Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Plantenfysiologie
Samenvatting
Plantenfysiologie
Debbie
Inhoud
1 Inleiding...............................................................................................................................................3
1.1 Definitie........................................................................................................................................3
1.2 Plantaardig leven op aarde...........................................................................................................3
2 Energie.................................................................................................................................................4
3 Fotosynthese.......................................................................................................................................i
3.1 Inleiding........................................................................................................................................i
3.2 Chloroplasten................................................................................................................................9
3.3 Chlorofyl, andere pigmenten en licht..........................................................................................10
3.4 De lichtreacties...........................................................................................................................11
3.5 De donkerreactie........................................................................................................................12
3.5.1 Calvin Cyclus........................................................................................................................12
3.5.2 C3, C4 en CAM planten........................................................................................................14
3.5.3 Synthese van suikers............................................................................................................15
3.6 Regulering fotosynthese.............................................................................................................16
3.6.1 Licht.....................................................................................................................................17
3.6.2 De concentratie van CO2.....................................................................................................1i
3.6.3 Temperatuur........................................................................................................................19
3.6.4 Water en voedingsstoffen....................................................................................................20
3.6.5 Huidmondjes........................................................................................................................20
3.7 Rendement van de fotosynthese................................................................................................21
4 Planten en water................................................................................................................................22
4.1 Inleiding......................................................................................................................................22
4.2 Waterpotentiaal..........................................................................................................................22
4.2.1 Opgeloste stoffen.................................................................................................................23
4.2.2 Druk.....................................................................................................................................23
1 Inleiding
1.1 Definitie
Plantenfysiologie
De studie van allerlei levensverrichtingen en levensprocessen in planten
1. Waterstof
2. Methaan
3. Ammoniak
4. Water
5. Een beetje koolstofdioxide
De huidige atmosfeer heeft een hoge concentratie aan vrije zuurstof (21%)
ALLE zuurstof in onze atmosfeer is gevormd uit de splitsing van watermoleculen in de bladeren van
groene planten
Een deel van deze O2 wordt onder invloed van ultraviolet licht in de stratosfeer omgezet in
ozon (O3 )
Gasvormige CO2 werd in groeiende planten omgezet in suiker
Een lage concentratie aan CO2 heeft indirect de aanwezigheid van vloeibaar water mogelijk
gemaakt en voorkomt opwarming aarde
vasthouden van infrarode straling
2 Energie
Alles wat leeft heeft energie nodig
Voornaamste energiebron : zon MAAR enkel planten kunnen deze energie omzetten
DAAROM vormen planten de primaire en enige energie – en voedselbron voor alle andere
levende wezens
Voedselbron
Papier
Katoen
Geneesmiddelen
Hout
Aardolie (afkomstig van fossiel plantenmateriaal)
Steenkool (afkomstig van fossiel plantenmateriaal)
…
ATP
Centrale energieleverancier
Adenosinetrifosfaat
Ontstaat uit verbranding van glucose
Omgekeerde reactie als fotosynthese
Globale Reactie
c 6 H 12 O6 + 6 O2 6 CO2 +
6 H2 O
De energiekringloop: slechts een zeer gering deel van de energie die door de plant werd
vastgelegd, komt uiteindelijk weer ter beschikking van de plant.
De energie en de droge stof in de plant dient voor de fotosynthese en de ademhaling van de
plant maar ook voor de groei van de plant.
10% van de lichtenergie die op de plant komt dient voor fotosynthese, hierdoor word suiker
gevormd dien op zijn beurt dient voor de ademhaling van de plant die dan terug energie
vormt en het andere deel dient voor nieuwe delen van de plant te maken (de groei).
