You are on page 1of 26

Antwoorden

De Geo vwo Systeem aarde

Instaptoets

Vraag 1
C een langere periode in een groot gebied.

Vraag 2
A heeft een droge zomer en een natte winter.

Vraag 3
W2
Natuurgeweld Van Van
Vulkaanuitbars binnenuit buitenaf
ting (
Orkaan (
Aardverschuivi ( (
ng (
Aardbeving (
Zandstorm (
Tsunami

Vraag 4
1 B
2 G
3 A
4 H
5 I

Vraag 5
A magma
B as en stenen
C lava
D kraterpijp

Vraag 6
– De mensen hebben geen geld voor deze duurzame methoden.
– De mensen hebben de kennis niet om deze methoden toe te passen.

Vraag 7
– De boeren kijken alleen naar de economische winsten.
– De landen eisen hoge opbrengsten.

Vraag 8
A aardkern – aardmantel – aardkorst

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 1
Vraag 9
B onjuist

Vraag 10
A de hoogte
D de windrichting
E de ligging aan zee
F aflandige of aanlandige winden
H het botsen van luchtstromen

Vraag 11
A gebieden met hoge luchtdruk naar gebieden met lage luchtdruk.

Vraag 12
A hoe hoger de zonnestand, hoe warmer het aardoppervlak wordt.

Vraag 13
C de schuine stand van de aardas.

Vraag 14
B onjuist

Vraag 15
A waar het hele jaar weinig neerslag valt.

Vraag 16
Portugal, Servië, Macedonië, Jordanië

Vraag 17
jong – spitse – oud – afgesleten

Vraag 18
C Stelling I en II zijn goed.

Vraag 19
C Stelling I en II zijn goed.

Vraag 20
– rivieren
– zee
– wind
– ijs

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 2
1 De actieve aarde

Waar gaat het over?

Opdracht 1
Oriënteren.

Opdracht 2
a Endogene krachten zijn krachten die van binnenuit op het aardoppervlak inwerken.
b Figuur 1.8: het basalt is via vulkaanuitbarstingen aan de oppervlakte gekomen en gestold.
Figuur 1.15: de lagen gesteenten zijn door het omhoogkomen van het land (gebergtevormende krachten) aan
de oppervlakte gekomen.
Figuur 1.28: door het bewegen van de aardkorst/platen (door convectiestromen in de aardmantel) ontstaan
aardbevingen.
Figuur 1.29: bij deze breuk schuiven de platen langs elkaar door convectiestromen in de aardmantel.
Figuur 1.32: vulkaan die is ontstaan door materiaal dat van binnenuit via een kraterpijp naar buitenkomt.
Figuur 1.41: door een aardbeving (schuiven van platen) ontstaat een tsunami.
Figuur 1.42: door krachten van binnenuit worden aardlagen geplooid en opgeheven.

Opdracht 3
a Bam ligt bij de Arabische en de Iraanse plaat.
b De Arabische plaat drukt tegen de Iraanse plaat. Dat gaat niet geleidelijk. De platen kunnen op een gegeven
moment vrij plotseling ten opzichte van elkaar bewegen.
c Door de vele lemen huizen.
d Nee.
e Bij de Nazcaplaat en de Amerikaanse plaat.
f De Nazcaplaat duikt onder de Amerikaanse plaat en smelt. Dat gesmolten gesteente stijgt op en bouwt een rij
vulkanen op bij de Amerikaanse plaat.
g De fijne deeltjes komen in de motoren.
h Ja.

Wat weet je al?

Opdracht 4
a Nederland ligt niet bij een grens tussen twee platen.
b Het symbool voor breuken. Bij deze breuken kunnen delen van Nederland verzakken of juist opgeheven
worden.
c Voorbeelden:
– Ingenieur die naar olie of gas boort.
– Aannemer die de metrolijn onder Amsterdam moet aanleggen.
– Geoloog die de gebieden die geschikt zijn voor de drinkwaterwinning moet onderzoeken of aanwijzen.
– Aannemer die moet weten of de ondergrond bij zware kantoren stevig genoeg is om te bouwen of dat er
heipalen geslagen moeten worden.
– Tunnelbouwers bij de Betuwelijn: is de grond geschikt, op welke manieren moet er gestut worden, hoe diep
zit het grondwater.
– Zoutwinning in Noordoost-Nederland: waar zitten de zoutpijlers of zoutlagen.

Opdracht 5
a Eigen antwoord.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 3
Voorbeelden:
– Aardbeving in Pakistan, 2005.
– Aardbeving onder zee bij Sumatra: 26 december 2005.
– Aardbeving op Sumatra: maart 2006.
– Aardbeving in Iran, Bam
b Voorbeelden:
– Pinatubo in Japan,
– Mt St Helen (1980), VS
– Uitbarsting bij Pompeij (Vesuvius, 79 na Chr.)
c Antwoorden verzamelen.
d Waarschijnlijk meer aardbevingen omdat deze vaker voorkomen met fatale gevolgen en dus in het nieuws
verschijnen.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 4
§ 1.1 Het ontstaan en de opbouw van de aarde

Opdracht 6
a Bestudeer de paragraaf.
b In een nevel van heet gas en stof (a) ontstonden concentraties (door onderlinge aantrekkingskracht tussen de
deeltjes). De grootste concentratie is de protozon (b). Uit de kleinere concentraties ontstonden vele planeetjes
(c) die door botsing uiteindelijk acht grote en een aantal kleine dwergplaneetjes vormden (d).
c De processen die zichtbaar zijn op aarde kosten veel tijd. Willen alle landschappen en aardlagen gevormd
kunnen worden, dan is daar meer dan 6000 jaar tijd voor nodig.
d Het actualiteitsprincipe: de processen die je nu ziet hebben zich ook in het verleden onder dezelfde
omstandigheden voorgedaan.

