volgende tien jaar! Is dat akkoord?'
[3] De Farizeeën zeggen: 'Heer wij betalen u het vijfvoudige in puur zilver, als u
ons de verbanning helemaal kwijtscheldt!'
[4] De opperrechter zegt: 'Goed, maar met het voorbehoud van het hoge
gerechtshof, dat u toch tien jaar onder toezicht staat van de Romeinse politie, en
iedere wederrechtelijke poging, om de staat en diens hoofd te bedriegen, of
iedere verdachtmaking tegen Rome, zowel als iedere. eigenmachtige, aan het
gerecht vooraf niet meegedeelde en door het gerecht niet toegestane pand
verbeuring, waaruit die ook moge bestaan en welke naam die ook moge hebben,
wordt direkt gevolgd door de tienjarige verbanning naar Europa, wat dan niet
meer af te kopen zal zijn! Het geld moet echter binnen acht en veertig uur hier in
de gerechtszaal betaald worden; één uur later wordt het onder de nu mildere
voorwaarden niet meer aangenomen, maar dan treedt het eerste oordeel weer in
werking.
[5] Nu echter nog iets! Voordat u weer in vrijheid gesteld wordt, moet u de
namen en woonplaatsen opgeven van alle partijen, waar u zo schandalig uw
panden hebt opgeëist, zodat ik ze hierheen kan laten komen en hen al het
geroofde, zoals kinderen, vee, koren en wijn terug kan geven!'
[6] De Farizeeën doen hun best om aan deze opdracht te voldoen en geven
precies alle namen en plaatsen op. En de rechter zendt meteen boodschappers
naar alle aangegeven plaatsen, en binnen tien uur arriveren reeds alle partijen die
in Kis iets te halen hadden.
[7] De twaalf Farizeeën haalden meteen het dekkleed van hun met muildieren
bespannen geldwagens af, en iedereen stond stomverbaasd over de ontzaglijke

456
goud en zilvermassa. Zij hadden zoveel zilver en goud bij zich, dat ze hun straf
makkelijk nog vijf keer hadden kunnen betalen! Het speet de opperrechter dan
ook oprecht, dat hij geen hogere straf gevraagd had.
[8] Maar hem viel een wijze gedachte in, die maakte dat hij de twaalf nogmaals
ging.ondervragen en tegen hen zei: 'Luister, u hebt het gevraagde op de juiste
wijze betaald en daarvoor een kwitantie gekregen! Maar nu ontdek ik zo'n,
massa geld bij u dat het mij. echt onmogelijk toeschijnt dat u op wettige wijze
aan deze hoeveelheid goud en zilver gekomen bent - want echt, als de keizer nu
met al zijn contante geld hierheen kwam, dan zou het zeer de vraag zijn, of dat
meer was dan dat van u! Verklaart u mij maar eens kort en duidelijk, hoe u aan
zoveel goud en zilver gekomen bent; want deze zaak komt mij zeer verdacht
voor!'
[9] De voornaamste Farizeeër zegt: 'Wat verdacht, wat verdacht?! Dit is het
geld, dat alle in dit land aangestelde Farizeeën, priesters en levieten gedurende
vijftig jaar voor de tempel gespaard hebben; en omdat de tijd nu verstreken is,
moeten wij het aan de tempel afleveren. Ondanks dat is dit trouwens het kleinste
bedrag, dat ooit uit Kapérnaum naar de tempel is overgebracht. Het zijn alleen
maar offers, legaten en speciale stichtingsgelden voor de tempel en derhalve
volkomen rechtsgeldig verworven en bijeengebrachte gelden.'
[10] De opperrechter zegt: 'Het woord 'rechtsgeldig' zullen we maar weglaten!
Ook al is dat zo, dan zijn dat toch afpersingen en gemene door bedrog verkregen
erfenissen, en de rechtsgeldigheid heeft dus heel weinig met deze rijkdom te
maken!
[11] Maar pas een maand geleden heeft men mij, net als alle hoge
gerechtshoven, het volgende meegedeeld: Men. wacht al een half jaar op
belastinggelden uit Klein-Azië en een deel van de plaatsen aan de Pontus; deze
zijn reeds lang geïnd en verzonden, en bestaan uit goud en zilver en edelstenen
en parels, - goud en zilver merendeels in ongemunte toestand. De opgegeven
waarde zou zijn, enkel goud twintig duizend pond, zilver zeshonderdduizend
pond en ongeveer net zo'n waarde aan edelstenen en parels.
[12] Ik zie nog vijf overdekte wagens; haal het dek eraf, zodat ik ook hun inhoud
in ogenschouw kan nemen!'
[13] Zichtbaar verlegen halen ze de dekken van de vijf karren af, en kijk, ze
waren vol met allerlei edelstenen, merendeels nog in ruwe ongeslepen toestand,
en een kar, met meer dan een ton inhoudsmaat, was gevuld met kleine en grote
nog niet doorboorde parels.
[14] Terwijl de opperrechter alles precies bekijkt, zegt hij: 'Ik geloof dat het nu
wel duidelijk is, waar de belasting en schatting bleef, die van Pontus en Klein-
Azië naar 'Rome is gezonden! Ondanks jullie geslepenheid zal het je erg
moeilijk vallen, te bewijzen dat dit jullie rechtmatig bezit is; maar ik durf bij alle
goden en hun hemelen te zweren, dat ik hier voor mij de zichtbare, en in Rome
reeds lang verwachte, belastinggelden en andere schatten al zo goed als in
handen heb. Blijven jullie dus nog maar netjes hier; als het gerechtshof bijeen is,
zal ik met een grote ondervraging beginnen!'
[15] Als de Farizeeën deze woorden van de opperrechter horen, worden ze bleek
om hun neus, en ze beginnen behoorlijk koorts te krijgen, hetgeen de oplettende

457
opperrechter niet ontgaat; en hij zegt tegen de rechter van Kis: 'Broeder ik
geloof, dat we de grote roofvogels al in ons net hebben.'

