Professional Documents
Culture Documents
R-J3iC
HANDLING TOOL
OPERATOR’S MANUAL
B-82284NL-2/01
©FANUC, 2007
FANUC Robot series
R-J3iC
HANDLING TOOL
Operator’s Manual
B-82284NL-2/01
Deze publicatie bevat informatie welke eigendom is van FANUC Robotics Benelux en is alleen
bedoeld voor gebruik van klanten van FANUC Robotics Benelux. Geen enkel ander gebruik is
toegestaan zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van FANUC Robotics Benelux.
Tel: 00 32 3 844 71 30
Fax: 00 32 3 844 72 61
Website: www.fanucrobotics.be
-3-
De omschrijvingen en specificaties in deze manual waren geldig op het moment van drukken.
FANUC Robotics Benelux behoudt het recht voor om zonder voorafgaande melding te stoppen met
het voeren van modellen en/of het wijzigen van modellen of specificaties.
De getoonde informatie mag niet worden gekopieerd, vertaald of gebruikt worden, in zijn geheel of
gedeeltelijk, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van FANUC Robotics.
WAARSCHUWING
Informatie die staat onder de kop WAARSCHUWING betreft de veiligheid van het personeel.
Het is omkaderd om het van de gewone tekst te onderscheiden.
LET OP
Informatie die staat onder de kop "LET OP" betreft beveiliging van apparatuur, software en
gegevens. Het is omkaderd om het van de gewone tekst te onderscheiden.
NOOT
Informatie die staat onder "NOOT" betreft bijbehorende informatie of tips en hints.
-4-
Lees voor het gebruik van de robot de "FANUC Robot Safety Manual / Veiligheidsmanual
(B-80687EN)" en zorg dat U de inhoud kent.
Geen enkel deel van deze manual mag worden gekopieerd, in welke vorm dan ook.
Alle specificaties en ontwerpen zijn onderwerp van wijziging, zonder voorafgaande melding.
De produkten in deze manual zijn onderhavig aan de Japanse "Foreign Exchange and Foreign Trade
Law". Export vanuit Japan kan onderhavig zijn aan export licenties van de Japanse overheid.
Verdere export naar andere landen kan onderhavig zijn aan licenties van de overheid van het land
van waaruit wordt geher-exporteerd. Ook kan dit produkt vallen onder de her-export regelgeving
van de Verenigde Staten.
Indien U deze produkten wilt exporteren of her-exporteren neem dan contact op met FANUC voor
advies.
In deze manual is getracht zoveel mogelijk alle verschillende zaken uit te werken.
Echter, het is onmogelijk alle zaken te beschrijven die niet gedaan mogen of kunnen worden
gedaan, gezien het grote aantal ervan.
Daarom dienen zaken die niet expliciet zijn omschreven als "onmogelijk" te worden beschouwd.
-5-
-6-
B-82284NL-2/01
1 INTRODUCTIE ................................................................................................ 17
1.1 MANUAL PLAN ........................................................................................................18
1.2 WERKERS ..................................................................................................................22
1.3 ALGEMENE VEILIGHEIDSMAATREGELEN .......................................................23
1.4 VEILIGHEIDSMAATREGELEN ..............................................................................28
2 OVERZICHT .................................................................................................... 35
2.1 APPLICATIE TOOL SOFTWARE ............................................................................37
2.1.1 Systeem-instelling ............................................................................................................ 37
2.1.2 Jog Feed van de Robot ..................................................................................................... 37
2.1.3 Programma ....................................................................................................................... 38
2.1.4 Test werking (Test uitvoer) .............................................................................................. 39
2.1.5 Automatische werking (Operation Execution) ................................................................. 39
2.2 ROBOT ........................................................................................................................40
2.3 CONTROLLER ...........................................................................................................41
2.3.1 Teach pendant ................................................................................................................... 42
2.3.1.1 Display Scherm van de Teach Pendant ....................................................................................49
2.3.2 Operator paneel ................................................................................................................ 54
2.3.3 Remote controller ............................................................................................................. 56
2.3.4 CRT/KB ............................................................................................................................ 56
2.3.5 Communicatie ................................................................................................................. 56
2.3.6 Input/Output ..................................................................................................................... 56
2.3.7 Peripheral I/O ................................................................................................................... 57
2.3.8 Beweging van de Robot .................................................................................................... 57
2.3.9 Noodstop units .................................................................................................................. 58
2.3.10 Externe assen .................................................................................................................. 58
-7-
B-82284NL-2/01
-8-
B-82284NL-2/01
-9-
B-82284NL-2/01
-10-
B-82284NL-2/01
-11-
B-82284NL-2/01
-12-
B-82284NL-2/01
-13-
B-82284NL-2/01
-14-
B-82284NL-2/01
APPENDIX
A APPENDIX .................................................................................................... 849
A.1 MENU LIJST ............................................................................................................850
A.2 TYPE SCHERMEN ..................................................................................................856
A.3 LIJST MET PROGRAMMA INSTRUCTIES ......................................................... 875
A.4 PROGRAMMA INSTRUCTIES ..............................................................................880
A.4.1 Bewegings-instructies .................................................................................................... 880
A.4.2 Additionele bewegingsinstructies .................................................................................. 881
A.4.3 Register en I/O Instructies ............................................................................................. 883
A.4.4 Conditionele branch instructie ....................................................................................... 885
A.4.5 Wacht Instructie ............................................................................................................. 886
A.4.6 Onconditionele branch instructies ................................................................................. 887
A.4.7 Programma-sturings Instructies ..................................................................................... 887
A.4.8 Andere Instructies .......................................................................................................... 888
A.4.9 Skip en Offset Conditie Instructie ................................................................................. 889
A.4.10 Frame Setup Instructie ................................................................................................. 890
A.4.11 Macro Instructie ........................................................................................................... 891
A.4.12 Multi-as Sturings-instructies ........................................................................................ 891
A.4.13 Positie Register Look-ahead Uitvoer-instructie .......................................................... 892
A.4.14 Soft Float Instructie ..................................................................................................... 892
A.4.15 Status Monitoring Instructies ....................................................................................... 893
A.4.16 Bewgings Groep Instructies ......................................................................................... 893
A.4.17 Palletiseer Instructie .................................................................................................... 894
-15-
B-82284NL-2/01
-16-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
1 INTRODUCTIE
Dit hoofdstuk verklaart de manual en de veiligheidsmaatregelen voor het werken met een FANUC
robot.
-17-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
-18-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
-19-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
Identificatie
Zie de volgende sectie voor versienummers en order files van de software:
Gerelateerde Manuals
De volgende manuals zijn beschikbaar:
-20-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
Notatie
Deze manual gebruikt veiligheids-voorschriften ter voorkoming van letsel en schade.
Deze veiligheids-voorschriften zijn als volgt gemarkeerd: "Waarschuwing" of "Let op", al naar gelang
de zwaarte van het veiligheids-voorschrift. Verdere uitleg is gegeven onder "Noot".
Lees voor het starten van de robot altijd de veiligheids-voorschriften onder "Waarschuwing," "Let op,"
en "Noot".
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de veiligheids-voorschriften onder "Waarschuwing" kan fatale of serieuze
gevolgen hebben voor de gebruiker. Deze informatie wordt omkaderd zodat het gemakkelijk kan
worden onderscheiden van de normale tekst in deze manual.
LET OP
Het niet opvolgen van de veiligheids-voorschriften onder "Let op" kan serieuze gevolgen hebben
voor de gebruiker of apparatuur. Deze informatie wordt omkaderd zodat het gemakkelijk kan
worden onderscheiden van de normale tekst in deze manual.
NOOT
De informatie weergegeven onder "Noot" is supplementaire uitleg, geen waarschuwing of attentie.
-21-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
1.2 WERKERS
Een robot kan niets zelf doen. De robot kan alleen werken nadat het is voorzien van een grijper o.i.d.
en aangesloten aan randapparatuur om een geheel systeem te vormen.
Let op de veiligheid niet alleen van de robot maar van het gehele systeem.
Voorzie een hek o.i.d. bij gebruik van een robot.
FANUC definieert systeempersoneel als volgt.
Controleer welke werker getraind moet worden in welke robot-cursus.
Operator
De taken van een operator zijn:
• Aan en uitzetten van het systeem
• Starten en stoppen van robot-programma's
• Herstel van het systeem uit een alarm
De operator mag het werkgebied niet binnengaan om zijn/haar werk uit te voeren.
Programmeur of teaching operator
De taken van een programmeur of teaching operator omvatten de jobs van de operator en het volgende:
• Teachen van een robot, aanpassen van de randapparatuur en ander werk dat moet worden
uitgevoerd in het werkgebied.
De programmeur of teaching operator moet getraind zijn als specialist in een betreffende robotcursus.
Onderhoudsengineer
De taken van een onderhoudsengineer omvatten de jobs van de operator en het volgende:
• Repareren en onderhoud van de robot
De onderhoudsengineer dient getraind te zijn in een aangepaste robot-cursus.
-22-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
Algemene regels
WAARSCHUWING
Indien met de robot wordt gewerkt, dienen de volgende voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Anders kan schade aan de robot en randapparatuur ontstaan en/of letsel aan de gebruiker.
• Vermijd het gebruik van de robot in een ontvlambare omgeving.
• Vermijd het gebruik van de robot in een explosieve omgeving.
• Vermijd het gebruik van de robot in een omgeving met straling.
• Vermijd het gebruik van de robot onder water of bij hoge luchtvochtigheidsgraad.
• Vermijd het gebruik van de robot om mensen of dieren te dragen.
• Vermijd het gebruik van de robot als ladder.
(Klim nooit bovenop een robot en hang er ook niet aan.)
WAARSCHUWING
Robot-medewerkers dienen de volgende veiligheidsuitrusting te dragen:
• Aangepaste kleding voor iedere job
• Veiligheidsschoenen
• Helm
NOOT
Programmeurs en onderhoudsmedewerkers dienen opgeleid te worden in een door FANUC erkende
cursus.
-23-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
WAARSCHUWING
De robot dient te worden getransporteerd en geinstalleerd door de volgende procedures van FANUC
nauwgelet op te volgen. Onjuist transport of installatie kan de robot laten omvallen, wat kan leiden
tot letsel bij de gebruikers.
LET OP
Bij de eerste werking na de robot-installatie dient alleen op lage snelheid te worden gewerkt.
Pas dan mag de snelheid langzaam worden opgeschroefd om de juiste werking van de robot te
verifieren.
WAARSCHUWING
Voordat de robot wordt gestart dient te worden nagekeken dat niemand zich in het werkgebied
binnen de veiligheidskooi is. Op hetzelfde moment dient te worden nagekeken of er zich geen
gevaarlijke situaties kunnen voordoen. Indien dit zo is dient deze situatie te worden opgelost voordat
je gaat werken met de robot.
LET OP
Operators dienen geen handschoenen te dragen tijdens het werken met het operator's paneel of met
de teach pendant. Werken met handschoenen kan fouten veroorzaken.
NOOT
Programma's, systeem variabeles en andere informatie kan worden opgeslagen op geheugenkaarten
of floppy disks. Zorg dat deze gegevens regelmatig worden opgeslagen in geval het nodig is bij
verlies van data. (Zie de file input/output sectie over opslaan van data.)
-24-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Programmering dient te worden gedaan buiten het veiligheidshek. Indien programmering dient te
worden gedaan binnen veiligheidshek, dient de programmeur de volgende veiligheidsmaatregelen
te treffen:
• Kijk voor dat je de veiligheidscel binnen gaat of er zich geen gevaarlijke situaties (kunnen)
voordoen.
• Wees gereed om ten alle tijden de noodstopknop in te drukken.
• Robot-bewegingen dienen te worden uitgevoerd op langzame snelheid.
• Controleer voor het starten van de programmering of de gehele systeem status juist is en dat geen
instructie van buiten de robot of randapparauur in gang kan zetten.
LET OP
Nadat de programmering is afgerond dient een test te worden uitgevoerd volgens de juiste
procedure. (Zie sectie over programma-uitvoer van deze manual). Gedurende de test dienen de
werkers zich buiten het veiligheidshek te bevinden.
NOOT
Programmeurs en onderhoudsmedewerkers dienen opgeleid te worden in een door FANUC erkende
cursus.
WAARSCHUWING
Gedruende het onderhoud dient de spanning naar de robot en systeem uit te staan. Indien spanning
naar de robot of systeem wel aanstaat kan onderhoudswerk elektrische schokken opleveren. Indien
nodig dient een slot te worden voorzien zodat derden de spanning naar robot of systeem niet kunnen
aanzetten. Indien onderhoud moet worden uitgevoerd met de spanning aan, dient de noodstopknop
te zijn ingedrukt.
WAARSCHUWING
Tijdens het vervangen van onderdelen dient de onderhoudsmedewerker de onderhoudsmanual te
lezen en dient op voorhand bekend te zijn met de diverse vervang-procedures. Indien een onjuiste
procedure wordt gevolgd, kunnen ongelukken gebeuren met schade aan de robot en/of letsel aan de
medewerker tot gevolg.
WAARSCHUWING
Bij het binnengaan van de veiligheidscel dient de onderhoudsmedewerker te controleren dat er zich
geen gevaarlijke situaties (kunnen) voordoen. Indien bij het binnengaan van de veiligheidscel er
zich gevaarlijke situaties (kunnen) voordoen dient de medewerker voorzichtig te zijn en de status
van het systeem te controleren.
-25-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
WAARSCHUWING
Onderdelen dienen alleen te worden vervangen door originele FANUC onderdelen. Zo niet kan
schade of onjuiste werking ontstaan. Ook juist zekeringen niet aanbevolen door FANUC moet
worden vermeden. Zulke zekeringen kunnen brand doen ontstaan.
WAARSCHUWING
Indien een motor of rem wordt vervangen dient de robot-arm te worden ondersteund door een kraan
of op andere wijze, zodanig dat de arm niet meer kan vallen.
WAARSCHUWING
Indien het bewegen van de robot noodzakelijk is tijdens onderhoud, dient met het volgende rekening
te worden gehouden.
• Zorg altijd voor een ontsnappingsroute. Kijk tijdens onderhoud altijd naar de beweging van het
gehele systeem zodat de ontsnappingsroute niet wordt geblokkeerd door de robot of
randapparatuur.
• Let altijd op risicovolle situaties en zorg dat je ten alle tijde de noostopknop kan indrukken.
WAARSCHUWING
Indien een motor, reductor of andere zware delen worden behandeld dient een kraan of andere
maatregel te worden getroffen om de werkers te beschermen tegen deze zware delen. Anders kan
ernstig letsel bij de werknemers ontstaan.
LET OP
Indien vet wordt gemorst op de vloer dient dit zo snel mogelijk te worden schoongemaakt.
LET OP
Stap nooit op de robot en klim er ook niet op tijdens onderhoud. Anders kan de robot beschadigen.
Ook kan een misstap letsel opelveren.
LET OP
De volgende delen zijn heet. Indien de onderhouds-medewerker deze delen dient aan te raken dient
hij warmtewerende handschoenen o.i.d. te dragen.
• Servo motor
• In de controller
LET OP
Als een onderdeel wordt vervangen dienen alle bouten en andere componenten te worden teruggezet
op hun originele plaats. Zorg dat je geen onderdelen mist of niet terug monteert.
-26-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
LET OP
Voor het onderhoud dient de druk van het pneumatisch systeem te worden afgeschakeld en dient de
druk in de leidingen naar nul worden gebracht.
LET OP
Na het vervangen van een onderdeel dient een test met de robot te worden gedaan volgens de juiste
methode. (Zie programma-uitvoer van deze manual.) Gedurende de test dient het onderhoudsteam
buiten het veiligheidshek te zijn.
LET OP
Nadat het onderhoud is afgerond dient gemorste olie of water en metaal-delen te worden verwijderd
van de vloer rondom de robot en binnen de veiligheidscel.
LET OP
Als een deel is vervangen moet men oppasen dat er geen stof de robot binnenkomt.
NOOT
Iedere onderhoudsmedewerker dient te zijn getraind in een door FANUC erkende opleiding.
NOOT
Onderhoud moet worden uitgevoerd in een goed verlichte ruimte.
Dit licht mag evenwel geen gevaar opleveren.
NOOT
De robot dient periodiek te worden geinspecteerd. (Zie ook de maintenance manual.)
Het niet houden van periodieke inspecties kan een slechte werking van de robot in de hand werken
waardoor beschikbaarheid niet optimaal is, ook kunnen ongelukken zich voordoen.
-27-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
1.4 VEILIGHEIDSMAATREGELEN
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Anders dan andere automatische machines, hebben robots armen en polsen die in het gehele
werkgebied kunnen worden bewogen.
Een robot is zeer flexibel, maar aan de andere kant ook zeer gevaarlijk.
De robot is normaal gezien aangesloten aan randapparatuur om zo een volledig geautomatiseerd
geheel te maken. Gebruikers dienen dus veiligheid te zien in het licht van het gehele systeem.
De veiligheidsmaatregelen zijn hieronder beschreven.
NOOT
Sluit het *FENCE inputsignaal aan op de veiligheidsdeur.
Zie ook de maintenance manual voor aansluitingen en uitleg.
NOOT
Als het *SFSPD (safety speed) inputsignaal uit staat, stopt de controller de robot.
• Plaats een veiligheidshek zodanig dat het bewegingsbereik van de robot er in valt.
Plaats verder de controller buiten het hek.
-28-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Na ontvangen van het noodstopsignaal, stopt de controller de robot onmiddelijk.
-29-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
NOOT
Als het hand break (*HBK) inputsignaal uitgaat stopt de controller onmiddelijk de robot.
• Hand breakage detectie kan worden uitgezet als het *HBK inputsignaal uitstaat.
Dit kan worden ingesteld in het systeem setting scherm.
Zie de sectie over het systeem config menu.
• Aard alle randapparatuur.
• Als het gewenst werkgebied kleiner is dan het maximum werkgebied van de robot, kan het worden
bereikt via instellen van parameters.
• De robot ontvangt interlock signalen verstuurd van randapparatuur.
Na ontvangst van dergelijke signalen kan de robot stoppen of halt houden.
• Installeer indien nodig een slot zodat alleen geauthoriseerd personeel de spanning aan kan zetten.
NOOT
De installatie-automaat op de deur van de controller is ontworpen voor gebruik van een hangslot.
-30-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
1 NOODSTOP-knop
-31-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
-32-
1. INTRODUCTIE B-82284NL-2/01
-33-
B-82284NL-2/01 1. INTRODUCTIE
NOOT
Als de dodemansschakelaar wordt losgelaten als de teach pendant enable schakelaar aan is, stopt de
robot onmiddelijk.
-34-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
2 OVERZICHT
Dit hoofdstuk beschrijft de basis-configuratie van het FANUC Robot Systeem en de functies van
iedere component.
-35-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
Een FANUC robot systeem omvat de tool software voor het omgaan met produkten, de robot zelf
(FANUC Robot series) en de Robot control unit.
De FANUC robot heeft een uitstekende werking voor toepassingen zoals handling en booglassen.
Robot
Robot heeft een grijper of iets dergelijks om het werk uit te voeren.
De FANUC robot is ideaal voor handling van produkten.
Controller
De Robot controller geeft spanning aan de robot.
De tool software voor handling is geinstalleerd op de robot controller en bestuurd de teach pendant,
operator's paneel en externe randapparatuur.
Randapparatuur, including remote control units zijn nodig om het systeem te configureren voor
omgaan met produkten.
• De remote control units worden gebruikt om de robot controller aan te sturen.
• De grijper, sensors en andere apparatuur worden aangestuurd via I/O en serieele communicatie
units.
Fig. 2 toont een typisch handling robot systeem.
Het systeem omvat een robot, de robot controller randapparatuur.
-36-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
2.1.1 Systeem-instelling
De Applicatie tool software heeft een interface voor specificeren van werking parameters van het
handling systeem. (Zie H3 voor instellen van het robot systeem.)
Met de applicatie tool software kunnen de handling, remote controller en andere externe units worden
aangestuurd. Het volgende moet eerst worden gespecificeerd: Input van en output naar de grijper en
andere randapparatuur, het coordinaten-systeem, communicatie en automatische werking.
-37-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
2.1.3 Programma
Een programma omvat bewegingsinstructies, input/output instructies, register instructies en branch
instructies. (Zie H4 voor de programma structuur ) Iedere instructie wordt toegewezen aan een
statement nummer. De uiteindelijke taak wordt verricht door het sequentieel uitvoeren van de diverse
instructies.
De Spot teach pendant wordt gebruikt om een programma aan te maken of te wijzigen.
(Voor aanmaken van een programma, zie H5.)
Het programma omvat de volgende instructies.
Figuur 2.1.3 toont een basisprogramma voor handling van produkten.
• Bewegingsinstructie: Beweegt de tool naar de doelpositie binnen het werkbereik.
• Additionele bewegingsinstructie: Voert een additionele (speciale) werking uit gedurende een
bewegingsinstructie.
• Register instructie: Plaatst (laad) numerieke data in een register.
• Positie register instructie: Plaatst (laad) positie data in een register.
• Input/output instructie: Stuurt en ontvangt een signaal van of naar randapparatuur.
• Branch instructie: Wijzigt de afloop/flow van een programma.
• Wait instructie: Pauzeert de uitvoer van een programma totaan specifieke
condities is voldaan.
• Routine call instructie: Roept een sub-programma aan en voert het uit.
• Macro instructie: Roept een specifiek programma aan en voert het uit.
• Palletizing instructie: Palletiseert produkten.
• Program end instructie: Beeindigt de uitvoer van een programma.
• Comment instructie: Voegt een commentaar toe aan een programma.
• Andere instructies
4 Bewegings-instructie
-38-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
-39-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
2.2 ROBOT
Een robot is een mechanische unit met assen en armen, aangedreven door servo motoren.
De plaats waar armen zijn verbonden noemt men een joint of een as.
J1, J2 en J3 zijn de hoofdassen.
De basis-configuratie van de robot hangt af of de hoofdassen lineair of rotatief zijn.
De pols-assen worden gebruikt om de grijper (tool) gemonteerd op de pols van de flens te bewegen.
De pols zelf kan worden geroteerd over een as en de grijper over een andere as.
-40-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
2.3 CONTROLLER
De Robot controller omvat een power unit, user interface circuit, motion controlling circuit, geheugen
circuit en input/output circuit.
De gebruiker dient een teach pendant en operator's box te gebruiken om de control unit te besturen.
Het operation control circuit bestuurt de servo amplifier die alle assen beweegt, incl. evt. additionele
assen via het main CPU printed circuit bord.
Het geheugen circuit kan programma's en gebruikers data opslaan in het C-MOS RAM op het main
CPU printed circuit bord.
Het input/output (I/O) circuit maakt een interface met de controller met de randapparatuur door
signalen te stuen/ontvangen via de I/O link kabel en kabel voor randapparatuur.
Het remote input/output signaal wordt gebruikt voor communicatie met de remote controller.
Het circuit van de controller hangt af van het type robot en het te besturen systeem.
(Zie ook de maintenance manual.)
-41-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
LET OP
De operator van de teach pendant dient het gebruik van handschoenen zoveel mogelijk te vermijden
ivm fouten.
Teach pendant Deze schakelaar zet de teach pendant aan/uit. Met de teach pendant uit kan geen
aan/uit-schakelaar jog feed, programma generatie of testafloop worden uitgevoerd.
Dodemansschakelaar De dodemansschakelaar wordt gebruikt als een aan/uit mogelijkheid.
Als de teach pendant aan staat, kan deze schakelaar alleen de robot bewegen als
tenminste een van de dodemansschakelaars is ingedrukt. Als je deze schakelaar
loslaat stopt de robot onmiddelijk.
NOODSTOP-knop Indien ingedrukt stopt de robot onmiddelijk.
-42-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
2 Status LEDs: Status indicatoren: 15 Deze toetsen zijn afhankelijk van de applicatie.
-43-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
13 STATUS toets:
Gebruik deze toets om het status-scherm te tonen.
-44-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
Spie Functie
Iedere toets TOOL 1, TOOL 2, en fixed positie return instelling is een applicatie-afhankelijke toets op
de teach pendant voor handling tools.
-45-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
Toets Functie
Toets Functie
-46-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
Toets Functie
Toets Functie
-47-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
LED Functie
Ieder van de LEDs I/O ENBL, PROD MODE en TEST CYC is een applicatie-afhankelijke LED op
de teach pendant voor handling tools. Applicatie-afhankelijke LEDs verschillen per applicatie.
-48-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
4 Uitvoer-status 10 Lijn-nummer
Geeft aan ABORTED, PAUSED of RUNNING.
-49-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
- Scherm menu
Het scherm menu wordt gebruikt om een scherm te kiezen. Het scherm menu kent de volgende opties.
(Voor de lijst van menus, zie Appendix A.1. Voor scherm type, zie Appendix A.2.)
* Druk om het schermmenu te tonen op de MENUS toets op de teach pendant.
1 Pagina 1 2 Pagina 2
-50-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
- Functie menu
Het functie menu wordt gebruikt om een functie uit te voeren.
(Voor de lijst van menus, zie Appendix A.1.)
Druk om het functiemenu te tonen op de FCTN toets op de teach pendant.
1 Pagina 1 2 Pagina 2
LED Functie
ABORT (ALL) ABORT forceert een programma die afloopt om tijdelijk te stoppen.
Disable FWD/BWD Disable FWD/BWD zet het starten/stoppen van een programma met de
teach pendant aan of uit.
CHANGE GROUP Wijzigt de operation group voor jog feed.
Wordt alleen getoond als multiple groeps zijn ingesteld.
TOGGLE SUB GROUP TOGGLE SUB GROUP toggles jog feed tussen robot standaard assen en
externe assen.
TOGGLE WRIST JOG TOGGLE WRIST JOG toggles jog tussen attitude control feed en de pols
joint feed die de polshouding niet vasthoudt bij lineaire feed.
RELEASE WAIT Slaat de wacht instructie die nu wordt uitgevoerd over. Als de wachtstatus
wordt opgeheven, stopt de uitvoer tijdelijk bij de lijn naast de
wachtinstructie.
QUICK/FULL MENUS QUICK/FULL MENUS schakelt het menu tussen een normaal schermmenu
en een quick menu.
SAVE SAVE bewaart de data gerelateerd aan het huidige scherm naar floppy disk
of memory card.
PRINT SCREEN PRINT SCREEN drukt de getoonde data af van het scherm.
PRINT PRINT drukt de getoonde data exact af van het scherm.
UNSIM ALL I/O Annuleert de gesimuleerde instelling van alle IO signalen.
CYCLE POWER Maakt een herstart (power OFF/ON).
ENABLE HMI MENUS Wordt gebruikt om te bepalen of het HMI menu te tonen als de MENUS
toets wordt ingedrukt.
-51-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
Restart
Het is nu mogelijk om te herstarten (power off/on) van de FCTN toets.
- Conditie
• Als de Teach Pendant aan staat.
• De externe robot connectie wordt niet gebruikt. Dit is alleen een functie voor de teach pendant.
• De controller is in een koude start status.
- Step
1. Druk op de FCTN toets.
2. Selecteer [CYCLE POWER].
3. Het onderstaande scherm verschijnt.
-52-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
- Quick menu
Als een quick menu is geselecteerd in Quick/FULL MENUS van FUNCTIONS, is het scherm dat kan
worden getoond gelimiteerd tot het vogende:
• ALARM / alarm occurrence en alarm historie scherm
• UTILITIES / hint scherm
• TEST CYCLE scherm
• DATA / register scherm
• Too 1 / Tool 2 scherm
• STATUS / as scherm
• I/O/digital/group/Robot/ I/O scherm
• POSITIE scherm
• SETUP / Coordinate systeem setup scherm
• USER / USER 2 scherm
• SETUP PASSWORD scherm
• BROWSER scherm (alleen bij iPendant)
NOOT
Het programma selectie scherm kan worden getoond via de SELECT toets.
Maar de enige beschikbare functie is het selecteren van een programma.
NOOT
Het programma edit scherm kan worden getoond via de EDIT toets.
Maar de enige beschikbare functie is het wijzigen van de positie en de snelheden.
-53-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
LET OP
Draag geen handschoenen daar dit fouten in de hand kan werken.
Het operator paneel heeft ook een RS-232C communication poort en een USB communicatie poort.
Tabel 2.3.2 (a) toont de schakelaars van het operator paneel.
Tabel 2.3.2 (b) toont de LEDs van het operator paneel.
Tabel 2.3.2 (a) Schakelaars van het operator paneel
Schakelaar Functie
LED Functie
-54-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
3 Alarm 6 NOODSTOP-knop
-55-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
2.3.4 CRT/KB
De CRT/KB is een optionele unit.
Een extern CRT/KB wordt aangesloten aan de controller via een RS-232-C kabel.
De CRT/KB kan worden gebruikt om alle teach pendant functies uit te voeren behalve die gerelateerd
aan robot werking.
Functies gerelateerd aan robot werking kan alleen gedaan worden via de teach pendant.
2.3.5 Communicatie
Voor communicatie is de volgende interfaces voorzien (Zie communicatie poorten sectie 8.2).
• Een standaard RS-232-C poort (external 1)
• Een optionele RS-232-C poort (internal 1)
• Een optionele RS-422 poort (internal 1)
2.3.6 Input/Output
Algemene en speciale input/output (I/O) signalen worden gebruikt om data te sturen naar een externe
unit van de Spot tool software. De algemene signalen (user-defined signal) wordt bestuurd door een
programma en wordt gebruikt om data van en naar externe units of grijper te sturen/ontvangen.
De speciale signalen (system-defined signal) wordt specifiek toegepast.
De input/output signalen omvatten:
• Peripheral I/O (Zie Sectie 3.3.)
• Operator's paneel I/O (Zie Sectie 3.4.)
• Robot I/O (Zie Sectie 3.2.)
• Digital I/O (Zie Subsectie 3.1.1.)
• Group I/O (Zie Subsectie 3.1.2.)
• Analog I/O (Zie Subsectie 3.1.3.)
Het aantal I/O signalen en hun types hangt af van de gebruikte hardware in de controller en het aantal
geselecteerde I/O modules en types.
I/O unit model A, I/O unit model B en Process I/O PC bord kan worden aangesloten aan de controller.
-56-
2. OVERZICHT B-82284NL-2/01
-57-
B-82284NL-2/01 2. OVERZICHT
-58-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-59-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
3.1 I/O
Input/output signalen (I/O) zijn electrische signalen die het mogelijk maken om de controller te laten
communiceren met de robot, grijper, externe apparatuur en andere randapparatuur van het systeem.
De signalen worden verdeeld in twee groepen: Algemene I/O en speciale I/O.
Algemene I/O
De gebruiker kan zelf de algemene I/O bepalen.
Deze groep omvat de volgende signalen:
• Digitale I/O: DI[i]/DO[i]
• Groep I/O: GI[i]/GO[i]
• Analoog I/O: AI[i]/AO[i]
[i] geeft het logische nummer weer van ieder I/O signaal en groep signaal.
Speciaal I/O
Het gebruik van speciaal I/O is al gedefinieerd. Deze groep omvat de volgende signalen:
• Peripheral (UOP) I/O: UI[i]/UO[i]
• Operator's paneel (SOP) I/O: SI[i]/SO[i]
• Robot I/O: RI[i]/RO[i]
[i] geeft het logische nummer weer van ieder I/O signaal en groep signaal.
• Voor Digitaal, Groep, Analoog en Peripheral I/O (randapparatuur) kunnen de logische poorten ge-
mapd worden aan de fysieke poorten. Ze kunnen gewijzgd worden.
• Het fysieke nummer van de robot I/O is altijd gelijk aan het logische nummer.
Ze kunnen gewijzgd worden.
Rack
Het rack geeft het type hardware aan van de I/O module.
- 0 = Process I/O PC bord
- 1 tot 16 = I/O Unit-MODEL A / B
SLOT
Het slot geeft het nummer van de I/O module aan op het rack.
• Als het process I/O PC bord wordt gebruikt is het eerste aangesloten bord SLOT 1, het tweede is
SLOT 2 en de volgende worden verder zo genummerd.
• Als I/O Unit-MODEL A of B wordt gebruikt is SLOT het nummer voor identificatie van de
aangesloten module.
-60-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
De eerste vier signalen op het process I/O printed circuit bord zijn aangesloten aan 24 V common.
Zie ook de MAINTENANCE MANUAL voor details over het process I/O PC bord.
-61-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-62-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
I/O Unit-MODEL A
I/O Unit-MODEL A (Modular I/O) is de I/O module die meerdere modules omvat.
Meerdere modules kunnen worden aangelsoten tot max. 1024 signalen in alle modules.
Het I/O unit-MODEL A kan alleen in master mode worden gebruikt.
Neem contact op met FANUC voor gebruik ervan.
-63-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Wijs bij gebruik van alleen de I/O unit 18 inputs en 20 outputs aan de peripheral device I/O aan aan
de juiste signalen (Sectie 3.3, "Peripheral Devices").
Als de I/O unit en process I/O printed circuit bord tegelijkertijd worden gebruikt worden de inputs en
outputs van de peripheral device I/O automatisch toegewezen aan de signalen van het I/O printed
circuit bord.
Voor details van de FANUC I/O Unit-MODEL A, zie FANUC I/O Unit-MODEL A manual
(B-61813EN)
1 CM geeft het common signaal aan. 2 in**, out** geeft het fysieke nummer aan.
-64-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
I/O unit-MODEL B
De I/O unit-MODEL B omvat een interface unit en meer dan een DI/DO unit.
De DI/DO units worden gebruikt voor input/output signalen. De interface unit wordt gebruikt om I/O
informatie te verzamelen in de DI/DO units en deze te sturen naar /ontvangen van de robot controller.
Het combineren van een juist aantal DI/DO units van verschillende types maakt het mogelijk om
voldoende input/output punten te hebben. Twisted pair kabels worden gebruikt om de DI/DO units aan
te sluiten aan de interface unit, en maakt dus de installatie op afstand van DI/DO units mogelijk.
Zie ook de FANUC I/O Unit MODEL B Connection Manual (B-62163EN) voor details over de I/O
unit-MODEL B.
Als de I/O unit-MODEL B wordt gebruikt is een instelling via het I/O link scherm noodzakelijk.
-65-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Configuratie Input/Output
In digitale I/O, kan de configuratie van de signalen worden gewijzigd. Acht signalen band.
Acht signalen die in dezelfde klasse zitten worden tegelijk toegewezen.
De volgende items worden ingesteld. Zie ook 3.1 voor de configuratie van het rack en slot.
LET OP
Als een process I/O printed circuit bord is aangesloten gebruikt deze de standaard zoals ingesteld
af-fabriek. Als geen process I/O printed circuit bord is aangesloten maar wel I/O unit MODEL A/B
zijn alle digitale input/output signalen toegewezen aan volgens de digitale I/O af-fabriek.
Geen digitale input/output signalen zijn toegewezen aan peripheral device I/O. Verdeel de digitale
input/output signalen tussen de digitale I/O en peripheral device I/O en wijs de signalen toe.
LET OP
Voordat de fysieke nummers worden her-gedefinieerd, dient het gebruik van de de signalen
zorgvuldig te worden gecontroleerd. Anders kan schade of letsel ontstaan.
RACK
Het rack geeft het type hardware aan van de I/O module.
- 0 = Process I/O PC bord
- 1 tot 16 = I/O Unit-MODEL A / B
Racks 1, 2 etc. worden toegewezen aan de basis units van I/O unit MODEL A en de interface units
van de I/O unit MODEL B in de volgorde van aansluiten.
SLOT
Het slot geeft het nummer van de I/O module aan op het rack.
• Als het process I/O PC bord wordt gebruikt is het eerste aangesloten bord SLOT 1, het tweede is
SLOT 2 en de volgende worden verder zo genummerd.
• Als I/O unit MODEL A wordt gebruikt, is het nummer van de backplane slot waarin de module is
geplaatst de slot waarde van de module.
• Als I/O unit-MODEL B wordt gebruikt, wordt het slot nummer van de basis unit gespecificeerd
door de DIP switch van de basis unit.
-66-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
START PT
START PT wijst een logisch nummer toe aan het fysieke nummer om alle signalen te mappen.
Het eerste fysieke nummer in de klasse van 8 signalen moet worden gespecificeerd.
NOOT
Een fysiek nummer specificeerd de pin Input/Output lijnen van de I/O module. Een logisch nummer
wordt toegewezen aan dit fysieke nummer. Een acht signalen lijn weergegeven door het logische
nummer en die zitten in dezelfde klasse worden tegelijkertijd toegwezen.
NOOT
Fysieke nummers startend met in 19 en out 21 kunnen worden toegewezen aan de digitale I/O omdat
18 input fysieke nummers (in 1 tot 18) en 20 output fysieke nummers (out 1 tot 20) op het process
I/O printed circuit bord worden toegewezen aan het peripheral device I/O.
NOOT
Ieder fysiek nummer kan worden gespecificeerd als het startpunt. Een niet toegewezen signaal
wordt automatisch toegewezen aan een ander logisch nummer.
Polariteit
De polariteit selecteert of de stroom aan of uit is als het signaal aan staat.
- NORMAL = De stroom staat aan als het signaal aan is.
- INVERSE = De stroom staat aan als het signaal uit is.
Complementair
Complementair is de functie om een of twee successieve digitale output signalen in te stellen:
Als een signaal met een oneven nummer aan gaat (uit) stelt complementair het volgende signaal met
een even nummer uit (aan).
I/O configuratie kan worden gedaan met de I/O configuration schermen en het I/O detail scherm.
Als de toewijzing of instelling van de I/O wijzigt, zet de spanning uit en weer aan voor nieuwe
informatie. Als het type I/O PC bord wordt gewijzigd naar een andere, kan de I/O configuratie
opnieuw worden gedaan.
Output
De waarde van het digitale output signaal kan worden gespecificeerd via uitvoer van een programma
of manueel. (Zie Sectie 4.6, "I/O Instructie," en Sectie 6.4, "Manual I/O Control.")
Gesimuleerde input/output
Als gesimuleerde input/output is geselecteerd kan een programma worden getest zonder sturen/
ontvangen van signalen van/naar randapparatuur. (Zie Subsectie 6.3.1, "Specificeren Test Uitvoer".)
-67-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-68-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
LET OP
Als een process I/O printed circuit bord is aangesloten gebruikt deze de standaard zoals ingesteld
af-fabriek. Als geen process I/O printed circuit board is aangesloten en I/O unit MODEL A/B wel,
worden alle digitale input/output signalen toegewezen aan de digitale I/O af-fabriek en geen digitaal
input/output signaal wordt toegewezen aan peripheral device I/O. Verdeel de digitale input/output
signalen tussen de digitale I/O en peripheral device I/O en wijs de signalen hier naar toe.
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer 5 I/O.
3. Druk op F1, [TYPE]. Het wijzigings-menu wordt getoond.
4. Selecteer "Digital."
5. Om te schakelen van input naar output scherm en terug, druk op F3, IN/OUT.
-69-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
NOOT
Als een process I/O printed circuit bord is aangesloten zijn 18 input signalen en 24 output signalen
op het eerste bord aangesloten aan peripheral I/O via standarad instelling.
-70-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
9. Om de attributen van I/O in te stellen druk op NEXT en druk op F4, DETAIL op de volgende
pagina.
13.Druk op de PREV toets als je klaar bent om terug te gaan naar het selectie-scherm.
-71-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
LET OP
In de eerste start na I/O toewijzing zal power recovery niet worden uitgevoerd zelfs als het aan staat.
LET OP
Nadat alle I/O signalen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in geval
dat de informatie opnieuw moet worden geladen.
Anders raakt de huidige ingestelde informatie verloren indien gewijzigd.
15.Plaats om output of gesimuleerde input/output van een signaal te forceren de cursor op ON of OFF
en druk op de bijbehorende functie-toets.
Voor geforceerde output en gesimuleerde input van een signaal, zie H6, Sectie 6.4.
WAARSCHUWING
De controller gebruikt deze signalen om de randapparatuur te besturen. De geforceerde output of
gesimuleerde input/output kan de veiligheid van het systeem nadelig beinvloeden. Controleer het
gebruik van signalen in het systeem voordat je output of gesimuleerde input/output forceert.
-72-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Echter, de gedefinieerde groep kan niet overlappen met digitale output die in een complementair
paar zit.
RACK
Het rack geeft het type hardware aan van de I/O module.
- 0 = Process I/O PC bord
- 1 tot 16 = I/O Unit-MODEL A / B
De basis unit van I/O unit-MODEL A en de interface unit van I/O unit-MODEL B zijn gedefinieerd
als rack 1, 2, ... 2, volgens de volgorde van aansluiten.
SLOT
Het slot geeft het nummer van de I/O module aan op het rack.
• Als het process I/O PC bord wordt gebruikt is het eerste aangesloten bord SLOT 1, het tweede is
SLOT 2 en de volgende worden verder zo genummerd.
• Als I/O unit MODEL A wordt gebruikt, is het nummer van de backplane slot waarin de module is
geplaatst de slot waarde van de module.
• Als I/O unit-MODEL B wordt gebruikt, wordt het slot nummer van de basis unit gespecificeerd
door de DIP switch van de basis unit.
-73-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
START PT
START PT wijst een logisch nummer toe aan het fysieke nummer om alle signalen te mappen.
Het eerste fysieke nummer in de klasse van 8 signalen moet worden gespecificeerd.
Het eerste fysieke nummer van het signaal wordt gespecificeerd met dit rack.
NOOT
Een fysiek nummer specificeerd de pin Input/Output van de I/O module. Een logisch nummer wordt
toegewezen aan dit fysieke nummer.
NOOT
Omdat de fysieke nummers voor 18 inputs ("in 1" tot "in 18") en 20 outputs ("out 1" tot "out 20")
op het eerste process I/O printed circuit bord op de I/O link zijn toegewezen aan de peripheral I/O
signalen, de fysieke nummers voor de groep I/O signalen zijn "in 19" en hoger, en "out 21" en hoger.
Zie ook Fig. 3.1.1.
NOOT
Als twee of meer I/O borden zijn aangesloten kunnen de signaal lijnen van de verschillende borden
niet worden toegewezen aan een groep.
NUM PTS
NUM PTS specificeert het aantal digitale signalen die zijn toegewezen aan een groep.
NOOT
Het aantal signalen toegewezen aan 1 group loopt van 2 tot 16 punten.
I/O configuratie kan worden gedaan met het I/O configuratie scherm en het I/O detail scherm.
Als de I/O configuratie wordt gewijzigd, zet dan de controller af en weer aan om de nieuwe informatie
te gebruiken.
LET OP
Na de eerste keer de spanning aanzetten na I/O toewijzing zijn de output signalen uit, onafhankelijk
of verwerken na spanningsuitval aan staat.
-74-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
5. Om te schakelen van input naar output scherm en terug, druk op F3, IN/OUT.
-75-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
7. Om I/O te configureren verplaats je de cursor naar ieder item en geef de juiste waarde in.
NOOT
Het fysieke nummer waaraan het logische nummer van de groep I/O en de digitale I/O wordt
toegewezen kan hetzelfde zijn als waaraan het digitale I/O is toegewezen.
8. Om de attributen van I/O in te stellen druk op NEXT van het keuze scherm en druk op F4, DETAIL
op de volgende pagina.
-76-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
10.Om een item in te stellen verplaats je de cursor naar de kolom en selecteer de functie-toets menu.
11.Druk op de PREV toets als je klaar bent om terug te gaan naar het configuratie-scherm.
12.Zet de spanning af. Zet de controller aan om de nieuwe informatie te krijgen.
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
LET OP
In de eerste start na I/O toewijzing zal power recovery niet worden uitgevoerd zelfs als het aan staat.
LET OP
Nadat alle I/O signalen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in geval
dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde informatie
verloren indien gewijzigd.
-77-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Configuratie Input/Output
De fysieke nummers voor analoge signalen kunnen opnieuw worden gedefinieerd.
NOOT
De standaard configuratie is ingesteld in de fabriek. Maak een nieuwe configuratie om een
configuratie anders dan de standaard instelling te gebruiken.
LET OP
Controleer voordat de fysieke nummers worden her-gedefinieerd het gebruik van de de signalen.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
- RACK
Geeft het hardware type aan van de I/O modules.
0 = process I/O printed circuit bord
1 tot 16 = I/O Unit-MODEL A / B
De basis unit van I/O unit-MODEL A en de interface unit van I/O unit-MODEL B zijn gedefinieerd
als rack 1, 2, ...al naar gelang de volgorde van aansluiten.
- SLOT
Geeft het nummer aan voor de I/O module delen die de RACK opmaken.
Het slot nummer voor de backplane in de I/O unit-MODEL A dient als slot nummer voor de module.
- CHANNEL (kanaal)
Wijst het fysieke nummer toe aan het logische nummer voor het in kaart brengen van de signalen.
NOOT
Een fysiek nummer specificeerd de pin Input/Output lijnen van de I/O module. Een logisch nummer
wordt toegewezen aan dit fysieke nummer. Deze toewijzing kan worden gewijzigd.
I/O configuratie kan worden gedaan met het I/O configuratie scherm en het I/O detail scherm.
Als de I/O configuratie wordt gewijzigd, zet dan de controller af en weer aan om de nieuwe informatie
te gebruiken.
LET OP
Na de eerste keer de spanning aanzetten na I/O toewijzing zijn de output signalen uit, onafhankelijk
of verwerken na spanningsuitval aan staat.
-78-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-79-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
NOOT
De standaard configuratie is ingesteld in de fabriek. Maak een nieuwe configuratie om een
configuratie anders dan de standaard instelling te gebruiken.
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer 5 I/O.
3. Druk op F1, [TYPE]. Het wijzigings-menu wordt getoond.
4. Selecteer Analoog. Het analoge I/O lijst-scherm wordt getoond.
-80-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
7. Om signalen te configureren verplaats je de cursor naar ieder item en geef de juiste waarde in.
8. Om terug te gaan naar overzichts-scherm, druk op F2,MONITOR.
9. Druk op NEXT van het keuze scherm en druk op F4, [DETAIL] van de volgende pagina.
Het analoge I/O detail-scherm wordt getoond.
-81-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken. Anders kan schade of
letsel ontstaan.
LET OP
In de eerste start na I/O toewijzing zal power recovery niet worden uitgevoerd zelfs als het aan staat.
LET OP
Nadat alle I/O signalen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in geval
dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde informatie
verloren indien gewijzigd.
-82-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Het nummer van de algemene input/output signalen voor de grijper I/O hangen af van het
robotmodel. Zie de onderhoudsmanual van de controller.
NOOT
Hand break detectie kan worden uitgezet via het systeem instellingsscherm. Zie ook het item van
aan/uit zetten van hand break detectie in Sectie 3.14, "SYSTEEM CONFIG MENU."
- *ROT input
Het overtravel (robot overtravel) signaal geeft een overtravel aan langs een as van de robot.
In de normale status staat het *ROT signaal aan. Als dit signaal uit gaat wordt een alarm gegeven en
de robot stopt onmiddelijk.
De *ROT input zit niet op de kabel terminal van de grijper omdat het verwerkt wordt in de robot zelf.
Als het *HBK of *ROT signaal uit is, kan de alarm status tijdelijk worden opgeheven door de shift
toets in te drukken alsmede de alarm release toets. Beweeg de robot terwijl je de shift toets ingedrukt
houd.
RI [1 tot 8] INPUT
RO [1 tot 8] OUTPUT
De grijper signalen, (RI [1 tot 8] en RO [1 tot 8]) zijn algemene input en output signalen.
-83-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
6. Om de attributen van I/O in te stellen druk op NEXT en druk op F4, DETAIL op de volgende
pagina.
-84-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
LET OP
Nadat alle I/O signalen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in geval
dat de informatie opnieuw moet worden geladen.
Anders raakt de huidige ingestelde informatie verloren indien gewijzigd.
11.Plaats om output of gesimuleerde input/output van een signaal te forceren de cursor op ON of OFF
en druk op de bijbehorende functie-toets.
Voor geforceerde output en gesimuleerde input van een signaal, zie H6, Sectie 6.4.
WAARSCHUWING
De controller gebruikt deze signalen om de randapparatuur te besturen. De geforceerde output kan
een effect hebben op het veiligheidssysteem van de cel. Controleer het gebruik van de signalen in
het systeem voor je een output gaat forceren.
-85-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
LET OP
Als een process I/O printed circuit bord is aangesloten gebruikt deze de standaard zoals ingesteld af-
fabriek. Als geen process I/O printed circuit bord is aangesloten maar wel I/O unit MODEL A/B zijn
alle digitale input/output signalen toegewezen aan volgens de digitale I/O af-fabriek. Geen digitale
input/output signalen zijn toegewezen aan peripheral device I/O. Verdeel de digitale input/output
signalen tussen de digitale I/O en peripheral device I/O en wijs de signalen toe.
-86-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Remote conditie
Als de robot in de remote state is kan het programma worden gestart via peripheral I/O.
Signalen (*HOLD,ENBL) m.b.t. de veiligheid zijn altijd effectief, ongelang of aan de remote conditie
is voldaan.
Als aan de volgende remote condities is voldaan is de robot in de remote status.
• De teach pendant aan/uit schakelaar staat uit.
• Het remote signaal (SI[2]) is aan. (Voor het aan/uit zetten van het remote signaal; zie Remote/Local
setup in Sectie 3.15, "SYSTEEM CONFIG MENU".
• De *SFSPD input van peripheral device I/O is aan.
• De *ENBL input van peripheral device I/O is aan.
• De waarde 0 (peripheral device) is ingestled voor systeem variabele $RMT_MASTER.
NOOT
$RMT_MASTER Specificeert het type remote device.0: Randapparatuur
1 : CRT/KB
2 : Host computer
3 : Geen remote device
Een programma met een beweging(groep) kan alleen worden gestart wanneer aan de remote condities
en aan de volgende algemene condities is voldaan:
• De *ENBL signaal van peripheral device I/O is aan.
• De servo spanning staat aan (niet in alarm).
Het CMDENBL signaal geeft aan of aan bovenstaande condities is voldaan.
Het signaal wordt gegeven als de aan de volgende condities is voldaan.
• Aan de remote condities is voldaan.
• Geen alarm status.
• De continue werkingsmode is geselecteerd (single step mode staat uit).
NOOT
Peripheral I/O signals staat uit in de initiele status.
Om deze signalen aan te zetten stel je TRUE in bij "Enable UI signalen" op het systeem configuratie
scherm.
-87-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
4 Fysiek nummer
WAARSCHUWING
Bij het aansluiten van randapparatuur gerelateerd aan de noodstop functie (bijv. veiligheidshek) aan
signalen van de robot (bijv. externe noodstop, hek servo, etc.) dien je te bevestigen of de noodstop
goed werkt om onjuist aansluiten te voorkomen.
-88-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Het *IMSTP signaal wordt gestuurd door de software. Het gebruik van dit signaal voor veiligheids-
kritieke processen is niet aanbevolen. Om dit signaal te verbinden met de noodstop gebruik je dit
signaal tesamen met het EMGIN1 of EMGIN2 signaal op het operator's panel printed circuit bord.
(Zie ook de maintenance manual.)
WAARSCHUWING
Het *SFSPD signaal bestuurt de vertraging en het stoppen via de software. Om de robot onmiddelijk
te stoppen i.v.m. veiligheid gebruik je dit signaal tesamen met het FENCE1 of FENCE2 signaal op
het operator's panel printed circuit bord. (Zie ook de maintenance manual.)
NOOT
Als de *IMSTP, *HOLD en *SFSPD signalen niet worden gebruikt plaats dan een brug over deze
signalen.
-89-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
WAARSCHUWING
Indien FALSE wordt geselecteerd voor CSTOPI voor ABORT , dan stopt CSTOPI het huidige
programma pas na alfopen van het volledige programma.
NOOT
Als het ENBL signaal niet wordt gemonitord, dient het te worden aangsloten aan aarde.
Als aan de remote conditie is voldaan, is programma selectie via de teach pendant uit zolang
PNSTROBE aan is.
-90-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Wanneer dit signaal tegelijk wordt gebruikt met een PNS signaal, zal het een geselecteerd programma
van het PNS signaal vanaf lijn 1 starten. Als dit signaal wordt gebruikt zonder PNS signaal, zal het een
programma starten geselecteerd met de teach pendant vanaf lijn 1.
Als een ander programma al wordt uitgevoerd (of tijdelijk is gestopt) worden deze signalen niet
verwerkt. (Subsectie 3.8.2, "Programma nummer selectie")
START input UI [6] (aan in de remote status.)
Dit is een extern start signaal. Dit signaal werkt aan de afvallende kant als het wordt uitgezet nadat het
was aangezet. Wanneer dit signaal wordt ontvangen, gebeurt het volgende:
• Als FALSE is geselecteerd voor START voor CONTINUE alleen op het Config systeem
instellingsscherm, zal het programma (geselecteerd via de teach pendant) worden uitgevoerd vanaf
de lijn waar de cursor staat. Een tijdelijk gestopt programma gaat verder. (Default)
• Als TRUE wordt geselecteerd voor START voor CONTINUE zal een tijdelijk gestopt programma
verder gaan. Als programma niet tijdelijk is gestopt, kan het niet worden gestart.
NOOT
Om een programma te starten vanaf randapparatuur wordt de RSR of PROD_START input
gebruikt. Om een tijdelijk gestopt programma te starten wordt de START input gebruikt.
-91-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-92-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
LET OP
Als een process I/O printed circuit bord is aangesloten gebruikt deze de standaard zoals ingesteld
af-fabriek. Als geen process I/O printed circuit board is aangesloten en I/O unit MODEL A/B wel,
worden alle digitale input/output signalen toegewezen aan de digitale I/O af-fabriek en geen digitaal
input/output signaal wordt toegewezen aan peripheral device I/O. Verdeel de digitale input/output
signalen tussen de digitale I/O en peripheral device I/O en wijs de signalen hier naar toe.
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer 5 I/O.
3. Druk op F1, [TYPE]. Het wijzigings-menu wordt getoond.
4. Selecteer UOP.
5. Om te schakelen van input naar output scherm en terug, druk op F3, IN/OUT.
-93-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
NOOT
In de default instelling worden input pins 1 tot 18 en output pins 1 tot 20 toegewezen aan peripheral
I/O.
8. Om de attributen van I/O in te stellen druk op NEXT van het keuze scherm en druk op F4, DETAIL
op de volgende pagina.
-94-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Het commentaar van peripheral I/O wordt geschreven via de tool software en kan worden
gewijzigd. Zelfs als het commentaar is herschreven is functie ongewijzigd.
10.Om een item in te stellen verplaats je de cursor naar de kolom en selecteer de functie-toets menu.
11.Druk op de PREV toets als je klaar bent om terug te gaan naar het selectie-scherm.
12.Zet de spanning af. Zet de controller aan om de nieuwe informatie te krijgen.
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
LET OP
In de eerste start na I/O toewijzing zal power recovery niet worden uitgevoerd zelfs als het aan staat.
LET OP
Nadat alle I/O signalen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in geval
dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde informatie
verloren indien gewijzigd.
-95-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
3 Logisch getal
-96-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Inputsignaal Omschrijving
*HOLD Het tijdelijke stop (hold) signaal geeft een tijdelijke stop van het
SI [3] programma. De *HOLD input staat normaal aan.
Altijd aan. Als dit signaal uit is:
Niet voorzien voor de operator box. - De robot operation werking wordt vertraagd en dan gestopt.
- Het uitgevoerde programma wordt tijdelijk gestopt.
FOUT_RESET Het alarm ophef (fault reset) signaal heft de alarm status op. Als de
SI [2] servo spanning uit is, zet het RESET signaal de spanning naar de
Altijd aan. servo's weer aan. In dit geval wordt de alarm status niet opgeheven
totdat de servo power aan is.
REMOTE Het remote signaal (remote) schakelt tussen remote mode en lokale
SI [2] mode van het systeem. In de remote mode (SI[2]=aan), als aan de
Altijd aan. remote condities is voldaan, kan een programma worden gestart via
Niet voorzien voor de operator box. randapparatuur I/O. In lokale mode, (SI[2]=uit) als aan de operator's
paneel enable condities is voldaan kan een programma worden
gestart vanaf het operator's paneel.
Om het remote signaal (SI[2]) aan en uit te zetten, zet je de Remote/
Local setup op het systeem config menu.
Zie sectie 3.15. voor verdere details.
START Het start signal start het huidige geselecteerde programma via de
SI [6] teach pendant vanaf de lijn waarop de cursor staat of herstart een
Aan in het operator's paneel enable tijdelijk gestopt programma. Dit signaal werkt aan de afvallende kant
status. als het wordt uitgezet nadat het was aangezet.
-97-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
REMOTE Het remote signaal wordt gegeven als output als aan de remote
SO [0] condities is voldaan (remote condities Sectie 3.3, "Peripheral
Niet voorzien voor de operator box. I/O").
BUSY Het busy signaal wordt gegeven als output terwijl werking zoals
SO [1] een programma uitvoer of file transfer wordt uitgevoerd. Het
Niet voorzien voor de operator box. wordt niet gegeven als een programma tijdelijk is gestopt.
HELD Het HOLD signaal wordt gegeven als output als de hold knop
SO [2] word ingedrukt of het HOLD signaal wordt ingegeven.
Niet voorzien voor de operator box.
FAULT Het FAULT signaal wordt gegeven als een alarm plaatsvindt in
SO [3] het systeem. De alarm status wordt opgegeven door de
FAULT_RESET input. FAULT wordt niet gegeven bij een
WARN alarm.
BATAL output Het batterij abnormaal (batterij alarm) signaal geeft een lage
SO [4] spanning van de batterij in de controller aan. Zet de spanning naar
Niet voorzien voor de operator box. de controller aan en vervang de batterij.
TPENBL output Het teach pendant enable (TP enable) signaal wordt gegeven als
SO [7] output als de enable schakelaar op de teach pendant aan is.
Niet voorzien voor de operator box.
-98-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Voor het operator's paneel I/O, kan het signaal nummer niet worden ge-herdefinieerd.
Stap
1. Klik op de [MENU] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer 5 I/O.
3. Klik op de F1, [TYPE] toets om het schermwissel-menu te tonen.
4. Selecteer "SOP."
NOOT
De input signaal status kan alleen worden bekeken.
Waardes kunnen niet geforceerd worden gewijzigd.
-99-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Om dit scherm te tonen druk je eerst op MENU en selecteer dan "5 I/O."
Druk dan op F1, [TYPE] om het scherm wissel-menu te tonen en selecteer Link Device.
De volgende tabel toont de device namen getoond op het scherm en de bijbehorende actuele device
namen.
-100-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Woord op TP Device
PrcI/O AA Process I/O Bord AA
PrcI/O AB Process I/O Bord AB
PrcI/O BA Process I/O Bord BA
PrcI/O BB Process I/O Bord BB
PrcI/O CA Process I/O bord CA
PrcI/O CB Process I/O bord CB
PrcI/O DA Process I/O bord DA
PrcI/O EA Process I/O bord EA
PrcI/O EB Process I/O bord EB
PrcI/O FA Process I/O bord FA
PrcI/O GA Process I/O bord GA
PrcI/O HA Process I/O bord HA
PrcI/O HB Process I/O Board HB
PrcI/O HC Process I/O Board HC
PrcI/O JA Process I/O Board JA
PrcI/O JB Process I/O Board JB
R-J2 Mate R-J2 Mate. Slave Mode
Las I/F Las Interface Board
Overigen Andere I/O devices behalve hierboven genoemd
Als F3 (DETAIL) wordt ingedrukt wordt Model B scherm of het Aantal Poort Instel Scherm getoond
volgens het type van de unit. Als F3 (DETAIL) wordt ingedrukt voor de volgende units wordt het
detail scherm getoond. Als F3 (DETAIL) wordt ingedrukt voor andere units is er geen scherm-wissel.
Ieder detail scherm wordt later beschreven.
Op dit scherm kan een commentaar worden neergezet voor iedere I/O unit.
Plaats de naar het Commentaar item en druk op de ENTER toets.
Het scherm komt in een invoer mode.
F5 (CLR_ASG) wordt later beschreven.
-101-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-102-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Met de cursor gepositioneerd op de kolom Base en F4 [CHOICE] wordt ingedrukt, dan verschijnt een
menu. Dit menu bevat de volgende items.
Als geen unit is ingesteld, wordt "*******" getoond. "*******" geeft aan dat geen unit is aangesloten.
• BMD88A1
• BID16A1
• BOD16A1
• BOA12A1
Met de cursor gepositioneerd op de kolom Exp. en als F4 [CHOICE] wordt ingedrukt verschijnt een
menu. Dit menu bevat de volgende items.
Als geen unit is ingesteld, wordt "*******" getoond. "*******" geeft aan dat geen unit is aangesloten.
• BMD88P1
• BID16P1
• BOD16P1
• BIA16A1
• BMD88Q1
Nadat een unit is ingesteld op dit scherm kan de unit I/O worden gebruikt door de spanning uit en weer
aan te zetten.
Als de instelling van een unit is gewijzigd, wordt processing voor I/O spanningsfouten niet uitgevoerd
bij de volgende power-on, zelfs als processing voor spanningsfouten aan staat.
Om een commentaar in te geven druk je op de enter toets met de cursor gepositioneerd op de kolom
Comment.
Het commentaar wordt getoond volgens PRIO-100 Model B comm fault, getoond als de DI/DO unit
is ontkoppeld van de interface unit.
Wanneer SAVE wordt geselecteerd op dit scherm terwijl de auxiliary toets wordt ingedrukt wordt een
bestand met naam DIOCFGSV.IO bewaard. Dit bestand omvat de inhoud ingesteld op het I/O link
scherm. Het omvat I/O toewijzing, commentaar en andere informatie. Dergelijke informatie kan
worden bewaard in dit bestand van andere I/O en file schermen, zoals gebruikelijk.
F5 (CLR_ASG) wordt later beschreven.
-103-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Verplaats de cursor naar het nummer die het aantal signalen aangeeft en geef een numerieke waarde
om het aantal in te stellen.
De target I/O unit kan worden gebruikt door de spanning af te zetten en weer aan nadat het aantal
signalen is ingesteld op dit scherm.
Als de instelling van het aantal signalen is gewijzigd, wordt processing voor I/O spanningsfouten niet
uitgevoerd bij de volgende power-on, zelfs als processing voor spanningsfouten aan staat.
Wanneer SAVE wordt geselecteerd op dit scherm terwijl de auxiliary toets wordt ingedrukt wordt een
bestand met naam DIOCFGSV.IO bewaard. Dit bestand omvat de inhoud ingesteld op het I/O link
scherm. Het omvat I/O toewijzing, commentaar en andere informatie. Dergelijke informatie kan
worden bewaard in dit bestand van andere I/O en file schermen, zoals gebruikelijk.
Uitleg over F5 (CLR_ASG)
Als het aantal signalen wordt ingesteld voor een model-B unit of I/O unit op het I/O link scherm, kan
de I/O toewijzing anders zijn van de standaard toewijzing volgens de instelprocedure. De volgende
operatie kan alle I/O toewijzing instellen volgens de standaard instelling. Doe bij het voor de 1e keer
instellen van het aantal signalen voor een model-B unit of I/O unit de volgende operatie.
* Als de unit wordt gebruikt met non-standaard instelling, verwijdert deze operatie de toegewezen
informatie.
Druk op F5 (CLR_ASG). De volgende boodschap verschijnt:
Druk op F4 (YES) om alle toegwezen informatie te verwijderen. Als de spanning uit en weer aan
wordt gezet, is de toewijzing ingesteld volgens de standaard instelling.
-104-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Als DI[i] -> DO[j] wordt ingesteld en deze toewijzing staat aan, wordt de status van DI[i] ge-output
naar DO[j] op regelmatige intervals. Dus, als de inhoud van DO[j] worden gewijzigd met een TP of
een programma wordt de wijziging niet gereflecteerd.
NOOT
Om iedere toewijzing uit/aan te zetten kan alleen worden gewijzigd op het instelscherm, zie boven.
NOOT
Als meerdere multiple input signalen worden toegewezen aan hetzelfde output signaal, wordt de
status van ieder input signaal ge-output. Bijv., als de volgend einstellingen zijn gemaakt:
ENABLE DI[1] -> RI[1] -> DO[1]
ENABLE DI[2] -> RI[2] -> DO[1]
In dit geval als de status van RI[1] is AAN en de status van RI[2] is UIT, is deDO[1] output
onvoorspelbaar. (DO[1] geeft dan om en om AAN en UIT aan.)
-105-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
5. Druk op SELECT.
6. Positioneer de cursor op het te tonen scherm en druk op ENTER of het specifieke item nummer van
het scherm met een numerieke toets.
-106-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
De gesimuleerde input skip functie kan worden gebruikt met de digitale input signalen en de robot
input signalen.
Het is mogelijk om te specificeren om de gesimuleerde input skip functie voor ieder signaal aan te
zetten.
Op het input signaal lijst scherm wordt een signaal getoond waarvoor de gesimuleerde input skip
functie aan is met een U/S tussen haakjes (), wat aangeeft of het signaal in de gesimuleerde status is
en of de gesimuleerde input skip functie aan is voor dat signaal. Op het scherm onder getoond, wordt
DI[1] ingesteld als gesimuleerd signaal en de gesimuleerde input skip functie staat er voor aan terwijl
DI[7] niet is ingesteld als gesimuleerde status maar de gesimuleerde input skip functie staat aan.
Als de gesimuleerde input skip functie aan is, verschijnt de prompt onder voordat het programma start.
Drukken op de ENTER toets laat programma werking starten.
Deze prompt verschijnt als er minstens een input signaal is waarvoor de gesimuleerde input skip
functie aan is.
-107-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Als een timeout plaatsvindt na een wait instructie, en de wait wordt automatisch gecancelled,
verschijnt onderstaande boodchap op de alarm lijn.
De tijd waarna een timeout wordt gedetecteerd na een wait instructie kan worden ingesteld via de
"Sim. Input Wait Delay" item op het systeem setup menu.
Als de instelling is gewijzigd, wordt de wijziging direkt toegepast.
Het is mogelijk om te monitoren om te zien of er een input signaal is waarvoor de gesimuleerde input
skip functie aan is en deze als output geven via output signalen.
Voor de "Set if Sim. Skip Enabled" item op het systeem setup menu, stel je het aantal output signalen
in die aan gaan als de gesimuleerde input skip functie aan is.
Om de instellingen effectief te maken zet je de spanning uit en weer aan.
WAARSCHUWING
Instellen van een input signaal aan een gesimuleerde status en gebruik maken van de gesimuleerde
input skip functie is alleen geschikt voor test werkingen. Gebruik dit nooit tijdens productie-uitvoer.
Door het "UNSIM ALL I/O" item te selecteren op het hulpmenu, is het mogelijk om alle signalen
op te heffen uit de gesimuleerde status.
Door het "Set if INPUT SIMULATED" item te selecteren op het systeemmenu is het mogelijk om
te kijken of er input signalen zijn die zijn ingesteld als gesimuleerd en deze uit te geven als output
signalen. Stel voor dit item het aantal output signalen in die aangaan bij digitaal, groep, robot of
analoog signaal is ingesteld als gesimuleerd. Om de instellingen effectief te maken zet je de
spanning uit en weer aan.
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer I/O.
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Digital" of "Robot item.
5. Als output signalen worden getoond druk je op F3 "IN/OUT" om te schakelen naar de input signaal
lijst.
6. Positioneer de cursor op het signaal waarvoor de gesimuleerde input skip functie wordt aangezet.
7. Druk op "NEXT" en dan op F3 "DETAIL" .
8. Op het input signaal detail scherm positioneer je de cursor op "Skip when simulated".
9. Druk op F4, [TRUE].
-108-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
De waarde van $RMT_MASTER kan worden ingesteld op 0 (peripheral equipment, 1 (CRT/KB),
2 (host computer) of 3 (geen remote equipment).
-109-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Een programma met een beweging (groep) kan worden gestart als aan de volgende ready condities is
voldaan:
• Het ENBL signaal van peripheral device I/O is aan.
• De servo spanning staat aan (niet in alarm).
Het CMDENBL signaal geeft aan of aan bovenstaande condities is voldaan.
Het CMDENBL signaal wordt gegeven als de aan de volgende condities is voldaan.
• Aan de remote condities is voldaan.
• Aan de ready condities is voldaan.
• De continue werkingsmode is geselecteerd (single step mode staat uit).
NOOT
Als TRUE is gespecificeerd bij "START for CONTINUE only" op het systeem configuratie-scherm
kan alleen een gestopt (hold) programma worden gestart.
-110-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
In de initiele status is het peripheral device input signaal (UI) uit. Om het signaal aan te zetten,
selecteer je TRUE voor Enable UI signalen op het systeem instelscherm.
Bijv. als RSR2 wordt ingegeven, wordt de volgende waarde gebruikt als programma nummer:
(Programma nummer) = (RSR2 registratie nummer) + (basis nummer)
NOOT
Specificeer de naam van het programma voor automatische werking in "RSR" + (programma
nummer) formaat. Geef een 4-cijferig nummer zoals RSR0121m, niet RSR121. Anders werkt de
robot niet.
Het basisgetal wordt ingesteld in $SHELL_CFG.$JOB_BASE en kan worden gewijzigd via Base
number op het RSR instelscherm of via een programma parameter instructie.
3. Een puls van de RSR acknowledgment output (ACK1 tot ACK8) overeenkomend met de RSR1 tot
RSR8 input wordt gegeven. Als het ACK1 tot ACK8 signaal wordt gegeven, accepteert de
controller een andere RSR input.
4. Als een programma zich in de beindigde status bevindt, wordt het geselecteerde programma gestart.
Als een ander programma wordt uitgevoerd of tijdelijk is gestopd, zal het geselecteerde programma
worden toegevoegd aan de wachtrij en worden gestart nadat het huidige is afgelopen.
Jobs (RSR programma's) worden uitgevoerd in de volgorde waarin ze in de wachtrij zijn geplaatst.
5. Wachtende programma's worden geannuleerd (cleared) door het cycle stop signaal (CSTOPI input)
of via een geforceerde programma beindiging.
-111-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Starten van een programma via RSR staat aan in de remote status.
Starten van een programma met een werking (groep) via RSR staat aan als aan de operation enable
condities en aan de remote condities is voldaan.
De CMDENBL output wordt voorzien om aan te geven of aan de bovenstaande condities wordt
voldaan.
1 Aan de remote condities is voldaan. 4 (Het programma wordt gestart aan de opkomende kant.)
3 (De pulsbreedte is ingesteld via een parameter.) 6 (Als een RSR signaal wordt ge-input of een ACK
signaalwordt ge-output, kan een ander RSR signaal
worden geaccepteerd.)
-112-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
RSR
WAARSCHUWING
Nadat het type van automatische werkingsfunctie is gewijzigd, zet je de spanning uit en weer aan
om het actief te maken. Anders wordt het niet geaccepteerd.
-113-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Stap
1. De controller leest de PNS1 tot PNS8 input signalen als een binair nummer via de PNSTROBE puls
input. Als een ander programma al wordt uitgevoerd (of tijdelijk is gestopt) worden deze signalen
niet verwerkt. Als de PNSTROBE puls input aan is, is selectie van een programma vanaf de teach
pendant niet mogelijk.
NOOT
In de initiele status is het peripheral device input signaal (UI) uit. Om het signaal aan te zetten,
selecteer je TRUE voor Enable UI signalen op het systeem instelscherm.
2. De data van signalen PNS1 tot PNS8 wordt geconverteerd in een decimaal PNS nummer.
De som van de PNS nummers en het referentie nummer is een PNS programma nummer
(vier cijfers).
(Programma nummer)=(PNS nummer)+(Base nummer)
Het gespecificeerde PNS+(Programma nummer) programma nummer heet als volgt.
Als een nul wordt ingegeven bij PNS1 tot PNS8 inputs, komt het systeem in een status waarin geen
programma wordt geselecteerd vanaf de teach pendant.
NOOT
Specificeer de naam van het programma voor automatische werking in
"PNS" + (programma nummer) formaat.
Geef een 4-cijferig nummer zoals PNS0138, niet PNS138.
Anders werkt de robot niet.
Het basisgetal wordt ingesteld in $SHELL_CFG.$JOB_BASE en kan worden gewijzigd via Base
number op het PNS instelscherm of via een programma parameter instructie.
