You are on page 1of 27

lOMoARcPSD|3210840

Samenvatting Plantenfysiologie

Plantkunde (Thomas More)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)
lOMoARcPSD|3210840

Samenvatting
Plantenfysiologie

Debbie

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Inhoud
1 Inleiding...............................................................................................................................................3
1.1 Definitie........................................................................................................................................3
1.2 Plantaardig leven op aarde...........................................................................................................3
2 Energie.................................................................................................................................................4
3 Fotosynthese.......................................................................................................................................i
3.1 Inleiding........................................................................................................................................i
3.2 Chloroplasten................................................................................................................................9
3.3 Chlorofyl, andere pigmenten en licht..........................................................................................10
3.4 De lichtreacties...........................................................................................................................11
3.5 De donkerreactie........................................................................................................................12
3.5.1 Calvin Cyclus........................................................................................................................12
3.5.2 C3, C4 en CAM planten........................................................................................................14
3.5.3 Synthese van suikers............................................................................................................15
3.6 Regulering fotosynthese.............................................................................................................16
3.6.1 Licht.....................................................................................................................................17
3.6.2 De concentratie van CO2.....................................................................................................1i
3.6.3 Temperatuur........................................................................................................................19
3.6.4 Water en voedingsstoffen....................................................................................................20
3.6.5 Huidmondjes........................................................................................................................20
3.7 Rendement van de fotosynthese................................................................................................21
4 Planten en water................................................................................................................................22
4.1 Inleiding......................................................................................................................................22
4.2 Waterpotentiaal..........................................................................................................................22
4.2.1 Opgeloste stoffen.................................................................................................................23
4.2.2 Druk.....................................................................................................................................23

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

1 Inleiding
1.1 Definitie
Plantenfysiologie
De studie van allerlei levensverrichtingen en levensprocessen in planten

1.2 Plantaardig leven op aarde


3 voorwaarden voor leven op aarde

1. Water in vloeibare vorm


2. Voldoende zichtbaar licht zonder teveel aan schadelijke UV of infrarode straling
3. Atmosfeer met bijzondere samenstelling

zijn ontstaan door een unieke activiteit van groene planten

Oorspronkelijke atmosfeer bestond waarschijnlijk uit

1. Waterstof
2. Methaan
3. Ammoniak
4. Water
5. Een beetje koolstofdioxide

Dit mengsel is giftig voor alle levensvormen

De huidige atmosfeer heeft een hoge concentratie aan vrije zuurstof (21%)
ALLE zuurstof in onze atmosfeer is gevormd uit de splitsing van watermoleculen in de bladeren van
groene planten

 Een deel van deze O2 wordt onder invloed van ultraviolet licht in de stratosfeer omgezet in
ozon (O3 )
 Gasvormige CO2 werd in groeiende planten omgezet in suiker
 Een lage concentratie aan CO2 heeft indirect de aanwezigheid van vloeibaar water mogelijk
gemaakt en voorkomt opwarming aarde
 vasthouden van infrarode straling

Sinds het begin Industriële revolutie:

 Meer verbranding fossiele brandstoffen


 Stijgende CO2 concentratie

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

2 Energie
 Alles wat leeft heeft energie nodig
 Voornaamste energiebron : zon MAAR enkel planten kunnen deze energie omzetten
 DAAROM vormen planten de primaire en enige energie – en voedselbron voor alle andere
levende wezens

Planten ook als:

 Voedselbron
 Papier
 Katoen
 Geneesmiddelen
 Hout
 Aardolie (afkomstig van fossiel plantenmateriaal)
 Steenkool (afkomstig van fossiel plantenmateriaal)
 …

ATP

 Centrale energieleverancier
 Adenosinetrifosfaat
 Ontstaat uit verbranding van glucose
 Omgekeerde reactie als fotosynthese

Globale Reactie

c 6 H 12 O6 + 6 O2  6 CO2 +
6 H2 O

 Deze komt vooral in de mitochondriën voor

 De energiekringloop: slechts een zeer gering deel van de energie die door de plant werd
vastgelegd, komt uiteindelijk weer ter beschikking van de plant.
 De energie en de droge stof in de plant dient voor de fotosynthese en de ademhaling van de
plant maar ook voor de groei van de plant.
 10% van de lichtenergie die op de plant komt dient voor fotosynthese, hierdoor word suiker
gevormd dien op zijn beurt dient voor de ademhaling van de plant die dan terug energie
vormt en het andere deel dient voor nieuwe delen van de plant te maken (de groei).
 10% van het water word echt benut de rest verdwijnt door verdamping:
o 9% voor het vormen van nieuwe plantendelen
o 1% voor de fotosynthese
 Water is zeer noodzakelijk voor een plant, het is belangrijk voor de groei van de plant

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

 De energie die in de plant zit is als volgt verdeeld:


o 90% van de lichtenergie word niet benut, weerkaatsing, warmte, verdamping,…
o 10% word gebruikt voor het maken van suiker dat dient voor:
 Ademhaling/energie: onderhoud en leven van de plant
 Voor het maken van nieuwe plantendelen en de groei van de plant.
 Een plant bestaat voor 90% uit water, dit is wel verschillend naargelang het deel van de plant

In de plant word het droge stofgehalte verdund met water.