235 Weerzien met de opperrechter

[I] De rechter uit Kis zegt: 'Vriend, de beroemde Jezus van Nazareth houdt zich
hier al een week of drie geregeld op, en zal waarschijnlijk hier nog een paar
dagen blijven. Volgens mij is Hij een God die alle nog zo verborgen dingen
zonneklaar weet, en Hij heeft ons daarvan al heel duidelijke voorbeelden
gegeven; wat denk je er van, als we Hem hierbij eens te hulp riepen? Hij zou ons
wel eens goed kunnen helpen, en dat nog te meer, omdat hij absoluut geen
vriend is van de zwarte dieven en rovers die de tempel voor haar snode plannen
ter beschikking heeft. Want ik heb met mijn eigen oren gehoord hoe hij de
priesters en Farizeeën uit Chorazin en Kapérnaum naar de diepste Tartarus
verwenst heeft. En daarom ben ik er van overtuigd, dat Hij ons klaarheid zal
kunnen verschaffen.'
[2] Heel verbaasd zegt de opperrechter: 'Wat?! Is deze Godmens hier?! Ei,
waarom hebben jullie mij dat niet direkt gezegd?! Waarlijk, ik zou hem meteen
in mijn plaats hebben laten rechtspreken en daar zou ik me drie kwart van het
werk mee bespaard hebben! Breng me toch snel naar hem toe! Want de overste
Cornelius heeft mij ook heel dringend opgedragen om intensief navraag te doen
naar deze goddelijkste van alle mensen en hem daarover meteen te informeren.
[3] Als de overste de verzekering krijgt dat Jezus hier is, dan is hij binnen de
kortste keren hier met zijn hele familie; want hij en zijn gehele huis aanbidden
deze Jezus letterlijk, en ik zelf ben het helemaal met hen eens. Ik dank welke
echte God dan ook ervoor, dat mij nog eens het niet te schatten geluk te beurt
valt, om mijn hemelse vriend Jezus te zien en te spreken! Breng mij toch snel,
snel bij Hem! Nu is alles al gewonnen!'
[4] Als de opperrechter naar het grote huis loopt met het brandende verlangen
om Mij te zien en te spreken, kom Ik hem tegemoet; en als hij Mij ziet, roept hij
blij: 'Daar, daar bent U, goddelijke vriend en broeder, als ik U zo nog noemen
mag!
[5] O laat U omarmen en Uw heilige aangezicht met duizend vrienden en
broederkussen bedekken! O, heilige vriend van mij! Ik ben zo onuitsprekelijk
gelukkig, nu ik U eindelijk weer terug heb! Waarlijk, waar ook maar mensen in
de grootste nood zitten, daar bent U ook aanwezig om hen te helpen! Ach, ik
weet me van vreugde geen raad, dat ik U hier gevonden heb!'
[6] Ik zeg, terwijl Ik hem ook vast aan Mijn hart druk: 'Ik groet jou ook
eindeloos! Want je hart heeft door je zware rechtersambt echt geen schipbreuk
geleden, en daarom houd Ik nog steeds bijzonder veel van je en zegen Ik al je
werk.
[7] Waarlijk, je hebt het aan Mij en Degene, Die in Mij woont te danken, dat je
hier die grote belastingdiefstal ontdekt hebt!
[8] Maar laten we nu in huis gaan, waar een rijkelijk avondmaal op ons wacht!
Na de maaltijd spreken we er verder over!'

458
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia

[I] De opperrechter en de gewone rechter met Kisjonah, Baram, Jonaël, Jaïruth


en Archiël gaan nu met Mij de kamer in en gebruiken ongeveer een half uur na
zonsondergang samen met Mij en al de Mijnen een goed klaargemaakt, rijkelijk
maal. De nog ongehuwde opperrechter schept een groot behagen in de oudste
dochter van Kisjonah en zegt tegen Mij: 'Edele vriend, U weet hoeveel ik
ondanks het verschil in godsdienst, respectievelijk leer der goden, van U hield
omdat ik in U geen sluwe, eenzijdige Jood, maar een heel open en vrijzinnig en
tevens veelzijdig ontwikkeld en in alle wetenschappen zeer ervaren mens
gevonden heb.
[2] Daarom vertrouw ik U nu ook toe, dat Kisjonah's dochter mij buitengewoon
goed bevalt. Zoals U wel weet ben ik echter een Romein, en zij zal ongetwijfeld
een Jodin zijn, die haar mooie hand aan geen heiden, zoals wij door de Joden
genoemd worden, geven mag. Raad mij eens, vriend, is daar nog iets aan te
doen? Zou het onder geen enkele voorwaarde mogelijk zijn, dat zij mijn vrouw
werd? Kom, doe mij eens een middel aan de hand!'
[3] Ik zeg: 'Jij bent een Romein, en zij is een Griekse en geen Joodse, en dus is
er van nature niets wat je hindert om haar aan Kisjonah ten huwelijk te vragen,
die haar ook zeker aan jou zal geven. Dat ze echter geestelijk, net als het hele
huis, volgens Mijn aan jou niet onbekende leer toch Jodin is, dat zal voor jou
toch wel geen steen des aanstoots zijn?!'
[4] Dan zegt de opperrechter, die Faustus Caji Filius heet: 'Dat moest er nog
bijkomen! Ik ben toch zelf in mijn hart een van de vurigste aanhangers van Uw
goddelijke leer! Want ik vind, dat een God die een wereld kon bouwen en
daarop allerlei levende wezens en tenslotte zelfs mensen kon scheppen,
buitengewoon wijs moet zijn! Als zo'n wijze God de mensen een leer wilde
geven, dan moest die leer toch ook zeer wijs zijn. Deze zou dan toch zeker
geheel overeenstemmen met de natuur en de onderlinge instandhouding van zeg
maar -Zijn mensen.
[5] Nu, Uw leer heeft die geest en dat karakter in zich en is daarom zuiver
goddelijk, en ik heb haar daarom als geheel waar voor mijn gehele leven
aanvaard en ik verkondig haar aan mijn gehele huis en aan mijn vele
ondergeschikte beambten. Als dit dus zo is, dan is alles al helemaal in orde op
de instemming van de vader na!'
[6] 'Wel', zeg Ik, 'die heb je al, net als de liefde van de mooie Lydia. Kijk maar
eens achter je, dan zie je de in en in gelukkige Kisjonah, die van vreugde niet
weet wat hij doen moet omdat zijn huis zo'n eer te beurt valt!'
[7] Faustus kijkt om en Kisjonah zegt: 'Heer en gebieder over ons hele Galiléa
en Samaria! Is het mogelijk, dat u mijn Lydia tot vrouw wilt hebben?!'
[8] Faustus zegt: 'O ja, als u haar aan mij wilt geven, uit duizenden is zij voor
mij de enige!'
[9] Kisjonah roept Lydia. Zichtbaar verlegen van liefde en grote blijdschap komt
zij, en Kisjonah zegt tegen haar: 'Wel, lieve dochter, zou je wel gezegend willen