Opdracht 7
a Vanuit de chemische opbouw of vanuit de fysische opbouw.
b Oorzaken: de inslag van een groot object, waardoor de aarde opnieuw smolt, en de afkoeling, waarbij een
scheiding optrad van mineralen met verschillende smelttemperaturen.

Opdracht 8
a – Bij haar ontstaan uit de hete gasmassa’s.
– Inslagen van meteorieten.
– Radioactiviteit.

b W2
/
c
Aardlaag Dikte van de laag Hardheid van de Manier van warmtetransport
aardlaag
Lithosfeer 60-150 km geleiding
Asthenosfeer 250-360 km hard verplaatsing warm gesteente
plastisch, zachter

Opdracht 9
– Stelling I is goed. Een deel van het aardmateriaal werd met een deel van de meteoriet weer weggeslingerd.
Samen vormden ze de maan.
– Stelling II is goed. Bij deze inslag is niet een stuk aarde de ruimte in geslingerd (wel veel stofdeeltjes).

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 5
Opdracht 10
a-e

f Chemisch: met kleurvlakken.


Fysisch: met arceringen.
g Buitenkern en binnenkern.

Opdracht 11
a Voorbeelden
– Grote en veel meteorietinslagen.
b Erosie van zandduinen. Onder gelijke klimaatomstandigheden zullen door wind en geringe begroeiing duinen
op dezelfde wijze eroderen.
Je kunt fossielen in opeenvolgende lagen aantreffen waarbij de hoger gelegen fossielen een ingewikkelde
structuur hebben dan de onderliggende fossielen. Dat geeft aan dat planten en dieren aan veranderingen
onderhevig zijn geweest. Ze maken een evolutie door. Soorten passen zich aan de omgeving aan. Dat is
vroeger gebeurd en zal ook nu voordoen. Onverwachte mutaties vallen dan niet hieronder. De evolutietheorie
past dus in het concept van het actualiteitsprincipe.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 6
§ 1.2 Gesteenten

Opdracht 12
a Bestudeer de
paragraaf.
b

Opdracht 13
a Een mineraal is een chemische verbinding die de bouwsteen van een gesteente kan vormen.
b Een bepaald type mineraal bouwt altijd dezelfde vorm op: dat kan een kubus zijn, een zeshoekige vorm, een
plaatvorm, enzovoort.
c De twee voorwaarden zijn: langzame afkoeling en ruimte om te kunnen groeien.
d Nee, graniet bestaat uit verschillende mineralen die samen deze steen vormen.

Opdracht 14
a/b – steenkool: metamorf gesteente
– zout: chemische sedimentgesteente
– kalksteen: organisch sedimentgesteente
– klei en grind: klastisch sedimentgesteente

Opdracht 15
a Metamorf gesteente is gesteente dat door hoge druk en temperatuur van samenstelling is veranderd.
b – Diep onder de aardkorst, door de druk van de bovenliggende lagen en de hoge temperatuur.
– Door gebergtevorming.
– Door het binnendringen van magma in een gesteente.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 7
Opdracht 16
a Stollingsgesteenten.
b

c Uitvloeiingsgesteente.
d Bij een vulkaanuitbarsting kan de lava uit de vulkaan over de hellingen stromen. Als het stolt krijgt het de
zeshoekige structuur.
e – IJsland
– Op IJsland ligt veel vulkanisch gesteente aan de oppervlakte.

Opdracht 17
a Klastisch sedimentgesteente. Nederland vormt de delta van vele rivieren die vele sedimenten met zich mee
hebben gevoerd. Nederland daalde, dus er konden dikke pakketten worden neergelegd.
b In Frankrijk, bij de kust Falaises, ten noorden van Le Havre.
c Organisch sedimentgesteente.
d De vele horizontale lagen die te zien zijn in het gesteente.
e De kuststrook in Frankrijk is vroeger bedekt geweest met vele andere lagen en zo verhard. Daarna is het
gebied door endogene krachten opgetild en de bovenste lagen zijn door erosie weer verdwenen. Nederland is
veel jonger en de kustgebieden in het westen van Nederland dalen.
f Zie e. De kust is opgeheven door endogene krachten.

Opdracht 18
a Diepte:
– graniet: wordt in magmahaarden diep onder de aardkorst gevormd
– zoutsteen/zandsteen: in zee gevormd, maar ze moeten bedekt zijn geweest met verschillende lagen gesteenten
om hard te worden
– basalt: uitvloeiingsgesteente: dicht of aan het aardoppervlak gevormd bij vulkaanuitbarsting
b Gebergtevorming en vervolgens erosie van jongere lagen.

Opdracht 19
a Dekringloop van opbouw en afbraak van gesteenten op aarde.
b 6 – 4 – 10 – 2 – 8 – 9 – 1 – 5 – 3 – 7

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 8
§ 1.3 Schuivende continenten

Opdracht 20
a Bestudeer de paragraaf.
b Archaïcum en Proterozoïcum = Precambrium (570-4600 miljoen jaar).
c Noord-Schotland, Zweden, Noorwegen.
d – Steenkool
– Carboon.
e – Holoceen; van 10.000 jaar geleden tot nu.
– Pleistoceen; tussen 100.000 tot 3.000.000 jaar geleden.

Opdracht 21
a – De flora en fauna van verschillende continenten kwamen in ‘grensgebieden’ overeen.
– De gesteenten uit Afrika en Zuid-Amerika sloten goed op elkaar aan.
– Aanwijzingen voor gelijktijdige vergletsjering op verschillende continenten.
b Het verspreidingsgebied van de Cynoghathus, een landreptiel, loopt van Zuid-Amerika naar Afrika.
c Latijns-Amerika, Afrika, Australië en India.
d Einde Perm: 225 miljoen jaar geleden.
e Madagaskar.