3. SNO1 tot SNO8 worden gegeven als een PNS number in de vorm van een binaire code als
bevestiging. Een SNACK puls wordt gelijktijdig gegeven. Als het PNS nummer niet kan worden
weergegeven als een 8-bit numerieke waarde, wordt SNO1 tot SNO8 output nul.
4. De remote control unit controleert dat de SNO1 tot SNO8 output waarde hetzelfde is als de PNS1
tot PNS8 input waarde als SNACK wordt ge-output, en stuurt de automatische werking start input
(PROD_START).
5. De control unit ontvangt PROD_START input en start het programma.
Starten van een programma via PNS staat aan in de remote status.
Starten van een programma met een werking (groep) via staat aan als aan de operation enable
condities en aan de remote condities is voldaan.
De CMDENBL output wordt voorzien om aan te geven of aan de bovenstaande condities wordt
voldaan.
-114-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
4 PNS programma
-115-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
1 Aan de remote condities is voldaan. 7 (SNACK komt hoog bijna tegelijkertijd als SNOs hoog
worden, maar altijd nadat SNOs opkomt.
(De pulsbreedte is ingesteld via een parameter.)
2 Minimaal 0 msec 8 Minimaal 0 msec
3 Ca. 30 msec. 9 Minimaal 100 msec
4 (Na het detecteren van de opkomende kant van 10 (Het programma wordt gestart aan de afvallende kant.)
PNSTROBE, leest de controller de PNS waarde twee of Hou echter dit signaal aan voor min. 100 msec.
meer keer met intervallen van ca 15 msec om te Het signaal kan niet worden gebruikt als het altijd aan is.)
bevestigen dat de signalen stabiel zijn en selecteert een
programma.)
5 PNS lezen (interval processing) 11 Binnen 35 msec
6 Binnen 130 msec
-116-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
PNS Instelscherm
WAARSCHUWING
Nadat het type van automatische werkingsfunctie is gewijzigd, zet je de spanning uit en weer aan
om het actief te maken. Anders wordt het niet geaccepteerd.
-117-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-118-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Associaties tussen STYLE nummers en programma's kan worden verkregen op het Style tabel
setup scherm (Fig. 1), die komt na drukken van F3 (DETAIL) op het Prog Select scherm.
Een programma selectie wordt gemaakt als een programma wordt gestart met de methode
gespecificeerd door "Automatic operation start methods", zie later.
Bijv. als de automatische werkings-start methode is UOP, wordt een programma geselecteerd en
uitgevoerd met UI[6:START] of UI[18:PROD_START].
Als het programma is gepauzeerd, wordt geen programma selectie gemaakt en uitvoer gaat verder.
• OTHER
Het programma gespecificeerd voor de systeem variabele $SHELL_WRK. $CUST_NAME wordt
geselecteerd.
Een programma selectie wordt gemaakt als een programma wordt gestart met de methode
gespecificeerd door "Automatic operation start methods", zie later.
Als het programma is gepauzeerd, wordt geen programma selectie gemaakt en uitvoer wordt
ge-herstart.
Deze functie is alleen voor speciale doeleinden. Gebruik het spaarzaam.
-119-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
RSR
-120-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Als "Is a valid HOME" is ingesteld op ENABLE op het Referentie Positie Set up
scherm , wordt het "HOME_IO" programma gestart als de robot die positie
bereikt.
Bij het niet gebruiken van "HOME_IO", verwijder alle inhoud van het
"HOME_IO" programma.
Noot:
Het "HOME_IO" programma is geconfigureerd om geen geforceerde beindiging
te accpteren zodat het altijd tot het eind kan worden uitgevoerd.
Resume position toler. Controleert of de robot vlakbij de positie is waar het programma was gepauzeerd.
Simulated I/O Onderdrukt een programma start/resumption als de I/O is gesimuleerd.
General override Onderdukt een programma start/resumption als de algemene snelheid minder is
< 100% dan 100%.
Prog override Onderdukt een programma start/resumption als
< 100% $MCR_GRP[].$PRGOVERRIDE minder is dan 100.
Machine lock Onderdrukt een programma start/resumption als robot werking uit is
Single step Onderdrukt een programma start/resumption in geval van single step.
Process ready Laat de grbuiker toe om te controleren om een programma start/resumption te
doen afh. van de status van de koelmachine, koelwater, stroomtransformator, etc.
(De process ready condities verschillen per applicatie). Selecties worden getoond
waarbij de gebruiker met het programma kan verder gaan, rechecken van de I/O
status en een programma kan stoppen.
Door het plaatsen van de cursor op ieder item en indrukken van F3 (DETAIL), is het mogelijk om
gedetaileerde instellingen te maken voor dat item. Voor sommige check items is het niet mogelijk om
instellingen te maken op het Detailed Setup scherm.
* Het is niet mogelijk om te specificeren om 'Resume position toler' items aan of uit te zetten via het
Prog Select scherm. Doe dit op het Resume tolerance check scherm
(MENUS -> "SETUP" -> F1 [TYPE] -> "Resume Tol.").
-121-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Gedetaileerde
Uitleg
instelling
Check bij run Checkt voor specifieke items bij programma start.
Voor de Resume position toler. check, kan dit item niet worden aangezet.
Check bij resume Checkt voor specifieke items bij programma vervolgen.
Voor de 'At home check', kan dit item niet worden aangezet.
Prompt bij fout Geeft een prompt boodschap op het scherm als 'Check bij run' of 'Check bij resume'
is ingesteld op ENABLED en de check verooprzaakt een programma start of
vervolging die wordt ge-interrupt.
Nu is het mogelijk om te selecteren om het programma te stoppen of om verder te
gaan.
De text van de prompt boodschap verschilt per check item.
Post error bij fout Geeft een alarm onder als 'Check bij run' of 'Check bij resume' is ingesteld op
ENABLED en de check verooprzaakt een programma start of vervolging die wordt
ge-interrupt.
"SYST-011 Failed to run task"
"SYST-079 Startup check failed"
Post warning if forced Alleen effectief als de 'Force condition' aan staat.
Als het aan staat toont dit item een waarschuwing in geval van een geforceerde
conditie.
De text van de waarschuwingsboodschap verschilt per check item.
Geforceerde conditie Als 'Check when run' of 'Check when resume' is ingesteld op ENABLED,
veroorzaakt dit item dat aan het check item geforceerd wordt voldaan. Dit item heeft
voorrang over alle andere gedetaileerde instellingen. Voor het check item 'At home
check', 'Resume position toler.' en de 'Machine lock' is het niet mogelijk om de
Geforceerde conditie in te stellen op ENABLED.
De uitgevoerde aktie bij de geforceerde conditie hangt af per check item.
De details van de prompt bij failure, geforceerde conditie en 'Post warning if forced' zijn als volgt :
-122-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
- At home check
-123-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
- Simulated I/O
-124-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
- Machine lock
-125-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
- Single step
- Process ready
-126-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Algemene instelling
Het is mogelijk om algemene instellingen te maken voor programma selecties en starten.
• Heartbeat timing :
Laat de gebruiker de output cycle specificeren van het heartbeat signaal voor cell output.
Het heartbeat signaal is een output signaal dta schakelt tussen AAN en UIt op "n" milliseconde
intervals. PLC gebruikt dit signaal om te controleren of de robot normaal werkt. Dit item
specificeert een heartbeat signaal AAN/UIT schakel-interval. Een output signaal kan worden
gealloceerd met gebruik van het I/O cell output menu. Als de timing nul is of als er geen input is,
staat het heartbeat signaal uit.
• Low TEMP DRAM memory :
Laat de gebruiker een minimum tijdelijk DRAM geheugen controleren.
Als het geheugen kleiner is dan het minimum verschijnt een waarschuwing.
• Low PERM CMOS memory :
Laat de gebruiker een minimum permanent CMOS geheugen controleren.
Als het geheugen kleiner is dan het minimum verschijnt een waarschuwing.
• RESET when DEADMAN press :
Geeft de methode aan waarin het systeem wordt hersteld van de cancellatie van de
dodemansschakelaar als de teach pendant aan is. Als het aan is, is het mogelijk om het alarm op te
heffen door de dodemansschakelaar uit en weer aan te zetten.
-127-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Inputsignaal Uitleg
Start Als dit signaal wordt ontvangen start de uitvoer van het stijl-
(Alleen als Style is geselecteerd) programma.
Initieer Stijl Het signaal wordt gebruikt om GI[] signaal nummer voor selecteren
(Alleen als Style is geselecteerd) van een style programma.
Tryout Mode Dit signaal wordt toegwezen als de tryout mode wordt gebruikt.
(Alleen effectief voor material De robot komt in een tryout mode bij de volgende condities.
handling/grijper optie) Signaal = AAN
TP uit
$shell_wrk.$isol_mode = FALSE
SI[REMOTE]=AAN
Als het signaal wordt toegewezen en de TP staat uit, is het mogleijk om
de tryout mode te wijzigen via een soft panel.
User in n De waarde van User in n wordt verondersteld de waarde te zijn van de
systeem variabele $CELLIO.$DI_UCFGn_I.
Door een TP programma te maken zoals hieronder, kan hetzelfde TP
programma worden geshared met een systeem met een andere I/O
toewijzing.
1: R[1] = $CELLIO.$DI_UCFG1_I ;
2: IF DI[R[1]] = ON,JMP LBL[1] ;
User GIN n De waarde van User GIN n wordt verondersteld de waarde te zijn van
de systeem variabele $CELLIO.$GI_UCFGn_I.
Het kan op dezelfde manier worden gebruikt als User DI, zie boven.
-128-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Het item gemarkeerd met een sterretje (*) is effectief alleen voor de material handling/grijper optie.
-129-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Om te specificeren om een I/O signaal te plaatsen in een gesimuleerde status plaats je de cursor op het
SIM veld voor dat I/O signaal.
4. Om te specificeren om een I/O signaal te plaatsen in een gesimuleerde status plaats je de cursor op
het SIM veld voor dat I/O signaal.
-130-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
6. Om I/O toe te wijzen, druk op F2, CONFIG. Het onderstaande scherm verschijnt.
LET OP
Als $SHELL_CFG.$SET_IOCMNT = TRUE en een signaal nummer wordt ingegeven op het input
of output scherm, wordt het commentaar bij het overeenkomende signaal op het I/O digitale scherm
of I/O groep scherm geupdate met de hier getoonde signaal naam.
- Als het type signaal kan worden gewijzigd en als dat nodig is, verplaats je de cursor naar het TYPE
veld voor dat signaal en druk op F4 [CHOICE], selecteer een I/O type en druk op [ENTER].
- Om het nummer te wijzgen van een non-UOP I/O signaal plaats je de cursor op [Number], input een
signaal nummer en druk op de [ENTER] toets.
- Om gedetaileerde informatie te tonen over het vorige I/O signaal druk je op [PREV_IO].
- Om gedetaileerde informatie te tonen over het volgende I/O signaal druk je op F3 [NEXT-IO].
-131-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
3. Als instellingen zijn gewijzgd druk je op de NEXT toets en op F1 [REDO] voor een controle van
de huidige status.
-132-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
1 Het coordinaten systeem voor iedere as in de rechtse figuur zit in een status met alle assen op 0.
-133-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
1 Coordinaten systeem gedefinieerd in het werkgebied 2 Ccoordinaten systeem gedefinieerd voor de tool (grijper)
Om te werken met een robot in een gebruikers gedefinieerde omgeving gebruik je een bijbehorend
Cartesiaans coordinaten systeem. De volgende vijf coordinaten systeem zijn beschikbaar:
-134-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Als het tool of user coordinaten systeem wordt gewijzigd na teachen moeten de programmapunten
en het bereik worden gereset. Anders kan schade onstaan aan apparatuur en robot (grijper).
-135-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Het tool coordinaten systeem wordt gedefinieerd via het frame setup scherm of via wijzigen van de
volgende systeem variabele. Tien tool coordinaten systemen kunnen worden gedefinieerd.
De gewenste kan worden geselecteerd.
• $MNUTOOL [ 1, i ] (Frame number i = 1 tot 10) waarde instellen.
• $MNUTOOLNUM [ group ] instellen gebruikte tool frame nummer.
Het tool frame kan op drie manieren worden ingesteld .
-136-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
1 Referentiepunt 1
Fig. 3.9.1 (b) TCP auto ingesteld via de drie punten methode
-137-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-138-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
6. Verplaats de cursor op de lijn van het tool frame nummer die je wilt instelllen.
7. Druk op F2,DETAIL.Het tool frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt
getoond.
-139-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
NOOT
Verplaats de tool in drie verschillende richtingen om de tool tip op een identiek punt te brengen.
Sla dan de drie punten op.
d. Als alle referentie punten zijn geteached wordt USED getoond. Het tool frame is ingesteld.
-140-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
11. Om de robot te verplaatsen naar een opgeslagen positie druk je op de SHIFT toets (en hou deze
ingedrukt) en druk op F4,MOVE_TO.
12. Om iedere opgeslagen positie data te zien plaats je de cursor op ieder referentie positie item en
druk op ENTER. Het positie detail scherm van iedere positie wordt weergegeven.
Om terug te gaan naar vorige scherm, druk op de PREV toets.
13. Druk op de PREV toets om het tool frame lijst scherm te tonen.
Je kan de instellingen zien van (x,y,z en commentaar) voor alle tool frames.
14. Om nu de ingestelde tool frame als een effectieve tool te gebruiken druk je op F5,SETIND.
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het tool frame niet effectief.
-141-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
15. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-142-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
2. Verplaats de cursor op de lijn van het tool frame nummer die je wilt instelllen.
3. Druk op F2, [DETAIL].
Het tool frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt getoond.
4. Druk op F2 [METHOD].
5. Selecteer [Six Point]. Het tool frame setup / zes punt scherm wordt getoond.
-143-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
b. Als alle referentie punten zijn geteached wordt USED getoond. Het tool frame is ingesteld.
8. Om het ingestelde tool frame effectief te maken druk je op F5 (SETIND), en voer het frame
nummer in.
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het tool frame niet effectief.
-144-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt. Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en druk
je op F4,CLEAR.
2. Verplaats de cursor op de lijn van het tool frame nummer die je wilt instelllen.
3. Druk op F2, DETAIL of ENTER.
Het tool frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt getoond.
4. Druk op F2 [METHOD].
5. Selecteer Direct Entry. Tool Frame Setup / Direct Entry scherm wordt getoond.
-145-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
6. Voeg een commentaar toe. Zie voor details ook TCP auto set (Drie Punten Methode).
-146-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
9. Om het ingestelde tool frame effectief te maken druk je op F5 (SETIND), en voer het frame
nummer in.
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het tool frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "Verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en druk
je op F4,CLEAR.
-147-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
LET OP
Als teaching is uigevoerd met joint coordinaten, zal een wijziging van het user coordinaten systeem
geen effect hebben op de positie variabeles en positie registers. Als de robot is geteacht in een
Cartesiaans formaat en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt zijn de de positie
variabeles niet gewijzigd door het user coordinaten systeem. Noot dat zowel positie variabelen en
registers wel worden beinvloedt door het user coordinaten systeem in andere gevallen.
De volgende systeem variabelen worden gewijzgd door definitie van het user frame met het frame
setup scherm. Negen user coordinaten systemen kunnen worden gedefinieerd.
De gewenste kan worden geselecteerd.
• $MNUFRAME [ 1, i ] (Frame number i = 1 tot 9) waarde instellen.
• $MNUFRAMENUM [ 1 ] is het ingestelde user frame nummer wat je wilt gebruiken.
Het user frame kan op drie manieren worden ingesteld .
-148-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-149-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
6. Verplaats de cursor op de lijn van het user frame nummer die je wilt instelllen.
-150-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-151-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
d. Als alle referentie punten zijn geteached wordt USED getoond. Het user frame is ingesteld.
11. Om de robot te verplaatsen naar een opgeslagen positie druk je op de SHIFT toets (en hou deze
ingedrukt) en druk op F4,MOVE_TO.
12. Om iedere opgeslagen positie data te zien plaats je de cursor op ieder referentie positie item en
druk op ENTER. Het positie detail scherm van iedere positie wordt weergegeven.
Om terug te gaan naar vorige scherm, druk op de PREV toets.
13. Druk op de PREV toets om het user frame lijst scherm te tonen.
Je kan alle user frame instellingen zien.
14. Om het ingestelde user frame effectief te maken druk je op F5 (SETIND), en voer het frame
nummer in.
-152-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het user frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
15. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-153-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
2. Verplaats de cursor op de lijn van het user frame nummer die je wilt instelllen.
3. Druk op F2, [DETAIL]. Het user frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt
getoond.
4. Druk op F2 [METHOD].
5. Selecteer [Four Point]. Het user frame setup / vier punt scherm wordt getoond.
-154-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
7. Druk op de PREV toets. Het user frame lijst scherm wordt getoond.
Je kan alle user frame instellingen zien.
-155-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
8. Om het ingestelde user frame effectief te maken druk je op F5 (SETIND), en voer het frame
nummer in.
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het user frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
9. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-156-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
2. Verplaats de cursor op de lijn van het user frame nummer die je wilt instelllen.
3. Druk op F2, DETAIL of ENTER.
Het user frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt getoond.
4. Druk op F2 [METHOD].
5. Selecteer Direct Lijst. Het user frame setup scherm wordt getoond.
-157-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
LET OP
Als je niet op F5, SETIND drukt wordt het user frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
9. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-158-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Je hoeft je niet druk te maken over het nulpunt (jog frame origin) daar het alleen wordt gebruikt als
het jog frame is geselecteerd als het manuele-feed coordinaten systeem. Het nulpunt van het jog
coordinaten systeem heeft geen speciale betekenis. Selecteer een willekeurige positie voor
definieren van het jog coordinaten systeem.
De volgende systeem variabelen worden gewijzgd door definitie van het Jog frame met het frame
setup scherm.
• $JOG_GROUP [ 1 ] . $JOGFRAME is het ingestelde jog frame dat je wilt gebruiken.
Vijf jog frames kunnen worden ingesteld en kunnen worden geswitched al naar gelang de situatie.
Het wordt vervangen door het world frame als het niet gedefinieerd is.
Jog frame kan op twee manieren worden ingesteld.
-159-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
7. Verplaats de cursor op de lijn van het jog frame nummer die je wilt instelllen.
8. Druk op F2, [DETAIL].
Het jog frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt getoond.
9. Druk op F2 [METHOD].
10. Selecteer [Three Point].
-160-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
12. Druk op de PREV toets. Het jog frame lijst scherm wordt getoond.
Je kan alle jog frame instellingen zien.
13. Druk op de PREV toets om het user frame lijst scherm te tonen.
Je kan alle user frame instellingen zien.
-161-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
14.Om het ingestelde jog frame effectief te maken druk je op F5 (JGFRM), en voer het frame nummer
in.
LET OP
Als je niet op F5, JGFRM drukt wordt het jog frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
15. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-162-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
2. Verplaats de cursor op de lijn van het jog frame nummer die je wilt instelllen.
3. Druk op F2, DETAIL of ENTER.
Het jog frame setup scherm van het geselecteerde frame number wordt getoond.
4. Druk op F2 [METHOD].
5. Selecteer Direct Entry.
-163-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
8. Om het ingestelde jog frame effectief te maken druk je op F5 (JGFRM), en voer het frame nummer
in.
LET OP
Als je niet op F5, JGFRM drukt wordt het jog frame niet effectief.
LET OP
Nadat alle coordinaten systemen zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag
in geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
NOOT
Om het nummer te selecteren van een te gebruiken coordinaten systeem kan ook het jog menu
worden gebruikt.
Zie Subsectie 5.2.3 "verplaatsen van de Robot met Jog Feed."
9. Om data van een ingesteld frame te verwijderen verplaats je de cursor naar het gewenste frame en
druk je op F4,CLEAR.
-164-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-165-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-166-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
7. In de "Signal definition" lijn, specificeer je het digitale output signaal voor uitgave wanneer de tool
op de referentie positie is.
9. Om de numerieke waarde van de referentie positie direkt in te geven plaats je de cursor op veld J1
tot J9 en geef de coordinaten van de referentie positie.
Enter de coordinaten in de linker-kolom en toegelaten fouten in de rechter.
De waarde ingevoerd in het instel-veld voor een ongebruikte as wordt niet gebruikt.
-167-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
11. Om het referentie positie output signaal te gebruiken plaats je de cursor op het ENABLE/
DISABLE veld en druk op de bijbehorende functie-toets.
-168-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Het werkgebied van de robot mag niet alleen worden gecontroleerd door de joint werkgebied
functie. Limietschakelaars en mechanische stoppers dienen ook te worden gebruikt.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
WAARSCHUWING
De mechanische stoppers dienen te worden aangepast aan de software instelling.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
LET OP
Wijzigen van het joint beweegbereik kan effect op het werkgebied van de robot hebben. Voordat
het wordt gewijzigd dient het te verwachten effect van de wijziging te worden bestudeerd om
problemen te voorkomen. Anders kunnen mogelijk onverwachte zaken optreden. Bijv. een alarm
kan plaatsvinden op een eerder geprogrammeerde positie.
UPPER
Bepaalt de bovenlimiet van het joint werkgebied die de beweging beperkt in de positieve richting.
LOWER
Bepaalt de onderlimiet van het joint werkgebied die de beweging beperkt in de negatieve richting.
-169-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
WAARSCHUWING
Het werkgebied van de robot mag niet alleen worden gecontroleerd door de joint werkgebied
functie. Limietschakelaars en mechanische stoppers dienen ook te worden gebruikt.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
NOOT
Een instelling van 0.000 geeft aan dat de robot deze as niet heeft.
5. Plaats de cursor op het doel as limietveld en geef een nieuwe waarde vanaf de teach pendant.
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
-170-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-171-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
5. Verplaats de cursor naar de lijn van het in te stellen user alarm en druk op de ENTER toets.
Geef de boodschap met de functie-toetsen.
6. Als je klaar bent met de boodschap van het user alarm druk je op de ENTER toets.
De user alarm boodschap is ingesteld.
-172-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Bovenlimiet
Geeft de bovenlimiet aan voor een joint werkgebied. Werkgebied in de plus richting.
Onderlimiet
Geeft de onderlimiet aan voor een joint werkgebied. Werkgebied in de min richting.
Zet na het wijzigen van een boven/onder limiet de spanning uit en weer aan, een koude start.
Via een koude start worden de nieuwe limieten effectief en het geselecteerde joint werkgebied komt
terug naar de standaard waarde ($PARAM_GROUP.$SLMT_**_NUM).
LET OP
Wijzigen van een joint werkgebied heeft effect op het werkgebied van de robot. Om problemen te
voorkomen is het noodzakelijk om vooraf de effecten van de wijziging van een joint werkgebied te
anticperen.
-173-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-174-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
2. Waarde No.1 wordt gebruikt voor het joint werkgebied voor de J1 as.
Om te switchen naar een ander joint werkgebied voor de additionele as, gebruik je de volgende
instructie:
-175-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Output Signalen
Het output signaal staat uit wanneer de tool-eindpunt zich binnen het interferentie gebied bevindt.
Het staat aan als het er zich erbuiten begeeft.
Inputsignaal
Als het input signaal uit is, en de robot probeert het gebied binnen te gaan, komt de robot in een hold
status. Als het input signaal aan is, is de robot uit de hold status en herstart zijn werking.
LET OP
De robot vertraagt tot een stop bij een punt waarbij het tool-eindpunt het interferetie-gebied
binnenkomt, zodat de robot stopt bij een positie in het interferentie gebied. Hoe sneller de
bewegingssnelheid van de robot, hoe dieper de robot het interferentie gebied binnenkomt. Hou
hiermee rekening, en met de afm. van de tool en zorg dat het interferentie gebied ruim is ingesteld.
Gebruik voor het instellen van de speciale gebiedsfunctie de SETUP Space functie.
Voor het instellen van de volgende items gebruik je het 'Rectangular Space/DETAILED SCREEN'
scherm.
-176-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
Tabel 3.14 (a) Items van de Speciale Gebied Functie (Gebied Detail Scherm)
Item Omschrijving
Enable/disable Zet de functie resp. aan en uit. Om de instelling van andere items te wijzigen moet
deze functie uit staan voor het gebied waarvan je items wilt wijzigen.
Commentaar Laat de gebruiker toe om tot 10 karakters als commentaar in te geven.
Output Signalen Instellen van het output signaal.
Inputsignaal Instellen van het input signaal.
Priority Als twee robots deze functie gebruiken geeft dit item aan welke de voorkeur krijgt
indien ze alle twee gelijktijdig het gebied willen binnengaan. De robot met de
instelling 'High' mag als eerste het interferentie gebied in. Als de robot klaar is met
werking en uit het interferentie gebied gaat zal de robot met 'Low' er binnen gaan.
De instelling voor de ene robot moet dus anders zijn dan voor de andere.
NOOT
Indien beide robots 'High' (of 'Low') als instelling hebben zal bij gelijktijdig trachten
binnen te gaan de beide robots stoppen (deadlock status). Als dit plaatsvindt, doe de
recovery operation zoals onder beschreven en doe een juiste instelling.
1 Doe een noodstop op beide robots.
WAARSCHUWING
Als geen noodstop wordt uitgevoerd op beide robots, zal een robot automatisch
starten als de andere uit de interferentie zone gaat. Dit is zeer gevaarlijk.
2 Controleer dat er geen objecten of personen dicht bij de robot staan.
3 Zet deze functie uit.
4 Beweeg de robots uit het interferentie gebied met een jog operatie.
Inside/outside Specificeert of de binnekant of de buitenkant van een rechthoek het interferentie
gebied is.
Voor het instellen van de volgende items gebruik je het 'Rectangular Space/SPACE SETUP ' scherm.
Tabel 3.14 (b) Items van de Speciale Gebied Functie (Gebied Instel-scherm)
Item Omschrijving
BASIS VERTEX Positie van de vertex van een rechthoekige parallele pijp die de referentie wordt.
SIDE LENGTH/ Als SIDE LENGTH is geselecteerd, specificeer dan de lengte van de zijdes van de
SECOND VERTEX rechthoekige parallele pijp van de referentie vertex langs de X, Y en Z as in het user
coordinaten systeem. (De zijdes van de rechthoekige parallele pijp dienen parallel te
zijn aan de respectieve assen van het user coordinaten systeem.) Als SECOND
VERTEX is geselecteerd, met de rechthoekige parallele pijp met referentie vertex en
de diagonale vertex, zoals hier gespecificeerd, wordt het interferentie gebied.
-177-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
Gebied-overzichtsscherm
5. Via het gebied-overzichtsscherm kan de gebruiker ieder gebied aan/uit zetten met de bijbehorende
functie-toets. Gebruik onderstaande procedure voor het invoeren van commentaar:
a. Verplaats de cursor naar de Commentaar lijn en druk op de ENTER toets.
b. Geef aan om alfabetische of andere karakters te gebruiken.
c. Druk op de juiste functie-toets om het toe te voegen.
d. Als het commentaar is toegevoegd druk je op ENTER.
-178-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
NOOT
Als UF of UT wordt gewijzigd,doe dan operatie b eerst.
Zo wordt de huidige UF of UT waarde geselecteerd.
NOOT
Als de user coordinaten systeem waardes worden gewijzigd zal de spatiale positie van het
interferentie gebied niet wijzigen. Als de user coordinaten systeem waardes zijn gewijzgd en een
interferentie gebied wordt gedefinieerd in het nieuwe user coordinaten systeem, gebruik dan de
SHIFT toets +F5 RECORD om het interferentie gebied opnieuw in te stellen.
10.Na het instellen druk je op PREV. Het volgende detail scherm verschijnt.
Om terug te gaan naar overzichts-scherm, druk op PREV.
-179-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
ITEMS Omschrijving
Gebruik HOT START Als hot start is ingesteld op TRUE, wordt een hot start uitgevoerd bij aanzetten
(Hot Start) van de controller. (Default setting = FALSE)
I/O power fail recovery Geeft aan of en hoe de I/O power failure recovery werkt als de hot start functie
aan of uit staat.
Er zijn vier power failure recovery modes.
- NOT RECOVER
I/O power failure recovery wordt niet uitgevoerd onafhankelijk of de hot start
functie aan staat. Alle outputs staan uit en de gesimuleerde status wordt gereset.
- RECOVER SIM
Simulated-state recovery wordt uitgevoerd onafhankelijk of de hot start
functie aan is en de gesimuleerde status wordt gereset, maar alle actuele outputs
en gesimuleerde inputs/outputs worden uitgezet.
- UNSIMULATE
I/O power failure recovery wordt uitgevoerd maar alle gesimuleerde status
worden gereset. Dit is gelijk aan NOT RECOVER als de hot start functie uit is,
omdat de output status niet worden hersteld.
- RECOVER ALL
I/O power failure recovery wordt uitgevoerd als de hot start functie aan staat. De
output en gesimuleerde status worden hersteld naar de status die bestond voordat
de spanning werd uitgezet. Dit is gelijk aan RECOVER SIM als de hot start
functie uit is, omdat de output status niet worden hersteld.
LET OP
Zelfs als power failure handling aan is, wordt het output signaal uitgezet zonder
te worden hersteld in de volgende gevallen:
-Als de I/O toewijzing is gewijzigd voordat de spanning werd uitgezet.
-Als de zekering van een I/O unit springt, of als een I/O unit wordt uitgezet.
-Als de I/O unit configuratie is gewijzigd.
-180-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
Autoexec programma Specificeert de naam van het auto-start programma voor de hot start. Het
voor Cold start Autoexec gespecificeerde programma wordt direkt uitgevoerd na aanzetten van de
programma voor Hot spanning. Als het niet stopt binnen 15 seconden wordt het ge-abort.
start
LET OP
Het programma automatisch uitgevoerd bij spanning, wordt uitgevoerd juist
voor aanzetten van spanning naar de servo. Dus, de robot kan niet worden
bewogen door dit programma. Stel het programma die de conditie van de setup
en I/O van het systeem initialiseerd. Stel de naam in van het programma die het
systeem instelt, I/O. bepaalt ..etc. Verder dienen de attributen als volgt te worden
ingesteld op het programma detail scherm.
Group Mask: [ * , * , * , * , * ]
Ignore pause: [ON]
HOT START done Specificeert het digitale signaal (DO) dat wordt uitgegeven bij een hot start. Als
signaal geen hot start wordt gedaan, is het digitale signaal uit. Deze functie staat uit als
0 is gespecificeerd.
Herstel het geselecteerde Specificeert of het geselcteerde programma bij uitzetten van de controller is
programma geselecteerd na aanzetten bij koude start. Indien ingesteld op TRUE, zal het
programma geselecteerd bij power off worden geselecteerd als spanning aan
gaat. Indien ingesteld op FALSE, wordt het programma niet geselecteerd na
power on. Het staat standaard op TRUE.
Zet de UI signalen uit Selecteert of een UI signaal geldig is. Staat het op FALSE dan worden
randapparatuur input signalen (UI[1 tot 8]) uitgezet.
Zie Sectie 3.3 "PERIPHERAL I/O".
START alleen voor Als dit item aan staat zal het externe start signaal (START) alleen die
CONTINUE programma's starten die waren gepauzeerd. Zie Sectie 3.3 "PERIPHERAL I/O".
CSTOPI voor ABORT Als dit item aan staat zal het programma dat loopt worden gestopt na input van
CSTOPI. Zie Sectie 3.3 "PERIPHERAL I/O".
-181-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
ITEMS Omschrijving
Abort alle programma's Geeft aan of alle programma's geforceerd worden gestopt door het CSTOPI
door CSTOPI signaal bij multitasking.
Als dit item aan staat zal (TRUE) zal het CSTOPI input signaal als volgt werken:
*Als RSR is geselecteerd voor de RSR/PNS item worden alle programma's
geforceerd gestopt.
*Als PNS is geselecteerd voor de RSR/PNS item wordt het geselecteerde
programma geforceerd gestopt. Als geen programma is geselecteerd echter
worden alle programma's geforceerd gestopt.
Als dit item is ingesteld op FALSE, zal het CSTOPI input signaal alleen de
huidige geselecteerde programma's stoppen. Default instellingen
PROD-START hangt af Als dit item is ingesteld wordt PROD_START input alleen aangezet als de
van PHSTROBE PNSTROBE input aan is. Door dit item aan te zetten is het mogelijk om te
voorkomen dat een programma dat niet mag worden gestart, wordt gestart a.g.v.
een fout of ruis als dit programma wordt getoond op de teach pendant.
Detect FAULT_RESET Geeft aan of het reset signaal wordt gedetecteerd zodra het opkomt / afvalt. Als
signaal de instelling wordt gewijzigd, zet dan de controller af en weer aan om de nieuwe
informatie te gebruiken. Nu wordt automatisch een koude start uitgevoerd. De
afvallende kant wordt als standaard gedetecteerd.
Gebruik PPABN signaal Geeft aan of het luchtdruk alarm (*PPABN) wordt gedetecteerd voor iedere
motion groep. Verplaats de cursor naar de lijn en druk op ENTER. Het
instelscherm voor iedere motion groep wordt getoond. Indien het *PPABN
signaal niet wordt gebruikt stel het dan in als 'invalid'. Als de instelling wordt
gewijzigd, zet dan de controller af en weer aan om de nieuwe informatie te
gebruiken. Het start nu als HOT START uit staat.
WAIT timeout Geeft de periode aan in de conditionele wait instructie (WAIT ..., TIMEOUT
LBL[...] ). De periode is 30 seconden.
-182-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
RECEIVE timeout Stel voor dit item de limiettijd in voor register ontvang instructie RCV R[...]
LBL[...] (kan alleen worden gespecificeerd als de sensor interface optie actief
is).
Return naar top Geeft aan of de cursor is verplaatst naar de top van het programma (of niet) als
programma deze klaar is. Bij TRUE zal de cursor op de laatste lijn blijven zonder terug te
gaan naar de top van het programma als het klaar is. De default instelling is
TRUE. Het is effectief als standaard.
Originele programma Geeft het getoonde woord als soft key bij het registreren van het programma.
naam Gebruik veelgebruikte woorden als de programma naam.
(F1 tot F5)
Default logische Het is mogelijk om het scherm te gebruiken van de standaard instructie functie
instructie toets door de input key te gebruiken van de conditie dat de cursor staat in een
standaard instructie.
- Naam
Geeft de getoonde naam als functie toets titel.
(tot 7 karakters)
- Lijnen
Geeft het aantal logische commando's geregistreerd in een functie toets.
Tot 4 commando's kunnen worden geregistreerd in een functie toets. Als Lijnen
is ingesteld op 0, zal de functie van teaching van default logische commando
ongeldig zijn.
Maximum van ACC Geeft de maximale snelheidswaarde van de versnellingsbewegings-optie
instructie (ACC ...). De default waarde is 150.
Minimum ACC Geeft de minimale snelheidswaarde van de versnellingsbewegings-optie
instructie (ACC ...).
WJNT voor default Voegt de Wjnt motion optie toe aan alle lineaire en circulaire default
motion bewegingsinstructies of verwijdert deze.
- Drukken op de F4 (ADD) toets voegt de Wjnt motion optie toe aan alle alle
lineaire en circulaire default bewegingsinstructies en wijzigt het scherm van
"DELETE" (of ******) in "ADD."
- Drukken op de F5 (DELETE) verwijdert de Wjnt motion optie van alle alle
lineaire en circulaire default bewegingsinstructies en wijzigt het scherm van
"ADD" (of ******) in "DELETE."
Auto display van alarm Toggles de functie voor automatisch tonen van alarm scherm tussen FALSE en
menu TRUE. De default instelling is FALSE. Als de instelling wordt gewijzigd, zet
dan de spanning uit en weer aan.
*FALSE: Geeft niet automatisch het alarm scherm.
*TRUE: Geeft automatisch het alarm scherm
Force Message Geeft aan of het gebruikersscherm automatisch verschijnt bij een
boodschapsinstructie van een programma.
-183-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
ITEMS Omschrijving
Hand broken Zet de hand breakage (*HBK) detectie aan/uit. Als meerdere robots worden
gebruikt kan hand breakage detectie worden aan/uitgezet voor twee robots.
Druk op de Enter toets met de cursor op deze lijn. Dan verschijnt het scherm voor
aan/uit hand breakage detectie voor iedere robot. Plaats op dit scherm de cursor
op ENABLE of DISABLE, en druk op ENABLE (F4) of DISABLE (F5) om het
aan dan wel uit te zetten. Als hand breakage detectie aan is en het *HBK signaal
is uit wordt alarm "-SRVO-006 Hand broken" gegeven. Zie Appendix D.2,
"HERSTEL VAN HAND BREAKAGE ALARM," en opheffen alarm.
Als het *HBK signaal uit is en dit signaal wordt niet gebruikt zet dan de hand
breakage detectie uit.
Als breakage detection uit is maar wel met een grijper geinstalleerd en het *HBK
signaal wordt gebruikt , wordt "SRVO 302 Set hand broken to ENABLE"
getoond als het *HBK signaal aan is. Aanzetten hand breakage detectie. Als het
*HBK signaal uit is met hand breakage detectie uit wordt "SRVO 300 Hand
broken / HBK disabled" gegeven. In dit geval wordt het alarm opgeheven via de
reset toets. Als default staat hand breakage detectie aan.
Reset CHAIN FAILURE Reset een kringfout-alarm (servo 230 of 231) als het wordt gegeven.
detectie Voor details over een kringfout-alarm en de bijbehorende hardware checks, zie
de maintenance manual.
<Reset procedure>
1) Check voor hardware probleem.
2) Druk op de noodstop-knop op van de teach pendant. (Input van nood
stop signaal anders dan het huidige noodstop signaal.)
3) Draai de noodstop knop op de teach pendant om het op te heffen
van de stop conditie.
4) Verplaats de cursor naar deze lijn en druk op F4 (TURE) toets.
5) Druk op de reset knop van de teach pendant.
Remote / Local setup Selecteer de methode voor instellen van een remote signal (SI[2]) die schakelt
tussen remote mode en local mode van het systeem.
- Remote : Houdt SI[2] altijd aan (in remote mode) .
- Lokaal : Houdt SI[2] altijd uit (in local mode) .
- Extern I/O : Refleceert de externe signaal status van SI[2]. Bij selecteren van
dit item, specificeer een extern signaal voor Extern I/O (ON : Remote) op de
volgende lijn.
- OP panel key: Bij gebruik van R-J3i MODEL B controller kan dit item niet
worden geselecteerd.
Extern I/O Bij Extern I/O (ON : Remote) is geselecteerd in Remote / Local setup boven,
(ON : Remote) specificeer een extern signaal om hier te gebruiken.
Kies uit DI, DO, RDI, RO, UI en UO.
Laat forceren van I/O toe Aan/uit zetten van signaal instelling van TP als AUTO mode is gekozen.
in AUTO mode Als default, is het aan.
- Yes: Instellen signaal is aan.
- No: Instellen signaal is uit.
-184-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
Toelaten chg. ovrd. in Aan/uit zetten van snelheid instelling van TP als AUTO mode is gekozen.
AUTO mode Als default, is het aan.
- Yes: Laat wijzigen snelheid toe.
- No: Laat wijzigen snelheid niet toe.
Signaal in te stellen in Als de drie standen schakelaar staat in AUTO mode, wordt een specifieke DO
AUTO mode aangezet. Als 0 (default) is ingesteld, staat deze functie uit. Als de instelling is
gewijzigd zet dan de spanning uit en weer aan.
Signaal in te stellen in T1 Als de drie standen schakelaar staat in T1 mode, wordt een specifieke DO
mode aangezet. Als 0 (default) is ingesteld, staat deze functie uit. Als de instelling is
gewijzigd, zet dan de spanning uit en weer aan.
Signaal in te stellen in T2 Als de drie standen schakelaar staat in T2 mode, wordt een specifieke DO
mode aangezet. Als 0 (default) is ingesteld, staat deze functie uit. Als de instelling is
gewijzigd, zet dan de spanning uit en weer aan.
Signaal in te stellen bij E- Bij een noodstop (TP externe noodstop, operator's panel) wordt een specifieke
STOP DO gegeven. Als 0 (default) is ingesteld, staat deze functie uit. Als de instelling
is gewijzigd, zet dan de spanning uit en weer aan.
Hand broken Zet de hand breakage (*HBK) detectie aan/uit. Als meerdere robots worden
gebruikt kan hand breakage detectie worden aan/uitgezet voor twee robots. Druk
op de Enter toets met de cursor op deze lijn. Dan verschijnt het scherm voor aan/
uit hand breakage detectie voor iedere robot. Plaats op dit scherm de cursor op
ENABLE of DISABLE, en druk op ENABLE (F4) of DISABLE (F5) om het
aan dan wel uit te zetten. Als hand breakage detectie aan is en het *HBK signaal
is uit wordt alarm "-SRVO-006 Hand broken" gegeven. Zie Appendix C.2,
"ALARM CODES" en opheffen alarm.
Als het *HBK signaal uit is en dit signaal wordt niet gebruikt zet dan de hand
breakage detectie uit.
Als breakage detection uit is maar wel met een grijper geinstalleerd en het *HBK
signaal wordt gebruikt , wordt "SRVO -302 Set hand broken to ENABLE"
getoond als het *HBK signaal aan is. Aanzetten hand breakage detectie. Als het
*HBK signaal uit is met hand breakage detectie uit wordt "SRVO -300 Hand
broken / HBK disabled" gegeven. In dit geval wordt het alarm opgeheven via de
reset toets. Als default staat hand breakage detectie aan.
Remote / Local setup Selecteer de methode voor instellen van een remote signal (SI[2]) die schakelt
tussen remote mode en local mode van het systeem.
- Remote : Houdt SI[2] altijd aan (in remote mode).
- Lokaal : Houdt SI[2] altijd uit (in local mode).
- Extern I/O : Refleceert de externe signaal status van SI[2]. Bij selecteren van
dit item, specificeer een extern signaal voor Extern I/O (ON : Remote) op de
volgende lijn.
- OP panel key : Bij gebruik van R-J3iC controller kan dit item niet worden
geselecteerd.
Extern I/O Als "External I/O" is geselecteerd in Remote / Local setup boven, specificeer
(ON : Remote) een extern signaal om hier te gebruiken. Kies uit DI, DO, RI, RO, UI en UO.
-185-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
ITEMS Omschrijving
Gesimuleerde status Bekijkt of een input signaal is ingesteld als gesimuleerd bestaat en geeft het als
signaal output via een output signaal. Stel voor dit item het aantal output signalen in die
(Stel in als INPUT aangaan bij digitaal, groep, robot of analoog input signaal is ingesteld als
SIMULATED) gesimuleerd. Als de instelling is gewijzigd, zet dan de spanning uit en weer aan.
Simulated input wait Stelt de wachttijd in die komt van een wait commando als het gesimuleerde
time signaal skip functie aan is.
(Sim. Input Wait Delay) Als de instelling is gewijzigd, wordt de wijziging direkt toegepast.
Aan te nemen instelling Bekijkt of een input signaal is ingesteld als gesimuleerd skip functie bestaat en
als het gesimuleerde geeft het als output via een output signaal. Stel voor dit item het nummer van
signaal skip functie aan is het output signaal in die aangaat als het gesimuleerde signaal skip functie aan is
(Set if Sim. Skip enabled) voor digitaal of robot input signaal. Als de instelling is gewijzigd zet, dan de
spanning uit en weer aan.
Signaal voor output bij Stelt het nummer voor digitale output signaal in voor melden dat de override is
een override van 100% ingesteld op 100%. Voor de digitale output, aan wordt ge-output als de override
(Signaal bij is 100%. Anders wordt off gegeven. Als de instelling is gewijzigd, zet dan de
OVERRIDE= 100) spanning uit en weer aan.
Multi-programma Deze instelling is voor switchen van de programma selectie methode tussen
selectie single task mode en multitask mode. Als dit aanstaat, is multitask mode
(Multi Program geselecteerd, anders is single task mode geselecteerd. Als de R651 standaard
Selection) instellingen worden gebruikt is het bij default uit en als de R650 North America
instellingen worden gebruikt staat het aan bij default. Als de instelling is
gewijzigd, wordt de wijziging direkt toegepast.
-186-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
-187-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
5. Verplaats de cursor naar het in te stellen veld en geef de nieuwe waarde in via de numerieke toetsen
of de functie-toets op de teach pendant. Voor het veld voor invoer van karakters, ga er naar toe en
druk op ENTER. Nu kan je karakters invoeren.
NOOT
Verplaats voor de instelling van "Use PPABN signal:", "Hand broken" of "Default logical
command:", de cursor naar "<*GROUPS*> of "<*DETAIL*>" en druk op de ENTER toets. Ieder
instellingsscherm wordt getoond. Druk op de PREV toets om uit deze schermen te geraken.
6. Als je de instelling zo wijzigt dat een koude start nodig is, verschijnt de volgende boodschap.
Doe dan een koude start. (Zie Sectie 5.2,"AANZETTEN SPANNING EN JOG FEED")
-188-
3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
Break on hold Bepaalt om al dan niet een alarm te geven en servo alarm uit te zetten als de
HOLD toets wordt ingedrukt.
- Als de functie UIT is, wordt geen alarm gegeven als de werking wordt
gestopt door de HOLD toets (standaard).
- Als de functie AAN is, wordt wel een alarm gegeven, en de servo spanning
gaat uit als de werking wordt gestopt door de HOLD toets.
Om deze functie te activeren dien je de spanning weer aan te zetten.
WAARSCHUWING
Niet alle assen hebben een rem. De brake bij een hold functie heeft geen effect
op een as zonder rem! Je dient dus vooraf vast te stellen welke assen remmen
hebben. Anders kan letsel en schade ontstaan.
Current language De huidige taal is standaard ingesteld op "DEFAULT" . Wijzigen van de
huidige taal vereist speciaal werk. Normaal wordt de standaard gebruikt.
Ignore Offset command Geeft aan om al dan niet het offset commando toe te passen.
(Zie Subsectie 4.3.5 "Additionele Bewegings Instructies").
- Als de functie UIT is, beweegt de robot naar de positie waarvoor het offset
commando is uitgevoerd (standaard).
- Als de functie AAN is, beweegt de robot naar de geteachte positie
(waarvoor het offset commando niet is uitgevoerd).
Zie Subsectie 4.3.5 "Additionele bewegings Instructies" voor details van het
the Offset commando.
Ignore Tool-offset Geeft aan om al dan niet het tool offset commando toe te passen.
(Zie Subsectie 4.3.5 "Additionele Motion Instructies").
- Als de functie UIT is, beweegt de robot naar de positie waarvoor het tool
offset commando is uitgevoerd (standaard).
- Als de functie AAN is, beweegt de robot naar de geteachte positie
(waarvoor het tool offset commando niet is uitgevoerd).
Zie Subsectie 4.3.5 "Additionele bewegings Instructies" voor details van het
the tool Offset commando.
-189-
B-82284NL-2/01 3. SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM
-190-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4 PROGRAMMA-STRUKTUUR
Dit hoofdstuk beschrijft de programma-structuur en programma instructies.
-191-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Een robot applicatie programma omvat commando's ingevoerd door de gebruiker om de robot een
werking te laten uitvoeren en verdere informatie.
Naast programma informatie die beschrijft hoe de robot moet werken heeft het programma
gedetaileerde informatie over de attributen ervan.
2 Programmanaam
-192-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4 Bewegings-instructie
-193-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-194-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4.1.1 Programmanaam
Een programmanaam is gespecificeerd om een opgeslagen programma te identificeren in het
geheugen van de controller.
Een enkele controller kan geen twee of meer programma's hebben met dezelfde naam.
Lengte
Een programmanaam moet 1 tot 8 karakters bevatten.
Een unieke naam moet worden toegewezen aan ieder programma.
Mogelijke karakters
Karakter: Alfabetische karakters, getal: 0 tot 9. Een programmanaam kan niet beginnen met een getal.
Symbool Enkel Underscore (_). Het at teken (@) (apestaart) en sterretje (*) kunnen ook niet worden
gebruikt.
Informatieve naam
Een programma dient zo te worden genoemd dat het doel of functie ervan kan worden afgeleid.
Bij een programma voor spot welding van produkt A moet worden genoemd, is bijv. "HAND-A" een
goede naam voor het programma.
NOOT
Hou rekening met het volgende bij programma's met automatische werking via RSR of PNS.
Anders loopt het programma mogelijk niet.
Een programma die RSR gebruikt dient te heten: RSRnnnn, waarbij nnnn een 4-cijferig getal is.
Voorbeeld: RSR0001.
Een programma die PNS gebruikt dient te heten: PNSnnnn, waarbij nnnn een 4-cijferig getal is.
Voorbeeld: PNS0001.
-195-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Lengte
Een programma commentaar moet 1 tot 16 karakters bevatten.
Mogelijke karakters
Karakter: Alfabetische karakters, getal: 0 to 9
Symbool Underscore (_), apestaart (@), en sterretje (*).
Informatief commentaar
Een commentaar dient het doel of de functie van he programma te verduidelijken.
4.1.3 Subtype
Subtype wordt gebruikt als instellingstype van een programma. De volgende subtypes zijn
beschikbaar:
• Job (JB): Dit geeft een hoofdprogramma weer dat kan worden gestart vanaf een apparaat zoals de
teach pendant.
Proces programma's worden aangeroepen (called) in een hoofdprogramma.
• Proces (PR): Dit geeft een subprogramma weer dat wordt aangeroepen voor het uitvoeren van een
specifieke taak.
• Macro (MR): Dit geeft een subprogramma weer voor het uitvoeren van een macro instructie.
Het subtype van een geregistreerd programma op het macro instructie instellingsscherm wordt
automatisch ingesteld op MR.
• Status Specificeer dit bij het aanmaken van een conditioneel programma met de status monitoring
functie.
-196-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
NOOT
Een bewegingsgroep moet worden ingesteld voordat het programma wordt uitgveoerd.
De Robot controller kan tot 40 assen (als een multifunctie bord is geplaatst) tot in max. 5
werkingsgroepen en kan deze simultaan besturen. Een enkele groep kan tot 9 assen besturen
(multimotion functie). Als het systeem slechts een werkingsgroep heeft, is de default motion groep
groep 1 (1, *, *, *, *).
Voor een programma zonder bewegingsgroep (dat is, een programma zonder robot-beweging), wordt
dit item gespecificeerd als (*, *, *, *, *).
Een programma zonder bewegingsgroepoup kan worden gestart zelfs als het systeem niet klaar is voor
werking.
Het systeem is klaar voor werking als aan de volgende condities is voldaan:
• De peripheral I/O, ENBL input, is aan.
• De peripheral I/O, SYSRDY output, is aan (met servo power aan).
NOOT
Als dit item aan is kunnen andere items in de programma detail informatie (Programmanaam,
Commentaar, Sub Type, Group Mask, Ignore pauze) niet worden gewijzigd.
• Als dit item uit staat (OFF) kan het worden gewijzigd; dat is, programma instructies kunnen worden
toegevoegd aan het programma en bestaande instructies kunnen worden gewijzigd. Write protectie
staat normaal uit.
-197-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
WAARSCHUWING
Als de interrupt disable aan is, kan een uitgevoerd programma niet worden gestopt door het
indrukken van de noodstop of halt knop op de teach pendant of operator panel.
-198-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
6. Als je klaar bent met instellen van de programma header informatie, druk F1, END.
-199-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-200-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Argument i
Argument i is een index gebruikt bij het teachen van control instructies (programma instructies anders
dan bewegingsinstructies). Sommige argumenten worden direkt ingevoerd; andere indirect. Bij een
directe specificatie, wordt een integer van 1 tot 32767 gebruikt. Het bereik van gebruikte waardes
hangt af van het type instructie. Bij indirecte specificatie, wordt het register nummer van een register
gespecificeerd.
-201-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-202-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4.3 BEWEGINGS-INSTRUCTIE
Een bewegings-instructie verplaatst de robot tool naar een specifiek punt in de werkruimte met een
specifieke snelheid en in een specifieke bewegingsmode.
De items hieronder getoond dienen te worden gespecificeerd in een bewegingsinstructie.
Het formaat van een bewegings-instructie is getoond in Figiur 4.3.
• Bewegingsformaat:
Geeft aan hoe het pad van de beweging te besturen naar een specifieke positie.
• Positie data:
Teacht de positie waarnaar een robot moet bewegen.
• Snelheid (Feedrate):
Specificeert de snelheid van de robot.
• Positioneringspad:
Geeft aan of de robot naar een specifiek punt moet.
• Additionele bewegingsinstructie:
Specificeert de uitvoer van een additionele instructie terwijl de robot in beweging is.
Bij het teachen van een bewegings-instructie wordt een standaard bewegings-instructie geselecteerd
via hetzij F1 of F5 functie toets. (Voor het wijzigen van een standaard bewegings-instructie, zie
Subsectie 5.3.2. Voor het teachen van een bewegings-instructie, zie Subsectie 5.3.3.
Voor het wijzigen van een bewegings-instructie, zie Subsectie 5.4.2)
-203-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
4.3.1 Bewegingsformaat:
Voor het bewegingsformaat dient het bewegingspad naar een specifieke positie te worden
gespecificeerd. Drie opties zijn mogelijk: joint motion, welke geen pad/houdings controle heeft, en
lineaire en circulaire beweging, waarbij wel pad/houdings controle is.
• Joint motion (J)
• Lineair motion (incl. de rotatie beweging)(L)
• Circulaire motion (C)
1 Voorbeeld 3 Doelpositie
2 Start positie
-204-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Lineaire motion L
De lineaire bewegingsmode bestuurt het pad van het tool center punt (TCP) beweging van start punt
naar een eind punt; het tool center punt beweegt lineair. Het bewegingsformaat wordt gespecificeerd
om een eind punt te teachen. Voor specificatie,van de snelheid bij een lineaire beweging dient te
worden gekozen uit mm/sec, cm/min en inch/min. De houding van de bewogen tool wordt bestuurd
door verschil te maken tussen de houding op het startpunt en op het eindpunt.
1 Voorbeeld 3 Doelpositie
2 Start positie
Rotatie beweging is een bewegingsmethode waarin de tool wordt verdraaid over het tool eindpunt
vanaf de start positie naar de eindpositie via een lineaire operatie. De orientatie van de tool gedurende
beweging wordt bestuurd door het delen van de houding bij de startpositie en die bij de eindpositie.
De feedrate wordt gegeven in deg/sec. De focus wordt lineair bestuurd (als het tool eindpunt beweegt).
1 Voorbeeld 3 Doelpositie
2 Start positie
-205-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Circulaire motion
De circulaire bewegingsmode bestuurt het pad van het tool center punt (TCP) beweging van start punt
naar een eind punt via een tussenpunt.
Zowel het tussenpunt als het eindpunt worden in een instructie geteacht.
De snelheidsspecificatie bij circulaire beweging wordt gekozen uit mm/sec, cm/min en inch/min.
De houding van de bewogen tool wordt bestuurd door verschil te maken tussen de houding op het
startpunt en op het eindpunt.oint.
1 Voorbeeld 3 Tussenpunt
2 Startpunt 4 Eindpunt
-206-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Cartesiaanse coordinaten
Positie data met Cartesiaanse coordinaten wordt gedefinieerd door vier elementen: de positie van het
tool center punt (centrum van het tool coordinaten systeem) in een Cartesiaans coordinaten systeem,
de inclinatie van de as waarlangs de tool zich beweegt (tool coordinaten systeem), de configuratie en
de gebruikte Cartesiaanse coordinaten. Een Cartesiaans coordinaten systeem kan een world
coordinaten systeem zijn.
Hoe een coordinaten systeem te selecteren wordt later uitgelegd in een subsectie.
3 Positie
-207-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Positie en houding
• De positie (x, y, z) geeft de drie -dimensionale positie weer van het tool center punt (centrum van
het tool coordinaten systeem) in het Cartesiaans coordinaten systeem.
• De houding (w, p, r) geeft de hoekverdraaiing weer rond de X-as, Y-as en Z-as in het Cartesiaans
coordinaten systeem.
-208-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Configuratie
Een configuratie geeft de houding van de robot weer.
Diverse configuraties zijn beschikbaar die overeenkomen met Cartesiaanse coordinaten (x,y,z,w,p,r).
De verdraaiing en de joint van iedere as moet worden gespecificeerd.
5 Verdraaiingsnummer
-209-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Joint placement
Joint placement geeft de hoek van de pols en arm weer. Dit geeft aan welke zijde van het
besturingspunt van de pols en arm is geplaatst tegen het besturingsvlak. ls een besturingspunt is
geplaatst op het besturingsvlak is de robot in singularity, of in een onmogelijke houding. Bij een
singularity, sinds de configuratie niet kan worden bepaald door een van de gespecificeerde
cartesiaanse coordinaat- waardes, kan de robot niet bewegen.
• Men kan geen bewerking programmeren die eindigt in een singulair punt.
(In sommige gevallen kan de meest optimale configuratie worden geselecteerd.)
Om een dergelijke werking te specificeren dien je de as coordinaten waarden te geven.
• Gedurende lineaire of circulaire beweging kan de tool niet door een singulair punt bewegen (de
joint placement kan niet worden gewijzigd). Doe in dit geval een joint beweging.
Om door een singulair punt te gaan op de pols-as kan een pols joint motion (Wjnt) worden
uitgevoerd.
4 FLIP 9 Voorzijde
5 Geen FLIP
Verdraaiingsnummer
Het verdraaiingsnummer geeft het aantal omwentelingen van de polsas aan (J4, J5, J6).
Iedere as gaat treug naar zijn originele positie na een omwenteling.
Dus, geef aan hoeveel omwentelingen zijn gemaakt. Verdraaiingsnummer is 0 als iedere as een
houding heeft van 0.
De verdraaiingsgetallen voor max. drie assen kan worden getoond.
Het as nummer komt overeen met ieder veld welke is gespecificeerd via systeem variabele
$SCR_GRP[i]. $TURN_AXIS[j] (waar i is een groep nummer), als volgt:
Linkerveld : As nummer gespecificeerd met $SCR_GRP[i].$TURN_AXIS[1]
Middelveld : As nummer gespecificeerd met $SCR_GRP[i].$TURN_AXIS[2]
rechterveld : As nummer gespecificeerd met $SCR_GRP[i].$TURN_AXIS[3]
Als een geprogrammeerde lineaire of circulaire beweging wordt uitgevoerd, beweegt de robot tool
naar het gewenste punt en neemt een houding aan gelijk aan die van het startpunt.
Het aantal omwentelingen uitgevoerd op het doel-punt wordt automatisch geselecteerd.
Het actuele aantal omwentelingen uitgevoerd op het doel-punt kan verschillen van het aantal
gespecificeerd in de positie data.
-210-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-211-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Instellen van de
Omschrijving
systeem variabele
$FRM_CHKTYP = -1 Zet FWD/BWD uitvoer uit tussen twee punten met verschillende
coordinaten systeem nummers.
$FRM_CHKTYP = -2 Zet FWD/BWD uitvoer aan tussen twee punten met verschillende
coordinaten systeem nummers.
$FRM_CHKTYP = 2 Laat FWD/BWD uitvoer toe tussen twee punten met verschillende
coordinaten systeem nummers en wijzigt het huidige coordinaten systeem
nummers ($MNUFRAME_NUM or $MNUTOOL_NUM) in het nummer
gespecificeerd in de positie data in het programma.
De systeem variabele kan worden uitgelegd via gebruik van een specifiek programma als voorbeeld.
Voorbeeld
1 : UTOOL_NUM = 1
2 : JP [1] 100% FINE (gespecificeerd met P [1] UT = 1)
3 : JP [2] 100% FINE (gespecificeerd met P [2] UT = 2)
• If $FRM_CHKTYP = -1,
FWD: Een alarm wordt gegenereerd als het coordinaten systeem nummers afwijkt van de
derde lijn.
BWD: Als het huidige gekozen tool coordinaten systeem nummer 2 is, wordt een alarm
gegenereerd als de tweede lijn wordt uitgevoerd na een BWD uitvoer op de 3e lijn.
• If $FRM_CHKTYP = -2,
FWD: Er wordt geen alarm gegenereerd op de 3e lijn.
De derde lijn wordt uitgevoerd met een tool coordinaten systeem nummer zijnde 2.
(Werking wordt gedaan op de gespecificeerde positie.)
BWD: Zoals bij FWD, geen alarm wordt gegeven.
• If $FRM_CHKTYP = 2,
Er wordt geen alarm gegeven op dezelfde wijze als voor $FRM_CHKTYP = -2.
FWD: Er wordt geen alarm gegenereerd op de 3e lijn.
De derde lijn wordt uitgevoerd met een tool coordinaten systeem nummer zijnde 2.
Onmiddelijk na de start van uitvoer van de derde lijn, wordr het tool coordinaten systeem
nummer van het systeem gewijzigd in 2.
BWD: Er wordt geen alarm gegenereerd op de 2e lijn.
Onmiddelijk na de start van uitvoer van de tweede lijn, wordr het tool coordinaten systeem
nummer van het systeem gewijzigd in 1.
NOOT
Onafhankelijk van de waarde van $FRM_CHKTYP, geeft BWD werking bij booglassen met
verschillende coordinaten systeem nummers een alarm.
-212-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Joint coordinaten
Positie data met joint coordinaten wordt gedefinieerd door hoekverdraaiingen m.b.t. het joint
coordinaten systeem op de basis kant van iedere articulatie.
1 Hoofdas 3 Additionele as
2 Pols-as
-213-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Positie variabele
De positie variabele is de gebruikelijke variabele voor het opslaan van positie data.
Bij teachen van bewegingsinstructies wordt de positie data automatisch opgeslagen.
Wanneer Cartesiaanse coordinaten worden aangeleerd worden de volgende Cartesiaanse coordinaten
systemen en coordinaten systeem nummers gebruikt:
• Coordinaten systeem van het tool coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UT = 1 tot 10)
• World coordinaten systeem (UF = 0) (als $USE_UFRAME is FALSE)
Bij afloop worden de volgende Cartesiaanse coordinaten systemen en coordinaten systeem nummers
gebruikt:
• Coordinaten systeem van het user coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UF = 0 tot 9)
(als $USE_UFRAME is TRUE
NOOT
De systeem variabele $USE_UFRAME kan niet worden gebruikt als de user coordinaten systeem
input functie optie niet is voorzien.
-214-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Position register
Het positie register functioneert als een algemeen register voor opslaan van positie data.
(Voor positie teaching met een positie register, zie ook sectie 7.4.)
Wanneer Cartesiaanse coordinaten worden aangeleerd worden de volgende Cartesiaanse coordinaten
systemen en coordinaten systeem nummers gebruikt:
• Coordinaten systeem van het tool coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UT = F)
• Coordinaten systeem van het user coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UF = F)
Bij afloop worden de volgende Cartesiaanse coordinaten systemen en coordinaten systeem nummers
gebruikt:
• Coordinaten systeem van het tool coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UT = F)
• Coordinaten systeem van het user coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd (UF = F)
Positie nummer
Het positie nummer wordt gebruikt als referentie van een positie variabele.
Een positie nummer wordt automatisch toegewezen iedere keer als een bewegingsinstructie wordt
geteacht en wordt weergegeven in het programma. Bijv. het eerste toegewezen positie nummer is P[1],
de tweede P[2], etc.
Wanneer een bewegingsinstructie wordt toegevoegd krijgt het het positie nummer verkregen door
optellen van een (1) aan het position nummer toegewezen aan de meest recente bewegingsinstructie,
onafhankelijk of de nieuwe instructie is geplaatst in het programma.
Dit is echter niet het geval wanneer een positie nummer wordt gewijzigd.
Wanneer een positie wordt verwijderd, blijven de positie nummers van de andere geteachte punten
ongewijzigd. Dit is echter niet het geval wanneer een positie nummer wordt gewijzigd.
(Voor wijzigen van een positie nummer zie ook sectie 5.4 "Wijzigen van een Programma".)
Een commentaar met max. 16 karakters kan worden gegeven voor een positie nummer of
positieregister nummer. Om commentaar toe te voegen druk je op ENTER met de cursor op het positie
nummer of positieregister nummer.
Voorbeeld
4: J P[11: APPROACH POS ] 30% FINE
5: L PR[1: WAIT POS ] 300mm/s CNT50
-215-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
NOOT
De geprogrammeerde bewegingssnelheid kan nooit de maximale instelling van de robot
overschrijden.
Indien dit het geval is, wordt een alarm gegeven.
-216-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
LET OP
Deze functie laat de gebruiker toe om de snelheid vrij te wijzigen door instelling van een register.
Dit betekent dat de robot onverwachts de snelheid kan wijzigen afhankelijk van de register waarde.
Kies daarom zorgvuldig bij deze funcite een register waarde gedurende teachen en werking.
NOOT
De pallet instructie is a een software optie voor palletizeren.
NOOT
De pallet instructie is a een software optie voor palletizeren.
NOOT
De operatie groep instructie is a een software optie voor multi motion.
Zoek/vervang functie
Zoekfunctie
De zoekfunctie wordt niet ondersteund.
Zoeken middels register items kan niet worden uitgevoerd.
Vervang functie
Vervangen is mogelijk met het werkings statement modificatie item.
Vervangen middels register items kan niet worden uitgevoerd.
De snelheid voor een additionele as voor een werkings additie instructie wordt niet ondersteund.
Bij wijzigen van een programma, kan geen bereiks-check worden uitgevoerd op de snelheid (register
waarde). De feedrate (register waarde) wordt niet automatisch geconverteerd als de feedrate eenheid
wordt gewijzigd. Indien de snelheidsspecificatie voor een werkingsstatement is gemaakt via een
register wordt de 'read-ahead' van de uitvoer gestopt. (Het is mogelijk om aan te geven om te read-
ahead te stoppen via een systeem variabele. Dit wordt later veschreven.)
Als de ingegeven waarde in het register niet binnen de boven en onderlimiet valt, of als de waarde van
een type is anders dan de juiste feedrate (integer/real), wordt een alarm gegeven gedurende executie.
-217-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
% 1 to 100 Integer
Sec 0,1 to 3200,0 (*1) Reeel/effectief tot de eerste decimale plaats.
Msec 1 to 32000 (*1) Integer
mm/sec 1 to 2000 (*1) Integer
cm/min 1 to 12000 (*1) Integer
inch/min 0,1 to 4724,2 (*2) Reeel/effectief tot de eerste decimale plaats.
deg/sec 1 to 272 (*3) Integer
NOOT
Als de read-ahead van de register feedrate aan is met bovenstaande systeem variabele, is het
mogelijk dat de nieuwe waarde niet wordt gereflecteerd in de werkings-snelheid, waardoor de robot
beweegt met de oude waarde, afh. van de timing waarmee de register waarde wordt gewijzigd. Als
de read-ahead van de register feedrate aan is, is het nodig om maatregelen te treffen zoals
interlocking of het niet wijzigen van de waarde van het register gebruikt voor de feedrate gedurende
programma uitvoer.
10: R [1] = 100
11: J P[5] R[1]% FINE
12: R[1]=10
14: J P[6] R[1]% FINE
Als read-ahead aan is, 100 op lijn 10, niet 10 op lijn 12, wordt gebruikt voor de werkings-snelheid op
lijn 14.
-218-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4.3.4 Positioneringspad:
Het positioneringspad definieert de methode van eindigen van robot-werking bij een
bewegingsinstructie.
Drie padmodes zijn beschikbaar:
• FINE positioneringspad
• CNT positioneringspad
• 'Corner distance' specificatie:
Alleen beschikbaar als de high-precision focus functie beschikbaar is.
Voor een uitleg over de 'corner distance' specificatie, zie Subsectie 4.3.6.
NOOT
Bij een instructie zoals een wacht 'wait' instructie zal de robot stoppen op het gewenste punt om die
instructie uit te voeren.
NOOT
Verschillende korte afstand, hoge snelheidsbewegingen die worden uitgevoerd met een CNT
instructie kunnen de robot doen vertragen, zels als CNT waarde 100 is ingesteld
-219-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
2 Doel-punt P2
-220-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
De wrist joint bewegingsinstructie bepaalt de pad sturing van een beweging zonder de besturing van
de houding van de pols. (In de standaard mode, de houding van de pols wordt bestuurd tot het einde
van de beweging.) De wrist joint bewegingsinstructie wordt gebruikt bij een lineaire of circulaire
beweging.
Wanneer de wrist joint bewegingsinstructies wordt gebruikt, wijzigt de houding van de pols gedurende
de beweging. Echter, het tool center punt kan bewegen langs een geprogrammeerd pad zonder dat de
pols knikt a.g.v. een pols as singulair punt.
-221-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Deze instructie geeft het percentage van de versnelling/vertraging gedurende een beweging. Als de
versnellings override wordt verminderd, is de versnellingstijd lang (Versnelling en vertraging worden
langzaam uitgevoerd). Om een potentieel gevaarlijke werking uit te voeren zoals gieten van heet
water, gebruik je een ACC waarde van kleiner dan 100%. Als de versnellings override wordt
verhoogd, is de versnelling korter (worden snel uitgevoerd). Voor delen waar de werking te langzaam
is, kan een ACC waarde groter dan 100% worden gebruikt.
De benodigde tijd voor een werking van start tot eindpunt hangt dus mede af van de acceleration
override. De acceleration override waarde varieert van 0 tot 150%.
Acceleration override wordt geprogrammeerd op de doel-positie.
2 Vertraging
LET OP
Als de acceleration override waarde laag is, kan de robot mogelijk raar bewegen of schokken.
Dit kan resulteren in een servo alarm. Als dit plaatsvindt met een werkingsinstructie waarbij een
acceleration/deceleration override instructie is toegevoegd, verminder dan de waarde of verwijder
deze additionele bewegingsinstructie.
-222-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Skip instructie
SKIP CONDITION [I/O] = [value] J P[1] 50 FINE Skip,LBL[3]
Een skip instructie veroorzaakt een sprong in de afloop van het programma naar een label als niet aan
de skip conditie wordt voldaan.
Als wel aan de skip conditie wordt voldaan terwijl de robot beweegt naar het doel-punt, zal de robot
de beweging annuleren en de programma uitvoer gaat verder met de programma statement op de
volgende lijn.
Als niet aan de skip conditie is voldaan. skipt (springt) de programma uitvoer naar de lijn van de doel
label na afronden van de robot beweging.
De skip conditie instructie geeft aan, vooraf, een skip conditie (conditie voor uitvoer van een skip
instructie) om ermee te gebruiken. Voordat een skip instructie kan worden uitgevoerd moet een skip
conditie instructie worden uitgevoerd. Een eenmaal gespecificeerde skip conditie is geldig tot uitvoer
van het programma is afgerond, of tot de volgende skip conditie instructie wordt uitgevoerd.
(Voor branch instructies, zie Sectie 4.7. Voor de skip conditie instructie, zie Sectie 4.9.)
-223-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
High-speed skip
- Functie beschrijving
1. De positie van de robot wanneer aan de skip condities wordt voldaan kan worden opgeslagen
geprogrammeerde positie registers.
2. Digitale servo control stopt de robot snel door het ontwikkelen van de maximale torque van de
motor als de robot een skip conditie detecteert.
- Gebruik methode
De high-speed skip functie kan worden gebruikt bij programma teaching.
Het is niet nodig om systeem variabeles in te stellen.
Programma teaching
a. Teachen van skip condities
De skip condities voor de high-speed skip functie worden op dezelfde wijze geteacht als de
gewonde skip functie.
b. Teachen van een high-speed skip instructie (een additionele werkingsinstructie)
Op dezelfde wijze als een normale lijn skip instructie, selecteer je de high-speed skip instructie uit
het additionele operatie instructie menu.
Voorbeeld Programma
Wanneer DI[3] niet aan is gedurende uitvoer van de 11e lijn, wordt een sprong (branch) naar LBL[10]
gemaakt na uitvoer van de 11e lijn. Nu wordt geen positie data opgelsagen in PR[5].
- Beperkingen en notities
<1> Positie leesfout
Als de geprogrammeerde werkingssnelheid lager is, wordt de gelezen positie nauwkeuriger onder de
skip condities.
(Normaal kan men aannemen dat een fout van ca. 1.5 mm wordt gegenereerd voor 100 mm/sec. De
fout is proportioneel aan de snelheid.)