459
zijn met deze heerlijke man?'
[10] En Lydia zegt, terwijl ze haar ogen neerslaat, na een poosje: 'Waarom
vraagt u dat nog aan mij? Toen deze heerlijke Faustus vandaag aankwam en ik
hem voor de eerste maal zag, hoorde ik mijn hart zeggen: 'Wat gelukkig moet de
vrouw van deze heerlijke man zijn!' En moet ik dan nu, als hij mij begeert, nee
tegen hem zeggen?'
[11] Kisjonah zegt: 'Maar wat zal jouw geliefde Jezus daar dan van zeggen?!'
Lydia zegt: 'Wij zijn allen van Hem! Hij is de schepper, en wij zijn Zijn
schepsels die Hij nu tot echte kinderen opvoedt! Ondanks dat blijft Hij het diepst
van mijn hart vervullen!'
[12] Faustus zet grote ogen op en zegt, zeer verbaasd over dit onverwachte
getuigenis van Lydia over Mij: 'Wat, wat - wat moet ik nu horen?! Kan het dan
zijn dat een hele mooie droom, die ik kortgeleden gedroomd heb, op de een of
andere wijze een echte betekenis heeft? De hele hemel zag ik geopend; alles was
licht, alle talloze wezens waren licht, en in de diepste diepte der hemelen zag ik
blijkbaar U, mijn vriend Jezus, en alle wezens wachtten met een soort
ongeduldige vreugde op Uw aanwijzing, om Uw bevelen binnen een ogenblik
aan de hele oneindigheid te verkondigen!
[13] Toen meende ik in Uw evenbeeld, dat de glans van de zon verre overtrof,
Zeus te herkennen, en ik verwonderde mij er erg over, dat U zo buitengewoon
veel leek op Zeus. In het geheim hield ik U voor een aardse zoon van de
hoofdgod, die ik vereenzelvigde met Jehova van de Joden en met Brahma van de
Indiërs. Daarbij hield ik alle andere goden net als U voor Zijn aardse kinderen,
die Hij bij tijden bij de aardse dochters verwekte om de mensen met zulke zonen
leiders, leraars en stimulators te geven!
[14] Maar nu krijgt die droom opeens een heel ander gezicht; U bent Zelf de
levende Zeus, Brahma of Jehova, die in levende lijve bij ons is en ons Zelf Uw
goddelijke wijsheid leert, omdat Uw eerdere kinderen deze op aarde slecht
onderwezen en niet voldoende in praktijk hebben gebracht!
[15] Als dat vaststaat, krijg ik deze buitengewoon mooie vrouw direkt uit
handen van mijn God, mijn schepper, en daarom hoef ik niet meer te vragen of
ik met haar gelukkig zal zijn!
[16] Maar nu heeft mijn verlangen dan ook een heel ander gezicht gekregen! -
Schoonste Lydia! Kijk nu naar de Heer! Het gaat nu niet meer om ons
wederzijds verlangen en begeren, maar alleen om de heilige wil van deze Enige
der Enigen, deze Heer van alle heerlijkheid, deze God van alle Goden, uit Wien
alle hemelen en zon, maan en deze aarde en wij allen ontstaan zijn!
[17] Waarachtige goddelijke Jezus! Als U het goed vindt, dat Lydia mijn vrouw
wordt, dan neem ik haar tot vrouw; maar als U daar ook maar het minste
bezwaar tegen hebt, dan behoeft U dat maar te zeggen en mijn leven wijdt zich
geheel aan het uitvoeren van Uw wil!'
[18] Ik zeg: 'Edele broeder van Mij! Ik heb jullie al gezegend, en jullie zijn dus
al volkomen vereend; maar vergeet niet:
[19] Wat God verbonden heeft, dat behoort geen mens meer te scheiden, en dus
blijft een echt huwelijk voor altijd geldig! Een verkeerd werelds huwelijk is
echter toch al voor God geen verbond en daarom net zo ontbindbaar als de

460
wereldse mensen en al hun overeenkomsten, die altijd al niets anders zijn dan de
grofste hoererij, waardoor de kinderen van de satan in het jammerlijke bestaan
gebracht worden. Jullie zijn nu volledig man en vrouw, en vleselijk één voor
God, amen!'
[20] Na Mijn woorden omarmen ze elkaar en begroeten elkaar met een kus.
[21] Dat deze snelle huwelijksvoltrekking in heel Kis een groot opzien baarde en
dat Kisjonah zich nu beraadde over een rijke huwelijksgift is wel te begrijpen.

237 Vervolg van de rechtszitting

[I] Toen de eerste opwinding over dit voorval wat geluwd was, arriveerde de ons
reeds bekende Philopold uit Kana, die meteen naar Mij toekwam en Mij wilde
vertellen, hoe hij in Kana alles al helemaal had geregeld.
[2] Maar Ik begroette hem heel vriendelijk en zei tegen hem: 'Ik weet alles al; jij
bent Mijn leerling, ga nu naar Mijn andere leerlingen, want die zullen je heel
veel te vertellen hebben. Ik heb vannacht nog veel te bemiddelen. Maar morgen
al zullen ook wij het nodige met elkander te bespreken krijgen; want jij moet een
bekwaam werktuig voor Mij worden.
[3] Philopold gaat nu naar de leerlingen, en bijna op hetzelfde ogenblik melden
de opzieners, dat reeds alle uitgenodigden uit Kapérnaum en Chorazin zijn
aangekomen, en zij vragen, wat er nu moet gebeuren.
[4] 'Breng ze eerst naar hun kinderen en geef hen te eten en te drinken!', zeg Ik.
'Wij zullen.intussen een buitengewone behandeling van de zaak tegen de twaalf
Farizeeën hebben.'
[5] Toen gingen de. opzichters weg en vroeg Faustus Mij, of het niet beter zou
zijn, dat Ik de twaalf zou verhoren en dat hij alleen maar voor griffier zou
spelen.
[6] Maar Ik zeg: 'Nee, broeder, dat gaat niet; want voor hen geldt alleen maar
jouw ambtelijk gezag en daarom draag jij ook de ring van de keizer als teken
van jouw macht aan je rechterhand en daarbij nog het zwaard en de staf; je moet
ze dus zelf verhoren. Maar Ik zal je wel ingeven, wat je en hoe je ondervragen
moet en zij zullen je niet ontsnappen! Laten we daarom maar vlug aan de slag
gaan; want de nacht is niet zo jong meer.'
[7] Daarom gingen we nu meteen naar het gerechtshuis, waar de twaalf met hun
dertig belangrijkste handlangers wel bewaard door de sterke wacht, met grote
vrees en angst op de opperrechter zaten te wachten; want ze hadden nu geen tijd
en gelegenheid meer om ergens een dozijn valse getuigen op te snorren, die voor
hen gelogen en op de leugens ook nog gezworen zouden hebben; want de tempel
beloofde een bijzondere genade aan ieder, die ten gunste van de tempel en al
haar dienaars een vals getuigenis aflegde als de omstandigheden dat vereisten!
Maar vooraf moest zo iemand natuurlijk wel behoorlijk van informatie voorzien
zijn, hetgeen in dit geval absoluut onmogelijk was.
[8] Onder begeleiding van Kisjonah, Baram, Jonaël, Jaïruth en de engel Archiël
met de onderrechter en een aantal schrijvers gingen wij nu de gerechtszaal in.
[9] Meteen bij het binnenkomen vraagt de voornaamste Farizeeër heel boos aan