 De droge stof en water in de cel:
o De cel is opgebouwd uit:
 Celwand
 Protoplast
 Membranen
 Vacoule
 de droge stof in de cel bestaat uit
o anorganische stoffen
o organische stoffen
 eiwitten en cellulose
 het water in de cel bevind zich in de:
o celwand
o protoplast
o vacuole
 de celdeling en de cel strekking zorgen voor de groei van de cel. De groei betekend dus
eigenlijk de cel strekking en de celdeling. Men kan dan nog onderscheid maken tussen:
o de cel strekking
o de groeipunt: hier worden de nieuwe cellen aangemaakt
 de invloed van de groeiomstandigheden hangt af van enkele factoren:
o de invloed van de temperatuur
o de invloed van het licht
o invloed van water
o invloed van koolzuurgas: CO2
 de groei van de tomaat en de behoefte aan suiker:
o 20% van het volume: dient voor celdeling en cel strekking
o Vanaf 30% is het vooral cel strekking omdat deze een lagere suikerbehoefte heeft

 Levensprocessen in de plant:
o Fotosynthese en ademhaling

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

 Fotosynthese de belangrijke dingen hiervoor zijn:


 CO2 (het belangrijkste molecule)
 Water
 licht
 ademhaling dit is de omgekeerde fotosynthesereactie

De ademhaling verloopt dag en nacht, dit is tegengesteld aan de fotosynthese die


enkel overdag kan gebeuren onder invloed van licht
 de fotosynthese – de ademhaling is de groei, volgend tekeningentje
verduidelijkt dit:

o transport en opslag
o groei en ontwikkeling (opslag van het overschot aan suikers)
 groei: het groter worden van de plant
 ontwikkeling
 Evolutie in de ontwikkelingscyclus
o Naargelang de uitwendige omstandigheden zorgt de erfelijke
informatie ervoor dat de groeipunt welbepaalde organen
aanlegt
o Differentiatie : op juiste moment vormt de cel het juiste
orgaan vb. blad, wortel, ….

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

o De stofverdeling (de droge stof in een plant zorgt voor de groei)


 De invloed van de groeiomstandigheden zijn:
 Daglengteverkorting
 Te weinig licht tijdens de bloemuitgroei
 Weinig licht tijdens de bloeifase
 Kunstmatige groeiremming
 Te weinig stikstof
 Te weinig licht
o De invloed van het aantal groeipunten
 Men gaat ingrepen doen op de plant om dit te veranderen
 Toppen, het wegnemen van zijscheuten,…
 Wat is een top ? wat is een zijscheut ?
o De snelheid van de gewichtsgroei van een plant hangt af van het aantal licht dat de
plant krijgt.
o De snelheid van de groeipunt
 De bladaanlegsnelheid is vrij regelmatig
 De groeipunt heeft dus een constante snelheid

o Groeiremming:
 Dit zorgt voor teeltbeperking

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3 Fotosynthese
 Hoe meer CO2 hoe beter de planten groeien
 0.03 % CO2 in de lucht = 300 ppm
 Zonder H 2 O is er geen fotosynthese mogelijk want dit zet de huidmondjes open
 Gesloten huidmondjes = geen CO2 = geen fotosynthese
 Stomata = huismondje
 Verbruik van fotosynthese is in de ademhaling
 Verbruik O 2 gaat suiker afbreken en ’s nachts CO2 vrijzetten
 best geen planten op de kamer
 Fotosynthese (dag) moet sneller verlopen dan de ademhaling (dag en nacht)
 Fotosynthese gebeurd ENKEL IN HET BLAD !
 Zeefvaten = floeem = watertransport
 Groei = opslag van het overschot aan suikers (zal dus niet constant zijn)
 Het zaad bezit het grootste deel van de suiker
 Om de vegetatieve groei af te remmen moet de groei van de vruchten worden bevorderd
 Wegnemen van zijscheuten remt de groei van de top af (behalve bij tomaten)
 Verdubbelingstijd: hoe lang het duurt vooraleer het gewicht van een plant verdubbeld is

