You are on page 1of 4

Hoofdstuk 3 ak QDB

Nederlands Nederlands

Schokkende of trillende beweging van een gedeelte


aardbeving van de aardkorst door de werking van endogene
krachten.

aardkern Het binnenste van de aarde.

Deel in het binnenste van de aardbol tussen de


aardmantel
aardkorst en de binnenkern.

Breuk waarbij het gesteente in tweeën wordt


afschuivingsbreuk
gebroken en één blok naar beneden schuift.

Gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat door wind,


afzettingsgesteente water of ijs is neergelegd. Heet ook
sedimentgesteente.

archipel Eilandengroep.

Stollingsgesteente dat ontstaat door de snelle


basalt
afkoeling van lava.

breedteligging De afstand van een plaats tot de evenaar.

breuk Barst of scheur in de aardkorst.

Gebergte dat ontstaat in een gebied met sterke


breukgebergte
breukactiviteit.

Oude vulkaan met een grote, kilometersbrede krater


caldeiravulkaan door het leeglopen van de magmakamer waardoor het
dak ervan is ingestort.

continentale plaat Plaat die bestaat uit een groot landoppervlak.

Stroming van het gesmolten gesteente onder de


convectiestroom
aardkorst binnen in de aarde.

convergentie Het naar elkaar toe drijven van platen.

Door de draaiing van de aarde krijgt de wind op het


corioliseffect noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op
het zuidelijk halfrond naar links.

divergentie Het uit elkaar drijven van platen.

effusieve uitbarsting Rustige vulkaanuitbarsting.

Het verschijnsel dat het zeewater in het midden en het


El Niño
oosten van de Grote Oceaan extra sterk opwarmt.
Het punt waar de aardbeving aan de oppervlakte
epicentrum
komt, direct boven het hypocentrum.

eruptie Vulkaanuitbarsting.

explosieve uitbarsting Heftige vulkaanuitbarsting.

Proces waarbij gesteenten door geologische


processen (verwering, erosie, sedimentatie,
gesteentekringloop
gesteentevorming) telkens worden afgebroken en
omgevormd.

Stollingsgesteente dat ontstaat door de langzame


graniet
afkoeling van lava.

Gebied met een teveel aan lucht waar lucht


wegstroomt over het aardoppervlak en wordt
hogedrukgebied
aangevuld met dalende lucht van boven: blauwe
luchten en zon. Heet ook maximum.

Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is


hooggebergteklimaat
gemiddeld lager dan 10° C.

De plaats aan het aardoppervlak waar een


hotspot
mantelpluim door de aardkorst is gebroken.

Plaats diep in de aardkorst waar de aardbeving begint


hypocentrum
(aardbevingshaard).

Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over


klimaat
dertig of veertig jaar.

Verbinding tussen de magmakamer van een vulkaan


kraterpijp
en de krater.

Gebied met een tekort aan lucht waar lucht


lagedrukgebied toestroomt over het aardoppervlak en gaat stijgen:
wolken en neerslag.

Magma dat door de aardkorst naar buiten is


lava
gestroomd.

De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig


lijzijde
neerslag.

loefzijde De windkant van een gebergte met veel neerslag.

Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone


luchtstreek
en poolstreken.

magma Heet, vloeibaar gesteente binnen in de aarde.

Opstijgend magma vanaf een vaste plek in de


mantelpluim
aardmantel.
Gesteente dat onder hoge druk of temperatuur andere
metamorf gesteente
eigenschappen heeft gekregen.

Langgerekte bergrug onder in de zee, ontstaan


mid-oceanische rug doordat magma bij het uit elkaar drijven van
oceanische platen naar boven komt.

Aardbeving die uren, dagen of zelfs weken na een


naschok
eerdere aardbeving in hetzelfde gebied plaatsvindt.

oceanische plaat Plaat die bestaat uit een groot zeeoppervlak (oceaan).

Breuk waarbij het gesteente in tweeën wordt


opschuivingsbreuk
gebroken en één blok naar boven wordt geduwd.

plaat Stuk van de aardkorst. Heet ook schol.

Gebergte dat is ontstaan door plooiing van stukken


plooiingsgebergte
van de aardkorst.

Hete gassen vermengd met stenen en as die bij een


pyroclastische stroom vulkaanuitbarsting de helling afrazen. Heet ook
gloedwolk.

De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme


regenschaduw
lucht weinig of geen neerslag brengt.

reliëf Hoogteverschillen in het landschap.

Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt


schaal van Richter
aangegeven.

schildvulkaan Lage, brede vulkaan met flauwe hellingen.

sedimentgesteente Zie afzettingsgesteente.

Een gebied waar al lang geen zware aardbeving is


seismisch gat voorgekomen vergeleken met de omringende
gebieden.

Gesteente dat is ontstaan door de afkoeling van lava


stollingsgesteente
of magma.

Vulkaan met steile hellingen die is opgebouwd uit


stratovulkaan
lagen lava en pyroclastisch materiaal.

Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een


stuwingsregen
gebergte.

Het wegduiken van een oceanische plaat onder een


subductie
continentale plaat.

Hogedrukgebied (of: maximum) bij 30° breedte (N.B.


subtropisch maximum
en Z.B.).

Factor die invloed heeft op de temperatuur in een


temperatuurfactor
gebied.
transforme beweging Het langs elkaar bewegen van platen.

Diepe kloof onder in de zee, ontstaan door subductie


trog
van een oceanische plaat.

Hoge vloedgolf op zee die de kust overspoelt en die


tsunami
wordt veroorzaakt door een zeebeving.

waterdamp Verdampt water (gasvormig) in de lucht.

Klimaat met een matigende invloed van de zee op de


zeeklimaat temperatuur (’s zomers koeler, ’s winters zachter) en
het hele jaar neerslag.

Breuk waarbij gesteente horizontaal langs elkaar


zijschuivende breuk
schuift.

You might also like