461
Faustus: 'Wat is dat voor een manier, om ons priesters van God, terwijl we ons
zonder meer al tot alles wat verlangd werd bereid hebben verklaard, nu nog als
gewone boeven gevangen te houden?! Zo waar wij dienaars van God zijn: -als
men ons niet direkt de volle vrijheid geeft, dan zal God dat weten te bestraffen!'
[10] Faustus zegt: 'Wees rustig, anders ben ik genoodzaakt jullie tot rust te
dwingen; want we hebben nu bijzonder belangrijke zaken met elkaar in het reine
te brengen! Luister nu met al uw aandacht naar mij!
[11] Ik heb al eerder tegen u opgemerkt, dat volgens mij uw grote schat uiterst
nauwkeurig lijkt op die, waar ik het al eerder met u over had. Op één punt na is
me nu alles wel duidelijk over deze aanslag op. de van Pontus en Klein-Azië
naar de keizer in Rome verzonden en vermiste belastinggelden en andere
schatten; dit ene is het volgende:
[12] De belastinggelden en de andere schatten werden volgens de gegevens door
bijna een kwart legioen Romeinse soldaten begeleid; daarom kan het niet zo
gemakkelijk geweest zijn om zo'n geweldig escorte te overweldigen ze in de pan
te hakken of minstens op de vlucht te doen slaan.
[13] Dat deze gelden en schatten rechtstreeks door uzelf, door list en geweld of
door uw nog sluwere collega’s van de Romeinse leiders gestolen zijn, is me
helemaal duidelijk; daar hebben we ook geen bewijs meer voor nodig omdat we
daar intussen meer dan honderd getuigen voor hebben; maar zoals gezegd, er
ontbreekt alleen nog maar hoe en op welke manier het gebeurd is en tenslotte
nog de juiste som, hoe groot die was, zodat ik in staat ben om tesamen met de
gelden en andere schatten het juiste bericht aan de keizer in Rome te sturen.
[14] De voornaamste Farizeeër zegt: 'Heer, die laster is te groot om ooit op ons
te laten rusten! Al had u duizend valse getuigen tegen ons, dan zal u dat toch
weinig helpen; want wij staan te stevig in onze schoenen, en u zult ons toch met
al uw macht geen haar kunnen krenken! Bespaar u daarom maar alle verdere
moeite, want hierna zult u geen antwoord meer waardig geacht worden, behalve
één tot uw verderf!
[15] Als u de Farizeeën tot op heden nog niet gekend hebt, dan zult u ze nu of
ten minste binnenkort leren kennen! Want zo'n ontzettende beschuldiging
kunnen wij nooit op ons laten rusten. Vanwege de bosbeschadiging waren we
toegeeflijk, hoewel we volgens onze wetten niet toe hadden hoeven te geven;
maar voor de lieve vrede hebben wij uw hoogst onrechtvaardige oordeel
aanvaard. Maar daar komen wij op terug, en als u zo misdadig zou zijn om ook
maar iets van het goud, de panden of de schatten aan te raken, dan zult u dat niet
alleen honderdvoudig moeten vergoeden, maar dan is het met al uw glorie ook
totaal afgelopen! Want op dit ogenblik al zal men in de tempel weten, wat op
zo'n allerbrutaalste manier hier met ons gebeurt'.
[16] 'Zo', zegt Faustus, 'dus op deze manier wilt u zich uit de val bevrijden? Al
goed, nu weet ik dan ook heel precies, wat ik met u moet doen! Uw verhoor is
nu afgelopen; de misdaad is door honderd getuigen vastgesteld, en uw schuld is
duidelijk! Meer zeg ik u niet en ik stel een ultimatum - de gerechtsdienaars staan
buiten -
[17] Als uw dertig handlangers bekennen, dan behouden ze het leven; als ze
echter ook niet willen praten, dan worden ze net als u nog deze nacht onthoofd!

462
Dan zult u wel beseffen hoeveel angst ik voor u heb!'
[18] Na deze koelbloedige krachtige taal van Faustus komen alle dertig
handlangers naar voren en roepen: 'Heer, spaar onze levens; wij willen u haarfijn
beschrijven, hoe het gegaan is!'

238 Het verhaal van de diefstal

[1] Faustus zegt: 'Nu, spreek dan! Mijn woord van eer, er zal jullie geen haar
gekrenkt worden!'
[2] Dan zegt een Farizeeër, verschrikkelijk bevend van doodsangst: 'Heer,
schenkt u mij ook het leven, als ik spreek?'
[3] Faustus zegt: 'U ook; want u bent de minste van hen.'
[4] Dan schreeuwen de andere elf Farizeeën: 'Weet je dan met, dat je liever moet
sterven - dan voor God een verrader te worden?!'
[5] Maar de ene Farizeeër zegt: 'Dat weet ik, maar van God is hier geen sprake;
het gaat hier alleen maar om jullie schandalige bedrog tegen.over de Romeinen.
Door een schandelijke list wisten jullie de grote buit zo keurig van de Romeinen
te stelen, dat de hele wereld zich daar echt over moet verbazen."
[6] Jij als eerste hoofdboef was gekleed in de kleding van de opperlandvoogd,
die nu in Sidon, maar ook vaak in Tyrus resideert, je had de grote keizerlijke
ring als teken van de macht en je had een gouden zwaard en de heersersstaf van
heel Palestina, Coelesyrië, Klein-Azië en de gehele Pontus.
[7] Bovendien zie je er uiterlijk net zo oud uit als de hoogst eerwaardige
grijsaard Cyrenius, je nam zijn naam aan en je had je een gevolg en een
hofhouding aangeschaft, gelijkend op die van Cyrenius, daarbij zat je op een
imposant paard. Toen de leider van het geldtransportje begroette als
opperlandvoogd en je op een halve dagreis van Tyrus, denkend dat je de
stadhouder was, de getekende bevelrollen gaf en daarbij dan ook de gelden en de
schatten, die jouw verklede Romeinse soldaten in ontvangst namen, gaf je hem
bevel om zo snel mogelijk naar de Pontus terug te trekken, omdat je met
zekerheid vernomen had, dat daar vanwege de belastingafpersingen onlusten
uitgebroken waren en dat de bewoners van de Achterpontus zich met sterke
Skythenhorden tegen de overheersing van Rome verbonden hadden. Uitstel zou
gevaarlijk zijn; daarom was hij als opperlandvoogd, na een korte en duidelijke
opdracht van Rome, hem, de dappere overste van de Pontus en Klein-Azië, zo
ver tegemoet getrokken, om hem in dit dringende geval de snelle terugweg een
beetje te bekorten!
[8] Natuurlijk is de overste van de Pontus en Klein-Azië toen met zijn
drieduizend ruiters zo snel mogelijk omgekeerd en in een paar uur was hij al zo
ver van ons verwijderd, dat wij onmogelijk meer iets van hem te vrezen hadden.
Ons allen was op leven en dood opgedragen te zwijgen en ieder zou
tweehonderd pond zilver krijgen, die we echter tot op heden nog niet ontvingen,
want dat zou pas in Jeruzalem gebeuren. Het noodlot wilde het echter anders, en
van die tweehonderd pond hoeven we niet veel meer te verwachten.
[9] Het geld en de schatten werden toen 's nachts naar Kapérnaum gebracht,