-224-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
OFFSET instructie
Offset,PR[2] (UFRAME [1])
J P[1] 50% FINE Offset
LET OP
Als teaching is uigevoerd met joint coordinaten, zal een wijziging van het user coordinaten systeem
geen effect hebben op de positie variabelen en positie registers. Als teaching is uigevoerd met
cartesiaanse coordinaten en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt, wordt de positie
variabele niet beinvloed door het user coordinaten systeem. In andere gevallen worden zowel de
positie variabele als het positie register beinvloed door het user coordinaten systeem.
-225-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
De ingestelde waardes van het tool frame nummer (UT) en de configuratie (CONF:) worden
genegeerd.
Als je positionele informatie teacht of wijzigt van de bewegingsinstructie met de OFFSET optie, teach
je de positie minus de offset hoeveelheid.
Als je positionele informatie teacht of wijzigt van de bewegingsinstructie met de OFFSET optie,
verschijnt de volgende prompt boodschap.
- Aftrekken offset data van huidige positie (Subtract offset data from current pos)?
• Yes De positionele informatie afgetrokken van de offset data wordt geteacht.
• No De positionele informatie wordt direkt geteacht.
- Geef PR index van offset data :
• Geef het nummer van het positie register gespecificeerd in de OFFSET CONDITION
instructie.
- Geef PR index van offset data :
• Geef het nummer van het user frame die wordt gebruikt wanneer de offset hoeveelheid wordt
afgetrokken.
Wanneer de positionele informatie manueel wordt gewijzigd met de numerieke toetsen, kan je de teach
positionele informatie minus de offset hoeveelheid niet teachen.
Daarbij, zelfs als de positie teaching waarmee de hoeveelheid wordt afgetrokken effectief is, wordt de
volgende positie genomen in het volgende geval.
• Het gespecificeerde positie register is niet geinitialiseerd.
• "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED.
(Zie Sectie 3.15 "INSTELLEN ALGEMENE ITEMS").
Wanneer "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED, wordt de huidge positie direkt
geteacht als de positionele informatie (De prompt boodschap wordt niet getoond) en de robot stopt bij
de geteachte positie zelfs als de OFFSET instructie wordt uitgevoerd.
Wanneer de offset hoeveelheid wordt gewijzigd nadat het programma is gepauzeerd terwijl de
OFFSET instructie in werking is, wordt deze wijziging gereflecteerd naar de beweging nadat het
programma weer wordt opgestart. Maar, wanneer je een nummer wijzigt van een positie register in de
OFFSET CONDITION instructie, wordt deze wijziging niet gereflecteerd in de beweging.
De robot beweegt naar de offset positie bij de backward executie.(Zie Sectie 6.3.2, "Step Test")
Dit is hetzelfde als de volgende uitleg over de directe offset conditie instructie.
-226-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
De directe offset conditie instructie wijzigt positionele informatie via de offset hoeveelheid direkt
gespecificeerd in het positie register zonder gebruik te maken van de offset conditie uit de OFFSET
CONDITION instructie.
Het referentie frame wordt gespecificeerd door het nummer van het huidig geselecteerde user frame.
LET OP
Als teaching is uigevoerd met joint coordinaten, zal een wijziging van het user coordinaten systeem
geen effect hebben op de positie variabelen en positie registers. Als teaching is uigevoerd met
cartesiaanse coordinaten en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt, wordt de positie
variabele niet beinvloed door het user coordinaten systeem. In andere gevallen worden zowel de
positie variabele als het positie register beinvloed door het user coordinaten systeem.
Wanneer je de bewegingsinstructie wijzigt of edit met de directe offset conditie optie, kan je de
positionele informatie minus de offset hoeveelheid teachen.
Als je positionele informatie teacht of wijzigt van de bewegingsinstructie met de directe offset conditie
optie, verschijnt de volgende prompt boodschap.
- Aftrekken offset data van huidige positie (Subtract offset data from current pos)?
• Yes Aftrekken van de offset data van de geteachte positie.
• No De positionele informatie wordt direkt geteacht.
Wanneer de positionele informatie manueel wordt gewijzigd met de numerieke toetsen, kan je de teach
positionele informatie minus de offset hoeveelheid niet teachen.
Daarbij, zelfs als de positie teaching waarmee de hoeveelheid wordt afgetrokken effectief is, wordt de
volgende positie geteacht als in het volgende geval.
• Het gespecificeerde positie register is niet geinitialiseerd.
• Het gebruikte positie register nummer door de directe offset conditie instructie is niet-
geinitialiseerd.
• "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED.
(Zie Sectie 3.15 "INSTELLEN ALGEMENE ITEMS").
Wanneer "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED, wordt de huidge positie direkt
geteacht als de positionele informatie (De prompt boodschap wordt niet getoond) en de robot stopt bij
de geteachte positie zelfs als de OFFSET instructie wordt uitgevoerd.
-227-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Een tool offset instructie beweegt de robot naar de positie verschoven van de doel-positie, opgeslagen
in de positie data, met de offset gespecificeerd in de tool offset condities. De conditie wanneer de
offset moet worden toegepast, wordt bepaald door de tool offset conditie instructie.
Een tool offset conditie instructie bepaalt de offset conditie gebruikt in de tool offset instructie.
Voer een tool offset conditie instructie uit voor uitvoer van de corresponderende tool offset instructie.
Nadat eenmaal de tool offset conditie is gespecificeerd, blijft het effectief totdat het programma
beindigt of de volgende tool offset conditie instructie wordt uitgevoerd.
Noot het volgende bij instellen van een tool offset conditie.
• Het positie register specificeert de richting waarin de doel-positie verschuift alsmede de
hoeveelheid.
• Het tool coordinaten systeem wordt gebruikt voor aangeven van de offset condities.
• Wanneer het nummer van een tool coordinaten systeem wordt weggelaten, wordt het huidig
geselecteerde tool coordinaten systeem gebruikt.
-228-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Wanneer een bewegings-statement met daarin een tool offset instructie wordt geteacht of als een
bepaalde positie wordt gewijzigd, kan de positie waaraan de offset niet wordt toegepast worden
geteacht.
Als een bewegingsstatement met daarin een tool offset instructie wordt geteacht of als een bepaalde
positie wordt gewijzigd, waarschuwt het systeem de operator om om data in als antwoord op de
volgende boodschap.
- Aftrekken tool offset data? (Subtract tool offset data)
• Drukken op de YES toets laat de tool offset aftrekken van de positie data en de robot wordt geteacht
op de nieuwe positie.
• Drukken op de NO toets slaat de huidige positie op als de positie data.
- Geef PR index van offset data :
• Specificeer het positie-register nummer aangegeven door de tool offset conditie instructie.
- Geef tool no. van tool offset data?
• Specificeer het nummer van het tool coordinaten systeem waarin de offset moet worden
gespecificeerd.
Wanneer de positie data manueel wordt gewijzigd met de numerieke toetsen, wordt de positie geteacht
zonder aftrekken van de offset.
Zelfs bij teachen van de positie waarvan de offset wordt afgetrokken mogelijk is, wordt in de volgende
gevallen de huidige positie opgeslagen.
• Als het gespecificeerde positie register nog niet is geinitialiseerd
• Wanneer de "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED.
(Zie Sectie 3.16 "INSTELLEN ALGEMENE ITEMS").
Als de "Ignore Tool-offset" op ENABLED staat, wordt de huidige positie geteacht als positie (er komt
geen prompt boodschap) en de robot wordt bewogen naar de geteachte positie, zelfs als de tool offset
instructie wordt uitgevoerd.
Als de robot tijdelijk wordt gestopt gedurende uitvoer van de tool offset instructie en de verschuivings-
afstand is gewijzigd, wordt de aangepaste afstand gebruikt in de daarop komende beweging. Als een
positie register nummer aangegeven door een tool offset conditie instructie wordt gewijzigd, wordt het
gewijzgde nummer niet gebruikt.
Bij backward uitvoer (zie ook subsectie 6.3.2, "Step Test"), beweegt de robot naar de positie waarop
de offset is toegepast. Dit geldt ook voor de directe tool offset instructie.
-229-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
De robot beweegt volgens de offset opgeslagen in een positie register, en negeert de tool offset
condities gespecificeerd door de tool offset conditie instructie.
Het huidge gekozen tool coordinaten systeem wordt gebruikt.
Wanneer een bewegings-statement met daarin een directe tool offset instructie wordt geteacht of als
een bepaalde positie wordt gewijzigd, kan de positie waaraan de offset niet wordt toegepast worden
geteacht.
Als een bewegingsstatement met daarin een directe tool offset instructie wordt geteacht of als een
bepaalde positie wordt gewijzigd, waarschuwt het systeem de operator om data in als antwoord op de
volgende boodschap.
- Aftrekken tool offset data? (Subtract tool offset data)
• Drukken op de YES toets laat de tool offset aftrekken van de positie data en de robot wordt geteacht
op de nieuwe positie.
• Drukken op de NO toets slaat de huidige positie op als de positie data.
Wanneer de positie data manueel wordt gewijzigd met de numerieke toetsen, wordt de positie geteacht
zonder aftrekken van de offset.
Zelfs bij teachen van de positie waarvan de offset wordt afgetrokken mogelijk is, wordt in de volgende
gevallen de huidige positie opgeslagen.
• Als het gespecificeerde positie register nog niet is geinitialiseerd
• Wanneer de directe tool offset instructie geen specificatie van het nummer van een positie register
heeft
• Wanneer de "Ignore Offset command" is ingesteld op ENABLED.
(Zie Sectie 3.16 "INSTELLEN ALGEMENE ITEMS").
Als de "Ignore Tool-offset" op ENABLED staat, wordt de huidige positie geteacht als positie (er komt
geen prompt boodschap) en de robot wordt bewogen naar de geteachte positie, zelfs als de tool offset
instructie wordt uitgevoerd.
-230-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-231-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Incremental instructie
J P[1] 50% FINE INC
2 User frame 2
-232-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Simultane EV instructie
J P[1] 50% FINE EV 50%
-233-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Pad instructie
J P[1] 50% Cnt10 PTH
LET OP
Sommige bewegings-instructies die de PTH gebruiken kunnen de robot laten schokken.
Als de beweging met een PTH een vibratie kent, verwijder dan de PTH bewegingsoptie.
-234-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-235-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Palletiseer patronen
Voor pallet instructies, is palletiseren verdeels in de volgende palletiseer patronen.
Tabel 4.4.1 Palletiseer Patronen
-236-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-237-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
• Register instructies
• Positie register instructies
• Positie register as instructies
• Palletiseer register instructie
Bij register bewerkingen, zijn polynomiale werkingen zoals hieronder vermeld mogelijk:
Voorbeeld
1 : R[2]=R[3]-R[4]+R[5]-R[6]
2 : R[10]=R[2]*[100/R[6]]
De volgende beperkingen gelden:
• Tot vijf bewerkingen zijn slechts mogelijk in een lijn.
Voorbeeld
1: R[2]=R[3]+R[4]+R[5]+R[6]+R[7]+R[8]
-238-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
R[i] = (value)
De instructie, R[i] = (value), laad een waarde in een specifiek register.
-239-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-240-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
9 Systeem digitaal input signaal 19 * De timer overflow vlag is gereset met de timer
[ i ] = reset instructie.
-241-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
NOOT
Blokeer voor het gerbuik van positie register instructies, de positie registers via LOCK PREG.
Wanneer positie register instructies worden gebruikt tesamen met de ongeblokkeerde positie
registers kan werking moeilijk worden. Voor de LOCK PREG instructie, zie sectie 9.6, POSITIE
REGISTER LOOK-AHEAD EXECUTIE FUNCTIE.
PR[i] = (waarde)
De instructie, PR[i] = (waarde), laad een positie data in een specifiek positie register.
2 Positie register nummer (1 tot 10) 6 Joint coordinaten van de huidige positie
-242-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-243-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
PR[i,j] = (waarde)
De instructie, PR[i,j] = (waarde), laad de waarde van een positie data element in een positie register
element.
-244-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
9 Systeem digitaal input signaal 19 * De timer overflow vlag is gereset met de timer
[ i ] = reset instructie.
-245-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-246-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
9 Systeem digitaal input signaal 19 * De timer overflow vlag is gereset met de timer
[ i ] = reset instructie.
-247-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-248-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
PL[i] = (waarde)
De instructie, PL[i] = (value), laad een palletiseer register element in een specifiek palletiseer register.
-249-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
NOOT
Wat betreft het I/O signaal, het logische nummer dient te worden toegewezen aan het fysieke
nummer voordat je het gaat gebruiken. Robot I/O (Zie Sectie 3.1.)
-250-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
R[i] = DI[i]
De instruction, R[i] = DI[i] laadt de status van een digitaal input signaal (aan = 1/uit= 0) in een
specifiek register.
DO[i] = ON/OFF
De instructie, DO[i] = ON/OFF, zet het specifieke digitale output signaal aan of uit.
2 Digitaal output signaal nummer 4 Zet het digitale output signaal uit
-251-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
DO[i] = PULSE,[WIDTH]
De DO[i] = PULSE, [TIME] instructie inverteert de huidige status van een specifieke digitale output
voor een bepaalde tijd. Als geen tijd is ingevoerd, wordt de puls output uitgevoerd voor de tijd zoals
gespecificeerd in $DEFPULSE (0.1-seconde units).
DO[i] = R[i
De instructie, DO[i]=R[i], zet een specifiek digitaal output signaal aan of uit naar gelang de waarde
van een specifiek register. Wanneer de waarde van het specifieke register 0 is, gaat het digitale output
signaal uit. Wanneer de waarde van het specifieke register anders dan 0 is, gaat het digitale output
signaal aan.
-252-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
R[i] = RI[i]
De instruction, R[i] = RI[i] laadt de status van een robot input signaal (aan = 1/uit= 0) in een specifiek
register.
RO[i] = ON/OFF
De instructie, RO[i] = ON/OFF, zet het specifieke robot output signaal aan of uit.
2 Robot output signaal nummer 4 Zet het robot output signaal uit
-253-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
RO[i] = PULSE,[TIME]
De RO[i] = PULSE, [TIME] instructie inverteert de huidige status van een specifieke digitale output
voor een bepaalde tijd. Als geen tijd is ingevoerd, wordt de puls output uitgevoerd voor de tijd zoals
gespecificeerd in $DEFPULSE (0.1-seconde units).
RO[i] = R[i]
De instructie, RO[i]=R[i], zet een specifiek robot output signaal aan of uit naar gelang de waarde van
een specifiek register. Wanneer de waarde van het specifieke register 0 is, gaat het robot output signaal
uit. Wanneer de waarde van het specifieke register anders dan 0 is, gaat het robot output signaal aan.
-254-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
R[i] = AI[i]
De R[i] = AI[i] instructie laadt de waarde van een analoog input signaal in een register.
AO[i] = (waarde)
De AO[i] = (waarde) instructie geeft als output een waarde als een gespecificeerd analoog output
signaal.
AO[i] = R[i]
De AO[i] = R[i] instructie geeft als output een register waarde als een analoog output signaal.
-255-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
GO [ i ] = (waarde)
De GO[i]=(waarde) instructie stuurt het binaire equivalent van een waarde op de specifieke groep
output lijnen.
GO [ i ] = R [ i ]
De GO[i]=R[i] instructie stuurt het binaire equivalent van de inhoud van een register op de specifieke
groep output lijnen.
Voorbeeld
1 Groep output signaal nummer 2 Register nummer (1 tot 32)
-256-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Commentaar kan worden toegevoegd om uitleg over het label te geven. Nadat een label eenmaal is
gedefinieerd, kan het worden gebruikt voor een onconditionele branch of een conditionele branch.
Het is niet mogelijk om een label nummer te specificeren als indirecte addressering.
Om commentaar toe voegen, verplaats je de cursor naar het label nummer en druk op ENTER.
-257-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-258-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
*) Het is mogelijk om een argument in te stellen voor de programma call instructie en de waarde te
gebruiken in een subprogramma. Zie subsectie 4.7.5, "Argumenten" voor meer details.
-259-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
LET OP
Als de inhoud van een register wordt vergeleken met de werkelijke waarde van de operator, "=",
komt de inhoud niet altijd overeen met de werkelijke waarde vanwege afrondingsfouten van de
inhoud. Om de werkelijke waarde te vergelijken dien je een andere operator dan = te gebruiken.
-260-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
1 Voorbeeld
1 Voorbeeld
10: IF RO[2] <> OFF, JMP LBL[1]
11: IF DI[3] = ON, CALL SUB1
-261-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Bij een conditionele branch instructie, kunnen meerdere condities worden gespecificeerd op een
enkele lijn in de condition statement, gebruik makend van logische using operators ("en" en "of").
Dit vergemakkelijkt de programma struktuur, waardoor de condities eenvoudig te evalueren zijn.
Instructie formaat
• Logisch produkt (and)
IF <conditie 1> and <conditie 2> and <conditie 3>, JMP LBL [3]
• Logische som (or)
F <conditie 1> of <conditie 2>, JMP LBL [3]
Als de "and" (logisch produkt) en "or" (logische som) operators tesamen worden gebruikt, wordt de
logica vrij complex, en maakt het moelijk het programma te lezen en te begrijpen.
Daarom, verbiedt deze functie het gecombineerd gebruik van logische operators "and" en "or".
Indien meerdere "and" of "or" operators worden gespecificeerd voor een instructie op een enkele lijn,
en een van de operators wordt gewijzigd van "and" in "or" of van "or" naar "and," wijzigen ook alle
andere "and" of "or" operators en verschijnt de volgende boodschap:
TPIF-062 AND operator was vervangen door OR
TPIF-063 OR operator was vervangen door AND
Tot vijf condities kunnen worden gecombineerd met "and" of "or" operators op een enkele lijn.
Voorbeeld
IF <conditie 1> and <conditie 2> and <conditie 3> and <conditie 4> and <conditie 5>, JMP LBL [3]
-262-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Voor het pallet register element, specificeer het element wiens waarde moet worden vergeleken met
de waarde van het pallet register. Er zijn vier methodes voor specificatie.
Fig. 4.7.4 (d) Pallet Register Element Formaat Conditionele Selectie Instructie
1 Voorbeeld
-263-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
1 Voorbeeld
-264-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
4.7.5 Argumenten
Door gebruik van "argumenten" en "argument registers," is het mogelijk om data tussen twee
programma's te transfereren.
Voorbeeld
In dit voorbeeld, roept het hoofdprogramma MAIN het subprogramma PROC_1 met twee
argumenten. PROC_1 kan de waardes van de argumenten gebruiken in de argument registers.
Het eerste argument komt overeen met AR[1] terwijl de 2e overeenkomt met AR[2].
Argument types
De volgende argumenten worden ondersteund.
Tabel 4.7.5 (a) Argument types
Constante 1, 3.5
Karakter string 'Perch'
Argument register AR[3]
Register R [6]
-265-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Instructie Voorbeeld
NOOT
Een programma call gebruikt voor branching met een instructie zoals een conditionele branch
instructie kan geen argumenten gebruiken.
Dit probleem kan als volgt worden opgelost middels programmeren:
(Argument kan niet worden ingesteld)
IF R[1]=3, CALL PROC_5
(Argument kan wel worden ingesteld)
IF R[1]<>3, JMP LBL[1] CALL PROC_5 (1, R[2]) LBL[1]
Instructie Voorbeeld
-266-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-267-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Wanneer een karakter string type is geselecteerd, verschijnt het string selectie menu.
Selecteer een karakter string van het menu. De karakter string wordt bevestigd.
1: CALL PROC_1 ('Parts ITEM2') Select Parts ITEM2 from menu
Om een karakter string direkt in te geven druk je op functie-toets STRINGS van het karakter type
selectie menu of het karacter string selectie menu.
-268-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Om een karakter string te wijzigen verplaats je de cursor naar de karakter string en druk op de
[CHANGE] functie-toets. Het karakter string type selectie menu verschijnt.
-269-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-270-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
NOOT
Een argument kan niet worden ingevoegd als geen argument is ingesteld, en ")" bij het eind van de
lijn. Hetzelfde submenu verschijnt weer; selecteer het argument type.
NOOT
Selecteren van<None> als geen argument is ingesteld, en ")" bij het einde van de lijn, sluit het
submenu; er wordt geen argument verwijderd.
-271-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Om een argument te gebruiken met de instructie, selecteer AR[] van het menu.
1: R[1]=AR[ ... ]
Specificeer de index.
1: R[1]=AR[ 1 ]
Indien functie-toets F3 "Indirect specification" tweemaal is ingedrukt bij een element met een index,
kan een argument register worden gebruikt voor een indirecte index specificatie.
1: WAIT R[R ... ]] Als F3 eenmaal is ingedrukt
1: WAIT R[AR ... ]] Als F3 opnieuw is ingedrukt
-272-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Voorbeeld
In dit voorbeeld, alhoewel een waarde van AR[1] is toegewezen aan het register in subprogramma
PROC_1, is een argument van het karakter string type gespecificeerd in het hoofdprogramma.
Een error vindt plaats op lijn 5 wanneer het subprogramma wordt uitgevoerd.
• Het aantal argumenten wordt niet gechecked wanneer ze worden gespecificeerd. Zelfs als het aantal
argumenten niet juist is, vindt geen fout plaats als de argumenten uit het hoofdprogramma niet
worden gebruikt in het in subprogramma.
Voorbeeld
In dit voorbeeld is alleen een argument gespecificeerd in het hoofdprogramma, maar twee argumenten
worden gebruikt in subprogramma PROC_1. Een error vindt plaats bij lijn 6 als PROC_1 wordt
uitgevoerd.
-273-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Noot over specificeren van argumenten voor een programma call instructie
• Wanneer de programma naam is gewijzigd, blijven de ingestelde argumentsen intact.
• Wanneer de programma call instructie zichzelf heeft geherspecificeerd, worden niet alleen de
programmanaam maar ook alle argumenten verwijderd.
NOOT
Argument van karakter string kan alleen worden gebruikt bij KAREL programma's.
-274-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
1 Voorbeeld
-275-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-276-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
1 Voorbeeld 3 Noot
NOOT
Uit-: De afvallende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan de conditie
wordt niet voldaan zolang het signaal uit blijft. Aan de detectie conditie wordt pas voldaan als het
signaal wijzigt van de aan naar de uit status.
On+: De opkomende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan de conditie
wordt niet voldaan zolang het signaal aan blijft. Aan de detectie conditie wordt pas voldaan als het
signaal wijzigt van de uit naar de aan status.
-277-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
NOOT
Een error nummer wordt gespecificeerd met een alarm ID gevolgd door een alarm nummer.
Error nummer = aabbb
waar aa = alarm ID
bbb = alarm nummer Voor uitleg over alarm IDs en nummers, zie de alarm code tabel uit de
operator's manual.
Voorbeeld
For SRVO-006 HAND broken, het servo alarm ID is 11, en het alarm nummer is 006.
Dus, Error nummer = 11006
Bij een conditionele wacht instructie, kunnen meerdere condities worden gespecificeerd op een enkele
lijn in de condition statement, gebruik makend van logische using operators ("en" en "of").
Dit vergemakkelijkt de programma struktuur, waardoor de condities eenvoudig te evaluateren zijn.
Instructie formaat
Logisch produkt (and)
WAIT <conditie 1> and <conditie 2> and <conditie 3>
Logische som (or)
WAIT <conditie 1> or <conditie 2> or <conditie 3>
Als de "and" (logisch produkt) en "or" (logische som) operators tesamen worden gebruikt, wordt de
logica vrij complex, en maakt het moelijk het programma te lezen en te begrijpen.
Daarom, verbiedt deze functie het gecombineerd gebruik van logische operators "and" en "or".
Indien meerdere "and" of "or" operators worden gespecificeerd voor een instructie op een enkele lijn,
en een van de operators wordt gewijzigd van "and" in "or" of van "or" naar "and," wijzigen ook alle
andere "and" of "or" operators en verschijnt de volgende boodschap:
TRIF-062 AND operator was vervangen door ORTRIF-063 OR operator was vervangen door AND
Tot vijf condities kunnen worden gecombineerd met "and" of "or" operators op een enkele lijn.
Voorbeeld
WAIT <conditie 1> and <conditie 2> and <conditie 3> and <conditie 4> and <conditie 5>
-278-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Een skip instructie veroorzaakt een sprong in de afloop van het programma naar een label als niet aan
de skip conditie wordt voldaan. Als aan de skip conditie is voldaan, veroorzaakt de skip instructie dat
de robot stopt met de huidige beweging naar een gewenst punt, en zal in plaats de volgende lijn
uitvoeren.
Als niet aan de skip conditie is voldaan, veroorzaakt de skip instructie een sprong naar het doel label
na afwerken van de huidige beweging.
-279-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
1 Voorbeeld 2 Noot:
NOOT
Uit-: De afvallende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan de conditie wordt
niet voldaan zolang het signaal uit (laag) blijft. Aan de detectie conditie wordt pas voldaan als het
signaal wijzigt van de aan naar de uit status.
On+: De opkomende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan de conditie
wordt niet voldaan zolang het signaal aan blijft. Aan de detectie conditie wordt pas voldaan als het
signaal wijzigt van de uit naar de aan status.
1 Noot:
NOOT
Een error nummer wordt gespecificeerd met een alarm ID gevolgd door een alarm nummer.
Error nummer = aabbb
waar aa = alarm ID
bbb = alarm nummer Voor uitleg over alarm IDs en nummers, zie de alarm code tabel uit de
operator's manual.
Voorbeeld
For SRVO-006 HAND broken, het servo alarm ID is 11, en het alarm nummer is 006.
Dus, Error nummer = 11006
-280-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Bij een skip conditie instructie, kunnen meerdere condities worden gespecificeerd op een enkele lijn
in de condition statement, gebruik makend van logische using operators ("en" en "of").
Dit vergemakkelijkt de programma struktuur, waardoor de condities eenvoudig te evaluateren zijn.
Instructie formaat
Logisch produkt (and)
SKIP CONDITION <conditie 1> and <conditie 2> and <conditie 3>
Logische som (or)
SKIP CONDITION <conditie 1> or <conditie 2> or <conditie 3>
Als de "and" (logisch produkt) en "or" (logische som) operators tesamen worden gebruikt, wordt de
logica vrij complex, en maakt het moelijk het programma te lezen en te begrijpen.
Daarom, verbiedt deze functie het gecombineerd gebruik van logische operators "and" en "or".
Indien meerdere "and" of "or" operators worden gespecificeerd voor een instructie op een enkele lijn,
en een van de operators wordt gewijzigd van "and" in "or" of van "or" naar "and," wijzigen ook alle
andere "and" of "or" operators en verschijnt de volgende boodschap:
• TRIF-062 AND operator was vervangen door OR
• TRIF-063 OR operator was vervangen door AND
Tot vijf condities kunnen worden gecombineerd met "and" of "or" operators op een enkele lijn.
Voorbeeld
SKIP CONDITION <conditie 1>and<conditie 2>and<conditie 3>and<conditie 4>and<conditie 5>
-281-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
LET OP
Als teaching is uigevoerd met joint coordinaten, zal een wijziging van het user coordinaten systeem
geen effect hebben op de positie variabelen en positie registers. Als teaching is uigevoerd met
cartesiaanse coordinaten en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt, wordt de positie
variabele niet beinvloed door het user coordinaten systeem. In andere gevallen worden zowel de
positie variabele als het positie register beinvloed door het user coordinaten systeem.
-282-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
Het positie register specificeert de richting waarin de doel-positie verschuift alsmede de hoeveelheid.
Het tool coordinaten systeem wordt gebruikt voor aangeven van de offset condities.
Wanneer het nummer van een tool coordinaten systeem wordt weggelaten, wordt het huidig
geselecteerde tool coordinaten systeem gebruikt.
Wanneer de positie data is gegeven als coordinaten, wordt een alarm gegeven en het programma stopt
tijdelijk.
Een tool offset instructie beweegt de robot naar de positie verschoven van de doel-positie, opgeslagen
in de positie data, met de offset gespecificeerd in de tool offset condities. De conditie wanneer de
offset moet worden toegepast, wordt bepaald door de tool offset conditie instructie.
-283-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
Frame setup instructie - De definitie van het gespecificeerde frame wordt gewijzigd.
Frame select instructie - Het gekozen frame nummer wordt gewijzigd.
-284-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-285-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
- Halt instructie
- Abort instructie
-286-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
• RSR instructie
• Gebruiker alarm instructie
• Timer instructie
• Override instructie
• Commentaar instructie
• Boodschap instructie
• Parameter instructie
• Maximum snelheid instructie
-287-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-288-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
3 Start timer.
De waarde van de timer kan worden bekeken in een programma, middels de register instructie.
Het is mogelijk om te bepalen of de timer in overflow is via een register instructie.
De programma timer raakt in overflow voorbij 2147483.647 seconden.
R[1]=TIMER [1]
R[2]=TIMER_OVER FLOW[1]
0: Noot over flow
1: Over flow
-289-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-290-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
De werking van de robot en de controller wordt bestuurd met systeem variabelen. Enkel personen
die bekend zijn met de details van de invloed van wijzigingen van systeem variabelen dienen ze in
te stellen. Personen die niet bekend zijn met de details van de invloed van wijzigingen van systeem
variabelen kunnen de robot en controller verkeerd laten werken wat mogelijk schade en/of letsel tot
gevolg heeft.
-291-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
3. Selecteer item 1 "R[ ]" en geef het gewenste register nummer in.
-292-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-293-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
JOINT_MAX_SPEED[i]=(waarde)
1 Voorbeeld
LINEAR_MAX_SPEED=(waarde)
1 Voorbeeld
-294-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
• Semaphore instructie
• Semaphore wacht instructie
• Programma uitvoer instructie
1 Voorbeeld
-295-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-296-
4. PROGRAMMA-STRUKTUUR B-82284NL-2/01
-297-
B-82284NL-2/01 4. PROGRAMMA-STRUKTUUR
-298-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
5 PROGRAMMEREN
Dit hoofdstuk beschrijft hoe een programma aan te maken en te wijzigen.
-299-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Diverse programma instructies worden gegeven aan de robot en randapparatuur om aan te geven hoe
de robot en grijper moeten bewegen. Met deze instructies allen tesamen krijg je een handling
applicatie programma.
Een handling applicatie programma is bijv.:
• Beweeg de robot naar de gewenste posities in het werkgebied volgens een specifiek pad
• Pak een produkt
• Booglassen
• Stuur output signalen naar randapparatuur
• Ontvang input signalen van randapparatuur
Bepaal het ontwerp van een programma voordat je gaat programmeren. Gebruik de meest effectieve
methode voor de robot om het werk uit te voeren. Dit maakt het programma efficient en verzekert dat
alleen instructies voor het gebruik nodig zijn.
Instructies worden geselecteerd van menus getoond op de teach pendant gedurende programmeren.
Om een positie aan te leren aan de robot moet de robot worden bewogen naar de gewenste positie
middels jog feed.
Na afronden van een programma kan je het uiteraard wijzigen.
Om te wijzigen, toe te voegen, verwijderen, kopieren, zoeken en vinden van een instructie, selecteer
je het gewenste item van het getoonde menu op de teach pendant.
-300-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
NOOT
Dit onderdeel beschrijft tips over programmeren, maar geeft geen tips over jog feed.
5.1.1 Bewegings-instructie
Zie de volgende instructies wanneer je bewegingen teacht aan de robot.
-301-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Wanneer de houding van de tool drastisch moet worden aangepast, teach je een grote beweging door
het te verdelen in vele kleintjes.
Dus, teach posities zodanig dat de houding toch gradueel wordt aangepast.
-302-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Als de J5 as door een singulair punt gaat (bij 0 graden) als de robot werkt in een lineaire mode, dient
de additionele bewegings-instructie zonder houding te worden gebruikt voor deze punten, of het
bewegingstype moet worden gewijzigd van lineair naar axiaal.
8. Herhaal stap 6 en 7 voor alle overgebleven posities te teachen tussen de eerste en de laatste positie.
-303-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Pounce positie
De pounce positie is de referentie positie van de robot voor de taak.
Dit is de veilige positie weg van het bewegingsgebied van de machine en randapparatuur.
Home(perch) positie
De home positie, of perch positie, is een veilige positie weg van de machine en de werkstuk transfer
area. De referentie positie digitaal output signaal staat aan wanneer de robot op deze positie is.
(Zie Sectie 3.10, "INSTELLEN VAN EEN REFERENTIE POSITIE")
NOOT
HOME is een randapparatuur I/O input signaal, en geeft niet een home positie weer. Een referentie
positie is een van de home posities, maar er is geen tool gebruikt om de robot te bewegen naar de
referentiee positie.
LET OP
Als de positie variabele en het positie register worden geteacht volgens het joint type, worden ze
niet beinvloed wanneer het user coordinaten systeem wordt gewijzigd. Als de robot is geteacht in
een Cartesiaans formaat en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt, worden de
positie variabelen niet beinvloed door het user coordinaten systeem. In andere gevallen worden
zowel de positie variabele als het positie register beinvloed wanneer het user coordinaten systeem
wijzigt.
NOOT
Om de robot naar dezelfde ruimtelijke positie te bewegen als het positie register wordt gebruikt door
twee programma's, moeten de twee programma's hetzelfde tool en user coordinaten systeem
hebben.
-304-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
Sommige systemen vereisen inspectie voordat de robot aan wordt gezet. Bekijk dus vooraf uw
systeem en op welke wijze deze aan te zetten.
Hot start
Je kan een 'hot start' selecteren indien de hot start is ingesteld als je het robot systeem opstart.
De hot start is de functie die de condities van het systeem vlak voor uitzetten van de spanning bewaard
en ze weer activeert na terug aanzetten. (Zie Sectie 3.15 "SYSTEEM CONFIG MENU".)
• Indien de hot start is ingesteld op disable ($SEMIPOWERFL=FALSE), zal het systeem opstarten
met een koude start. Bij een koude start, wordt de systeem software van de controller geinitialiseerd
gedurende het opstarten. Wanneer je de instelling van het systeem wijzigt zoals I/O configuratie,
dien je op te starten met een koude start.
• Indien de hot start is ingesteld op enable ($SEMIPOWERFL=FALSE), zal het systeem opstarten
met een hot start. Bij een hot start wordt de systeem software van de controller niet geinitialiseerd
gedurende het opstarten.
-305-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Systeem conditie
Onderstaade tabel toont de instellingen van de diverse start modes.
Tabel 5.2.1 Systeem Status bij de diverse Start Modes
A : Alle waardes die geldig waren bij uitzetten worden bewaard en hersteld bij aanzetten.
B : Alleen sommige waardes geldig bij uitzetten worden bewaard.
C : De waardes geldig bij uitzetten worden niet bewaard.
Bij aanzetten, worden de default waardes ingesteld.
NOOT
1. Algemeen, de status voor uitzetten wordt hersteld, maar de digitale output (DO), die wordt
uitgevoerd bij een puls instructie bij uitztten, gaat uit. Om de I/O status te herstellen, specificeer je
de gewenste status in [6 SYSTEM Config] (zie Sectie 3.15, "SYSTEEM CONFIG MENU").
Zelfs wanneer power interrupt handling aan is, zal geen van de output signalen worden hersteld,
maar alle output signalen gaan uit in de volgende gevallen:
• De I/O allocatie was gewijzigd voor uitzetten.
• De zekering van de I/O is kapot, of de spanning naar de I/O device was uitgezet.
• De I/O device configuratie was gewijzigd.
NOOT
2. Het geselecteerde scherm type bij uitzetten wordt hersteld, maar de pagina, cursor en andere
scherm statusen worden niet hersteld. In plaats, het scherm wordt hersteld met dezelfde pagina,
cursor en andere scherm statusen zoals onmiddelijk na een koude start.
NOOT
3. De naam van het hoofdprogramma die een subprogramma aanroept wordt hersteld.
LET OP
Voordat de spanning wordt aangezet, dienen de systeem statusen in de overeenkomende start mode
hierboven beschreven te worden gecontroleerd.
-306-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
5.2.2 Drie-standenschakelaar
De drie-standenschakelaar is een sleutel schakelaar geinstalleerd op het operator's paneel of operation
box.
Deze drie-standenschakelaar wordt gebruikt om een juiste robot werkingsmode te kiezen volgens de
robot werkingscondities en de gebruiksstatus.
Deze werkingsmodes zijn AUTO, T1 en T2. Zie Figuur 5.2.2
LET OP
Voor de DCS en dual chain specificaties, veroorzaakt wisselen tussen T1 of T2 mode en AUTO
mode met de dodemansschakelaar vast een systeem fout. In dit geval is de gekozen stand niet
ingesteld totdat de dodemansschakelaar is losgelaten. Laat de dodemansschakelaar los en hou het
daarna weer vast.
- aansluiting
Sluit het *FENCE signaal aan op de contacten van het veiligheidshek. Maak de aansluiting zo dat
wanneer het hek open is het signaalnaar de robot uit is en wanneer het hek dicht is het signaal aan is.
Het *SFSPD signaal kan worden gebruikt in samenhang met het ontwerp van het systeem.
Het volgende geeft uitleg over de werking modes die kunnen worden geselecteerd via de drie
standenschakelaar:
-307-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
- Programma uitvoer
Programma kan alleen vanaf de teach pendant worden geactivateerd.
- Beschermingshek
Indien je wilt werken met het veiligheidshek open, is het nodig om de drie standenschakelaar in te
stellen op T1 of T2 voordat je gaat werken met de robot.
• Het is alleen mogelijk om met de robot te werken met de teach pendant aan en de
dodemansschakelaar ingedrukt.
• Uitzetten van de teach pendant zet de robot in een noodstop alarm conditie, en dus kan de robot niet
werken.
• Met de teach pendant aan, maar met de dodemansschakelaar niet ingedrukt komt de robot in een
noodstop alarm conditie, en kan dus niet werken.
LET OP
Bij het controleren van programma's dien je altijd rekening te houden met de veiligheidsmanual.
- Troubleshooting
• Met de schakelaar in de T1 mode positie, stopt de robot door uitzetten van de teach pendant en geeft
een error mboodschap.
Om de fout op te heffen, stel je de teach pendant schakelaar in op AAN en druk je op de RESET
toets.
-308-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
* Gebruik van een veilige snelheid op basis van het *SFSPD signaal kan de werkingssnelheid zelfs in
de T2 stand limiteren vanwege de override waarde.
(Referentie)
Als de *SFSPD uit is, is de override waarde gelimiteerd tot een waarde gespecificeerd door
$SCR.$SFRUNOVLIM (default: 30%).
- Programma uitvoer
Programma kan alleen vanaf de teach pendant worden geactivateerd.
- Beschermingshek
Indien je wilt werken met het veiligheidshek open, is het nodig om de drie standenschakelaar in te
stellen op T1 of T2 voordat je gaat werken met de robot.
• Het is alleen mogelijk om met de robot te werken met de teach pendant aan en de
dodemansschakelaar ingedrukt.
• Uitzetten van de teach pendant zet de robot in een noodstop alarm conditie, en dus kan de robot niet
werken.
• Met de teach pendant aan, maar met de dodemansschakelaar niet ingedrukt komt de robot in een
noodstop alarm conditie, en kan dus niet werken.
LET OP
Bij het controleren van programma's dien je altijd rekening te houden met de veiligheidsmanual.
- Troubleshooting
• Met de schakelaar in de T2 mode positie, stopt de robot door uitzetten van de teach pendant en geeft
een error boodschap. Om de fout op te heffen, stel je de teach pendant schakelaar in op AAN en
druk je op de RESET toets.
-309-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
- Programma uitvoer
Een programma kan worden uitgevoerd vanaf externe apparaten en het operator's paneel. Programma
uitvoer van de teach pendant is onmogelijk als de schakelaar is ingesteld in de AUTO mode positie.
- Robot snelheid
De robot kan worden bestuurd op de gespecificeerde maximale snelheid.
- Veiligheidscomponenten
Sluit het veiligheidshek.
Met het veiligheidshek geopend gedurende programma uitvoer, werkt de robot als volgt:
- Troubleshooting
Met de schakelaar in de AUTO mode positie, stopt de robot door uitzetten van de teach pendant en
geeft een error boodschap. Om de fout op te heffen, stel je de teach pendant schakelaar in op AAN en
druk je op de RESET toets.
-310-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-311-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
*1 Veiligheidshekstatus
Open: *FENCE is uit.Dicht: *FENCE is aan.
*2 Externe snelheid
Remote mode: Programma start op lijn control panel
Local mode: Start-knop op het robot operator paneel
*3 Met de drie standenschakelaar in de T1 positie en het hek open; als je wilt klemmen met een
programma-gespecificeerde snelheid met de SFSPD override waarde, configureer dan het systeem
zodanig dat de *SFSPD benoemd in *4 uit gaat.
NOOT
SFSPD override: Als het programma wordt uitgevoerd met *SFSPD uit, wordt de override waarde
gelimiteerd tot een waarde gespecificeerd in $SCR.$SFRUNOVLIM (default waarde: 30%).
-312-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Feedrate override
De feedrate override is een van de twee factoren waar de jog feed van af hangt.
De feedrate override wordt weergegeven in een percentage (%).
De huidge feedrate override wordt getoond rechtsboven in het scherm van de teach pendant.
Drukken op de feedrate override toets toont een pop up window in reverse video rechtsboven in het
scherm. Het popup window in reverse video verdwijnt automatisch na een paar seconden of als een
andere toets wordt ingedrukt.
Feedrate override 100% betekent dat de robot op maximale snelheid werkt. De step feed-rate FINE
wordt gespecificeerd door de systeem variabele, $JOG_GROUP.$FINE_DIST in lineaire
jog.(Standaard: 0.1mm). In de standaard instelling draait iedere as met 0. 001deg per stap.
De stapbreedte VFINE is een-tiende van FINE.
NOOT
Als VFINE of FINE wordt gebruikt als de huidige override, maakt de robot een beweging van een
stap per keer. Om verder te gaan met de robot beweging laat je los en druk op een jog toets.
-313-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Tabel 5.2.3 (a) toont de wijziging in feedrate override als de override toets wordt ingedrukt.
Tabel 5.2.3 (a) Feedrate Override
Een feedrate override moet worden bepaald volgens de conditie van de cel, type robot beweging en
kennis van de operator.
Dus een onervaren robot operator dient een lage feedrate te gebruiken.
NOOT
Wanneer de feedrate override toets wordt ingedrukt verschijnt een window met het manuele feed
coordinaten systeem en de snelheid override verschijnt op het scherm in reserve video. Nogmaals
drukken op de override toets laat je toe om de snelheid te wijzigen.
Indien de override toets niet wordt ingedrukt, sluit het window automatisch.
Indien de override toets voor een tijdje niet worden ingedrukt, sluit het window ook automatisch.
Met het veiligheidssignaal (*SFSPD input) (Sectie 3.3) uit, wordt de speed override gereduceerd tot
de waarde van $SCR.$FENCEOVRD. In deze status kan de speed override niet worden verhoogd
boven de bovenlimiet zoals gespecificeerd door $SCR. $SFJOGOVLIM (Sectie 3.3).
Een functie is beschikbaar die de speed override hersteld wanneer het hek wordt gesloten (Sectie 3.16).
-314-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Jog feedrate
Jog feedrate is de snelheid waarbij de robot beweegt gedurende jog feed.
De jog feedrate wordt verkregen via de volgende expressie:
Als de volgende waarde de limiet van 250 mm/sec voor de T1 of T2 mode overschrijdt, wordt d
esnelheid ingesteld op de werkingssnelheid zoals eerder beschreven.
-315-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-316-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-317-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-318-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Wanneer de COORD toets op de teach pendant wordt ingedrukt, wijzigt het gekozen manuele-feed
coordinaten systeem cyclisch. Bij het wijzigen van het manuele-feed coordinaten systeem in de
volgorde uit Tabel 5.2.3 (a) zal de bijbehorende LED oplichten.
Tabel 5.2.3 (b) Jog type Selectie Volgorde
Scherm JOINT -> JGFRM -> TOOL -> USER -> JOINT
LED status JOINT LED aan -> XYZ LED aan -> TOOL LED aan -> XYZ LED aan -> JOINT LED
aan
NOOT
Als de bewegingsinstructie voor lineair of circulaire beweging onder pad control wordt uitgevoerd,
heeft wrist joint dezelfde functie als de wrist joint bewegingsinstructie (WRIST JOINT).
NOOT
De gebruiker kan schakelen naat een subgroep via het hulpmenu of jog menu, zie onder.
-319-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Jog menu
Met de jog menu functie, kan de volgende gerelateerd aan jog werking worden getoond of worden
geupdate:
• Tool, jog of user coordinaten systeem nummer huidig geselecteerd‘
• Groep nummer huidig geselecteerd
• Subgroep selectie status (robot of additionele as)
Om het jog menu te tonen druk je op de manuele feed coordinaten systeem toets met de SHIFT
ingedrukt.
WAARSCHUWING
Onthou het huidige coordinaten systeem nummer/groepnummer. Anders kan, in zo'n geval, de robot
in een onverwachte richting bewegen bij jog time, of een onverwachte groep kan gaan bewegen,
hetgeen kan leiden tot letsel.
WAARSCHUWING
Sluit na het wisselen van het coordinaten systeem nummer/groep nummer het jog menu. Indien het
jog menu open blijft, kan de operator mogelijk het coordinaten systeem nummer of groep nummer
wijzigen door per ongeluk te drukken op een toets van de teach pendant. Anders kan, in zo'n geval,
de robot in een onverwachte richting bewegen bij jog time, of een onverwachte groep kan gaan
bewegen, hetgeen kan leiden tot letsel.
-320-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
Zorg dat aan alle veiligheidsvoorzieningen is voldaan voordat je de robot jogt.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
Stap
1. Druk op de COORD toets om het gewenste manuele-feed coordinaten systeem op de teach pendant
te tonen.
NOOT
De feedrate override is automatisch ingesteld op 10%.
NOOT
Als de dodemansschakelaar wordt losgelaten als de teach pendant enable schakelaar aan is, stopt de
robot onmiddelijk. Om het alarm te resetten druk je opnieuw op de dodemansschakelaar en druk op
de RESET toets op de teach pendant.
NOOT
Indien de operator niet gewend is met de robot dient hij met een lage snelheid te werken.
WAARSCHUWING
De robot start met bewegen in de volgende stap. Als de jog feed van de robot moet worden gestopt
i.g.v. nood, dient de operator de dodemansschakelaar los te laten of de noodstop knop in te drukken.
5. Om de robot te bewegen druk je op de jog toets, overeenkomend met de gewenste richting terwijl
je de SHIFT ingedrukt houdt. Loslaten van de jog toets zal de robot laten stoppen.
NOOT
Bij de override FINE of VFINE, druk je op de jog toets en laats deze los, iedere keer opnieuw voor
een beweging.
-321-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
10. Om te stoppen met jog feed, zet je de teach pendant schakelaar uit en laat de dodemansschakelaar
los.
-322-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-323-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Teach bewegingsinstructies
Teach een bewegingsinstructie en een aanvullende bewegingsinstructie.
Teach besturingsinstructies
Teach diverse besturingsinstructies zoals palletiseer instructies.
Gebruik de teach pendant om een nieuw programma an te maken en corrigeer bestaande programma's.
Om dit te doen moet de teach pendant wel eerst aan staan.
Om de teach pendant aan te zetten, dient het volgende te gebeuren:
Om te voorkomen dat een programma per ongeluk start, dient starten van een programma met de teach
pendant tijdens teachen worden verboden. (Zie Figuur 2.3.1 (f) "Functie menu")
-324-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
Wanneer een nieuw programma is gemaakt, wordt het huidige programma gestopt.
LET OP
Sterretjes (*) en apestaarten (@) mogen niet worden gebruikt in een programmanaam.
Opties
Tijdens optionele instellingen, kan een overschrijven of invoeg mode worden gekozen voor de manier
van invoer van karakters.
In de overschrijvingsmode worden karakers overschreven over bestaande.
In de invoegmode, worden karakters ingevoegd bij de cursor. Dan worden alle karakters rechts van de
ingevoegde karakter ingevoegd worden opgeschoven naar rechts. INSERT of OVRWPT wordt
getoond op het scherm. Alle karakters in het veld waar de cursor is gepositioneerd worden verwijderd.
NOOT
De programmanaam mag niet beginnen met een nummer.
-325-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer SELECT.
Alternatief, het volgende programma selectie scherm kan ook worden getoond door indrukken van de
SELECT toets.
4. Selecteer een methode voor ingeven van een programmanaam (worden of alfabetische karakters)
middels de cursor toetsen.
-326-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
5. Geef een programmanaam door indrukken van de functietoetsen overeenkomend met de karakters
in de programmanaam.
Het functietoets menu getoond hangt af van de methode geselecteerd in stap 4.
Bij alfabetische karakters invoer, bijv. , druk herhalend op de functie toets overeenkomend met het
karakter totdat het gewenste karakter wordt getoond in de programmanaam veld; dat is, als je een
P wilt, druk je vier maal op de F4 functietoets. Druk op de NEXT toets om de cursor een karakter
te verplaatsen naar rechts. Herhaal deze procedure totdat de programmanaam compleet is
ingevoerd.
NOOT
Bij het aanmaken van een programma met RSR of PNS voor automatische werking, geldt de
volgende regel. Anders loopt het programma mogelijk niet.
Een RSR programma moet geschreven worden als RSRnnnn, waar nnnn een vier cijferig getal
voorstelt.
Voorbeeld is RSR0001.
Een PNS programma moet geschreven worden als PNSnnnn, waar nnnn een vier cijferig getal
voorstelt.
Voorbeeld is PNS0001.
-327-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
LET OP
Je kan niet de bewegingsgroep van een programma wijzigen die een werkingsinstructie heeft.
NOOT
Als het gebruikte systeem geen multi-groep instelling heeft, is alleen een van de volgende
instellingen mogelijk:
De eerste groep is ingesteld als 1; Een sterretje (*) geeft aan dat geen groep is ingesteld.
• Voor 'write protection', verplaats je de cursor naar het instelveld en selecteer ON of OFF
(zie Subsectie 4.1.5).
• Voor het specificeren van 'interruption disable' , verplaats je de cursor naar het instelveld en
druk op de functietoets ON of OF (zie Subsectie 4.1.6). Selecteer ON voor programma's die
niet mogen stoppen als een alarm plaatsvindt zoals macro instructies of automatische start
programma's.
NOOT
Om terug te keren naar het lijstscherm druk je herhaaldelijk op de PREV toets totdat het lijstscherm
wordt getoond.
-328-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-329-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-330-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Stap
1. Druk op F1, [POINT]. Het standaard bewegingsinstructie menu verschijnt.
NOOT
Indien de instructies op het submenu nodig zijn, hoeven ze niet te worden gewijzigd.
3. Verplaats de cursor naar het te wijzigen instructie item (bewegingsinstructie type, snelheid,
positionering type of aanvullende bewegingsinstructie) middels de cursor toetsen.
-331-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
5. Wanneer [CHOICE] wordt getoond in de F4 toets naam veld, druk dan op F4.
Dan, een optie van een ander instructie item kan worden geselecteerd van het submenu.
-332-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-333-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-334-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
NOOT
De beschikbare aanvullende bewegingsinstructie wisselen al naar gelang de software configuratie.
-335-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-336-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
Teachen van de incremental instructie maakt dat de positie data geen positie informatie heeft.
Geef de incremental hoeveelheid manueel aan de positie data.
-337-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
4. Als je klaar bent met ingeven van positie data druk je op F4,DONE.
-338-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
NOOT
De programma instructies wisselen al naar gelang de software configuratie.
-339-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Stap
1. Verplaats de cursor naar END.
2. Druk op F1, [INST]. Het besturings instructie menu verschijnt.
-340-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-341-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
3. Selecteer REGISTERS.
4. Selecteer PR[ ]
Teach de instructie door Cartesiaanse coordinaten van de huidge positie toe te wijzen aan positie
register op het volgende scherm.
-342-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
3. Selecteer I/O.
Teach de instructie die RO[1] aanzet op het volgende scherm.
-343-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
4. Voor een move statement in de move groep instructies, wijzig het move type, move snelheid en
positionerings type op dezelfde wijze als voor een normaal move statement.
Noot dat de volgende werkingen niet kunnen worden uitgevoerd:
• Wijzigen van het move type naar circulair
• Specificatie van positie data type (R[], PR[])
• Positie nummer wijziging
• Teachen van additionele bewegingsinstructies (Verwijderen mag wel.)
• Verwijderen/aanmaken van bewegingsgroepen
• Positie modificatie door SHIFT + TOUCHUP
Voor details over de instructies, zie H4.
-344-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
0 Aan Aan
1 Aan Uit
2 Uit Aan
3 Uit Aan
In de standaard instelling staat deze functie uit (jog feed is mogelijk, onafhankelijk of de teach pendant
een programma kan starten).
-345-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
3. Om deze blokkeringsmode op te heffen druk je op "2 Disable FWD/BWD" in het functie menu.
"FBD" verdwijnt en de override wordt gereduceerd naar de instelling van
$SCR.$FWDENBLOVRD.
2. Zet de teach pendant aan. "FBD" wordt getoond rechtsboven en de override wordt gereduceerd naar
de instelling van $SCR.$FWDENBLOVRD.
-346-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-347-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
3. Verplaats de cursor naar de naam van het programma met de cursor toets (omhoog omlaag ) en druk
op ENTER. Het volgende programma edit scherm wordt getoond.
-348-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
Als teaching is uigevoerd met joint coordinaten, zal een wijziging van het user coordinaten systeem
geen effect hebben op de positie variabelen en positie registers. Als de robot is geteacht in een
rechthoekig type en de user coordinaten systeem input optie is niet gebruikt, worden de positie
variabelen niet beinvloed door het user coordinaten systeem. In andere gevallen worden zowel de
positie variabele als het positie register beinvloed door het user coordinaten systeem.
-349-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Stap
1. Verplaats de cursor naar het lijnnummer van de te wijzigen bewegingsinstructie.
2. Verplaats de robot naar een nieuwe positie en druk op F5 [TOUCHUP] met de SHIFT ingedrukt.
De nieuwe positie wordt opgelsagen.
-350-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
3. Wanneer positie data wordt getacht aan de bewegingsinstructie met een incremental optie, zal de
incremental optie worden verwijderd.
4. Wanneer de positie data wordt geteacht in het positie register als een positie variabele, wordt de
position data in een register gewijzigd door editing.
-351-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-352-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
NOOT
JOINT display is geldig wanneer de robot wordt aangepast aan de nul-graden positie of wanneer
werkingen zonder beweging zoals een besturen van een tafel wordt uitgevoerd.
-353-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
3. Het volgende scherm toont de wijzging van positie variabele naar het positie register.
-354-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-355-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
NOOT
Wanneer een circulaire bewegingsinstructie wordt gewijzigd naar een joint of lineaire
bewegingsinstructie, worden twee bewegingsinstructie als resultaat gecreeerd. Een instructie
beweegt de tool naar het doorgaande punt van de circulaire beweging, terwijl de andere de tool
beweegt naar het eindpunt.
-356-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
2. De volgende schermen tonen het wijzigen van de lineaire bewegingsinstructie naar een circulaire
instructie.
NOOT
Wanneer een joint of lineaire bewegingsinstructie wordt gewijzigd naar een circulaire
bewegingsinstructie, zal de getachte data voor een eindpunt van de boog worden verwijderd.
-357-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-358-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Stap
1. Om te schakelen van numerieke specificatie naar een register specificatie voor de snelheid van een
bewegingsinstructie verplaats je de cursor naar de snelheidswaarde.
Druk dan op de functie toets F1 [REGISTER].
2. Geef een gewenest register nummer (bijv. 2 ). Voor indirecte specificatie, druk op F3 [INDIRECT].
(Om terug te gaan naar de directe specificatie mode, druk je op F2 [DIRECT].)
-359-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-360-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
2. Druk op F4 (CHOICE) om het instructie menu te tonen en selecteer het te wijzigen instructie item.
Het volgende scherm toont hoe de wacht instructie te wijzigen.
-361-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
insert
Invoegen nieuwe lijn, het nummer wat is gespecificeerd, tussen de bestaande lijnen van een
programma.
Wanneer nieuwe lijnen worden ingevoegd worden de programma lijnnnummers hernummerd.
Verwijderen
Verwijdert een serie instructies van een programma.
Nadat de instructies zijn verwijderd, worden de programma lijnnummers hernummerd.
Kopieren
Kopieert een serie instructies en voegt de instructie groep in de andere locatie in het programma.
Wanneer een serie instructies wordt gekopieerd, wordt de instructie groep geselecteerd en opgeslagen
in het geheugen.
Nadat de series zijn gekopieerd, kunnen ze meerdere malen worden ingevoegd op andere lokaties in
het programma.
Vinden
Een specifiek element van de programma instructie wordt gevonden.
Een specifiek element van een lang programma kan snel worden gevonden
Vervangen
Vervangt een item van de gespecificeerde programma instructie met een ander item.
Dit programma wordt gebruikt bijv. als setup data voor het programma wordt gewijzigd.
Bijv, als de I/O toewijzing wordt gewijzigd en DO[1] moet worden veranderd in DO[2] in het
programma)
-362-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Commentaar
Op het programma editing scherm kan de gebruiker kiezen om commentaar te tonen of niet, voor de
onderstaande instructies. Noot dat het commentaar niet kan worden gewijzigd.
• DI instructie, DO instructie, RI instructie, RO instructie, GI instructie, GO instructie, AI instructie,
AO instructie, UI instructie, UO instructie, SI instructie, SO instructie
• Register instructies
• Positie register instructies
(incl. positie registers in de positie data formaat voor bewegingsinstructies)
• PALLETISEER INSTRUCTIES
• Bewegingsinstructie register snelheid specificaties
NOOT
De AI en AO instructies zijn analoge I/O soft opties.
Onderstaande instructies zijn altijd vergezeld van een commentaar, en laten geen scherm wissel toe
maar wel aanpassingen.
• Bewegingsinstructie positie variabele
• Label instructie
• Power control instructies
NOOT
Het commentaar-gebied voor een instructie item die te lang is om te tonen op een lijn van het scherm
kan worden verkort.
NOOT
Er wordt geen commentaar getoond voor een register indirecte specificatie.
Positie register [register [1]] = ...
-363-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Hernummer
Hernummert de programma lijnen in oplopende volgorde.
Wanneer een bewegingsinstructie wordt getacht, wordt het lijnnummer verhoogd, ongeacht de plaats
in het programma. Bij herhalen van invoegingen en verwijderingen worden de lijnnummers niet in
volgorde gearrangeerd in een programma. Hernummeren arrangeert ze weer op volgorde.
Het proces van hernummeren wordt getoond als het wordt uitgevoerd.
LET OP
Zet de spanning niet uit voordat het hernummeren klaar is (100%).
Anders loopt het programma mogelijk niet.
Undo
Programma edit operaties zoals een instructie modificatie, lijn invoegen en lijn verwijderen kan
worden teruggebracht naar de oorspronkelijke status zoals die bestond voordat deze edit operaties
werden uitgevoerd. Als een 'undo' operatie wordt uitgevoerd gedurende wijzigen van een programma
lijn, wordt alle invoer voor die lijn ongedaan gemaakt. Bijv. als een lijn is ingevoegd of verwijderd
wordt de status van voor de verwijdering of invoeging hersteld.
Als een undo operatie onmiddelijk wordt gevolgd door een volgende undo operatie, wordt de status
van voor de eerste undo hersteld.
NOOT
Als een 'undo' operatie wordt uitgevoerd gedurende wijzigen van een programma lijn, wordt alle
invoer voor die lijn ongedaan gemaakt. Dat betekent dat als een instructie wordt geteacht op een lege
lijn of op de laatste lijn van een programma, en een undo wordt uitgevoerd voor die lijn gedurende
het aanpassen, zal de geteachte instructie worden verwijderd.
-364-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
De twee blanco lijnen worden ingevoerd in het programma en alle lijnen in het programma worden
hernummerd.
-365-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
LET OP
Nadat een instructie is verwijderd kan het niet worden hersteld.
Wees dus zeker om een instructie te verwijderen, anders kan belangrijke data verloren raken.
5. Geef het bereik de instructie lijnen om te verwijderen met de cursor toetsen (omhoog/omlaag).
-366-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Als gevolg hiervan worden de geselecteerde instructies (2e tot 4e lijn) gekopieerd naar het geheugen.
5. Beslis waar je ze wilt plakken.
-367-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
7. Door stap 5 tot 6 te herhalen kan dezelfde instructie groep worden geplakt op verschillende lokaties
in het programma.
8. Om te stoppen met plakken druk je op PREV.
Plak methodes
De volgende kopieer en plak methodes zijn voorzien:
-368-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
NOOT
De copy functie voor een omgekeerde beweging wordt niet ondersteund voor de onderstaande
additionele bewegingsinstructies. Als de bewegingsinstructies bij de kopie bron een van deze
onderstaande bewegingsinstructies heeft, zal RM-POS-ID of RM-POS een waarschuwing geven en
wordt alleen een kopie in omgekeerde volgorde uitgevoerd.
• Applicatie instructie
• Skip en high-speed skip instructies
• Incremental instructie
• Continue rotatie instructie
• Pre-executie/post-executie instructie
• Multi-groep operatie
Voorbeeld met F4 (R-POSITION) ingedrukt
-369-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
5. Wanneer het item wordt gevonden in een index geef je de waarde in. Om een item te zoeken
onafhankelijk of het een index is, druk je op de ENTER toets zonder iets in te voeren.
-370-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Imdien de gespecificeerde instructie wordt gevonden in het programma stopt de cursor bij die
instructie.
6. Om dezelfde instructie opnieuw te zoeken druk je op F4 (NEXT).
NOOT
De positie van een track/offset instructie of touch sensor instructie kan niet worden gezocht met de
zoek instructie.
-371-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-372-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-373-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
• Speed value :
Het geselecteerde statement wordt gewijzigd in een operatie statement die de snelheid
aangeeft met een numerieke waarde.
• R[] :
Het geselecteerde statement wordt gewijzigd in een operatie statement die de snelheid
aangeeft met een register.
• R[R[]] :
Het geselecteerde statement wordt gewijzigd in een operatie statement die de snelheid
indirekt aangeeft met een register.
9. Geef het bewegingstype van de bewegingsinstrutie waarvoor de snelheid moet worden veranderd.
-374-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
LET OP
De vervang instructie laat geen bewegingsinstructie vervangen met de track/offset instructie of
touch sensor instructie. Als dit toch wordt geprobeerd, wordt een geheugen alarm gegeven. Om een
bewegingsinstructie te vervangen dien je eerst de bewegingsinstructie te verwijderen en een touch
sensor instructie of track instructie in te voegen.
-375-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-376-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-377-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-378-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
5. Wanneer een tweede additionele undo operatie wordt uitgevoerd, wordt de eerste undo werking
geannulleerd, wat betekent dat de huidige status van voor de eerste undo werking wordt hersteld.
NOOT
Als een edit operatie wordt uitgevoerd na een undo, kan de undo werking niet worden geannulleerd.
LET OP
Een undo werking herschrijft automatisch het programma zodat het resultaat niet altijd is wat de
gebruiker wenst. Pas dus op met uitvoeren van programma's na het doen van undo werkingen.
-379-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-380-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-381-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
LET OP
Al het vrije geheugen getoond op het directory scherm is evenwel niet beschikbaar voor opslag van
het programma. Zelfs als de grootte van het vrije geheugen niet 0 is, kan bijv. nog geen programma
worden aangemaakt.
-382-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer SELECT. Het programma selectie scherm wordt getoond.
Druk op de SELECT toets om het programmaselectie schermmenu te tonen.
3. Druk op NEXT ,> om de volgende pagina te tonen, druk dan op F2, (DETAIL).
Het volgende programma informatie scherm wordt getoond.
-383-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
3. Verplaats de cursor naar de naam van het te verwijderen programma en druk op F3 DELETE.
LET OP
Nadat een programma eenmaal is verwijderd, kan het niet meer worden hersteld.
Zorg dat je alleen programma verwijderd die je niet meer nodig hebt.
-384-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-385-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
6. Alsje een andert item wilt tonen, kies dan het gewenste item via procedure 4.
-386-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Deze functie laat wijzigen toe met de teach pendant uit. Echter, met de teach pendant uit, kan een
wijziging door een operator vlakbij de robot gevaarlijk zijn. Zorg dus ivm de veiligheid dat de
wijziging buiten het werkgebied van de robot wordt gedaan.
-387-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
• Als de teach pendant uit is en het edit scherm wordt getoond, kan de gebruiker schakelen tussen de
display van het gekozen programma in de voorgrond (geen background) en de display van de
bewaarde resultaten van background editing.
• Met de teach pendant aan, kan het speciale programmanaam voor background editing worden
geselecteerd van het programma directory scherm, en kan worden uitgevoerd met de teach pendant.
• Met de teach pendant uit, kan het speciale programma voor background editing niet extern worden
geselecteerd en uitgevoerd.
• Wanneer een extern start signaalwordt gegeven gedurende background editing wordt het
programma geselecteerd in de voorgrond gestart.
• Het programma gestart gedurende automatische werking of uitgevoerd door een aanroepen van een
subprogramma is het originele programma geselecteerd in de background.
• Zelfs als een programma extern is geselecteerd met de externe programma selectie functie (PNS)
gedurende background editing, kan de background editing worden voortgezet zonder interruptie.
-388-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-389-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
-390-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-391-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Als het scherm wordt gewisseld met de edit key op de teach pendant
Als de teach pendant uit isen het programma edit scherm wordt getoond, drukken op de EDIT toets
wisselt het scherm van de display van het geselecteerde programma in de voorgrond en de display van
de gestopte background editing.
Indien er een programma in de voorgrond en achtergrond is, wisselt het scherm tussen de voorgrond
display en achtergrond display iedere keer dat de edit toets wordt ingedrukt, zie onder.
Indien geen programma is geselecteerd in de voorgrond, zal drukken op de edit toets niet het scherm
wisselen; de fout 'Program is not selected' vindt plaats.
Indien geen programma is geselecteerd in de background editing, zal drukken op de edit toets niet het
scherm wisselen; de fout 'Not editing background Program' vindt plaats.
Deze fout vindt alleen plaats wanneer de background editing optie is geselecteerd.
-392-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
2 Running / halted
-393-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
2 Running / halted
Operation flow
De operation flow van deze functie wordt getoond op de volgende pagina.
-394-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
-395-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Noot
Noot het volgende bij gebruik van deze functie:
• Wanneer een programma wordt geselecteerd voor background editing, wordt het programma intern
gekopieerd naar het speciale programma voor background editing.
Dus, geheugen groter dan de grootte van het geselecteerde programma moet aanwezig zijn.
• Wanneer de background editing van een programma wordt beindigd, wordt een back up gemaakt
van het originele programma, en de background programma wordt gereflecteerd in het originele
programma. Dus, geheugen groter dan de grootte van [(originele programma) + (increment
veroorzaakt door background editing)] dient te worden voorzien op voorhand.
• Indien background editing niet kan worden beindigd a.g.v. een te kort aan geheugen, komt de
volgende error en de oorzaak wordt getoond in de alarm display lijnen (lijn 2 en 3) op de teach
pendant:
TPIF-054 Could not end editing
MEMO-126 No more available memory
• Als de spanning naar de robot wordt uitgezet terwijl background editing wordt gestopt
(terwijl het originele programma wordt geupdate).
Om te voorkomen dat updaten van het originele programma halfweg wordt gestopt, restore je het
originele programma van het backup programma wanneer de spanning wordt aangezet. Indien de
resultaten van background editing moeten worden gereflecteerd, bekijk dan eerst deze resultaten van
background editing, en voer een andere edit beindigingswerking uit.
Als het terugzetten van het originele programma mislukt, verschijnt de volgende error:
TPIF-055 Could not recover original program
Bekijk in dit geval de resultaten van background editing en doe een andere edit beindigingswerking.
Als de spanning wordt uitgezet en dan weer aan wanneer editing wordt beindigd, bekijk je de status
van het originele programma voor starten van continue werking.
• Als het originele programma wordt uitgevoerd wanneer background editing wordt beindigd, kan de
robot stoppen, afhankelijk van de timing van de uitvoer. Bij beindigen van background editing,
wees voorzichtig dat het originele programma niet wordt uitgevoerd.
Vier gevallen kunnen worden bekeken voor de timing tussen background editing
beindigingsoperatie en programma uitvoer.
Geval 1: Het programma wordt uitgevoerd terwijl background editing wordt beindigd.
In dit geval verschijnt de boodschap "You could not implement the modification because the
program was executing or pausing" in het centrale deel van de teach pendant, en de resultaten
van background editing worden niet gereflecteerd.
Geval 2: Het programma wordt juist gestart wanneer de resultaten van background editing
worden gereflecteerd. In dit geval wordt het programma met de gereflecteerde resultaten van
background editing uitgevoerd.
Geval 3: Er wordt getracht te starten met het programma terwijl de resultaten van background
editing worden gereflecteerd.
Een van de volgende errors vindt plaats en de robot stopt:
"SYST-011 Failed to run task"
MEMO-004 Specified program is in use
Geval 4: Wanneer het originele programma is verwijderd en een programma wordt opnieuw
gecreeerd om de resultaten van background editing te reflecteren, wordt een poging gedaan om
het programma te starten.
Een van de volgende errors vindt plaats en de robot stopt:
"SYST-011 Failed to run task"
MEMO-006 Specified line does not exist
-396-
5. PROGRAMMEREN B-82284NL-2/01
• Wanner het originele programma write-protected is (Write-protect is AAN), kan editing niet
worden beindigd. In dit geval vindt een van de volgende errors plaats:
TPIF-054 Could not end editing
TPIF-008 Memory protect violation
• Background editing kan worden beindigd zelfs wanneer het speciale programma voor background
editing write-protected is.
• De status lijn toont de executie status van het geselecteerde programma. Dus. als een lopend
subprogramma wordt afgebroken en het hoofprogramma is geselecteerd in de voogrond, blijft de
status lijn de subprogrammanaam tonen.
Als programma start werking hier wordt geinitieerd, wordt de uitvoer van het geselecteerde
hoofdprogramma gestart en de status lijn toont de uitvoerstatus van het hoofdprogramma.
Als de disabled edit toets op de teach pendant aan is op het background scherm in de bovenstaande
status, toont de status lijn niet het subprogramma maar het hoofdprogramma geselecteerd in de
voorgrond.
• Met de teach pendant uit kan een programma worden aangemaakt/verwijderd. Echter, wanneer een
programma wordt aangemaakt vindt de volgende error plaats; geen selectie is gemaakt in de
voorgrond en geen directe transitie naar het edit scherm wordt gemaakt:
TPIF-104 Teach Pendant is disabled
• Als de teach pendant uit is nadat het speciale programma voor background editing wordt
geselecteerd en uitvoer met de teach pendant is aan, wordt de eind status ingesteld.
Als de teach pendant uit is wanneer een subprogramma wordt uitgevoerd van het speciale
programma, wordt de uitvoer beindigd en het programma directory scherm verschijnt.
• Als er een gestopt programma in de backgroundis, kan het speciale programma voor background
editing ("-BCKEDT-") niet worden gelezen van de floppy disk.
In dit geval verschijnt de volgende boodschap: Dit programma wordt gewijzigd
Voor het lezen van het speciale programma van de floppy disk, beindig je background editing.
-397-
B-82284NL-2/01 5. PROGRAMMEREN
Functie
Om deze functie aan te zetten stel je systeem variabele $MNSING_CHK in op TRUE.
Indien een bewegingsstatement wordt geteacht met SHIFT + POINT of een positie modificatie is
gemaakt met SHIFT + TOUCH UP wanneer de robot bij een singulair punt is, bekijkt deze functie of
de getachte positie een singulair punt is.
De check wordt gedaan als de aan de volgende condities is voldaan.
• De additionele instructies hebben geen incremental instructies, positie compensatie instructies en
tool compensatie instructies.
• Het UF (user coordinaten systeem nummer) van positie data is 0.
• Het geregistreerde positie type is rechthoekig.
Als een check vindt dat een geteachte positie een singulair punt is, tonen de top twee lijnen van de
teach pendant de volgende waarschuwingsboodschap:
TPIF-060 Can't record on cartesian (G:1)
MOTN-023 In singularity
i: bewegingsgroep nummer in singulair punt
Op hetzelfde moment wordt de volgende prompt boodschap getoond op het onderste gedeelte van de
teach pendant:
Record current position on joint
De positie data van een programma met meerdere bewegingsgroepen wordt gechecked voor singulaire
punten in stijgende volgorde van de groepnummers.