3.1 Inleiding
Fotosynthese
Een fysico – chemisch proces waarbij de stralingsenergie van zichtbaar licht wordt omgezet in de
synthese van organische moleculen (chemische energie)
Dit proces kan enkel uitgevoerd worden door planten, algen en fotosynthetiserende bacteriën

Globale reactie

CO2 + 2 H 2 A +
lichtenergie

2A = zuurstof dat voor enkele bacteriesoorten H2 S kan zijn

 Gemiddeld wordt 0.1% van de globale zonnestraling vastgelegd via de fotosynthese


 Fotosynthese neemt plaats in de chloroplasten
 Lichtreacties en donkerreacties
 Lichtreacties vereisen directe lichtenergie en hebben als resultaat moleculen die energie
kunnen leveren aan de donkerreacties waarbij deze energie gebruikt wordt om koolhydraten
te vormen ( CO2 – fixatie )
 Het proces van fotosynthese bestaat uit:
o Een lichtreactie
 Heeft directe lichttoevoer nodig
 Maakt molecule die energie kunnen leveren aan de donkerreactie(ATP en
NADPH)

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

o Een donkerreactie
 Gebruikt de geleverde energie om koolhydraten te maken
 Zorgt voor CO2 fixatie

3.2 Chloroplasten
 Hierin gebeurt de fotosynthese

Chloroplast doet

 Vangen lichtenergie
 Reduceren CO2 nodig voor plantengroei en
ontwikkeling

Plant geeft in ruil

 CO2
 Water
 Stikstof
 Organische moleculen
 Mineralen

De meeste chloroplasten zitten in de parenchymcellen van de bladeren, meestal 50 per cel

Stroma
De binnenruimte tegen het buitenste membraan

Thylakoïden
De groene membraanschijfjes waaruit membranen bestaan

Lumen
Waterige vloeistof die in de schijfjes (thylakoïden)zit

Grana (granum)
Opeenstapeling van verschillende thylakoïden

Lichtreacties:
vooral in de grana
Donkerreacties:
vooral in de stroma

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.3 Chlorofyl, andere pigmenten en licht


Het licht dat belangrijk is voor de fotosynthese bij planten komt ongeveer overeen met de
gevoeligheid van het menselijk oog voor licht.

Zichtbaar licht
Elektromagnetische straling met een golflengte van 400 – 700 nm

PAR
= Photosyntetically active radiation
= Fotosynthetisch actieve straling
Het licht dat de plant opvangt voor de fotosynthese

Ultraviolet licht
Elektromagnetische straling die kleiner is
dan 400 nm en schadelijk is voor planten
en mensen. Het meeste UV licht wordt door
de atmosfeer geabsorbeerd

Infrarood
Voorbij het rood licht (700 nm) bevind zich het
infrarode gebied. Dit is belangrijk bij de
fotomorfogenese

Fotonen
Energiedeeltjes

Zonnestraling

 300 – 3000 nm
 50% ervan is gelegen in het zichtbare gedeelte
 Stroom van energiedeeltjes (fotonen)

 kleuren liggen tussen 400 – 700 nm (=zichtbaar licht)

Terwijl een plant gevoeliger is voor blauw en rood licht , is het menselijk oog vooral gevoelig voor
groen licht. Omdat groen licht bij planten vooral wordt gereflecteerd zien planten groen en heeft
de aarde vanuit de ruimte gezien zo’n blauw (door water) groene schijn

Pigment
Een stof dat licht absorbeert

Chlorofyl A = belangrijkste

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Chlorofyl A is groen omdat deze golflengte niet wordt geabsorbeerd maar gereflecteerd. Chlorofyl
A kan zelf nooit genoeg licht absorberen om de fotosynthese met een voldoende snelheid te laten
doorgaan, daarom is chlorofyl A altijd omgeven door andere pigmenten.

Pigmenten

 Altijd ingebed in een eiwitcomplex


o Slechts enkele die zelf de lichtreactie uitvoeren
o Gelegen in reactiecentrum
 Deze bevatten altijd chlorofyl A
o Reactiecentrum is altijd ingebed in thylakoïdemembranen

Antennemoleculen
Deze kunnen lichtenergie opvangen en geven dit trapsgewijs door totdat dit bij een reactiecentrum
terechtkomt

Cellen in bladeren die vooral in de schaduw hangen, zullen meer antennemoleculen bevatten dan
cellen van bladeren die veel zonlicht opvangen. Het antennesysteem zorgt ervoor dat de
reactiecentra voldoende energie opvangen om zo de fotosynthese op een voldoende hoog peil te
houden