Opdracht 22
a Pangea.
b Ongeveer 135 miljoen jaar geleden.
c De Midden-Atlantische rug.
d 70 graden noorderbreedte tot 50 graden zuiderbreedte.
e Lengte: hemelsbreed tenminste 17.500 km (in werkelijkheid veel langer: ongeveer 25.000 km)

Opdracht 23
a Absolute ouderdom: van een gesteente weet je precies hoe oud dit is.
Relatieve ouderdom: van een aardlaag/gesteente/gebied weet je of het ouder of jonger is ten opzichte van een
andere aardlaag/gesteente/gebied.
b Relatieve ouderdom: de bovenste gesteentelaag is jonger (hoe jong weet je niet precies).
c A is blootgesteld aan gebergtevorming.
d Superpositie: in A ligt het fossiel in laag drie hoger: dus is het jonger dan het fossiel in laag 2.
e Gesteentelaag 1 bij B is even oud als die van 2 in A.
Gesteentelaag 3 in B is even oud als gesteentelaag 4 in A. Dat zie je aan gelijksoortige gidsfossielen. Die
organismen hebben in dezelfde tijd geleefd.
f Je kunt met behulp van radioactiviteit van bepaalde elementen in het gesteente of van het fossiel de
ouderdom bepalen.

Opdracht 24
a Het magnetisme in de aarde: dit komt door de vloeibare buitenkern van ijzer en de draaiing van de aarde.
b Paleomagnetisme is de wetenschap die zich bezig houdt met wijzigingen in de richting van gemagnetiseerde
mineralen in gesteenten in de loop der tijd.
c Gesteenten die zijn gestold / stollingsgesteenten.

Opdracht 25
a Normaal magnetisme in het gesteente aan weerszijden van de rug en op de rug.
b Met lichtblauwe tinten tussen de andere gebieden met verschillende kleuren.
c Door de symmetrie moeten aan weerszijden van de rug die gesteenten (bijvoorbeeld donkergrijs) in dezelfde
periode zijn ontstaan (gestold). Dit kan alleen als vanuit de rug het gesteente naar beide zijden wordt

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 9
verplaatst.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 10
Verdiepingsopdracht 26
a/b
c E breukvorming: gesteentelagen zijn ten
opzichte van elkaar verschoven.
R erosie.
d

e Dan is de koolstofisotoop allang uit het gesteente verdwenen. De halfwaardetijd is te kort.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 11
§ 1.4 Platentektoniek

Opdracht 27
a Bestudeer de paragraaf.
b Pacifische plaat en Nazcaplaat.
c Arabische plaat en Iraanse plaat.
d Amerikaanse plaat, Afrikaanse plaat, Euraziatische plaat.
e Pacifische plaat en Nazcaplaat.
f Nee, divergente plaatbewegingen variëren van 1,8 tot 18,3; convergente plaatbewegingen: 3,7 tot 11,1 cm per
jaar. De variatie is bij de laatste type beweging wat minder groot.

Opdracht 28
a Een breuklijn waarbij de platen langs elkaar schuiven.
b De dwarslijnen loodrecht op de rug.
c Pacifische plaat en Amerikaanse plaat.
d Kaart 174B. Pacifische plaat beweegt naar het noorden; Amerikaanse plaat beweegt naar het zuiden.

Opdracht 29
a De zwaartekracht veroorzaakt de ridge push. Doordat steeds meer lava via de rug naar boven komt wordt
daar een rug gevormd. Het oude gesteente zakt van de hellingen naar beneden en wordt zo weggeduwd.
b Slab pull: door de duikende plaat wordt het gesteente in de diepte getrokken: trekkracht.
c Stromingen van plastisch gesteente in de mantel.
d De convectiestromingen leiden tot het omhoog komen van magma bij de ruggen en trekken de plaat de diepte
in bij de troggen.

Opdracht 30
a Divergerende breuklijn

b W2 Mid-oceanische ruggen en platen bij een bepaalde breuklijn.


Bergrug bij een Plaat 1 grenzend Plaat 2 grenzend Continenten die daarbij
divergerende aan de breuklijn aan de breuklijn steeds verder uit elkaar
breuklijn Amerikaanse plaat Euraziatische plaat komen te liggen
Midden-Atlantische of Afrikaanse plaat Noord-Amerika – Europa
rug Afrikaanse plaat Antarctische plaat Zuid-Amerika – Afrika
Afrikaanse plaat Indisch-Australische Afrika – Antarctica
Westelijke Indische plaat Afrika – India
rug Nazcaplaat Pacifische plaat
Centraal-Indische rug n.v.t.

Oost-Pacifische rug

c Midden-Atlantische rug.

Opdracht 31
a Oceaanbodem wordt gevormd bij oceanische ruggen en komt steeds verder van de rug vandaan te liggen. Bij
een botsing van de oceanische plaat met een continentale plaat verdwijnt de oceaanbodem uiteindelijk in de
diepte, onder de continentale plaat. Hierdoor worden oceanische platen relatief niet heel erg oud. De oudste
oceanische platen zijn hoogstens zo’n 200 miljoen jaar.
b Bij botsingen met een continentale plaat duikt deze plaat nooit de diepte in (licht) en zal dus niet smelten. De
plaat blijft, afgezien van de randen, ‘drijven’/bestaan en kan zo heel oud worden.
c Baltische schild, Canadese schild.
d De Nederlandse bodem is nog vrij jong en pasgevormd door sedimenten in een delta van rivieren.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 12
Opdracht 32

Opdracht 33
a Convergerende breuk (de ene
plaat borst tegen de andere).
b Troggen en vulkanen.
c Door het duiken werd de ene plaat onder de andere gesleurd: daar ontstaat een trog. Het gesteente smelt in de
diepte, komt weer omhoog en vormt een rij vulkanen evenwijdig aan de trog.
d De Pacifische plaat duikt onder de Filippijnse plaat. Bewijs: de trog ligt aan de oostkant van de vulkanen.
e Deze plaat is ouder en daardoor zwaarder (hogere soortelijke massa: gesteente heeft een hogere dichtheid).
f Figuur 1.26
g De ene plaat duikt schuin onder de andere plaat. Pas in de diepte smelt het gesteente. Dan bevindt dit
smeltende gesteente zich al onder de andere plaat. Het gesmolten gesteente stijgt omhoog, dus bij de andere
plaat (figuur 1.26).