Indien meerdere bewegingsgroepen singulaire punten hebben, verschijnt een boodschap en prompt
message voor iedere groep.
Noot
Deze functie is niet toe te passen voor teachen van typische palletiseer beladingspunten en doorgaande
punten.
-398-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
-399-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
• Halt (tijdelijke stop): De uitvoer van een programma wordt tijdelijk gestopt.
PAUSED wordt getoond op het scherm van de teach pendant.
Het tijdelijke gestopte programma kan worden herstart. Het subprogramma aangeroepen door een
programma call instructie brengt sturing terug naar het hoofdprogramma.
Om te starten van een andere lijn in hetzelfde programma of een ander programma, abort je het
programma om de gepauzeerde status op te heffen.
Er zijn drie methodes voor het bewust stoppen van een programma:
• Druk op de noodstop knop op de the teach pendant of het operator's paneel of laat de
dodemansschakleaar los.
Randapparatuur I/O *IMSTP input
• Druk op de HOLD knop op de teach pendant of gebruik het input signaal *HOLD van
randapparatuur I/O.
Deze inputs stoppen de uitvoer van het programma.
• Selecteer 1 ABORT(ALL) van het overige menu.
Randapparatuur I/O *CSTOPI input
Deze methode breekt het programma af.
-400-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
1 NOODSTOP-knop
Herstel procedure
2. Elimineer de oorzaak van de noodstop. Bijv. pas het programma aan.
3. Draai de noodstop knop met de klok mee om hem te deblokkeren.
-401-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Herstel procedure
2. Om uit de halt status te komen herstart je het programma.
-402-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
-403-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Alarm historie
Om de alarm historie te tonen selecteer je het historie scherm [4 ALARM].
(Zie APPENDIX C.1, "ALARM CODES")
NOOT
De WARN alarm historie wordt niet opgeslagen als systeem variabele $ER_NOHIS = 1.
-404-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Halt alarm
De halt alarm functie geeft een alarm en zet de spanning naar het servo systeem uit wanneer de
operator de HOLD toets indrukt om de robot te stoppen.
Specificeer de fout alarm functie in [6 SETUP General] op het algemene item instelscherm
(zie Sectie 3.16, "INSTELLEN ALGEMENE ITEMS").
-405-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Alarmzwaarte
De alarmzwaarte geeft de zwaarte aan van het alarm en de oorzaak ervan. Of programma uitvoer en
robot werking worden gestopt, en of servo power wordt uitgezet hangt af van de alarm zwaarte.
Tabel 6.1.3 (a) Alarm zwaarte
Spanning naar
Programma Robot-werking Bereik
servo systeem
Geen Geen Geen Geen -----
WARN Geen Geen Geen -----
PAUSE.L pause vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Lokaal
PAUSE.G pause vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Global
STOP.L pause vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Lokaal
STOP.G pause vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Global
SERVO pause stopt de robot onmiddelijk uit Global
ABORT.L abort vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Lokaal
ABORT.G abort vertraagt de robot langzaam tot stop Geen Global
SERVO2 abort stopt de robot onmiddelijk uit Global
SYSTEM abort stopt de robot onmiddelijk uit Global
Bereik Geeft het bereik waarin een alarm wordt gegeven wanneer meer dan een programma wordt
uitgevoerd (multitasking functie).
Local - Een alarm wordt alleen gegeven naar het programma dat het alarm veroorzaakte.
Global - Een alarm wordt gegeven naar alle programma's.
NOOT
Sommige alarmen werken niet met bovenstaande regels.
-406-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
1 Teach pendant
-407-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
LET OP
Wanneer de rechten om te starten worden geschakled via de enable schakleaar op de teach pendant
of de remote/Lokaal mode schakelaar wordt ieder ander programma dat loopt tijdelijk gestopt (halt).
-408-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Feedrate override
De feedrate override bepaald de snelheid. De feedrate override wordt gespecificeerd als een
percentage van de feedrate gespecificeerd in het programma (geprogrammeerde snelheid).
De huidge feedrate override wordt getoond rechtsboven in het scherm van de teach pendant,
zie Figuur 6.2.2 (a).
Drukken op de feedrate override toets toont een pop up window in reverse video rechtsboven in het
scherm. Het popup window in reverse video verdwijnt automatisch na een paar seconden of als een
andere toets wordt ingedrukt.
3 Lage snelheid
Een snelheid van 100% laat de robot werken op maximale snelheid volgens de huidige instelling.
Tabel 6.2.2 toont de wijziging in feedrate override als de override toets wordt ingedrukt.
Tabel 6.2.2 Feedrate Override
-409-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Een feedrate override moet worden bepaald volgens de conditie van de cel, type robot beweging en
kennis van de operator.
Dus een onervaren robot operator dient een lage feedrate te gebruiken.
De feedrate override kan alleen worden verhoogd totaan de maximale waarde zoals gespecificeerd in
$SCR.$RUNOVLIM.
Met het veiligheidssignaal (*SFSPD input) (Sectie 3.3) uit, wordt de speed override gereduceerd tot
de waarde van $SCR.$FENCEOVRD. In deze status kan de speed override niet worden verhoogd
boven de bovenlimiet zoals gespecificeerd door $SCR. $SFRUNOVLIM :
Het systeem voorziet in een functie voor het toelaten van het herstellen van de originele snelheid
wanneer het veiligheidshek wordt gesloten. Zie sectie 3.16
-410-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Werkingssnelheid
De werkingssnelheid is de snelheid waarbij de robot beweegt terwijl het programma afloopt.
De werkingssnelheid wordt verkregen via de volgende expressie:
-411-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
-412-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Fig. 6.2.2 (d) Selecteren van een Tool Coordinaten Systeem en User Coordinaten Systeem
-413-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
2 Huidige positie 6 Positie waar de robot stopt als het programma stopt (halt).
De robot wordt bewogen via jog feed.
4 Tussenpunt
-414-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [FCTN] toets om het menu te tonen.
2. Selecteer 1 PROGRAM ABORT. Het programma wordt afgebroken.
(ABORTED wordt getoond op het scherm.)
-415-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Stap
1. Verplaats de cursor naar de lijn waar het programma moet worden voortgezet.
2. Herstart het programma.
Het systeem vraagt de operator of het programma moet worden voortgezet op de lijn waar de cursor
naar toe is verplaatst.
3. Selecteer YES om het programma voort te zetten op de lijn waar de cursor naar toe is verplaatst.
Deze lijn wordt gespecificeerd als de huidige lijn.
Selecteer NO om het programma voort te zetten op de lijn waar de cursor stond voor het werd
verplaatst (originele lijn). De cursor wordt verplaatst naar de originele lijn.
-416-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Indien een waarschuwing wordt gegeven, kies je de herstart methode van de keuzes hieronder.
Maak een keuze met de teach pendant.
1. Herstart het programma zonder enige speciale actie.
2. Wijzig de mode en breng de robot terug naar de gestopte positie en herstart het programma.
Bij herstarten van het programma, op het herstart positie check scherm van het instel menu, stel je de
tolerantie afstand tussen de huidige robot positie en de positie waar de robot was gestopt.
1. Groep
Voor iedere groep kan je de herstart positie check functie uit en aanzetten en de toleranties instellen.
Stel een gewenste groep in om in te stellen. Als de herstart positie check functie aan is voor meer
dan een groep wordt een waarschuwing gegeven als de tolerantie voor een groep is overschreden.
2. Aan/uitzetten tolerantie check
Om de herstart positie check functie aan te zetten selecteer je YES. De default instelling is YES.
3. Tolerantie afstand (mm)
Als het programma wordt herstart, wordt een waarschuwing gegeven als de tolerantie tussen
huidige positie en gestopte positie te groot is en het programma wordt niet gestart.
4. Tolerantie houding (deg)
Als het programma wordt herstart, wordt een waarschuwing gegeven als de tolerantie tussen
dehuidige houding in graden positie en gestopte positie te groot is en het programma wordt niet
gestart.
5. Tolerantie voor as: Rotatie as (deg)
Als het programma wordt herstart, wordt een waarschuwing gegeven als de tolerantieverschil van
de hoek tussen de rotatie as van de robot en gestopte positie te groot is en het programma wordt niet
gestart.
6. Tolerantie voor as: Lineaire as (mm)
Als het programma wordt herstart, wordt een waarschuwing gegeven als de tolerantieverschil van
de lineaire as in de robot en gestopte positie te groot is en het programma wordt niet gestart.
-417-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Als het programma wordt herstart vergelijkt deze functie de huidige positie met de positie waar de
robot was gestopt (halt). Als de vergelijking aantoont dat een afstand, houding en as positie data de
tolerantie overschrijdt, wordt een waarschuwing gegeven en het programma wordt niet gestart. In dit
geval verschijnt de volgende boodschap op de TP:
Als "STOP" is geselecteerd, verdwijnt dit pop-up menu en het programma blijft in pauze.
Na selecteren van "STOP", bij start signaal input wordt de tolerantie check uitgevoerd en het pop-
up menu verschijnt weer.
Om verder te gaan met het programma beweeg je de robot naar de positie binnen de tolerantie via
jog feed, en geef het input start signaal.
2. Als CONTINUE is geselecteerd
Als jog feed wordt uitgevoerd nadat CONTINUE is geselecteerd, wordt een controle opnieuw
uitgevoerd als het programma wordt herstart.
LET OP
Deze functie kan niet worden gebruikt tesamen met de line tracking functie en de constant joint path
functie.
Deze functie is geassocieerd met de restart sequence van een bewegingsstatement met een spot
instructie als bewegingsoptie.
-418-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
6.3 TESTEN
Testen betreft het controleren van de werking van de robot voor automatische afloop van het
programma met de robot in de lijn. Testen van het programma is erg belangrijk.
Het moet worden gedaan om de veiligheid van mens en apparatuur te garanderen.
De teach pendant moet aan staan voordat wordt gestart met testen met behulp van de teach pendant.
De Teach Pendant staat aan als.
• De teach pendant aan/uit schakelaar aan staat.
Voordat test operatie kan worden gestart van het operator's paneel/box, dient het operator's paneel in
de 'enabled' status te zijn.
Het operator's paneel kan in deze status worden gezet mits aan de volgende condities wordt voldaan:
• De aan/uit schakelaar van de teach pendant staat uit.
• De remote schakelaar op het operator panel staat op Lokaal.
• De peripheral I/O, SFSPD input, is aan.
Om een programma met een bewegingsinstructies te starten, moet aan de volgende condities zijn
voldaan:
• Het ENBL signaal van peripheral device I/O is aan.
• Er mag geen alarm zijn
-419-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
ITEMS Omschrijving
Robot lock Deze functie specificeert of de uit is.
AAN : De robot staat uit; het negeert alle bewegingsinstructies.
UIT : De robot staat aan; het accepteert alle bewegingsinstructies.
Als de lock functie aan is, wordt de spanning naar de servo verondersteld aan te zijn.
Drukken op RESET resets alle servo alarmen.
NOOT
Zelfs met de robot lock aan, kan de robot niet werken wanneer de noodstop knop is
ingedrukt.
Dry Run Als deze functie aan is beweegt de robot op de snelheid gespecificeerd met "Cart.
dry run speed."
Cart. dry run speed Deze parameter specificeert een robot feedrate gedurende een dry run. Als de
beweging van de robot onder pad besturing is (lineair of circulaire bewegingen),
beweegt de robot constant op de gespecificeerde snelheid (eenheid: mm/s).
Joint dry run speed Deze parameter specificeert een robot feedrate gedurende een dry run. Als de
beweging van de robot onder joint sturing, beweegt de robot constant op de
gespecificeerde snelheid
Jog dry run speed De dry run snelheid (jog) is de robot snelheid wanneer werking wordt uitgevoerd in
de dry run instelling. Bij een lineaire of circulaire robotbeweging, wordt de snelheid
aangegeven in dit item gebruikt van begin tot einde.
-420-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
Digitaal/Analoog I/O Digitaal/Analoog I/O bepaalt om te communiceren met randapparatuur via digitaal
I/O en groep I/O signaal lijnen of niet. Als dit uit staat, stuurt of ontvangt de robot
geen digitale I/O signalen van randapparatuur. Intern worden alle I/O signalen een
gesimuleerde vlag (S) gegeven en de gesimuleerde vlag kan niet worden opgeheven
totdat de instelling naar AAN gaat. (Zie Sectie 6.4, "MANUEEL I/O").
Als je deze vlag uitzet, wijzigt de output naar randapparatuur niet. Je kan de output
simuleren zonder de status van de randapparatuur te wijzigen. Als je de vlag aanzet
komt de output terug in de staat waarin het was voordat de vlag werd ingesteld.
Sturing van randapparatuur gaat terug naar de controller. Als je de vlag instelling
uitzet, wordt de input van randapparatuur naar de the controller behouden door de
controller. Als je de vlag aanzet komt de input terug in de staat waarin het was
voordat de vlag werd ingesteld.
Stap statement type Stap statement type geeft aan hoe een programma uit te voeren in single step mode.
STATEMENT : Programma uitvoer wordt gepauzeerd op iedere lijn.
MOTION : Programma uitvoer wordt gepauzeerd bij iedere bewegingsinstructie.
ROUTINE : Bijna hetzelfde als STATEMENT, echter de pauze wordt niet gedaan
en een programma die werd aangeroepen door een CALL instructie.
TP & MOTION : Bij alle KAREL instructies behalve bewegingsinstructies zal een
programma niet pauzeren.
NOOT
"TP & MOTION" wordt niet gebruikt.
Step pad node De "Step path node" staat aan (ON), de robot pauzeert bij iedere node gedurende
uitvoer van de KAREL instructie, "MOVE ALONG."
-421-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
1 Teach pendant
1 Teach pendant
-422-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Forward Executie
Bij forward executie wordt het programma in normale volgorde uitgevoerd.
Om forward executie uit te voeren druk je op SHIFT (en hou deze ingedrukt) en druk op de FWD toets,
en laat deze dan weer los. Alles op de teach pendant.
Wanneer je een programma start, wordt het programma uitgevoerd voor een lijn aangeduid door de
cursor, en daarna wordt uitvoer gestopt (halt).
Als een bewegingsinstructie wordt uitgevoerd, blijft de cursor op de uitgevoerde lijn.
Wanneer een logische instructie wordt uitgevoerd, verplaatst de cursor naar de volgende lijn.
Iedere maal dat een forward executie van het programma wordt gestart, wordt de volgende lijn van het
programma uitgevoerd.
Bij uitvoeren van een circulaire bewegingsinstructie in step mode, gaat de robot pauzeren bij de
doorgaande positie op de boog. Verder, als de robot daar wordt gepauzeerd, stopt de robot niet op de
robot doorgaande positie als het programma wordt voortgezet.
Backward Executie
Bij forward executie wordt het programma achterste voren uitgevoerd.
Om backward executie uit te voeren druk je op SHIFT (en hou deze ingedrukt) en druk op de BWD
toets, en laat deze dan weer los. Alles op de teach pendant.
De instructie voor de lijn waar de volgende programma instructies zijn geteacht kunnen niet worden
uitgevoerd in backward executie. Als je deze instructies in backward executie uitvoert, beweegt de
cursor naar de lijn volgend op de lijn die deze geteachte instructies bevat:
• Halt instructie (PAUSE)
• Abort instructie (ABORT)
• Programma eind instructie (END)
• Jump instructie (JMP LBL[])
• Gebruiker alarm instructie (UALM[ ])
• Executie instructie (RUN)
Een blanco lijn heeft geen effect op de uitvoer van het programma
(zowel bij Forward als Backward executie)
-423-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Als het beindigde programma wordt herstart, wordt de bewegingsinstructie in de lijn aangewezen door
de cursor uitgevoerd en het programma wordt dan gestopt.
Iedere maal dat backward executie van het programma wordt gestart, wordt het programma uitgveoerd
met het bewegingsformaat en de feedrate gespecificeerd in de huidige lijn, en de positie data en het
positionerings pad van de bewegingsinstructie in de vorige lijn.
Als de bewegingsinstructie in de huidige lijn een circulaire bewegingsinstructie is, beweegt de robot
naar het gewenste punt langs het pad wat gaat door het doorgaande punt (Star punt van een
boogbewegingsinstructie bij normale programma uitvoer) gespecificeerd in de huiidge lijn.
Als de bewegingsinstructie in de vorige lijn een circulaire bewegingsinstructie is, beweegt de robot
naar het gewenste punt met het bewegingsformaat en feedrate gespecificeerd in de huidige lijn.
Om backward executie van het programma uit te zetten terwijl het programma wordt uitgevoerd, voeg
je de halt instructie (PAUSE) toe aan de gewenste lokatie. Nadat de halt instructie is uitgevoerd, gaat
de cursor terug naar de positie waar het was voordat het programma was uitgevoerd.
Als de halt instructie wordt gespecificeerd in de lijn voor de lijn waar de cursor staat, gaat backward
executie van het programma uit.
Om backward executie van het programma te herstarten, verplaats je de cursor naar de lijn voor de lijn
die de halt instructie heeft (twee lijnen voor de lijn waar de cursor staat).
NOOT
Zelfs als een subprogramma bestaat gedurende reverse operatie van een hoofdprogramma, kan het
subprogramma niet worden aangeroepen.
NOOT
Als programma beindiging plaatsvindt binnen een subprogramma kan sturing niet worden
teruggezet naar het hoofdprogramma.
Als reverse executie wordt uitgevoerd van een subprogramma naar het hoofdprogramma, stopt de
cursor op de lijn van de instructie die het subprogramma aanroept in het hoofdprogramma.
-424-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Voorbeeld Programma
Voorbeeld: Als reverse operatie wordt uitgevoerd vanaf de vierde lijn van een subprogramma
1. Start reverse operatie met de cursor gepositioneerd op de 4e lijn van het subprogramma.
2. Reverse operatie (SHIFT + BWS) van P[3] naar P[2].
De cursor staat op de 3e lijn van het subprogramma.
3. Reverse operatie (SHIFT + BWS) naar de 5e lijn van het hoofdprogramma (CALL
SUBPROGRAM). De cursor staat op de 5e lijn van het hoofdprogramma.
4. Reverse operatie (SHIFT + BWS) van P[2] naar P[1].
De cursor gaat van de 5e lijn naar de 3e lijn van het hoofdprogramma.
-425-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Stap
1. Druk op de SELECT toets. Het programma selectie scherm wordt getoond.
2. Selecteer het te testen programma en druk op ENTER. Het programma edit scherm wordt getoond.
3. Druk op STEP om de stap mode te kiezen. De STEP LED gaat branden.
(Controleer dat de STEP LED brandt wanneer STEP wordt ingedrukt.)
4. Verplaats de cursor naar de programma startlijn.
5. Druk de dodemansschakelaar in - en hou deze ingedrukt - en draai aan de teach pendant schakelaar
aan.
WAARSCHUWING
De uitvoer van de programma instructies start in de volgende stap. De uitvoer laat de robot een
beweging maken, die mogelijk onverwacht is. De operator dient er voor te zorgen dat niemand zich
in het werkgebied bevindt en dat geen onnodige appratuur staat opgesteld in het werkgebied en dat
het veiligheidshek in orde is. Anders kan schade of letsel ontstaan. Als het programma moet worden
gestopt voordat het eindigt, dient de operator de SHIFT of de dodemansschakleaar los te laten of op
de HOLD of noodstop knop te drukken.
-426-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
NOOT
De continue test executie kan alleen in de voorwaartse richting worden uitgevoerd.
-427-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Stap
1. Druk op de SELECT toets. Het programma selectie scherm wordt getoond.
2. Selecteer het te testen programma en druk op ENTER. Het programma edit scherm wordt getoond.
3. Stel de continue mode in. Controleer dat de STEP LED uit is.
(Indien de STEP lamp aan is druk je op de STEP toets om het af te zetten.)
4. Verplaats de cursor naar de programma startlijn.
5. Druk de dodemansschakelaar in - en hou deze ingedrukt - en draai aan de teach pendant schakelaar
aan.
WAARSCHUWING
De uitvoer van de programma instructies start in de volgende stap. De uitvoer laat de robot een
beweging maken, die mogelijk onverwacht is. De operator dient er voor te zorgen dat niemand zich
in het werkgebied bevindt en dat geen onnodige appratuur staat opgesteld in het werkgebied en dat
het veiligheidshek in orde is. Anders kan schade of letsel ontstaan. Als het programma moet worden
gestopt voordat het eindigt, dient de operator de SHIFT of de dodemansschakleaar los te laten of op
de HOLD of noodstop knop te drukken.
-428-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Procedure 6-9 Continue test werking (gestart vanaf het operator's paneel)
Conditie
Het operator's paneel moet in de enabled status zijn.
De continue mode moet zijn gekozen.
(De step lamp mag niet branden.)
Het systeem moet klaar zijn voor werking.
Niemand mag zich in het werkgebied bevinden.
Er mogen geen obstakels zijn in het werkgebeid.
Stap
1. Druk op de SELECT toets. Het programma lijst scherm wordt getoond.
2. Selecteer het te testen programma en druk op ENTER. Het programma edit scherm verschijnt.
3. Stel de continue operation mode in. Controleer dat de step lamp uit is.
(Indien de STEP lamp aan is druk je op de STEP toets om het af te zetten.)
4. Positioneer de cursor op de 1e lijn.
5. Plaats het systeem in lokale mode. (Voor het schakelen naar lokale mode, zie Remote/Lokaal
instellen in Sectie 3.16, SYSTEEM CONFIG MENU.
WAARSCHUWING
De uitvoer van de programma instructies start in de volgende stap. De uitvoer laat de robot een
beweging maken, die mogelijk onverwacht is. De operator dient er voor te zorgen dat niemand zich
in het werkgebied bevindt en dat geen onnodige appratuur staat opgesteld in het werkgebied en dat
het veiligheidshek in orde is. Anders kan schade of letsel ontstaan. Als het programma moet worden
gestopt voordat het eindigt, dient de operator de SHIFT of de dodemansschakleaar los te laten of op
de HOLD of noodstop knop te drukken.
6. Druk op de startknop op de operator's paneel/box. Programma uitvoer wordt gedaan tot het eind
van het programma en wordt dan geforceerd beindigd.
De cursor komt terug naar de 1e lijn van het programma.
-429-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Druk op F2, LOOK, en het programma monitor scherm wordt getoond en de cursor van het
programma wat wordt uitgevoerd stopt (Programma blijft uitvoeren).
Je kan kijken naar een gewenst deel, behalve het deel wat wordt uitgevoerd, met de pijltjes toetsen.
De boodschap "Under the LOOK mode" gaat aan terwijl je kijkt naar het programma.
Om terug te gaan naar monitor-scherm, druk op F2,MONITOR.
Wanneer het monitor scherm wordt getoond geeft de cursor aan welke lijn wordt uitgevoerd op dat
moment.
Als uitvoer van het programma wordt gepauzeerd of beindigd, wordt het programma edit scherm
getoond i.p.v. het programma looking scherm.
-430-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer 5 I/O. Het I/O scherm wordt getoond.
WAARSCHUWING
Geforceerde output activeert aangesloten apparatuur. Voor het uitvoeren van de geforceerde output
dient de operator te kijken welke apparatuur is aangesloten aan de digitale output en wat voor reactie
de geforceerde output zal realiseren. Anders kan schade of letsel ontstaan.
-431-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
5. Verplaats de cursor naar het status veld voor het te wijzigen signaal en druk op F4 (ON) of F5 (OFF)
om de signaal output instelling te wisselen.
8. Verplaats de cursor naar het te wijzigen veld van het signaal, en geef de waarde in.
Drukken op F4,FORMAT wisselt tussen de decimale uitdrukking en de hexadecimale.
-432-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Gesimuleerde output
De gesimuleerde output functie wijzigt intern de status van de I/O instructie van het programma of
manuele output, maar verandert niet de status van de output naar randapparatuur.
Deze functie houdt de status van de output naar randapparatuur als de gesimuleerde vlag is ingesteld.
Wanneer de gesimuleerde vlag wordt gereset, wordt de output hersteld naar de originele status.
Gesimuleerde input
De gesimuleerde input functie wijzigt intern de signaal status van de I/O instructie van het programma
of manuele output.
De status van input van randapparatuur wordt genegeerd, en de signaal status wordt intern niet
gewijzigd.
Wanneer de gesimuleerde vlag wordt gereset, komt de input in de huidige status.
Zie 6.3.1,"Specificeren test executie" om te bepalen of I/O signalen uit staan in de test run.
-433-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer I/O. Het I/O scherm wordt getoond.
3. Druk op F1, [TYPE]. Het wijzigings-menu wordt getoond.
4. Selecteer "Digital." Het digitale I/O scherm wordt getoond.
5. Verplaats de cursor naar het SIM veld voor het te wijzigen signaalnummer en druk op F4 (S) of F5
(U) om de signaal output instelling te wisselen.
6. Verplaats de cursor naar het status veld voor het te wijzigen signaal en druk op F4 (ON) of F5 (OFF)
om de signaal output instelling te wisselen.
-434-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [FCTN] toets om het menu te tonen.
2. Selecteer 7 RELEASE WAIT.
De I/O wacht wordt overgeslagen en de cursor gaat naar de volgende lijn.
Het programma wordt gestopt (halt).
Wanneer programma uitvoer wordt herstart zal de volgende instructie worden uitgevoerd.
-435-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Stap
1. Druk de dodemansschakelaar in - en hou deze ingedrukt - en draai aan de teach pendant schakelaar
aan.
• Druk op de TOOL1 (of TOOL2) toets. Het Tool 1 (of Tool 2) scherm wordt getoond.
-436-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
-437-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Om een programma te starten via peripheral I/O input, dient de robot in de remote mode te zijn.
De remote status wordt verkregen door aan de volgende remote condities te voldoen:
• De teach pendant aan/uit schakelaar staat uit.
• Plaats het systeem in remote mode. (Voor het schakelen naar remote mode, zie Remote/Lokaal
instellen in Sectie 3.16, SYSTEEM CONFIG MENU.
• De peripheral I/O, SFSPD input, is aan.
• ENBL input van peripheral I/O is aan.
• Systeem variabele $RMT_MASTER is 0 (peripherals).
NOOT
De waarde van $RMT_MASTER kan worden ingesteld op 0 (peripheral equipment, 1 (CRT/KB),
2 (host computer) of 3 (geen remote equipment).
Om een programma met een bewegingsinstructies te starten, moet aan de volgende condities zijn
voldaan:
• ENBL input van peripheral I/O is aan.
• Servo power is aan. (Er is geen alarm.)
Het is gemakkelijk om het input acceptable signaal (CMDENBL output) voor starten van een
programma met de peripheral I/O te monitoren.
Het CMDENBL signaal wordt gegeven wanneer aan de volgende condities is voldaan:
• Remote conditie
• Operation enable conditie
• Continue mode (step mode staat uit)
-438-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
NOOT
De naam van het te starten programma moet zijn van het "RSR + RSR programma nummer"
formaat.
Voorbeeld: RSR0121)
Het basisnummer wordt ingesteld in $SHELL_CFG.$JOB_BASE. Het kan worden gewijzigd door
basisnummer te gebruiken op het RSR instelscherm of via een geprogrammeerde parameter instructie.
3. Een puls van de RSR acknowledgment output (ACK1 tot ACK8) overeenkomend met de RSR1 tot
RSR8 input wordt gegeven. Zelfs wanneer een van de ACK1 tot ACK8 signalen wordt geoutput,
wordt de RSR input geaccepteerd.
4. Als een programma in de beindigde status komt, wordt het geselecteerde programma gestart.
Wanneer een ander programm awordt uitgevoerd (of is gestopt), wordt de aanvraag (job) in de
wachtrij geplaatst.
Het wordt pas gestart nadat het huidige programma beindigd.
Jobs (RSR programma's) worden uitgevoerd in de volgorde waarin ze in de wachtrij zijn geplaatst.
5. Wachtende programma's worden geannuleerd (cleared) door het cycle stop signaal (CSTOPI input)
of via een geforceerde programma beindiging.
-439-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Starten van een programma via RSR staat aan in de remote status.
(Normaal, in de remote mode, staat de CMDENBL input aan.)
-440-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Toepassen van deze procedure start automatische werking waardoor de robot gaat bewegen. Een
onvoorspelbare fout kan optreden. Kijk dat niemand zich in het werkgebied bevindt en dat er geen
onnodige obstakels aanwezig zijn en dat het veiligheidshek in orde is. Kijk ook dat alle
automatische werkingscondities juist zijn ingesteld. Anders kan letsel en/of schade ontstaan.
Stap
1. De aan/uit schakelaar van de teach pendant staat uit.
2. Plaats het systeem in remote mode. (Voor het schakelen naar remote mode, zie Remote/Lokaal
instellen in Sectie 3.15, SYSTEEM CONFIG MENU.
3. Stuur het robot start signaal (RSR1 tot RSR8 input) naar een gewenst RSR nummer naar de
controller.
Het RSR programma wordt in de wachtrij geplaatst.
4. Om een actueel programma te stoppen druk je op de noodstop knop of hold knop, of het immediate
stop (*IMSTP input), hold (*HOLD input) of cycle stop (CSTOPI input) signaal.
5. Om een job in de wachtrij te annulleren gebruik je het cycle stop signaal (CSTOPI input).
6. Om een gestopt programma te herstarten gebruik je het externe start signaal (START input).
-441-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
NOOT
De naam van het te starten programma moet zijn van het "PNS + PNS programma nummer"
formaat.
Voorbeeld: PNS0138)
Het basisnummer wordt ingesteld in $SHELL_CFG.$JOB_BASE. Het kan worden gewijzigd door
basisnummer te gebruiken op het RSR instelscherm of via een geprogrammeerde parameter
instructie.
-442-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
-443-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
WAARSCHUWING
Start automatische werking als volgt: Als de robot start met werking kan een onverwachte situatie
optreden. Om problemen te voorkomen, check dat niemand zich in het werkgebied is, dat het vrij
van obstakels is en dat het veiligheidshek in orde is. Anders kan schade en/of letsel ontstaan.
Stap
1. Zet de teach pendant "uit".
2. Plaats het systeem in remote mode. (Voor het schakelen naar remote mode, zie Remote/Lokaal
instellen in Sectie 3.15, SYSTEEM CONFIG MENU.
3. Stuur het programma nummer selectie signal (PNS1 tot PNS8 inputs) die het gewenste PNS
nummer aangeeft en het PNS strobe signaal (PNSTROBE input) naar de controller. Een PNS
programma wordt dan geselecteerd.
De controller geeft als outputs de geselecteerde programma nummer signalen (SNO1 tot SNO8
inputs) en PNS acknowledge signaal (SNACK output) ter bevestiging.
4. Stuur een extern start signaal (PROD_START input). Het geselecteerde programma wordt gestart.
5. Om een actueel programma te stoppen druk je op de noodstop knop of hold knop, of het immediate
stop (*IMSTP input), hold (*HOLD input) of cycle stop (CSTOPI input) signaal.
6. Om een gestopt programma te herstarten gebruik je het externe start signaal (START input).
-444-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Als de functie de feedrate override wijzigt, wordt de feedrate override niet getoond, want, het popup
menu wordt niet getoond rechtsboven in het scherm.
Om de externe override selectie functie aan te zetten moet aan het volgende zijn voldaan:
• De externe override selectie functie moet aan staan.
(OVERRIDE SELECT op het instelscherm.)
• De remote mode moet zijn gekozen.
-445-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
-446-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
LET OP
Als positie compensatie wordt uitgevoerd gedurende uitvoer, kan het even duren voordat de
compensatie wordt gereflecteerd in de actuele werking.
Het mogelijke bereik (+/-) voor de positie compensatie waardes zijn in te stellen in systeem variabelen
$PRGADJ.$X_LIMIT tot $R_LIMIT. De standaard waarde is +/-26 mm voor (X, Y, Z) en +/-
0.5graden voor (W, P, R). Een positie compensatie waarde buiten dit bereik kan niet worden ingesteld.
Bewegingssnelheid
Bewegingssnelheid in de bewegingsinstructies binnen een bepaald bereik van het programma worden
vervangen door de gespecificeerde snelheden. De bewegingssnelheid voor axiale beweging wordt
vervangen door de waarde gespecificeerd in Joint speed, terwijl de bewegingssnelheid voor lineaire
en circulaire beweging wordt vervangen door de waarde gespecificeerd in Motion speed.
LET OP
Als de snelheid eenmaal is herschreven kan de originele waarde niet worden hersteld.
-447-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Positie modificatie conditie lijst scherm/ Positie modificatie conditie detail scherm
-448-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Item Omschrijving
Programma Geeft de naam van het gewenste programma voor positie modificatie.
Bereik Geeft het bereik (start en eind lijn) van de programma-lijnen waarop de positie
modificatie moet worden toegepast.
NOOT
Het eind lijnnummer moet groter zijn of gelijk aan het startnummer gespecificeerd
in item 2. Als alleen 1 lij moet worden aangepast dient het eind lijnnummer gelijk
te zijn aan het startnummer.
Offset relatief aan User
Modificatie wordt gedaan met referentie naar het user coordinaten systeem.
Tool
Modificatie wordt gedaan met referentie naar het tool coordinaten systeem.
Status De positie modificatie status geeft aan of een specifieke positie modificatie
conditie wordt gereflecteerd in het programma.
- EDIT :
De positie modificatie conditie wordt aangepast.
- ENABLED :
De positie modificatie conditie wordt gereflecteerd in het programma.
- DISABLED :
De positie modificatie conditie wordt niet gereflecteerd in het programma.
X tot R aanpassing Compensatie waardes X tot R geven de positie modificatie hoeveelheden aan.
Waardes (X, Y, Z) zijn in mm of inches, terwijl waardes (W, P, R) uitgedrukt
worden in graden. De hier gespecificeerde waardes worden omvat in de positie
data.
Bewegingssnelheid Deze snelheid items vervangen de bewegingssnelheden. Bewegingssnelheid
Joint snelheid vervangt lineaire en circulaire bewegingssnelheid met een bepaalde snelheid. Joint
speed vervangt de axiale bewegingssnelheid door een specifieke snelheid.
LET OP
Als de snelheid eenmaal is herschreven kan de originele waarde niet worden
hersteld.
-449-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
Item Omschrijving
Pas Y aan voor Dit item wordt alleen getoond als een ingebouwde traverse as is ingesteld als 7e as
in groep 1.
De richting van de additionele as is aangegeven in de bewegingsgroep.
Specificeer het compensatie doel voor de aangegeven richting.
Robot: Wijzig alleen de positie van de robot.Additionele as: Wijzig de positie van
de additionele as.All : Wijzig de positie van zowel de additionele as als de robot.
Als de offset relatief is ingesteld naar "Tool", kan alleen de robot worden
geselecteerd.
UNIT De positie modificatie unit functie wijzigt de eenheid van de positie modificatie
waardes (mm of inches).
SCHED De schedule functie wordt gebruikt om het nummer in te geven van de volgende
aan te passen positie modificatie conditie.
ENABLE ENABLED geeft de huidige positie modificatie waardes conditie in een gewenst
programma. De positie data en bewegingssnelheid worden herschreven volgens de
positie modificatie conditie. Deze functie-toets kan alleen worden gespecificeerd
wanneer EDIT of DISABLED is aangegeven.
DISABLE DISABLED annulleert de huidige positie modificatie conditie gereflecteerd in een
gewenst programma. De positie data gebruikt voor de positie modificatie wordt
hersteld. Deze functie-toets kan alleen worden gespecificeerd wanneer ENABLED
is aangegeven. De originele bewegingssnelheid kan niet worden hersteld.
COPY De positie modificatie copy functie kopieert een geselecteerde positie modificatie
conditie in een ander conditie nummer. Na kopieren wordt EDIT aangegeven als
de modificatie status.
CLR_ADJ De positie modificatie conditie wis functie wist alle positie modificatie en snelheid
waardes ingesteld in een geselecteerde positie modificatie conditie. De
programmanaam en bereik worden evenwel niet gewist. Als wissen (erase) wordt
uitgevoerd, kan het aangepaste programma niet worden hersteld in zijn originele
status.
CLR_ALL Deze functie-toets wist een geselecteerde positie modificatie conditie geheel, incl.
programmanaam en bereik. Als wissen (erase) wordt uitgevoerd, kan het
aangepaste programma niet worden hersteld in zijn originele status.
-450-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Klik op de F1, [TYPE] toets om het schermwissel-menu te tonen.
4. Selecteer "Prog Adjust." Dan verschijnt het positie modificatie conditie lijst scherm.
Positie modificatie lijst scherm
-451-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
NOOT
Als alleen maar 1 lijn moet worden aangepast, geeft je dezelfde waarde in voor start als
eindlijnnummer.
-452-
6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA B-82284NL-2/01
NOOT
Om een positie modificatie conditie te wijzigen na het geldig maken, annulleer je de conditie
eenmaal en wijzig je het.
NOOT
Wanneer bewegingsinstructies een positie register of incremental instructie omvatten worden de
wijzigingen niet gereflecteerd.
LET OP
Indien een snelheid eenmaal is gewijzigd, kan de originele waarde niet worden hersteld, ook niet
door indrukken van DISABLE.
10.Om de positie modificatie conditie van een ander conditie nummer in te stellen druk je op F3
SCHED.
-453-
B-82284NL-2/01 6. UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA
12.Om de ingestelde positie modificatie te kopieren naar een andere positie modificatie conditie
nummer, positioneer je de cursor op het te kopieren conditie nummer van de copy source en druk
op F1, COPY op de volgende pagina.
Geef het conditie nummer van de kopieerbestemming.
Onmiddelijk na een kopieer werking wordt EDIT aangegeven als de status.
Wijzig de items zoals gewenst.
-454-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
7 STATUS DISPLAY
De gebruiker kan de status van de robot bekijken via de status display.
Diverse schermen zijn beschikbaar voor het tonen van de status.
-455-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
LED Omschrijving
-456-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
NOOT
Als geen boodschapinstructie wordt uitgevoerd, wordt niets getoond op dit scherm.
NOOT
Zelfs wanneer een programma geforceerd wordt afgebroken, blijft de boodschap op het scherm.
-457-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
7.3 REGISTERS
Een register is een variabele voor het opslaan van integers of een decimale fractie.
Er zijn tweehonderd registers voorzien.
Het register scherm wordt gebruikt om registers te tonen en in te stellen.
WAARSCHUWING
Registers worden gebruikt in een programma. Wijzig nooit de waarde van een register voordat je
nakijkt hoe het register wordt gebruikt in het systeem. Anders kan het programma verkeerd
gewijzigd worden.
-458-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
Programma voorbeeld
7. Registers worden gebruikt in programma's waar het volgende is gespecificeerd:
• Register instructie (zie Subsectie 4.5.1)
• Indirecte specificatie van argumenten (zie Sectie 4.2)
Programma A wordt 11x herhaald, programma B wordt uitgevoerd en programma uitvoer stopt.
-459-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
WAARSCHUWING
Positie registers worden gebruikt in een programma. Wijzig nooit de waarde van een positie register
voordat je nakijkt hoe het register wordt gebruikt in het systeem. Anders kan het programma
verkeerd gewijzigd worden.
-460-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
6. Om de waarde van een positie register te wijzigen plaats je de cursor op het positie register waarde
veld. Druk op F3 "RECORD" terwijl je de SHIFT toets ingedrukt houdt.
• "R" geeft aan dat een positie register reeds een geteachte waarde bevat.
• Een sterretje (*) geeft aan van niet.
NOOT
In een multi-motion groep systeem,slaat teachen van een positie register de positie data op voor alle
assen onafhankelijk van de huidige bewegingsgroep.
7. Om geladen positie data uit een positie register te verwijderen druk je op F5 "CLEAR" terwijl je de
SHIFT toets ingedrukt houdt.
8. Selecteer "YES." De positie data van het gewenste positie register wordt verwijderd.
-461-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
9. Voor het bekijken van de huidige positie data waardes, druk je op F4 "POSITION."
Het positie register detail scherm verschijnt.
Om een waarde te veranderen plaats je de cursor op het gewenste veld en geef de nieuwe waarde in.
11.Om de opslag vorm te veranderen druk je op F5, [REPRE] en selecteer het formaat.
NOOT
JOINT display is geldig wanneer de robot wordt aangepast aan de nul-graden positie of wanneer
werkingen zonder beweging zoals een besturen van een tafel wordt uitgevoerd.
-462-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
14.Het positioe register kan worden gebruikt in programma's in het volgende geval:
• Positie data van bewegingsinstructie (zie Subsectie 4.3.2)
• Positie register instructie en offset instructie,etc. (zie Sectie 4.5 en Subsectie 4.3.5)
Programma voorbeeld
-463-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
WAARSCHUWING
Palletiseer register worden gebruikt in een programma. Wijzig nooit de waarde van een palletiseer
register voordat je nakijkt hoe het register wordt gebruikt in het systeem. Anders kan het programma
verkeerd gewijzigd worden.
-464-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
Joint coordinaten
Joint coordinaten geven de huidige positie als hoekverdraaiing van de basiskant van iedere as.
NOOT
Als het systeem een additionele as heeft, geven E1, E2 en E3 de positie data aan van de additionele
as.
-465-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
-466-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
3. Het huidige positie scherm kan ook worden getoond door te drukken op de POSN toets.
• Om joint coordinaten te tonen druk je op F2 "JNT."
• Om user coordinaten te tonen druk je op F3 "USER."
• Om world coordinaten te tonen druk je op F4 "WORLD."
-467-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
WAARSCHUWING
De werking van de robot en de controller wordt bestuurd met systeem variabelen. Enkel personen
die bekend zijn met de details van de invloed van wijzigingen van systeem variabelen dienen ze in
te stellen. Indien een persoon zonder detailkennis tracht de systeem variabelen in te stellen, kunnen
de robot en controller mogelijk niet (goed) werken.
-468-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
5. Om de instelling van systeem variabelen te wijzigen plaats je de cursor op het gewenste veld en
druk op ENTER na ingeven van de waarde. Of kies het gewenste item uit de functie labels.
6. Als een systeem variabele meerdere items omvat die behoren tot deze systeem variabelen
(hierarchische struktuur), verplaats je de cursor naar de gewenste systeem variabele en druk op de
ENTER toets. Dan wordt een lijst met items behorend aan de systeem variabele getoond.
WAARSCHUWING
Spanning moet worden aangezet om de nieuwe instelling geldig te maken.
Anders kan schade of letsel ontstaan.
-469-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
Meet de tijd vanaf de start van een timer totdat hij stopt.
Programma timers worden aangegeven door 4 STATUS/Prg Timer op het programma timer scherm.
-470-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
6. Om commentaar in te geven, plaats je de cursor op het commentaar veld, en druk op de enter toets.
Selecteer de input methode en geef karakters in met de functie-toetsen.
7. Als start programma wordt het programma waarvoor recent een timer was gestart aangegeven.
Als stop programma wordt het programma waarvoor recent een timer was gestopt aangegeven.
-471-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
Item Omschrijving
Om de systeem timers te tonen gebruik je 4, STATUS Sys Timer op het systeem timer scherm.
5. Om te schakelen tussen werkingsgroepen, druk je op F2, GROUP#, en geef het groepnummer in.
6. Om tussentijden te gebruiken, positioneer je de cursor op een gewenst item, en druk op
F3, ON/OFF om het in te stellen.
7. Voor het resetten van tussentijden, plaats je de cursor op een gewenst item, en druk op F4, RESET.
-472-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
NOOT
Je kan geen historie zien van een actueel programma.
-473-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
NOOT
Indien een enkel programma was uitgevoerd, worden F2, NEXT TASK ed F4, ALL CLEAR niet
getoond op het executie historie scherm.
5. Alleen als de getoonde status van een programma "Aborted" is, kan de historie worden verwijderd
door indrukken van SHIFT + F5,CLEAR.
6. Bij multitasking, toont indrukken van SHIFT+F5 CLEAR de historie van een andere taak.
7. Bij multitasking wordt de historie van alle taken verwijderd door SHIFT + F5 CLEAR indien Abort
is aangegeven voor alle taken.
-474-
7. STATUS DISPLAY B-82284NL-2/01
ITEMS Omschrijving
ITEMS Omschrijving
Als het [STATUS memory] scherm wordt getoond, verschijnt het volgende scherm op de teach
pendant.
Dit scherm geeft de laatst beschikbare informatie.
Een lijstscherm toont de status van programma gebied, permanent gebied en tijdelijk gebied.
Een gedetaileerd scherm toont de gebruiksstatus van alle genoemde gebieden en toont de hardware
informatie.
-475-
B-82284NL-2/01 7. STATUS DISPLAY
NOOT
Deze functie geeft de gebruiksstatus van het geheugen. Het wijzigt de status niet.
-476-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
8 FILE INPUT/OUTPUT
Dit hoofdstuk beschrijft de file transfer van en naar een communicatie toestel.
-477-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
3. Druk op F5, [UTIL] en selecteer 'set device'. Het volgende scherm verschijnt.
-478-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
LET OP
In de R-J3iC, de floppy disk (FLPY:) units onder kunnen niet worden gebruikt.
In de R-J3iC, de printer unit FANUC PRINTER (A86L-0001-0103) kan niet worden gebruikt.
Om de inhoud van een programma af te drukken gebruik je de ASCII save functie naar de output
van de inhoud van een programma in ASCII format naar de file input/output unit, laad het in een
personal computer, etc., en druk het af.
-479-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
In de R-J3iC worden de "Handy File", "FANUC Floppy", "Handy F MS-DOS", "Printer" items niet
getoond als communicatie unit instelling op het poort setup scherm.
-480-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
8.1.1 Geheugenkaart
Een flash ATA memory card en SRAM memory card kan worden gebruikt.
LET OP
Flash ATA memory card
1. Het wordt aanbevolen dat de bestanden op de flash ATA memory card worden ge backupt om
verlies tegen te gaan.
SRAM memory card
1. De SRAM memory card heeft een backup batterij nodig. Als een SRAM memory card wordt
gekocht, is de batterij niet inbegrepen. Installeer de battery in de kaart voor gebruik.
2. Als de batterij van de SRAM memory card leeg raakt, kan data verloren raken.
Maak dus altijd een backup.
Als een geheugenkaart wordt gebruikt, selecteer je de geheugenkaart volgens de beschrijving van
wijzigen file I/O devices (zie Sectie 8.1).
-481-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
OVERZICHT
De R-J3iC voorziet in een USB poort op het operation paneel, zodat bestanden kunnen worden
geladen en bewaard via de USB memory.
LET OP
USB units anders dan USB memory units worden niet ondersteund.
Sluit geen USB unit aan anders dan een USB geheugen unit aan de R-J3iC.
-482-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
"UD1 Ins" en subsequente text in de boodschap boven hangen af van het gebruikte type USB memory
produkt.
Bijv. als SanDisk Inc. Cruzer Micro wordt geplaatst, verschijnt.
LET OP
1. Als de FILE-066 boodschap niet verschijnt. zelfs nadat een USB memory unit is geplaatst,
verwijder dan de memory unit en plaats het opnieuw.
2. Het is niet mogelijk om twee of meer USB memory units tegelijkertijd te gebruiken.
LET OP
Wanneer een bestand wordt geladen of wordt bewaard, dien je de USB memory unit te laten zitten.
Anders kunnen betsanden op de USB memory unit corrupt raken. Als de USB memory unit is
voorzien van een lamp, zorg dan dat de lamp niet meer knippert voordat je de kaart verwijdert.
-483-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [FILE] item voor het file scherm.
3. Druk op F5, [UTIL]. Het onderstaande menu verschijnt.
-484-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
LET OP
Als de USB memory unit niet i sgeplaatst op de USB poort of de USB memory unit wordt niet
herkend, zal bestandswerking met de USB memory unit een alarm veroorzaken op de teach pendant
(waar de numerieke waarde xx interne informatie aangeeft).
Werking kan gewoon worden uitgevoerd na annulleren van het alarm met de [RESET] toets en bestand
werking wordt opnieuw geprobeerd of door de USB memory unit te verwijderen van de USB port en
het opnieuw te plaatsen.
Beschikbare produkten
Sommige USB memory produkten kunnen niet worden herkend door de R-J3iC of kunnen niet goed
bestanden ontvangen.
Deze USB memory units kunnen niet gebruikt worden want ze hebben veilige functies en vragen een
password voor toegang tot de drive wordt gegeven.
Per February 2006, USB memory units goed voor werking zijn de volgende:
LET OP
1. USB units anders dan USB memory units worden niet ondersteund.
Sluit geen USB unit aan anders dan een USB geheugen unit aan de R-J3iC.
2. In de R-J3iC, de floppy disk (FLPY:) units onder kunnen niet worden gebruikt.
- Floppy cassette adapter (A16B-0150-B001)
- Handy file (A16B-0159-B002)
(kan niet worden gebruikt, niet in FANUC of in MS-DOS formaat.)
In de R-J3iC, de printer unit FANUC PRINTER (A86L-0001-0103) kan niet worden gebruikt.
Om de inhoud van een programma af te drukken gebruik je de ASCII save functie naar de output
van de inhoud van een programma in ASCII format naar de file input/output unit, laad het in een
personal computer, etc., en druk het af.
-485-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
RS-422
Het gebruik van de RS-422 interface heeft de volgende voordelen:
• Terwijl de RS-232-C standaard een kabellengte ondersteunt van 10 tot 20 m, laat de RS-422
standeard een lengte toe van 50 m.
• RS-422 is minder vatbaar voor ruis dan de RS-232-C.
Voorbeeld
• Bij communicatie over een lange afstand gebruik je de RS-422 interface.
NOOT
De RS-422 interface gebruikt electrische signalen die anders zijn dan die van de RS-232-C
interface. Als de robot controller en een PC verbonden zijn met de RS-422 interface, kan een
gewone RS-422-naar-RS-232-C converter nodig zijn dara PC's normaal geen RS-422 interface
hebben.
Communicatie porten worden ingesteld via [6 Setting; port setting] op het poort instelscherm.
-486-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
-487-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
5. Verplaats de cursor naar het gewenste connector poort veld en druk op F3 "DETAIL.
Het poort instelscherm verschijnt.
-488-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
7. Selecteer een te wijzigen communicatie device. Wanneer het communicatie device wordt
ingegeven, worden de standaard waardes ingegeven in andere instelvelden.
De andere instelvelden kunnen veld voor veld worden gewijzigd. Als het "Device" veld wordt
gewijzigd naar een ander communicatie device, worden de standaard waardes voor dat device
ingegeven in andere instelvelden.
NOOT
Om aan te geven dat een poort niet wordt gebruikt, stel je "No Use" in op het corresponderende veld
van de communicatie apparatuur.
NOOT
Bij het instellen van een communicatie device, kan de foutboodschap "The port was not initialized."
worden getoond en de instelling van de poort gaat terug naar de vorige instelling. Bevestig in dit
geval het volgende.
-489-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
8.3 FILES
Een bestand (file) is een vorm van data opslag in het geheugen van de R-J3iC controller.
De volgende types van bestanden worden gebruikt:
• Program file (*.TP)
• Default Logic File (*.DF )
• System file (*.SV) gebruikt voor opslag instellingen.
• I/O Config Data File (*.IO ) gebruikt voor opslag instellingen Input/Output configuratie.
• Date file (*.VR) gebruikt voor opslag van data zoals registers
NOOT
De directory met programma bestanden wordt niet getoond op het file scherm. Het file scherm laat
je een extern memory device selecteren met daarin de gewenste bestanden voor wijziging.
Op het programma selectie scherm kunnen handelingen zoals kopieren, verwijderen en hernoemen
worden uitgevoerd. (Voor programmawerking, zie Sectie 5.5.)
• Registreren van een programma (zie Subsectie 5.3.1.)
• Verwijderen van een programma (zie Sectie 5.5)
• Kopieren van een programma (zie Sectie 5.5)
• Wijzigen van programma detail informatie (incl. het hernoemen van een programma)
(zie Sectie 5.5)
-490-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
-491-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
-492-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Programma selectie scherm Het aangeduide programma wordt bewaard op de floppy disk als een
programma file.
File scherm: Het gespecificeerde programma bestand, systeem file, etc kan worden bewaard op de
floppy disk.
De volgende bestanden kunnen worden bewaard: Bij een batch save operation worden programma
files, systeem files en applicatie files tegelijkertijd bewaard.
• Programma File
• Systeem file
• Default Logic File
• Standaard commando file
"5 SAVE" in het functie menu: Het is mogelijk om het te bewaren op de floppy disk als een
programma file en een systeem file, etc. van het programma en de data, etc. getoond op het scherm.
De volgende bestanden kunnen worden bewaard:
• Programma File
• Systeem file
• Data File
• Default Logic File
• Standaard commando file
-493-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer NEXT en selecteer "1 SELECT" op de volgende pagina. Het programma selectie scherm
verschijnt.
3. Druk op NEXT, > en op F4,SAVE op de volgende pagina. Het programma bewaar scherm
verschijnt.
NOOT
Geef geen bestandsextensie in in de programmanaam.
-494-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
LET OP
Als het huidge device al reeds een bestand heeft met die naam, zal de bewaarfunctie deze niet
overschrijven. Voordat een nieuw bestand wordt bewaard, dient het huidige bestand te worden
verwijderd van het device.
-495-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
NOOT
Bij een gecontroleerde start wordt F4 ingesteld op RESTOR i.p.v. BACKUP. Als RESTORE/
BACKUP wordt geselecteerd van het auxiliary menu, wordt BACKUP getoond.
-496-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer 7 FILE. Het volgende bestandsscherm verschijnt.
5. Als het bestand al reeds bestaat in het device verschijnt de volgende boodschap.
-497-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
3. Als het bestand al reeds bestaat in het device verschijnt de volgende boodschap.
-498-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Batch save
1. Druk op F4 "BACKUP", en selecteer "ALL of above"
NOOT
Sinds F4, BACKUP niet verschijnt bij een gecontrolleerde start, kan batch save operation niet
worden gebruikt.
2. Als F4, YES is geselecteerd, worden alle files in het externe geheugen gewist en alle data wordt
bewaard. Processing wordt onderbroken door de backward toets. Een interrupt vindt plaats als het
huidige bestand is verwerkt.
LET OP
Voor een batched save operation worden alle bestanden in het externe geheugen gewist.
Bekijk dus voor het uitvoeren van een batch save operation de bestanden in het externe geheugen.
-499-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
-500-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
-501-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer 7 FILE. Het file scherm wordt getoond.
4. Selecteer "*.*"(alle files). De lijst van de bewaarde bestanden op het device wordt getoond.
-502-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
Voordat een programma ingesteld als macro instructie wordt gekopieerd van een controller naar een
andere controller, dienen de macro instelschermen van de controllers te worden vergeleken. Zorg
dat de lijst van de twee controllers overeenkomen. Het programma dient alleen te worden
gekopieerd indien de lijsten overeenkomen. Anders kan een onvoorspelbaar resultaat plaatsvinden
met schade en/of letsel tot gevolg.
NOOT
Verwijderen van programma bestanden van het geheugen van de controller verwijdert niet
automatisch het identieke programma van een device.
LET OP
De operator dient te controleren dat het huidge device het te verwijderen bestand bezit. Anders kan
een ander bestand worden verwijderd.
-503-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer "SELECT" van de volgende pagina. Het programma directory scherm verschijnt.
4. Geef de naam van het te bewaren programma met de ASCII save functie, en druk op ENTER.
5. Het specifieke programma wordt bewaard met de ASCII save functie. Een bestand wordt bewaard
met extensie LS.
Op dezelfde wijze kan print data worden gegeven als een file in ASCII formaat via de print werking
gebaseerd op het auxiliary menu (Subsectie 8.6.2).
-504-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
NOOT
Seleceren van F4, RESTOR op het file scherm in de gecontrolleerde start (niet control start 2) laat
lezen van batches toe. Bestanden opgeslagen in een externe geheugen unit worden als volgt gelezen:
1. Bestanden met dezelfde naam als de bewaarde wanneer Systeem files worden geselecteerd
2. Bestanden met dezelfde naam als de bewaarde wanneer Applicatie worden geselecteerd
3. *.TP, *.DF en *.MN bestanden in het externe geheugen
*.SV en *.VR bestanden worden automatisch gelezen door het selecteren van Convert=YES.
LET OP
Indien een programma met dezelfde naam reeds bestaat gedurende een programma lees werking
wordt het bestaande programma overschreven.
-505-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Procedure 8-12
Laden van een programma bestand via het programma selectiescherm
Conditie
De file input/output device is juist ingesteld. Zie sectie 8.1
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer 0 NEXT en selecteer "1 SELECT" op de volgende pagina.
Het programma selectie scherm wordt getoond.
-506-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
NOOT
Geef geen bestandsextensie in in de programmanaam.
-507-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
-508-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Procedure 8-13 Laden van een programma bestand via het file scherm
Conditie
De file input/output device is juist ingesteld. Zie sectie 8.1
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer "7 FILE" om het file scherm te tonen.
-509-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
6. Indien een programma met dezelfde naam reeds bestaat in het RAM, wordt de volgende indicatie
voorzien:
7. Indien je een groep programma files wilt laden, selecteer je "*.TP" en druk op F3,LOAD.
Wanneer de PREV toets wordt ingedrukt, stopt het laden na afronding van het huidige bestand.
-510-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
-511-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
16.Wanneer een systeem file wordt gelezen is het nodig om te specificeren of conversie moet worden
uitgevoerd om compatibiliteit met het oude systeem te behouden. Normaal, selecteer YES.
-512-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Batch lezen
Stap
1. Selecteer een file scherm in de control start (niet control start 2).
2. Druk op F4, [RESTOR].
3. Een boodschap vraagt de gebruiker voor bevestiging op de prompt lijn.
4. Druk op F4, [YES]. De lees operatie start.Processing wordt onderbroken door de backward toets.
Een interrupt vindt plaats als het huidige bestand is verwerkt.
-513-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
-514-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [FCTN] toets om het menu te tonen.
2. Druk op [0 NEXT] en selecteer [4 PRINT].
3. Het huidig getoonde programma wordt geprint. Om te stoppen met afdrukken, druk je op PREV.
-515-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Systeem-variabele printen
Conditie
Het systeem variabele scherm wordt getoond.
Stap
1. Klik op de [FCTN] toets om het menu te tonen.
2. Druk op [0 NEXT] en selecteer [4 PRINT].
NOOT
Het duurt ca. 3 uur om alle systeem-variabelen te printen. Om het afdrukken van systeem-variabelen
te onderbreken druk je op de backward toets.
-516-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Stap
1. Klik op de [FCTN] toets om het auxiliary menu te tonen.
2. Druk op [0 NEXT] en selecteer [3 PRINT SCREEN].
3. Het getoonde scherm wordt uitgeprint. "¥" wordt geprint als het deel in reverse display op de teach
pendant. Om te stoppen met afdrukken, druk je op PREV.
-517-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
NOOT
Deze functie bewaart automatisch alle bestanden. Indien het opslag toestel voor automatische
backup kapot gaat, kan de data mogelijk niet worden gelezen. In geval van ongelukken is het nodig
backups te bewaren in een ander toestel zoals een memory kaart.
-518-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
8.7.2 Geheugenkaarten
De volgende tabel toont de mogelijke geheugenkaarten geschikt voor automatische backup.
Flash ATA memory card PCMCIA Flash ATA Card van SanDisk verkocht via I-O Data Device, Inc.
Compact flash memory card + CompactFlash MEMORY CARD van SanDisk
PC card adapter CompactFlash PC CARD ADAPTER van SanDisk
SRAM memory card Beschikbaar via FANUC.
A87L-0001-0150#256K (met een capaciteit van 256 Kbytes)
A87L-0001-0150#512K (met een capaciteit van 512 Kbytes)
A87L-0001-0150#1M (met een capaciteit van 1 Mbyte)
A87L-0001-0150#2M (met een capaciteit van 2 Mbyte)
NOOT
De SRAM kaart verliest zijn inhoud wanneer de ingebouwde batterij leeg is.
Een Flash ATA memory kaart of de CompactFlash memory card hebben geen batterijen nodig.
Het wordt aanbevolen om de Flash ATA of CompactFlash memory card voor deze functie te
gebruiken.
NOOT
De benodigde opslagcapaciteit is "(programma grootte + 200 Kbytes) # (aantal backup kopies + 1)."
Indien een programma 500 Kbytes groot is, kunnen 13 backup kopie versies ervan worden gemaakt
op een 10-Mbyte memory card.
NOOT
Indien een andere memory card wordt gebruikt wordt normale werking niet gegarandeerd en
kunnen fouten in de controller optreden.
-519-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
1 Automatische Backup werkt alleen als het ENABLE is. 5 Als de specifieke DI aan is, wordt backup uitgevoerd. (Als
de index 0 is, staat het uit.
2 Opslag toestel 6 Als het ENABLE is wordt backup uitgevoerd bij start up.
Default is "Backup (FRA:)" De interval kan worden ingesteld.
3 De huidige status van het device wordt getoond. 7 De specifieke DO wordt aangezet als backup wordt
uitgevoerd, of wanneer een fout optreedt tijdens backup.
(Zie 8.7.4 Uitvoeren Automatische backup)
-520-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
NOOT
INIT_DEV verwijdert alle bestanden, en creeert de speciale files en directories.
NOOT
INIT_DEV formateert het toestel niet.
Formateren van het device via file menu (F5 (UTIL)->"Format")
-521-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
1 Bewaren File
-522-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
• Dit menu verschijnt indien backup onmogelijk is, bijv. als geen memory card is geplaatst.
• In dit geval komt de robot niet in een alarm status. Een actief programma blijft actief. In dit geval
is het mogelijk om een programma extern te starten.
• Drukken op F5(RETRY), voert backup opnieuw uit.
• Drukken op de PREV toets herstelt het vorige menu.
• Als het backup-error signaal is ingesteld, gaat het specifieke signaal aan terwijl dit menu wordt
getoond.
-523-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
Bij gebruik van een FRA: Indien de grootte van de opslag in F-ROM in de controller kleiner wordt
dan 1 Mbyte, wordt de oudste versie automatisch verwijderd. In dit geval is het aantal bewaarde
versies kleiner dan in "Maximum number of versions."
Indien de grootte van de opslag in F-ROM in de controller te klein is voor opslag van een additionele
backup versie, wordt een error gedetecteerd gedurende automatische backup uitvoer.
Indien het onmogelijk is om een specifiek aantal backup versies op een memory card te bewaren a.g.v.
onvoldoende opslagcapaciteit, wordt een error gedetecteerd gedurende automatische backup uitvoer.
Geef een juist aantal backup versies in, aangenomen dat de vereiste opslagcapaciteit voor een backup
versie "programma grootte + 200 Kbytes" is.
Indien een error wordt gedetecteerd a.g.v. onvoldoende opslagcapaciteit gedurende automatische
backup, verminder je de waarde in "Maximum number of versions." Hierdoor worden oude backup
versies verwijderd waardoor opslagruimte vrijkomt.
Indien een backup versie wordt verwijderd door verlagen van de waarde in "Maximum number of
versions," kan het niet meer worden hersteld door de waarde weer te verhogen. Backup wordt
opgelsagen in individuele sub directories.
Wanneer automatische backup wordt uitgevoerd, worden backup bestanden bewaard in de root
directory, en dan worden ze gekopieerd naar de juiste directory.
File menu heeft allleen toegang tot de root directory, dus alleen de laatste versie van backup kan
worden geladen via het file menu.
Oudere versies kunnen ook worden geladen. (Zie 8.7.6 Herstellen Automatische backup)
Wanneer "all backup" wordt uitgevoerd in het file menu naar het geinitialiseerde device voor
Automatische Backup, worden bestanden gekopieerd naar de juiste sub directory zoals bij
automatische backup.
Indien de controller uit wordt gezet gedurende backup, of als backup vroegtijdig wordt gestopt,
worden alle backup files aangemaakt gedurende de huidige backupsessie verwijderd, en de laatste
backup versie geselecteerd wordt hersteld in de root directory.
-524-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
Normaal zit de laatste versie van backup in de root directory en kunnen worden geladen via het file
menu.
2. Selecteer de te laden versie en dan toont item " Loadable version " de tijd van de geselecteerde
versie. Nu worden de bestanden van de geselecteerde versie van backup gekopieerd naar de root
directory.
3. Je kan de bestanden van de geselecteerde versie laden via het file menu.
Wanneer een gecontrolleerde start wordt uitgevoerd, zal drukken op 'all of above' op het file menu
toelaten om alle backup files tegelijkertijd te lezen.
-525-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
De image backup functie kan worden gebruikt vanaf het [FILE] menu als het systeem in de cold start
mode is.
Nadat [Image backup] wordt geselecteerd van het menu, worden actuele backups gemaakt de
volgende keer dat de controller wordt aangezet.
Om backups terug te zetten, druk op - en hou ingedrukt - de [F1] en [F2] toetsen en zet de controller
aan.
Een menu verschijnt waarvan eerder bewaarde images kunnen worden teruggezet.
Opslagunits zijn een geheugenkaart (MC:) en PC server (TFTP:) aangesloten via Ethernet. Om een PC
server als opslagunit te gebruiken is het noodzakelijk om de Ethernet functie van de controller juist in
te stellen en de TFTP server functie op de PC server.
-526-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
LET OP
Image backup kan alleen worden gebruikt bij het systeem in 'cold start' mode. Het kan niet worden
gebruikt bij een gecontrolleerde start.
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [FILE] item.
3. Druk op F4, [BACKUP]. Het onderstaande menu verschijnt.
4. Als de teach pendant uit is wanneer Image backup wordt geselecteerd, verschijnt een prompt zoals
onder getoond.
-527-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
5. Image backup files worden bewaard in de root directory van een geselecteerde unit.
Bij gebruik van een gehugenkaart: die al *.IMG files heeft, verschijnt de bevestigingsboodschap:
LET OP
Indien de opslagunit TFTP is:, *.IMG files worden altijd overschreven.
6. Selecteer [YES], en een promptboodschap verschijnt, die vraagt om de spanning uit en weer aan te
zetten.
7. Selecteer [OK], en de spanning gaat automatisch uit en weer aan, zodat het systeem herstart.
8. Zodra spanning aangaat, wordt image backup automatisch gestart.
Een scherm zoals onder verschijnt.
WAARSCHUWING
1 Zet gedurende image backup de spanning niet af.
2 Bij gebruik van een MC: verwijder de geheugenkaart niet gedurende image backup.
9. Na afronden van image backup of als een error plaatsvond, gaat de controller verder met een
normale start procedure. Als de start klaar is, verschijnt een van de volgende schermen.
-528-
8. FILE INPUT/OUTPUT B-82284NL-2/01
2. Als een item anders dan 1 en 2 wordt geselecteerd, start de controller een normale start procedure.
Indien item 1 of 2 wordt geselecteerd, verschijnt het bevestigingsscherm zoals hieronder getoond.
-529-
B-82284NL-2/01 8. FILE INPUT/OUTPUT
-530-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9 UTILITY
Dit hoofdstuk geeft uitleg over de macro instructie, een speciale functie van de Robot controller.
-531-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
3 Macro programma
-532-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Macro programma
Een macro programma is een programma gestart door een macro instructie. Een macro programma
kan worden geteacht en worden afgespeeld (als een programma) op dezelfde wijze als een ordinair
programma, behalve voor de volgende beperkingen:
• Het subtype van een programma, wanneer geregistreerd als een macro program, wordt gewijzigd
in MR (macro).
Wanneer de registratie van het macro programma wordt geannulleerd, zal het subtype hernoemd
worden naar zijn originele vorm.
(Voor meer informatie over subtype, zie Subsectie 4.3.1.)
• Een macro programma geregistreerd als een macro instructie kan niet worden verwijderd.
• Een programma zonder bewegings(groep) kan worden gestart, zelfs wanneer de motion enabled
status niet is ingesteld (zelfs wanneer een alarm wordt gegeven).
(Voor de groep mask, zie Sectie 4.1.4)
Voor group mask instelling wordt het programma informatie scherm gebruikt. (Zie Subsectie 5.3.1)
• Een macro commando zonder bewegingsinstructie dient te worden gemaakt als een programma
zonder bewegingsgroep.
NOOT
Indien een macro instructie wordt toegewezen aan een toets op teach pendant, maakt de vorige
toegewezen functie onbeschikbaar.
LET OP
De operator dient te controleren dat geen macro instructie worden toegewezen aan gebruikers-
toetsen op de teach pendant. Indien instructies worden toegewezen kunnen problemen ontstaan.
-533-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
MF nummers van 1 tot 99 kunnen worden gebruikt, maar niet meer dan 20 macro instructie kunnen
worden toegewezen aan MF items.
NOOT
Het totaal aantal toewijzingen aan DI en RI is tot 5.
NOOT
De toegewezen macros aan UI signalen anders dan het HOME signaal kunnen worden ingesteld via
de systeem variabele $MACRUOPENBL.
NOOT
Het aantal wat kan worden gebruikt is een logisch nummer toegewezen aan de input signaal lijn.
Het macro instructie instelscherm [6 SETUP. Macro] wordt gebruikt voor instellen van een macro
instructie.
WAARSCHUWING
Voordat een programma ingesteld als macro instructie wordt gekopieerd van een controller naar een
andere controller, dienen de macro instelschermen van de controllers te worden vergeleken. Zorg
dat de lijst van de twee controllers overeenkomen. Het programma dient alleen te worden
gekopieerd indien de lijsten overeenkomen. Anders kan een onverwachte situatie zich voordoen.
-534-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Conditie
De macro programma detail informatie wordt ingesteld.
NOOT
Voor gemak kan een groep mask worden ingesteld voor een programma zonder
bewegingsinstructies.
NOOT
Indien het te wijzigen programma een bewegingsinstructie heeft kan de groep mask niet worden
ingesteld.
-535-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Het programma informatiescherm wordt gebruikt voor het wijzigen van de groep mask.
2. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
3. Selecteer 1, SELECT van de volgende pagina. Het programma selectie scherm verschijnt.
4. Druk op F2 DETAIL op de volgende pagina. Het programma informatiescherm verschijnt.
5. Verplaats de cursor naar groep 1 van "Group Mask." Druk op F5 "*" om (*,*,*,*,*) in te stellen.
NOOT
Indien het te wijzigen programma een bewegingsinstructie heeft kan de groep mask niet worden
ingesteld.
-536-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
5. Voor macro instructie input, druk op ENTER om het karakter string input scherm te tonen, en geef
karakters in via de F toets.
NOOT
Dubbele macro instructie definitie wordt niet geaccepteerd.
6. Voor macro programma input, druk op F4 [CHOICE] om de directory van programma's te tonen
en kies een choose programma. Als het macro programmanaam wordt ingegeven zonder de macro
naam, wordt de programmanaam gebruikt als de macro naam.
7. Voor device toewijzing, druk op F4 [CHOICE] om de directory van programma's te tonen en kies
een choose programma.
-537-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Nadat alle macro instructies zijn ingesteld wordt de informatie bewaard in een externe opslag in
geval dat de informatie opnieuw moet worden geladen. Anders raakt de huidige ingestelde
informatie verloren indien gewijzigd.
9. Voor verwijderen van macro instructies, verplaats je de cursor naar het gewenste veld en druk op
F2"CLEAR" terwijl je de SHIFT indrukt.
-538-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
NOOT
(*1) Zelfs wanneer de teach pendant uit is, kan een macro instructie zonder een bewegingsgroep
worden gestart vanaf een MF of SU via instelling van de systeem variabele
$MACRTPDSBEXE = TRUE.
*) Het is mogelijk om een argument toe te voegen in een macro instructie call in een programma en
het te gebruiken in een macro programma. Voor details, zie Subsectie 4.7.5, "Argumenten."
-539-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Procedure 9-2 Uitvoeren van een macro instructie via de teach pendant
(manueel werkingsscherm)
Conditie
• Als de Teach Pendant aan staat.
NOOT
Zelfs wanneer de teach pendant uit is, kan een macro instructie zonder een bewegingsgroep worden
gestart vanaf een MF of SU via instelling van de systeem variabele $MACRTPDSBEXE = TRUE.
• Een device van MF[1] tot MF[99] wordt ingesteld via het macro instructie instelscherm.
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer "3 MANUAL FCTNS."