 Meer toevoer van energie zal de fotosynthese niet sneller laten verlopen

3.4 De lichtreacties
2 verschillende lichtreacties

1. Fotosysteem I (700 nm)


2. Fotosysteem II (6i0 nm)

Het fotosyntheseproces begint bij Fotosysteem II aan de membranen van de grana en veroorzaakt
de splitsing van water

Fotonen brengen het chlorofyl in de geëxciteerde toestand


= een molecule gaat zijn elektronen op een hoger energieniveau brengen

Deze toestand is veel reactiever omdat de elektronen sneller overspringen naar andere moleculen.
Chlorofyl van systeem II in geëxciteerde toestand gaat 2 elektronen afgeven en deze worden
opgevangen door elektronencarriers.
 chlorofyl terug in normale toestand = elektronen terug opvangen
 Onttrekken aan water mbv mangaanbevattend enzymecomplex

De 2 elektronen afkomstig van fotosysteem 2 die aan 1 elektronen carrier worden doorgegeven
worden weer aan een nieuwe elektronenleverancier doorgegeven, dit transport van elektronen is de
elektronentransportketen. Per afgaven van 2 elektronen door chlorofyl zullen deze elektronencarriers
met behulp van de protonenstroom uit de thylakoide en het splitsent enzym ATP-synthase ook een
molecule ADP omzetten tot ATP, dit is de centrale energieleverancier van cellen in bijna alle levende
wezens, ATP kan reacties die energie nodig hebben aandrijven.

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Vervolgens komen de 2 elektronen van de elektronenketen terecht bij het chlorofyl van fotosysteem 1
dat mbv fotonen in de geëxciteerde toestand komt, die worden dan overgedragen aan een
elektronencarrier en komen in de korte elektronentransportketen. Uiteindelijk komen de elektronen
terecht bij NADP+ wat zich met H+ omvormt tot NADPH , deze molecule leveren ook energie voor het
verder verlopen van de fotosynthese

Samenvattend voor de lichtreactie zeggen we dat met behulp van licht water word geoxideerd tot
2H+ en O2 dat leid tot de vorming van ATP eb NADPH

Als planten een tekort aan koper, ijzer, mangaan heeft komt de fotosynthese in gedrang doordat veel
eiwitcomplexen en elektronencarriers aan deze stoffen gebonden worden

 Het blad word er geel door

3.5 De donkerreactie
3.5.1 Calvin Cyclus
= KOOLSTOFDIOXIDEFIXATIE
= SYNTHESE VAN KOOLHYDRATEN
= CALVIN - CYCLUS

 Begint met een binding van CO2 met RuBP (= ribulosebifosfaat)


 Instabiele 6 C – verbinding gevormd
 Valt uiteen in 2 identieke 3 C – verbindingen
 3 x PGA (= fosfoglycerinezuur)
 RuBP is energierijk  nog geen extra energie nodig
 Alle reacties worden enzymatisch gestuurd
 Belangrijkste enzym: hetgene dat koolzuurfixatie in RuBP katalyseert

RuBP – carboxylase of rubisco

 Kan tot 50% van de totale hoeveelheid eiwitten in actief fotosynthetiserende bladeren
uitmaken
 Meest voorkomende eiwit ter wereld
 Kan CO2 binden aan RuBP
 Kan O2 binden aan RuBP
o Rubisco kan zowel CO2 als O2 binden, maar de voorkeur gaat naar CO2.
 Als de concentratie O2 veel hoger is dan die van CO2 kan een gedeelte van
rubisco O2 binden met RuBP
 Hoe hoger de temperatuur hoe meer RuBP met O 2 bindt.
o Het nadeel hiervan is dat de normale reactie nu in
omgekeerde volgorde gebeurt:
Er word nu CO2 vrijgesteld, het resultaat van de fotosynthetische donkerreactie gaat voor
een deel verloren
Dit proces noemen ze fotorespiratie en zorgt voor een daling van het
fotosyntheserendement

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.5.2 C3, C4 en CAM planten


Fotosynthese van C3 planten (foto)

 resulteert in PGA (fosfoglycerinezuur)


 verbinding met 3 koolstofatomen

C4 planten

 vormen geen PGA maar appelzuur


o een 4C - verbinding
 CO2 wordt eerst gebonden aan PEP (fosfo-enolpyrodruivenzuur) door een enzyme PEP -
carboxylase
 geen affiniteit voor O2 zodat de fotorespiratie hier niet voorkomt
o dit verhoogt het fotosyntheserendement
 vinden we vooral terug in tropische grassen
o suikerriet
o maïs
 vooral in de tropen hebben de ze
voordeel omdat de snelheid van
fotorespiratie gevoeliger is voor
temperatuur dan voor fotosynthese
 nadien wordt appelzuur in andere
cellen vrijgesteld van CO2 en
opgenomen in de 3C cyclus
 Appelzuur wordt als transportmiddel
gebruikt om CO2 naar een
zuurstofarme zone te vervoeren