Opdracht 34
a/b
– Alpen Afrikaanse (continentaal) – Euraziatische plaat (continentaal)
– Pyreneeën Afrikaanse (continentaal) – Euraziatische plaat (continentaal)
– Himalaya India (continentaal) – Euraziatische plaat (continentaal)
– Andes Amerikaanse (continentaal) – Nazcaplaat (oceanisch)

Opdracht 35
a De rode kleur geeft de mid-oceanische rug weer.
b De satelliet meet de bolling van het wateroppervlak: de afwijking ten opzichte van de gemiddelde
zeespiegelhoogte. Boven de oceanische rug staat het water ‘hoger’ dan boven troggen.
c – Dit is een trog.
– De Amerikaanse plaat duikt daar onder de Caribische plaat.

Verdiepingsopdracht 36
a Thingvellir en Grótagjá liggen beide op een divergente breukzone.
b Nee. De breuklijn splitst zich op IJsland in twee subbreuken.
c Intekenen breuken en bewegingsrichting: zie GB 70 A, geologie Europa.
d Transforme breuklijn.
e Intekenen transforme breuken: zie GB 70A, geologie van Europa. Pijltjes: evenwijdig langs de breukzones.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 13
Zie afbeelding hieronder.
f De jonge afzettingen vind je in het midden, de oudere afzettingen aan weerszijden van de breuk: vrij
symmetrisch.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 14
§ 1.5 Vulkanen

Opdracht 37
a Bestudeer de paragraaf.
b Er komen daar veel vulkanen voor. Ze vormen een grote cirkel rondom de Pacifische oceaan.
c Convergente breukzone.

Opdracht 38
A Fout. Gemakkelijk vloeibare lava geeft flauwe hellingen: bij schildvulkanen stroomt het lava een heel eind de
hellingen af voordat het stolt.
B Fout. Afwisseling van stenen, aslagen en lava.
C Goed. Dit is een explosieve vorm van vulkanisme: bij stratovulkanen.
D Fout. Een caldera is een zeer grote, ingestorte magmakamer.
E Fout. Ze komen voor bij mantelpluimen (voorstadium van hot spots).
F Fout. Schildvulkanen bestaan uit basalt.
F Goed. Door een andere samenstelling (meer continentaal gesteente) is het gesteente taaier en heeft het een
veel hogere viscositeit. Bovendien bevat het gesteente meer water met koolzuur. Daardoor is het explosief.

Opdracht 39
a/b

Krater op flank

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 15
c Zie W13.

Opdracht 40
a Een spleetvulkaan.
b 1783.

Opdracht 41
a Een mantelpluim is een enorm grote bel heet magma die zich langzaam vanaf de aardkern naar het
aardoppervlak beweegt.
b Een hot spot is het restant van een mantelpluimstaart. Uit de magmapluim is via spleeterupties het grootste
deel van de magma verdwenen. Uit het restant, de hot spot, vlak onder het aardoppervlak, ontstaat aan het
aardoppervlak een vulkaan. De plaat schuift over de hot spot, de oude vulkaan schuift weg van de hot spot en
er ontstaat een nieuwe vulkaan. Zo ontstaat een rij vulkanen.

Opdracht 42
a W15 Gegeven van verschillende vulkanen
Vulkaan in Type Bij Bij type Effusief Voor het Bijzonderhede
land vulkaan divergente, plaat of of laatste actief n
of platen explosi
convergente ef
Popocatépe breuk en/of 1997 (as),
tl Stratovulka hot spot Oceanische 800 jaar Kan elk
an Convergent en Explosi geleden: moment weer
continentale ef heftige uitbarsten
uitbarsting
Ngorongorr
o Caldera Divergent, Een 2,5 miljoen Veel wilde
hot spot continentale Explosi jaar geleden dieren leven in
plaat die ef de grote
splijt (twee kraterbodem
continentale
platen)
Mayon Stratovulka Convergent 2001 (2006?)
an Twee In 400 jaar 47
oceanische Explosi keer
platen ef uitgebarsten.
Hawaii Hotspot Nog steeds
Schildvulka Onder een
nen oceanische Heeft een rij
plaat Effusief vulkanen
Skjaldbreidu Divergent en 9000 jaar gevormd
r bij hotspot Twee geleden
Schildvulka oceanische
nen platen Effusief Spleeterupties

b Ngorongorro was het meest explosief: er is een enorme caldera gevormd. Op dit moment zijn de Mayon en
de Popocatépetl (stratovulkanen) het meest explosief.
c Die van Hawaii (op het eiland boven de hot spot).
d/e Stratovulkanen komen vooral voor bij convergente breuklijnen (taai magma, deels bestaande uit gesteenten
van continenten). Schildvulkanen bij divergente breuklijnen of bij hotspots (minder taaimagma: bestaande uit
basalt). Bij de hotspot kunnen ook explosieve vulkanen voorkomen (caldera): door de grote hoeveelheden
magma van taai tot minder taai.