3. Klik op de F1, [TYPE] toets om het schermwissel-menu te tonen.
4. Selecteer "Macro." Het manuele werkingsscherm verschijnt.
WAARSCHUWING
Het macro programma wordt gestart in de volgende stap, waardoor de robot een beweging kan
maken. De operator dient er voor te zorgen dat er zich geen personen of obstakels bevinden in het
werkgebied. Anders kan schade of letsel ontstaan.
-540-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
5. Om een gewenste macro instructie te starten, druk op F3 "EXEC" met de SHIFT ingedrukt.
Het macro programma wordt gestart.
Laat de SHIFT toets niet los totdat uitvoer van het programma is afgerond.
NOOT
Indien het programma een bewegingsgroep heeft, hou je de shift toets vast totdat werking van het
macro programma is afgerond. Indien de shift toets wordt losgelaten terwijl de macro wordt
uitgevoerd, zal uitvoer van het macro programma stoppen. Indien het programma geen
bewegingsgroep heeft, zal werking van het macro programma worden afgerond ook al wordt de
shift toets losgelaten.
LET OP
Als de shift toets losgelaten zal het macro programma geforceerd stoppen. Noot dat wanneer uitvoer
wordt onderbroken en F3 "EXEC" opnieuw wordt ingedrukt het macro programma weer wordt
uitgevoerd vanaf de 1e lijn.
-541-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Procedure 9-3 Uitvoeren van een macro instructie via de teach pendant
(via gebruikerstoets)
Conditie
• Als de Teach Pendant aan staat.
NOOT
Zelfs wanneer de teach pendant uit is, kan een macro instructie zonder een bewegingsgroep worden
gestart vanaf een MF of SU via instelling van de systeem variabele $MACRTPDSBEXE = TRUE.
• Een device van UK[1] tot UK[7] of SU[1] tot SU[7] wordt ingesteld op het macro instructie
instelscherm.
Stap
1. Om een macro instructie starten op de teach pendant, gebruik je de toegewezen gebruikerstoetsen
op de teach pendant.
WAARSCHUWING
Het macro programma wordt gestart in de volgende stap, waardoor de robot een beweging kan
maken. De operator dient er voor te zorgen dat er zich geen personen of obstakels bevinden in het
werkgebied. Anders kan schade of letsel ontstaan.
2. Wanneer een gebruikerstoets van UK[1] tot UK[7] wordt toegewezen aan een macro instructie,
druk je op de toegewezen gebruikerstoets om de macro instructie te starten.
NOOT
Een macro instructie met een bewegingsgroep kan niet worden uitgevoerd vanaf een device van
UK[1] tot UK[7]. Een device van SU[1] tot SU[7] moet worden toegewezen aan zo'n macro
instructie.
3. Wanneer een device van SU[1] tot SU[7] wordt toegewezen aan de macro instructie, druk je op de
gebruikerstoets en hou de SHIFT ingedrukt.
NOOT
Indien het programma een bewegingsgroep heeft, hou je de shift toets vast totdat werking van het
macro programma is afgerond. Indien de shift toets wordt losgelaten terwijl de macro wordt
uitgevoerd, zal uitvoer van het macro programma stoppen. Indien het programma geen
bewegingsgroep heeft, zal werking van het macro programma worden afgerond ook al wordt de
shift toets losgelaten.
-542-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
Als de shift toets losgelaten zal het macro programma geforceerd stoppen. Noot dat wanneer uitvoer
wordt onderbroken en F3 "EXEC" opnieuw wordt ingedrukt het macro programma weer wordt
uitgevoerd vanaf de 1e lijn.
LET OP
Wanneer een toets op de teach pendant wordt toegwezen aan een macro instructie, wordt het die
macro instructie's device, en kan de toets niet langer voor zijn vorige functie worden gebruikt.
-543-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Om het macro commando via DI of RI te starten, geef je het input signaal van de randapparatuur
of geef de signalen direct in op het I/O scherm van de teach pendant.
2. Als DI of RI of UI ingesteld op het macro instructie instelscherm wordt ingegeven, wordt de macro
commando toegewezen aan het signaal gestart.
NOOT
Verder, $MACROUOPENBL kan worden gewijzigd in het systeem variabele scherm getoond bij
een controlled start.
-544-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
1 Lineaire shift
Fig. 9.2 Shift
De volgende regels gelden bij het converteren van positie data:
Regels bij het converteren van positie data:
• Positie data bij Cartesiaanse coordinaten worden geconverteerd naar Cartesiaanse coordinaten.
Positie data bij Cartesiaanse coordinaten worden geconverteerd naar Cartesiaanse coordinaten.
• Indien geconverteerde joint coordinaten positie data buiten het variabele as gebied valt, wordt het
opgelsagen als ongedefinieerd. Geconverteerde Cartesiaanse coordinaten positie data wordt
opgeslagen zelfs als het valt buiten het variabele as gebied.
• Positie-gegevens in de positie registers worden niet geconverteerd.
• De positie data met joint coordinaten voor werkinginstructies met incrementele instructies worden
opgelsagen als ongedefinieerd.
Regels voor het Cartesiaanse coordinaten systeem nummer (UT, UF) in positie data met Cartesiaanse
coordinaten:
• Het cartesiaanse coordinaten systeem nummer wordt niet gewijzigd a.g.v. een conversie.
• Gedurende conversie (op het shift informatie input scherm), wordt een user coordinaten systeem
nummer (UF) of 0 gebruikt. Positie data wordt geconverteerd naar data in het Cartesiaanse
coordinaten systeem met UF of 0 (world coordinaten systeem) en getoond.
-545-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Regels voor configuratie (joint placement en draainmummer) van positie-gegevens met Cartesiaanse
coordinaten:
• De configuratie wordt niet gewijzigd als gevolg van de conversie.
• Voor het draainummer, als de conversie een rotatie van de pols veroorzaakt van 180° of meer dan
wordt het draainummer voor de as geoptimaliseerd en een boodschap verschijnt zodat de gebruiker
kan bepalen om het te accepteren of niet.
De volgende overige shift functies zijn beschikbaar:
• Program shift: Doet een 3-dimensionale lineaire shift of lineaire rotatie shift.
• Mirror shift : Doet een 3-dimensionele symmetrische shift over een gespiegeld vlak.
• Angle-input shift : Doet een rotatie shift over een specifieke as.
-546-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Programma-naam instelling
Het instelen van de programmanaam bepaalt de naam van het bron programma, het bereik van de
lijnen waarop de shift wordt uitgevoerd, alsmede de naam van het programma waarin de
verschuivingsresultaten moeten worden geplaatst en de lijn waar ze worden ingevoegd.
-547-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Voor een lineaire rotatie shift moeten drie bronpunten (P1, P2 en P3) en drie bestemmingspunten
(Q1, Q2 en Q3) worden aangegeven.
• Bij directe specificatie geeft de gebruiker direct de richting en hoeveelheid (X, Y, Z) in van de
lineaire shift. Bij directe specification, kan de lineaire rotatie shift neit worden ingegeven.
Om de program shift functie uit te voeren gebruik je het program shift scherm PROGRAM SHIFT.
Onderstaande figuur toont hoe te navigeren naar het program shift scherm
-548-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-549-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Druk op de scherm selectie-toets. Het onderstaande scherm verschijnt.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Druk op F1, [TYPE]. Het scherm wisselmenu verschijnt.
4. Selecteer Program shift. Het programmanaam invoerscherm verschijnt.
-550-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-551-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
10.Na instellen van shift informatie, druk je op F2, EXECUTE en op F4, YES.
De conversie resultaten worden geschreven naar het programma.
11.Het directe input scherm verschijnt met F2, DIRECT op de volgende pagina.
Specificeer de shift hoeveelheid direct.
NOOT
Stel de shift hoeveelheid in met coordinaten uit het world coordinaten systeem.
12.Na instellen van de shift amount, druk op F2, EXECUTE voor uitvoeren van de shift.
13.Als het draainummer wordt gewijzigd a.g.v. de shift wordt de gebruiker gewaarschuwd en
gevraagd om het te kiezen.
14.F1 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het gewijzigde draainummer.
F2 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het originele draainummer.
F3 uninit veroorzaakt dat de data ongespecificeerd wordt.
F5 QUIT onderbreekt de conversie.
15.Om alle shift informatie te wissen druk je op F1, CLEAR op de volgende pagina.
Dan wordt het huidge geselecteerde programma gespecificeerd als het bronprogramma.
-552-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Theoretisch gezien converteert de mirror shift functie de houidng van de tool van rechts-handige
coordinaten naar links-handige coordinaten. In de werkelijkheid wordt de houding teruggebracht naar
een rechts-handig coordinaten systeem door het inverteren van de Y-as omdat links-handige
coordinaten niet bestaan.
De mirror shift functie doet de conversie daarom wanneer het vlak van de symmetrie parallel is aan
het XZ vlak van het tool coordinaten systeem.
Fig. 9.2.2 (b) Conversie van een tool coordinaten systeem naar een ander met de Mirror Shift Functie
LET OP
Het tool coordinaten systeem moet juist worden gespecificeerd. De mirror shift functie vereist dat
de Z-as overeenkomt met de tool richting.
-553-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Het tool center point (TCP) moes juist worden ingesteld om een goede werking te garanderen met
de punten komend van de symmetrische shift. Anders hebben de punten komend van de shift offset
waardes.
Programma-naam instelling
Het instellen van de programmanaam bepaalt de naam van het bron programma, het bereik van de
lijnen waarop de shift wordt uitgevoerd, alsmede de naam van het programma waarin de
verschuivingsresultaten moeten worden geplaatst en de lijn waar ze worden ingevoegd.
Om de mirror shift functie uit te voeren gebruik je het mirror scherm MIRROR IMAGE SHIFT.
De uitleg van het programma shift scherm geldt ook voor het mirror scherm.
-554-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Stap
1. Druk op de scherm selectie-toets. Het onderstaande scherm verschijnt.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Druk op F1, [TYPE]. Het scherm wisselmenu verschijnt.
4. Selecteer Mirror Image. Het programmanaam invoerscherm verschijnt.
NOOT
Het laatste geselecteerde programma met het lijstscherm wordt automatisch geselecteerd als het
bronprogramma.
-555-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
WAARSCHUWING
Vermijd verplaatsen van de robot naar een positie die niet correct is verschoven. Controleer de shift
resultaten dus voor bewegen van de robot. Anders kunnen mogelijk problemen ontstaan.
10.Om alle shift informatie te wissen druk je op F1, CLEAR op de volgende pagina.
-556-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Programma-naam instelling
Het instellen van de programmanaam bepaalt de naam van het bron programma, het bereik van de
lijnen waarop de shift wordt uitgevoerd, alsmede de naam van het programma waarin de
verschuivingsresultaten moeten worden geplaatst en de lijn waar ze worden ingevoegd.
-557-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
3 Rotatie as
Om de angle-input shift uit te voeren, gebruik je het angle-input shift schem ANGLE ENTRY SHIFT.
Onderstaande figuur toont hoe te navigeren naar het angle input shift scherm
De items op het programmanaam instelscherm zijn hetzelfde als die voor het scherm van de program
shift functie.
-558-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-559-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Druk op MENUS. Het onderstaande scherm verschijnt.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Druk op F1, [TYPE]. Het scherm wisselmenu verschijnt.
4. Selecteer Angle entry. Het programmanaam invoerscherm verschijnt.
7. Voor shift met de rotatie as gespecificeerd, stel "Rotation axis specification" in op TRUE.
Geef indien nodig de "Iteration."
8. Specificeer de representatieve punten.
-560-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9. Voor referentie punt input, druk op F4 REFER. Selecteer F4 P[] of F5 PR[] voor invoeren van
argumenten.
12.Als het draainummer wordt gewijzigd a.g.v. de conversie, wordt de gebruiker gewaarschuwd en
gevraagd om het te kiezen.
13.F1 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het gewijzigde draainummer.
F2 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het originele draainummer.
F3 uninit veroorzaakt dat de data ongespecificeerd wordt.
F5 QUIT onderbreekt de conversie.Selecteer een van bovenstaande.
14.Voor het direkt ingeven van positie data voor representatief punt P0, positioneer je de cursor op de
P0 lijn en druk op Enter. Het rotatie as direkte specificatiescherm verschijnt.
-561-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
15.Om de positie van P0 te specificeren met numerieke waardes in een coordinaten systeem,
positioneer je de cursor op lijn Frame en druk op F4, [CHOICE].
Van het menu dat verschijnt, kies je het gewenste coordinaten systeem.
16.Voorzie dat de verdere shift informatie is ingesteld, druk op F2, EXECUTE voor het uitvoeren van
de shift.
17.Om alle shift informatie te wissen druk je op F1, CLEAR op de volgende pagina.
-562-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
NOOT
De coordinaten systeem change shift functie laat de gebruikers toe om aan te geven dat de position
data niet wordt geconverteerd.
-563-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Voor de tool change shift functies, selecteer de gewenste positie data conversie methode van het
volgende:
• TCP fixed: De originele positie van het tool eind punt wordt bewaard in de geconverteerde data.
Bijv. TCP fixed wordt gebruikt als de vorige grijper was beschadigd en wordt vervangen door een
nieuwe. Bij instellen van tool coordinaten systeem nummer van de oude grijper voor Old UTOOL
nummer en het tool coordinaten systeem nummer van de nieuwe voor New UTOOL nummer en
gebruik van de tool change shift functie met TCP fixed, wordt het TCP van de nieuwe grijper juist
verplaatst naar het originele specifieke punt.
• Robot fixed: De originele houding van de robot wordt bewaard in de geconverteerde data.
Bijv. Robot fixed is handig als het geteachte programma in een tool coordinaten systeem verschilt
van dat gebruikt in de huidige gemonteerde grijper en de juiste tool coordinaten worden later
ingesteld. Door instellen van het gebruikte tool nummer als programma was geteacht voor Old
UTOOL nummer en het juiste tool coordinaten systeem nummer voor New UTOOL nummer, en
gebruik van een tool change shift functie met Robot fixed, kan het programma werken in het
correcte tool coordinaten systeem, met dezelfde posities als de originelen.
Het coordinaten change shift functie laat de gebruiker toe om te specificeren om wel of niet positie
data te converteren.
• Doe conversie: Positie data wordt geconverteerd zodat het TCP op dezelfde positie is geplaatst.
• Geen conversie: Positie data wordt niet geconverteerd zelfs als het coordinaten systeem nummer
wordt gewijzigd.
-564-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Stap
1. Druk op MENUS. Het onderstaande scherm verschijnt.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Druk op F1 [TYPE]. Het scherm wisselmenu verschijnt.
4. Selecteer "Tool offset." Het programmanaam invoerscherm verschijnt.
-565-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9. Als het draainummer wordt gewijzigd a.g.v. de conversie, wordt de gebruiker gewaarschuwd en
gevraagd om het te kiezen.
10.F1 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het gewijzigde draainummer.
F2 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het originele draainummer.
F3 uninit veroorzaakt dat de data ongespecificeerd wordt.
F5 QUIT onderbreekt de conversie.
11.Om alle shift informatie te wissen druk je op F1, CLEAR op de volgende pagina.
LET OP
Als de tool change shift functie wordt uitgevoerd, wordt het tool coordinaten systeem nummer
(geselecteerd door het systeem) gewijzigd naar het nieuwe tool nummer.
-566-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Stap
1. Druk op MENUS. Het onderstaande scherm verschijnt.
2. Selecteer [1 UTILITIES].
3. Druk op F1, [TYPE]. Het scherm wisselmenu verschijnt.
4. Selecteer "Frame offset." Het programmanaam invoerscherm verschijnt.
-567-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9. Als het draainummer wordt gewijzigd a.g.v. de conversie, wordt de gebruiker gewaarschuwd en
gevraagd om het te kiezen.
10.F1 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het gewijzigde draainummer.
F2 geeft de axiale hoek aan geassocieerd met het originele draainummer.
F3 uninit veroorzaakt dat de data ongespecificeerd wordt.
F5 QUIT onderbreekt de conversie.
11.Om alle shift informatie te wissen druk je op F1, CLEAR op de volgende pagina.
LET OP
Als de tool change shift functie wordt uitgevoerd, wordt het tool coordinaten systeem nummer
(geselecteerd door het systeem) gewijzigd naar het nieuwe tool nummer.
-568-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Functie
De soft float functie werkt als volgt:
• Twee types Softfloat worden ondersteund: Joint soft float voor speciferen van de zachtheid
gerelateerd aan de richting van de rotatie van iedere arm van de robot, en Cartesiaanse soft float
voor specificeren van de zachtheid op de Cartesiaanse as.
• De functie gaat aan/uit via een instructie het programma.
De condities worden ook gespecificeerd middels de instructie.
• "Servo flexibility" kan worden gspecificeerd voor iedere as. De term servo flexibiliteit geeft hoe
sterk de as weerstand biedt tegen externe krachten. Het wordt ingesteld tussen 0% en 100%.
Servo flexibiliteit van 100% betekent het meest flexibel. De servo flexibiliteit wordt gespecificeerd
via een conditie tabel die een data set heeft voor een groep (voor negen assen).
• Als een externe kracht boven een bepaald niveau (zo hoog om de statische wrijvingskracht te
overkomen) wordt toegebracht op de robot, wordt de as van de robot ingedrukt en bewogen.
• Een externe kracht op de robot kan betekenen dat hij het geteachte punt niet haalt. De afstand tussen
geteachte punt en het punt dat de robot kan bereiken is bijna proportioneel aan de grootte van de
externe kracht.
• Als een statische belasting wordt toegepast op de robot, bestuurt de robot de kracht om zijn houding
te behouden, zelfs als soft float functie aan is.
De gedetaileerde omschrijving van de soft float functie volgt hieronder.
Programma instructies
De volgende drie programma instructies gerelateerd aan de softfloat functie worden ondersteund.
- SOFTFLOAT[n]
De soft float functie gebruikt de conditie n.
* De instelling van de soft float conditie wordt uitgelegd in "Conditie instelmenu".
- SOFTFLOAT END
De soft float functie staat uit.
- FOLLOW UP
Wanneer een externe kracht wordt verwijderd van de robot, probeert hij terug te gaan naar zijn
geteachte punt. Echter, deze instructie zorgt ervoor dat de robot ervan uitgaat dat de huidige positie
het getachte punt is waardoor de robot niet terug zal gaan naar het werkelijk geteachte punt.
-569-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
- Alleen instructie
De soft float functie staat aan na het einde van de beweging gespecificeerd op de lijn voor de enekle
gespecificeerde SOFTFLOAT[n] instructie.
In het volgende voorbeeld staat soft float aan na de beweging gespecificeerd op einde van lijn 1 en
gaat uit bij SOFTFLOAT END op lijn 5.
- Hulp bewegingsinstructie
De soft float functie wordt aangezet gedurende uitvoer van een bewegingsstatement geplaatst met een
SOFTFLOAT [n] instructie.
Het punt waar de soft float functie aangaat wordt bepaald door een soft float conditie
"Exec Start Ratio."
Hulp bewegingsinstructie wordt gespecificeerd als de ratio (van 0% tot 100% in stappen van 1%)
van de reisafstand voordat de robot het geteachte punt bereikt overeenkomend met een
bewegingsstatement gekoppeld aan SOFTFLOAT[n].
In het volgende voorbeeld wordt soft float functie effectief tussen P[1] geteacht als
bewegingsstatement op lijn 1 en P[2] geteacht als bewegingsstatement op lijn 2 gekoppeld met de
SOFTFLOAT[n] instructie.
NOOT
De hulp bewegingsinstructie wordt niet ondersteund voor Cartesiaanse soft float.
-570-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
- Conditie instelmenu
De soft float condities worden gespecificeerd op het [SETUP.Softfloat] menu, die de volgende twee
menus omvat.
• Lijst menu
• Detail menu
Een functie toets wordt gebruikt om een menu te kiezen.
• Drukken op F3 (DETAIL) op het lijst menu selecteert het detail menu.
• Drukken op F3 (LIST) op het lijst menu selecteert het lijst menu.
Tot 10 condities kunnen worden gespecificeerd voor de soft float functie.
-571-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Tabel 9.4 Instel items van het Soft float detail menu
ITEMS Omschrijving
Commentaar Soft float conditie nummer. Als default kunnen tien nummers worden ingesteld.
Drukken op de input toets met de cursor op lijn 1 laat een commentaar invoegen.
Het commentaar kan worden gespecificeerd gelijk als in andere menus.
Soft float start Lijn 2 geeft het punt aan waar de soft float functie aan is als de SOFTFLOAT [n] wordt
ratio gebruikt als een hulp bewegingsinstructie. Zie "Soft float functie effectief bereik" voor de
soft float start ratio.
Servo Servo flexibiliteit voor iedere as kan worden gespecifieerd op lijn 3 en de volgende lijnen.
flexibiliteit De servo flexibiliteit geeft aan hoe sterk de as weerstand biedt aan externe krachten. Het
wordt ingesteld tussen 0% en 100%. Servo flexibiliteit van 100% betekent het meest
flexibel.
Of soft float aan/uit is kan worden bepaald voor iedere as op lijn 3 en volgende lijnen.
Plaatsen van de cursor op het uiteinde (aan/uit instel gedeelte) van iedere lijn laat de F4
(ENABLE) en F5 (DISABLE) toetsen verschijnen.
Geeft hiermee aan om de soft float functie aan/uit te zetten.
NOOT
Drukken op F2 (NUMBER) selecteert een andere pagina van het detail menu voor andere
condities.
Enable/disable Als het is ingesteld op DISABLE, kan soft float niet worden uitgevoerd.
Coordinaten Select een van WORLD, USER en TOOL.
NOOT
Als remote TP wordt gebruikt, geeft USER het coordinaten systeem op de remote TCP aan.
-572-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Tabel 9.4 Instel items van het Soft float detail menu
ITEMS Omschrijving
X richting Stelt de zachtheid in op of rond de X-, Y- en Z-as.
Als Soft Rat vergroot, verlaagt de veerconstante waardoor de robot beweegt met minder
kracht. Als Soft Tol vergroot, verlaagt de maximum kracht en moment toegepast op de
robot in die richting, waardoor de robot beweegt met minder kracht.
Het verschil tussen Soft Rat en Soft Tol wordt hieronder getoond.
1. Kracht of moment
2. Soft Tol
3. Soft Rat
4. Positie afwijking
-573-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Beperkingen
Let op het volgende (beperkingen) bij gebruik van de soft float functie.
1. Beperkingen als soft float functie aan is
a. Het is niet gegarandeerd dat de robot altijd het geteachte pad volgt.
b. De geteachte route wijzigt al naar gelang de snelheid.
c. De gewenste werkingstijd kan langer zijn dan bij normale werking.
2. De soft float functie staat automatisch uit waneer:
a. Programma uitvoer start.
b. Programma uitvoer stopt.
c. Het programma stopt vanwege een alarm die de servo uitzet.
d. Jog feed wordt uitgevoerd bij een gepauzeerd programma.
e. Het programma wordt herstart nadat de cursor manueel is bewogen met het programma in
pauze.
f. Achterwaartse uitvoer wordt gedaan.
g. Spanning wordt aangezet.
3. Indien het programma wordt gepauzeerd en wordt herstart, worden de status van de soft float
functie (zoals aan/uit en de soft float start ratio) ingesteld naar de condities die bestonden voordat
het programma werd gepauzeerd, behalve voo rhet geval in bovenstaande werking, waar de soft
float functie uitgaat.
4. De soft float functie kan niet worden aangezet via een andere methode dan de SOFTFLOAT
instructie.
5. Met de soft float functie aan beweegt de robot in de CNT 0 mode (geen positie check wordt
gemaakt) zelfs als FINE is gespecificeerd als bewegingsstatement positioneringsmode.
6. Als soft float functie aan is, als een externe kracht de robot laat bewegen voorbij een bepaalde
afstand, volgt een servo alarm.
a. Als de robot rust : [SRVO-023 Stop error excess(G: i A:j)]
b. Als de robot werkt : [SRVO-024 Move error excess(G: i A:j)]
7. Als wordt getracht om de soft float functie aan te zetten terwijl remsturing aan is, wordt de rem
automatisch losgelaten voordat de functie aangaat.
8. Als soft float functie aan is, is remsturing uit.
9. Als de bewegingsgroep mask in een programma [*,*,*,*,*] is (er is geen bewegingsgroep), en het
programma geeft instructies met de soft float functie, volgt het volgende alarm:
[INTP-216 (program name, line number) Invalid value for group number]
10.Het bewegingsbereik van de soft float functie dient te worden geminimaliseerd. Een
gewichtsbalans kan wisselen afh. van de soft float ratio en reisafstand, dus verschuiven van de
vertikale as op en neer. Het bewegingsbereik met een hulp bewegingsinstructie gegeven dient om
dezelfde redenen ook geminimaliseerd te worden. Daarnaast dient de bewegingssnelheid laag te
zijn.
-574-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
11.Met de soft float functie aan, indien follow-up processing meer tijd vraagt dan gespecificeerd in
systeem variabele $SFLT_FUPTIM, vindt een servo alarm of programma pauze alarm plaats.
Systeem variabele $SFLT_ERRTP gefet aan welk alarm plaatsvond.
NOOT
Follow-up Met de soft float functie, externe krachten worden toegepast op de robot zodat het werkt
op posites die licht afwijken van de gespecifieerde. Wanneer de externe kracht wordt verwijderd na
afwerken van de werking, tracht de robot meestal abrubt terug te gaan naar een specifiek punt.
Follow-up voorkomt deze abrupte bewegingen.
-575-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
Als laatste as bijv. wordt de J6 as bedoeld van een robot met zes assen.
Bijv. deze functie is handig voor het draaien van apparaten met een continue rotatie, zoals conveyers,
pompen etc, via een robot as of additionele as.
Om items voor deze functie te bepalen zoals aan/uit gebruik je het SETUP Continuous T scherm
(nieuw). Het starten en stoppen van de continue rotatie functie worden vanuit een programma bepaald.
Voor het gebruik van deze functie is instelling noodzakelijk voordat continue rotatie kan worden
uitgevoerd.
Alleen een enkele continue rotatie as kan worden toegewezen aan een werkingsgroep.
De as moet aan de volgende condities voldoen.
• Laatste as van de robot
• Laatste as van de ingebouwde additionele rotatie as
• Eender welk normale additionele as
• Laatste as van de onafhankelijke additionele assen
De continue rotatie as moet aan de volgende condities voldoen.
• Het mechanisme moet geschikt zijn voor continue rotatie (moet vrij zijn van obstakels zoals
stoppers).
• De gear reductie ratio (waarde van Numerator Gear Ratio/Denominator van Gear Ratio op het
instelscherm, de snelheid van de motor voor een rotatie over de as) moet gelijk of kleiner zijn dan
4000.
Om deze functie te gebruiken is een optie (continue rotatie functie) nodig.
-576-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Functie
Als de functie aan is, wordt de as toegewezen als continue rotatie as met onbeperkte rotatie.
De hoek op de as is daarom weergegeven door een relatieve graad binnen +180°, niet door een
absolute waarde. Bijvoorbeeld, onderstaande figuur toont de rotatie van 0° tot 200° in de positieve
richting.
De hoek op de as na rotatie is -160°, niet 200°.
Als deze functie aan is maar er wordt geen continue rotatie uitgevoerd (zie volgende pagina voor uitleg
hoe de continue rotatie te gebruiken), wordt rotatie gedaan over de continue rotatie as van de huidige
hoek naar de gewenste hoek in de richting die het minste verdraaiing vraagt.
(Normaal is de richting van de rotatie over de as bepaald door de relatie tussen de huidige en gewenste
hoek.)
Deze "kortste weg werking" is effectief in reduceren van cyclustijd.
Instelling
To use the function,
• Doe de setup op het SETUP Continue T scherm en
• Specificeer de start/stop van de continue rotatie met de operatie add instructie, "continue rotatie
snelheidsinstructie."
-577-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Item Omschrijving
-578-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-579-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Noot
• Ccontinue rotatie gaat verder zelfs als logische instructies
(instructies anders dan die in het werkingsstatements) worden uitgevoerd.
• Gedurende het aflopen van een programma wordt het draainummer voor de continue rotatie as
genegeerd en is verondersteld gelijk aan "0."
• Het draainummer voor de continue rotatie as op een punt gespecificeerd wanneer deze functie aan
is, wordt altijd bewaard als zijnde "0."
• Als de rotatie as snelheid voor een continue rotatie snelheidsinstructie gespecificeerd is als "0,"
wordt continue rotatie niet uitgevoerd. Indien een werkingsstatement dan wordt gespecificeerd,
wordt kortste weg werking gedaan op de continue rotatie as. Dit is handig bij continue rotatie over
de continue rotatie as tijdelijk moet worden gestopt maar een tijdelijke stop van de robot aan het
eind van de continue rotatie moet worden vermeden. (Zie ook de sectie, "Voorbeeld gebruik.")
• Bij enkele stap uitvoer (voor- en achterwaarts) wordt continue rotatie niet uitgevoerd zelfs indien
een continue rotatie snelheidsinstructie is toegevoegd; kortste weg werking wordt uitgevoerd.
• Continue rotatie stopt a.g.v. een hold. Als programma uitvoer weer wordt gestart en als de
doelpositie al is bereikt op assen anders dan de continue rotatie as, wordt geen continue rotatie
uitgevoerd. Als de doelpositie nog niet is bereikt op assen anders dan de continue rotatie as, wordt
continue rotatie herstart.
• Continue rotatie over de continue rotatie as is mogelijk via jog feed.
Example of use
Hier volgt een voorbeeld over gebruik van de continue rotatie snelheidsinstructie.
-580-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Noot/beperkingen
Let op de volgende punten bij gebruik van deze functie:
• Als continue rotatie wordt uitgevoerd met een robot as of ingebouwde as.
De X en Y componenten van het tool coordinaten systeem moeten beide 0 zijn.
(Alleen de Z-as component kan een waarde hebben anders dan 0.)
Als niet aan deze conditie wordt voldaan, kan het pad van lineaire of boog werking niet worden
gegarandeerd in normale werking anders dan continue rotatie.
• Deze functie kan niet worden gebruikt tesamen met de volgende functies:
• Asynchrone additionele as snelheidsinstructie.
(De synchrone additionele as snelheidsinstructie kan worden gebruikt.)
• Arc sensor
• Weaving
• TCP speed estimatie functie (sealing flow rate control)
• Deze functie update automatisch de mastering data (alleen voor de continue rotatie as) volgens de
draai hoeveelheid over de continue rotatie as.
Dus, de vorige bewaarde mastering data kan mogelijk niet overeenkomen met de huidge mastering
data.
Na uitzetten van deze functie is mastering niet nodig.
• Als deze functie uit is, kan de huidge positie op de continue rotatie as buiten de slaglimieten vallen.
Zo ja, beweeg de positie van de continue rotati as binnen de limieten via jog feed of middels een
programma.
• Als, bij een multigroep systeem, de instelling op het SETUP Continuous T scherm wordt gewijzigd
en F4 DONE wordt ingedrukt, is het nodig om systeem variabele
$PARAM_GROUP[group].$SV_OFF_ENBL[i] (waar i een as nummer is) in te stellen op FALSE
om remsturing voor alle assen van alle werkingsgroepen uit te zetten voordat spanning weer wordt
aangezet via een koude start.
• Bij een multigroep systeem met meerdere continue rotatie assen, kunnen geen aparte continue
rotatie snelheden worden gespecificeerd.
• Aan het eind van een continue rotatie kan een of meer rotaties over de continue rotatie worden
gedaan om een zachte vertraging en stop te maken.
(Het aantal hangt af van de vertragingsconstante.)
• Zelfs bij achterwaartse uitvoer(single-step uitvoer), wordt kortste weg werking gedaan op de
continue rotatie as. Als daarom voorwaartse en achterwaartse uitvoer in volgorde worden
uitgevoerd in een werkingsstatement met de bewegingshoek dicht bij 180°, kan rotatie worden
uitgevoerd over de continue rotatie as in dezelfde richting als gedurende de voor- en achterwaartse
uitvoer.
-581-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Functie
De positie registers kunnen worden gesloten om te voorkomen dat hun inhoud wordt gewijzigd nadat
ze zijn gelezen. Als wordt getracht om een instructie uit te voeren om een gesloten positie register te
wijzigen (bijv. door toewijzen van een instructie voor het positie register, of een applicatie instructie
om data in het positie register in te stellen), volgt een alarm:
[INTP-128 Pos reg is locked]
Wanneer een functie (zoals data transfer), dus niet het programma, probeert om de waarde van een
gesloten positie register te wijzigen, wordt het volgende alarm gegeven:
[VARS-053 Pos reg is locked]
Positie registers worden in het algemeen gesloten en geopend via instructies in een programma.
Wanneer een programma die de positie registers heeft afgesloten wordt beindigd, zullen de positie
registers automatisch weer geopend worden.
Alle positie registers worden tegelijkertijd gesloten. Terwijl de positie registers worden gesloten is
toegang tot positie registers onmogelijk, zelfs in een andere bewegingsgroep.
NOOT
Voor het gebruik van positie registers instructies sluit je de positie registers. Wanneer positie
register instructies worden gebruikt tesamen met de ongeblokkeerde positie registers kan werking
moeilijk worden.
-582-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Werking
De volgende programma instructies zijn toegevoegd:
- LOCK PREG
Sluit alle positie registers.
Deze instructie voorkomt dat wijzigingen worden gemaakt aan een positie register.
- UNLOCK PREG
Opent de positie registers.
Dit zijn besturingsinstructies (geen bewegingsinstructies).
Ze worden op dezelfde wijze geteacht als andere besturingsinstructies
(Zie subsectie 5.3.5, "Teachen van een Besturings-Instructie"):
Voorbeeld
Het volgende toont het gebruik van LOCK PREG en UNLOCK PREG instructies in een programma:
Als lijn 4 in dit programma wordt uitgevoerd worden de positie registers gesloten.
Ze worden geopend bij uitvoer van lijn 10.
Dus, de bewegingsstatements met positie registers in lijnen 7 en 8, die worden uitgevoerd met gesloten
registers, zijn onderhavig aan de look-ahead uitvoer.
Indien het programma wordt afgebroken tussen lijn 4 en 10, worden de gesloten positie registers
automatisch geopend.
Indien het programma wordt gepauzeerd tussen lijn 4 en 10, en de cursor wordt manueel bewogen,
worden de positie registers geopend.
Nu wordt de look-ahead uitvoer niet uitgevoerd voor statements op lijn 7 en 8.
NOOT
Als achterwaartse uitvoer wordt uitgevoerd en dan normale uitvoer, worden de positie registers
geopend. Stel bijv. dat programma uitvoer wordt gepauzeerd gedurende uitvoer van lijn 6, en
achterwaartse uitvoer wordt gedaan tot lijn 5, dan wordt voorwaartse uitvoer weer herstart.
In dit geval worden de positie registers geopend. Dus, look-ahead uitvoer wordt niet uitgevoerd voor
lijn 7 en 8.
Als programma uitvoer wordt gestart van een lijn na lijn 4, worden de positie registers niet
gesloten.Dus, look-ahead uitvoer wordt niet uitgevoerd voor lijn 7 en 8.
Een LOCK PREG instructie kan worden gedaan zelfs wanneer de positie registers al gesloten zijn.
(Niets gebeurt, echter de LOCK PREG instructie wordt een 2e keer uitgevoerd.)
Ook, de UNLOCK PREG instructie kan worden gedaan zelfs wanneer de positie registers geopend
zijn. (Niets gebeurt, echter de UNLOCK PREG instructie wordt een 2e keer uitgevoerd.)
-583-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Noot
Let op de volgende punten bij gebruik van deze functie:
• De LOCK PREG en UNLOCK PREG instructies worden niet uitgevoerd in achterwaartse
programma uitvoer.
• Look-ahead wordt niet gedaan voor de LOCK PREG en UNLOCK PREG instructies.
Dit betekent dat wanneer een van deze instructies wordt gevonden, de look-ahead tijdelijk stopt;
nadat de instructie is uitgevoerd gaat look-ahead weer aan.
-584-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Functie
Deze functie kan twee DOs toewijzen (jog signaal en programma signaal) aan een enkele
werkingsgroep. Voor DOs, elk digitaal output signaal of robot output signaal van de robot kan worden
gebruikt.
Ieder toegewezen DO signaal gaat aan/uit onder de volgende condities:
- Jog signalen
• Als de teach pendant uit is gaan alle signalen uit.
• Als de teach pendant aan is, gaat het signaal voor de huidige geselecteerde werkingsgroep op de
teach pendant aan, terwijl de andere signalen uit gaan.
- Programma signalen
• Onafhankelijk of de teach pendant aan/uit is gaat het signaal voor de werkingsgroep van het huidige
uitgevoerde programma aan.
(Het signaal gaat niet aan als het programma alleen maar is geselecteerd.)
• Indien andere programma's worden uitgevoerd/tijdelijk gestopt met de multitask optie, worden de
signalen voor de werkingsgroepen van deze programma's ook aangezet.
Instelling
Voor het instellen van een werkingsgroep DO output functie, gebruik je het [Set up operation group
DO] scherm.
Om het signaalnummer van een werkingsgroep te wijzigen, plaats je de cursor op het signaalnummer
en geef een nieuwe waarde in.
Om het type signaal te wijzigen, positioneer je de cursor op het signaalnummer en druk op toets F4
"RO" of F5 "DO."
Om een signaal uit te zetten, stel je het nummer in op "0."
Hetzelfde signaal kan worden ingesteld voor het programma en jog signalen voor dezelfde
werkingsgroep.
In dit geval is het output signaal de OR van de twee signalen.
Dat is, het signaal gaat aan als het programma of het jog signaal aan gaat.
(Het signaal gaat uit alleen als zowel het programma als het jog signaal uitgaat.)
-585-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Programma MAIN, zonder werkingsgroep, start PRG A en PRG B met werkingsgroepen via
uitvoerinstructies. PRG A gebruikt werkingsgroep 1 en PRG B gebruikt groep 2.
• De programma signalen voor de groepen gaan niet aan wanneer programma MAIN alleen maar is
geselecteerd.
• Wanneer lijn 1 van MAIN wordt uitgevoerd, wordt PRG A gestart en het signaal voor
werkingsgroep 1 gaat aan.
• Wanneer lijn 2 van MAIN wordt uitgevoerd, wordt PRG B gestart en het signaal voor
werkingsgroep 2 gaat aan.
• Wanneer PRG A en PRG B beindigen, gaan de resp. signalen voor werkingsgroepen 1 en 2 uit.
Noot
Let op de volgende punten bij gebruik van deze functie:
• Hetzelfde signaal kan niet worden gedefinieerd voor verschillende werkingsgroepen.
• Terwijl een programma wordt uitgevoerd/tijdelijk gestopt, kan het type (DO of RO) en nummer van
het programma signaal niet worden gewijzigd.
-586-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Functie
Deze functie laat een hoofdprogramma aanroepen en voert een subprogramma uit voor of na een
specifieke werkingsbeindigingstijd.
Signaal output wordt gedaan voor of na een specifieke werkingsbeindigingstijd.
Via een instructie in een programma, specificeer je de tijd waarbij een subprogramma moet worden
angeroepen (in sec).
(Deze tijd heet 'execution start time'.)
De tijd waarin werking wordt beindigd is verondersteld op 0 sec, e.e.a. afhankelijk van het
positionerings type (FINE of CNT).
Via een instructie in een programma, specificeer je de naam van het aan te roepen subprogramma.
Instructie statement
Specificeer de execution start tijd en subprogramma na een operation statement.
3 subprogrammanaam
Voorbeeld
-587-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Fig. 9.8 (b) Timing van Subprogramma Uitvoer (TIME BEFORE Instructie)
Als execution start tijd, "n" seconden is, gespecificeerd met een TIME AFTER instructie, wordt het
subprogramma uitgevoerd n seconden na werkingsbeindiging.
Fig. 9.8 (c) Timing van Subprogramma Uitvoer (TIME AFTER Instructie)
Als de execution start tijd gespecificeerd met een TIME BEFORE instructie de werkingstijd
overschrijdt, wordt het subprogramma uitgevoerd zodra werking start.
Fig. 9.8 (d) Timing van Subprogramma Uitvoer (TIME BEFORE Instructie)
-588-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
Zelfs als robot werkingstijd wordt gewijzigd a.g.v. een andere override, is de tijd waarbij een
subprogramma wordt uitgevoerd afhankelijk van de execution start tijd. De execution start positie
van het subprogramma is daarom gewijzigd a.g.v. een andere override.
Indien 0 seconden is gespecificeerd, wordt het subprogramma uitgevoerd op hetzelfde moment als
wanneer de TIME BEFORE instructie niet is gespecificeerd.
zoek/vervang functie
Zoekfunctie
Door CALL programma voor search item CALL te kiezen, zoekt deze zoekfunctie voor de call
instructie van TIME BEFORE instructies.
Vervang functie
• Door vervang item TIME BEFORE/AFTER, TIME BEFORE/AFTER vervanging te kiezen kan
vervanging en execution start tijd vervanging worden uitgevoerd.
• Door CALL programma van replace item CALL te kiezen, kunnen subprogramma-namen voor
TIME BEFORE instructies worden vervangen.
Single step
Wanneer een werkingsstatement met een execution start TIME BEFORE instructie wordt uitgevoerd
in single-step mode, stopt werking tijdelijk op het moment wanneer het subprogramma wordt
aangeroepen.
Daarna wordt de rest van de werking in sync uitgevoerd in single-step executie van het subprogramma.
WAARSCHUWING
Wees dus altijd bewust van waar de robot gaat beginnen met bewegen als spanning weer wordt
hersteld. Schade of letsel kan anders plaatsvinden.
-589-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
2. Druk op toets F4 CHOICE. Een lijst met operation add instructies verschijnt.
-590-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Programma voorbeeld
Hoofdprogramma PNS0001
-591-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Noot/beperkingen
Als het subprogramma gespecificeerd voor Call, kunnen geen werkingsstatements worden
gespecificeerd.
(De werkingsgroep in het subprogramma moet zijn [*, *, *, *, *].)
Totdat uitvoer van het aangeroepen subprogramma stopt, wordt de volgende instructie in het
hoofdprogramma niet uitgevoerd.
Er is geen beperking op het aantal instructies gespecificeerd in een subprogramma.
De TIME BEFORE/AFTER add instructies kunnen worden gebruikt met de andere operation add
instructies (behalve applicatie instructies zoals spot [] en skip instructies).
Als de positioneringsspecificatie voor een werkingsstatement is Smooth, wijzigt de tijd voor
werkingsbeindiging afh. van het niveau van Smooth. De tijd waarbij een subprogramma wordt
aangeroepen wijzigt ook. Afhankelijk van de situatie, zelfs als de execution tijd is ingesteld op 0
seconden met een pre-executie instructie, kan het subprogramma te snel worden uitgevoerd.
Gebruik in zo'n geval een post-executie instructie.
Als een TIME BEFORE instructie is gespecificeerd op de laatste lijn van een hoofdprogramma, kan
de uitvoer van een hoofdprogramma stoppen voordat het subprogramma is aangeroepen, waardoor het
dus niet meer wordt aangeroepen.
Specificeer daarom niet een TIME BEFORE instructie op de laatste lijn van een programma.
Voor directe specificatie van signaal output, worden alleen DO, RO, GO en AO ondersteund.
-592-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.9.1 Overzicht
Deze functie roept een programma aan of geeft een signaal als het TCP in een regio komt die binnen
een bepaalde afstand van een doel-punt komt.
Deze programma call en signaal output wordt gedaan parallel aan uitvoer van het hoofdprogramma.
Voorbeeld
1 J P[1] 100% FINE
2 L P[2] 1000mm/sec FINE DB 100mm,CALL A
9.9.2 Specificatie
Item Specificaties Beperkingen
NOOT
(*1) Dit is de conditie voor uitvoeren instructie-deel.
-593-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.9.3 Configuratie
Voor het gebruiken van 'Distance Before' stel je de volgende systeem variabele in.
$SCR_GRP[1].$M_POS_ENB = TRUE
9.9.4 Instructie
1. Formaat
Distance Before wordt getacht in het volgende formaat.
NOOT
Distance Before is een bewegingsoptie. Je kan DB niet gebruiken als een standaard instructie.
2. Afstandswaarde
(i) Afstandswaarde
Distance Before voert het instructie-deel uit wanneer de TCP binnen een bepaalde regio komt met het
punt als middelpunt. Afstandswaarde bepaalt de radius van de bol. Afstandswaarde wordt bepaald in
millimeter. Afstandswaarde bereik is van 0 tot 999.9mm. Deze bol heet vanaf nu de 'trigger regio'.
1 R-J3 herkent dat de TCP in de trigger regio is. 2 Intern check punt van huidige positie
DO[1] gaat ON.
Fig. 9.9.4 (a) Cyclische controle of TCP in een trigger regio komt
-594-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Intern berekent de Robot controller de huidige positie om te bepalen of de TCP in een trigger regio is
of niet.
Het instructie-deel wordt pas uitgevoerd als de gecalculeerde positie in de trigger regio is.
LET OP
Uitvoertiming van het instructie-deel wordt bepaald door de afstand (in millimeter). Omdat de
beslissing voor trigger wordt gedaan door berekenen van de afstand tussen de huidige positie en het
gewenste punt, is de actuele uitvoertiming anders dan de afstandswaarde.
(Error in geval van 2000mm/sec is ca. 16mm)
-595-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Voorbeeld
Veronderstel dat de volgende bewegingsstatement is geteacht met $DB_MINDIST = 5.0
Voorbeeld
DO[] AANUIT
RO[] = R[]
puls
GO[] Constante
AO[] = R[]
AR[ ]
Je kan ook een output signaal doen via aanroepen van een programma die een signaal output instructie
gebruikt.
Maar om slechts een signaal uit te geven via DB, is de directe signaal output beter.
Het is gemakkelijker te lezen en te onderhouden.
4. Wijzigen van de trigger conditie
Instructie-deel wordt uitgevoerd als de robot controller herkent dat het TCP in een trigger regio is.
Maar in sommige gevallen zoals "going away" en "penetrate", herkent de robot controller niet dat het
TCP in een trigger regio is. Deze gevallen worden hieronder beschreven.
Geval 1 Pad van CNT beweging gaat niet door een trigger regio.("going away")
-596-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Case 2 Trigger regio is te klein voor controller om tijdig huidige positie te controleren. ("penetrate")
Voor deze gevallen wordt de conditie voor het instructie-deel om uit te voeren (ook wel DB conditie
genoemd) gewijzigd via $DB_CONDTYP.
"going away" en "penetration " wordt gedefinieerd in resp. (i), (ii) en (iii).
Distance Before voert het instructie-deel uit wanneer aan de DB conditie is voldaan.
Anders wordt een alarm gegeven.
Er zijn twee alarmen voor niet-getriggerde DB. Dat zijn INTP-293 en INTP-295. $DBCONDTRIG
bepaalt of alarm wordt gegeven. Boodschap is gelijk maar zwaarte verschilt.
Voor detail-informatie kunt U 5 raadplegen.
-597-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
(*1) Als Distance Before wordt getriggerd door "going away" in geval van $DB_CONDTYP = 1,
kan je een alarm geven bovenop de uitvoer van het instructie-deel.
Voor detail-informatie kunt U 4 (i) raadplegen.
(*2) Bij default configuratie, als bewegingsstatement met Distance Before wordt afgerond en de
robot stopt voordat "regio trigger" noch "going away" noch "penetration" trigger plaatsvind, zal
Distance Before het instructie-deel uitvoeren en een alarm geven. Zie ook 4 (iii).
Als het beindigingstype een CNT is en de afstandswaarde is klein, kan het voorkomen dat het TCP
niet in een trigger regio komt.
1 Voor dit punt, was TCP stap vor stap het doel-punt 3 Interne controle van punt voor DB trigger conditie
aan het benadern
-598-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
(ii) Penetratie
Deze functie controleert cyclisch of de DB conditie wordt getriggerd of niet. Vanwege deze cyclische
controle, kan een CNT beweging met hoge snelheid zorgen dat de Robot controller geen cyclische
controle uitvoert in een kleine trigger regio. Zie Fig. 9.9.4 (d).
1 Nu herkent de robot controller dat het TCP 2 Interne controle van punt voor DB trigger conditie
door een trigger regio is gegaan.
Als een bewegingsstatement met DB is afgerond en de robot stopt voordat aan "region","going away"
en "penetration" is voldaan, zal DB het instructie-deel uitvoeren en een alarm geven.
LET OP
Indien je de robot stopt via een E-stop wanneer een bewegingsstatement bijna klaar is, kan Distance
Before worden getriggerd juist na verder gaan met het programma.
LET OP
Indien je een programma stopt (halt) wanneer een bewegingsstatement met DB bijna is afgerond,
zal DB waarschijnlijk niet worden getriggerd. In dit geval voert Distance Before het instructie-deel
uit na verder gaan met het programma.
-599-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Volgens default wordt INTP-295 gegeven. Vanwege de zwaarte van dit alarm (WARN) wordt uitvoer
van het programma niet gestopt.
Indien je een programma wilt stoppen (halt) als de conditie niet was getriggerd, stel
$DB_CONDTRIG in op 1.INTP-293 wordt gegeven als de condition niet was getriggerd.
Programma wordt gestopt (halt) voor zwaarte van dit alarm, PAULSE.L. De robot vertraagt en stopt.
De getoonde afstand is de aanbevolen waarde voor de DB om te triggeren via de regio trigger.
6. Stap uitvoer
Indien Distance Before CALL programma wordt uitgevoerd via "step execution", wordt het
programma gestopt op het moment dat het sub programma wordt aangeroepen.
De rest van de bewegingsstatement wordt gedaan via de volgende stap die het sub programma stap
voor stap zal uitvoeren.
Stap uitvoer van een bewegingsstatement met DB signaal output is gelijk aan een statement zonder
DB behalve dat een signaal wordt uitgegeven.
LET OP
Als de afstandswaarde te klein is, kan het programma worden gestopt voor afronden van de
beweging en voordat aan de DB conditie is voldaan. In dit geval wordt de Distance Before niet
getriggerd door de stap uitvoer waar het was geteacht. De DB wordt getriggerd door de uitvoer van
de volgende lijn.
7. Halt en verdergaan
Halt en verdergaan met een bewegingsstatement met DB wijzigt de radius van de trigger regio.
Na verdergaan wordt de radius van de trigger regio gewijzigd naar een minimum radius
($DB_MINDIST +$DB_TORELENCE).
De bedoeling van dit proces is de uitvoer van het instructie-deel nadat het TCP het gewenste punt heeft
bereikt.
Dit voorkomt vroegtijdige trigger a.g.v. halt en verdergaan.
Dit betekent dat halt en verdergaan van programma's de trigger timing wijzigt van Distance Before.
Om de radius van de trigger regio niet te wijzigen stel je $DISTBF_TTS in op 0 (default waarde: 1).
Voorbeeld
Default configuratie
Veronderstel dat het volgende programma wordt uitgevoerd.
-600-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
1 Als er geen halt is voert DB hier het instructie-deel uit. 2 Het TCP bereikt de trigger regio niet omdat de radius van
Maar nu triggert DB niet vanwege de nu gewijzigde de regio is gewijzigd.
radius. DB wordt hier getriggerd als een "going away" trigger
Fig. 9.9.4 (e) Trigger timing na verder gaan met een programma
Voorbeeld
Verdergaan met $DISTBF_TTS = 0
-601-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Voorbeeld
Veronderstel dat het volgende programma wordt uitgevoerd en wordt gestopt op lijn twee.
DB conditie wordt nu nog niet getriggerd.
1 Na de halt, beweeg het TCP via JOG 3 Juist na verdergaan met het programma
wordt aan de DB conditie voldaan.
DO gaat ON
Voorbeeld
Veronderstel dat het volgende programma wordt uitgevoerd en wordt gestopt op lijn twee.
Aan de DB conditie wordt nu nog niet voldaan.
-602-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-603-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-604-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-605-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
3.Input index en output waarde zoals je doet voor normale I/O instructie.
3 Vinden/Zoeken Instructies
• Vinden Instructies
Je kan een programma vinden gebruikt voor DB via "find" op het F5 pull-up menu.
Door "CALL" te selecteren en dan "Call program" om het programma te vinden gebruikt in
DB.
Je kan ook een signaal output instructie vinden via deze functie. Selecteer item "I/O" op het
submenu.
• Vervang Instructies
Distance Before kan worden vervangen door TIME BEFORE/AFTER via "replace" op het
F5 pull-up menu.
Selecteer "TIME BEFORE/AFTER" als replace item in het submenu.
Je kan ook CALL en signaal output vervangen in het instructie-deel, zoals je doet voor
vervangen van normale CALL en DO etc.
-606-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-607-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-608-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
default
Systeemvariabele Doel
waarde
Interne minimum waarde voor afstandswaarde.
$DB_MINDIST Als de afstandswaarde kleiner is dan deze waarde volgens $DB_MINDIST 5.0
of meer, wordt $DB_MINDIST gebruikt als afstandswaarde i.p.v. de (mm)
geteachte afstandswaarde. Voor detail-informatie kunt U 9.9.4 2 (ii)
raadplegen.
Deze systeem-variabele bepaalt of de bewegingsafronding DB triggert of
$DB_MOTNEND niet. Zie ook 4 (iii). TRUE
Deze systeem-variabele bepaalt of de uitvoertiming van het instructie-deel
$DISTBF_TTS na bewegingsstatement met DB is gestopt (halt). 1
Voor detail-informatie kunt U 9.9.4 7 raadplegen.
-609-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
INTP-292 PAUSE.L
Voorbeeld
-610-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
• Conditie program
Beschrijft de te monitoren conditie en bepaalt het uit te voeren programma als aan de conditie is
voldaan.Programma voorbeeld
Dit conditie program zegt dat wanneer RI[2] uit gaat, STP RBT wordt aangeroepen.
*1 Bschrijft de gewenste monitoring conditie gevolgd door de instructie WHEN.
De types monitoring conditie zijn uitgelegd in het WHEN deel.
*2 Specificeert het uit te voeren programma als aan de conditie beschreven in *1 is voldaan.
Het uitvoerprogramma kan worden aangemaakt en genoemd opdezelfde wijze als een normaal
programma.
• Uitvoerprogramma
Aangeroepen als aan de conditie is voldaan.
Dezelfde instructies als die gebruikt in een normaal programma kunnen worden
gebruikt.Programma voorbeeld
-611-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
In het volgende voorbeeld, als de robot een werkstuk laat vallen, wordt de gebruiker gewaarschuwd
via een foutmelding en de robot wordt gestopt.
Voorbeeld TP (programma voor handling)
Monitor types
Er zijn twee monitor types: Programmamonitor en systeem monitor.
• De programmamonitor starts/stopt van een mnemonic programma (ook wel programma genoemd).
Als het programma stopt, stopt ook de monitoring.
• De systeem monitor wordt gestart/stopt via een bepaald scherm.
Het voert een constante monitoring uit, onafhankelijk van de uitvoerstatus van een programma.
(Monitoring gaat zelfs verder als het programma is afgelopen.)
- Programmamonitor
Dit type monitor hangt af van de uitvoerstatus van een programma.
Het is geschikt voor status monitoring binnen een apart programma.
Monitoring start met een instructie (monitor start instructie) in het programma.
Monitoring stopt met een monitor stop instructie of als het programma stopt.
De programmamonitor kan schakelen tussen twee instellingen: Instelling 1 waarin de monitor stopt
als het programma tijdelijk stopt, en instelling 2 waarin de monitor continue werkt.
NOOT
Instelling 1 en 2 kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.
-612-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
- Systeem monitor
Dit type monitor hangt niet af van de uitvoerstatus van een programma.
Het is geschikt voor monitoring van de status van het gehele systeem.
De monitor wordt gestart/stopt via een stauts scherm.
Het kan niet worden bestuurd via instructies uit het programma.
De systeemmonitor kan schakelen tussen twee instellingen: Instelling 1 waarin de monitor stopt na een
koude start, en instelling 2 waarin de monitor continue werkt.
NOOT
De programmamonitor en de systeem monitor kunnen tegelijkertijd worden gebruikt.
De monitors kunnen worden geschakled tussen de instelling van de volgende systeem variabelen:
$TPP_MON.$LOCAL_MT = 1D Wisselt de programmamonitor naar instelling 1 (default).
$TPP_MON.$LOCAL_MT = 2D Wisselt de programmamonitor naar instelling 2
(zelfde specificatie als dat voor KAREL)
$TPP_MON.$GLOBAL_MT= 0D Zet de systeem monitor aan (default).
$TPP_MON.$LOCAL_MT = 1D Wisselt de systeemmonitor naar instelling 1.
$TPP_MON.$LOCAL_MT = 2D Wisselt de systeemmonitor naar instelling 2.
-613-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Werking Status
MONITOR instructie Wanneer een monitor start instructie in het programma wordt uitgevoerd,
start monitoring met de specifieke programma monitor.
RESTART (statusscherm) Als de functie-toets RESTART wordt ingedrukt op het Programma monitor
scherm van het statusscherm, zal monitoring met de programmamonitor
gespecificeerd met de cursor herstarten.
START(statusscherm) Als de functie-toets START wordt ingedrukt op het Systeemmonitor
scherm van het statusscherm, zal monitoring met de systeemmonitor
gespecificeerd met de cursor starten.
Programma Stop Als de tijdelijke stop toets is ingedrukt of als het programma tijdelijk stopt
vanwege een alarm, zal de gestarte status monitoring met de
programmaprogram monitor stoppen, als de programmamonitor is
ingesteld op 1.
Programma Eind/Geforceerd Als het programma beindigt a.g.v. programmabeindiging, geforceerde
Eind beindiging of een alarm, zal de reeds gestarte programmamonitor worden
verwijderd. De verwijderde programmamonitor start niet totdat een monitor
start instructie wordt uitgevoerd.
MONITOR EIND Wanneer een monitor stop instructie in het programma wordt uitgevoerd,
stopt de specifieke programma monitor. De beindigde programmamonitor
start niet totdat een monitor start instructie wordt uitgevoerd.
PAUSE(statusscherm) Als de functie-toets PAUSE wordt ingedrukt op het Programma monitor
scherm van het statusscherm, zal monitoring met de programmamonitor
gespecificeerd met de cursor stoppen. De gestopte monitor herstart wanneer
de "Restart" toets wordt ingedrukt of als het programma herstart.Als de
functie-toets PAUSE wordt ingedrukt op het Systeemmonitor scherm van
het statusscherm, zal monitoring met de systeemmonitor gespecificeerd met
de cursor stoppen.
END(statusscherm) Als de functie-toets END wordt ingedrukt op het Programma monitor
scherm van het statusscherm, zal monitoring met de programmamonitor
gespecificeerd met de cursor stoppen.
RESUME Wanneer het tijdelijk gestopte programma herstart, zal de gestopte
programmamonitor herstarten.
Power failure handling Als power failure handling aan is en de monitor is aan het monitoren, zal
het volgende gebeuren als de spanning uit en weer aan wordt gezet.
- Status monitoring stopt als de programmamonitor is ingesteld op 1.
- Status monitoring gaat verder als de programmamonitor is ingesteld op 2.
(Het programma stopt tijdelijk, maar statusmonitoring wordt wel
uitgevoerd.)
- De systeem monitor gaat verder met status monitoring.
Als de monitor wordt gestopt, blijft het in de gestopte status wanneer de
spanning uit en weer aan wordt gezet.
Koude start Als power failure handling uit is disabled en de spanning gaat uit en weer
aan, stoppen alle monitors behalve de systeem monitor van instelling 2. De
systeem monitor van instelling 2 behoudt de status zoals voor het uitzetten
van de spanning.
Andere Voor andere werkingen blijft de monitor status behouden.
-614-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Instructie statements
Status monitoring wordt uitgevoerd in de sectie omvat door de volgende instructies:
• MONITOR <conditionele-programma-naam>
Monitoring start onder de conditie beschreven in het conditieprogramma.
• MONITOR END <conditionele-programma-naam>
Monitoring stopt onder de conditie beschreven in het conditieprogramma.
Conditie program
Het monitoring conditie programma, met het subtype genoemd WHEN, kan alleen condite instructies
specificeren.
• WHEN <conditionele-expressie>, CALL <programma-naam>
De volgende condities kunnen worden gebruikt:
-615-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
Afvallende kant: De afvallende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan de
conditie wordt niet voldaan zolang het signaal uit blijft. Aan de detectie conditie wordt pas voldaan
als het signaal wijzigt van de aan naar de uit status.
Opkomende kant: De opkomende kant van een signaal wordt gezien als de detectie conditie. Aan
de conditie wordt niet voldaan zolang het signaal aan blijft. Aan de detectie conditie wordt pas
voldaan als het signaal wijzigt van de uit naar de aan status.
NOOT
Een error nummer wordt gespecificeerd met een alarm ID gevolgd door een alarm nummer.
Error nummer = aabbbwaar aa = alarm ID
bbb = alarm nummer Voor uitleg over alarm IDs en nummers, zie de alarm code tabel uit de
operator's manual.
(Voorbeeld)
For SRVO-006 HAND broken, het servo alarm ID is 11, en het alarm nummer is 006.
Dus, Error nummer = 11006
-616-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Bij een conditionele vergelijkingsinstructie, kunnen meerdere condities worden gespecificeerd op een
enkele lijn in de condition statement, gebruik makend van logische operators ("en" en "of").
Dit vergemakkelijkt de programma struktuur, waardoor de condities eenvoudig te evalueren zijn.
Instructie formaat
Als de "and" (logisch produkt) en "or" (logische som) operators tesamen worden gebruikt, wordt de
logica vrij complex, en maakt het moelijk het programma te lezen en te begrijpen.
Daarom, verbiedt deze functie het gecombineerd gebruik van logische operators "and" en "or".
Indien meerdere "and" of "or" operators worden gespecificeerd voor een instructie op een enkele lijn,
en een van de operators wordt gewijzigd van "and" in "or" of van "or" naar "and," wijzigen ook alle
andere "and" of "or" operators en verschijnt de volgende boodschap:
Tot vijf condities kunnen worden gecombineerd met "and" of "or" operators op een enkele lijn.
(Voorbeeld)
Specificaties
Stap
1. Ingeven van een conditie programmanaam
Druk op het programma lijstscherm op F2 CREATE en geef de programmanaam in.
2. Selecteer Cond als het subtype.
Druk op F2 DETAIL om naar het programmadetail scherm te gaann.
Positioneer de cursor op een gewenst item en druk op F4 CHOICE.
Selecteer Cond van het subwindow.
NOOT
Nu wordt de werkingsgroep automatisch ingesteld als [*,*,*].
Een conditie programma heeft geen werkingsgroep nodig.
-617-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
Indien programma "A" programma "B" aanroept met een subprogramma call, en programma "B"
voert een monitor start instructie uit, zal de naam van moederprogramma "A," worden getoond in
de programmanaam kolom.
Item Omschrijving
CH Prog. Conditie programmanaam
Status Status van het programma, actueel of gestopt
Programma Naam van het moederprogramma dat de programmamonitor startte
F2 SYSTEM Schakelt het scherm naar het systeem monitor scherm. Als de systeem monitor uit
is ($TPP_MON.$GLOBAL_MT=0), werkt deze toets niet.
F3 RESTART Indien ingedrukt herstart deze toets de gestopte monitor.
F4 PAUSE Stopt de monitor.
F5 END Beindigt de monitor. De beindigde monitor wordt verwijderd van het scherm.
-618-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Item Omschrijving
CH Prog. Conditie programmanaam
Status Status van het programma, actueel of gestopt (leeg)
F2 PROGRAM Schakelt het scherm naar het programma monitor scherm.
F3 START Start de systeem monitor.
F5 END Stopt de monitor.
In de "State" kolom, een lege ruimte wordt getoond als gestopte monitor.
-619-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Noot/beperkingen
Indien meerdere conditie instructies zijn gespecificeerd in een conditie programma, worden meerdere
monitors op hetzelfde moment gestart.
Als, voordat een monitor start instructie beindi3gt, een andere monitor start instructie wordt
uitgevoerd, worden beide monitors op hetzelfde moment uitgeveord.
Als de conditie programmanaam gespecificeerd in de monitor start instructies hetzelfde zijn, wordt het
eerste conditie programma overschreven door de 2e.
De programma monitor stopt met status monitoring onder de volgende condities:
• De MONITOR END-instructie wordt uitgevoerd.
• Het programma beindigt.
• Het programma stopt tijdelijk. (Status monitoring herstart als het programma herstart.)
Tot tien condities kunnen tegelijkertijd worden gemonitord.
Tot vijf "and" of "or" operators kunnen worden gespecificeerd in een enkele monitoring conditie
instructie.
Terwijl het programma wordt uitgevioerd of als het is gestoph, kan de conditie statements
(conditie programma) niet worden aangepast.
In het uitvoerprogramma voor een systeem monitor, kan geen werkingsgroep worden gespecificeerd.
In het uitvoerprogramma voor een systeem monitor, moet de werkingsgroep worden gespecificeerd
als [*,*,*,*,*].
In het uitvoerprogramma voor een programma monitor, kan een werkingsgroep worden
gespecificeerd.
Terwijl de robot werkt echter, kan de robot niet worden bestuurd via het programma.
Terwijl de robot niet werkt, kan de robot worden bestuurd via het programma.
Als aan de conditie is voldaan komt het conditie programma in de END status.
Als conditie monitoring verder gaat, specificeer je een monitor start instructie in het programma.
Hef de monitoring conditie vooraf op.
Voorbeeld
Als er geen lijn is waarop de conditie van lijn 1 is gedropd, wordt direkt aan de conditie voldaan op
de monitor start instructie op lijn 9, met een MEMO-065 error als gevolg.
Het conditie programma kan niet direkt worden uitgevoerd.
-620-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.11.1 Overzicht
Dit onderdeel beschrijft de volgende items:
a. Beschrijving van de automatische error recovery functie
b. Definitie van verdergaan met een programma
c. Teachen van de RETURN_PATH_DSBL instructie
d. Instelscherm van de automatische error recovery functie
• Aan/uit van de automatische error recovery functie
• Definieren van te monitoren alarm codes
• Definieren van de recovery schakelaar DI
• Definieren van de error recovery informatie DO
(indicatid van de condities voor uitvoeren verder gaan programma)
• Aan/uit van de alarm-tijd automatische start functie
• Instellen maximum aantal automatische starts
• Definieren van het automatische start count register
• Definieren automatische error recovery alarm condities
e. Flowchart voor verdergaan met een gestopt programma
f. Handmatig scherm van de automatische error recovery functie
g. Uitvoer van het voortgezette programma vanaf de teach pendant en test mode
h. Wijzigen van de condities voor uitvoeren voortgezette programma)
i. Andere specificaties en restricties
j. Waarschuwingen (Lees dit i.v.m. de veiligheid.)
-621-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Robots stoppen soms door diverse alarmen tijdens productie. Als een robot stopt, is het noodzakelijk
om een herstel (recovery) uit te voeren en het programma weer voort te zetten dat origineel werd
uitgevoerd.
Bijv. stel dat de robot aan het booglassen is. Een alarm a.g.v. een boogstart fout wordt gegeven en stopt
de robot. In zo'n geval dient de operator de robot naar een veilige positie te bewegen, bijv. naar de
knipper voor het knippen van het einde van de draad, of om de toorts schoon te maken en dan het
originele programma weer voort te zetten.
-622-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-623-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
De automatische error recovery functie is zo ontworpen dat het werkt met de teach pendant uit.
Als de teach pendant aan is werkt de automatische error recovery functie niet tenzij een manuele
test mode is ingesteld op het automatische error recovery manuele werkingsscherm. Voor manuele
testen, zie "uitvoer van het voortgezette programma vanaf de teach pendant en test mode".
DI alarm functie
Door het ingeven van een gedefinieerd digitaal input signaal, kan een automatisch error recovery
alarm worden gegeven. Als dit alarm is gedefinieerd voor de alarm-tijd automatische start functie,
wordt het resume programma automatisch uitgevoerd via ingeven van het digitale input signaal.
Als de boodschap voor een automatische error recovery alarm, kan een boodschap van een
gebruikersalarm worden gebruikt. De alarmzwaarte kan worden ingesteld op LOCAL of GLOBAL.
Wanneer LOCAL is geselecteerd wordt het alarm alleen gegeven voor een programma dat het resume
programma definieert. De status van een te monitoren digitaal input signaal kan worden ingesteld door
kiezen van het signaal type uit DI, RI, en WI, wijzigen van siganal nummer en selecteren van de trigger
status tusen aan en uit.
Functie voor het uitzetten van de resume operation functie n auitvoer van het resume
programma
Bij booglas systemen is de resume operation functie normaal aan. Met deze functie aan, teruggaan naar
de originele stop positie wordt altijd uitgevoerd en een boog wordt gestart wanneer het originele
programma wordt voortgezet nadat de herstelwerking is afgerond.
In sommige systemen echter, wordt niet teruggegaan naar de originele stop positie. Bijv. als de toorts
touch status wordt ingegeven via DI, zal een resume programma worden gebruikt om de toorts lichtjes
in de toortsrichting op te heffen. Als de resume operation functie werkt, zal teruggaan naar de originele
stop positie worden uitgeveord zelfs wanneer de ophefwerking wordt gedaan. Met als resultaat dat de
toorts touch status weer actief wordt. In zo'n geval, dient de resume operation functie aan te blijven
maar dient het alleen uit te worden gezet na uitvoer van het resume programma.
Dit kan worden gedaan met de RETURN_PATH_DSBL instructie. Bij gebruik van deze instructie in
het resume programma, kan de resume operation functie alleen worden uitegzet als het originele
programma weer wordt voortgezet. Deze instructie is alleen geldig wanneer het wordt uitgevoerd
binnen een resume programma; de instructie is ongeldig wanneer uitgevoerd in een programma anders
dan het resume programma.
-624-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
In bovenstaande voorbeeld wordt het WIRE_CUT programma geteacht in de tweede lijn van het
WELD programma en wordt verwijderd op de zesde lijn. Sinds het WIRE_CUT programma is
gedefinieerd als het resume programma tussen de derde en de 7e lijn, wordt het uitgevoerd als het
resume programma. In de 7e en verdere lijnen wordt het resume programma verwijderd, dus het wordt
niet uitgevoerd.
Het resume programma wordt ook verwijderd als :
• Achterwaartse uitvoer wordt gedaan.
• De cursor lijn handmatig wordt gewijzigd.
• Het programma beindigt.
LET OP
Als de RESUME_PROG instructie wordt uitgevoerd binnen het resume programma, wordt het
gedefinieerd als een resume programma voor het originele programma.
-625-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
De RETURN_PATH_DSBL instructie is alleen geldig als het is geteacht binnen resume programma
instructies. Gebruik deze instructie zoals getoond in het onderstaande voorbeeldprogramma.
Als de instructie wordt geteacht zoals onder, werkt de resume werkingsfunctie niet wanneer het
originele programma verdergaat nadat het resume programma wordt beindigd, zelfs als de resume
werkingsfunctie aan staat.
-626-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-627-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Alarm instelscherm
-628-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
Zelfs wanneer een gedefineerd alarm wordt gegeven, wordt het resume programma niet uitgevoerd als
de recovery schakelaar DI uit is. Zonder gedefinieerde alarm code, dat is, als alle waardes 0 zijn, staat
de alarm code monitoring functie uit.
De specificaties van de alarm code monitoring functie zijn hieronder getoond.
Tabel 9.11.5 (a) Specificaties van de Alarm Code Monitoring Functie
-629-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Om met een resume programma verder te gaan na programma herstart, geef je als input de aan status
van de recovery schakelaar SDI. Als het uit is, wordt het originele programma uitgevoerd.
Als de alarm code monitoring functie en recovery schakelaar DI functie beide uitstaan, wordt het
resume programma altijd uitgevoerd op het moment herstart nadat het originele programma is gestopt.
Wanneer beide functies aan staan, is het moeilijk te bepalen of het originele programma of het resume
programma wordt uitgevoerd bij herstart.
De error recovery informatie DO is alleen aan als het resume programma wordt uitgevoerd bij herstart.
Als het signaal uit is, wordt het originele programma uitgevoerd bij herstart.
Bij deze functie, kan de operator weten welk programma wordt uitgevoerd.
Als aan de volgende condities wordt voldaan, gaat de error recovery informatie DO aan:
• De automatic error recovery functie staat aan.
• Het programma dat wordt uitgevoerd staat niet in single step mode.