Fotosyntheserendement
 stijgt sterker bij C3 planten door hoge CO2 concentraties dan bij C4
 bij 900 ppm functioneren C3 planten beter dan C4
 Als de huidige stijging van de concentratie van cO2 in de atmosfeer blijft stijfden, kan
dit de plantengroei en de diversificatie van soorten sterk beïnvloeden

CAM - planten

 Crassulacean Acid Metabolism


 succulente planten
o cactussen en vetplanten
o maar ook ananas
 kunnen goed in droge streken overleven
 de huidmondjes zijn alleen 's nachts open
 dus wordt er alleen dan CO2 opgenomen en vastgelegd in organische zuren

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

 als er licht op het blad valt, sluiten de huidmondjes


 Omdat het vrijkomen van CO2 voor een hoge inwendige concentratie van dat gas bezorgt, dat
niet kan ontsnappen via de dichte huidmondjes
o is er in het blad een hoge verhouding CO2 / O2
o en wordt de fotorespiratie hierdoor gereduceerd
 sluiten van de huidmondjes geeft de CAM - planten bescherming tegen uitdroging

3.5.3 Synthese van suikers


De Calvin cyclus eindigt wanneer PGA m.b.v. ATP en NADPH, afkomstig van de lichtreactie wordt
omgezet tot fosfoglyceraldehyde (3C):
Een triose (suiker met 3 C's)

Triosen

 niet zo stabiel
 worden omgezet tot stabiele suikers met 6 C's
o Hexosen

Hexosen

 Komen in bepaalde organen voor


o Vruchten
 Bekendste = GLUCOSE = druivensuiker
 Kunnen omgezet worden tot een suiker met 12 C's
o Deze bestaat uit 2 kleinere suikermoleculen (disacharide)

Disacharide

 Bekendste = Sucrose
o Bestaat uit 2 hexosen
o Glucose en fructose

Sucrose

 Voornaamste suiker die in planten getransporteerd wordt


 Kan ook via floeëm naar de plantendelen

Polysacchariden

 Suikers die een lange keten vormen


o zetmeel
o inuline

Zetmeelkorrels

 Bestaan uit concentrisch afgezette lagen van polysacchariden


 De structuur is karakteristiek voor de soort waaruit hij afkomstig is

Zetmeel

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

 immobiel
 kan onder inwerking van sommige plantaardige en dierlijke enzymen afgebroken worden
 voedsel en energie kunnen onder de vorm van zetmeel opgeslagen worden tot er terug
behoefte aan is
 Bij sommige vruchten kunnen we het rijpheidstadium bepalen door de verhouding zetmeel /
sucrose

Inuline

 komt voor bij witloofwortelsen chicorei als energiereservebron


 is een polysaccharide opgebouwd uit fructosemoleculen
 verhouding fructose / sucrose kan aangeduid worden
 wordt in de vacuole opgestapeld

Cellulose

 Geen reservestof
 Vormt een taai en duurzaam structuurelement van plantaardige celwanden
 niet afbreekbaar
 niet beschikbaar als reservevoedsel
 Sommige schimmels en bacteriën kunnen deze wel omzetten tot eenvoudige suikers en
vervolgens oxideren
o deze helpen herkauwers en termieten om cellulose te verteren

Het grote voordeel van de opslag van polysacchariden als reservebron is dat deze onoplosbare
moleculen niet deelnemen aan het metabolisme van de cel en ze de waterhuishouding niet
beïnvloeden

3.6 Regulering fotosynthese


Belangrijkste factoren die de fotosynthese beïnvloeden

1. Licht
2. Concentratie van CO2
3. Temperatuur
4. Water
5. Voedingsstoffen
6. Huidmondjes
7. Ouderdom van de bladeren

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.6.1 Licht
 Bij een lage lichtintensiteit is er een lage fotosynthesegehalte
 Dit loopt niet in een rechtlijnig verband
 Er treedt een geleidelijke verzadiging op
 Er is een onderscheid tussen het
fotosyntheseniveau van 1 blad en dat van een
hele plant
 Er moet al een hoge lichtintensiteit zijn
vooraleer het licht de onderste bladeren
bereikt
 teveel licht kan schadelijk zijn
o Er kunnen teveel schadelijke,
reactieve stoffen ontstaan die door
verzadiging niet op tijd verwerkt
worden
o Soms ontstaat er verbranding van het
blad
 Planten die onder een hoge lichtintensiteit zijn gekweekt, zullen meer
o Fotosynthetiserende cellagen
o Chloroplasten per cel
o Chlorofyl per chloroplast
 Deze bladeren zullen dikker zijn
o Als dit gepaard gaat met een lagere RLV
worden deze bladeren nog dikker