Opdracht 43
a Schoorsteentjes, bestaande uit neergeslagen mineralen, die heet water met mineralen uitstoten bij breukzones
in de oceaan.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 16
b

c Zij leven van de chemosynthese van bacteriën.


d Zij bestaan uit waardevolle mineralen, vaak in hogere concentraties dan bij andere vindplaatsen op aarde.
e De beschermers van de zeebodem. Een flink deel van zo’n exploitatiegebied zal beschadigd worden door
deze vorm van mijnbouw, want werkende en niet werkende black smokers staan door elkaar.
f Eigen mening van de leerling, afhankelijk van welke belangen ze voorop stellen: de economie of het milieu.
Bijvoorbeeld:
– voor: want we hebben de mineralen nodig voor de welvaart op aarde.
– tegen: de schade is te groot in verhouding tot het economisch belang.
g Discussie met andere leerlingen. Je eventueel laten overtuigen door goede argumenten.

Opdracht 44
a Voorbeelden van hypothesen bij de vulkaanuitbarstingen
– Slapende vulkaan in Ethiopië: door de aardbeving kunnen veranderingen optreden in
magmahaarden en dit kan de druk verhogen en leiden tot een vulkaanuitbarsting.
– Vulkaan Anatahan (op de Marianen en niet zoals in figuur 1.30 staat op de Maldiven)
beweging van platen leidt tot vulkaanuitbarsting.
– Vulkaan in El Salvador: de botsing van platen leidt tot de vulkaanuitbarsting.
b
– Ethiopië: dit gebied ligt in de breukzone, het spreidingsgebied/splijtingsgebied in Afrika. Je
verwacht bij zo’n zone geen zware aardbevingen en schildvulkanen. Er komt veel lava vrij die ver over
de hellingen stroomt: dus dat klopt. Maar er komt ook veel as vrij. Kaart 147B laat zien dat er veel
vulkanisch gesteente ligt in dit gebied. Figuur 1.37 laat zien dat hier basalterupties voor zijn gekomen.
Dus hot spot. Dit verklaart ook het meer explosieve karakter. Bij hot spot kunnen beide typen vulkanen
voorkomen.
– Anatahan op de Marianeneilanden: daar botst de Pacifische plaat tegen de Filippijnse plaat,
duikt en smelt en dit leidt tot het omhoog komen van de magma (figuur 1.26). Zo ontstaan
stratovulkanen en die zijn explosief. Dit blijkt uit het feit dat er een oude caldera ligt en veel as hoog in
de atmosfeer terecht is gekomen.
– Ilamatepec: hier botst de Cocosplaat tegen de Amerikaanse plaat. De oceanische plaat duikt
onder de continentale plaat. Er ontstaan stratovulkanen (figuur 1.25): explosief.
c Afhankelijk van het antwoord bij a. Geef zorgvuldig aan elke delen van je hypothesen goed of fout of
onvolledig waren.
Voorbeelden:

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 17
– Ethiopië: de hypothese was onvolledig. Het blijkt om een hot spot te gaan bij spreiding van
platen.
– Anatahan: deze hypothese was onvolledig. Het gaat om botsing van twee oceanische platen en
een stratovulkaan.
– Ilamatepec: ook deze hypothese was onvolledig. Het gaat om botsing van oceanische plaat
tegen een continentale plaat met de vorming van een stratovulkaan.

Opdracht 45
a Op de Pacifische plaat.
b De Pacifische plaat beweegt op die plek naar het westen over de hotspot. Op het eiland Mauna Kea ligt de
meest recente vulkaan, de rest van de eilanden van Hawaii is eerder ontstaan, toen de plaat over de hot spot
schoof.
c De eilanden vormen het zichtbare resultaat van de lava die uit de hot spot is gekomen terwijl de plaat daar
overheen schoof.
d Mauna Kea is jonger: de andere vulkaan ligt verder van de huidige hot spot vandaan, de plaat bewoog.
e Mauna Loa is een schildvulkaan. Basalt is mafisch gesteente dat bij schildvulkanen gemakkelijk uitvloeit en
de flauwe hellingen vormt.

f W19
Naam van de vulkaan Afstand van die Leeftijd in miljoenen Gemiddelde snelheid
vulkaan tot Kilauea jaren per eeuw
Mauna Loa (km) 0,375 ± 0,05 14,4 meter
Kauai 54 5,1 ± 0,2 10,2 meter
Nihoa 519 7,2 ± 0,3 10,8 meter
La Perouse Pinnacle 780 12,0 ± 0,4 10,1 meter
Midway 1.209 22,7 ± 0,6 10,7 meter
Abott Seamount 2.432 38,7 ± 0,9 8,5 meter
3.280

g Conclusie: de snelheid waarmee de plaat zich over de hot spot heeft bewogen is niet constant geweest, maar
de laatste miljoenen jaren toegenomen.

Opdracht 46
a Spleeterupties.
b Een magmapluim heeft 250 miljoen jaar geleden voor enorme spleeterupties gezorgd en in relatief korte tijd
enorm veel lava aan de oppervlakte gebracht. Dit zijn dikke lagen basalt geworden.

Verdiepingsopdracht 47
a Vulkaan bouwen op degeo-online.
b Vulkaan bouwen op degeo-online.
c Vulkaan bouwen op degeo-online.
d In het verslag moet staan:
Als er veel gas in de vulkaan zit en de lava een hoge viscositeit heeft (stroperigheid), is de uitbarsting zeer
explosief. Dit geeft lava, enorme aspluimen, stenen en pyroclastische stromen. Bij lage hoeveelheden gas en
lage viscositeit krijg je een effusieve uitbarsting, de lava stroomt dan ver over de hellingen. Hoge viscositeit
en weinig gas: tussensituatie.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 18
§ 1.6 Aardbevingen, gebergtevorming en tsunami’s

Opdracht 48
a Bestudeer de paragraaf.
b Richter: meet de kracht van de aardbeving.
Mercalli: meet de intensiteit en de schade van de aardbeving.
c Voorwerpen in huis vallen om, bomen vallen om, zwakke huizen raken beschadigd.
d Epicentrum.
e Bijna 10.000 keer zo zwaar.