10% van het water word echt benut de rest verdwijnt door verdamping:
o 9% voor het vormen van nieuwe plantendelen
o 1% voor de fotosynthese
Water is zeer noodzakelijk voor een plant, het is belangrijk voor de groei van de plant
Levensprocessen in de plant:
o Fotosynthese en ademhaling
o transport en opslag
o groei en ontwikkeling (opslag van het overschot aan suikers)
groei: het groter worden van de plant
ontwikkeling
Evolutie in de ontwikkelingscyclus
o Naargelang de uitwendige omstandigheden zorgt de erfelijke
informatie ervoor dat de groeipunt welbepaalde organen
aanlegt
o Differentiatie : op juiste moment vormt de cel het juiste
orgaan vb. blad, wortel, ….
o Groeiremming:
Dit zorgt voor teeltbeperking
3 Fotosynthese
Hoe meer CO2 hoe beter de planten groeien
0.03 % CO2 in de lucht = 300 ppm
Zonder H 2 O is er geen fotosynthese mogelijk want dit zet de huidmondjes open
Gesloten huidmondjes = geen CO2 = geen fotosynthese
Stomata = huismondje
Verbruik van fotosynthese is in de ademhaling
Verbruik O 2 gaat suiker afbreken en ’s nachts CO2 vrijzetten
best geen planten op de kamer
Fotosynthese (dag) moet sneller verlopen dan de ademhaling (dag en nacht)
Fotosynthese gebeurd ENKEL IN HET BLAD !
Zeefvaten = floeem = watertransport
Groei = opslag van het overschot aan suikers (zal dus niet constant zijn)
Het zaad bezit het grootste deel van de suiker
Om de vegetatieve groei af te remmen moet de groei van de vruchten worden bevorderd
Wegnemen van zijscheuten remt de groei van de top af (behalve bij tomaten)
Verdubbelingstijd: hoe lang het duurt vooraleer het gewicht van een plant verdubbeld is
3.1 Inleiding
Fotosynthese
Een fysico – chemisch proces waarbij de stralingsenergie van zichtbaar licht wordt omgezet in de
synthese van organische moleculen (chemische energie)
Dit proces kan enkel uitgevoerd worden door planten, algen en fotosynthetiserende bacteriën
Globale reactie
CO2 + 2 H 2 A +
lichtenergie
o Een donkerreactie
Gebruikt de geleverde energie om koolhydraten te maken
Zorgt voor CO2 fixatie
3.2 Chloroplasten
Hierin gebeurt de fotosynthese
Chloroplast doet
Vangen lichtenergie
Reduceren CO2 nodig voor plantengroei en
ontwikkeling
CO2
Water
Stikstof
Organische moleculen
Mineralen
Stroma
De binnenruimte tegen het buitenste membraan
Thylakoïden
De groene membraanschijfjes waaruit membranen bestaan
Lumen
Waterige vloeistof die in de schijfjes (thylakoïden)zit
Grana (granum)
Opeenstapeling van verschillende thylakoïden
Lichtreacties:
vooral in de grana
Donkerreacties:
vooral in de stroma
Zichtbaar licht
Elektromagnetische straling met een golflengte van 400 – 700 nm
PAR
= Photosyntetically active radiation
= Fotosynthetisch actieve straling
Het licht dat de plant opvangt voor de fotosynthese
Ultraviolet licht
Elektromagnetische straling die kleiner is
dan 400 nm en schadelijk is voor planten
en mensen. Het meeste UV licht wordt door
de atmosfeer geabsorbeerd
Infrarood
Voorbij het rood licht (700 nm) bevind zich het
infrarode gebied. Dit is belangrijk bij de
fotomorfogenese
Fotonen
Energiedeeltjes
Zonnestraling
300 – 3000 nm
50% ervan is gelegen in het zichtbare gedeelte
Stroom van energiedeeltjes (fotonen)
Terwijl een plant gevoeliger is voor blauw en rood licht , is het menselijk oog vooral gevoelig voor
groen licht. Omdat groen licht bij planten vooral wordt gereflecteerd zien planten groen en heeft
de aarde vanuit de ruimte gezien zo’n blauw (door water) groene schijn
Pigment
Een stof dat licht absorbeert
Chlorofyl A = belangrijkste
Chlorofyl A is groen omdat deze golflengte niet wordt geabsorbeerd maar gereflecteerd. Chlorofyl
A kan zelf nooit genoeg licht absorberen om de fotosynthese met een voldoende snelheid te laten
doorgaan, daarom is chlorofyl A altijd omgeven door andere pigmenten.