Wil een plant het licht optimaal benutten zal hij per m²
een zekere bladoppervlakte moeten bezitten (LAI)

10% van het licht dat wordt opgevangen, wordt door de


plant doorgelaten

LAI te laag

 Gedeelte van het licht zal op de grond terechtkomen en gaat verloren voor de plant

LAI te hoog

 De onderste bladeren gaan meer koolhydraten verademen dan ze opbouwen


 m.a.w. er is geen nettofotosynthese meer

Optimale LAI

 hangt van de plantensoort af

Planten met een opgerichte bladstand (grassen, granen) hebben een hogere optimale LAI dan
planten met een horizontale bladstand (klaver). Ook de lichtintensiteit beïnvloedt de optimale LAI.
Hoe minder licht, hoe lager de optimale LAI

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Onze cultuurgewassen hebben vaak een te lage LAI vandaar de hogere opbrengst van wintergranen
i.v.m. zomergranen. Terwijl in het najaar er vaak een te hoge LAI is. Bij voldoende lichtintensiteit is de
optimale LAI 5

Chloroplasten in de cel kunnen beïnvloedt worden door licht

 Dunne rand naar het licht gericht


o Weinig licht opvangen
 Grote zijde naar het licht gericht
o Veel licht opvangen
 Chloroplasten hebben de neiging om hun dunne
rand naar het licht van hoge intensiteit te keren en hun grootste
oppervlak naar het licht van lage intensiteit

Chloroplasten in de cel

 Bij weinig licht


o mooi verspreid
 Bij fel licht
o verzamelen zich tegen de binnenwand van de cel (zoeken beschutting)

Ook bladeren en stengels kunnen zicht bewegen om zich beter naar de zon te richten omdat de
hoek met de zonnestralen sterk de reflectie van het licht beïnvloedt. Meer reflectie = minder
absorptie

Foute stelling:
Wanneer de lichtintensiteit met 1% stijgt, stijgt ook de productie met 1%
--> Het was géén rechtlijnig verband

3.6.2 De concentratie van CO2


Wanneer het verzadigingspunt voor licht bereikt is

 De opbrengst van fotosynthese kan verder vergroot worden door meer CO2 te geven
 Ook dit zal een verzadigingspunt bereiken
 inwendige factoren gaan zorgen dat er geen stijging meer is
o chlorofylgehalte
o aantal chloroplasten
o vermogen om suikers om te zetten of te transporteren
 De accumulatie van suikers werkt remmend op de snelheid waarmee een nieuw suiker kan
gevormd worden

Een CO2 - concentratie lager dan het normale niveau (+- 350 ppm) zal een duidelijk lagere
fotosyntheseopbrengst geven

lees p. 26 onderaan

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.6.3 Temperatuur
 beïnvloed de snelheid van de reacties
 geen fotosynthese bij het vriespunt
 Temperatuur (20 - 35°C)
o fotosynthese op maximumniveau
 Temperatuur (+ 35°C)
o fotosynthese blijft op max. niveau
 Temperatuur nog hoger ( 45°C)
o plant zal sterven
o sommige eiwitten werken niet meer of denatureren

Nog sterker dan de gewone fotosynthese beïnvloedt de temperatuur de nettofotosynthese


Dit is de fotosynthese - de ademhaling

 een stijgende temp zal, boven een bepaald punt, de ademhaling sterker beïnvloeden dan de
fotosynthese zodat de nettofotosynthese daalt

Negatieve nettofotosynthese
Wanneer er boven een bepaald niveau meer verademd kan worden dan opgebouwd

Dus bij een te lage en et hoge temperatuur is er netto afbraak, er tussen is er netto opbouw met
een duidelijk optimum wat verschilt van plantensoort tot plantensoort

Compensatiepunt
Punt waar er geen netto - fotosynthese is en ook geen netto - afbraak. Bij dit punt wordt het niveau
van fotosynthese juist gecompenseerd door de fotorespiratie en de ademhaling. Boven dit punt
groeit de plant en eronder neemt de plant in drooggewicht af
Dit punt wordt beïnvloedt door

 temperatuur
 ademhaling
 lichtintensiteit
 CO2 - gehalte

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.6.4 Water en voedingsstoffen


Plant te weinig water

 stresstoestand
 een tekort aan Mg
o brengt de vorming van chlorofyl in gevaar
 tekort aan N
o brengt vorming van eiwitten in gevaar
o enkele sporenelementen zijn gebonden aan deze eiwitten
o --> vertraging gehele fotosyntheseproces