De single step LED op de teach pendant geeft de single step status aan van het huidige gekozen
programma (meer precies, het programma ingesteld in $TP_DEFPROG). Wanneer het resume
program is gestopt, is de error recovery informatie DO aan zelfs als de single step LED op de teach
pendant brandt. Dit omdat het resume programma dat wordt uitgevoerd staat niet in single step
mode.
• Het resume programma wordt gedefinieerd in het huidige gekozen programma
(originele programma).
• Het huidige gekozen programma (originele programma) heeft een bewegingsgroep.
• Het huidige gekozen programma (originele programma) is gestopt, en het resume programma is
nog niet afgerond.
-630-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
• Het geselecteerde programma betekent het uit te voeren programma via ingeven van het start
signaal.
• Terwijl het resume programma wordt uitgevoerd, kan single step werking niet worden
uitgevoerd.
• Zelfs als de error recovery informatie DO aan is, wordt het resume programma niet uitgevoerd
bij achterwaartse uitvoer van het originele programma.
• Achterwaartse uitvoer in het resume programma is mogelijk.
• De update cyclus voor de error recovery informatie DO is 300 ms.
Als bovenstaande condities zijn gewijzigd, dien je 300 ms te wachten voor programma uitvoer.
De timing chart voor de error recovery informatie DO status en het start signaal is hieronder getoond.
-631-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
2 Uitvoer van het resume programma 4 Resume programma gestopt in het midden
-632-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
LET OP
Als de error recovery informati DO uit is wanneer het resume programma automatisch wordt
uitgevoerd, wordt "INTP-135 Recovery DO OFF in auto start mode" gegeven.
LET OP
Terwijl het resume programma wordt uitgevoerd, wordt het UOP PAUSED signaal gegeven. Dit
omdat het originele programma in de gestopte status is. Deze specificatie is hetzelfde als dat voor
multitasking systemen.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Als het automatische start functie item aan is, en er is geen monitor alarm code gedefinieerd, zal
ingeven van het start signaal voor uitvoer van het resume programma het resume programma
uitvoeren en zal dan verdergaan met het originele programma. In andere woorden, als het start
signaal wordt ingegeven terwijl het originele programma is gestopt, wordt het resume programma
uitgevoerd. Wanneer het resume programma klaar is, wordt het originele programma automatisch
voortgezet.
-633-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Het aantal keren wordt gereset als een bewegingsstatement is beindigt en wanneer de
CLEAR_RESUME_PROG instructie wordt uitgevoerd.
LET OP
Wanneer het resume programma wordt uitgevoerd anders dan door de automatische start functie is
de registerwaarde 0. Dus, een resume programma moet zo worden gemaakt dat hetzelfde
subprogramma wordt aangeroepen als de registerwaarde 0 is en wanneer het 1 is.
-634-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-635-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
1 Programma gestopt door een 'hold' 6 Herstart van resume programma van gestopte positie?
2 Programma gestopt door een alarm 7 Is error recovery informatie DO aan?
3 Opheffen alarm 8 Uitvoeren resume programma
4 Input startsignaal 9 Einde resume programma
5 Backward Executie? 10 Uitvoeren originele programma
Fig. 9.11.6 Flowchart voor Uitvoer Resume Programma (Als Automatische Start uit is)
LET OP
• Bij voorwaartse uitvoer als het originele programma gestopt is, wordt het resume programma
uitgevoerd als de error recovery informatie DO aan is; als het uit is gaat het originele programma
verder.
• Bij voorwaartse uitvoer als het originele programma gestopt is, wordt het resume programma
uitgevoerd als de error recovery informatie DO aan is; als het uit is gaat het originele programma
verder.
• Bij achterwaartse uitvoer als het originele programma gestopt is, wordt achterwaartse uitvoer
gedaan voor het originele programma zonder dat het resume programma wordt uitgevoerd.
• Bij achterwaartse uitvoer als het resume programma gestopt is, wordt achterwaartse uitvoer
gedaan voor het resume programma.
-636-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-637-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Werkingsmode
Er zijn 3 werk-mogelijkheden. De standaard-instelling is AUTO.
Als de display wijzigt van dit scherm naar een ander, wordt AUTO automatisch ingesteld.
• AUTO
Deze mode moet worden gekozen als de teach pendant uit is. Wanneer deze mode geselecteerd is,
wordt het resume programma uitgevoerd volgens de status van de alarm code monitoring functie
en recovery schakelaar SDI functie. Als deze mode is geselecteerd terwijl de teach pendant aan is,
wordt het resume programma niet uitgevoerd.
• NO_EXEC
Als deze mode is geselecteerd, is,de error recovery informatie DO altijd uit.
Dus in deze mode wordt het resume programma niet uitgevoerd.
• TP_TEST
Deze mode moet worden gekozen als de teach pendant aan is. Als deze mode is geselecteerd en
de teach pendant is aan, wordt het resume programma altijd uitgevoerd onafhankelijk van de status
van de alarm code monitoring functie of error recovery schakelaar DI functie.
-638-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-639-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Bijv. om resume programma uit te voeren als R[1] 1 is, creeeer je de het volgende monitor programma
en start je MONIT1.CH op het systeem monitor scherm.
De start condities kunnen worden gewijzigd via aanpassen van het monitor programma.
Voor gebruik van de status monitoring functie, zie de operator's manual op de status monitoring
functie. In dit geval is de automatische start functie niet beschikbaar.
-640-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
In dit geval, als het subprogramma is geselecteerd en wordt uitgeveord, gaat de error recovery
informatie DO aan en het resume programma wordt uitgevoerd.
LET OP
Bij gebruik van de automatische error recovery functie in een multitasking systeem, definieer je
alleen een resume programma in het hoofdprogramma. Zelfs wanneer een resume programma is
gedefinieerd in een subprogramma, kan dat resume programma niet worden uitgevoerd.
• Terwijl het resume programma wordt uitgevoerd, wordt het gestopte originele programma getoond
op het edit scherm.
• Als de cursor lijn in het originele programma wordt bewogen terwijl het resume programma
gestopt is, wordt het programma opnieuw uitgevoerd en het resume programma wordt voortgezet.
Nadat het resume programma beindigt, specificeren programma uitvoer toont een popup menu ter
bevestiging van de cursor beweging. Nadat Yes als bevestiging is ingegeven wordt het originele
programma uitgevoerd startend vanaf de nieuwe cursor lijn.
• In een single task systeem, als het resume programma is gestopt, veroorzaakt selecteren van een
programma anders dan het originele programma op het programma directory scherm dat het
originele programma wordt beindigd.
• Teach nooit booglas en 'weaving' instructies in het resume programma. Als een booglasinstructie
wordt uitgevoerd in het resume programm aterwijl booglassen wordt uitgevoerd door het originele
programma, wordt "ARC-034 Task does not control welding" gegeven. Verder wordt weaving niet
uitgevoerd in het resume programma.
• De automatische error recovery functie ondersteunt de power failure handling functie.
• De automatische error recovery functie staat uit wanneer een van de volgende opties is geladen:
• Arc sensor
• AVC (TIG arc lengte control)
• MIG EYE optie
• Root path memorization
• Line tracking
• Soft float
• Continuous turn
• Coordinated motion
• Remote TCP
• Accurate path functie
• Constant joint path functie (path not overridden)
• Multi robot control
-641-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.11.11 Waarschuwingen
Bij gebruik van de automatische error recovery functie dien je de volgende veiligheidsmaatregelen in
acht te nemen:
• Als een verkeerd programma of als in een programma een verkeerde werking is gedefinieerd als
een resume programma, beweegt de robot in de richting die de operator niet kan voorspellen.
Definieer een juist programma.
• Voor het ingeven van het start signaal en voor indrukken van de uitvoertoets op de teach pendant,
dien je i.v.m. de veiligheid de error recovery informatie DO status te controleren welk programma
wordt gestart; originele programma of resume programma.
• Als de werkingsmode is ingesteld op TP-TEST op het manuele werkingsscherm van de
automatische error recovery functie, wordt het resume programma gestart zelfs als een
gedefinieerd alarm niet wordt gegeven of als de recovery schakelaar DI uit is.
• Wanneer een werkingsmode ander dan AUTO is ingesteld op het manuele werkingsscherm van de
automatische error recovery functie, wijzigt de display naar een ander scherm, en de werkingsmode
wordt automatisch weer ingeschakeld op AUTO. Om een andere werkingsmode dan AUTO te
gebruiken, toon je altijd het manuele werkingsscherm van de automatische error recovery functie.
-642-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.12.1 Overzicht
De REMOTE TCP functie wordt gebruikt bij bewerkingsprocessen middels het bewegen de grijper
met een produkt. De robot houdt de relatie tussen de vaste tool en het werkstuk.
-643-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
1 De robot kan rotateren om het punt te behouden waar het Remote TCP is geteacht aan het werkstuk.
1 Als het centrum van de rotatie wordt gewijzigd door de variatie van de werkpositie, kan de robot niet draaien om het punt op
het geteachte Remote TCP te houden.
-644-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
1 Eenvoudig om te joggen van de Remote TCP 2 Niet eenvoudig om de Remote TCP te joggen.
onafhankelijk van de locatie en orientatie.
1 Een minimum aantal punten is nodig, onafhankelijk van 2 Veel punten zijn nodig voor de richting en positie van het
de orientatie en lokatie van het werkstuk. werkstuk.
-645-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
1 De robot beweegt met de geteachte snelheid waardoor 2 Je kan niet teachen om een relatieve snelheid te behouden,
een uniforme sealing mogelijk is. dus van uniforme sealing is geen sprake.
Benodigde optie
• Remote TCP (A05B-2350-J624)
En als je de volgende opties tesamen gebruikt is werking eenvoudiger.
• TCP auto set (A05B-2350-J520)
Beperkingen
De Specificatie van REMOTE TCP is als volgt.
• Ondersteunt enkel 6-assige robot en M-410i.
• Ondersteunt enkel Spot, Sealing en Handling tool.
• Arc tool functie en tracking functie worden niet ondersteunt.
De beperkingen van REMOTE TCP zijn als volgt.
• De functie wordt toegepast op lineaire en circulaire beweging.
• REMOTE TCP ondersteunt incremental beweging.
Echter de incremental beweging is relatief aan het uframe frame.
• REMOTE TCP ondersteunt geen Wrist joint.
De bewegingsoptie wrist joint REMOTE TCP kan niet samen in een TPE bewegingsinstructie.
• Als de robot beweging wijzigt van REMOTE TCP naar normaal, kan je de 'Speed Prediction'
functie niet gebruiken.
-646-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.12.2 Setup
Instellen
Bij gebruik van de REMOTE TCP functie, dien je het tool center punt te teachen die is gefixeerd op
de grond met de robot.
1 Z (Tool richting)
Je kan de REMOTE TCP positie instellen op dezelfde wijze als het User frame.
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer Frames.
5. Als het user frame niet wordt getoond, druk op F3[OTHER], en selecteer User Frame.
Als F3,[OTHER] niet wordt getoond, druk op PREV.
6. Verplaats de cursor naar het te gebruiken REMOTE TCP frame.
-647-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
1 De robotbeweging wordt uitgevoerd volgens REMOTE 2 REMOTE TCP beweging wordt uitgevoerd volgens het
TCP TOOL No.1 tool frame.
Doe de volgende procedure voor return uit de REMOTE TCP jogging mode.
1. Druk op FCTN.
2. Selecteer "TOGGLE REMOTE TCP".
Selecteer frame
Je kan het coordinaten systeem wijzigen via indrukken van de COORD toets.
Selecteer het frame behalve voor JOINT.
-648-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
<Programma voorbeeld>
Het werkstuk wordt bewogen naar P[1] via de relatieve snelheid 100 mm/sec tussen het werkstuk en
de remote tool.
Het werkstuk wordt bewogen naar P[2] via P[1] met de relatieve snelheid 100 mm/sec tussen het
werkstuk en de remote tool.
-649-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.13.1 Overzicht
High-sensitivity collision detectie is bedoeld voor een snelle detectie wanneer de tool of robot botst
met het werkstuk en om de robot te stoppen .
Deze functie verbetert substantieel de detectie gevoeligheid t.o.v. de gewone collision detectie functie.
Het kan een botsing veel sneller detecteren, en dus de mogelijke schade aan de tool en de robot zelf
verminderen.
Deze high-sensitivity collision detectie functie maakt shock sensoren en vergelijkbare toestellen
overbodig voor het beschermen van de grijper van de robot.
9.13.2 Specificatie
1. Als een collision is gedetecteerd, geeft de functie een alarm en stopt de robot snel middels een
vertraging op een wijze dat de schok voor de robot wordt verminderd.
2. Met deze functie hoeft de gebruiker de gevoeligheid niet aan te passen.
3. Programma instructies kunnen worden gebruikt voor het aan/uitzetten van deze functie.
4. De functie verhoogt de detectie gevoeligheid automatisch gedurende een teach werking, waardoor
het mogelijk is om schade te beperken a.g.v. onjuist handelen gedurende teachen; een periode
waarin de robot mogelijk kan botsen met een werkstuk.
-650-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Voorbeeld
10: J P[1] 100% FINE
11: COL DETECT OFF
12: L P[2] 2000mm/sec CNT100
13: L P[3] 2000mm/sec CNT100
14: L P[4] 2000mm/sec CNT100
15: COL DETECT ON
16: J P[2] 50% FINE
Dit programma zet de collision detectie uit tussen lijnen 12 tot 14.
LET OP
Collision detectie staat meestal aan.
Als het programma beindigd of wordt afgebroken, gaat collision detectie automatisch aan.
-651-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.13.4 Waarschuwingen
(1) Onder de volgende condities, kan de functie een botsing detecteren wanneer het niet moet:
• De belastingsinformatie of info over de toestellen is onjuist.
• Het gewicht of de inertia van de belasting overschrijdt de capaciteit van de robot.
• De voedingsspanning is te laag.
• Zwaar werk a.g.v. hoge versnellingen.
• Zwaar werk zoals omkeren door interpolatie
• Lineaire werking bij een kardinaal punt waar de as onderhavig is aan rotaties met hoge snelheid
Aktie: Als een botsing wordt gedetecteerd a.g.v bovenstaande dien je eerst de oorzaak weg te nemen.
Indien dit niet kan, kan het omsluiten van het deel waar de incorrecte detectie wordt gedaan via COL
DETECT ON / OFF instructies mogelijk het alarm en de stop vermijden.
(2) Collision detectie staat uit onder de volgende condities:
• Softflow staat aan.
• Remsturing is effectief (de rem is geblokkeerd).
(3) As valt na detectie
• Om de kracht te verminderen van de botsing, houdt de collision detectie functie de positie sturing
uit voor 200 ms na de botsing.
Dus, een lichte val van de as kan plaatsvinden na een botsingsdetectie.
-652-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.14 BELASTINGS-INSTELLING
9.14.1 Overzicht
Instellen van de informatie over de belasting op de robot kan het volgende effect hebben:
• Verhogen van de bewegings performance (zoals lagere vibratie en kortere cyclustijden)
• Meer effectieve reactie van de functies gerelateedr aan de dynamieka (zoals verhoogde
performance gerelateerd aan collision detectie en zwaartekrachtcompensatie)
Voor effectief gebruik van de robot, is het aanbevolen om de informatie juist in te stellen zoals
belasting van de grijper, werkstuk en toestellen gemonteerd op de robot.
9.14.2 Bewegingsprestatie-schermen
Er zijn drie bewegingsperformance schermtypes: Lijst scherm, belastinginstelscherm en device
instelscherm. Ze worden gebruikt voor specificeren van belastingsinformatie en de informatie over de
toestellen op de robot.
Deze schermen laten je eenvoudig de informatie speciferen die normaal in systeem variabelen
($PAYLOAD, $PAYLOAD_X, $PAYLOAD_Y, $PAYLOAD_Z, $PAYLOAD_IX,
$PAYLOAD_IY en $PAYLOAD_IZ in de $PARAM_GROUP) staat.
Je kan ook schakelen tussen de belastinginstelling van twee of meer belastingen.
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer "6 SETUP" van de volgende pagina.
3. Klik op de F1, [TYPE] toets om het schermwissel-menu te tonen.
4. Selecteer Motion. Het overzichtsscherm verschijnt.
5. (Indien een ander scherm verschijnt, druk op [PREV] een aantal maal totdat het lijstscherm
verschijnt.)
Voor een multigroep systeem, kan het lijstschem van een andere groep worden verkregen via F2
(GROUP).
-653-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
6. Belastingsinformatie kan worden gespecificeerd voor conditie No. 1 tot No. 10.
Zoals later zal blijken kan een juist conditie nummer worden geselecteerd als de
belastingsinformatie wordt gewijzigd door wisselen van de grijper.
Verplaats de cursor naar het gewenste No., en druk op F3 (DETAIL) om het gerelateerde
Belastingsinformatiescherm te tonen.
7. Geef de massa en zwaartepunt van de belasting in, en de inertia rond het zwaartepunt.
De X, Y en Z richtingen getoond op het belastinginstel-scherm zijn een referentie naar het default
tool coordinaten systeem (wat geldig is als geen ander tool coordinaten systeem is ingesteld).
NOOT
8. Drukken op F3 "NUMBER" laat je nar het belastingsinstelscherm gaan voor een andere conditie
No. Voor een multigroep systeem, drukken op F2 "GROUP" laat je gaan naar het instelscherm van
een andere groep.
9. Druk op PREV om terug te gaan naar het lijstscherm. Druk op F5 "SETIND", en geef een gewenst
instelconditie No in. De laatste conditie No. geselecteerd wordt gebruikt gedurende programma
uitvoer en jog werking.
(De initiele conditie is No. 0. Gebruik van de conditie zonder wisselen van de initiele instelling
veroorzaakt dat de initiele systeem variabele instelling wordt gebruikt. Gebruiken van de instelling
op het belastingsinstelling-scherm vraagt aanzetten van die instelling.)
10.Drukken op F4 ARMLOAD brengt je bij het apparaten instelscherm.
-654-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Voorbeeld
(1) Additionele instelling [i]
Dit programma selecteert belastings te gebruiken conditie 1.
Multi-groep operatie
De PAYLOAD[i] instructie selecteert normaal een belastingsinstelling conditie No. voor alle
werkingsgroepen voor dat programma. Voor een multigroep systeem echter is het mogelijk voor deze
instructie om te specificeren welke groep onderhavig is aan de belastingsinstelling condition No.
schakeling.
Drukken op F1 (GROUP) toont een menu dat keuzes bevat voor specificeren van een groep.
Je kan een groep van het menu selecteren.
Voorbeeld
PAYLOAD[i]
Dit programma selecteert belastingsinstelling conditie No. 1 voor groepen 2 en 3.
-655-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.15 BELASTINGS-SCHATTING
9.15.1 Overzicht
Het schatten van de belasting is een functie voor het bepalen van het gewicht van de belasting, zoals
tool en werkstuk gemonteerd op de grijper van de robot.
Deze functie maakt automatisch een schatting van bovenstaande informatie door de robot te laten
werken.
NOOT
(*) Het gedeelte aangeduid met **** is een vier-digit nummer dat varieert met de series.
Voor de 7D70 series, bijv. is de code A05B-2400-J669.
9.15.2 Werkingsprocedure
De belasting wordt als volgt geschat:
1. Stel het bewegingsbereik in van het te schatten deel.
2. Uitvoeren van de schatting van de belasting.
Indien een mechanisch deel zoals een motor is vervangen, is het nodig om te kalibreren.
Indien geen kalibratie wordt gemaakt na het vervangen van een mechanisch onderdeel, zal de
nauwkeurigheid van de schatting lager zijn.
-656-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-657-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
Alleen de J5 en J6 assen bewegen gedurende de schatting van de belasting.
De andere assen blijven in de positie waar ze zijn bij de aanvang van het schatten van de belasting.
Het bewegingsbereik is gedefinieerd als een interval tussen twee punten gespecificeerd op
schattingspositie 1 en 2 schermen. (Zie stappen 10 en 12.)
NOOT
Plaats de J5 rotatie as in een horizontale positie.
Hoe meer vertikaal de houding van de J5 as aanneemt, des te lager de nauwkeurigheid van de
schatting wordt.
NOOT
De nauwkeurigheid van de schatting wordt hoger als een massa is gespecificeerd.
Specificeer de massa zoveel mogelijk.
Zelfs als geen massa is gespecificeerd, is een schatting mogelijk als aan de volgende condities wordt
voldaan. De nauwkeurigheid is wel lager
2 J6 rotatie as
• De massa moet groot genoeg zijn en de afstand tussen punten A en B moet groot genoeg zijn.
• Het centrum van het zwaartepunt moet genoeg afstand hebben van de J5 en J6 rotatie as.
• Als voor de ingestelde posities op schattingspositie 1 en 2 schermen, het zwaartepunt moet
in of bij het vlak zijn van de J5 en J6 rotatie as.
-658-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
2 J6 rotatie as
-659-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-660-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
NOOT
Indien kalibratie wordt uitgevoerd met iets geplaatst aan de hand van de robot wordt incorrecte
kalibratie data ingesteld, en dus zal er geen normale schatting worden gedaan. Doe in dit geval de
kalibratie opnieuw.
-661-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
NOOT
Alleen de J5 en J6 assen bewegen gedurende de schatting van de belasting.
De andere assen blijven in de positie waar ze zijn bij de aanvang van het schatten van de belasting.
Het bewegingsbereik is gedefinieerd als een interval tussen twee punten gespecificeerd op
schattingspositie 1 en 2 schermen. (Zie stappen 9, 10 en 12.)
NOOT
Plaats de J5 rotatie as in een horizontale positie. Hoe meer vertikaal de houding van de J5 as
aanneemt, des te lager de nauwkeurigheid van de schatting wordt.
-662-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
NOOT
Als kalibratie is afgerond gaat CALIBRATION MODE automatisch uit.
Wijzig de CALIBRATION MODE niet gedurende kalibratie of schatting van de belasting.
Anders is mogelijk de kalibratie onjuist of niet uitgevoerd.
15.Verplaats de cursor naar lijn 4 (zodat "EXEC" verschijnt bij [F4]), en zet de teach pendant uit en
druk op "EXEC". De boodschap "Robot beweegt en maakt een schatting, klaar?" verschijnt.
16.Specificeer om de belastings-schatting uit te voeren.
(Selecteren van "YES" laat de robot bewegen. Let op, dit kan gevaarlijk zijn.)
• Om belastings-schatting uit te voeren door de robot, druk op [F4] (YES).
• Om te stoppen druk je op [F5] (NO).
17.Na afronden van lage en hogesnelheids werkingen is kalibratie afgerond.
(Werking schakelt automatisch van lage naar hoge snelheid. Zelfs wanneer de robot werkt op lage
snelheid, dien je afstand te houden, bij het plots overschakelen naar hoge snelheid kunnen
gevaarlijke situaties ontstaan).
-663-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
SPLCL_GRP[group].$TRQ_MGN[axis]
group: Groep nummerAs As nummer
Als onjuiste kalibratie data is ingesteld, bijv., door het maken van kalibratie met een verkeerd
gemonteerde belasting, kan het hertoewijzen van de vorige data aan de systeem variabele de vorige
kalibratie data herstellen. Het wordt aanbevolen om notitie te nemen van de vorige kalibratie data
om eventueel te kunnen herstellen.
-664-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.16.1 Algemeen
De Collision Detectie Functie is de mogelijkheid om de robot onmiddelijk te stoppen en reduceert
schade aan de robot, als de robot botst met andere objecten.
In het algemeen is dit toepasbaar op alle assen van de robot.
In het algemeen is dit toepasbaar op alle assen van de robot. Omdat een externe as ontworpen wordt
door de klant, zijn de parameters voor deze functie niet op voorhand bepaald.
Om dit in te stellen voor de externe as is parameter tuning nodig via de tuning procedure van deze
manual.
NOOT
Om de collision detectie parameters voor een externe as te tunen,
Collision Detectie voor externe as optie (A05B-2400-J645)
of
High Sensitive Collision Detection Package Optie (A05B-2400-J684).
9.16.2 Waarschuwing
De belastingsratio van de externe as moet kleiner zijn dan 5.
Als de belastingsratio van d eexterne as meer dan 5 is, is de bewegingsprestatie en gevoeligheid voor
collision detectie slechter.
-665-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Zoals boven vermeld, de disturbance torque wordt gereset bij de start van ieder programma.
Als er programma's zijn,
• maak een nieuw programma dat alle programma's aanroept voor tuning en laat dit
hoofdprogramma aflopen.
• Sla de max. / min. disturbance torque voor ieder programma op en vind de max. / min.
waarde in deze opgeslagen waarde.
4. Verplaats de cursor naar de toegestane waarde tussen haakjes voor de as.
Wijzig de toegestane waarde naar de gemeten max. of min. waarde.
-666-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
Als de disturbance torque bovengenoemde waarde overschrijdt, volgt een WAARSCHUWING
Boven Limiet = Max. toegestane waarde + 0.3 x Max. stroom van amp.
Onder Limiet = Min. toegestane waarde - 0.3 x Max. stroom van amp.
5. Loop de programma's opnieuw af met bovenstaande disturbance instelling, en bevestig dat er geen
mis-detectie is.
6. Klaar
-667-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Deze functie kan niet worden gebruikt tesamen met Soft float (A05B-2350-J612) of Small Circle.
9.17.1 Systeem-variabeles
ZWAARTEKRACHT COMPENSATIE
$PARAM_GROUP[group].$SV_DMY_LNK[8] FALSE
BOOLEAN RW PU TRUE/FALSE
[Naam]
Zwaartekracht compensatie Enable/Disable
[Betekenis]
TRUE Gravity Compensation Enable
FALSE Zwaartekracht compensatie staat uit bij normale levering af-fabriek.
Stel deze variabele in op TRUE en cycle power voor gebruik.
Om het terug uit te zetten, stel je de variabele in op FALSE, doe een gecontrolleerde start, en voer
robot setup opnieuw uit. (Door dat te doen worden de bewegingsparameters teruggezet naar de
default-waardes. Als de bewegingsparameters zijn gewijzigd, dienen ze opnieuw te worden
gewijzigd.)
$PARAM_GROUP[group].$MOUNT_ANGLE 0
REAL RW PU -100000 ~ 100000 (deg)
[Naam]
Montagehoek van de Robot
[Betekenis]
Stel 0graden in voor vloermonatge, 180° voor ondersteboven, of de montagehoek bij bevestiging aan
de wand. Cycle power na instelling.
-668-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
PAYLOAD INSTELscherm
5. Stel de belasting (payload), payload centrum en payload inertia in. X, Y en Z richtingen in dit
scherm betekenen X, Y en Z as van het default (de instellingen zijn allemaal 0) tool frame.
Na ingave van de waarde , zal de boodschap "Path and Cycletime will change. Set it ?" worden
getoond. Kies F4(YES) Ja of F5(NO) nee.
6. Om het payload instelscherm van een ander schedule nummer te gebruiken druk je op
F3(NUMBER). Om het scherm voor een andere groep te gebruiken druk je op F2(GROUP).
(Alleen in multi-groep systeem)
7. Druk op de PREV toets om terug te gaan naar het bewegingsscherm (default scherm).
Druk op F5(SETIND) en geef het te gebruiken schedule nummer in.
8. Druk op F4(ARMLOAD) in het bewegingsscherm (default scherm) voor gebruik van het arm-
belasting instelscherm.
-669-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
ARMLOAD Instelscherm
9. Stel de arm belasting op as #1 en as #3 in. Na ingave van de waarde , zal de boodschap "Path and
Cycletime will change. Set it ?" worden getoond. Kies F4(YES) Ja of F5(NO) nee. Doe na instellen
van de arm-belasting een cycle power.
-670-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Level Werking
Install Laat de gebruiker namen, passworden en niveaus toewijzen. Laat de gebruiker namen,
passworden en niveaus opheffen. Laat de gebruiker het password log aan/uitzetten. Laat de
gebruiker het aantal password users in het systeem instellen. Laat de gebruiker alle
werkingen uitvoeren die gebruikers instellen, programma's en operators kan uitvoeren.
LET OP
Alleen een install user kan worden ingesteld.
Setup Laat de gebruiker werkingen uitvoeren voor algemeen gebruik van systeem-instelling.
Program Laat de gebruiker meer geadvanceerde werkingen uitvoeren dan produktie-operators
kunnen.
Operator Laat de gebruiker toe om basis-werking uit te voeren.
User-Defined Laat de gebruiker om basis-werking uit te voeren tenzij anders bepaald in het password
configuratie file.
LET OP
In een standaard systeem is de gebruiker ingesteld op het operator level als de controller aan staat.
WAARSCHUWING
Er zijn sommige functies die niet kunnen worden uitgevoerd zonder password van de install user.
Indien het password van de install user is vergeten, dient U contact met FANUC Robotics op te
nemen.
-671-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Password werkingen
Voor het gebruik van passwords dient eerst een install user te worden aangemaakt. Om een install user
in te stellen is het nodig om een install user naam en een password toe te wijzen en in te loggen.
Eenmaal ingelogd kan de install user diverse user namen, levels en passworden voor iedere andere
gebruiker instellen.
LET OP
De password functie kan niet worden gebruikt tenzij een install user naam en een password zijn
toegewezen.
Nadat de install user een user naam en password level en een password aan een user heeft toegewezen,
dient deze user in te loggen op het toegewezen niveau. De user selecteert zijn user naam en geeft zijn
password in om in te loggen. Alleen een user kan per keer inloggen. Dit gaat via de teach pendant,
CRT/toetsenbord, KCL, etc.
Als de user klaar is logt hij uit. Als hij dit niet doet, kan een timeout plaatsvinden als de tijd voor een
user timeout is verstreken. Als de tijd voor een user timeout is verstreken of als de user uitlogt, zal het
systeem teruggaan naar het operator level, zodat een andere user in kan loggen. Als een user vergeet
uit te loggen, zijn er gevallen waarin de user wordt gedwongen uit te loggen door een andere gebruiker.
Als de install user het opslaan van via het log op het password instelscherm aanzet, wordt het password
log getoond op het alarm scherm. In het password log, wordt belangrijke informatie over data
wijzigingen (beschrijving van de wijziging door de users en het tijdstip) wordt getoond. Voor details,
zie Procedure 9-19 "Tonen password log".
Voor informatie over het toewijzen van een user naam, password level en password van de install user,
zie Subsectie 9.18.2, "Password werkingen via de Install User". Voor informatie over operator,
programma en setup users, zie Subsectie 9.18.4, "Password Werking via Programma Users en Setup
Users".
-672-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Procedure 9-12
Toewijzen user naam en standaard password voor ieder password level
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Passwords." Het onderstaande scherm verschijnt.
LET OP
Het is nodig om eerst een install user naam en een password in te stellen.
6. Gebruik onderstaande steppen voor toewijzen van een install user naam en password.
Druk op de ENTER toets.
b Gebruik de pijltjestoetsen en functie-toetsen voor een juiste invoer van een install user naam.
Indien klaar, druk op de input toets. Het onderstaande scherm verschijnt.
-673-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Een password dient tenminste drie karakters te omvatten.
WAARSCHUWING
Noteer het geinstalleerde password. Er zijn sommige functies die niet kunnen worden uitgevoerd
zonder password van de install user. Als je het password vergeet, neem dan contact op met de
FANUC service organisatie.
LET OP
Tenzij ingelogged als een install user, kan de gebruiker geen andere gebruikers instellen.
LET OP
Het @, die verschijnt als de gebruiker inlogt, is een symbool voor aangeven van de login user naam.
-674-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
8. Gebruik onderstaande stappen voor toewijzen vaan naam, password en toegangslevel voor een 2e
gebruiker.
a. Verplaats de cursor naar de 2e user naam input item, druk op de input toets en gebruik de
functie-toetsen voor ingave van de juiste naam.
b. Verplaats de cursor naar het PWD veld, druk op de input toets en gebruik de functie-toetsen
voor ingave van het juiste password.
c. Verplaats de cursor naar het LEVEL veld, druk op F4 [CHOICE] en selecteer een level.
d. Verplaats de cursor naar het TIME veld en geef een user timeout waarde.
De user timeout waarde ligt tussen 0 en 10080 minuten (7 dagen).
LET OP
Als de user inlogt met een user timeout waarde van 0, wordt geen timeout uitgevoerd. Een waarde
groter dan 0 geeft de lengte van de tijd aan (in minuten) totaan de timeout.
e. Voor andere gebruikers die toegang hebben tot het systeem, doe stap a tot d van stap 8.
9. Om een input user naam en password te verwijderen, druk op de Next toets en F2 "CLEAR".
10.Om alle namen en passworden van alle gebruikers anders dan de install user op te heffen, druk op
de Next toets en dan F3 "CLR_ALL".
11.Om het aantal gebruikers van het systeem te wijzigen doe je het volgende.
WAARSCHUWING
Als het aantal gebruikers van het systeem wordt gewijzigd naar een aantal wat meer is dan is
toegewezen kunnen sommige users worden verwijderd van het systeem.
LET OP
Als de user timeout tijd is verstreken of de gebruiker logt uit, komt het apparaat terug in de operator
level. Als de controller wordt uitgezet gaan alle apparaten terug naar het operator level.
-675-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Passwords." Het onderstaande scherm verschijnt.
LET OP
Uitzetten van de password functie veroorzaakt dat de install user wordt opgeheven. Geen andere
gebruikers worden opgeheven. Uitzetten van de password functie vereist het install level.
-676-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Item Uitleg
Huidige gebruiker Dit item geeft aan wie de huidige user is die is ingelogd.
Huidige level/niveau Dit item geeft het huidige systeem beschermingsniveau aan.
Default user timeout Dit item geeft de tijd aan waarna het systeem automatisch terugkomt
in het operator level als de user geen werkingen uitvoert na inloggen.
Timeout vindt plaats Dit item geeft de overgbleven tijd aan waarna het systeem teruggaat
naar het operator level.
Log events Dit item geeft de keuze aan voor opslaan van werkingen in het log.
Aantal gebruikers Dit item geeft het maximum toelaatbare aantal gebruikers aan van het systeem.
Item Uitleg
USERNAME Deze kolom geeft de ingestelde namen van password gebruikers aan .
PWD Deze kolom geeft aan of passwords zijn ingesteld voor gebruikers.
LEVEL Deze kolom geeft het password beschermingsniveau aan van de gebruikers.
TIME Deze kolom geeft de timeout waardes aan van de gebruikers. Een timeout waarde is
de tijd dat een login status van een gebruiker wordt opengehouden voor het
specifieke password niveau, indien de gebruiker geen handelingen verricht.
INSTALL user Wijs de user naam en password voor een install user toe, zodat een gebruiker kan
inloggen als een install user. Eenmaal ingelogd, kan de install user gebruikers, levels
en passworden voor idere gebruiker toewijzen.
-677-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
LET OP
Een gebruiker die zijn user naam of password is vergeten dient contact op te nemen met de install
user.
Stap
1. Toon het password instelscherm.
Indien het volledige menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP.c Druk op F1, [TYPE].d Selecteer "Passwords."
Indien het quick menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP PASSWORDS.
2. Druk op F2 [USERS].
3. Verplaats de cursor naar je user naam.
4. Druk op F2 "LOGIN" om in te loggen. Het onderstaande scherm verschijnt.
LET OP
1 Als de gebruiker inlogt middels de teach pendant of CRT via instellen van de user timeout waarde
op 0, wordt geen timeout uitgevoerd.
2 Slechts een gebruiker kan per keer worden ingelogd. Als een gebruiker is ingelogd, kan een andere
gebruiker er niet in tenzij de huidige gebruiker uitlogt. Het is nodig om dit vast te stellen. Alleen
op de teach pendant of CRT scherm verschijnt de prompt.
-678-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
LET OP
Het @, die verschijnt als de gebruiker inlogt, is een symbool voor aangeven van de login user naam.
Stap
1. Toon het password instelscherm.
Indien het volledige menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP.c Druk op F1, [TYPE].d Selecteer "Passwords."
Indien het quick menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP PASSWORDS.
2. Druk op F3 "LOGOUT" om uit te loggen.
Als de gebruiker uitlogt, gaat het systeem terug naar het operator level.
-679-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Toon het password instelscherm.
Indien het volledige menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP.c Druk op F1, [TYPE].d Selecteer "Passwords."
Indien het quick menu wordt gebruikt, is de procedure als volgt:
a Druk op de MENUS toets.
b Selecteer SETUP PASSWORDS.
-680-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.18.5.1 Overzicht
Door een XML file te gebruiken die de password configuratie beschrijft, is het mogelijk om de
password functie in te stellen.
Voor informatie over het aanmaken van een password configuratie XML file, zie de bijgeleverde
voorbeeldbestanden.
Als een iPendant of Internet Explorer is aangesloten aan de robot, kan de website van de robot worden
getoond.
Van deze website, selecteer je de link naar "Error/Diagnostic files (MD:)" en selecteer
"PASSCFG.DG (Password Configuratie)". Het onderstaande scherm verschijnt.
Elk van deze links leidt tot een XML voorbeeld file. Als de website van de robot niet kan worden
getoond of als een bestand moet worden gekopieerd, is het mogelijk om een bestand te kopieren van
een MD:unit. Voor het verkrijgen van een kopie van een file, kopieer MD:PASSLVL.XML.
Een voorbeeld bestand beschrijft de password configuratie op gebruikersniveau van de huidige
ingelogde gebruiker.
Tabel 9.18.5.1 "Password configuratie instelling" toont de instelling die kan worden gebruikt voor een
password configuratie. Voor informatie over het aanmaken van een password configuratie, zie
-681-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Instelling: Uitleg
VERIFY Analyseert een geselecteerde XML file en schrijft het alarm naar een log file. Het
creeert geen actuele configuratie data. Het is mogelijk om een XML file te selecteren
van een externe opslag unit. Stel het externe opslag unit in op het file scherm. Zie
hoofdstuk 12
IMPORT Selecteert een XML file van een externe opslagunit. Stel het externe opslag unit in
op het file scherm. Zie hoofdstuk 12
Analyseert de geselecteerde XML file om configuratie data aan te maken.
EXPORT Kopieert de huidige configuratie data naar een externe opslagunit, als password.xml.
LET OP
Het is noodzakelijk om eerst het bestand te importeren "IMPORT".
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Passwords." Het onderstaande scherm verschijnt.
-682-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-683-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-684-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-685-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-686-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Item Uitleg
Password Log Bekijkt password logins en logouts. Als het password log is geactiveerd, is het
mogelijk om te bekijken wie heeft ingelogd en welke wijzigingen zijn gemaakt.
Alleen de install user kan de "Log events" instelling activeren. Voor informatie over het aanzetten
van de password log functie, zie Procedure 9-18 "Aanzetten van de password log".
Alle gebruikers kunnen het password log tonen. Voor informatie over het tonen van de password log,
zie Procedure 9-19 "Tonen van de password log".
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Passwords." Het onderstaande scherm verschijnt.
-687-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Stap
1. Druk op de MENUS toets.
2. Selecteer [ALARM].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Password Log." Het onderstaande scherm verschijnt.
5. Om details van een specifiek event te tonen, verplaats je de cursor naar dat event en druk op F5
"HELP". Het onderstaande scherm verschijnt.
-688-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-689-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-690-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-691-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
De tijd waarbij een login of logout automatisch wordt uitgevoerd als het systeem wijzigt van status
waarin niet aan de bijbehorende conditie is voldaan naar een status waaraan wel wordt voldaan of als
het systeem wijzigt van een status waarin aan een conditie wordt voldaan, wijzigt in een waaraan niet
wordt voldaan.
Zelfs als een van de bovenstaande gebruikersnamen is ingesteld, is het mogelijk om login of logout te
doen via het password scherm. In dit geval wordt een automatische login of logout later gedaan, als
aan de bijbehorende conditie is voldaan of niet.
Als auto logins mogleijk is, wordt de alarm boodschap getoond als werkingsrestricties van toepassing
zijn a.g.v. een password is niet de gebruikelijke "PWD-069 Operation password protected", maar is
een van de onderstaande alarmboodschappen.
Als het password log aan is worden auto logins en auto logouts opgeslagen in het log:
-692-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-693-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Procedure 9-20 Werken met het applicatie menu op het soft panel
Stap
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer [SOFT PANEL], druk op [F2 (SHOW)], en selecteer [Application]. Het onderstaande
scherm verschijnt.
LET OP
Als de robot een stijl in manuele of geisoleerde mode gebruikt of als RSR/PNS is geselecteerd,
kunnen deze items alleen worden gewijzigd als de TP aan is.
-694-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-695-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-696-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
OVERZICHT
De Mixed Logische Instructie laat het gebruik toe van diverse operator en data combinaties in
toewijzingsstatements, relationele statements en wachtcommando statements in TP programma's.
De mixed logische instructie ondersteunt de NOT operator "!" en haankejs "()".
Mixed logische instructies kunnen worden gespecificeerd op het [Register] menu, [I/O] menu,
[IF/SELECT] menu en [WAIT] menu.
Mixed logische instructies moeten worden gespecificeerd tussen haakjes, zoals onder getoond.
• DO[1]=(DI[1] AND !DI[2])
• IF (DI[1]) JMP LBL[1]
• WAIT (DI[1])
Indien het niet tussen haakjes staat, worden ze op dezelfde wijze uitgevoerd als andere
werkingscommando's.
De mixed logische instructie ondersteunt Boolean data type variabele vlaggen en markers en het
nieuwe commando TC_Online.
De mixed logische instructie laat achtergrond werking toe, het is mogelijk om tot 8 TP programma's
uit te voeren waarin alleen toewijzingsstatements zijn geteacht. Simultaan, continue en herhaaldelijk.
Data types
Mixed logische instructies kunnen de volgende data types gebruiken.
Tabel 9.20 (a) Data types
LET OP
Positie data en palletiseer data kan niet worden gebruikt met mixed logische instructies.
-697-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Operators
Mixed logische instructies kunnen de volgende operators gebruiken.
Tabel 9.20 (b) Wiskundige operators
Operator Werking
+ Toevoegen aan de linkerkant en de rechterkant
- Aftrekken van de rechterkant van de linkerkant
* Vermenigvuldigen aan de linkerkant en de rechterkant
/ Delen van de linkerkant door de rechterkant
MOD Rest van de deling van de linkerkant door de rechterkant
DIV Integer deel van het quotient van de deling van de linkerkant door de rechterkant
• "=" en "<>" kan worden gebruikt met zowel numerieke type data en Boolean type data.
• "<", ">", "<=", en ">=" kan alleen met numerieke data worden gebruikt. Indien wordt getracht ze
te gebruiken met Boolean data, vindt de error "INTP-203 Variable Type Mismatch" plaats.
-698-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Uitdrukkingen
Mixed logische instructies kunnen worden gebruikt met toewijzingstatements, conditionele branch
commando's en wacht commando's.
Toewijzingstatements
Mixed logische instructies toewijzingstatements voorbeelden worden hier gegeven.
-699-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Type Data
Conditionele statements
Het volgende toont voorbeelden van mixed logische instructies met conditionele branch instructies.
• Een mixed logische instructie uitdrukking kan worden gebruikt in de conditionele statement van
een conditionele branch commando.
• Het resultaat van een conditionele statement moet van het Boolean type zijn.
• Als het resultaat van een conditionele statement ON (aan) is, wordt het uitvoerstatement
(JMP LBL, bijv.) van de conditionele branch commando uitgevoerd.
• Als een mixed logische instructie wordt gebruikt in een conditionele statement, kan onderstaande
statements worden gebruikt als het uitvoerdeel van een conditionele branch commando.
JMP LBL[ ]
CALL
MIXED LOGISCHE STATEMENT
PULSE STATEMENT
• Een mixed logische toewijzingsstatement en een pulse statement kan alleen worden gespecificeerd
in de uitvoerstatement van een conditionele branch commando als de conditionele statement een
mixed logische uitdrukking heeft. Zie onderstaand voorbeeld.
IF (DI[1]), DO[1]=(On)
IF (DI[2]), DO[1]=Pulse
• Het maximum aantal items (data items of operators) in een conditionele statement is ca. 20.
Het exacte maximum aantal hangt af van het data type.
Wacht commando's
Het volgende toont een voorbeeld van gebruik van mixed logische commando's met een wacht
commando.
• Een mixed logische instructie uitdrukking kan worden gebruikt in de conditionele statement van
een wachtcommando.
• Het resultaat van een conditionele statement moet van het Boolean type zijn.
• Een wacht commando wacht tot het resultaat van de uitdrukking gelijk wordt aan ON.
• Het is niet mogelijk om "On+", "Off-", of "ERR_NUM" te specificeren met een mixed logische
commando. Om dit wel te doen is het gebruik van een normale werkingscommando nodig.
• Het maximum aantal items (data items en operators) in de conditionele statement van een
wachtcommando is ca. 20. Het exacte maximum aantal items hangt af van het data type.
-700-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
De onderstaande functies worden voorzien voor het faciliteren van het wijzigen.
• Om te starten met teachen van mixed logische commando's, moet eerst een statement met haakjes
worden gekozen.
• Op het item selectie menu verschijnen de items beschikbaar volgens de lokatie van de statement.
• Als een combinatie van items ongeldig is (bijv. er zijn operators naast elkaar), wordt een leeg item
automatisch ingevoegd en de gebruiker wordt geprompt om een item te kiezen.
• Wanneer een item is geselecteerd, worden gerelateerde items automatische verwijderd.
Bijv. als een operator wordt verwijderd, wordt ook het subsequente werkingsitem verwijderd.
• Als de cursor staat op een item van een mixed logische expressie en de expressie is ongeldig, vindt
een error melding op de prompt lijn plaats. De onderstaande boodschap verschijnt.
Tabel 9.20 (g) Mixed logische error boodschappen
Parentheses mismatch Het aantal haakjes om te openen is niet gelijk aan het aantal om te sluiten.
Invalid index Ongeldig index nummer.
Variable type mismatch Het data type komt niet overeen met de operator.
Invalid parameter name Ongeldige systeem variabele naam.
Untaught element Er is een niet geteacht item (...).
Invalid motion group Een specifieke werkingsgroep met een PR[ ] kan niet worden gebruikt in
een programma.
Invalid item for output Het item aan de linkerzijde van de toewijzingsstatement is ongeldig.
Invalid item for Mixed Logic Het item kan niet worden gebruikt used in een mixed logische expressie.
Syntax error Invalid statement.
-701-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Om een mixed logisch commando toe te voegen aan een programma gebruik je onderstaande
procedure.
Achtergrond werking
OVERZICHT
Via achtergrond werking is het mogelijk om een TP programma met toewijzingsstatements uit te
voeren in de achtergrond. Het programma wordt herhaaldelijk uitgevoerd van begin tot eind.
Deze uitvoer wordt niet beinvloedt door noodstops, holds of alarmen.
Een achtergrond werking kan in twee uitvoermodes, standaard mode en high-speed mode.
• In standaard mode, worden alle mixed logische commando's uitgevoerd in de achtergrond.
In iedere ITP, 300 item worden gescand. (Een ITP is normaal acht milliseconden.) "Item" zoals
hier gebruikt verwijst naar data items en operators. Als er meer dan 300 items zijn gaat de scanning
tijd omhoog.
Bijv. als er 800 operations zijn is processing tijd 24 milliseconden.
• In high-speed mode, worden alleen I/O data en logische operators uitgevoerd.
In iedere acht milliseconden worden 8000 item verwerkt. Het maximum toelaatbare aantal items in
high-speed mode is 8000. In high-speed mode, is een indirecte specificatie van een index (bijv.
DO[R[1]]) niet mogelijk.
Voor meer informatie over de uitvoermodes voor achtergrondwerking zie Tabel 9.20 (h).
Voor uitvoeren van achtergrond werking gebruik je de procedure zoals beschreven in "Instellen
achtergrond werking".
-702-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Maximum
Beschikbar
Mode toelaatbare Scanning tijd Beschikbare data
e operators
aantal items
Standaard Geen beperkingen (Aantal items / 300) * ITP F[], M[]*, (, ), !,
mode Het aantal items zoals hier DI[], DO[], AND, OR,
gebruikt verwijst naar het AI[], AO[], =, <>,
totaal aantal items in alle GI[], GO[], <, < =, >, >=,
achtergrond SI[], SO[], +,-, *, /,
werkingsprogramma's. UI[], UO[], DIV, MOD
(Een ITP is normaal acht RI[], RO[]
milliseconden.) WI[], WO[]
ON, OFF
R[], PR[i.j],
AR[ ] Constante
Parameter
Timer, timer overrun
High-speed 8,000 Acht milliseconden F[], M[]*, (, ), !,
mode DI[], DO[], AND, OR
SI[], SO[],
UI[], UO[],
RI[], RO[]
WI[], WO[]
-703-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
• Bij achtergrond werking worden statements met conditionele expressies uitgevoerd. Als het
resultaat van een conditionele expressie is OFF, wordt de bijbehorende statement niet uitgevoerd.
In onderstaand voorbeeld,
IF (DI[1]), DO[1]=(DI[2])
Als DI[1] is ON, DI[2] wordt toegewezen aan DO[1]; en als DI[1] is OFF, wordt DO[1] niet
gewijzigd.
In high-speed mode kunnen conditionele expressies niet worden uitgevoerd, en dus worden
programma's met conditionele expressies altijd uitgevoerd in de standaard mode.
• Bij achtergrond werking kunnen pulse commando's worden gebruikt. Door het combineren van een
pulse commando met een conditionele expressie is het mogelijk om een off delay timer te maken.
Een voorbeeld is hieronder gegeven.
Als DI[1] ON blijft voor langer dan een seconde, DO[1] is ON voor een seconde. Als DI[1] OFF
wordt voor het verstrijken van een seconde , gaat DO[1] onmiddelijk in OFF.
Terwijl DI[1] is OFF, stelt dit statement DO[1] niet in.
In high-speed mode kunnen puls commando's niet worden uitgevoerd, en dus worden programma's
met puls commando's altijd uitgevoerd in de standaard mode. Om DO[1] ON voor een seconde te
houden zelfs als D1[1] OFF wordt binnen de seconde, gebruik je onderstaande statement.
IF (DI[1]), DO[1]=Pulse
In dit geval als DI[1] wijzigt van OFF naar ON, wordt DO[1] ON voor een scan.
Dit kan worden gebruikt voor kant (edge) detectie.
• Indien uitgevoerd op een normale wijze, gebruikt een time-less puls commando de tijd ingesteld
voor $DEFPULSE, maar als het commando wordt uitgevoerd in de achtergrond wordt een andere
tijd gebruikt.
LET OP
In de R-J3iB Mate controller kan geen high-speed mode worden gebruikt.
De mode instelling is altijd [NORMAL], wat niet kan worden gewijzigd op het [Background Logic]
scherm.
Via gebruik van het [Background Logic] scherm is het mogelijk om een programma in te stellen en
uit te voeren als achtergrond werking.
Voor informatie over ieder van deze items op het [Background Logic] scherm zie Tabel 9.20 (i).
Tabel 9.20 (j) lijst de werking van het [Background Logic] scherm.
-704-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Item Uitleg
[PROGRAM] Geef de naam van het uit te voeren programma als achtergrond werking.
[STATUS] De statuses van het programma in achtergrond werking verschijnt.
[Stop]: Het programma wordt afgebroken.
[Running]: Het programma wordt uitgevoerd in standaard mode.
[Running(Fast)]: Het programma wordt uitgevoerd in high-speed mode.
[MODE] Dit item wordt gebruikt voor het kiezen van een uitvoermode.
[Auto]: Voert het programma uit in high-speed mode als dit mogelijk is.
Voert het programma uit in standaard mode als het niet mogelijk is in high-speed mode.
[Fast]: Het programma wordt altijd uitgevoerd in high-speed mode.
Als het programma items heeft die niet kunnen worden gebruikt in high-speed mode,
verschijnt de error boodschap "INTP-444 Invalid item for fast mode" ten tijde van
uitvoer.
[Normal]: Het programma wordt altijd uitgevoerd in standaard mode.
De standaard waarde is [Auto]. Als het programma moet worden uitgevoerd in high-
speed mode maar wordt uitgevoerd in standaard mode, stel je dit item in op [Fast]. Het
aantal ongeldige lijnen in high-speed mode worden aangegeven in error boodschappen.
Functie-toets Uitleg
[RUN] Druk op deze toets voor uitvoer van een programma als achtergrond werking.
Een error vindt plaats als het programma een statement heeft dat niet kan worden gebruikt
in achtergrond werking.
[STOP] Druk op deze toets voor het stoppen van uitvoer van een programma in achtergrond
werking.
-705-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
5. Geef de naam van het uit te voeren programma als achtergrond werking in de [PROGRAM] kolom.
In de [STATUS] kolom staan de statuses van achtergrond werkingsprogramma's.
• [Stop]: Het programma wordt afgebroken.
• [Running]: Het programma wordt uitgevoerd in standaard mode.
• [Running(Fast)]: Het programma wordt uitgevoerd in high-speed mode.
6. In de [MODE] kolom selecteer je een mode.
• [Auto]: Voert het programma uit in high-speed mode als dit mogelijk is. Voert het
programma uit in standaard mode als het niet mogelijk is in high-speed mode.
• [Fast]: Het programma wordt altijd uitgevoerd in high-speed mode. Als het programma items
heeft die niet kunnen worden gebruikt in high-speed mode, verschijnt de error boodschap
"INTP-444 Invalid item for fast mode" ten tijde van uitvoer.
• [Normal]: Het programma wordt altijd uitgevoerd in standaard mode.
LET OP
De standaard waarde is [Auto]. Als het programma moet worden uitgevoerd in high-speed mode
maar wordt uitgevoerd in standaard mode, stel je dit item in op [Fast]. Het aantal ongeldige lijnen
in high-speed mode worden aangegeven in error boodschappen.
-706-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Vlaggen
Een vlag (F[ ]) is een interne I/O port die kan worden ingesteld en gelezen.
Een vlag is niet aangesloten aan actueel I/O device, en is gelijk aan een Boolean type variabele.
De waarde van een vlag kan worden hersteld via de power failure recovery functie (hot start).
Dit is waar voor andere output poorten (DO, bijv.).
WAARSCHUWING
Als een vlag is toegewezen aan UI, worden speciale signalen gebruikt voor het wijzigen van de
waarde van de vlag van de teach pendant en een programma, en maakt dus het starten van het
programma en andere werking mogelijk. Bij toewijzen van een vlag aan UI, dien je het systeem te
ontwerpen naar gelang de veiligheidseisen.
Anders kan schade aan mens en machine ontstaan.
-707-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
DI[1] voor edge detectie en F[2] op de eerste twee lijnen worden ON in de eerste scan als DI[1] wijzigt
van OFF naar ON.
Lijn 4 tot 6 berekent de eerste bit van de teller (F[41]). F[3] is een werkvariabele voor behouden van
de originele waarde. Op lijn 5, als F[2] is ON, wordt F[41] geinverteerd, en als F[2] is OFF, wordt
F[41] niet gewijzigd. Op lijn 6, als de originele waarde van F[41] is OFF, F[2] wordt OFF, wat
betekent dat geen 'carry over' heeft plaats gevonden.
Lijn 8 tot 10 zijn voor de tweede bit (F[42]), lijn 12 tot 14 voor de derde bit (F[43]), en lijn 16 tot 18
voor de vierde bit (F[44]).
-708-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
F[1] wordt gebruikt als werkvariabele voor behouden van de originele waarde van DI[1].
Als de telwaarde 10 is (F[41]:ON, F[42]:OFF, F[43]:ON, F[44]:OFF), wordt F[4] ON en F[2] wordt
OFF, zodat de teller niet verhoogt totdat DI[1] OFF wordt.
Markers
Op het [Marker] scherm kan de status van de markers worden gevolgd.
Een marker (M[ ]) is als een vlag, maar de waarde van een marker kan niet direkt worden gewijzigd.
Als een marker (M[ ]) is gespecificeerd op de linkerzijde van een toewijzingsexpressie (=) in een TP
programma en de statement wordt uitgevoerd is de expressie intern gedefinieerd als een achtergrond
werking en wordt herhaaldelijk uitgevoerd. De marker (M[ ]) heeft altijd het resultaat van een
expressie.
Standaard is de marker functie uit en het [Marker] menu verschijnt niet zodat M[ ] niet kan worden
geteacht in een TP programma.
Om de marker functie te gebruiken stel je $MIX_LOGIC.$USE_MKR in op TRUE.
-709-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Voorbeeld:
M[1]=(DI[1] AND DI[2])
Na uitvoer van deze lijn in een ordinair TP programma (niet in achtergrond), heeft M[1] altijd het
resultaat van de expressie op de rechterzijde.
Als beide DI[1] en DI[2] ON zijn, is M[1] ON; anders is M[1] OFF.
• Als de marker toewijzingsstatement wordt uitgevoerd in een normaal TP programma, wordt het
statement geregistreerd als achtergrond werking. De statement wordt uitgevoerd als achtergrond
werking totdat een andere expressie de marker herdefinieert. Omdat de statement in een
achtergrond werking is, wordt de uitvoer van een statement niet gestopt zelfs niet als het
programma wordt gepauzeerd of gestopt.
• Standaard zijn er acht markers (M[1] tot M[8]). Het aantal markers kan worden gewijzigd via
systeem variabele "$MIX_LOGIC.$NUM_MARKERS". Het maximum toelaatbare anatal markers
is 100. Een marker gebruikt permanent geheugen van 300 bytes.
• De scan tijd voor het berekenen van marker toewijzingsstatements is hetzelfdfe als die voor
achtergrond werking in standaard mode. Als marker statements zijn gedefinieerd wordt de scan tijd
in achtergrond werking beinvloed.
• Voor het stoppen met berekenen hef je de marker expressie op. Voor het opheffen van een
gedefinieerde expressie, doe je hetzij een [CLEAR] werking op het [Marker detail] menu of uitvoer
van de lijn onder in een TP programma.
M[1]=()
• Als een marker niet is toegewezen in een expressie en de marker wordt gebruikt in een ander
statement, wordt "INTP-438 I/O Read I/O value failed" gegenereerd op het moment dat de marker
waarde wordt gelezen.
• Het is niet mogelijk om M[ ] te specificeren op de linkerzijde van een toewijzingsstatement in
achtergrond werking.
-710-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-711-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
TC_ONLINE
TC_ONLINE is gelijk aan een marker. Het TC_ONLINE commando definieert een expressie, die op
zijn beurt wordt berekent als achtergrond werking. Terwijl het resultaat van de expressie OFF blijft,
wordt de uitvoer van alle TP programma's en KAREL programma's met bewegingsgroepen gestopt.
Standaard is de TC_ONLINE functie uit en het [TC_ONLINE] menu verschijnt niet zodat
TC_ONLINE commando's niet kunnen worden geteacht in een TP programma. Om de TC_ONLINE
functie te gebruiken stel je $MIX_LOGIC.$USE_TCOL in op TRUE.
Terwijl DI[1] of DI[2] OFF blijft na uitvoer van deze lijn, worden alle TP programma's gestopt.
Zie Tabel 9.20 (k).
Tabel 9.20 (k) TC_ONLINE commando's
TC_ONLINE (...) Definieert een specifieke mixed logisch commando als een TC_ONLINE
expressie en maakt TC_ONLINE mogelijk.
TC_ONLINE DISABLE* Zet TC_ONLINE uit. Als TC_ONLINE uit is zal het TP programma niet
stoppen met TC_ONLINE (...).
TC_ONLINE ENABLE* Zet TC_ONLINE aan. Het zet TC_ONLINE aan dat was uitgezet via
TC_ONLINE DISABLE.
-712-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-713-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Bewaren/Laden
Alle data voor mixed logische commando's worden als volgt bewaard.
• Mixed logische commando's worden bewaard als TP files, tesamen met andere programma's.
• Achtergrond werking wordt bewaard naar TP bestanden.
• Instelling op het "Background Logic" menu worden bewaard naar MIXLOGIC.SV.
• In MIXLOGIC.SV, worden de waardes van de systeem variabelen bewaard.
- $MIX_LOGIC
- $MIX_BG
- $MIX_MKR
- $DRYRUN
- $DRYRUN_PORT
- $DRYRUN_SUB
• Commentaar over vlaggen en markers worden geschreven naar DIOCFGSV.IO.
• Als DI/O, UI/O of GI/O wordt toegewezen aan vlaggen worden de toewijzingen weggeschreven
naar DIOCFGSV.IO.
-714-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-715-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
5. Gebruik de pijltjes toetsen om de cursor te verplaatsen naar het gewenste niveau of sub-programma.
Druk op F3 [DISPLAY] of de input toets en een scherm zoals dat getoond in Fig. 9.21 (b)
verschijnt.
LET OP
Als een specifiek niveau of sub-programma wordt geselecteerd, wordt het getoond, maar het is
mogelijk om alle programma's te tonen door te scrollen.
-716-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-717-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Het laat wijzigen van adressen, symbolen en alle netten in het ladder programma toe.
Het edit scherm kan worden gebruikt van alle drie window frames van de iPendant, en kan ook via
remote communicatie via toegang door CGTP.HTM of ECHO.HTM worden gebruikt.
Door het beveiligen van de edit functie met een password, is het mogelijk om af te schermen voor
remote communicatie.
Zoals de PMC display functie, laat de functie adres en symbool zoeken toe.
-718-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Bijv. als ladder programma op level 1 of 2 is geselecteerd, worden de ladder componenten getoond.
5. Gebruik de boven/ondertoetsen om de cursor te verplaatsen van level of subprogramma en druk op
F4 [CHANGE] of de ENTER toets, en een scherm zoals dat getoond in Fig. 9.22 (b) verschijnt.
LET OP
Het is mogelijk om te starten op een specifieke level of subprogramma door het te selecteren, maar
de cursor gaat door alle ladder programma's en beweegt naar onder.
6. De cursor wijzigt naar blauw met een 2-pixcel breedte, omvatten van een net.
De cursor kan worden gebruikt via de pijltjestoetsen.
LET OP
Om te zoeken voor een adres of een functie instructie, zie het deel over adres en functie instructie
'search'.
-719-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-720-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.23.1 Overzicht
Operation Log Book slaat automatisch teach pendant werkingen en alarmen op in een buffer die kan
worden getoond in het Log Book menu van de teach pendant of kan worden bewaard als een text file.
Sommige werkingen kunnen een scherm image omvatten ter ondersteuning van het analyseren van
een gebeurtenis.
Een systeem kan meerdere Log Books hebben en je kan kiezen in welk Log Book welke
gebeurtenissen worden opgeslagen. Zo kunnen vaak voorkomende en ongewonde gebeurtenissen
opgelsagen worden in verschillende Log Books.
Als een Log Book buffer vol is en een nieuw record wordt toegevoegd, wordt de oudste verwijderd.
Het aantal gebeurtenissen dat kan worden opgeslagen in een Log Book buffer hangt af van het type
gebeurtenis, daar ze niet allemaal dezelfde grootte hebben. Je kan de grootte van de buffer wijzigen
via het instellen van een systeem variabele.
Om de functie te gebruiken is het nodig om de Operation Log Book optie (J695) te bestellen.
-721-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
De lijnen gemarkeerd met een "*" hebben een bijbehorend scherm image, zoals getoond in het
voorbeeld, lijn 12.
De scherm image toont de vorige waarde van het gewijzigde item.
-722-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Algemene beperkingen
Noot de volgende algemene beperkingen over het Log Book:
• Log Book ondersteunt niet alle iPendant werkingen. Zie volgende voorbeelden.
- Selecteren van een link op een web pagina
- Werkingen in schermen van de iPendant.
Bijv. werking in de browser, paneel setup, iPendant setup scherm.
• Werking worden niet opgelsagen bij een controlled start juist na een initiele start.
Een koude start moet worden uitgevoerd voor aanvangen met opslaan van de gebeurtenissen.
• Werkingen in het configuratie menu worden niet opgelsagen.
• Indien je de grootte van een log book wijzigt, raakt alle data in dat log book verloren.
• Sommige events worden cyclisch gemonitored voor opslag.
Sommige werkingen worden niet opgeslagen als ze plaats vinden sneller dan de monitoring cycle:
- Override ("Override x%")
- Coordination (JOINT coordinate, User Coordinate etc.)
- Single step (Single step ON/OFF)
- Motion group ("Motion group x")
- Sub group ("Sub group ROBOT/EXT")
- User frame number ("User frame x")
- Tool frame number ("Tool frame x")
• Als je de dictionary wijzigt, kunnen sommige ingaves in het LOG BOOK scherm niet worden
gelezen. Om zo'n log te lezen dien je dezelfde taal te gebruiken als die die was gebruikt toen de log
was opgeslagen.
• Als passwords actief zijn en $LOGBOOK.$LOG_ENT is een geldig book nummer wanneer je
inlogt, wordt je password input opgeslagen als "'x' is entered". Passworden voor andere functies
worden ook opgeslagen.
Om te voorkomen dat passwords worden opgelsagen, kan je een schermfiltering gebruiken om de
schermen met passwords eruit te filteren. Zie ook Subsectie 14.13.3.
• 'y' van "'x' is geselecteerd in 'y' window" is gebaseerd op de 1e lijn van het prompt scherm.
Als de 1e lijn leeg is, heeft y niets. Zie het scherm image voor analyses.
• Als je een functie-toets indrukt zonder label, zal het toetsnummer gevolgd door de lege haakjes
worden opgeslagen.
Voorbeeld
Als de functie-toets lijn als volgt is:
F3 heeft geen label. Als je F3 indrukt en $LOGBOOK $LOG_FNKEY is een geldige waarde ,
wordt "F3( )" is pressed" opgeslagen.
• Als je een remote TCP nummer in remote TCP jog mode wijzigt, wordt dit opgeslagen als een
wijziging van het user frame.
• Als je de huidige JOG coordinaten wijzigt via een parameter instructie, wordt de wijziging
opgelsagen wanneer de groep wordt geselecteerd.
• Het scherm image ondersteunt geen dubbele hoogte van de letters die worden gebruikt in het "on
the fly" scherm van ArcTool. Het wordt opgeslagen als twee lijnen met dezelfde karakters.
Voorbeeld
0.0 Amps in het "On the fly" scherm wordt opgeslagen als:
• Voor KAREL lees-instructies, wordt het scherm image opgelsagen juist na ingave.
• KCL is niet ondersteunt.
• Als TP en CRT tesamen worden gebruikt zal het log book de werking van beide opslaan.
Het is moeilijk om het verschil te zien tussen TP en CRT werkingen in een log.
• Schermwijzigingen a.g.v. een automatische backup functie worden niet opgeslagen.
• "'x' is saved" en "'x' is loaded" kan worden opgeslagen door een intern proces.
-723-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Opslaan van individuele events kan worden uitgeschakeld via instellen van een systeem variabele
gespecificeerd in de 'Parameter' kolom. Als het 0 is, wordt de gebeurtenis niet opgeslagen. Sommige
zijn reeds als default uitgeschakeld. Als de systeem variabele niet 0 is, geeft de waarde het Log Book
No. aan waarvan de gebeurtenis is opgeslagen.
Sommige events hebben een scherm image. Deze informatie helpt bij het analyseren van het record.
Echter, scherm images nemen veel ruimte in in het Log Book; je kan het opslaan van deze images
uitzetten via de systeem variabele gespecificeerd in de 'Save screen' kolom.
Bewaar
[Parameter]
Boodschap Event scherm
(Default)
(Default)
Alarm history Als een alarm plaatsvindt, wordt de $LOGBOOK. Geen
alarmboodschap opgeslagen. Dit record is $LOG_ER (1)
hetzelfde als het record van het alarm historie
menu. Om alarmen te kiezen voor opslag is de
'filtering' functie voorzien.
'x' is entered Als een waarde of een woord wordt ingegeven, $LOGBOOK. $LOGBOOK.
wordt dit opgeslagen. De 'x' in de boodschap is $LOG_ENT (1) $IMG_ENT
de ingegeven waarde of woord. Als scherm (TRUE)
image aan staat voor deze gebeurtenis heeft het
de vorige waarde. Waardes worden opgeslagen
zelfs als ze ongeldig zijn. Als je een ingave
annuleert, wordt het niet opgeslagen.
'x' is selected Als een menu item is geselecteerd, wordt dit $LOGBOOK. $LOGBOOK.
'x' is selected in 'y' menu opgeslagen. De 'x' in de boodschap is het $LOG_SEL (1) $IMG_SEL
geselecteerde item. Als het menu een titel (TRUE)
heeft, toont de 'y' in de boodschap deze titel.
Als scherm image aanstaat voor deze input,
toont het het scherm van juist voor het openen
van het menu.
'x' is selected in 'y' Als een item is geselecteerd in een $LOGBOOK. $LOGBOOK.
window waarschuwings-scherm, wordt dit opgeslagen. $LOG_WIN (1) $IMG_WIN
De 'x' in de boodschap is het geselecteerde (TRUE)
item. De 'y' in de boodschap is het begin van de
boodschap in het waarschuwings-scherm. Als
scherm image aan staat voor deze gebeurtenis
toont het het vorige scherm.
'x' is selected in MENU Als een item wordt geselecteerd door de $LOGBOOK. Geen
'x' is selected in FCTN MENU toets of FCTN toets, wordt dit $LOG_MENU (1)
opgeslagen. De 'x' in de boodschap is het
geselecteerde item.
-724-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Bewaar
[Parameter]
Boodschap Event scherm
(Default)
(Default)
JOG menu TOOL 'x' Werking van het JOG menu worden $LOGBOOK. Geen
JOG menu USER 'x' opgeslagen met deze boodschappen. $LOG_JGMN (1)
JOG menu JOG 'x'
JOG menu GROUP 'x'
JOG menu ROBOT
JOG menu EXT
Menu changed 'x' Als een menu wordt gewijzigd, wordt dit $LOGBOOK. Geen
opgeslagen. De 'x' in de boodscap is de titel $LOG_MNCHG (1)
van het nieuwe menu. Wijzigingen naar sub
menus zoals Config of Detail worden evenwel
niet opgeslagen.
'x' is pressed Als een toets wordt ingedrukt wordt deze
boodschap opgeslagen met de naam van de
toets. Het wordt niet opgeslagen als de toets
wordt losgelaten. Als de SHIFT wordt
ingedrukt terwijl de toets wordt gebruikt,
wordt het woord 'SHIFT,' toegevoegd aan de
naam van de toets (behalve SELECT, EDIT,
DATA). De toetsen zijn als volgt gegroepeerd
en je kan opslaan uitzetten voor iedere groep.
F1, F2, F3, F4, F5 $LOGBOOK. $LOGBOOK.
$LOG_FNKEY (1) $IMG_FNKEY
(TRUE)
+X(J1), -X(J1), +Y(J2), -Y(J2), +Z(J3), -Z(J3), $LOGBOOK. Geen
+X^(J4), -X^(J4), +Y^(J5), -Y^(J5), +Z^(J6), $LOG_JGKY (1)
-Z^(J6)
SELECT, EDIT, DATA, $LOGBOOK. Geen
$LOG_PRGKEY (1)
UF1, UF2, UF3, UF4, UF5, UF6, UF7 $LOGBOOK. Geen
$LOG_UFKY (1)
+%, -%, COORD $LOGBOOK. Geen
$LOG_OVRKY (1)
FWD, BWD $LOGBOOK. Geen
$LOG_FWDKY (1)
HOLD $LOGBOOK. Geen
$LOG_HLDKY (1)
Stap $LOGBOOK. Geen
$LOG_STPKY (1)
PREV $LOGBOOK. Geen
$LOG_PRVKY (1)
ENTER $LOGBOOK. Geen
$LOG_ENTKY (1)
Item $LOGBOOK. Geen
$LOG_ITMKY (1)
RESET $LOGBOOK. Geen
$LOG_RSTKY (1)
-725-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Bewaar
[Parameter]
Boodschap Event scherm
(Default)
(Default)
Override x% Als de override wordt gewijzigd, wordt dit $LOGBOOK. Geen
opgeslagen. De 'x' in de boodschap is de $LOG_OVR (1)
nieuwe override waarde. Dit slaat alle
wijzigingen op van de override door eender
welke methode. Bijv. '+%' toets , TP staat aan
, override instructie van een programma.
JOINT coordinate Als de coordinaten worden gewijzigd, wordt $LOGBOOK. Geen
USER coordinate dit opgeslagen. Dit slaat alle wijzigingen op $LOG_CRD (1)
TOOL coordinate van de coordinaten door eender welke
JOG coordinate methode.