463
waar ze nu al ongeveer twee maanden lagen, en de geheime weg is enkel en
alleen aangelegd ten behoeve van de grote schat en leidt volgens mij niet naar
Jeruzalem, maar naar een grote verborgen grot in deze bergen, waarin - en niet
in de tempel - al heel veel duizenden ponden goud en zilver liggen te wachten.
[10] Slechts wij twaalven waren met dit geheim bekend, en buiten onze dertig
handlangers weet geen Farizeeër er iets van af. De helpers weten alleen niet voor
welk doel het is. Tegen hen is gezegd, dat alles bewaard wordt voor de
toekomstige Messias, die de Joden in deze tijd zal bevrijden van het juk van de
Romeinen. Maar ik ken natuurlijk. wel een andere reden, en dat is in de eerste
plaats: een uitermate luxueus leven, -en in de tweede plaats een geweldige
mogelijkheid tot omkopen, als men in belangrijke gevallen de Romeinen naar
zijn pijpen wil laten dansen, of om een functie van overste in de tempel te
kopen, wat natuurlijk altijd ontzettend veel geld kost. Nu weet u alles; u kunt
ook alle dertig ondervragen, maar zij zullen u hetzelfde zeggen.
[11] Slechts de panden waren voor Jeruzalem bestemd, om de tempel gunstig te
stemmen; de gelden en schatten zouden echter naar de andere in het hol zijn
gegaan, als ze hier niet zo'n geweldige schipbreuk hadden geleden. Nu weet u
precies hoe de zaken staan, en moet u maar doen wat u rechtvaardig vindt; maar
wees tegen mij en de dertig verblinden niet te hard en te onverbiddelijk
rechtvaardig!'
[12] Faustus zegt: 'Tegen u en de dertig zal ik niet als rechter, maar als
beschermer optreden; maar wat met de elf moet gebeuren, daarover zal Cyrenius
oordelen! Zeg mij alleen, of er van de gelden en schatten niets is weggenomen,
of alles wat uit Klein-Azië gebracht werd hier bij elkaar is, en of u iets weet van
de beroemde grot.'
[13] De Farizeeër zegt: 'Het geheel, inclusief de wagens, is nog net zo
onbeschadigd en compleet zoals het ontvangen werd. Wat betreft de beroemde
grot, weet ik als mede eedgenoot natuurlijk precies wat deze bevat, en zonder
een van ons twaalven kan geen mens de toe en ingang vinden.'
[14] Nu prijst Faustus de minder rijke Farizeeër, die Pilah heette, en hij zei tegen
Kisjonah: 'Wel, vriend, en nu mijn dierbare schoonvader, de grot die naar het
schijnt in uw gebergte ligt, zal dat, wat u volgens het eerste oordeel toekomt,
geven; maar neem de gelden en de schatten van de keizer vast in bewaring; want
bij u zijn die tot het eind van dit buitengewone proces het best bewaard.
[15] Verzorg Pilah op mijn rekening, maar geef de dertig voor deze nacht een
goed bewaakt nachtverblijf; zolang de grot niet leeg is, kan ik hen de vrijheid
niet geven; maar na de ontruiming kunnen ze gaan waar ze willen, omdat hun
bereidwilligheid ons tot grote ontdekkingen heeft geleid.’

239 De tempelschatten

[I] Dan wendt Faustus zich tot de elf en zegt: 'Nu, hoe staat het met het ongeluk,
waarmee u mij eerder zo arrogant gedreigd hebt? Wat zegt u hier nu over als
gezalfde dienaren van God? Waarlijk, het moet verschrikkelijk bitter zijn voor
iemand die een gezalfde van God heet, om als grootste staatsboef te kijk te

464
staan! Maar heb maar geduld, u zult nog wel wat ergers meemaken; dit was
maar een simpel voorspel!
[2] Echt, u hebt het maar aan Een hier te danken, dat ik u niet snel laat
ontkleden, de vloek van de keizer over u uitspreek en dan overgeef aan de
gerechtsdienaars, die staan te popelen om het vonnis uit te voeren! En deze Ene
staat naast mij, de goddelijke Jezus uit Nazareth, die u allang hebt vervloekt en
die door u nu van de ene plaats naar de andere vervolgd wordt alleen maar
omdat Hij zo eerlijk is, om het door u verblinde. volk te laten zien, wie u in
werkelijkheid bent.
[3] Onderzoek uw. innerlijk en zeg eens of er behalve uw satan nog iets ergers
kan zijn, dan wat u bent!?
[4] U brengt het volk de kennis over een God bij waaraan u zelf nooit hebt
geloofd; want als u in een God geloofde, aan Jehova, die Mozes u duidelijk heeft
verkondigd, en waarin uw voorouders levendig geloofd en waarop ze gehoopt
hebben, dan zou u met de almachtige God niet de honendste spot en de
brutaalste schande bedrijven!
[5] U laat zich als zogenaamde gezalfde knechten van de Allerhoogste door het
geestelijk doodgeslagen volk goddelijke eer bewijzen, en bovendien eist u niet
op te brengen offers van het arme volk om daarvoor de poort naar Gods licht en
levensrijk met ijzeren deuren en sloten te barricaderen.
[6] Vraag u zelf nu eens af, of er ergens nog groter misdadigers tegen God, de
keizer en tegen de arme mensheid gevonden zouden kunnen worden, dan u bent!
[7] O dat onbegrijpelijke geduld en die lankmoedigheid van de grote God! Als
ik ook maar een sprankje goddelijke macht had over de elementen, dan zouden
de hemelen voor mij waarschijnlijk geen vuur genoeg hebben om bij dag en
nacht over u uit te storten!
[8] Heer, waarom heeft U ten tijde van Abraham de tien steden met Sodom en
Gomorra zo zwaar bestraft, -terwijl hun inwoners, behalve voor wat betreft hun
verkeerde vleselijke lusten, toch blijkbaar engelen waren vergeleken bij deze
booswichten, waarvan er nu in het hele Jodenland meer zijn dan het totale aantal
inwoners van de tien steden!?
[9] U noemt zich Gods kinderen en zegt, dat God uw vader is! Waarlijk voor de
God, die zulke kinderen ter wereld brengt, zou ik in der eeuwigheid niets doen;
want die noemen ze bij ons Romeinen volgens de mythe Pluto, - en Satan of
Beëlzebub, dat is uw vader!
[10] U bent het levende slechte zaad, dat uw vader altijd tussen het koren zaait,
opdat daardoor het goddelijke zaad verstikt wordt, en u noemt zich gezalfde
dienaren van God?! Ja, dienaren van de satan bent u; die heeft u gezalfd ten
verderve van al het goddelijke op aarde!
[11] Als u maar een klein beetje minder duivels was dan u bent, dan zou ik
terwille van die Ene, Die hier is, een zo draaglijk mogelijk oordeel over u geveld
hebben. Maar omdat u zo meer dan duivels slecht bent, zal ik mijn naam niet
aan u vuil maken, maar zal ik u aan de 'judicio criminis atri' (rechtspraak over
zware misdaden) overleveren in Sidon; want daar wast iedere 'judex honoris'
(rechter over zaken van eer) zich zeven maal de handen. ,
[12] Na het horen van deze woorden van Faustus verliezen ze de moed en