3.6.5 Huidmondjes
 = stomata
 in grote aantallen in de epidermis van het blad
 vooral aan de onderkant
 bij monocotylen ook veel aan de bovenkant
 elk mondje is omgeven door een paar sluitcellen waarvan de turgor kan variëren
o afhankelijk van zon en schaduw
o vocht en droogte
 als de turgor toeneemt, zwellen de huidmondjes op waardoor ze opengaan en er een vrije
diffusie van gassen is
 bij gesloten huidmondjes kan alleen CO2 worden opgenomen dat door het blad zelf wordt
aangemaakt tijdens de fotosynthese

Om huidmondjes open te houden

 vochtig milieu
 voldoende RLV
 niet te hoge temperatuur

Huidmondjes

 dicotyle: onderzijde
 monocotyle: boven en
onderzijde
 gesloten huidmondjes =
minimale fotosynthese (UITZ
CAM)
 gesloten bij
o lichtgebrek
o watergebrek
o hoge CO2

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

3.7 Rendement van de fotosynthese


 belangrijk dat de plant zijn oppervlakte zo groot mogelijk maakt
 toch zijn er grote beperkingen
o grote bladeren worden snel door extreme weersomstandigheden beschadigd
o veel bladeren = veel stengels die deze dragen
o planten moeten ook aan voorplanting doen
 De relatieve groeisnelheid is bij kleine planten veel groter dan bij oudere planten
o omdat grote planten meer energie steken in steunweefsel
o deze energie kan dus niet in de bladeren gestoken worden
o daarmee heeft grasland ook een hogere droge stofproductie per seizoen en per
eenheid oppervlakte dan een bos
o de vruchtproductie van een paprikaplant is veel kleiner dan die van een tomatenplant
omdat een paprikaplant meer energie steekt in zijn stengels (lignine opbouwen)
 Absolute maximum rendement van de fotosynthese is 5%
o M.a.w. kan een plant van alle lichtenergie die hij ontvangt 5% omzetten in
fotosyntheseproducten (chemische energie)
o dit rendement valt niet te verhogen
o dit max. rendement wordt zelden gehaald
o hiervoor moeten alle factoren optimaal zijn
 meest benaderd door Suikerriet
 dit haalt 1%
 de meeste tussen 0.1 % - 0.4%
o in serres is het makkelijker om de optimale
waarden te halen

Over heel de aarde wordt jaarlijks 0.1% van de straling die


het aardoppervlak bereikt omgezet in
fotosyntheseproducten. Het is de plantengroei die het
huidige zuurstofpercentage in de atmosfeer heeft
veroorzaakt

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

4 Planten en water
4.1 Inleiding
Totale versgewicht van de planten

 Watergehalte: meer dan i0%


 Bladeren: tot 90% water
 Hout: tot 40% water
 Zaden: 10 tot 20%

Een maïsplant kan in de zomer tot 5 l water per dag opnemen

In een serre ka neen komkommer – of tomatenplant tot 6 l/m²/dag opnemen

Maximum 2% van het opgenomen water neemt deel aan het metabolisme van de plant, de rest
verdwijnt via transpiratie

Per 10 cm bodemlaag=

 +/- 10 mm water Plant neemt 100% water op


o +/- 100 000 l
 90% verdampt
 10% blijft in de plant
o 1% vastgelegd in suikers
o 9% vochtgehalte in plantencellen

Turgordruk
Cellen proberen steeds meer water op te nemen waardoor er druk op de celwanden ontstaat. Deze
celwanden vormen tegendruk = turgordruk

4.2 Waterpotentiaal
Water zal spontaan stromen van een plaats met hogere naar lagere energie

Om de energetische inhoud van water op een plaats aan te duiden werkt men met het
‘waterpotentiaal’ (in Pa of Joule/mol)

- Belangrijke factoren waterpotentiaal beïnvloeden

o Temperatuur

o Opgeloste stoffen

o Druk

o Lucht

o Waterpotentialen op verschillende plaatsen

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

4.2.1 Opgeloste stoffen


Hoe meer opgeloste stoffen, hoe lager het waterpotentiaal

 Deze veroorzaken een osmotische druk en verlagen het waterpotentiaal

Osmotische druk is negatief! Het gaat van een lage naar een hoge concentratie

4.2.2 Druk

Turgordruk of spanningsdruk bij niet verwelkte planten beïnvloedt de waterpotentiaal positief

Cel op maximale spanning  waterpotentiaal = 0

De negatieve osmotische potentiaal zorgt dat de cel water opneemt, waardoor de positieve
turgordruk toeneemt