PATH coordinate
Single step ON Als de single step wordt gewijzigd, wordt dit $LOGBOOK. Geen
Single step OFF opgeslagen. Dit slaat alle wijzigingen op van $LOG_STEP (1)
de single step door eenderwelke methode.
Motion group x Als de bewegingsgroep wordt gewijzigd, $LOGBOOK. Geen
wordt dit opgeslagen. De 'x' in de boodschap is $LOG_GRP (1)
de nieuwe bewegingsgroep. Dit slaat alle
wijzigingen op van de bewegingsgroep door
eender welke methode.
Sub group ROBOT Als de sub groep wordt gewijzigd, wordt dit $LOGBOOK. Geen
Sub group EXT opgeslagen. Dit slaat alle wijzigingen op van $LOG_SGRP (1)
de sub groep door eender welke methode.
User frame x Als de user frame nummer wordt gewijzigd, $LOGBOOK. Geen
wordt dit opgeslagen. De 'x' in de boodschap is $LOG_UF (1)
het nieuwe user frame nummer. Dit slaat alle
wijzigingen op van het user frame nummer
door eender welke methode.
Tool frame x Als het tool frame nummer wordt gewijzigd, $LOGBOOK. Geen
wordt dit opgeslagen. De 'x' in de boodschap is $LOG_UT (1)
het nieuwe tool frame nummer. Dit slaat alle
wijzigingen op van het tool frame nummer
door eender welke methode.
Save file x File x wordt bewaard $LOGBOOK. Geen
Load file x File x wordt geladen $LOG_FILE (1)
Deze gebeurtenissen zijn ALLEEN voor
bestand bewaren/laden in de volgende
schermen
- File scherm
- Program list scherm
WAIT is released (x, y) De wachtende WAIT instructie wordt $LOGBOOK. Geen
opgeheven door WAIT RELEASE in $LOG_WTRLS (0)
programma x lijn y.
Create program x TP programma x wordt gecreeerd.TP $LOGBOOK. Geen
Delete program x programma x wordt verwijderd. $LOG_PGCHG (0)
Write line x of y Lijn x van TP programma y wordt geschreven.
Delete line x of y Lijn x van TP programma y wordt verwijderd.
-726-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Bewaar
[Parameter]
Boodschap Event scherm
(Default)
(Default)
Write P[x] of y Positie data P[x] van TP programma y wordt $LOGBOOK. Geen
geschreven. Deze worden ook opgeslagen als $LOG_SETPOS(0)
een programma intern wordt gewijzigd.
TP 'x' ON Dit slaat de lage niveau toets-werkingen op. $LOGBOOK. Geen
TP 'x' OFF Alle handelingen met toetsen van de Teach $LOG_TPKY (0)
Pendant worden opgeslagen. Als een toets
wordt ingedrukt, wordt 'TP x ON' opgeslagen.
Als een toets wordt losgelaten, wordt 'TP x
OFF' opgeslagen. De ENABLE schakelaar en
E-STOP worden ook opgeslagen. De SHIFT
toets wordt als een normale toets behandeld.
CRT werking wordt bij deze gebeurtenis niet
opgeslagen. 'x' in de boodschap is de naam van
de toets, de volgende toetsen worden
opgeslagen.
ENABLE, ESTOP
PREV, F1, F2, F3, F4, F5, NEXT
SHIFT, MENU, SELECT, EDIT, DATA,
FCTN
UP, DOWN, LEFT, RIGHT, DISP
RESET, STEP, BACKSPACE, ITEM,
HOLD, FWD, BWD, COORD, +%, -%
0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, -/,, ., ENTER, HELP/
DIAG,
UF1, UF2, UF3, UF4, UF5, UF6, UF7,
+X(J1), -X(J1), +Y(J2), -Y(J2), +Z(J3), -Z(J3),
+X^(J4), -X^(J4), +Y^(J5), -Y^(J5), +Z^(J6),
-Z^(J6),
Cold start De wijze van starten wordt opgeslagen. $LOGBOOK. Geen
Power failure recovery $LOG_STMD(1)
Control start
-727-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Systeem
Type Default Bereik Omschrijving
variabele naam
$LOG_BUF[1-16]. String [1-16] '' Max Titel van iedere buffer. Deze string wordt getoond
$TITLE 13 karakt. op de bovenste lijn van het LogBook menu.
Het wordt ook getoond in het pop up menu van
F2([BOOK]) in het LogBook menu.
Als de waarde '' is, wordt de default titel getoond.
Default titel van BOOK1 is 'Operation'.
Default titel van 'BOOK2 is 'I/O".
Default titel van BOOK3 is 'BOOK 3'
$LOG_BUF[1-16]. Integer [1] 50 0, Grootte van buffer voor oplaan log. Unit is K
$SIZE [2] 100 2147483647 Bytes. Een record omvat ca. 300 bytes
[3-16] 0 Als deze waarde te groot is, wordt automatisch de
maximum beschikbare grootte van de Log Book
buffer toegewezen.
Als er niet genoeg geheugen is voor aanmaken van
de Log book buffer,
SYST - 188 WARN "book(%d) was not created"
wordt getoond en het book wordt niet aangemaakt.
Aan/uitzetten is nodig voor het activeren van de
wijziging van deze variabele.
$LOG_BUF[1-16]. Integer [1] 0 0, Geheugentype van iedere buffer.
$MEM_TYPE [2] 1 2147483647 0: In SRAM, Log wordt bewaard als spanning uit
[3-16] 0 is.
1: In DRAM, Log wordt opgeheven als spanning
uit is.
$LOG_BUF[1-16]. Boolean [1] TRUE FALSE, Indien FALSE, de buffer wordt niet getoond in het
$VISIBLE [2] FALSE TRUE pop up menu van F2([BOOK]) in het LogBook
[3-16] TRUE menu.
-728-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
9.23.4 Werkingen
Tonen van het Log Book Scherm
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer 4 [ALARM].
3. Druk op F1 [TYPE].
4. Selecteer Log Book. Je ziet het volgende scherm.
5. Voor het wijzigen van een Log Book, druk op F2, BOOK.
6. Om het scherm image te zien voor een lijn gemarkeerd met een "*", selecteer je de lijn en druk
op F3, DETAIL. Je ziet het volgende scherm.
7. Voor het zien van details van een ingave, selecteer de ingave en druk op F3, DETAIL.
Je ziet het volgende scherm.
8. Voor opheffen van het log, druk op F5, CLEAR, en druk op F4, YES.
-729-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
-730-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Systeem
Type Default Bereik Omschrijving
variabele naam
$LOG_ER_SEV INTEGER 6 -2147483648 Filter voor zwaarte van de error.
2147483647 Als de bit hier True is, wordt de bijbehorende
error(s) opgeslagen.
- Bit 0 (1): Opslaan waarschuwings errors.
- Bit 1 (2): Opslaan pauze errors.
- Bit 2 (4): Opslaan abort errors.
Bijv. 6 = pauze en abort errors worden opgeslagen.
Prioriteit van deze is lager dan $LOG_ER_TYP en
$LOG_ER_ITM.
$LOG_ER_TYP[1-n] INTEGER 0 -2147483648 Filter voor type van de error.
2147483647 Als een positieve waarde is gespecificeerd, worden
alarmen van een specifiek type opgeslagen.
Bijv. 11 = SRVO alarmen worden opgeslagen.
Als een negatieve waarde is gespecificeerd,
worden geen alarmen van een specifiek type
opgeslagen.
Bijv. -11 = SRVO alarmen worden niet
opgeslagen.
Prioriteit van deze is hoger dan $LOG_ER_SEV
maar lager dan $LOG_ER_ITM.
$LOG_ER_ITM[1-n] INTEGER 0 -2147483648 Filter voor individuele errors.
2147483647 Als een positieve waarde is gespecificeerd, wordt
het specifieke alarm opgeslagen.
Bijv. 11001 = SRVO-001 wordt opgeslagen.
Als een negatieve waarde is gespecificeerd, wordt
het specifieke alarm niet opgeslagen.
Bijv. -11001 = SRVO-001 wordt niet opgeslagen.
Prioriteit van deze is hoger dan $LOG_ER_SEV
en $LOG_ER_TYP.
- $LOG_ER_ITM[1-n],
- $LOG_ER_SEV
- $LOG_ER_TYP[1-n]
De prioriteit van de instelling is: $LOG_ER_SEV < $LOG_ER_TYP < $LOG_ER_ITM
Zie het volgende voorbeeld van een error filter:
-731-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
Scherm filteren slaat in het Logbook de UIF events op die plaatsvinden in de door jou gespecificeerde
schermen.
Scherm filteren ondersteunt de volgende events (UIF events).
- 'x' is entered
- 'x' is pressed
- 'x' is selected
- 'x' is selected in 'y' menu
- 'x' is selected in 'y' window
- 'x' is selected in MENU
- 'x' is selected in FCTN
- JOG menu TOOL 1 etc
NOOT
TP'x' ON/OFF wordt niet ondersteund.
-732-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
Om schermen te filteren zodat passwords niet worden opgeslagen, stel je het volgende in:
Bij gebruik van een iPendant kan je de de softpart ID en scherm ID voor de menus vinden die geladen
zijn in het systeem. Ga naar DISP MENU, selecteer HELP/DIAGNOSTICS, en selecteer Menu Help
van het flyout menu.
-733-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
9.23.5.1 Setup
De voorbeeldnaam BOOK3 als "ALARM" en gebruik het alleen voor opslaan van alarmen.
Deze configuratie gebruikt een PERM geheugen van 500kbytes. Het aantal alarmen om op te slaan in
het book hangt af van de inhoud van de alarmen. Stel dat een user alarm met een ongedefinieerde
alarmboodschap plaatsvindt. Het book kan het alarm ca. 5000x opslaan.
NOOT
Controleer vanwege de grootte van het book de rest van het PERM geheugen voor gebruik van deze
instelling. De rest van het PERM geheugen dient groter te zijn dan 150KB nadat het book is
aangemaakt. Als het book 500KB gebrukt, dient de rest van het PERM geheugen meer dan
650KB(500KB + 150KB) te zijn.
Systeem variabele
Systeem Default
Type Waarde Commentaar
variabele waarde
$LOG_BUF[3]. String '' ALARM Titel van het Log book
$TITLE
$LOG_BUF[3]. Integer 0 500 Grootte van het Log is 500kbytes. Het aantal
$SIZE alarmen om op te slaan in dit book hangt af van
de inhoud van de alarmen.
$LOG_BUF[3]. Integer 0 0 Buffer van dit book is gemaakt op een
$MEM_TYPE permanente pool.
Aanzetten van spanning heft de records niet
op.
$LOG_BUF[3]. Boolean TRUE TRUE Het book van "ALARM" wordt getoond in F2
$VISIBLE ([BOOK]) pull up menu. Noot dat dit book
niet altijd wordt getoond als het 3e item van
het pull-up menu
$LOGBOOK. Integer 1 3 Alarmen worden opgeslagen in book3.
$LOG_ER
$LOG_ER_SEV Integer 6 7 Filter voor zwaarte van de error.
Als de bit hier True is, wordt de bijbehorende
error(s) opgeslagen.
- Bit 0 (1): Opslaan waarschuwings errors.
- Bit 1 (2): Opslaan pauze errors.
- Bit 2 (4): Opslaan abort errors.
Bijv. 7 = warn, pause en abort errors worden
gelogd (Alle alarmen worden opgeslagen).
-734-
9. UTILITY B-82284NL-2/01
-735-
B-82284NL-2/01 9. UTILITY
3. De inhoud van book "ALARM" , gemaakt via de instellingen van dit voorbeeld worden getoond.
-736-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
10 PALLETISEER FUNCTIE
Dit hoofdstuk verklaart de palletiseer-functie.
-737-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
10.1 PALLETISEER-FUNCTIE
Palletiseer-functie
Palletizeren is een functie voor het geordend stapelen van produkten door slechts enkele
representatieve punten te teachen.
• Een stapelpatroon kan worden gecreeerd door slechts enkele representatieve stapelpunten te
teachen.
• Een pad patroon kan worden gecreeerd door het teachen van padpunten
(benaderingspunten en uitgaande puntenn).
• Meerdere padpatronen kunnen worden ingesteld om verschillende palletiseer mogelijkheden te
realiseren.
-738-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Types palletizeren
De volgende vier types palletizeren zijn er volgens de methodes voor stapelen en padpatroon
(zie Sectie 10.3).
• Palletizeren B en palletizeren BX
• Palletizeren E en palletizeren EX
- Palletizeren B
Palletizeren B alleen de palletiseer-B functie kan worden geteacht. Met palletizeren B kan een
eenvoudig stapelpatroon worden gerealiseerd middels een type pad patroon.
In R-J2 Mate, kan de houding worden ingesteld.
-739-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
- Palletizeren E
Palletizeren E kan worden gebruikt voor complexere stapelpatronen (als bijv. de richting van d
eprodukten wijzigen of als de vorm van de stapel geen parallelogram is, zie onder).
- Palletizeren BX en EX
Voor palletizeren BX en EX, kunnen meerdere pad patronen worden ingesteld.
Voor palletizeren B en E, kan enkel een pad patroon worden ingesteld.
-740-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Instructie Functie
Palletiseer instructie Berekent het huidige pad gebaseerd op het stapelpatroon, pad patroon en
de waarde uit het palletiseer register en herschrijft de positie data van een
palletiseer bewegings instructie.
Palletiseer bewegingsinstructie Een bewegingsinstructie voor palletizeren. Het heeft positie data van een
benaderingspunt, stapelpunt en uitgaand punt.
Palletiseer eind instructie Verhoogd (of verlaagd) de waarde van het palletiseer register.
Palletiseer instructie
Gebaseerd op de waarde uit het palletiseer register berekent de palletiseer instructie de positie van het
huidige stapel punt van een stapel patroon en berekent ook het huidige pad van een pad patroon.
Daarna herschrijft het de positie data van een palletiseer bewegingsinstructie.
Palletiseer bewegingsinstructie
De palletiseer bewegingsinstructie is een bewegingsinstructie dat drie pad punten gebruikt -- een
benaderingspunt, stapelpunt en uitgaand punt -- als positie data.
Deze instructie is specifiek voor het palletizeren.
Iedere palletiseer-instructie herschrijft zulke positie data.
3 Benaderingspunt , n = 1 tot 8
-741-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
- Palletiseer nummer
Na het teachen van de palletiseer data, worden de palletiseer nummers automatisch geschreven
tesamen met de instructies (palletiseer instructie, palletiseer bewegingsinstructies en palletiseer eind
instructie).
Als een nieuwe palletiseer werking wordt geteachd wordt automatisch een palletiseer nummer
aangemaakt.
-742-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
De volgende secties geven uitleg over het teachen van palletiseer EX.
Voor palletizeren van B, BX of E zijn er beperkingen van sommige functies van palletizeren EX.
NOOT
Om de bewegingsnauwkeurigheid van het palletizeren te verbeteren dient het TCP juist te worden
ingesteld. (Zie Subsectie 3.9.1,"Instellen Tool Coordinaten Systeem")
-743-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Stap
1. Druk op NEXT ">" om de volgende pagina te tonen.
Druk op F1 "[INST]" om het submenu te tonen.
2. Selecteer "Palletizing."
3. Selecteer "PALLETIZING-EX." Het scherm wijzigt automatisch naar het initiele data input
scherm; een van de palletiseer edit schermen.
-744-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Wanneer een pallet instructie wordt geselecteerd verschijnt het initiele data input scherm behorend bij
het geselecteerde type.
Voor palletizeren EX kunnen alle palletiseer-functies worden gespecificeerd.
Voor palletizeren B, BX en E zijn er beperkingen op de specificatie van de functies.
Dit onderdeel veklaart hoe de initiele data voor palletizeren EX in te voeren.
Voor palletizeren van B, BX of E zijn er beperkingen van sommige functies van palletizeren EX.
-745-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
-746-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
• Voor pallet type (TYPE), specificeer of PALLET of DEPALLET (standaard instelling: PALLET).
(Zie Subsectie 10.4.1)
• Voo register increment (INCR), specificeer met welke hoeveelheid de stapel (ontstapel) positie
verder gaat. D.w.z. geef een waarde waarmee het palletiseer register wordt verhoog of verlaagd
d.m.v. de palletiseer eind instructie. De standaard instelling is 1.
(Zie Subsectie 10.4.1)
• Zoals het palletiseer register, specificeer het register nummer van het gebruikte register voor stapel
controle.
LET OP
Zorg dat het gespecificeerde palletiseer register nummer niet wordt gebruikt door een andere
palletiseer functie.
2 Laag 6 Kolom
3 Kolom 7 Rij
4 Rij
-747-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
2 Houding
-748-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
PALLETIZING getoond op het initiele data input scherm geven de vier palletiseer instructies in het
programma aan.
b. Selecteer het type karakter invoer-- hoofdletters, kleine letters, punctuatie of opties -- met
de pijltjes toetsen.
c. Druk op een bijbehorende functie toets en voer de karakters in.
d. Na het invoeren van een commentaar druk je op ENTER.
-749-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
3. Om een palletiseer type te kiezen, verplaats je de cursor op het TYPE veld en selecteer een functie-
toets.
4. Om een numerieke waarde in te voeren druk je op een numerieke toets en druk op ENTER.
Nadat het tweede item is geselecteerd, wordt het derde item automatisch gegeven.
-750-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
6. Om een attribuut te specificeren verplaats je de cursor naar het juiste veld en selecteer de functie
toets.
7. Om te kiezen voor een hulppositie of niet verplaats je de cursor naar het instelveld en selecteer het
functie-toets menu.
8. Om te kiezen om een hulppositie in te stellen verplaats je de cursor naar het hulp-punt veld en
selecteer het functie-toets menu.
NOOT
Bij het kiezen van een hulppositie selecteer je FIX of INTER.
-751-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
LET OP
Als het instellen van de initiele data stopt voordat het is afgerond, zijn de waardes ingesteld tot dat
moment ongeldig.
Wanner het palletiseer stapel patroon scherm wordt getoond na instellen of wijzigen van de initiele
data is afgerond met F5 "DONE," wordt het palletiseer register automatisch geinitialiseerd.
(Zie Subsectie 10.4.1)
-752-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Voor een stapelpatroon zonder hulppositie teach je individueel vier toppen van een rechthoek van het
stapelpatroon.
-753-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Voor een stapelpatroon met hulppositie, als de vorm van de eerste laag een trapeze is, teach je de vijfde
positie met de gegeven functie.
2 Te teachen punten
NOOT
De volgende uitleg is niet relevant voor palletizeren B en BX. Zie Subsectie 10.3.4
2 Te teachen punten
-754-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Alle-punten teachen
Bij het selecteren van alle-punten teachen dien je alle punten in de rij, kolom en laag richting te
teachen.
Interval specificatie
Bij het selecteren van Interval specificatie, selecteer je twee punten aan beide einden in iedere in de
rij, kolom en laag richting, als ook de afstand tussen de produkten om zo alle punten in te stellen.
-755-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
1 Initiele data
Fig. 10.3.3 (f) Houding van produkten bij stapelpunten bij vaste houding
Voor een split houding, als 2-punt teachen is gekozen zullen de produkten de houding aannemen
verkregen door het verdelen van de houding getacht op de twee eind punten.
Wanneer alle-punt teachen is gespecificeerd zullen de produkten een houding aannemen zoals deze is
geteacht.
1 Initiele data
Fig. 10.3.3 (g) Houding van produkten bij stapelpunten bij verdeelde houding
-756-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
De laag patroon telling is alleen geldig als 2-punt teachen is gespecificeerd voor de laag-samenstelling.
(Voor andere gevallen is de laag patroon telling altijd 1).
1 Initiele data
Als het totaal aantal lagen kleiner is dan 16, kan een getal niet groter dan het totale nummer worden
ingesteld als laagpatroon telling. Als een nummer kleiner dan de laagpatroon is gespecificeerd voor
het aantal lagen wordt de laagpatroon telling automatisch gewijzigd in naar het aantal lagen.
-757-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
NOOT
Het aantal te bewaren representatieve stapelunten hangt af van het aantal rijen, kolommen en lagen
ingesteld op het initiele data input scherm. In bovenstaand scherm zijn vier rijen, drie kolommen en
vijf lagen ingesteld. Voor ieder punt, rij, kolom en dan laag zijn getallen gespecificeerd.
2. Verplaats de robot via jog feed naar de positie om te teachen als een representatief stapelpunt.
3. Plaats de cursor op de juiste lijn en druk op F4 "RECORD" terwijl je de SHIFT toets ingedrukt
houdt. De huidige robot positie wordt opgeslagen.
-758-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Numerieke waardes kunnen ook direkt worden ingegeven om positie data te specificeren.
Om terug te gaan naar het vorige stapelpatroon teach scherm, druk je op F4 "DONE."
5. Drukken op de FWD toets met de SHIFT toets ingedrukt laat de robot verplaatsen naar het
representatieve stapelpunt aangegeven door de cursor.
Deze werking kan worden uitgevoerd om een geteacht punt te bevestigen.
6. Om terug te gaan naar het vorige initiele teach scherm, druk je op F1 "BACK."
7. Druk op F5 DONE om het pad patroon condition instelscherm (BX of EX) te tonen of pad patroon
teach scherm (B of E) (Subsectie 10.3.4 of 10.3.5).
NOOT
Wanneer laagpatronen worden gebruikt (E of EX) en F5 DONE wordt ingedrukt dan verschijnt het
scherm voor specificeren van stapelpatroon voor de volgende laag.
-759-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Om een pad te specificeren voor ieder stapelpunt, dienen zoveel pad patronen als nodig te worden
gespecificeerd wanneer de initiele data wordt ingesteld. Voor ieder pad patroon dien je een pad
patroon conditie in te stellen.
2 Pad patroon 2
-760-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
-761-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Voorbeeld
PTN [1] = [1, 1 , 2-1 ]
PTN [2] = [2, 1 , 2-1 ]
PTN [3] = [1, 2 , 2-1 ]
PTN [4] = [2, 2 , 2-1 ]
PTN [5] = [1, 1 , 20 ]
PTN [6] = [2, 1 , 20 ]
PTN [7] = [1, 2 , 20 ]
PTN [8] = [2, 2 , 20 ]
In bovenstaand voorbeeld worden acht pad patronen gedefinieerd en iedere twee lagen herhaald omdat
verschillende paden moeten worden ingesteld volgens de box positie.
-762-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
2. In de directe specificatie mode plaats je de cursor op het te wijzigen punt en geef je een numerieke
waarde. Om een sterretje (*) in te voeren druk je op nul.
-763-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
2 Padpatroon 6 Benaderingspunt 1
4 Uitgaand punt 2
-764-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Het aantal te bewaren padpunten hangt af van het aantal benaderingspunten ingesteld op het initiele
data input scherm en het aantal input punten. In bovenstaand voorbeeldscherm is het aantal
benaderingspunten 2 en is het aantal uitgaande punten ook gelijk aan 2.
2. Verplaats de robot via jog feed naar de positie om te teachen als een padpunt.
3. Verplaats de cursor naar het te teachen instelveld en teach de positie als volgt.
a. Druk op F2 "POINT" terwijl je de SHIFT toets ingedrukt houdt. Door indrukken van F2
"POINT", zonder drukken en vast houden van de SHIFT toets wordt het default logische
bewegingsmenu getoond en je kan nu het bewegingstype of snelheid instellen.
(Deze key wordt alleen getoond bij teaching van route patroon punten.)
-765-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
4. Om gedetaileerde positie data voor een geteacht padpunt te tonen plaats je de cursor op het
gewenste padpunt nummer en druk je op F5 "POSITION."
De gedetaileerde positie data wordt dan aangegeven.
Numerieke waardes kunnen ook direkt worden ingegeven om positie data te specificeren.
Om terug te gaan naar het vorige pad patroon teach scherm, druk je op F4 "DONE."
5. Drukken op de FWD toets met de SHIFT toets ingedrukt laat de robot verplaatsen naar het padpunt
aangegeven door de cursor.
Deze werking kan worden uitgevoerd om een geteacht punt te bevestigen.
6. Om terug te gaan naar het vorige stapel patroon teach scherm, druk je op F1 "BACK."
-766-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
7. Druk op F5 "DONE" om het palletiseer edit scherm te beeindigen en ga terug naar het programma
scherm.
De palletiseer instructies worden automatisch geschreven in het programma.
10.Wijzigen, zoals veranderen van manuele instructies op een stapelunt of het bewegingsformaat op
een padpunt kan worden gedaan op het programma-scherm, op dezelfde wijze als voor normale
programma's.
Voor details over palletiseer programma's, zie Sectie 10.4, "Uitvoer van de Palletiseer Functie."
-767-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
-768-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
1 Voorbeeld: 6 Kolom
2 Wachpositie 7 Stapelpunt
4 Benaderingspunt 9 Laag
5 Uitgaand punt
-769-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
1 Een palletiseer instrucite wordt uitgevoerd om de positie 3 De robot grijper opent zijn hand op het stapelpunt en laat
van een pad punt te berekenen. het produkt los.
De robot beweegt eerst naar dit punt.
2 De robot draat een produkt naar het stapelpunt. 4 De palletiseer eind statement wordt uitgevoerd om het
palletiseer register met een waarde te verhogen.
-770-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
1 Rij 3 Laag
2 Kolom
Het palletiseer register geeft de rij, kolom en laag aan die worden gebruikt voor berekening van de
positie van het stapelpunt als de palletiseer instructie wordt uitgevoerd.
Voor 2-rij, 2-kolom en 2-laag palletizeren met ORDER = [RCL], zal uitvoer van de palletiseer eind
instructie het palletiseer register als volgt wijzigen:
1 Laag 3 Kolom
2 Kolom
-771-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Tab. 10.4.1 (a) Verhoging (verlaging) Volgorde van het Palletiseer Register
TYPE = TYPE =
TYPE = [PALLET] TYPE = [PALLET]
[DEPALLET] [DEPALLET]
INCR = [1] INCR = [-1]
INCR = [1] INCR = [-1]
Initiele waarde [1, 1, 1] [2, 2, 1] [2, 2, 2] [1, 1, 2]
Initiele waarde [2, 1, 1] [1, 2, 1] [1, 2, 2] [2, 1, 2]
Initiele waarde [1, 2, 1] [2, 1, 1] [2, 1, 2] [1, 2, 2]
Initiele waarde [2, 2, 1] [1, 1, 1] [1, 1, 2] [2, 2, 2]
Initiele waarde [1, 1, 2] [2, 2, 2] [2, 2, 1] [1, 1, 1]
Initiele waarde [2, 1, 2] [1, 2, 2] [1, 2, 1] [2, 1, 1]
Initiele waarde [1, 2, 2] [2, 1, 2] [2, 1, 1] [1, 2, 1]
Initiele waarde [2, 2, 2] [1, 1, 2] [1, 1, 1] [2, 2, 1]
Initiele waarde [1, 1, 1] [2, 2, 1] [2, 2, 2] [1, 1, 2]
-772-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
1 Palletiseer register [1] is geladen met [ 1, 1, 1 ]. 3 Als de rij, kolom en laag waardes zijn [5, 1, 5 ] wordt een
jump naar label [3] uitgevoerd.
2 Als de rij is 5 en de laag is een even getal wordt een jump 4 Stel de waardes van de rij, kolom en laag in voor de
naar label [2] uitgevoerd. volgende stapel werking in het palletiseer register [1].
Stap
1. Om de palletiseer status te tonen plaats je de cursor op de palletiseer instructie, en druk op
F5 "[LIST]." Het huidige stapelpunt en de waarde van het palletiseer register worden getoond.
-773-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Stap
1. Plaats de cursor op de te wijzigen palletiseer instructie en druk op F1 "[MODIFY]" om het
wijzigingsmenu te tonen.
2. Selecteer een doel palletiseer edit scherm in het wijzigingsmenu.
Om terug te gaan naar het vorige palletiseer edit scherm druk je op F1 "BACK."
Om terug te gaan naar het volgende palletiseer edit scherm druk je op F5 "DONE."
NOOT
Nadat de palletiseer data is gewijzigd kan het normale edit scherm worden aangeroepen vanuit
eender welk palletiseer scherm. In dit geval wordt de nieuwe data na wijziging bewaard.
-774-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Stap
1. Plaats de cursor op de palletiseer instructie met het te wijzigen palletiseer nummer, en voer een
nieuw nummer in.
Op hetzelfde moment dat het palletiseer nummer van de palletiseer instructie wordt gewijzigd, worden
de palletiseer nummers van de palletiseer bewegings- en palletiseer eind instructies ook gewijzigd.
LET OP
Zorg bij het wijzigen van de palletiseer nummers dat de nieuwe nummers niet door andere
palletiseer instructies worden gebruikt.
-775-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Bij het teaching van het onderste punt of route punten voor palletizeren, die anders zijn dan de normale
teachen van een bewegingsinstructie, wordt de positie die wordt verwijderd de positie van de
addiotionele as opgeslagen.
uitvoer
Bij het palletizeren wordt dit uitgevoerd op de positie van de externe as op dat moment.
(De robot gaat niet automatisch terug naar de positie van de externe as op de geteachte onderste punten
of route punten.)
Bijv. bij een systeem met een lineaire externe as, als de palletiseer instructie wordt uitgevoerd
1000 mm verwijderd van de positie bij het teachen van palletizeren, zal de robot dezelfde beweging
uitvoeren als geteacht, op de positie die dus 1000 mm weg ligt van de geteachte positie.
Positie teachen/wijzigen
Bij het teachen van de bodem/route punten voor palletizeren op een systeem met externe assen of
wijzigen van de positie, is het volgende belangrijk.
• Bij het teachen van de bodem/route punten voor palletizeren moet het worden gedaan op een vast
punt.
Als de positie van de externe as verschuift tijdens het teachen van de bodem/route punten voor
hetzelfde palletizeren, zal de robot een ander pad volgen dan het geteachte pad als het programma
wordt uitgevoerd.
• Bij het wijzigen van de positie verplaats je de robot naar de positie van de externe assen bij teachen
van de bodem/route punten van voor de wijziging.
-776-
10. PALLETISEER FUNCTIE B-82284NL-2/01
Werking
Stel de volgende waardes in voor stapelen (of ontstapelen) van produkten zonder de geteachte houding
en vorm te wijzgen:
1. Op het systeem variabele scherm stel je systeem variabele $PALCFG in. $FREE_CFG_EN op
TRUE (de initiele waarde is TRUE).
2. Op het palletiseer initiele data scherm stel je INTER in voor houding control in de rij, kolom of laag
richting waarvoor FREE is gespecificeerd als de arrangement mode.
Voor ieder geteacht produkt in de gespecificeerde richting worden alle produkten overeenkomend met
het geteachte produkt (ont) gestapeld met dezelfde houding en richting en vorm als die die is geteacht.
Hier volgt een voorbeeld van palletizeren voor een onregelmatig arrangement van vier rijen, twee
kolommen en vijf lagen.
3 Rij
-777-
B-82284NL-2/01 10. PALLETISEER FUNCTIE
Noot
Let op de volgende punten bij gebruik van deze functie:
1. FREE en INTER kunnen alleen op hetzelfde moment worden ingesteld in alleen een van de rij,
kolom en laag richtingen (als deze functie niet wordt gebruikt stel je systeem variabele
$PALCFG.$FREE_CFG_EN in op FALSE).
Dit is omdat als FREE en INTER n op hetzelfde moment worden ingesteld in twee of meer rij,
kolom en laag richtingen, worden twee of meer vormen op de positie van een niet geteacht produkt
(die dus wordt berekend) gemaakt.
Indien een dergelijke instelling wordt gemaakt in een programma veroorzaakt dit een error
aangegeven door PALT-024 [Caluculation error occured] en kan niet worden uitgevoerd.
2. Ga dus zorgvuldig om bij teachen van een programma zodat het programma niet stopt a.g.v. een
vorm mismatch alarm.
Als de vorm in de huidige positie afwijkt van de vorm data voor de doelpositie kan de robot niet in
een Lineaire bewegingsmode bewegen (een vorm mismatch alarm vindt plaats en uitvoer van het
programma stopt).
De vorm op een stapelpunt wordt gebruikt voor de vorm bij een benaderings- of uitgaand punt
gedurende palletizeren. Dus als de pallet operatie instructie om uit te voeren eerst in een lineaire
mode is, kan een vorm mismatch plaatsvinden afh. van de vorm van de robot als een poging wordt
gemaakt tot uitvoer van de lijn.
Om dit soort problemen te voorkomen specificeer je een Joint als werkingsmode van de eerste
pallet operatie instructie.
Bijv. om een vorm mismatch alarm te voorkomen kan het volgende programma worden gebruikt
voor palletizerenmet drie benaderingspunten en twee uitgaande punten.
:
10:PLLETIZING-EX_1
11:J PAL_1[A_3] 100% FINE
12:L PAL_1[A_2] 500mm/sec CNT50
13:L PAL_1[A_1] 300mm/sec CNT10
14:L PAL_1[BTM] 100mm/sec FINE
15:Open hand 1
16:L PAL_1[R_1] 300mm/sec CNT10
17:L PAL_1[R_2] 500mm/sec CNT50
18:PALLETIZING-END_1
:
-778-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
11 FANUC iPendant
-779-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
11.1 OVERZICHT
De iPendant is een Internet-type robot teach pendant met een groot kleuren liquid-crystal display
paneel.
Deze teach pendant maakt het mogelijk om meerdere data items gelijktijdig te bekijken en de visueele
overzichtelijkheid is daarbij sterk verbeterd.
De huidige user interface is ook beschikbaar met deze teach pendant, dus voor diegene die bekend zijn
met de werking van de conventionele teach pendants kunnen eenvouding deze teach pendant
gebruiken.
-780-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-781-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
11.2.2 Schakelaars
Fig. 11.2.2 toont de iPendant schakelaar layout.
Dit onderdeel beschrijft het scherm focus wijzig/scherm split toets en Diagnose/Help toets specifiek
aan de iPendant.
Toets Functie
Eenmaal indrukken van deze toets wijzigt het doel-scherm.
Indrukken van deze toets tesamen met de SHIFT toets splitst het scherm
(enkel scherm, dubbel scherm, triple scherm of status/enkel schem).
-782-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-783-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
Hold Geeft aan dat de HOLD knop is ingedrukt of het HOLD signaal wordt
ingegeven.
-784-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Indrukken van de toets tesamen met de SHIFT toets toont het volgende scherm.
Item Omschrijving
Enkel Toont alleen een data item op het scherm. Het scherm is niet verdeeld.
Dubbel Verdeelt het scherm in rechter- en linkerscherm.
Triple Verdeelt het scherm in boven- en onderscherm en toont een totaal van drie schermen.
Status/Enkel Verdeelt het scherm in rechter- en linkerscherm. Het rechterscherm is ietwat groter dan
het linker en het status subwindow met iconen wordt getoond op het linkerdeel.
Wijzig focus Hoe het gewenste scherm te wijzigen als meerdere schermen worden getoond.
-785-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-786-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-787-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
De titel-lijn van het scherm waarmee kan worden gewerkt is blauw en het frame van het scherm is
rood.
Druk op bovenstaande toets tesamen met de SHIFT toets.
Het volgende scherm menu verschijnt. Door "5.
Change focus" te kiezen van dit menu kan je ook het doelscherm wijzigen.
-788-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-789-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
Selecteer "Add a Link" en druk op de ENTER toets. Het volgende URL input scherm verschijnt.
Positioneer de cursor op "Enter a Name" of " Enter an Address" in bovenstaande scherm en druk op
de ENTER toets.
Het volgende software keyboard verschijnt: Geef alfhabetische en andere karakters in.
Na bevestigen van je invoer druk je op de exit toets op de rechtsonderkant om uit het software
keyboard te geraken.
-790-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Na invoer van naam en adres plaats je de cursor op de continue knop en druk op ENTER.
Nadat de continue knop is ingedrukt, wordt de geregistreerde link informatie als volgt getoond:
-791-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-792-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-793-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-794-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-795-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
NOOT
Boodschap "RESET" en "SYST-026 System normal power up" worden getoond in de kleur blauw.
-796-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Noot dat niet alle werkingen kunnen worden uitgevoerd met het touch panel.
• Operation Paneel scherm/ BROWSER scherm (Web browser ) / Status subwindow scherm
• Software keyboard
• schermwissel
(Wanneer meerdere schermen worden getoond kan worden geschakeld door op het gewenste
scherm te drukken.)
OVERZICHT
Met de R-J3iC kan men verschillende schermen zelf definieren op de iPendant.
Dit onderdeel geeft een uitleg over de instelling van de iPendant door de gebruiker.
Gebruiker's Views
D.m.v. gebruikers-schermen / User Views functie, is het mogelijk om max. 8 gebruiker's status van
vaak gebruikte enkel window of multi-window op te slaan. Bijv. als een alarm scherm, file scherm en
I/O scherm worden getoond met een 3-scherm window, kan dit scherm worden gedefinieerd als User
Views. Indien opgeslagen kan een naam worden toegewezen aan het User View, die wordt getoond
als een User View item op het display menu, zodat men deze later zelf kan selecteren. De besproken
User Views worden getoond als Alarm|FILE|Cell I in de User Views lijst.
Om een set menus toe te voegen als User Views, gebruik je Procedure 11-1.
Om de User Views lijst te wijzigen kies je Procedure 11-2.
-797-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
1. Selecteer "Add Current" Het getoonde scherm wordt toegevoegd aan de lijst als schermnaam
(voor een enkel scherm display), schermnaam|schermnaam ([voor een 2-scherm display], of
schermnaam|schermnaam|schermnaam (voor een 3-scherm display).
2. Voor iedere toe te voegen User Views herhaal je stap 1 tot 4.
3. Om de bewaarde lijst met User Views te tonen, druk je op Shift (ingedrukt houden) en op de
DISP toets. Verplaats de cursor naar User Views en selecteer de te tonen User Views van de User
Views lijst.
-798-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-799-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-800-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Menu Favorieten
Via Menu Favorieten is het mogelijk om lijsten te maken en te bewaren van de meest getoonde menus.
Procedure 11-3 Toevoegen van een menu aan de Menu Favorieten lijst
Stap
1. Tonen van een menu toe te voegen aan het Menu Favorieten menu.
2. Druk en hou ingedrukt de SHIFT toets en druk op DISP.
3. Selecteer Menu Favorieten.
4. Selecteer "Add Current".
Het huidige getooonde menu wordt toegevoegd aan de lijst. (Zie fig. 11.4 (b)).
-801-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-802-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Historie
De historie lijst bewaard de acht meest recent getoonde menus.
De historie lijst wordt automatisch gegenereerd en kan niet worde gewijzigd.
Als een naam uit de lijst wordt geselecteerd verschijnt dat scherm met die naam.
-803-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
Procedure 11-5
Aanmaken van een user-gedefinieerd HMI full menu of quick menu
Stap
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer iPendant Setup. Het onderstaande scherm verschijnt.
-804-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
LET OP
Het HMI full menu file (IPHMIFL.HTM) moet "iPendant Setup" als een menu item hebben. Indien
passwords worden gebruikt op de controller, dient het HMI quick menu file (IPHMIQK.HTM) een
[Passwords] als menu item hebben. Gebruik deze menu items indien nodig. Als een menu item
ontbreekt zullen de gecreerde menu files niet juist werken.
8. Voeg toe of verwijder menu items van of naar deze bestanden files naar behoefte.
9. Zet de bestanden terug in de controller.
10.Gebruik om de betsanden in te stellen en te gebruiken Procedure 11-6.
-805-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
Procedure 11-6
Instellen keuzes van een HMI full menu, quick menu en remote menu
Stap
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer iPendant Setup.
Een scherm gelijk aan onderstaande verschijnt, zie Fig. 11.4 (e).
5. Selecteer iPendant HMI Setup. Een scherm gelijk aan onderstaande verschijnt, zie Fig. 11.4 (f).
6. Het is nu mogelijk om de HTM of STM file te selecteren om te tonen i.p.v. een full menu, quick
menu, remote full menu en remote quick menu.
a. Om een HTM of STM file op de default device van de controller te selecteren, klik je op de
blauwe balk op de bodem van het menu. Een lijst met beschikbare HTM en STM files
verschijnt.
b. Selecteer het gewenste bestand en druk op "ENTER".
c. Ga verder met selecteren van bestanden voor individuele menus
([User HMI Full] , [User HMI Quick] , [Remote HMI Full] en [Remote HMI Quick]).
d. Druk op F3, [SUBMIT].
De getoonde naam op de balk wordt verwijderd om aan te geven dat de setup klaar is.
7. Om de geselecteerde full of quick HMI menu mode of remote full of quick HMI menu mode te
starten klik je op het vierkantje naast de selectie op de onderkant van het scherm en druk op F3
[SUBMIT].
Druk op "F3", en de checkbox verdwijnt om aan te geven dat de keuze is gemaakt.
Druk om een HMI full menu te kiezen op "MENUS". Het onderstaande scherm verschijnt.
-806-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
-807-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
-808-
11. FANUC iPendant B-82284NL-2/01
Fig. 11.4 (k) iPendant HMI setup screen, als de "DATA" toets moet worden uitgezet.
Na aanklikken van de gewenste toets druk je op F3 [SUBMIT].
Na drukken op "F3" zal de checkbox verdwijnen om aan te geven dat de keuze is gemaakt.
LET OP
Iedere maal dat het HMI setup scherm verschijnt komt er ook een check-teken en de huidge
instelling wordt aangegeven.
-809-
B-82284NL-2/01 11. FANUC iPendant
11.5 BEPERKINGEN
• Meerdere programma edit schermen kunnen per keer worden geopend.
Een scherm kan worden geopend in ieder window.
Het uit te voeren programma is de geselecteerde in het linkerscherm.
De uitvoer van een programma van de teach pendant is alleen mogelijk als het linkerscherm degene
is waar men werkt.
Het edit scherm wordt altijd getoond aan de linkerkant.
• Als twee of meer schermen tegelijkertijd worden getoond, kan hetzelfde menu scherm niet getoond
worden op het scherm.
Voorbeeld: Online positie modificatie-scherm
* NetFront door ACCESS Co. Ltd. wordt genomen voor de Internet functie van dit produkt.
* NetFront is een geregistreerd handelsmerk van Access Co. Ltd. in Japan.
* Deel van de software van dit produkt omvat modules ontwikkeld door de JPEG Groep.
* Dit produkt gebruikt technologie van LZW patent van Unisys Co. Ltd.
Hou rekening met de volgende restricties.
(1) Wijzig of kopieer geen software van dit produkt. Verkoop deze software niet.
(2) Gebruik de software van dit produkt niet voor andere doeleinden dan een browser.
(3) Gebruik geen technologie van LZW patent van Unisys Co. Ltd zonder dit produkt..
-810-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
-811-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
12.1 OMSCHRIJVING
12.1.2 Basis-specificatie
Het totaal aantal wisselbare tools 10 tools per systeem, 6 tools per uitrusting
Iedere uitrusting kan slechts een tool tegelijkertijd
besturen.
De periode van tool-ontkoppeling (standaard) 0.4 sec (Batterij type) / 0.4 sec(geen batterij type) *1)
De periode van tool-koppeling (standaard) 4 sec (Batterij type) / 6 sec(geen batterij type) *1)
Backup batterij Zowel batterij type als geen batterij type is mogelijk.
(*1) Deze periode omvat de interne processing periode, maar omvat niet de mogelijk nodige robot-
beweging voor het wisselen van de tools.
-812-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
12.1.3 Beperkingen
Beperkingen
• Schakelen is alleen mogelijk tussen servo tools die zich indezelfde bewegingsgroep bevinden.
• De tool change functie kan niet worden gebruikt door een servo tool met meer dan 1 as.
• Omdat servo tools die geen batterij hebben voor tool as puls-waarde backup dienen ze te worden
gekalibreerd na koppeling, en dus gebruiken deze tools langere proces tijd voor tool-wisseling dan
degene uitgerust met een batterij.
• De motor van de tool change moet worden bestuurd door dezelfde amp.
• De tool change instructie kan niet worden gebruikt bij multi tasking.
(De tool change instructie kan niet worden uitgevoerd door meerdere taken tegelijkertijd)
Verboden zaken
• Probeer geen tool te ontkoppelen als de controller uit is.
• Line tracking kan niet worden gebruikt bij de tool change functie.
-813-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Je kan de servo tool vervangen door een luchtaangedreven tool door de controller aan te zetten.
-814-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
-815-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
10 Instellen tool nummer configuratie. 21 Stop de tool niet gedurende kalibratie motion.
11 Voer magnetische fase detectie uit 22 Controleer de aangesloten tool en of het tool nummer
(voor servo guns die magnetische_fase detectie nodig van het status scherm hetzelfde is of niet.
hebben in 7D80/70 of later, of 7D82/18 of later)
-816-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Deze setup moet worden gedaan bij het begin van de systeem installatie.
Deze setup hoeft maar een maal te worden gedaan.
NOOT
Alleen wanneer de tool change software is geinstalleerd in een systeem waarin de servo tools al
werken en een tool die was gebruikt is nog aangekoppeld, wordt de tool aangekoppeld. In dit geval
zijn stappen 1 tot 9 van de preliminaire tool koppeling onnodig, zie onder.
Bij gebruik voor de 1e keer van een tool zorg dan dat de stappen hieronder van de preliminaire
koppelings-operatie goed worden uitgevoerd, en ga dan verder met sectie 12.4, "TOOL CHANGE
SETUP".
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
2. Selecteer 6 [SETUP].
3. Klik op de F1, [TYPE] toets om het schermwissel-menu te tonen.
4. Selecteer "Tool Change." Het tool wissel lijst-scherm verschijnt.
5. Selecteer een tool van de lijst en druk op F3,DETAIL.
Het tool change setup detail scherm verschijnt.
-817-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
6. Op het tool change setup detail scherm stel je de batterij tijdelijk in op AAN.
(Zelfs als de tool geen batterij heeft, selecteer je AAN/ON in deze stap. Dit item wordt opnieuw
ingesteld nadat de preliminaire koppelings-operatie is afgerond.)
15.Na afronden van de tool change setup en referentie positie instelling voor de 1e tool, ontkoppel je
de 1e tool via de TOOL DETACH instructie, en voer dan de preliminaire koppelings-operatie
uitvoor de 2e en verdere tools.
-818-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
1. Druk op MENUS.
2. Selecteer 6 [SETUP].
3. Druk op F1, [TYPE].
4. Selecteer "Tool Change."
5. Selecteer de tool vanuit de lijst met tools en druk op F3, DETAIL.
Het volgende scherm wordt getoond.
Common setup
Commentaar Commentaar voor iedere tool.
Koppelen van het signaal Dit signaal wordt gebruikt voor tool instellings-verificatie.
Beschikbaar I/O type = DI / RI
- Dit signaal wordt gecheckt voor de tool koppelings/ontkoppelings-instructie.
Als dit signaal uit is zal een error plaatsvinden.
- Als de index nul is, wordt bovenstaande check gecanceled.
Identificatie signaal Dit signaal wordt gebruikt voor tool identificatie.
Beschikbaar I/O type = DI / RI /GI
- Dit signaal wordt gecheckt voor de tool koppelings/ontkoppelings-instructie.
Als dit signaal uit is zal een error plaatsvinden.
- Als de index nul is, wordt bovenstaande check gecanceled.
Batterij Selecteer batterij type.
ON = Batterij backup type
OFF = zonder Batterij type
-819-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Kalibratie Motion Type Bij tools zonder batterij raakt de positie (puls-tel) verloren als de tool wordt
ontkoppeld. Dus moet kalibratie worden uitgevoerd wanneer de tool wordt
aangekoppeld. Kalibratie omvat de volgende twee operaties:
- Draaien van de motor met twee omwentelingen voor positioneren van de puls
coder
(deze werking wordt vanaf hier verder benoemd als "positioneren" )
- Kalibratie op de huidige preset referentie positie
NOOT
Bij type 1 en 2, raakt de referentie-positie verloren als kalibratie wordt onderbroken door een hold
of een noodstop. Zie in dit geval subsectie 12.13.2, "De Robot stopt gedurende kalibratie".
Als deze types zijn ingesteld wordt de positie waar de tool is ontkoppeld automatisch bewaard als de
referentie-positie, en kalibratie wordt uitgevoerd op die positie nadat de tool is aangekopppeld.
Daarom dient de positie als de tool wordt aangekoppeld dezelfde te zijn als de positie wanneer het
wordt ontkoppeld.
De toegelaten errors van de ont/aankoppel-posities dienen te vallen binnen de respectievelijke
bereiken voor de directe-as en bewegings-as:
Directe-as:
+/-(gear ratio/2)mm of minder rond de ontkoppelpositie
Bewegings-as:
+/-((360/gear ratio)/2)deg of minder rond de ontkoppelpositie
Noot dat een foute positionele uitlijning plaatsvindt gedurende tool koppeling als bovenstaande
bereiken worden overschreden.
Type 1:
Specificeer dit type wanneer de tool is gekoppeld aan een positie waar het onmogelijk is om de tool
in de positieve richting te bewegen of manuele beweging door twee of meer omwentelingen van de
motor.
Type 2:
Specificeer dit type wanneer de tool is gekoppeld aan een positie waar het onmogelijk is om de tool
in de negatieve richting te bewegen of manuele beweging door twee of meer omwentelingen van de
motor.
-820-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
- Types 3, 4
Selecteer deze types op systemen kapabel voor het vasthouden van de tool ontkoppelingspositie a.g.v.
het niet remmen van de servo tool as motor tot de volgende servo tool koppeling. Bij een dergelijk
systeem moet de referentie-positie worden ingesteld op een andere positie als de tool ontkoppelings-
positie niet kan worden gebruikt als de referentie- positie.
Bij deze types wordt contact van de tool as met de open limiet gedetecteerd door de motor torque en
de contact-positie wordt ingesteld als de referentie-positie.
(Dit is omdat in de standaard instelling de kalibratie motion de tool as laat bewegen in de negatieve
richting van de manuele feed.) Voor details over het instellen van de referentie-positie, zie Sectie 12.5,
"INSTELLING VAN DE REFERENTIE POSITIE."
De verschillen tussen types 3 en 4 zit in de werkingsrichting gedurende kalibratie.
(Zie Tabel 12.4 en Fig. 12.4.)
Type 3:
Specificeer dit type wanner de tool is ontkoppeld op de positie waar de afstand naar de open limiet 2
of meer omwentelingen van de motor is.
Type 4:
Specificeer dit type wanner de tool is ontkoppeld op de positie waar de afstand naar de open limiet 2
of minder omwentelingen van de motor is.
NOOT
1. Bij kalibratie, om de tool as te bewegen in de positieve richting van manuele feed (om de limiet
te gebruiken op de positieve kant van manuele feed), wijzig je de volgende systeem variabele
naar 0: $SVTCTOOLxx.$CLOSDIR = 1 -> 0 (xx: Tool nummer)
2. Bij types 3 en 4, is het nodig om de stroke limiet te vergroten zodat de tool as de open limiet
aanraakt.
-821-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
- Types 5, 6
Zoals bij types 3 en 4 specificeer je deze types op systemen die niet capabel zijn voor het vasthouden
van de tool ontkoppelingspositie a.g.v. het niet remmen van de servo tool as motor tot de volgende
servo tool koppeling. Bij types 5 en 6 echter moet een detectie signaal worden voorzien op de tool
d.m.v. een limietschakelaar en de contactpositie moet worden ingesteld als de referentie-positie.
Installeer de detectie-schakelaar op een plaats zodat de schakelaar aangaat als de tool as wordt
bewogen in de negatieve richting van manuele feed (dit omdat in de standaard instelling de kalibratie
motion de tool as laat bewegen in de negatieve richting van manuele feed). Voor details over het
instellen van de referentie-positie, zie Sectie 12.5, "INSTELLING VAN DE REFERENTIE
POSITIE."
Type 5:
Specificeer dit type wanner de tool is ontkoppeld op de positie waar de afstand naar positie waar het
detectie-signaal AAN gaat 2 of meer omwentelingen van de motor is.
Type 6:
Specificeer dit type wanner de tool is ontkoppeld op de positie waar de afstand naar positie waar het
detectie-signaal AAN gaat 2 of minder omwentelingen van de motor is.
NOOT
1. Bij kalibratie, om de tool as te bewegen in de positieve richting van manuele feed wijzig je de
volgende systeem variabele naar 0: $SVTCTOOLxx.$CLOSDIR = 1 -> 0 (xx: Tool nummer)
2. Bij types 5 en 6, moet een schakelaar zoals een limietschakelaar worden geinstalleerd in de tool.
-822-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
1. Tool master data raakt verloren als de werking wordt geannuleerd door een hold of een noodstop
gedurende kalibratie dat wordt uitgevoerd door de tool change volgorde als types 1 of 2 is
geselecteerd. Als dit gebeurd, voer dan een manuele nul-positie mastering uit.
2. Bij types 1 en 2 zal het systeem automatisch de positie waar de servo tool wordt ontkoppeld
onthouden als zijnde de referentie-positie. Deze bewaarde referentie-positie wordt gebruikt
tijdens kalibreren als dezelfde tool vervolgens wordt aangekoppeld. Daarom als type 1 of 2 is
geselecteerd moeten de ontkoppelde positie en de gekoppelde positie hetzelfde zijn. Selecteer
niet type 1 of 2 wanneer een motor met een rem wordt gebruikt voor de servo tool as.
-823-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Type 1 Type 2
Wanneer de tool eerst wordt bewogen in de Wanneer de tool eerst wordt bewogen in de
negatieve richting. positieve richting.
Type 3 Type 4
Wanneer de tool eerst wordt bewogen in de Wanneer de tool is bewogen in de positieve
negatieve richting. richting dan bewogen in de negatieve richting
-824-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
Type 5 Type 6
Wanneer de tool eerst wordt bewogen in de Wanneer de tool is bewogen in de positieve
negatieve richting. richting dan bewogen in de negatieve richting
-825-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Positie register No Positie register voor bewaren van de tijdelijke positie gedetecteerd bij aankomst
van de referentie-positie (open limiet of signaal input positie)
Stel het positie register hier specifiek in voor kalibratie.
(Gebruik niet hetzelde positie register in het programma.)
Touch torque (%) Drempelwaarde van de motor torque voor deteceren aankomst bij de open limiet
Stel de waarde in tussen 0.0 en 100.0%.
Detectie signaal Type en No. van het input signaal voor detectie van aankomst bij de referentie
positie
- DI
- RI
Specificeer een No. beschikbaar voor ieder van de signalen als het signaal No.
-826-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
Types 1, 2
Het systeem stelt automatisch de referentie positie in als de servo tool wordt ontkoppeld.
Types 3, 4
Creeer een programma voor detectie van de referentie positie via de touch torque en voer dit
programma uit voor berekening van de referentie positie. Voor meer details, zie ook subsectie 12.13.1.
Types 5, 6
Creeer een programma voor detectie van de referentie positie via het detectie-signaal en voer dit
programma uit voor berekening van de referentie positie. Voor meer details, zie ook subsectie 12.13.2.
-827-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Formaat
Formaat
-828-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Bovenstaande is slechts een voorbeeldprogramma. Creeer programma's die passen bij uw behoeften
-829-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
NOOT
Bij kalibratie motion type Type 1 of Type 2, raakt de mastering verloren als de beweging wordt
gestopt door een e-stop of HOLD gedurende kalibratie motion.
Als de mastering data verloren is, dien je een nul mastering en een manuele kalibratie uit te voeren.
Anders,
1) De huidige positie op TP komt niet overeen met de actuele positie.
2) Als de bewegings-instructie wordt uitgevoerd, krijg je het volgende alarm.
"MOTN-049 Attempt to move w/o calibrated"
3) De TOOL DETACH instructie werkt niet totdat een manuele mastering en kalibratie is afgerond.
Bij een TOOL DETACH instructie, bewegen de robot en servo tool helemaal niet.
-830-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
2 Robot lock van servo tool motion group is AAN 7 Motor power lijn
GNDlijn (aarde)
-831-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
AXS Het as nummer van de motion groep die is toegewezen aan de huidige motion groep.
Gereedschappen Het tool nummer die is toegewezen aan bovenstaande as.
Status Tool status
ATTACH : De tool is GEKOPPELD
DETACH : De tool is ONTKOPPELD
Commentaar Commentaar rond elke tool.
-832-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
12.9 TEACHEN
In het tool change systeem zijn de volgende punten belangrijk.
Positie data
In het tool change systeem wordt elke tool toegewezen aan iedere as van de servo tool motion groep.
Bijv. als drie types tool worden toegewezen aan het tool change systeem heeft de servo tool motion
groep drie assen data. Dit betekent drie assen data worden opgeslagen als de servo tool positie wordt
geteacht.
(Ex. De positie data van tool1 die is toegewezen aan de eerste as)
Noot dat de positie data niet alleen tool 1 data maar ook tool 2 en tool 3 data heeft. Dit betekent dat
deze positie data tool 2 en tool 3 kan bewegen. Als tool 2 is gekoppeld, verplaatst tool 2 moves naar
de 0mm positie. Dit maakt het programma meer flexibel. Echter, als de gebruiker een andere tool
plaatst, kan het een storing veroorzaken. Om dit te voorkomen specificeer je verschillende tool
nummers aan de tool sluit richting voor iedere tool.
Bij deze functie heeft de positie data voor iedere tool een ander tool nummer.
Daarom zal, zelfs als de gebruiker een programma uitvoert met een andere tool, het programma
stoppen door "INTP-253 Tool frame number mismatch".
-833-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
NOOT
Dit is een voorbeeld. Creeer het programma naar uw eigen behoeftes.
-834-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
SETUP SCHERM
STATUS SCHERM
-835-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
NOOT
De onderstaande setup procedure is slechts nodig als het systeem wordt geinstalleerd.
Nadat de instellingen eenmaal zijn gemaakt, hoeven ze niet meer bij normaal gebruik te worden
aangepast.
-836-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
3. Na een tijdje komt het volgende scherm voor een controlled start, zie rechts.
De tool change functie schakelt de servo tools die zijn ingesteld in dezelfde werkingsgroep.
Noot dat het onmogelijk is om te schakelen tussen tools die zijn ingesteld in verschillende
werkingsgroepen. Stel de onderstaande items in voor de tool as in de geselecteerde werkingsgroep.
Als er geen probleem is met het gebruik van de standaard instellingen hoeven ze niet te worden
gewijzigd.
-837-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
NOOT
Alleen de servo tool as werkingsgroep kan worden gebruikt als de groep van het te gebruiken
programma voor instelling van de referentie positie.
Bijv.) Wanneer de servo tool as werkingsgroep is de 2e groep:
De werkingsgroep wordt [*,1,*,*,*].
Uitleg
1: J P[1:ZERO POS] 10% positioneren 1: Servo tool as in op 0 positie
(als teken van touch torque is plus) (De positie hoeft niet per se in de 0 positie te zijn.)
2: SKIP CONDITION 2: Als de touch torque in de skip condition, stel de
$MISC[g].$HPD_TRQ[ga] > 2 *1) drempelwaarde van de torque in waarvan de aankomst bij de
(als teken van touch torque is min) limiet kan worden gedetecteerd wanneer de tool beweegt in
2: SKIP CONDITION de negatieve richting van de manuele feed en de limiet
$MISC[g].$HPD_TRQ[ga] <-2 *1) aanraakt. Let op het teken van de touch torque.
3: J P[2:TOOL OPEN END] 1% *2) 3: Beweeg de tool in de negatieve richting van
FINE ACC 100 *3)SKIP, manuele feed om de limiet aan te raken.
LBL[1],PR[1]=JPOS Als de detectie niet werkt, jump to LBL[1].
4: END 4: Normaal einde
5: LBL[1] 5: Jump naar hier indien torque niet kan
worden gedetecteerd.
6: UALM[1] 6: Geef een user alarm.
NOOT
Bovenstaande is slechts een voorbeeldprogramma. Creeer programma's die passen bij uw behoeften
g: Werkingsgroep nummer van huidige gekoppelde tool
ga: As nummer van hudig gekoppelde tool
Als de huidig gekoppelde servo tool as is genomen als de 1e as van de 2e groep, dan zijn g en ga als
volgt: g=2, ga=1
-838-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Na bevestiging van het teken in dit scherm kan je het teachen nar het programma.
Maak geen fouten bij de invoer van het teken.
Anders kan het contact bij de open limiet mogelijk niet worden gedetecteerd.
*3) Versnelling
Verlaag de versnelling als de beweging sloom is zelfs als de programma snelheid 1% is.
-839-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
-840-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
NOOT
Alleen de servo tool as werkingsgroep kan worden gebruikt als de groep van het te gebruiken
programma voor instelling van de referentie positie.(Voorbeeld)
Bijv.) Wanneer de servo tool as werkingsgroep is de 2e groep:
De werkingsgroep wordt [*,1,*,*,*].
Uitleg
1: J P[1:ZERO POS] 10% FINE 1: Servo tool as in op 0 positie
(De positie hoeft niet per se in de 0 positie te zijn.)
2: SKIP CONDITION DI[ 1*1)] =ON 2: Stel het detectie signaal aan als de scan conditie.
3: J P[2:SWITCH POS] 1% *2) 3: Beweeg de tool naar de positie waar het detectie signaal
FINE ACC100 *3)SKIP, AAN gaat.
LBL[1],PR[1]=JPOS (Jump naar label[1] als het detectie signaal niet AAN gaat.)
4: END 4: Normaal einde
5: LBL[1] 5: Jump naar hier als het detectie signaal niet AAN gaat.
6: UALM[1] 6: Geef een user alarm.
NOOT
Bovenstaande is slechts een voorbeeldprogramma. Creeer programma's die passen bij uw behoeften
-841-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
-842-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
-843-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
12.13 TROUBLESHOOTING
fenomeen
de tool is niet GEKOPPELD Dan volgt een communicatie alarm zoals "SRVO-068 DTERR alarm"
op de puls coder. Corrigeer dit via Remedie 1 of Remedie 2 hieronder volgens de huidige condities.
Remedie 1
1. Zet de machine lock ON in de servo tool operation groep (normaal, groep 2) in het Test Cycle
scherm.
2. Beweeg de robot manueel zo dat de robot en de tool fysiek zijn gekoppeld.
3. Zet de controller UIT en weer AAN.
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 1, 2)
4. De tool puls tel en mastering data zijn verloren.
Dus, verplaats eerst de tool manueel om het "SRVO-075 Pulse not established" alarm op te heffen.
5. Doe dan een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 3, 4, 5 en 6)
6. De tool puls tel en mastering data zijn verloren.
Dus, verplaats eerst de tool manueel om het "SRVO-075 Pulse not established" alarm op te heffen.
7. Doe dan een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
De tool 0 positie kan een benadering zijn van de positie.
8. Voer de ontkoppel instructie uit om de tool tijdelijk te ontkoppelen.
Ontkoppel de tool ook fysiek van de robot.
Anders wordt de tool niet gekalibreerd bij de volgende aankoppel operatie.
9. Doe de koppelinstructie opnieuw om de tool te plaatsen.
Kalibratie wordt nu uitgevoerd op de referentie positie om de positie te herstellen.
Tool met batterij
10.De tool is gekoppeld en gepositioneerd en kan dus gebruikt worden zoals hij is.
Remedie 2
1. Wijzig direct de systeem variabele om de tool te ontkoppelen.
Stel daarom de volgende systeem variabele in op "0":
$SCR_GRP[servo tool operation group No. (normally, 2)].$AXISORDER[all 1 tot 9] = 0
2. Zet de controller UIT en weer AAN.
3. De robot start met de tool in een ontkoppelde status.
Verplaats de robot manueel om de robot en tool fysiek te koppelen.
4. Doe de koppelinstructie opnieuw om de tool te plaatsen.
5. De tool kan worden gebruikt zoals het is na aankoppelen, onafhankelijk van het batterij type.
-844-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
Fenomeen
Dit fenomeen vindt alleen plaats bij batterij-loze tools.
De oplossing hangt evenwel af van het type ingestelde kalibratie type.
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 1, 2)
Het "SVGN-012 Tool mastering data is lost" alarm heeft plaatsgevonden.
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 3, 4, 5 en 6)
Alarm heeft niet plaatsgevonden.
Remedie
Kalibratie motion types 1, 2
1. De tool puls tel en mastering data zijn verloren.
Dus, verplaats eerst de tool manueel om het "SRVO-075 Pulse not established" alarm op te heffen.
Dit alarm hoeft niet plaats te vinden. Sla deze stap dan over en ga verder met stap 2.
2. Doe dan een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
Kalibratie motion types 3, 4, 5, 6
1. Men kan verder gaan met tool werking.
Fenomeen
Het "SVGN-020 Calibrate motion is failed" alarm vindt plaats.
Dit fenomeen vindt alleen plaats bij kalibratie motion type 3, 4, 5 of 6 bij een batterij-loze tool.
Dit alarm vindt alleen plaats als de touch torque of de detectie signaal condities niet voldoen tijdens
kalibratie.
Bij beide remedies 1 en 2, is de tool weer gekalibreerd.
Dus, kalibratie motion gaat weer fout als niet aan de touch torque of detectie signaal condities is
voldaan.
Voordat je dit probleem oplost zorg je dat de touch torque of detectie signaal condities juist zijn.
Remedie 1
Doe stappen 6 tot 9 van subsectie 12.13.1 Remedie 1.
Remedie 2
Zelfde als Remedie 2 van subsectie 12.13.1.
-845-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
12.13.4 Een andere tool dan die die was gespecificeerd door de
Attach Instructie is gekoppeld
Fenomeen
De tool is gekoppeld aan de robot, maar de tool's huidige positie is de verkeerde waarde.
Bij een batterij-loze tool, kan een alarm de robot stoppen gedurende kalibratie.
Remedie
Het volgende beschrijft een voorbeeld waar tool 2 (actuele gekoppelde tool) is gekoppeld aan tool 1
(tool No. geteacht via de attach instructie).
1. In deze status kan de tool niet worden ontkoppeld van de robot via de ontkoppel-instructie.
Wijzig direct de systeem variabele om de tool te ontkoppelen.
Stel daarom de volgende systeem variabele in op "0":
Indien de per vergissing gekoppelde tool 2 wordt bewogen i.p.v. tool 1, zal tool 2 bewegen en op
een andere positie zijn dan toen het was ontkoppeld. Dus tool 2 kan worden gekalibreerd op de
verkeerde positie via de attach instructie uitgevoerd in stap 4 hierboven, waardoor de uitlijning fout
is tussen actuele en gewenste posities. Doe dan een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
Als tool 2 anders is dan hierboven:
Tool 2 kan gebruikt worden zoals het is.
5. Tool 1 kan worden gebruikt zoals het is door uitvoer van de attach instructie om de tool te koppelen.
Fenomeen
de tool is niet GEKOPPELD Dan volgt een communicatie alarm zoals "SRVO-068 DTERR alarm"
op de puls coder. Corrigeer dit via Remedie 1 of Remedie 2 hieronder volgens de huidige condities.
Remedie 1
Zelfde als Remedie 1 van subsectie 12.13.1.
Remedie 2
Zelfde als Remedie 2 van subsectie 12.13.1.
-846-
12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE B-82284NL-2/01
Fenomeen
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 1, 2)
Er is een foute uitlijning. Een foute uitlijning vindt plaats als gevolg van kalibratie op de verkeerde
positie als de tool is gekoppeld met de tool as bewogen naar een andere positie.
Een foute uitlijning vindt niet plaats wanneer de tool as beweging binnen de toelaatbare errors zit, zie
onder.
De toegelaten errors dienen te vallen binnen de respectievelijke bereiken voor de directe-as en
bewegings-as:
Directe-as:
+/-(gear ratio/2)mm of minder rond de ontkoppelpositie
Bewegings-as: +/-((360/gear ratio)/2)deg of minder rond de ontkoppelpositie
Andere gevallen:
Er heeft zich geen probleem voorgedaan.
Remedie
Batterij-loze tool (kalibratie motion types 1, 2)
1. Doe de koppelinstructie opnieuw om de tool te plaatsen.
2. Bij een foute uitlijning doe je een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
Fenomeen
Het "SRVO-065 BLAL" alarm heeft plaatsgevonden met de tool gekoppeld.
Remedie
1. Wissel de batterij met de tool nog gekoppeld.
2. De tool kan gewoon verder worden gebruikt.
-847-
B-82284NL-2/01 12. SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE
Fenomeen
Het "SRVO-062 BZAL" en "SRVO-075 Pulse not established" alarm vond plaats terwijl de tool werd
gekoppeld.
Remedie
Als de referentie positie niet is ingesteld:
1. Druk op F3:RESET_PULSE in het kalibratie scherm en selecteer YES.
2. Zet de controller UIT en weer AAN.
3. Dus, verplaats eerst de tool manueel om het "SRVO-075 Pulse not established" alarm op te heffen.
4. Doe dan een manuele tool 0 positie mastering en kalibratie.
Als de referentie positie wel is ingesteld:
1. Druk op F3:RESET_PULSE in het kalibratie scherm en selecteer YES.
2. Zet de controller UIT en weer AAN.
3. Dus, verplaats eerst de tool manueel om het "SRVO-075 Pulse not established" alarm op te heffen.
4. Verplaats de tool manueel naar de referentie positie gemarkeerd door een lijn of merkteken.
5. Voer 3 QUICK MASTERING uit in het kalibratie scherm.
NOOT
Na bevestiging van het teken in dit scherm kan je het teachen nar het programma.
Maak geen fouten bij de invoer van het teken.
Anders kan het contact bij de open limiet mogelijk niet worden gedetecteerd.
-848-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
A APPENDIX
Deze appendix geeft een overzicht van de noodzakelijke items voor het gebruiken van dit model.
Het kan ook worden gebruikt als index.
-849-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-850-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-851-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-852-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-853-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-854-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
Instelling:
De menu items aangegeven met een * (alfabetisch karakter) in Figuur A.1 (c) en Figuur A.1 (d)
worden getoond als de bijbehorende instelling is gemaakt, zoals hieronder aangegeven:
Tabel A.1 (a) Optie-lijst
* Instelling:
a Kan worden getoond via instellen van $ODRDSP_ENB op 1.
b Kan worden getoond via instellen van $MASTER_ENB op 1.
c Kan worden getoond via instellen van $SVPRM_ENB op 1.
d Basisoptie alleen voor robots van de S-420 series
Opties
De menu items aangegeven met een * (nummer) in Figuur A.1 (a) en Figuur A.1 (d) worden getoond
als de bijbehorende instelling is gemaakt, zoals hieronder aangegeven:
Tabel A.1 (b) Optie-lijst
* Optie Specificaties
1 Palletizing A05B-2500-J500
2 Online position correction A05B-2500-J517
3 Program shift A05B-2500-H510
4 Mirror image A05B-2500-H510
5 Tool offset A05B-2500-H510
6 User coordinate system input A05B-2500-H510
7 Angle input shift A05B-2500-J614
8 Option instruction A05B-2500-H510
9 Analoog I/O A05B-2500-H550
10 External program selection A05B-2500-H510
11 Area check A05B-2500-H510
12 Soft float function A05B-2500-J612
13 Continuous rotation function A05B-2500-J613
14 Multi-motion A05B-2500-J601
15 Floppy disk drive connection A05B-2500-H510
16 Positie register A05B-2500-H510
17 Urenteller A05B-2500-H510
18 Extended axis control A05B-2500-J518
19 Condition monitor function A05B-2500-H510
20 Torqre limit function A05B-2500-J611
21 Cooperative control A05B-2500-J619
-855-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-856-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-857-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-858-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-859-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-860-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-861-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-862-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-863-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-864-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-865-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-866-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-867-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-868-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-869-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-870-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-871-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-872-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-873-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-874-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-875-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-876-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-877-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-878-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
Optie
De menu items aangegeven met een * (nummer) in Figuur A.3 (a) tot (d) worden getoond als de
bijbehorende instelling is gemaakt, zoals hieronder aangegeven:
Tabel A.3 Optie-lijst
* Optie Specificaties
1 Palletizing A05B-2500-J500
2 Positie register A05B-2500-H510
3 Option command A05B-2500-H510
4 Incremental input A05B-2500-J510
5 Softfloat A05B-2500-J612
6 Extended axis control A05B-2500-J518
7 Continuous turn A05B-2500-J613
8 Condition monitor function A05B-2500-H510
9 Analoog I/O A05B-2500-H510
10 Multi task A05B-2500-H510
11 Sensor interface A05B-2500-J502
12 Multi motion group A05B-2500-J601
13 Torque limit A05B-2500-J611
14 Coordinated motion A05B-2500-J619
-879-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
A.4.1 Bewegings-instructies
Tabel A.4.1 Bewegings-instructies
Bewegingsformaat J Maakt robot werking mogelijk voor iedere joint met
L interpolatie.