465
smeken om genade en beloven een algehele ommekeer en verbetering en ze
willen iedere schade, die ze iemand berokkend hadden, honderdvoudig
vergoeden. .
[13] 'Waarmee dan?', zegt Faustus, 'de rijke grot is nu in onze handen; waar wilt
u dan nog goud en schatten vandaan halen? Heeft u dan nog meer grotten, die
uitpuilen van het goud, het zilver en de parels?'
[14] Dan zeggen de elf: 'Heer, wij hebben er nog één achter Chorazin, waarin
oude schatten bewaard worden, die ten tijde van de Babylonische ballingschap
uit de tempel en uit andere godshuizen daarheen gebracht zijn. Tot in onze tijd
wist niemand iets daarvan; maar wij jaagden ongeveer zeven jaar geleden op
korhoenders en wij zochten bijen en honing in het bos. Toen vonden wij na
ongeveer dertig veldwegen gaans, al bijna helemaal op het Griekse gebiedsdeel,
waar zich een middelmatig gebergte verheft, een plaats waar de honing en de
was letterlijk over een vier mans hoge en loodrecht steile wand naar beneden
liep. Bovenaan de wand was een opening te zien zo groot, dat een knaap van
ongeveer twaalf jaar daarin rechtop zou kunnen staan.
[15] Boven deze opening verhief zich nog een steile wand, die zeker zeventig
manslengten hoog was, zodat het zonder ladder onmogelijk geweest zou zijn de
opening te bereiken, die zeker veel honing en was bevatte en waar we
voortdurend een grote massa bijen zagen in en uitvliegen. Gauw werd een ladder
en een behoorlijke hoeveelheid stro en allerlei gras bijeengebracht voor het
uitroken van de bijen, en de operatie werd, een paar bijensteken niet
meegerekend, succesvol uitgevoerd. Wij wonnen daar een paar honderd pond
zuivere honing en net zoveel was; want er waren al veel raten van ongeveer
duizend cellen aan beide zijden leeg.
[16] Maar toen wij de grondwas verzamelden, stootten wij al gauw op
tempelgereedschap, en toen wij het metaal beter onderzochten, bleek maar al te
gauw, dat het puur goud en zilver was. Wij drongen dieper en dieper door in de
zich steeds verder uitstrekkende grot en vonden in haar dieptes steeds meer
bewaarde schatten van onschatbare waarde. Wij lieten al de gevonden schatten
ongeschonden in het hol; alleen versperden wij de buitenste opening met stenen
en mos en lieten deze door beëdigde bewakers vanaf het uur van ontdekking tot
op het huidige ogenblik bewaken. En zie, al deze schatten leveren wij aan u uit
als u ons genadig bent en ons in de naam van de keizer de verschrikkelijke door
u uitgesproken straf kwijtscheldt!'
[17 Faustus zegt: 'Ik wil er over beraadslagen! Maar geef me nu nog precies op,
hoe dat zit met de grot in het gebergte van Kisjonah! Heeft u die ook tijdens een
jacht op honing al vol ontdekt, of heeft u deze gevuld; en als dat laatste het geval
is -waar zijn dan die schatten vandaan gekomen, en sinds wanneer is die grot al
gevuld?'
[18] Dan zeggen de elf: 'Wij hebben wat daar ligt gedurende vijftien jaar door
toegestane handel verworven; maar volgens een van onze nieuwere
tempelvoorschriften mogen wij slechts een bepaalde som voor ons
noodzakelijke levensonderhoud hebben, en moeten wij alles wat er meer !S aan
de tempel afgeven. Als er bij iemand van ons, die in het land verspreid wonen,
bij de jaarlijkse zeer strenge controle door de tempel een beduidend overschot

466
wordt gevonden, bestraft men de betreffende persoon genadeloos als bedrieger
van God. Om ons derhalve aan de straf te onttrekken en dan toch voor speciale
gevallen iets te hebben, hebben wij de verborgen grot in het gebergte van
Kisjonah uitgekozen en daarin hebben wij onze aanzienlijke overschotten
opgeslagen. Dat is het hele geheim van de genoemde grot.
[19] Faustus vraagt nog:' Loopt de door u aangelegde weg helemaal tot aan de
grot?'
[20] 'Nee, heer', zeggen de elf, 'slechts tot het zeer dichte struikgewas, waardoor
men over een alleen aan ons bekend pad bij de voor niemand anders zichtbare
grot kan komen.'
[21] Faustus zegt: 'Goed, dan bent u morgen onze gids! Maar voor vandaag,
respectievelijk voor deze nacht is de onderhandeling gesloten; want voor dit
moment weten we allen genoeg!'
[22] De elf werpen zich voor Faustus op de knieën en smeken om genade. Maar
Faustus zegt: 'Dat hangt nu niet meer van mij, maar van een heel andere Iemand
af; als Hij het u vergeeft, dan is het door mij ook vergeven, amen!' -Daarmee
verlaten wij de rechtszaal en gaan ons lichaam de nodige rust geven.
[23] In de hal van het woonhuis wacht Lydia op Mij en Faustus, haar
echtgenoot, en begroet ons en vindt het jammer, dat het ons wel een paar uren
harde strijd gekost heeft.
[24] Faustus begroet zijn jonge gemalin eveneens en zegt tegen haar: 'Ja,
geliefde Lydia, het was echt een harde strijd, maar met de goddelijke hulp van
de eveneens goddelijke vriend Jezus, aan Wien alleen alle eer en alle lof
toekomt, is de gehoopte ontknoping helemaal gekomen. Maar laten we dat nu
laten rusten; morgen zal er nog veel gedaan moeten worden.'
[25] Uitgezonderd de nodige wachtposten ging iedereen nu slapen.

240 De afrekening

[I] De volgende dag, een sabbat, vroeg Faustus, hoewel hij een Romein was, aan
Mij of de joodse sabbat hier gevierd moest worden of niet, en wat er met de elf
Farizeeën moest gebeuren.
[2] Ik zei: 'Beste vriend en broeder! ledere dag die met goede daden gevuld
wordt is een echte sabbat, en op iedere dag waarop men iets gedaan heeft wat
beslist goed is, heeft men alleen al daardoor een echte sabbat gevierd. Daarom
moet je op deze sabbat zoveel goeds doen als je maar kunt en wilt, en het zal je
zeker niet als zonde aangerekend worden, behalve door de slechte wereldse
dwazen, die zelfs de wind vervloeken als hij op sabbat waait, en dat ook doen
met de regen en de. scharen door de lucht vliegende vogels. Zulke dwazen
moeten ons nooit dienen als een te volgen voorbeeld, maar alleen als een
bovenal afschuwwekkend voorbeeld. want zij vervloeken het goede en willen
dat hun slechte daden door de hele wereld hoog geroemd worden! Nu weet je
wat je op iedere sabbat moet doen!
[3] Wat de elf betreft, laat hen ook vrij nadat je al hun schatten bemachtigd hebt!
Stuur de keizer dat wat van hem is, en geef hem maar een zelfbedachte reden op