Pigmenten
Antennemoleculen
Deze kunnen lichtenergie opvangen en geven dit trapsgewijs door totdat dit bij een reactiecentrum
terechtkomt
Cellen in bladeren die vooral in de schaduw hangen, zullen meer antennemoleculen bevatten dan
cellen van bladeren die veel zonlicht opvangen. Het antennesysteem zorgt ervoor dat de
reactiecentra voldoende energie opvangen om zo de fotosynthese op een voldoende hoog peil te
houden
Meer toevoer van energie zal de fotosynthese niet sneller laten verlopen
3.4 De lichtreacties
2 verschillende lichtreacties
Het fotosyntheseproces begint bij Fotosysteem II aan de membranen van de grana en veroorzaakt
de splitsing van water
Deze toestand is veel reactiever omdat de elektronen sneller overspringen naar andere moleculen.
Chlorofyl van systeem II in geëxciteerde toestand gaat 2 elektronen afgeven en deze worden
opgevangen door elektronencarriers.
chlorofyl terug in normale toestand = elektronen terug opvangen
Onttrekken aan water mbv mangaanbevattend enzymecomplex
De 2 elektronen afkomstig van fotosysteem 2 die aan 1 elektronen carrier worden doorgegeven
worden weer aan een nieuwe elektronenleverancier doorgegeven, dit transport van elektronen is de
elektronentransportketen. Per afgaven van 2 elektronen door chlorofyl zullen deze elektronencarriers
met behulp van de protonenstroom uit de thylakoide en het splitsent enzym ATP-synthase ook een
molecule ADP omzetten tot ATP, dit is de centrale energieleverancier van cellen in bijna alle levende
wezens, ATP kan reacties die energie nodig hebben aandrijven.
Vervolgens komen de 2 elektronen van de elektronenketen terecht bij het chlorofyl van fotosysteem 1
dat mbv fotonen in de geëxciteerde toestand komt, die worden dan overgedragen aan een
elektronencarrier en komen in de korte elektronentransportketen. Uiteindelijk komen de elektronen
terecht bij NADP+ wat zich met H+ omvormt tot NADPH , deze molecule leveren ook energie voor het
verder verlopen van de fotosynthese
Samenvattend voor de lichtreactie zeggen we dat met behulp van licht water word geoxideerd tot
2H+ en O2 dat leid tot de vorming van ATP eb NADPH
Als planten een tekort aan koper, ijzer, mangaan heeft komt de fotosynthese in gedrang doordat veel
eiwitcomplexen en elektronencarriers aan deze stoffen gebonden worden
3.5 De donkerreactie
3.5.1 Calvin Cyclus
= KOOLSTOFDIOXIDEFIXATIE
= SYNTHESE VAN KOOLHYDRATEN
= CALVIN - CYCLUS
Kan tot 50% van de totale hoeveelheid eiwitten in actief fotosynthetiserende bladeren
uitmaken
Meest voorkomende eiwit ter wereld
Kan CO2 binden aan RuBP
Kan O2 binden aan RuBP
o Rubisco kan zowel CO2 als O2 binden, maar de voorkeur gaat naar CO2.
Als de concentratie O2 veel hoger is dan die van CO2 kan een gedeelte van
rubisco O2 binden met RuBP
Hoe hoger de temperatuur hoe meer RuBP met O 2 bindt.