Opdracht 49
a De figuur waarnaar in het boek wordt verwezen moet zijn figuur 1.27 in plaats van figuur 1.42.
Bij botsing van continentale platen duikt geen plaat de diepte in. Ze zijn even ‘licht’. De continentale platen
worden in elkaar gefrommeld. Zo worden ze dikker.
b In het tertiair.
c Sedimentgesteenten en metamorf gesteenten (sediment:afzetting in de zee die ooit tussen de platen lag en
metamorf: door de gebergtevormende krachten).
d Bij het symbool van de breukzones. Daar kunnen grote delen van de lithosfeer worden opgeheven:
breukgebergte.
e Muchingagebergte.

Opdracht 50
a t/m d: eigen antwoorden: afhankelijk van de tijd dat je dit onderzoekje verricht. Er zullen altijd wel ten minste
30-40 aardbevingen met kracht groter dan 2,5 op aarde voorkomen gedurende 2 willekeurige dagen. Het aantal
aardbevingen heftiger dan kracht 4 kan per week sterk variëren: maar 50-60 aardbevingen is niet ongewoon.
Aardbevingen met kracht 6 of hoger: dat zullen er hoogstens 1 á 2 zijn per week.

Opdracht 51
a Eigen hypothese.
b De meeste aardbevingen zullen waarschijnlijk voorkomen bij de plaatbegrenzingen (je kunt op W20 de
plaatbegrenzingen zien).
c Eigen antwoord, afhankelijk van de aardbevingen die zich in die week hebben voorgedaan. Door links op het
scherm op ‘world’ te klikken krijg je een wereldkaartje met de locatie van de aardbevingen in beeld. Kies een
aardbeving die niet op een plaatgrens ligt (vergelijk met figuur W20).
d Waarschijnlijk was de hypothese niet helemaal goed (onvolledig). Er komen ook aardbevingen voor buiten
de plaatgrenzen.

Opdracht 52
a Eigen hypothese.

b W2
/
c
Locatie aardbeving Kracht Type Naam plaat 1 Naam plaat 2
Zwaarste aardbevingen (schaal breuk
vanaf 1990: Richter)
1. Chili 8,5 Converg Nazcaplaat Amerikaanse plaat
2. Alaska 9,2 ent Pacifische plaat Amerikaanse plaat
3. Sumatra 9,0 Converg Indisch-Australische Euraziatische plaat
4. Katchatka 9,0 ent plaat Euraziatische plaat
5. Equador 8.8 Converg Pacifische plaat Amerikaanse plaat
6. Noord Sumatra 8,7 ent Nazcaplaat Euraziatische plaat
7. Alaska 8,7 Converg Indisch-Australische Amerikaanse plaat
8. Alaska 8,6 ent plaat Amerikaanse plaat

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 19
9. Tibet 8,6 Converg Pacifische plaat Euraziatische plaat
10. Murillen 8,5 ent Pacifische plaat Euraziatische plaat
Converg Indisch-Australische
De 10 zwaarste ent plaat
aardbevingen in de Converg Pacifische plaat
ent
afgelopen week:
Converg
Eigen antwoorden van de ent
leerling Converg
ent
Converg
ent

W21 is ingevuld voor de 10 zwaarste aardbevingen. De overige aardbevingen zijn afhankelijk van de
waarnemingsperiode.

d Waarschijnlijk komen de zwaarste aardbevingen voor bij convergente breuklijnen (in ieder geval bij de 10
zwaarste aardbevingen). Misschien ook bij transforme breukzones.
e Eigen antwoord. Kijk naar eventuele uitzonderingen bij de 10 zwaarste aardbevingen die je zelf hebt
genoteerd.
f Verschijnselen relateren. Je legt verbanden tussen twee variabelen: type breuk en kracht van de beving.

Opdracht 53
a Eigen hypothese.
b Kijk bij Top ten list. De aardbevingen met de meeste doden kwamen voorin China, op Sumatra en in Syrië,
Iran en Japan. Alleen de aardbeving op Sumatra zie je terug in de lijst. Dus de zwaarste aardbevingen zijn
niet zonder meer de dodelijkste.
c De doden zijn ook gevallen bij landslides (aardverschuivingen), tsunami’s en branden die ontstonden door de
aardbevingen.
d Hoge bevolkingsdichtheid in bepaalde gebieden of juist lage bevolkingsdichtheid (Alaska, Kurillen) en
slechte woningbouw of juist goede woningbouw.

Opdracht 54
a Op de derde plaats.
b De oceanische Indisch Australische plaat beweegt naar het noordoosten tegen de Oceanische Euraziatische
plaat, die naar het zuidwesten beweegt.
c De aanwezigheid van een trog aan de westkant van het eiland (de aardbeving vond wel wat noordelijker
plaats dan deze trog). Daar duikt de oceanische plaat onder de andere plaat.
d Een tsunami is een zeer hoge vloedgolf aan de kust, ontstaan door een aardbeving in de oceaan. Een van de
platen moet omhoog zijn gekomen om de vloedgolf te doen ontstaan.
e De golf remt af omdat de zee ondieper is. Dan neemt de golfhoogte toe.
f De kuststrook bij Aceh en daarna Thailand werden het eerst getroffen. Snelheid: 700 km per uur. Sri Lanka:
na ongeveer twee uur. Afrika: 6,5 uur.
g Deze kust ligt beschermd achter het eiland Sumatra.