467
voor de vertraging; maar geef de tempel ook haar deel uit de grot bij Chorazin,
vertel de opperpriester, daarbij, hoe de schatten door de elf Farizeeën al een
aantal jaren geleden zijn ontdekt, maar de tempel zijn onthouden aan wie ze
eigenlijk behoren, en dan zal de tempel deze zaak met de elf wel heel passend
behandelen.
[4] Wat betreft de schatten in het gebergte van Kisjonah, laat een derde aan hem
toekomen, en aan jou een derde in naam van de keizer, en verdeel een derde
onder alle armen, die voor hun kinderen en hun geroofde spullen hierheen zijn
gekomen, en dan is de hele rechtszaak daarna voor alle tijden der tijden
beëindigd. Gebruik de dag van vandaag!
[5] Baram en Kisjonah hebben goede schepen, en bij gunstige wind zullen jullie
in een paar uur klaar zijn met de ontruiming bij Chorazin; een deel van de
mannen moet zich echter bezig houden met de ontruiming van de Kisjonah-grot,
en als jullie een beetje opschieten, kunnen jullie de schatten uit beide grotten
vóór de avond hier hebben en ze morgen naar de plaatsen van bestemming
afzenden!
[6] Ik zou de schatten wel allemaal in een oogwenk door Archiël hier kunnen
laten brengen, maar er is hier nu te veel volk, en zo'n wonder zou te veelopzien
baren; daarom doe ik dat niet. Maar Ik zal jullie toch in het geheim zo helpen,
dat je dit werk -waarvoor je normaal gesproken zeker drie dagen nodig zou
hebben - in één dag, dus vandaag, helemaal klaar krijgt. Treuzel nu echter niet,
maar ga naar links en rechts!
[7] Neem echter overal slechts één Farizeeër mee; de anderen moeten intussen
hier opgesloten blijven!
[8] Pilah moet hier blijven; want hij is al te goed voor dat soort zaken, waarmee
kinderen van God zich zo weinig mogelijk moeten bezig houden. Ook behoef jij
niet persoonlijk naar de twee aangeduide plaatsen mee te gaan, maar een
commissaris is voldoende, als je hem de nodige volmacht geeft. Wij zullen ons
intussen bezig houden met de verdeling van de panden en het teruggeven van de
kinderen aan de betreffende ouders.'
[9] Wie anders dan Faustus is het meest tevreden over deze regeling!? Want hij
heeft er op drie manieren voordeel aan: ten eerste blijft hij bij Mij, ten tweede bij
zijn jonge echtgenote die hij nu buitengewoon liefheeft, en ten derde heeft hij nu
tijd om aan de keizer een instructief schrijven en een geleide en
bestemmingsbrief op goed perkament op te stellen en al de gelden en schatten
reeds de volgende dag naar de plaats van bestemming te versturen.
[10] Als de beide commissarissen vertrekken om de bewuste schatten op te
halen, beginnen wij meteen met de verdeling van de panden en de kinderen, die
's nacht al merendeels hun ouders gevonden hebben; maar er waren er toch een
aantal, waarvan de ouders ziek thuis lagen van hartzeer en verdriet en daarom
niet naar Kis konden komen om daar hun kinderen en andere zaken af te halen.
[11] Die ouders gaven dan hun buren opdracht om hun kinderen en hun
eigendommen, als die na de bekendmaking nog aanwezig waren, in ontvangst te
nemen; en zo werd daar bij de verdeling ook rekening mee gehouden, en
iedereen kreeg exact wat hem toekwam. En iedereen kreeg van Kisjonah, uit het
derde deel van de schat uit de grot, op grond van de nog komende afrekening

468
zoals Ik die bepaald had, een som van honderd pond. Na dit werk en deze
schenking mochten alle deelhebbenden, waar er natuurlijk een paar honderd van
waren, weer uit Kis naar huis gaan nadat hen eerst nog door Faustus een goede
les en vermaning werd gegeven.
[12] Kisjonah liet alle vrachtschepen klaarmaken, en de hele grote karavaan, die
thuis hoorde in Chorazin, Kapérnaum en Nazareth, werd op die manier weer
naar huis gebracht, en de verdeling en het naar huis sturen duurde nauwelijks
iets meer dan zeven en een half uur.

241 Een woord voor onze tijd

[1] Ik, dezelfde Christus die voor tweeduizend jaar als God en mens op deze
aarde leerde en werkte, geef in deze tijd dit gebeurde van lang geleden door een
daarvoor uitgekozen knecht opnieuw aan de mensen. Nu zou iemand wel eens
kunnen vragen:
[2] Hoe zit dat nu? Deze kinderen zouden, als ze hier niet opgevangen waren, als
pand van de Farizeeën in hoogstens tien tot twaalf dagen, voor een deel in
Sidon, Tyrus, Césaréa, Antiochië en zelfs in Alexandria door de vaste
slavenhandelaars verkocht zijn. Misschien meer dan de helft daarvan waren toch
wel kinderen met een goede opvoeding, en er staat nergens aangegeven, dat Ik
hen als grote kindervriend bezocht of zelfs maar een woordje met hen sprak. In
andere gevallen daarentegen liet Ik de kleinen toch meteen naar Mij toe komen
om ze aan Mijn hart te drukken en te zegenen!
[3] Op die vraag geef Ik het volgende antwoord: In de eerste plaats waren deze
kinderen natuurlijk al merendeels ouder dan negen jaar, en daarbij waren ook
meisjes van veertien tot zestien jaar en ook jongemannen, en je kon dus niet,
zonder een zekere aanstoot te geven, het vertrek van zulke jonge, halfnaakte
mensen binnenkomen. Ten tweede waren het echt niet zulke heel onschuldige
kinderen meer, zoals Ik ze nog hier of daar wel eens aantrof; maar voor het
merendeel waren ze lichamelijk en moreel grondig bedorven. De pederastie en
het verkrachten had nergens zo'n schandalige vorm aangenomen als in de
grensgebieden tussen de Joden en Grieken. En daarom was voor de verdorven
kinderen deze door Mij toegelaten les niet helemaal voor niets; want in de eerste
plaats moest het hen voorkomen als een behoorlijke straf voor de verdorvenheid
en ten tweede werden zij daardoor gewaarschuwd tegen het verdere dienstbaar
zijn aan de zinnelijkheid van geile Grieken. Faustus prentte dan ook in zijn
vermanende toespraak heel indringend ouders en kinderen in om met alle ernst
een godvrezend leven te gaan leiden, als ze niet bij een volgende zonde heel
gevoelig door God gestraft wilden worden.
[4] Dat wetende, begrijpt men hopelijk dat Ik, hoewel Ik vervuld ben van de
totale goddelijke liefde voor ieder mens, vanwege diezelfde goddelijke
heiligheid niet persoonlijk het zondige, zeer verontreinigde vlees, in verband
met haar staat, kan en mag benaderen, en in al zulke gevallen treedt dan het 'raak
Mij niet aan' op.
[5] Want er is een groot verschil tussen een rein en een heel onrein kind. Het

469
eerste kan direkt door Mij geleid worden, maar het tweede kan slechts indirect
op naar behoefte nodige doornige wegen geleid worden, zoals in dit waar
beschreven geval duidelijk zichtbaar is.
[6] Men moet daarom ook niet zo voorbarig zijn om te vragen, waarom niet
zelden, kinderen die beslist niets misdreven hebben of althans niet
toerekeningsvatbaar zijn, door Mij lichamelijk harder aangepakt worden dan
oude zondaars, die hun zonden net zo moeilijk zouden kunnen tellen als het zand
van de zee.
[7] Want daarop zeg Ik: Wie een boom op een bepaalde manier wil buigen, moet
zolang de boom nog jong en meegaand is deze in de gewenste richting buigen.
Als de boom eenmaal oud is geworden, dan moeten er al buitengewone
middelen aan te pas komen om hem met de grootst mogelijke moeite een andere
richting te geven; een heeloude boom kun je geen andere richting meer geven -
behalve de laatste, door hem om te hakken.
[8] En dat is dan ook de reden, dat Ik, zegt de Heer, 'de kinderen en zelfs de
kleine kinderen vaak harder bewerk dan een oudere; want de slechte geesten zijn
nergens zo ijverig als juist bij de kinderen en zij zijn zeer dienstvaardig om bij
het vormen van het zielelichaam zodanig te helpen, dat het lichaam ook voor
hen een groot aantal vrijere en aangenamere woningen zal bevatten!'
[9] Wat doet de Heer dan, aan Wie van alles wat gebeurt niets onbekend blijven
kan?
[10] Wel, Hij zendt Zijn engel, laat het gemene en sluwe werk van de slechte
helpers afbreken en als vreemde stukken door allerlei schijnbaar lichamelijke
ziektes uit het lichaam verwijderen.
[11] Let maar eens op de verschillende ziektes van de kleine en grotere
kinderen, en Ik zeg u, dat zijn niets dan verwijderingen van het vreemde kwade
materiaal waarmee slechte en onzuivere geesten voor zich zelf vrije behuizingen
hebben willen vestigen in dat bepaalde lichaam.
[12] Als aan dit kwaad bij de kinderen niet steeds zeer krachtig een eind
gemaakt werd, dan zouden er zoveel bezetenen, doofstommen, cretins en alle
soorten kreupelen zijn, dat er op de hele aarde niet makkelijk ergens een gezond
mens aangetroffen werd.
[13] Natuurlijk vraagt men dan weer: Maar hoe kan de zeer wijze God zoiets
van den beginne toestaan, dat er zich slechte en onreine geesten in het jonge
zielelichaam kunnen binnensmokkelen?!
[14] En dan antwoord Ik: 'Dat is een vraag van de blinde mens die niet weet, dat
de gehele aarde, ja de gehele schepping, voor wat betreft haar van buitenaf
gezien stoffelijke lichaam in al haar zogenaamde elementen zo te zeggen een
samenraapsel is van geesten, die voor een bepaalde tijd geoordeeld zijn of
vastgehouden worden.