o Het nadeel hiervan is dat de normale reactie nu in
omgekeerde volgorde gebeurt:
Er word nu CO2 vrijgesteld, het resultaat van de fotosynthetische donkerreactie gaat voor
een deel verloren
Dit proces noemen ze fotorespiratie en zorgt voor een daling van het
fotosyntheserendement
C4 planten
Fotosyntheserendement
stijgt sterker bij C3 planten door hoge CO2 concentraties dan bij C4
bij 900 ppm functioneren C3 planten beter dan C4
Als de huidige stijging van de concentratie van cO2 in de atmosfeer blijft stijfden, kan
dit de plantengroei en de diversificatie van soorten sterk beïnvloeden
CAM - planten
Triosen
niet zo stabiel
worden omgezet tot stabiele suikers met 6 C's
o Hexosen
Hexosen
Disacharide
Bekendste = Sucrose
o Bestaat uit 2 hexosen
o Glucose en fructose
Sucrose
Polysacchariden
Zetmeelkorrels
Zetmeel
immobiel
kan onder inwerking van sommige plantaardige en dierlijke enzymen afgebroken worden
voedsel en energie kunnen onder de vorm van zetmeel opgeslagen worden tot er terug
behoefte aan is
Bij sommige vruchten kunnen we het rijpheidstadium bepalen door de verhouding zetmeel /
sucrose
Inuline
Cellulose
Geen reservestof
Vormt een taai en duurzaam structuurelement van plantaardige celwanden
niet afbreekbaar
niet beschikbaar als reservevoedsel
Sommige schimmels en bacteriën kunnen deze wel omzetten tot eenvoudige suikers en
vervolgens oxideren
o deze helpen herkauwers en termieten om cellulose te verteren
Het grote voordeel van de opslag van polysacchariden als reservebron is dat deze onoplosbare
moleculen niet deelnemen aan het metabolisme van de cel en ze de waterhuishouding niet
beïnvloeden
1. Licht
2. Concentratie van CO2
3. Temperatuur
4. Water
5. Voedingsstoffen
6. Huidmondjes
7. Ouderdom van de bladeren
3.6.1 Licht
Bij een lage lichtintensiteit is er een lage fotosynthesegehalte
Dit loopt niet in een rechtlijnig verband
Er treedt een geleidelijke verzadiging op
Er is een onderscheid tussen het
fotosyntheseniveau van 1 blad en dat van een
hele plant
Er moet al een hoge lichtintensiteit zijn
vooraleer het licht de onderste bladeren
bereikt
teveel licht kan schadelijk zijn
o Er kunnen teveel schadelijke,
reactieve stoffen ontstaan die door
verzadiging niet op tijd verwerkt
worden
o Soms ontstaat er verbranding van het
blad
Planten die onder een hoge lichtintensiteit zijn gekweekt, zullen meer
o Fotosynthetiserende cellagen
o Chloroplasten per cel
o Chlorofyl per chloroplast
Deze bladeren zullen dikker zijn
o Als dit gepaard gaat met een lagere RLV
worden deze bladeren nog dikker
Wil een plant het licht optimaal benutten zal hij per m²
een zekere bladoppervlakte moeten bezitten (LAI)
LAI te laag
Gedeelte van het licht zal op de grond terechtkomen en gaat verloren voor de plant
LAI te hoog
Optimale LAI
Planten met een opgerichte bladstand (grassen, granen) hebben een hogere optimale LAI dan
planten met een horizontale bladstand (klaver). Ook de lichtintensiteit beïnvloedt de optimale LAI.
