Professional Documents
Culture Documents
DEEL 1
1) Bewegingen vd aarde
a. De aardrotatie
i. Kenmerken
1. Noordelijk halfrond : zon komt op in O Z W = wijzerszin
2. Zuidelijk halfrond: zon komt op in O N W = tegenwijzerszin
3. aardrotatie = 24u (etmaal): schijnbeweging
4. Echte beweging : zin aardrotatie west oost
5. Rotatiesnelheid
b. Gevolgen vd aardrotatie
i. Afwisseling dag-nacht (zon kan maar de helft verlichten)
ii. Vorm vd aarde bolvorm, afgeplat aan polen
1. Centrifugaal kracht (grootst op evenaar)
2. Binnenste aarde plastisch afgeplat aan polen
3. Zorgt voor vervorming zwaarteveld (valversnelling polen > evenaar)
(gewicht persoon polen > evenaar)
c. Plaatsbepaling
i. Via GPS (global positioning system)
1. (nul)meridiaan (door Greenwich 0°)
2. Evenaar Parallel
d. Tijdsbepaling
i. Schaduwlijn : grens licht/donker
ii. Zonnetijd : alle punten op eenzelfde meridiaan =
dezelfde tijd
iii. Uurgordels: GMT (greenwich mean time) meridiaan
1. Naar oosten uren +
2. Naar westen uren –
iv. Datumgrens : 180°-meridiaan : oceaan
e. UCT : standaardtijd, gebaseerd op atoomklok en
gecoördineerd met de rotatie vd aarde
f. GMT: astronomische tijd, om verschil (door
vertraagde aardrotatie) te compenseren, gebruiken
v schrikkelseconden
g. Zomertijd-wintertijd
i. ZOMERtijd : klok voorruit
1. Voordeel : langer klaar, minder elektriciteit
ii. WINTERtijd : klok achteruit
1. Voordeel: minder ongevallen weg
iii. Nadeel : slaapproblemen
h. Afwijking vd winden (coriolis-effect)
i. Doordat aarde v W E draait, v hoog lage-druk gebied
ii. Cycloon : wind lagedrukkern + afbuigen
Noordelijk halfrond zuidelijk halfrond
2) De aardrevolutie
a. Kenmerken
i. Seizoenen : zon klimt niet altijd op zelfde hoogte boven horizon
Lengte ZH Dag = nacht Dag = nacht Dag < nacht Dag > nacht
ii. Culuminatiehoogte : hoogste stand vd zon (90° - afstand plaats tot plaats
waar zon loodrecht in valt) (+/- 23°27’)
- Bij herfst/ lente 90° – afstand tot plaats
- Bij zomer 90° – (afstand - 23°27’)
- Bij winter 90° – (afstand + 23°27’)
iii. Klimaatgordels op basis v culuminatieverschillen
1) De atmosfeer
a. Ontstaan en evolutie
i. Primaire atmosfeer (H2 en He)
1. door zonnewind weggeblazen (afkoeling aarde & hevig vulkanisme =
grote hoeveelheden CO2 vrij)
2. CO2 opgenomen door afkoelend gesteente
3. vulkanisch water, ijs vormden oceanen (absorberen CO2 dampkring)
4. eerste organismen (O2 in atmosfeer) = cyanobacteriën CO2 O2
5. door O2 ook O3 (ozon(laag)) = minder schadelijke UV-straling
ontwikkelen leven
b. samenstelling
CO2/Ar/N2O/CH3
2) Weerelementen
a. Straling en temperatuur
i. Stralingsbalans
seizoen tijdstip
winter zomer dag nacht
Temperatuur Laag Hoog Hoog Laag
zonnehoogte Laag Hoog Hoog Laag
- Reliëf, oriëntatie & hellingsgraad
Hoe loodrechter de invalshoek, hoe warmer : vooral als de helling
gericht is naar zuid (meest licht)
ii. Hoogteligging
1. Hoe hoger in de troposfeer, hoe kouder
a. Hoe hoger, hoe ijler de lucht (minder deeltjes, minder
opwarming)
b. Aardopp = warmtebron, hoe hoger & verder je v
warmtebron verwijderd bent, hoe kouder
Noordpool zuidpool
T : kouder T : kouder
Luchtdruk : hoger Luchtdruk : hoger
Polair maximum Polair maximum
Evenaar
T : warmer
Luchtdruk : lager
equatioriaal minimum
Polair maximum
Tropisch minimum
Polair maximum
iii. Drukgordels
1. 4 drukgordels per halfrond
a. 2 ervan thermische oorsprong: temp verschillen/effecten :
polair maximum & polair minimum
b. 2 ervan dynamische oorsprong : beweging vd luchtlagen :
Subtropisch maximum & subtropisch minimum
Neerslagrijke gebieden
regens Zenitale frontale stijgings moesson
ontstaan Felle neerslag = er kan Warme & koude De lucht moet stijgen Zeelucht warmt op,
veel water lucht botsen, door reliëf, koelt af stijgt & koelt af
verdampen, sterke warme lucht stijgt neerslag neerslag
opwarming in tropen en koelt af
Warme, vochtige lucht neerslag
stijgt & koelt af
B. koudefront
1. ontstaan: botsen v koude lucht warme lucht, koude lucht
is zwaarder schuift onder warme lucht (warme stijgt) en
koelt af wolkenvorming
2. weer : agressiever front, wolken gaan dreigend
samenplakken en er kan veel neerslag vallen (hagel,
stortregens), ook rukwinden
C. occlusiefront
1. ontstaan: samenvoeging kou- en warmtefront, koufront
beweegt sneller, inhalen warmtefront (vooral bij laag
luchtdrukgebied)
2. weer: kan beginnen als warmtefront en dan overgaan nr
koufront met onweer/ hagel, gepaard met hevige regens
weersituatie 1 weersituatie 2
luchtdruk lage-druk-gebied hoge-druk-gebied
(cyclonale depressie)
Lucht Stijgt en koelt af Daalt en warmt op
wolkenvorming ja Nee
windsnelheid Hoog isobaren Laag isobaren
dichter verder
Weer Slecht weer Mooi weer, zonnig,
weinig wolken
Toestand Wisselvallig stabiel
Fronten Koufront (neerslag)/occlusiefront/warmtefront
2) klimaat
a. verschillen op basis vd temperatuur (adhv isothermen)
gemiddelde neerslag 1. wanneer de T° stijgt = meer verdamping = meer neerslag (aan de polen
+ de tropen)
toename van extreme 1. hittegolven : aantal hittegolven neemt toe (in het Z), tropische zone
weersomstandigheden schuift op nr het noorden
2. orkanen: opschuiven nr noorden (meer en meerinvloed op Europa)
3. langzame veranderingen :
a) zeespiegelstijging :
- afsmelten v poolijs (landijs) op Antarctica en
Groenland (↔ zeeijs = bevroren zeewater)
- afsmelten van gletsjers op het continent
- thermale uitzetting vd oceaan (uitzetting H2O ,
meer volume bij hogere T)
b) invloed op de ecosystemen
- groeiseizoenen veranderen (planten bloeien
vroeger, insecten vroeger actief, vervroegen
broedseizoen vogels, winterslaap verlaat)
- voedselketen wordt verstoord (rupsen (te
vroeg) voedsel vogels)
- veranderingen in het spreidingsgebied : dieren
uit Z verplaatsen nr N (=bedreiging inheemse
fauna en flora)