C Beweegt de robot tool lineair.
Maakt het mogelijk om de tool tip van de robot
een circulaire beweging te laten maken.
Positie variabele P[ i : Comment ] Standaard variabele voor opslag van positie data.
PR[ i : Comment ] Register voor opslag positie data. i: 1 - 10
Feedrate unit % Geeft de waarde van de feedrate aan als verhouding
mm/sec, cm/min, van de hoogste snelheid van de robot.
inch/min, deg/sec Geeft de snelheid aan waarmee de tool tip een lineaire
sec of circulaire beweging maakt.
Geeft de benodigde tijd aan gedurende een beweging.
Positioneringspad FINE De robot stopt bij de gespecificeerde positie en start
CNTn de volgende beweging.
n (0 to 100): De robot beweegt gradueel van de gespecificeerde
positie naar de positie waarbij de volgende beweging start.
!percentage van graduele beweging. Hoe hoger het getal,
des te meer gradueel de robot zal bewegen.
-880-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-881-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-882-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-883-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-884-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-885-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-886-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-887-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-888-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-889-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-890-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-891-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-892-
APPENDIX A B-82284NL-2/01
-893-
B-82284NL-2/01 APPENDIX A
-894-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
B APPENDIX
Deze appendix geeft een overzicht van de noodzakelijke items voor het gebruiken van dit model.
Het kan ook worden gebruikt als index.
-895-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Initiele start
Wanneer de unit wordt gestart in de initiele start mode worden alle programma's verwijderd en alle
instellingen worden gereset naar hun standaard waardes.
Bij afronden van de initiele start, wordt een gecontrolleerde start automatisch uitgevoerd.
Gecontrolleerde start
Wanneer de unit wordt gestart in de gecontrolleerde start mode zal een gecontrolleerd start menu,
hetgeen een eenvoudig systeem is, opstarten. Het gecontrolleerde start menu kan niet worden gebruikt
om te werken met de robot. Het gecontrolleerde start menu kan echter worden gebruikt voor het
wijzigen van systeem variabelen die normaal niet kunnen worden aangepast, het lezen van een
systeem file en om de robot in te stellen. Vanaf het menu getoond door te drukken op de Fctn toets op
het gecontrolleerde start menu kan een koude start worden gemaakt.
Koude start
De koude start mode wordt gebruikt voor normaal aanzetten met de 'power restoration' functie uit.
Het programma wordt afgebroken en alle output signalen gaan uit.
Nadat de koude start is afgerond kan met de robot worden gewerkt.
Een koude start kan worden uitgevoerd met power restoration aan, aangenomen dat de benodigde
instellingen zijn gemaakt tijdens aanzetten.
Hot start
De hot start mode wordt gebruikt voor normaal aanzetten met de 'power restoration' functie aan.
Als de unit start, zal het programma lopen en de output signalen worden hersteld naar hun waardes van
voor de laatste keer dat de spanning was uitgezet. Nadat de hot start is afgerond, kan met de robot
worden gewerkt.
De koude of warme (hot) start wordt gestart in normale werking.
Welke start methode wordt gebruikt hangt af of de hot start aan is of niet.
De initiele start en de gecontrolleerde start worden gebruikt tijdens onderhoud.
Deze start modes worden niet gebruikt voor normale werking.
-896-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
NOOT
Bij een initiele start raken programma's en alle data incl. instellingen verloren. De fabrieks-
instellingen raken ook verloren. Een initiele start dient alleen te worden gemaakt als het hoofdbord
of software wordt vervangen. Voor het uitvoeren van een initiele start dien je dus een backup kopie
te maken van de benodigde programma's en systeem files.
Een initiele start wordt uitgevoerd. Bij afronden van de initiele start, wordt een gecontrolleerde start
automatisch uitgevoerd en het gecontrolleerde start menu verschijnt.
-897-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Instel-scherm
Instellingen kunnen worden gemaakt.
Software installatie-scherm
Optionele software kan worden toegevoegd of worden verwijderd.
Systeem variabele scherm
Systeem variabelen kunnen worden ingesteld.
Zelfs systeem variabele die normaal niet kunnen worden gewijzigd (R0) kunnen nu worden aangepast.
Op het file scherm van het gecontrolleerde start menu, wordt F4 getoond als [RESTORE].
Als de F4 toets wordt ingedrukt, worden alle bestanden automatisch gelezen. Om te wisselen naar F4
[BACKUP] als op andere file schermen, druk je op de Fctn toets. Een menu verschijnt. Van dat menu
selecteer je RESTORE/BACKUP.
File scherm
Een programma of systeem file kan worden bewaard en gelezen.
Het systeem file kan alleen worden gelezen vanaf het gecontrolleerde start menu.
Version ID scherm
De software versie wordt getoond.
Geheugen scherm
De geheugenstatus wordt getoond.
ONDERHOUD
Een robot instelling kan worden gewijzgd.
Een additionele as kan worden ingesteld. Een bewegingsgroep kan worden toegevoegd of worden
verwijderd.
-898-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
2. Selecteer 3, Controlled start. Het instelscherm voor het gecontrolleerde start menu verschijnt.
-899-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-900-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
-901-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
NOOT
Wanneer een hot start in de volgende status wordt uitgevoerd wordt ieder output signaal van digitaal
I/O, analoog I/O, robot I/O en groep I/O uitgezet of ingesteld op 0.
• Als de I/O toewijzing is gewijzigd.
• Wanneer een I/O unit is gemonteerd of gewijzigd
• Als het aantal signalen wordt gewijzigd op het I/O Link scherm
-902-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
B.2 MASTERING
Mastering legt een link tussen de hoek van iedere as van de robot met de puls-tel van de absolute pulse
coder (APC) verbonden aan de as van iedere motor. Specifiek, mastering wordt uitgevoerd door het
verkrijgen van de puls-tel bij de nul graden positie.
De huidige positie van de robot wordt bepaald door de puls-tellen van de absolute pulse coders (APCs)
voor de assen.
Aangezien mastering data in de fabriek wordt ingesteld, is mastering onnodig bij normaal gebruik.
Indien een van de volgende gebeurtenissen zich echter voortdoet, dient mastering te worden
uitgeveord:
• Mastering data raakt verloren a.g.v. een spanningsval van de backup batterij voor C-MOS in de
controller of het geheugen is gewist a.g.v. een initiele start.
• De APC puls-tellen raken verloren a.g.v. een spanningsval in de backup batterij voor APC puls-tel
backup in de robot zelf, of a.g.v. het uitwisselen van een pulse coder.
• De puls-tellen geven niet de hoek aan van de assen omdat de robot was geraakt/gebotst etc.
LET OP
De robot data incl. mastering data en de pulse coder data worden bewaard door afzonderlijke
backup batterijen. Als de batterij leeg raakt, zal de data verloren raken. Om dit te voorkomen dienen
de batterijen regelmatig te worden vervangen. Als de batterij-spanning zakt, zal een 'BLAL' alarm
worden gegeven.
LET OP
Nadat de robot is geinstalleerd, dienen de snelle mastering referentie-punten te worden opgeslagen
als de fabrieks ingestelde instellingen nodig zijn in de toekomst.
-903-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
4 Mastering tabel 2
NOOT
Mastering kan de robot onverwacht laten bewegen en is zeer gevaarlijk.Dus het Master/Cal scherm
wordt alleen getoond als systeem variabele, $MASTER_ENB is ingesteld op 1 of 2. Druk op F5,
DONE, getoond op het Master/Cal scherm na mastering. $MASTER_ENG wordt automatisch
ingesteld op 0 en het Master/Cal scherm kan niet worden getoond. Als je het Master/Cal scherm
opnieuw wilt tonen stel je $MASTER_ENB opnieuw in op 1 in het systeem variabele scherm.
-904-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Stap
1. Druk op de MENUS toets. Het menu wordt getoond.
2. Selecteer "0 -- NEXT --" en selecteer "6 SYSTEM".
3. Druk op F1, [TYPE]. Het wijzigings-menu wordt getoond.
4. Selecteer "Master/Cal" op het scherm wissel menu. Het positionerings-scherm verschijnt.
-905-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-906-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
5. Beweeg de robot via jog feed naar de nul-graden posities voor alle assen.
Zet de rem-sturing uit.
-907-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
6. Selecteer "2 ZERO POSITION MASTER" en druk op de F4 toets (yes). Mastering data is ingesteld.
-908-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
3 1° = 144,000
Quick mastering maakt gebruik van het feit dat de afwijking van de hoek van de as van het
referentiepunt accuraat kan worden gecompenseerd als het binnen een omwenteling van de APC ligt.
(Zie ook de maintenance manual.)
LET OP
Als de robot zodanig is geinstalleerd dat de robot niet kan worden geplaatst in zijn 0° positie,
hetgeen het referentiepunt van initiele simpele mastering is, dient het referentiepunt van simpele
mastering te worden opgeslagen na installatie. Dit moet worden gedaan voor opslag van de fabrieks-
ingestelde mastering, voor evt. toekomstige mastering.
-909-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Stap
1. Toon het Master/Cal scherm
-910-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
LET OP
Deze handeling kan niet worden uitgevoerd als de mastering data verloren is geraakt a.g.v. een
mechanische ontkoppeling of onderhoud. Als dat het geval is, dient de jig mastering of nul-graden
positie mastering te worden uitgevoerd om de mastering data te herstellen.
Conditie
Systeem variabele $MASTER_ENB moet ingesteld zijn op 1 of 2.
Stap
1. Selecteer "6 SYSTEM" van het menu.
2. Selecteer "Master/Cal" op het scherm wissel menu. Het Master/Cal scherm verschijnt.
-911-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
ITEMS Omschrijving
ACTUAL POS De huidige positie uitgedrukt door de joint (graden) van de robot wordt getoond.
MSTR POS Specificeert de mastering positie van de as voor de enkele as mastering.
Het is normaal de 0 graden.
SEL Voor de as voor de mastering, stel je dit item in op 1.
Normaal is het 0.
ST Toont de status van het enkele as mastering proces.
De waarde getoond bij dit item kan niet direkt worden gewijzigd.
De waardes van $EACHMST_DON[1 tot 9] worden getoond bij deze kolom.
-0 : Specificeert dat de mastering data is verloren.
Enkele as mastering moet worden uitgevoerd.
-1 : Mastering-gegevens zijn verloren.
(Alleen andere interactieve assen is uitgevoerd mastering.)
Deze as moet worden gemasterd.
-2 : Mastering is afgerond.
Zie ook de maintenance manual voor een accurate methode van enkele as mastering.
-912-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
3. Selecteer "4 SINGLE AXIS MASTER". Het enkele as mastering scherm wordt getoond.
5. Jog de robot naar de mastering positie. Zet indien nodig de rem-sturing af.
6. Voer de as-gegevens voor de mastering-positie in.
-913-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
8. Als enkele as mastering klaar is, druk je op de PREV toets om het Master/Cal scherm te tonen.
-914-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Als C-MOS mastering data is verloren gegaan om wat voor reden dan ook, zoals een initiele start, stel
je de opgeslagen mastering data in.
Instellen van mastering data kan niet worden uitgevoerd als de puls-tel data is verloren gegaan.
3. Wiijzig de mastering-gegevens.
Mastering data wordt opgeslagen in systeem variabele $DMR_GRP.$MASTER_COUN
-915-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
4. Selecteer $DMR_GRP.
-916-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Software Configuratie
Het software configuratie scherm toont de geinstalleerde software.
-917-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-918-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
-919-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Status 1 scherm
Het status 1 scherm toont de alarm status van het servo systeem.
De status informatie omvat de servo alarm status 1 (16 bits) en servo alarm status 2 (16 bits).
Tabel B.4 (a) Servo Alarm Status 1 Adres: FC80h (L-axis), FCC0h (M-axis)
MSB B14 B13 B12 B11 B10 B9 B8
OHAL LVAL OVC HCAL HVAL DCAL FBAL ALDF
B7 B6 B5 B4 B3 B2 B1 LSB
MCAL MOFAL EROFL CUER SSTB PAWT SRDY SCRDY
-920-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Tabel B.4 (b) Servo Alarm Status 2 Adres: FC81h (L-axis), FCC1h (M-axis)
MSB B14 B13 B12 B11 B10 B9 B8
SRCMF CLALM FSAL DCLVAL REM IPMAL SFVEL GUNSET
B7 B6 B5 B4 B3 B2 B1 LSB
FSSBDC SCUCAL AMUCAL CHGAL NOAMP
-921-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-922-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Status 2 scherm
Het status 2 geeft de puls coder alarm status (12 bits) aan.
SPHAL Als deze bit 1 is geeft het een soft phase alarm (abnormale versnelling) aan.
STBERR Als deze bit 1 is geeft het een start/stop bit alarm aan.
CRCERR Als deze bit 1 is geeft het een CRC alarm aan.
DTERR Als deze bit 1 is geeft het een data alarm aan.
OHAL Als deze bit 1 is geeft het een oververhittingsalarm aan.
CSAL Als deze bit 1 is geeft het een check sum alarm aan.
BLAL Als deze bit 1 is geeft het een lage spanning van de batterij aan.
PHAL Als deze bit 1 is geeft het een fase alarm aan.
RCAL Als deze bit 1 is geeft het het abnormaal rotatie van de snelheidsteller-alarm aan.
BZAL Als deze bit 1 is geeft het een lege batterij-alarm aan.
CKAL Als deze bit 1 is geeft het een klok-alarm aan.
-923-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Pulsscherm
Het pulsscherm toont de servo vertarging, machine positie en status van het bewegingscommando.
Monitor-scherm
Het monitor-scherm toont de huidige waardes en de status van de positie, overtravel en servo
amplifier. Belasting van de motor en thermische verliezen kunnen worden geschat via de wortel-
gemiddelde-kwadraat stroomwaardes.
-924-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Tracking scherm
Het tracking scherm toont de status van het tracking servo systeem.
Voor de servo en puls coder alarm statusen, zie Tabel B.4 (a), (b), (c).
-925-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-926-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
B.5.1 Outline
Deze functie toont de gebruikers handige informatie voor het onderhoud van de robot.
Deze informatie heeft een hulpfunctie die de omschrijving en aan te bevelen akties aangeeft.
Je kan de robot lang gebruiken zonder problemen.
-927-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
B.5.3 Procedure
-928-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
-929-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-930-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Disturbance: De ratio van de geobserveerde kracht door de servo software t.o.v. de alarm-drempel.
-931-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Collision detectie: De telling van de botsingen en de data van de laatste collision detectie.
-932-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
5 Randapparatuur
I/O signalen
De volgende I/Os worden gebruikt voor signaal-transmissie tussen de robot controller en systeem
randapparatuur units, via de I/O modules aangesloten aan de FANUC I/O Link:
• Digitaal I/O SDI[i]/SDO[i]
• Groep I/O GI[i]/GO[i]
• Analoog I/O AI[i]/AO[i]
• Peripheral unit I/O UI[i]/UO[i] i = logisch nummer
-933-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
I/O modules
De volgende I/O modules kunnen worden aangesloten aan de robot controller via de I/O Link:
Tabel B.7 (a) I/O modules
Afkorting
Process I/O printed circuit bord (CA, CB, DA, EA, EB, FA) -
FANUC I/O Unit-MODEL A I/O Unit-A
FANUC I/O Unit-MODEL B I/O Unit - B
FANUC I/O Link aansluit unit -
Programmable Controller SERIES 90-30A -
Toewijzing
Een I/O logisch nummer i wordt toegewezen aan het fysieke nummer van de I/O modules.
I/O logische nummers kunnen opnieuw worden gedefinieerd.
- Logisch getal
I/O index gebruikt voor referentie aan de I/O in de robot controller
- Fysiek nummer
Nummer toegewezen aan iedere signaal pin van de I/O module.
Een specifiek signaal pin van een I/O module kan worden gespecificeerdmet het rack, slot en fysiek
nummer.
-934-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
-935-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Rack nummer
Rack nummers geven de hardware types en aansluitvolgorde van de I/O modules aan. I/O modules
worden verdeeld in twee hoofdtypes:
Die met rack nummer 0, en die met rack nummers toegewezen aan de volgorde van aansluiten.
Slot nummer
I/O modules wiens rack nummers 0 zijn worden toegewezen aan slot nummers in de volgorde van hun
aansluiting. Als het rack nummer van een I/O module niet 0 is, aangevend de volgorde van aansluiten,
wordt een slot nummer gebruikt om het I/O module deel van die I/O module aan te geven. I/O module
delen omvatten bijv. modules van I/O Unit-A en DI/DO units van I/O Unit-B.
NOOT
*1 Nummers beginnend met 1 worden toegewezen aan de I/O modules, behalve die I/O modules
met rack nummer 0, in de volgorde van hun aansluiting.
NOOT
*2 Die I/O modules met rack nummer 0, numbers beginnend met 1 worden toegewezen in de
volgorde van hun aansluiting.
-936-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Specificaties
Process I/O printed circuit bord (CA, CB, DA) Onnodig
FANUC I/O Unit-MODEL A Onnodig
FANUC I/O Unit-MODEL B Nodig
FANUC I/O Link aansluit unit Nodig
Programmable Controller SERIES 90-30A Nodig
-937-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Voor details over het aantal gebruikte I/Os voor iedere I/O module die slave wordt, zie je de relevante
I/O module manual. De process I/O printed circuit bord, echter, gebruikt altijd 128 inputs en 128
outputs, onafhankelijk van zijn type.
1 Out 4 inputs
Fig. B.7 (b) Relatie tussen master en slave in de I/O signaal punten
-938-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
* Welke as in het systeem is toegewezen aan de 1e as van POSITIONER wordt ingesteld in dit scherm.
Bijv. als het systeem een R-2000i heeft en POSITIONER, is start-as nummer van de POSOTIONER
7 omdat de R-2000i 6 assen heeft.
5. Je ziet het volgende scherm.
Als de metingen van de offset waardes tussen POSITONER assen precies bekend zijn, dient item 1 te
worden geselecteerd. Kies anders item 2.
6. Je ziet het volgende scherm.
Groep nummer wordt getoond i.p.v. "?" in het volgende scherm.
Het totaal aantal assen wordt getoond i.p.v. "#" in het volgende scherm.
Initiele waarde van het aantal assen is 0.
-939-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Als je een POSITIONER as wilt toevoegen kies je "2. Add POSITIONER axes".
De setup procedure start.
Als je een POSITIONER as wilt verwijderen kies je "3. Delete POSITIONER axes".
Het volgende scherm wordt getoond.
-940-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
* Als 0 wordt getoond i.p.v. "#", betekent dit dat het amp type nog niet is ingesteld.
Als je "1 change" selecteert: in bovenstaand scherm, zie je het volgende scherm.
Selecteer het amplifier type.
Richtingen in bovenstaande scherm geven de richtingen aan van de assen in het world coordinaten
systeem.
De +/- richting moet worden bepaald in deze instelling.
(Voorbeeld)
World coordinaten frame
Lineaire as
-941-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Voor de 1e as, moeten de offset waardes van het origin van het world coordinaten en dat van de as
worden ingesteld.
Voor de 2e en verdere assen moeten offset waardes tussen het origin van de as en dat van de vorige as
worden ingesteld.
(Voorbeeld)
In dit geval dient de offset waardes voor (N)e as als volgt te worden ingesteld.
Offset X: 11,81in
Offset Y: 0,00in
Offset Z: - 250mm
15.Stel Gear Ratio in.
Geef voor een lineaire as de afstand van de beweging die overeenkomt met een omwenteling van de
as van de motor in. (UNIT: mm/rev)
Het volgende scherm wordt getoond voor de lineaire as.
-942-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
Voor een draai as geef je het aantal omwentelingen van de motor in wat overeenkomt met een
omwenteling van de as. (UNIT: motor_rev / axis-rev)
Het volgende scherm wordt getoond voor de draai as.
WAARSCHUWING
Bepaal de bovenlimiet van de POSITIONER as door de gebruiker.
Hou rekening met het volgende:
Bijv. als de lengte van de POSITIONER as 100 mm is, kan je de bovenlimiet instellen.
<bovenlimiet> = 50mm
<onderlimiet> = -50mm
-943-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Stel de waarde in als de constante van versnelling/vertragingstijd van de eerste joint wijzigt.
In geval van wijzigen; geef "1"in, of in geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
22. Stel de waarde in als de constante van versnelling/vertragingstijd van de tweede joint wijzigt.
In geval van wijzigen; geef "1"in. In geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
23.Stel de waarde in als de constante van exponentiele versnelling/vertragingstijd van de eerste joint
wijzigt. In geval van wijzigen; geef "1"in. In geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je
"2" in.
24.Stel de "Minumum Access Time" in. Deze waarde wordt gebruikt als de reeele versnelling/
vertragingstijd kleiner is dan de gespecificeerde tijd. In geval van wijzigen; geef "1"in.
In geval van niet wijzigen; geef "2"in.
25.Stel de inertia ratio van alle load inertia berekend in moter as naar inertia (naar draai inertia) in.
Bij instellen van inertia ratio dient de waarde 1 te zijn <de waarde <5. Bij niet instellen; kies "0".
-944-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
• Kies bij tonen/wijzigen van de POSITIONER as instelling "1. Display/Modify Ext axis".
• Als je de POSITIONER as goed instelt, selecteer het item "2" en text en ga verder met stap 7 in
deze text.
• In geval van verwijderen van de POSITIONER as, selecteer "3.Delete Ext axis".
• Kies in geval van afronden van de instelling "4.EXIT -> 0.EXIT".
-945-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Selecteer "2. Add Ext axes" in geval van instellen van ene nieuwe as.
5. Stel het nummer van de externe as in. Voor de eerste externe as van de groep, input "1", voor de 2e
externe as van de groep, input "2", voor de 3e externe as input "3".
Je dient het nummer in te stellen van "1" per keer.
-946-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
WAARSCHUWING
1. Integrated: Robot coordinaten worden toegevoegd aan de afstand van de externe as. De world
coordinaten worden niet gewijzigd door wijzigingen van de externe as. Dus de huidige positie
wijzigt alleen de afstand getransfereerd door de externe as.
Auxiliary: Robot coordinaten worden NIET toegevoegd aan de afstand van de externe as. World
coordinaten worden getransferreerd met de wijziginegn van de externe as, en blijft de vaste robot
coordinaten.
-947-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Stel de offset lengte in op de Z richting tussen het origin van het draaipunt van de externe as en het
origin van robot coordinaten
relatie tussen de X-as van robot coordinaten en de draai as van de externe as:
Stel de offset lengte in op de Y richting tussen het origin van het draaipunt van de externe as en het
origin van robot coordinaten
Relatie tussen de Y-as van robot coordinaten en de draai as van de externe as:
Stel de offset lengte in op de X richting tussen het origin van het draaipunt van de externe as en het
origin van robot coordinaten
Relatie tussen de Z-as van robot coordinaten en de draai as van de externe as:
Stel de offset lengte in op de X richting tussen het origin van het draaipunt van de externe as en het
origin van robot coordinaten
-948-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
11.Stel de max joint snelheid in. Je ziet het max draai nummer en gear ratio op het scherm.
Bij wijzigen, geef "1" in en de waarde.
In geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
WAARSCHUWING
Bepaal de bovenlimiet van de externe as door de gebruiker.
Hou rekening met het volgende:
Bijv. als de lengte van de externe as 100 mm is, kan je de bovenlimiet instellen.
<bovenlimiet> = 50mm
<onderlimiet> = -50mm
-949-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Stel de waarde in als de constante van versnelling/vertragingstijd van de tweede joint wijzigt.
In geval van wijzigen; geef "1"in, of in geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
17.Stel de waarde in als de constante van exponentiele versnelling/vertragingstijd van de eerste joint
wijzigt.
In geval van wijzigen; geef "1"in, of in geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
18.Stel de "Minumum Access Time" in. Deze waarde wordt gebruikt als de reeele versnelling/
vertragingstijd kleiner is dan de gespecificeerde tijd.
In geval van wijzigen; geef "1"in, of in geval van gebruik van de aanbevolen waarde geef je "2" in.
19.Stel de inertia ratio van alle load inertia berekend in moter as naar inertia (naar draai inertia) in.
Bij instellen van inertia ratio dient de waarde 1 te zijn <de waarde <5. Bij niet instellen; kies "0".
-950-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
23.Selecteer het type remsturing. Voor remsturing, kies "1: Enable" en geef de vertragingstijd voor
remsturing. Kies "2:Disable" om de remsturing uit te zetten.
• Kies bij tonen/wijzigen van de externe as instelling "1. Display/Modify Ext axis".
• Als je de externe as goed instelt, selecteer het item "2" en text en ga verder met stap 5 in deze text.
• Selecteer in geval van verwijderen van de externe as "3.Delete Ext axis".
• Kies in geval van afronden van de instelling "4.EXIT -> 0.EXIT".
-951-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
Om een as toe te voegen van onafhankelijke additionele as bord NOBOT selecteer je 2: Add Nobot
axis."
Om een as te verwijderen , selecteer "3: Delete Nobot axis."
Als 3 is geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.
Om terug te gaan naar bovenstaande-scherm, druk op de ENTER toets.
-952-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
(Het "?" p het scherm wordt vervangen door het nummer van de verwijderde as.)
NOOT
Voor verdere instellingen gebruik je de waardes uit de specificaties van de mechanische unit van de
robot.
6. Selecteer van het scherm de grootte van de te gebruiken motor voor de as van het onafhankelijke
additionele as bord (NOBOT).
* Het "?" op het scherm wordt vervangen door het zojuist ingestelde amplifier nummer.
* Als 0 wordt getoond i.p.v. "#," geeft dit aan dat geen amplifier is ingesteld.
Om het amplifier type te wijzigen, selecteer "1: Change". Het volgende scherm verschijnt.
-953-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
13.Stel de maximum as snelheid in. Een aanbevolen waarde wordt berekend met de maximum motor
snelheid en de gear ratio en wordt getoond op het scherm.
Om de waarde te wijzigen, geef 1 in geef nieuwe waarde.
Om de aanbevolen waarde te gebruiken kies 2.
NOOT
De gebruiker dient te besluiten over de bovenlimiet.
De in te geven bovenlimiet en onderlimiet dienen aan de volgende conditie te voldoen:
bovenlimiet> - <onderlimiet> = lengte van de as
Bijv. als de as lengte 100 mm is, kunnen de volgende limieten worden ingegeven:
<bovenlimiet> = 50 mm
<onderlimiet> = -50 mm
-954-
APPENDIX B B-82284NL-2/01
20.Stel de ratio van de motor fase conversie totale load inertia in t.o.v. de inertia (rotor inertia ratio).
De inertia ratio moet groter zijn dan 1 en kleiner zijn dan 5. Om geen ratio in te stellen, kies 0.
-955-
B-82284NL-2/01 APPENDIX B
-956-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
C ALARM CODES
Dit deel van de manual beschrijft de alarm codes, alarm zwaarte, oorzaak en te nemen akties.
-957-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
2 Boodschap
Alarm code Alarm ID: Alarm type Alarm nummerAlarmboodschap: Omschrijving van het alarm
Spanning naar
Alarmzwaarte Programma Robot Bereik
servo systeem
Geen Stopt niet. Stopt niet. Niet uitgezet ------
WARN Stopt niet. Stopt niet. Niet uitgezet ------
PAUSE.L Halt. Vertraagt en stopt. Niet uitgezet LokaalGlobaal
PAUSE.G
STOP.L Halt. Vertraagt en stopt. Niet uitgezet LokaalGlobaal
STOP.G
SERVO Halt. Stopt onmiddelijk. Uitgezet Globaal
ABORT.L Stopt geforceerd. Vertraagt en stopt. Niet uitgezet LokaalGlobaal
ABORT.G
SERVO 2 Stopt geforceerd. Stopt onmiddelijk. Uitgezet Globaal
SYSTEM Stopt geforceerd. Stopt onmiddelijk. Uitgezet Globaal
Bereik Bereik waarin het alarm wordt toegepast als meerdere programma's tegelijk werken
(multitask functie)
- Local Het alarm wordt alleen toegepast op het programma welke het alarm heeft veroorzaakt.
- Global Het alarm wordt toegepast op alle programma's.
Alarm
Een alarm wordt gegeven wanneer een fout is gedetecteerd of wanneer het noodstop signaal of ander
alarm signaal wordt ingegeven van uit de randapparatuur terwijl de operator teacht of een programma
laat aflopen. Het alarm wordt gegeven om de operator te waarschuwen omtrent een fout zodat hij het
proces kan stoppen i.v.m. de veiligheid.
NOOT
Als een alarm wiens nummer hier niet is beschreven, dien je contact met FANUC Robotics Benelux
op te nemen.
-958-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
1 Alarm code
Detail code
(ID-nummer)
Alarmzwaarte
Hoe te werken met het programma of met de robot totdat het programma of de robot stopt hangt af van
de zwaarte van de oorzaak van het alarm.
Dit wordt dus de "alarm zwaarte" genoemd.
De mate van alarmzwaarte is als volgt:
Tabel C.1 (a) Alarmzwaarte
Alarmzwaarte Omschrijving
WARN alarm Een WARN alarm waarschuwt de operator over een kleine onbelangrijke fout.
Het WARN alarm heeft geen effect op robot werking. Wanneer een WARN alarm
plaatsvindt, gaan geen LED branden op de teach pendant of op het machine
operator's paneel. Om mogelijke fouten te voorkomen dienen afdoende maatregelen
te worden genomen.
PAUSE alarm Wanneer een PAUSE alarm plaatsvindt, wordt programma uitvoer gestopt (halt) en
de werking van de robot wordt gestopt. Juiste aktie dient te worden ondernomen
voor het alarm voordat het programma wordt herstart.
STOP alarm Wanneer een STOP alarm plaatsvindt, wordt programma uitvoer gestopt (halt) en de
robot vertraagt tot aan een stop. Juiste aktie dient te worden ondernomen voor het
alarm voordat het programma wordt herstart.
SERVO alarm Wanneer een SERVO alarm plaatsvindt, wordt de spanning naar het servo systeem
uitgezet om uitvoer van het programma te stoppen en stopt de robot onmiddelijk.
Een SERVO alarm wordt gegeven i.v.m. de veiligheid of als een fout plaatsvindt
tijdens robot werking.
ABORT alarm Wanneer een ABORT alarm plaatsvindt, wordt programma uitvoer geforceert
gestopt en de robot vertraagt tot aan een stop.
SERVO 2 alarm Wanneer een SERVO 2 alarm plaatsvindt, wordt de spanning naar het servo systeem
uitgezet om uitvoer van het programma geforceert te stoppen en stopt de robot
onmiddelijk. Een SERVO alarm wordt gegeven i.v.m. de veiligheid of als een fout
plaatsvindt tijdens robot werking.
SYSTEM alarm Een SYSTEM alarm wordt gegeven bij grote systeem fouten. Als een SYSTEM
alarm plaatsvindt, gaat iedere robot in het systeem uit. Na nemen van juiste
maatregelen voor het alarm zet je de spanning uit en weer aan.
-959-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
Alarm scherm
Op het alarm scherm wordt het huidige alarm getoond. Door te drukken op de F3 toets is het mogelijk
om te wisselen tussen het alarm gebeurtenisscherm en het alarm historie scherm. Verder worden de
volgende alarm schermen voorzien om de alarm schermen volgens een bepaald type alarm te tonen:
- Procedure
Tonen van het [Alarm] scherm
a. Druk op MENUS.
b. Druk op [ALARM].
c. Om de bewegingsalarm historie te tonen die alleen de werkings-gerelateerde alarmen toont, druk
je op [F1([TYPE])] en selecteer [Motion Log].
d. Om de systeemalarm historie te tonen die alleen de systeem-gerelateerde alarmen toont, druk je op
[F1([TYPE])] en selecteer [System Log].
e. Om de applicatie-alarm historie te tonen die alleen de applicatie-gerelateerde alarmen toont, druk
je op [F1([TYPE])] en selecteer [Appl Log].
f. Om de communicatie alarm historie te tonen die alleen de communicatie-gerelateerde alarmen
toont, druk je op [F1([TYPE])] en selecteer [Comm Log].
-960-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
Fig. C.2 Procedure voor tonen van het Actieve Alarm Scherm en de Alarm Historie
-961-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
NOOT
Nadat aan de scherm vereisten is voldaan wordt het alarm scherm automatisch getoond zelfs als een
alarm wordt gedetecteerd bij start-up. De automatische alarm display wordt uitgevoerd
onafhankelijk van de start mode.
NOOT
Als een alarm wordt gedetecteerd als een CRT is aangesloten, wordt het alarm scherm getoond op
zowel de teach pendant als de CRT.
De vereisten voor het automatisch tonen van het alarm scherm zijn als volgt:
• Wanneer de vlag van het automatische alarm scherm display functie is ingesteld
Op het systeem instelscherm selecteer je AUTO.DISPLAY OF ALARM MENU om de functie
aan/uit te zetten. De functie staat uit bij default. Om deze wijziging effectief te laten worden, dien
je de spanning uit en weer aan te zetten. Zie sectie 3.14
• Als de Auto. display van het alarm menu vlag voor een alarmzwaarte niveau is ingesteld
$ER_SEV_NOAUTO[] bepaalt het of het automatisch tonen van het alarm scherm aan of uit is,
voor ieder alarmzwaarte niveau. Er zijn zeven niveau's van alarmzwaarte. NONE en WARN
alarmen hebben geen effect op programma uitvoer of robot werking en zullen het automatisch
tonen niet beinvloeden. Automatisch tonen staat aan voor PAUSE en zwaardere alarmen als
default. Dit kan worden ingesteld in het systeem variabele scherm.
NOOT
Als een PAUSE alarm is gedetecteerd, gevolgd door een ABORT alarm, als de automatische
display van een PAUSE alarm uit is, wordt geen automatisch tonen uitgevoerd gedurende fout
output.
-962-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
Voor de alarmen hieronder getoond, veroorzaakt door gebruikers-werking en die het systeem laten
stoppen, is $ER_NOAUTO.$NOAUTO_ENB ingesteld op TRUE als default. Wanneer de instelling
wordt gewijzigd naar FALSE, wordt het bijbehorende alarm scherm automatisch getoond.
NOOT
Als een SERVO of SYSTEM alarm is gedetecteerd, wordt het foutsignaal ge-output nadat het servo
systeem start.
-963-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-964-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
NOOT
Het laatste alarm heeft nummer 1.
Om boodschappen te zien die niet worden getoond druk je op F5, HELP, en op de rechterpijl-toets.
5. Om terug te keren naar het alarm historie scherm druk je op de PREV toets.
6. Om alle alarm histories te verwijderen hou je SHIFT toets ingedrukt terwijl je de F4, [CLEAR]
toets indrukt.
NOOT
Als systeemvariabele $ER_NOHIS = 1, worden NONE alarmen of WARN alarmen niet
opgeslagen. Als $ER_NOHIS=2, worden resets niet opgeslagen in de alarm historie.
Als $ER_NOHIS=3, worden resets, WARN en NONE alarmen niet opgeslagen.
-965-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-966-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
2. Druk op de SHIFT - en hou deze ingedrukt - en jog de robot naar een positie waar hij kan worden
gerepareerd.
-967-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
- Herstel van een puls mismatch alarm, een BZAL alarm en een RCAL alarm
(SRVO-038, 062, 063)
Stap
1. Klik op de [MENUS] toets om het schermmenu te tonen.
NOOT
De mastering data kan juist zijn alhoewel een puls-tel mismatch alarm was gedetecteerd.
Als de mastering data correct is, hoeft geen mastering te worden uitgevoerd. Stel slechts
$DMR_GRP.$MASTER_DONE in op true, en selecteer 6 MASTER/CAL op het
positioneringsscherm.
-968-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-969-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-970-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-971-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-972-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-973-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-974-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-975-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-976-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-977-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-978-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
NOOT
Als het DTERR, CRCERR of STBERR alarm wordt gegeven, kan dit alarm tegelijkertijd worden
gegeven. Als dit plaatsvindt echter, kan het alarm worden genegeerd.
-979-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-980-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-981-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-982-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-983-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-984-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-985-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-986-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-987-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-988-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-989-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-990-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-991-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-992-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-993-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-994-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-995-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-996-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-997-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
NOOT
NOOT voor SRVO-370,371
1 Voor de herstelprocedure van dit alarm, zie omschrijving van SRVO-230 of SRVO-231.
2 Als dit wordt gegeven, doe dan geen reset van de kringfout alarm totdat de fout is bekeken en
gecorrigeerd.
Als je de robot blijft gebruiken met een onjuist dubbel circuit, is de veiligheid niet gegarandeerd als
het andere circuit fout raakt.
NOOT
NOTE for SRVO-372,373
3 Voor de herstelprocedure van dit alarm, zie omschrijving van SRVO-230 of SRVO-231.
4 Als dit wordt gegeven, doe dan geen reset van de kringfout alarm totdat de fout is bekeken en
gecorrigeerd.
Als je de robot blijft gebruiken met een onjuist dubbel circuit, is de veiligheid niet gegarandeerd als
het andere circuit fout raakt.
-998-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
NOOT
NOOT voor SRVO-374~377
5 Voor de herstelprocedure van dit alarm, zie omschrijving van SRVO-230 of SRVO-231.
6 Als dit wordt gegeven, doe dan geen reset van de kringfout alarm totdat de fout is bekeken en
gecorrigeerd. Als je de robot blijft gebruiken met een onjuist dubbel circuit, is de veiligheid niet
gegarandeerd als het andere circuit fout raakt.
-999-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
NOOT
NOOT voor SRVO-378~385
7 Voor de herstelprocedure van dit alarm, zie omschrijving van SRVO-230 of SRVO-231.
8 Als dit wordt gegeven, doe dan geen reset van de kringfout alarm totdat de fout is bekeken en
gecorrigeerd. Als je de robot blijft gebruiken met een onjuist dubbel circuit, is de veiligheid niet
gegarandeerd als het andere circuit fout raakt.
-1000-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1001-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1002-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1003-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1004-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1005-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1006-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1007-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1008-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1009-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1010-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1011-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
INTP-136 Can not use motion group for dry run function
(Oorzaak) In $PAUSE_PROG en $RESUME_PROG is een programma met een bewegingsgroep
gespecificeerd.
(Remedie) Specificeer een programma, geen bewegingsgroep.
-1012-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1013-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1014-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1015-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1016-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1017-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
INTP-268 PAUSE.L (%s^4, %d^5) This statement only one in each line
(Oorzaak) Een enkele lijn omvat meer dan een applicatie instructie.
Slechts een van deze statements per lijn kan worden toegepast.
(Remedie) Verwijder het teveel aan statements.
INTP-269 PAUSE.L (%s^4, %d^5) Skip statement only one in each line
(Oorzaak) Een enkele lijn omvat meer dan een skip instructie.
Slechts een Skip statement per lijn kan worden toegepast.
(Remedie) Verwijder het teveel aan Skip statements.
-1018-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
INTP-278 %s^7
(Oorzaak) Het DI monitor alarm voor auto error recovery functie vond plaats.
(Remedie) Dit is een gebruikers gedefinieerd alarm.
-1019-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
INTP-283 (%s^4, %d^5) Stack over flow for fast fault recovery
(Oorzaak) Stack over flow voor opslaan 'fast fault recovery nesting data'.
(Remedie) Verminder de nesting van het programma
-1020-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1021-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1022-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1023-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1024-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1025-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1026-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1027-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1028-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1029-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1030-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1031-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1032-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1033-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1034-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1035-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1036-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
JOG-026 J4 is zero
(Oorzaak) J4 is nu op de 0° positie.
(Remedie) Attitude-fixed jogging is mogelijk.
-1037-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1038-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1039-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1040-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1041-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1042-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1043-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1044-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1045-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1046-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1047-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1048-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
(Remedie 1) Corrigeer de positie zodat het valt binnen het beweegbare bereik.
(Remedie 2) Wijzig de instellingen van het beweegbare bereik op het the joint movable
bereikscherm, wat wordt getoond door 6 SYSTEM AXIS LIMITS te kiezen.
-1049-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1050-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1051-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1052-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1053-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1054-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1055-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
MOTN-171 Overload
(Oorzaak) Een overload vindt plaats.
(Remedie) Verminder de belasting.
-1056-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1057-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1058-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1059-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1060-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1061-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1062-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1063-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1064-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1065-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1066-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1067-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1068-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1069-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1070-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1071-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1072-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1073-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1074-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1075-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1076-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1077-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1078-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1079-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1080-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1081-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1082-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1083-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1084-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1085-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1086-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1087-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1088-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1089-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1090-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1091-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1092-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1093-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1094-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1095-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1096-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
PRIO-004 WARN Too few ports on mod too few ports on mod
(Oorzaak) Er zijn niet genoeg poorten op het specifieke bord of module om de gespecificeerde
toewijzingen uit te voeren.
(Remedie) Corrigeer of het 1e poort nummer of het aantal poorten.
-1097-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
PRIO-017 WARN I/O point not sim I/O point not sim
(Oorzaak) Je probeerde een input poort in te stellen die niet was gesimuleerd.
(Remedie) Gebruik het I/O menu om de poort als gesimuleerd in te stellen of vermijd het instellen
van de poort.
PRIO-020 SYST SLC communications error %d %d %d %d
(Oorzaak) Een onherstelbare error is gedetecteerd in de communicatie met een process I/O bord.
(Remedie) Controleer de kabel tussen de hoofd CPU bord en de I/O unit.
Controleer de SLC2 gemonteerd op de main CPU bord of I/O unit.
-1098-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1099-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1100-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1101-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1102-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1103-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1104-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1105-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1106-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1107-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1108-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1109-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1110-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1111-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1112-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1113-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1114-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1115-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1116-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1117-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1118-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1119-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
Nadat dit alarm wordt gegeven, is de combinatie niet tijdelijk uit, zelfs niet als het
programma wordt herstart.
(Remedie) als het programma wordt herstart door wijzigen van de lijn, geef dan NO in als antwoord
op de bevestigingsboodschap om te voorkomen dat uitvoer wordt uitgezet.
Nadat dit alarm wordt gegeven, is de proximity wait functie uit, zelfs als het programma
wordt herstart.
(Remedie) Als het programma wordt herstart door wijzigen van de lijn, geef dan NO in als
antwoord op de bevestigingsboodschap om te voorkomen dat uitvoer wordt uitgezet.
-1120-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1121-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1122-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1123-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1124-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1125-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1126-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1127-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
APSH-031 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Niets bijzonders.
-1128-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
APSH-042 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Op het cell I/O scherm stel je het style strobe signaal in en ga verder met robot werking.
-1129-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
APSH-049 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Controleer of de PLC de style input correct inverteert.
Zet op het PNS cell setup scherm de inversie check uit.
-1130-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
APSH-061 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Deze error mag worden genegeerd. Deze boodschap helpt het debug programma op het
soft paneel. Controleer als een manuele cycle moet worden gestart dat de manuele cycle
style input van het menu op het soft paneel hetzelfde is als dat gestuurd van de PLC.
APSH-062 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Deze error mag worden genegeerd. Deze boodschap helpt het debug programma op het
soft paneel. Controleer als een manuele cycle moet worden gestart dat de manuele cycle
style input van het menu op het soft paneel hetzelfde is als dat gestuurd van de PLC.
-1131-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1132-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
APSH-090 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Check all I/O signals placed in a simulated status.
Opheffen vanuit een gesimuleerde status van die signalen die niet in de gesimuleerde
status hoeven te zijn.
-1133-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
APSH-091 WARN %s
(Oorzaak) Dit is een alarmboodschap.
(Remedie) Check all I/O signals placed in a simulated status.
Opheffen vanuit een gesimuleerde status van die signalen die niet in de gesimuleerde
status hoeven te zijn.
APSH-092 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-093 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-094 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-095 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-096 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-097 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-098 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-099 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
APSH-100 WARN %s
(Oorzaak) Dit alarm kan worden ingesteld door iedere gebruiker.
(Remedie) Indien U dit wilt instellen, kunt U kontakt opnemen met ons service center.
-1134-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1135-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
APSH-126 PAUSE.L %s
(Oorzaak) De robot stopte.
(Remedie) Dit is een status waarschuwing.
-1136-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
APSH-141 PAUSE.L %s
(Oorzaak) De robot bewoog van de TP-enabled positie.
(Remedie) Breng de robot terug naar de TP-enabled positie en beindig het programma.
Of ga verder met een lineaire werking vanaf de huidige positie van de robot.
-1137-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1138-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1139-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1140-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
APSH-176 WARN GIN For Weld Press. Niet gemapped voor WC:%s
(Oorzaak) Het group input signaal voor las-druk is niet gedefinieerd.
(Remedie) Stel op het spot welder I/O scherm het lasdruk signaal in.
-1141-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1142-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1143-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1144-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1145-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1146-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1147-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1148-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1149-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1150-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1151-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1152-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1153-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1154-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1155-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1156-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1157-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1158-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1159-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1160-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
CPMO-075 WARN %s
(Oorzaak) WAARSCHUWING
(Remedie) Controleer zorgvuldig de status en de instellingen.
-1161-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1162-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1163-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1164-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1165-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1166-
APPENDIX C B-82284NL-2/01
-1167-
B-82284NL-2/01 APPENDIX C
-1168-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
D SYSTEEM VARIABELEN
Dit deel van de manual beschrijft de namen, functies, standaard instellingen en geldig bereik van de
systeem-variabelen.
-1169-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
-1170-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
5. Om de waarde van een systeem-variabele te wijzigen verplaats je de cursor naar een gewenst item,
en geef een nieuwe waarde in, en druk op de ENTER toets of selecteer een gewenst item door op
de bijbehorende functie-toets te drukken.
6. Als een systeem-variabele meerdere systeem-variabelen heeft, verplaats je de cursor naar een
gewenst item en druk op ENTER. De lage-orde systeem-variabelen worden dan getoond.
NOOT
De instelling van een systeem-variabele waarvoor RO (onwijzigbaar) is gespecificeerd kan niet
worden gewijzigd.
-1171-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
[Omschrijving] Geeft aan om een hot start uit te voeren bij herstellen van de spanning.
Na een hot start wordt de robot teruggezet in de the status vlak voor het uitvallen van de
spanning.
TRUE: Het zet de remmen aan/uit voor alle assen tegelijkertijd, het zet geen remmen op
totdat alle assen klaar zijn met bewegen en zet niet alle remmen uit als een as start met
bewegen.
FALSE: Het zet de remmen aan/uit individueel per as, het zet een rem op als een as klaar
is met bewegen en zet niet iedere rem uit als een as start met bewegen
Mastering
-1172-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
Snelle mastering
[Functie] Geeft aan of het instellen van het referentie-punt voor snelle mastering is afgerond.
[Omschrijving] Als het referentie-punt voor snelle mastering is ingesteld, worden puls coder tel en
coordinaten waardes van de referentie-positie opgeslagen.
[Instelling] Op het positionerings-scherm [6 (SYSTEM).Master/Cal]
-1173-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
Positioneren
-1174-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
-1175-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
Instellen motoren
TRUE: Rotationeel
FALSE: Lineair
-1176-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
-1177-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
Override
-1178-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
[Functie] Specificeert maximum feedrate override als het manuele-feed coordinaten systeem
wordt gewijzigd.
[Omschrijving] De feedrate override is ingesteld op deze waarde of lager als het manuele-feed
coordinaten systeem wordt gewijzigd.
-1179-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
[Functie] Maximum feedrate override van jog feed als het veiligheidshek open is
[Omschrijving] Als jog feed wordt uitgevoerd terwijl het veiligheidshek open is, is feedrate override
is ingesteld op deze waarde of lager.
[Functie] Maximum feedrate override van programma uitvoer als het veiligheidshek open is
[Omschrijving] Als het programma wordt uitgevoerd als het veiligheidshek open is (*SFSPD input
staat uit), wordt de feedrate override ingesteld op deze waarde of lager.
[Functie] Functie voor het herstellen van de feedrate override als het veiligheidshek dicht is
[Omschrijving] Als het veiligheidshek dicht is (*SFSPD input staat aan), wordt de vorige feedrate
override hersteld. Dan kan automatische werking meteen starten.
De functie staat aan als de aan de volgende condities is voldaan.
Feedrate
-1180-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
-1181-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
-1182-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
Payload specificatie
Als belastingsinformatie niet is ingesteld op het belastings-instelscherm, is het noodzakelijk om de
volgende informatie in te voeren.
Als geen belasting instelconditie nummer is geselecteerd, zorg dan dat de informatie juist wordt
ingevoerd, daar de robot dit gebruikt voor zijn bewegingen.
Dus let goed op bij invoer van deze waardes.
$GROUP[group].$PAYLOAD
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_X
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_Y
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_Z
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_IX
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_IY
$PARAM_GROUP[group].$PAYLOAD_IZ
$PARAM_GROUP[group].$AXISINTERTIA[1 to 9]
$PARAM_GROUP[group].$AXISMOMENT[1 to 9]
$PARAM_GROUP[group].$AXIS_IM_SCL
$PARAM_GROUP[group].$ARMLOAD[1 to 3]
[Functie] Payload
[Omschrijving] Specificeer een payload.
Als de belasting wijzigt gedurende een werking, geef dan de maximale waarde.
-1183-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
[Functie] Payload
[Omschrijving] Specificeer een payload.
Als de belasting wijzigt gedurende een werking, geef dan de maximale waarde.
-1184-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
2 Maximale afstand van het draaipunt van de as (as i) van 4 Zwaartekracht versnelling (= 980 [cm/sec²])
het centrum van de massa van de belasting op de robot
[cm].
NOOT
Bij ingave/wijziging van deze variabele, zie uitleg onder over
$PARAM_GROUP[].$AXIS_IM_SCL,.
-1185-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
[Functie] As moment
[Omschrijving] Geef voor iedere as een integer als de waarde van het moment resulterend van de
toegepaste belasting. De waardes voor de 1e tot de 3e as wordt automatisch berekend
en hoeven dus niet te worden gespecificeerd. (Geef een waarde voor de 4e, 5e en 6e as.)
Het moment voor iedere as wordt berekend volgens de volgende formule:
NOOT
Bij ingave/wijziging van deze variabele, zie uitleg onder over
$PARAM_GROUP[].$AXIS_IM_SCL,.
NOOT
Het is normaal niet nodig deze variabele te resetten.
Actueel worden de volgende inertia en moment waardes gebruikt.
-1186-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
Het is daarom nodig om $AXISINERTIA[i] en $AXISMOMENT[i] toe te wijzen met waardes die
overeenkomen met de instelling van deze variabele.
Ingeven van bijv. de waarde "1.23," als de inertia voor de 4e as van de robot:
• Stel $PARAM_GROUP[group].$AXIS_IM_SCL=100 in
• Stel $PARAM_GROUP[group].$AXISINERTIA[4] = 123 in
• Wijzig deze inertia en moment waardes voor de andere assen volgens de waarde van
$AXIS_IM_SCL.
-1187-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
AUTOMATISCHE WERKING
[Functie] Specificeert het aantal alarmen dat niet wordt gegeven als output
[Omschrijving] Specificeert het aantal alarmen dat niet wordt gegeven als output
-1188-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
-1189-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
User Alarm
Jogging
-1190-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
I/O instelling
-1191-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
Software versie
[Functie] Vlag voor specificeren van het te genereren alarm als een time-out plaatsvindt
gedurende follow-up processing van de soft float functie
[Omschrijving] Deze variabele specificeert het alarm (een servo alarm of programma pauze alarm) te
genereren als een time-out plaatsvindt gedurende follow-up processing van de soft float
functie.
0: Servo alarm "SRVO-111 Softfloat time out" wordt gegeven.
1: Pauze alarm "SRVO-112 Softfloat time out" wordt gegeven.
[Functie] Specificeert om een follow-up processing te doen bij de aanvang van iedere
bewegingsinstructie.
[Omschrijving] Specificeert om een follow-up processing te doen van de softfloat functie bij de
aanvang van iedere bewegingsinstructie.
TRUE: Er is geen follow-up processing bij de aanvang van iedere bewegingsinstructie.
FALSE: Er is wel een follow-up processing bij de aanvang van iedere
bewegingsinstructie.
[Functie] Op het file scherm, toont de naam van het als een applicatie te bewaren bestand.
[Omschrijving] Op het file scherm, toont de naam van het als een systeem file te bewaren bestand.
-1192-
APPENDIX D B-82284NL-2/01
LET OP
Als het geadvanceerd register snelheids lezen aan staat, zoals boven aangegeven, is de timing
waarmee de register waarde wijzigt van belang. Bij sommige timings, hoeft een wijzing in de
register waarde niet te worden gereflecteerd in een werkingssnelheid, en de register waarde van voor
de wijziging wordt toegepast op de beweging. Om geadvanceerd register snelheid lezen te
gebruiken dien je met het volgende rekening te houden: De waarde van een register gebruikt voor
de bewegingssnelheid gedurende programma uitvoer dient niet gewijzigd te worden. Een interlock
dient te worden voorzien.
[Omschrijving] Als een waarde (niet 0) is gespecificeerd, zal de DO overeenkomend met dat nummer
aangezet worden in het geval van een BLAL/BAZL. De DO blijft hoog totdat de
spanning is hersteld d.m.v. het vervangen van de backup batterij of andere maatregelen.
(Als een programma of het I/O scherm wordt gebruikt om de DO geforceerd uit te
zetten, zal de DO onmiddelijk weer hoog worden.)
[Omschrijving] Geef aan om het BATALM in te stellen, een toegewezen output signaal, zodat het ook
de BZAL/BLAL functie heeft.
-1193-
B-82284NL-2/01 APPENDIX D
-1194-
A
AAN EN UITZETTEN VAN DE SPANNING 305
AANZETTEN VAN DE SPANNING EN JOG FEED 305
ABORT INSTRUCTIE 286
ADDITIONELE BEWEGINGSINSTRUCTIES 221, 881
ALARM CODES 957, 969
ALGEMENE VEILIGHEIDSMAATREGELEN 23
ANALOGE I/O INSTRUCTIES 255
ANALOOG I/O 78
ANDERE INSTELLINGEN 190
ANDERE INSTRUCTIES 287, 888
ANGLE-INPUT SHIFT FUNCTIE 557
APPENDIX 849
APPLICATIE TOOL SOFTWARE 37
APPLICATIE-SPECIFIEKE SOFT PANEL FUNCTIE 694
APSH ERROR CODES 1125
ARGUMENTEN 265
ASCII FILE 492
ASYNCHRONE WERKINGSGROEP INSTRUCTIE 297
AUTOMATISCHE BACKUP 518
AUTOMATISCHE ERROR RECOVERY FUNCTIE 621
AUTOMATISCHE WERKING (OPERATION EXECUTION) 39
AUTOMATISCHE WERKING VIA PROGRAMMA NUMMER SELECTIE (PNS) 442
AUTOMATISCHE WERKING VIA ROBOT START REQUEST (RSR) 439
B
BACKGROUND EDITING 387
BACKWARD EXECUTIE 830
BATTERY-LOOS TYPE TOOLS 827
BATTERY-TYPE TOOLS 827
BELASTINGS-INSTELLING 653
BELASTINGS-SCHATTING 656
BELASTINGS-SCHATTING PROCEDURE (VOOR 6-ASSIGE ROBOTS) 657
BEPERKINGEN 810
BESCHRIJVING VAN DE ALARM CODE TABEL 958
BESCHRIJVING VAN DE AUTOMATISCHE ERROR RECOVERY FUNCTIE 622
BESTUREN VAN DE PALLETISEER-FUNCTIE VIA HET PALLETISEER REGISTER 773
BEWAREN MET PROGRAMMA SELECTIE SCHERM 494
BEWAREN VAN ALLE PROGRAMMA FILES MIDDELS FILE SCHERM 495
BEWAREN VAN BESTANDEN 493
BEWAREN VIA HET FUNCTIE MENU 500
BEWEGEN VAN DE ROBOT MET JOG FEED 313
BEWEGING VAN DE ROBOT 57
BEWEGINGSFORMAAT 204
BEWEGINGS-INSTRUCTIE 203, 301
BEWEGINGSPRESTATIE-SCHERMEN 653
BOODSCHAP INSTRUCTIE 290
BRANCH INSTRUCTIES 257
C
CELL INTERFACE I/O 128
CMND ERROR CODES 1087
CNTR ERROR CODES 1123
COLLISION DETECTIE VOOR EXTERNE AS 665
COMMENTAAR INSTRUCTIE 290
COMMUNICATIE 56
COND ERROR CODES 1089
CONDITIONELE BRANCH INSTRUCTIE 260, 885
CONDITIONELE WACHT INSTRUCTIE 276
CONSTRUCTIE VAN SERVO TOOL CHANGE SCHERM 835
CONTINUE ROTATIE FUNCTIE 576
CONTROLLER 41
COORDINATEN SYSTEEM CHANGE SHIFT FUNCTIES 563
CPMO ERROR CODES 1143
CREEEREN VAN EEN PROGRAMMA 323
CRT/KB 56
CUSTOM I/O 695
D
DATA FILE 492
DE BATTERIJ GING PLAT MET DE TOOL ONTKOPPELD 848
DE BATTERIJ SPANNING IS TE LAAG 847
DE GEKOPPELDE TOOL IS PER ONGELUK ONTKOPPELD 846
DE TOOL-AS VAN EEN ONTKOPPELDE TOOL IS VERPLAATST 847
DEFAULT LOGIC FILE 491
DEFINITIE VAN VERDERGAAN MET EEN PROGRAMMA 625
DIAGNOSE SCHERM 927
DICT ERROR CODES 1090
DIGITALE I/O 66
DIGITALE I/O INSTRUCTIES 251
DISPLAY SCHERM VAN DE TEACH PENDANT 49
DRIE-STANDENSCHAKELAAR 307
E
ENKELE AS MASTERING 912
EXECUTIE HISTORIE 473
EXTENDED ALARM LOG 734
EXTERNE AS SETUP 946
EXTERNE ASSEN 58
EXTERNE OVERRIDE SELECTIE FUNCTIE 445
F
FANUC iPendant 779
FEEDRATE 216
FILE ERROR CODES 1111
FILE INPUT/OUTPUT 477
FILE INPUT/OUTPUT UNITS 478
FILE MANIPULATIE 502
FILES 490
FLOWCHART 'VOORTZETTEN GESTOPT PROGRAMMA' 636
FLPY ERROR CODES 1109
FORMAAT VAN EEN SYSTEEM VARIABELE TABEL 1170
FORWARD EXECUTIE 830
FRAME INSTRUCTIES 284
G
GEBRUIKER ALARM INSTRUCTIE 288
GECALCULEERDE PALLETISEER REGISTER INSTRUCTIE 248
GECONTROLLEERDE START 898
GEFORCEERDE OUTPUT 431
GEHEUGEN GEBRUIK STATUS DISPLAY 475
GEHEUGENKAART 481
GEHEUGENKAARTEN 519
GESIMULEERDE INPUT SKIP FUNCTIE 107
GROEP I/O 73
GROEP I/O INSTRUCTIE 256
GROUP MASK 197
H
HALT INSTRUCTIE 286
HALT VEROORZAAKT DOOR EEN ALARM 403
HALT VIA EEN HOLD EN HERSTEL 402
HALT VIA EEN NOODSTOP EN HERSTEL 401
HERSTELLEN BACKUP 525
HIGH-SENSITIVITY COLLISION DETECTIE 650
HOE TONEN ALARM LOG 735
HOT START 902
HUIDIGE POSITIE 465
HUIDIGE POSITIE TONEN 794
I
I/O 60
I/O CONNECTIE FUNCTIE 105
I/O INSTRUCTIES 250
I/O LINK LIJST SCHERM 100
I/O LINK SCHERM 100
I/O MODULE INSTELLING 933
IMAGE BACKUP FUNCTIE 526
INGEVEN INITIELE DATA 745
INITIELE SETUP 817
INITIELE START 897
INPUT/OUTPUT 56
INSTELLEN ALGEMENE ITEMS 189
INSTELLEN AUTOMATISCHE WERKING 109
INSTELLEN IPENDANT 797
INSTELLEN MACRO INSTRUCTIE 533
INSTELLEN MASTERING DATA 915
INSTELLEN PAD PATROON CONDITIES 760
INSTELLEN VAN AUTOMATISCHE BACKUP 520
INSTELLEN VAN DE AUTOMATISCHE ERROR RECOVERY FUNCTIE 627
INSTELLEN VAN EEN COMMUNICATIE POORT 486
INSTELLEN VAN EEN JOG COORDINATEN SYSTEEM 159
INSTELLEN VAN EEN REFERENTIE POSITIE 165, 827
INSTELLEN VAN EEN TOOL COORDINATEN SYSTEEM 136
INSTELLEN VAN EEN USER COORDINATEN SYSTEEM 148
INSTELLEN VAN HET BOOK 728
INSTELLEN VAN HET COORDINATEN SYSTEEM 133
INSTELLING BEWEGINGSPARAMETERS VOOR SERVO TOOL AS 836
INTERNET BROWSER SCHERM 789
INTERRUPTIE DISABLE 198
INTP ERROR CODES 1009
INTRODUCTIE 17
J
JIG MASTERING 905
JOG ERROR CODES 1035
JOG FEED VAN DE ROBOT 37
JOINT WERKGEBIED 169
K
KALIBRATIE MOTION HEEFT GEFAALD 845
KALIBRATIE PROCEDURE (VOOR 6-ASSIGE ROBOTS) 661
KLEURENSCHERM VOLGENS ALARMZWAARTE 795
KOUDE START 900
L
LABEL INSTRUCTIE 257
LADEN VAN EEN SPECIFIEK PROGRAMMA BESTAND VIA HET FILE SCHERM 508
LADEN VAN FILES 505
LADEN VIA PROGRAMMA SELECTIE SCHERM 506
LANG ERROR CODES 1093
LEDS OP DE TEACH PENDANT 456
LIJN NUMMER, PROGRAMMA EIND SYMBOOL, ARGUMENT 200
M
MACR ERROR CODES 1075
MACRO INSTRUCTIES 532
MANUAL PLAN 18
MANUEEL WERKEN MET DE GRIJPER 436
MANUELE I/O STURING 431
MASTERING 903
MASTERING OP DE NUL GRADEN POSITIES 907
MAXIMUM SNELHEID INSTRUCTIE 294
MCTL ERROR CODES 1095
MEMO ERROR CODES 1077
MENU LIJST 850
MIRROR SHIFT FUNCTIE 553
MIXED LOGISCHE INSTRUCTIES 697
MODEL B UNIT LIJST SCHERM 102
MOTN ERROR CODES 1049
MULTIAXIS CONTROL INSTRUCTIES 295
N
NOODSTOP UNITS 58
NOOT VOOR TEACHING 833
NOTES OVER TEACHEN VAN DE PALLETISEER-FUNCTIE 768
O
OFFSET CONDITIE INSTRUCTIE 282
OMSCHRIJVING 812
ONCONDITIONELE BRANCH INSTRUCTIE 259, 887
ONLINE POSITIE MODIFICATIE 447
OPERATION LOG BOOK (OPTIE) 721
OPERATIONS GROEP INSTRUCTIES 296
OPERATOR PANEEL 54
OPERATOR PANEL STATUS DISPLAY 794
OPERATOR'S PANEL I/O 96
OPSLAAN GEBEURTENISSEN 724
OVERRIDE INSTRUCTIE 289
OVERVZICHT VAN AUTOMATISCHE BACKUP 518
OVERZICHT 35
OVERZICHT VAN DE INSTALLATIE 815
P
PALLETISEER BEWEGINGSINSTRUCTIE 237
PALLETISEER EIND INSTRUCTIE 237
PALLETISEER FUNCTIE 737
PALLETISEER INSTRUCTIES 235, 236, 741
PALLETISEER REGISTER 464
PALLETISEER REGISTER 771
PALLETISEER-FUNCTIE MET EXTERNE AS 776
PALLETIZEREN ALLE-PUNTEN TEACHEN 777
PARAMETER INSTRUCTIE 291
PASSWORD AUTO LOGIN FUNCTIE 692
PASSWORD CONFIGURATIE FILE 681
PASSWORD FUNCTIE 671
PASSWORD LOG 687
PASSWORD WERKING VIA DE INSTALL USER 673
PERIPHERAL I/O 86
PERIPHERAL I/O 57
PMC EDIT FUNCTIE 718
PMC MONITOR FUNCTIE 715
POSITIE DATA 207
PPOSITIE REGISTER INSTRUCTIES 242
POSITIE REGISTER LOOK-AHEAD FUNCTIE 582
POSITIE REGISTERS 460
POSITIONER SETUP 939
POSITIONERINGSPAD 219
PRELIMINAIRE TOOL KOPPELINGS-OPERATIE 817
PRINTEN VAN FILES 514
PRIO ERROR CODES 1097
PROG ERROR CODES 1069
PROG SELECT SCHERM 118
PROGRAM SHIFT FUNCTIE 547
PROGRAMMA 38
PROGRAMMA COMMENTAAR 196
PROGRAMMA CONTROL INSTRUCTIES 286
PROGRAMMA DETAIL INFORMATIE 194
PROGRAMMA EDIT INSTRUCTIES 362
PROGRAMMA EIND INSTRUCTIE 258
PROGRAMMA FILE 490
PROGRAMMA HALT EN RECOVERY 400
PROGRAMMA INSTRUCTIES 655, 880
PROGRAMMA LOOK/MONITOR 430
PROGRAMMA NUMMER SELECTIE (PNS) 114
PROGRAMMA TIMER 470
PROGRAMMA UITVOER INSTRUCTIE 295
PROGRAMMA WERKING 381
PROGRAMMANAAM 195
PROGRAMMA-STRUKTUUR 191
PROGRAMMA-STURINGS INSTRUCTIES 887
Q
QUICK MASTERING REFERENTIE POSITIE SETUP 843
R
REDUCER DIAGNOSE 927
REFERENTIE POSITIE SETUP VOOR KALIBRATIE TYPE 3 EN 4 838
REFERENTIE POSITIE SETUP VOOR KALIBRATIE TYPE 5 EN 6 841
REGISTER EN I/O INSTRUCTIES 883
REGISTER INSTRUCTIES 238
REGISTER INSTRUCTIES 239
REGISTERS 458
REGISTREREN VAN EEN PROGRAMMA 325
REMOTE CONTROLLER 56
REMOTE TCP FUNCTIE 643
ROBOT 40
ROBOT AS STATUS 920
ROBOT BEWEGING 409
ROBOT I/O 83
ROBOT I/O INSTRUCTIES 253
ROBOT SERVICE REQUEST (RSR) 111
ROUT ERROR CODES 1101
RSR INSTRUCTIE 288
RTCP ERROR CODES 1124
S
SCHAKELAARS 782
SCHERM BEPERKINGEN VOLGENS PASSWORD LEVEL 689
SCHERM SELECTIE MENU EN SCHERM MENUS OP HET EDIT SCHERM 792
SCIO ERROR CODES 1103
SELECTEREN VAN DE PALLETISEER INSTRUCTIE 744
SELECTEREN VAN EEN PROGRAMMA 348
SERVO TOOL CHANGE FUNCTIE 811
SET UP VAN HET HANDLING SYSTEEM 59
SHIFT FUNCTIES 545
SIGNAAL COUNT INSTEL SCHERM 104
SIMULATED I/O 433
SINGULAIR PUNT CHECK FUNCTIE 398
SKIP CONDITIE INSTRUCTIE 279
SNELLE MASTERING 909
SOFT FLOAT FUNCTIE 569
SOFT PANEL 693
SOFTWARE VERSIE 917
SPECIALE GEBIEDS-FUNCTIE 176
SPECIFICEREN TEST UITVOER 420
SPLITEN VAN HET SCHERM 785
SRIO ERROR CODES 1107
SRVO ERROR CODES 969
SSPC ERROR CODES 1115
STANDBY RELEASE 435
STAP TEST 422
START METHODES 896
START MODE 896
STATUS DISPLAY 455
STATUS MONITORING FUNCTIE 611
STATUS SUBWINDOW 793
STATUS WINDOW 783
SUBTYPE 196
SYNCHRONE WERKINGSGROEP INSTRUCTIE 298
SYST ERROR CODES 1001
SYSTEEM CONFIG MENU 180
SYSTEEM CONFIGURATIE 814
SYSTEEM FILE/APPLICATIE FILE 491
SYSTEEM TIMER 472
SYSTEEM VARIABELEN 468, 1169
SYSTEEM-INSTELLING 37
T
TEACH PENDANT 42
TEACHEN 833
TEACHEN VAN DE PALLETIZEER-FUNCTIE 743
TEACHEN VAN DE RETURN_PATH_DSBL INSTRUCTIE 626
TEACHEN VAN EEN ADDITIONELE BEWEGINGSINSTRUCTIE 335
TEACHEN VAN EEN BESTURINGSINSTRUCTIE 339
TEACHEN VAN EEN BEWEGINGSINSTRUCTIE 333
TEACHEN VAN EEN PAD PATROON 764
TEACHEN VAN EEN STAPEL PATROON 753
TEST WERKING (TEST UITVOER) 39
TESTEN 419
TIJD GESPECIFICEERDE WACHT INSTRUCTIE: 275
TIME BEFORE FUNCTIE 587
TIMER INSTRUCTIE 289
TIPS OVER EFFECTIEF PROGRAMMEREN 301
TOEWIJZEN TOOL NUMMERS AAN SERVO TOOL AS 837
TOOL CHANGE INITIELE SETUP 836
TOOL CHANGE INSTRUCTIE 828
TOOL CHANGE REFERENTIE POSITIE SETUP METHODE 838
TOOL CHANGE SEQUENCE 831
TOOL CHANGE SETUP 819
TOOL CHANGE STATUS 832
TOOL ERROR CODES 1165
TOOL KOPPEL INSTRUCTIE 828
TOOL OFFSET CONDITIE INSTRUCTIE 283
TOOL ONTKOPPEL INSTRUCTIE 828
TOUCH PANEL 797
TP START PROHIBITION 345
TPIF ERROR CODES 1039
TROUBLESHOOTING 844
TUNING PROCEDURE 666
TYPE SCHERMEN 856
U
UITVOER VAN DE PALLETIZEER-FUNCTIE 769
UITVOEREN AUTO BACKUP 522
UITVOEREN VAN EEN PROGRAMMA 399, 407
UITVOEREN VAN MACRO INSTRUCTIES 539
UITZETTEN VAN DE PASSWORD FUNCTIE 676
USB MEMORY 482
USER ALARM 171
USER SCHERM 457
UTILITY 531
V
VARIABLE AXIS AREAS 173
VEILIGHEIDSMAATREGELEN 28
VEILIGHEIDSSIGNAAL STATUS DISPLAY 795
VERDERGAAN MET EEN PROGRAMMA 414
VERSCHIJNING EN SCHAKELAARS 781
VERSCHIJNING EN WERKING 781
VERSIE MANAGEMENT 524
VOORAF BEPAALDE POSITIE 304
VOORBEELD-PROGRAMMA 829, 834
W
WACHT INSTRUCTIES 275, 886
WERKERS 22
WERKINGSGROEP DO OUTPUT FUNCTIE 585
WIJZIGEN DOEL WERKINGSSCHERM 788
WIJZIGEN PROGRAMMA INFORMATIE 382
WIJZIGEN VAN DE CONDITIES VOOR UITVOEREN VOORTGEZETTE PROGRAMMA 640
WIJZIGEN VAN DE PALLETIZEER-FUNCTIE 774
WIJZIGEN VAN EEN BESTURINGSINSTRUCTIE 360
WIJZIGEN VAN EEN BEWEGINGSINSTRUCTIE 349
WIJZIGEN VAN EEN PROGRAMMA 347
WIJZIGEN VAN EEN STANDAARD BEWEGINGSINSTRUCTIE 330
WORLD FRAME ORIGIN 932
WRITE PROTECTIE 197
X
XML SYNTAX VOR PASSWORD CONFIGURATIE BESTANDEN 683
Z
ZWAARTEKRACHT COMPENSATIE 668
B-82284NL-2/01
©FANUC, 2007