Hoe minder licht, hoe lager de optimale LAI
Onze cultuurgewassen hebben vaak een te lage LAI vandaar de hogere opbrengst van wintergranen
i.v.m. zomergranen. Terwijl in het najaar er vaak een te hoge LAI is. Bij voldoende lichtintensiteit is de
optimale LAI 5
Chloroplasten in de cel
Ook bladeren en stengels kunnen zicht bewegen om zich beter naar de zon te richten omdat de
hoek met de zonnestralen sterk de reflectie van het licht beïnvloedt. Meer reflectie = minder
absorptie
Foute stelling:
Wanneer de lichtintensiteit met 1% stijgt, stijgt ook de productie met 1%
--> Het was géén rechtlijnig verband
De opbrengst van fotosynthese kan verder vergroot worden door meer CO2 te geven
Ook dit zal een verzadigingspunt bereiken
inwendige factoren gaan zorgen dat er geen stijging meer is
o chlorofylgehalte
o aantal chloroplasten
o vermogen om suikers om te zetten of te transporteren
De accumulatie van suikers werkt remmend op de snelheid waarmee een nieuw suiker kan
gevormd worden
Een CO2 - concentratie lager dan het normale niveau (+- 350 ppm) zal een duidelijk lagere
fotosyntheseopbrengst geven
lees p. 26 onderaan
3.6.3 Temperatuur
beïnvloed de snelheid van de reacties
geen fotosynthese bij het vriespunt
Temperatuur (20 - 35°C)
o fotosynthese op maximumniveau
Temperatuur (+ 35°C)
o fotosynthese blijft op max. niveau
Temperatuur nog hoger ( 45°C)
o plant zal sterven
o sommige eiwitten werken niet meer of denatureren
een stijgende temp zal, boven een bepaald punt, de ademhaling sterker beïnvloeden dan de
fotosynthese zodat de nettofotosynthese daalt
Negatieve nettofotosynthese
Wanneer er boven een bepaald niveau meer verademd kan worden dan opgebouwd
Dus bij een te lage en et hoge temperatuur is er netto afbraak, er tussen is er netto opbouw met
een duidelijk optimum wat verschilt van plantensoort tot plantensoort
Compensatiepunt
Punt waar er geen netto - fotosynthese is en ook geen netto - afbraak. Bij dit punt wordt het niveau
van fotosynthese juist gecompenseerd door de fotorespiratie en de ademhaling. Boven dit punt
groeit de plant en eronder neemt de plant in drooggewicht af
Dit punt wordt beïnvloedt door
temperatuur
ademhaling
lichtintensiteit
CO2 - gehalte
stresstoestand
een tekort aan Mg
o brengt de vorming van chlorofyl in gevaar
tekort aan N
o brengt vorming van eiwitten in gevaar
o enkele sporenelementen zijn gebonden aan deze eiwitten
o --> vertraging gehele fotosyntheseproces
3.6.5 Huidmondjes
= stomata
in grote aantallen in de epidermis van het blad
vooral aan de onderkant
bij monocotylen ook veel aan de bovenkant
elk mondje is omgeven door een paar sluitcellen waarvan de turgor kan variëren
o afhankelijk van zon en schaduw
o vocht en droogte
als de turgor toeneemt, zwellen de huidmondjes op waardoor ze opengaan en er een vrije
diffusie van gassen is
bij gesloten huidmondjes kan alleen CO2 worden opgenomen dat door het blad zelf wordt
aangemaakt tijdens de fotosynthese
vochtig milieu
voldoende RLV
niet te hoge temperatuur
Huidmondjes
dicotyle: onderzijde
monocotyle: boven en
onderzijde
gesloten huidmondjes =
minimale fotosynthese (UITZ
CAM)
gesloten bij
o lichtgebrek
o watergebrek
o hoge CO2
4 Planten en water
4.1 Inleiding
Totale versgewicht van de planten
Maximum 2% van het opgenomen water neemt deel aan het metabolisme van de plant, de rest
verdwijnt via transpiratie
Per 10 cm bodemlaag=
Turgordruk
Cellen proberen steeds meer water op te nemen waardoor er druk op de celwanden ontstaat. Deze
celwanden vormen tegendruk = turgordruk
4.2 Waterpotentiaal
Water zal spontaan stromen van een plaats met hogere naar lagere energie
Om de energetische inhoud van water op een plaats aan te duiden werkt men met het
‘waterpotentiaal’ (in Pa of Joule/mol)
o Temperatuur
o Opgeloste stoffen
o Druk
o Lucht
Osmotische druk is negatief! Het gaat van een lage naar een hoge concentratie
4.2.2 Druk
De negatieve osmotische potentiaal zorgt dat de cel water opneemt, waardoor de positieve
turgordruk toeneemt
4.2.3
Stomata Huidmondje
Infrarood licht Voorbij het rood licht (700 nm) bevind zich het
infrarode gebied. Dit is belangrijk bij de
fotomorfogenese
Fotonen Energiedeeltjes
PGA Fosfoglycerinezuur
PEP Fosfo-enolpyrodruivenzuur
zuren
LAI Bladindex
Stomata Huidmondjes