Opdracht 55
a Dat de diepte van het jacht tot de zeebodem 11 meter bedroeg.
b Bij de eerste dip: daar is de hoogte tot de zeebodem: 15 meter: dus hoge golf.
c Verschil tussen 9,5 meter (dal) en ruim 15 meter (top) = 5,6 meter. Als je uitgaat van de ‘normale hoogte’ (11
meter) dan was de vloedgolf zo’n 4 meter hoog.
d Drie (twee grote, een kleine).

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 20
Opdracht 56
a Slenk.
b Breukgebergte.
c/d/e

f Het Rijndal is door endogene krachten naar beneden gezakt tussen breuken, de plateaus zijn omhoog
gekomen.

Afsluiting

Slotopdracht
a – Epicentrum.
– Hypocentrum.
b Divergente breukzone.
c Zie kaart hieronder.
d Nee, bij divergente breukzones zijn de aardbevingen over het algemeen zwakker dan bij convergente
beukzones.
e – Breukgebergte.
– Horsten en slenken.
f – Slenk
– De streepjes langs de breuklijnen wijzen naar het lager gedeelte.
g – Tanganjikameer: slenk
– Victoriameer, horst
– Turkanameer: slenk.
Doorsnede: zie onder de kaart van Afrika. N.B. Meren bij de slenken zijn dieper dan op de horst.
h Schildvulkaan.
j Bij spreiding van continenten, divergente breukzone: vaak schildvulkanen.
k Mantelpluim met spleeterupties en later: hot spot.
l Tot stollingsgesteenten en uitvloeiingsgesteenten.
m – Door de mantelpluim en hot spot zal zoveel materiaal naar buiten komen dat de platen steeds
verder uit elkaar zullen komen te liggen.
– Afrika zal splijten in twee delen. Er zal een nieuwe oceaan tussen de twee delen ontstaan.
n – Ouderdom: is oud schild, ouder dan Precambrium.
– Dit deel van de aardkorst is lang geleden gevormd, maar zal nooit bij een trog de diepte in
gesleurd worden: het is een ‘lichte’ continentale plaat.
o Klastische sedimenten, meegevoerd door de rivieren, en organische sedimenten in moerassen: veen.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 21
Casusopdracht

Opdracht 1
Dit is afhankelijk van je kennis op dit moment.
Misschien weet je nog welke platen daar
botsen of hoe bergen ontstaan: dan zul je een
meer gedetailleerd antwoord kunnen geven. En
anders blijven de antwoorden erg algemeen.
Bij het toetsen van je hypothesen zul je in dit
laatste geval dan zien dat je antwoord
misschien wel erg ruim, vaag en onvolledig
was. Dus kun je met je definitieve
onderzoeksresultaten aanvullingen op je
hypothesen geven. Dat is de goede manier van
toetsen.

Opdracht 2
a Tussen 225 en 180 miljoen jaar geleden.
b In het begin was de bewegingssnelheid
hoger (16 cm) dan later (5 cm).
c Tussen 28 en 15 miljoen jaar geleden.
d De Indiase plaat.
e De zee is verdwenen, de oceanische korst
werd opgeheven.
f Eigen antwoord. Waarschijnlijk was de
hypothese onvolledig. Misschien had je
alleen gezegd: door botsing van twee
platen. Waarschijnlijk heb je niet gezegd
dat bij die botsing de tussenliggende
oceaanbodem werd opgeheven.

Opdracht 3
a Sedimentgesteente, metamorf gesteente én
stollingsgesteente.
b – Sneeuw/ijsplekken.
– Mt Everest.
– Nanda Devi.
– Annapurna.
c – Thimbu. Gangtok, Salyan.
– Thetys ligt tussen het woord Transhimalaya en de besneeuwde ijstoppen.
– Het dieptegesteente ligt bij het woord Transhimalaya.
d – Het gebied van Thetys is het gebied van de vroegere Thetyszee, hier zullen in zee vanuit de
omliggende gebieden sedimenten zijn neergelegd.
– Later is dit gebied met sedimentgesteenten opgeheven door de botsing van de platen.
– Het dieptegesteente lag er voordat de continentale platen elkaar raakten. Er lag eerst een
oceaan tussen. Dat stuk korst dook onder de continentale korst van Azië. Daarbij ontstonden in die tijd
vulkanen met magmahaarden in de diepte (stollingsgesteenten).
– De Thetyszee was de zee die daar tussen lag en uiteindelijk voor een deel is verdwenen in de
aardmantel en later voor een deel is opgeheven door de botsing.
e Metamorfe gesteente ontstaan door hoge druk en temperatuur (door gebergtevorming) veranderen gesteenten
van samenstelling.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 22
– Schist ontstaat uit kleisteen.
– Kwartsiet ontstaat uit zandsteen.
f – Veel metamorf gesteente bij Transhimalaya, dus dat gebied heeft onder hoge druk gestaan.
– Bij Thetys was de druk minder hoog: dus het opgeheven gesteente veranderde niet van samenstelling.
g Minder hoge druk tijdens de gebergtevorming.
h Ja. Daar waar de druk het hoogst was: metamorf. Op andere plekken veel sedimentgesteente.
i Eigen antwoord. Waarschijnlijk was de hypothese veel te algemeen en kun je nu een veel nauwkeuriger
antwoord geven over de plaats van de typen gesteenten. Misschien had je ook niet vermeld dat er
stollingsgesteenten voorkomen.

Opdacht 4
a – Door erosie. En door de druk van de massa zakt gesteente weg en stroomt naar het noorden.
b – Ongeveer 1250 km.
– Het plateau breidt zich steeds meer uit door de wegzakkende massa.
c Eigen antwoord. Waarschijnlijk niet nauwkeurig genoeg. Waarschijnlijk wist je niet dat het gebied steeds
verder ‘uitzakt’ naar het noorden.