 Wanneer beide even groot zijn, stopt de cel met wateropname


 Indien nu rond de cel de osmotische druk verhoogd wordt, wordt de totale potentiaal terug
negatief en zal de cel water verliezen
o De plant zal verwelkingverschijnselen vertonen

4.2.3

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

Turgordruk Cellen proberen steeds meer water op te


nemen waardoor er druk op de celwanden
ontstaat. Deze celwanden vormen tegendruk =
turgordruk

Geeft stevigheid aan de plant waardoor ze


rechtop gaan staan

Waterpotentiaal Om de energetische inhoud van water op een


plaats aan te duiden werkt men met het
‘waterpotentiaal’ (in Pa of Joule/mol)

Plantenfysiologie De studie van allerlei levensverrichtingen


en levensprocessen in planten

Stratosferische ozon Beschermt het leven op aarde door absorptie


van een groot deel van de schadelijke
ultraviolette straling die afkomstig is van de
zon

ATP Adenosinetrifosfaat : Centrale


energieleverancier

Stomata Huidmondje

Verdubbelingstijd Hoe lang het duurt vooraleer het gewicht van


een plant verdubbeld is

Fotosynthese Een fysico – chemisch proces waarbij de


stralingsenergie van zichtbaar licht wordt
omgezet in de synthese van organische
moleculen (chemische energie)
Dit proces kan enkel uitgevoerd worden door
planten, algen en fotosynthetiserende bacteriën

Chemische energie Dit zijn suikers die in de fotosynthese gevormd


worden

Stroma De binnenruimte tegen het buitenste membraan

Thylakoïden De groene membraanschijfjes waaruit


membranen bestaan

Lumen Waterige vloeistof die in de schijfjes


(thylakoïden)zit

Grana (granum) Opeenstapeling van verschillende thylakoïden

Zichtbaar licht Elektromagnetische straling met een golflengte

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

van 400 – 700 nm

PAR = Photosyntetically active radiation


= Fotosynthetisch actieve straling
Het licht dat de plant opvangt voor de
fotosynthese

Ultraviolet licht Elektromagnetische straling die kleiner is dan


400 nm en schadelijk is voor planten en mensen.
Het meeste UV licht wordt door de atmosfeer
geabsorbeerd

Infrarood licht Voorbij het rood licht (700 nm) bevind zich het
infrarode gebied. Dit is belangrijk bij de
fotomorfogenese

Fotonen Energiedeeltjes

Pigment Een stof dat licht absorbeert

Antennemoleculen Deze kunnen lichtenergie opvangen en geven dit


trapsgewijs door totdat dit bij een
reactiecentrum terechtkomt

Geëxciteerde toestand = een molecule gaat zijn elektronen op een


hoger energieniveau brengen

Elektronencarriers Vangen de afgestoten elektronen van chlorofyl in


geëxciteerde toestand op

Elektronentransportketen Wanneer elektronen van de ene op de andere


elektronencarrier wordt doorgegeven

RuBP – carboxylase of rubisco Het enzyme dat koolzuurfixatie in RuBP


katalyseert

C3 planten Verbinding met 3 koolstofatomen

PGA Fosfoglycerinezuur

C4 planten Verbinding met 4 koolstofatomen

PEP Fosfo-enolpyrodruivenzuur

CAM - planten Crassulacean Acid Metabolism


 kunnen goed in droge streken overleven
 de huidmondjes zijn alleen 's nachts
open
 dus wordt er alleen dan CO2
opgenomen en vastgelegd in organische

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)


lOMoARcPSD|3210840

zuren

Succulente planten Cactussen, vetplanten en ananas

Triose Suiker met 3 C's

Inuline Een polysaccharide opgebouwd uit


fructosemoleculen
Glucose gebonden met fructose

LAI Bladindex

Nettofotosynthese Dit is de fotosynthese - de ademhaling

Negatieve nettofotosynthese Wanneer er boven een bepaald niveau meer


verademd kan worden dan opgebouwd

Compensatiepunt Punt waar er geen netto - fotosynthese is en ook


geen netto - afbraak.
Bij dit punt wordt het niveau van fotosynthese
juist gecompenseerd door de fotorespiratie en
de ademhaling.
Boven dit punt groeit de plant en eronder neemt
de plant in drooggewicht af
Dit punt wordt beïnvloedt door
 temperatuur
 ademhaling
 lichtintensiteit
 CO2 - gehalte

Stomata Huidmondjes

Relatieve groeisnelheid De toename in gewicht in verhouding tot het


reeds bestaande gewicht

Gedownload door Martine DE SMET (angel1967@telenet.be)

You might also like