242 Ons dagelijkse voedsel

[I] Iedere keer dat de ziel voor haar lichaam stoffelijk voedsel vraagt en dat
krijgt, komen er met het voedsel ook altijd een legioen vrij geworden, nog

470
slechte en onreine geesten in haar lichaam, die haar dan moeten helpen bij de
verdere uitbouw daarvan.
[2] Deze geesten houden zich aan elkaar vast en vormen weldra een bepaald
soort geheel eigen intelligente zielen. Als zij zich tot op deze hoogte ontwikkeld
hebben, verlaten zij weldra de eigenlijke ziel als bezitster van het lichaam en
beginnen voorzieningen in het lichaam aan te brengen die ze voor hun eigen
doeleinden denken nodig te hebben.
[3] De maar al te vaak bij jonge kinderen voorkomende hongerige en
vraatzuchtige zielen maken dat deze geesten al spoedig een tamelijk hoge graad
bereiken van wat zij welzijn noemen, en dan kan en moet er ook het een of
andere verschijnsel bij de kinderen optreden.
[4] Als men het kind niet volledig bezeten wil laten worden moet dit
lichaamsvreemde door wat voor geschikte ziekte dan ook verwijderd worden.
Om een zwakker kinderzieltje niet te zeer te kwellen, kan men ook de ziel tot
aan een bepaald tijdstip behoeftig in het voor de helft vreemde lichaam door
laten leven. Waarna men haar dan door lessen van de uiterlijke en innerlijke
geestenwereld samen tot zoveel inzicht kan brengen, dat zij ten slotte zelf haar
parasieten door vasten en allerlei andere ontzeggingen begint uit te drijven. Ook
kan men haar, als de parasieten te hardnekkig zijn, het gehele lichaam ontnemen
en dan zo'n ziel in een andere wereld voor het eeuwige leven opvoeden.
[5] Ook de voor de ouders vaak bittere vroege lichamelijke dood van hun
kinderen vindt hierin zijn oorzaak; daarom moeten vooral naar aardse
maatstaven rijke ouders er goed op letten, dat hun kinderen doelmatig voedsel
gebruiken.
[6] Als een moeder de door Mozes als onrein aangegeven spijzen eet, dan moet
ze het kind niet zogen, maar het door een ander laten zogen die reine spijzen
gebruikt, anders zal ze met het kind veel zorgen krijgen.
[7] Daarom hebben de Joden reeds vanaf Abraham, voornamelijk van Mozes,
wettelijk voorgeschreven gekregen wat de reine dieren en de reine vruchten zijn,
en allen, die zulke wetten nauwkeurig volgden, hadden nooit zieke kinderen en
bereikten zelfs een hoge ouderdom en stierven gewoonlijk aan
ouderdomszwakte.
[8] Maar in deze tijd, waar men zelfs naar de vreemdsoortigste lekkernijen op
zoek gaat en er helemaal niet meer aan denkt, of iets rem of onrein is en men in
menig land domweg alles naar binnen werkt wat maar eetbaar lijkt, is het toch
wel een wonder dat de blinde mensen lichamelijk nog niet die dierlijke vorm
aangenomen hebben, die hun ziel al helemaal heeft.
[9] Als kinderen al in hun prille jeugd behept zijn met allerlei kwaaltjes, dan ligt
de voornaamste oorzaak in de ongeschikte voeding, waardoor een te grote
hoeveelheid slechte en onreine geesten in het lichaam gebracht wordt, die vaak
ten behoeve van het heil van de ziel, tesamen met een algehele verwijdering van
het jonge lichaam, van haar weggenomen moeten worden. Voor deze vroege
lichamelijke dood van hun kinderen is de schuld dan alleen maar te zoeken bij
de maar al te vaak onvergeeflijke blindheid der ouders, omdat zulke ouders alles
eerder opvolgen dan de raad van God in het heilige boek !
[10] Kijk, Ik laat door Mijn engelen elk jaar alle vruchtbomen waar de mensen

471
de vruchten van eten, zeer zorgvuldig onderzoeken, zodat geen appel, geen peer
en geen wat voor naam hebbende vrucht dan ook die tijdens de bloei gevormd
wordt, rijp wordt, als zich daarin de een of ander voor de ontwikkelingsfase van
de vrucht nog te onreine geest binnengesmokkeld heeft; iedere vrucht, die
daaraan lijdt, wordt geheel onrijp van boom of struik verwijderd.
[11] Dezelfde voorzorgsmaatregel wordt getroffen bij alle voor de menselijke
consumptie bestemde graansoorten en planten.
[12] Maar de blinde mens beseft dit niet alleen niet, maar vreet nog bovendien
als een poliep alles wat hem maar enigszins lekker voorkomt; is het dan een
wonder, dat hij ziek, traag, vermoeid, gebrekkig en dus steeds ongelukkiger
wordt!?
[13] Zo zijn ook alle soorten van de zogenaamde aardappels vooral voor
kinderen en zogende vrouwen evenals voor zwangere vrouwen erg slecht, en de
koffie is nog slechter! Maar wat blind is ziet niets en het geniet heel gulzig van
beiden vanwege de aangename smaak; maar de kinderen worden daardoor
lichamelijk ongelukkig, en tenslotte hermafrodiet. Dat stoort de blinde echter
niet; hij eet toch ook veel zwaardere vergiften, -waarom zou hij deze twee
lichtere gifsoorten dan niet eten?!
[14] Maar Ik zal voor de mens nog één keer de voor hem geschikte spijzen
vaststellen; als hij zich daaraan zal houden, dan zal hij gezond worden, zijn en
blijven; richt hij zich echter niet daarnaar, dan moet hij maar als boosaardig wild
in de woestijn te gronde gaan.
[15] Maar nu eindig Ik deze noodzakelijke verklaring, en dus weer terug naar de
hoofdzaak!'

einde Deel 1

472

You might also like