Opdracht 5
a – Botsen van de twee platen.
– Indiase en Euraziatische plaat (twee continentale platen).
b Het hypocentrum lag zeer ondiep en het ging om een dichtbevolkt gebied.
c Eigen antwoord.
d Door het botsen van de twee continentale platen ontstaan bergen die bestaan uit sedimentgesteente (minder
hoge gebieden) en metamorf gesteente (hoogste gebieden die het meest onder druk hebben gestaan). Ook
vind je er stollingsgesteenten van een vroegere botsing van de oceanische plaat en de continentale plaat. De
botsing gaat niet geleidelijk. Af en toe schuiven de platen ineens meters verder. Dit geeft zware
aardebevingen. De bergen worden nu niet meer hoger door erosie en het ‘uitzakken’ van de massa naar het
noorden.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 23
Proeftoets – antwoordmodel

1 De actieve aarde
Opdrac Antwoord Opmerkingen KIV Scor
ht e
1 – Zandsteen: klastische sedimentgesteente. K 3
– kalksteen: organische sedimentgesteente.
a – Schist: metamorf gesteente.
Schist ligt onderaan: oudst. Principe van superpositie. I 2
b
Dit is gekomen doordat deze lagen door gebergtevorming I 1,5
c zijn geplooid.
In een zee kan kalk worden afgezet (door schelpachtige Zie I 2
d dieren). Dit vormt kalksteen. Kalksteen kan niet op land onderstreepte
zijn gevormd. gedeelten
2 A schild Voor elk goed K 6
B mid-oceanische ruggen antwoord 1
C stratovulkaan punt
D anticlinaal
E buitenste deel van aardkern (buitenkern)
F radioactief gesteente
3 Convergente breukzone. K 1

a
– Filippijnse plaat (oceanisch) botst tegen de Euraziatische Voor namen: I 2,5
b plaat (oceanisch, aan die zijde). elk 0,5 punt,
– De Filippijnse plaat beweegt noordelijk en de voor type plaat
elk 0,5 punt,
Euraziatische zuidelijk.
voor
bewegingsricht
ingen: 0,5 punt
Epicentrum K 0,5
c
– Aardbevingshaard ligt fysisch gezien in de lithosfeer. 1 punt I 2
d – Chemisch gezien in de aardmantel (onder de oceanische 1 punt
korst: die is vrij dun, wel wat dikker onder het eiland).
Eventueel ook goed rekenen: rand van aardkorst en
aardmantel.
Mercalli meet de schade en de intensiteit, Richter de K 1,5
e magnitude (sterkte).
4 – De Himalaya is ontstaan door de botsing van India tegen I 2
de Euraziatische plaat. De platen werden opgefrommeld:
a hoog gebergte.
0,5
– Kaart 175A1 t/m A5: bewegen van India.
Oud, ouder dan Precambrium. 1
b
Nee, want deze oceanische platen zullen op een gegeven Elk I 3,5
c moment weer in botsing komen met andere platen. Door onderstreept
hun grote soortelijke massa (gewicht) duiken deze platen gedeelte: 0,5
de diepte in. Het gesteente zal smelten en verdwijnen. punt
Continentale platen duiken nooit de diepte in (lichter),
verdwijnen niet en kunnen dus heel oud worden

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 24
5 A Indisch Australische plaat. K 1
B Euraziatische plaat.
a
Convergente breuk. K 1
b
Slab pull. De oceanische plaat wordt onder de andere Slab pull: 0,5, I 2
c plaat getrokken. proces
beschreven: 1,5
Fout. Graniet komt meestal voor bij continentale platen, Alleen fout I 2
d basalt bij oceanische platen. vermeld: 0,5
punt
Trog. K 1
e
6 Hypocentrum. K 0,5

a
1. De aardbeving ligt niet bij/op de breukzone tussen de I 2
b twee platen.
2. De aardbeving is voor die plek dus ook te ondiep (de
breukzone ligt wel onder P, maar op veel grotere diepte).
A duikt schuin weg onder B.
– Aardbevingen (hypocentrum) zullen op Java dieper zijn I 2
c en daardoor wat minder sterk voelbaar.
– De breukzone ligt verder richting zee, dus ondiepere
aardbevingen op Java zouden meer bij de kuststrook
moeten voorkomen.
Voordat men wist waar het epicentrum lag zou je kunnen I 1
d denken dat dit in zee lag. Zo’n zeebeving kan een tsunami
veroorzaken.
7 Doordat de ene plaat onder de andere plaat duikt, smelt in I 2,5
de diepte het gesteente. Deze gesmolten massa zal, ver
a van de breuklijn vandaan, omhoog komen en een rij
vulkanen doen ontstaan, waaronder de Merapi
– stratovulkaan (explosief) K 1
b – schildvulkaan (effusief)
Stratovulkaan. I 1
c
Een deel van het kustgebied, rand van de plaat, zal mee Elk I 3
d de diepte ingaan bij het duiken van de platen. Er smelt nu onderstreept
niet alleen basalt, maar ook ander gesteente (graniet). Dit gedeelte: 0,5
heeft een hogere stroperigheid. Bovendien komt er veel punt
water (met koolzuur)via de trog en scheuren in het
gesteente. Dit bevordert de explosiviteit.
– stollingsgesteente K 1
e – uitvloeiingsgesteente ( 0,5
+
0,5)
8 Hotspots. K 1

a
– Een restant van een mantelpluimstaart brandt door de K 2
b aardkorst heen van de Pacifische plaat. De plaat schuift
op naar het westen, terwijl de hot spot stabiel blijft
liggen. Zo ontstaat een hele rij vulkanen.
1
– Kaart 174B: bewegen van de Pacifische plaat.
Een groot deel van deze vulkaan ligt onder water. De K 1
c oceaan is daar minstens 4 km diep.

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 25
Totaal 55

Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden hoofdstuk 1 De actieve aarde 26

You might also like