You are on page 1of 5

Scheikunde samenvatting hoofdstuk 10 en 11

Paragraaf 10.1 – Voeding


Spijsvertering: het losmaken, opnemen en omzetten van voedingsstoffen in energie en
bouwstenen voor het lichaam.
Je lichaam heeft veel energie nodig, daarvoor heb je voeding nodig. De energie wordt
voornamelijk geleverd door koolhydraten en vetten.
Koolhydraten zijn koolstofverbindingen die meestal waterstof- en zuurstofatomen bevatten.
(verhouding 2:1, C6H12O6 bijvoorbeeld).
‘Snelle’ koolhydraten: wordt direct in het bloed opgenomen.
‘Langzame’ koolhydraten: zetmeel moet eerst worden omgezet in glucose.
Als je meer koolhydraten eet dan verbrandt worden ze opgeslagen als vetten.
Eiwitten worden afgebroken naar aminozuren en worden vooral gebruikt als bouwstoffen. Het
is belangrijk om via essentiële aminozuren via het voedsel binnen te krijgen.
Vetten leveren veel energie bij verbranding > vetten lossen slecht op in bloed, waardoor je dit
niet veel kan hebben. Ze kunnen makkelijk worden opgeslagen en worden gebruikt als
energiereserve.
Vitamines zijn nodig bij stofwisselingen en aanmaak zoals hemoglobine. Mineralen zijn
belangrijk bij regulatie van enzymen en hormonen.

Paragraaf 10.2 – Vetten


Alle plantaardige en dierlijke vetten en oliën bestaan grotendeels uit glycerol (tri-ester). De
drie hydroxygroepen zijn vaak veresterd.
Verzadigde vetten: vetten waarvan de vetzuurketens geen C=C-bindingen bevatten. (dierlijke
producten en vast op kamertemperatuur)
Onverzadigde vetten: vetten waarvan de vetzuurketens wel C=C-bindingen hebben.
(plantaardig en vloeibaar)
TABEL 67G2

Hydrolysereactie > ontstaan 3 vetzuren en een glycerolmolecuul

Als er een overschot aan energie is, vindt vetsynthese plaats  bovenste reactie terug.
Paragraaf 10.3 – Koolhydraten
Koolhydraten ontstaan in groene planten tijdens fotosynthese.
Glucosemoleculen vormen de basis van alle koolstofverbindingen  fotosynthese wordt ook
wel koolstofassimilatie genoemd.
Monosachariden: enkele ring, 4/5 koolstof en 1 zuurstofatoom, goed oplosbaar in water door
de -OH groepen aan de ring (glucose).
Disachariden: 2 monosachariden door een condensatiereactie tussen 2 hydroxylgroepen 
H2O wordt afgesplitst en een O atoom verbindt de monosachariden.
Polysachariden: meerdere monosachariden aan elkaar, niet oplosbaar in water, goed voor
energieopslag
Enzymen in speeksel, maag en darmen wordt gebruikt als katalysator  aan beide
monosachariden ontstaan weer een hydroxylgroep.

Paragraaf 10.4 – Eiwitten


Eiwitten zijn polymeren en behoren tot de polyamiden  bestaan uit monomeren
(aminozuren). BINAS 67H1
Primaire structuur van eiwitten: verschillen volgorde aminozuren.
Meer hydrofiele zijketens? Eiwit beter oplosbaar in water

Algemene structuur van aminozuren

De vorming van eiwitten is een polycondensatiereactie  carboxylgroep reageert met de


aminogroep  aminebinding met H2O
Bij hydrolyse wordt het eiwit weer afgebroken tot aminozuren met H2O ertussen.
EIWITTEN KAN HET LICHAAM ZELF NIET AANMAKEN
Een eiwit wordt vaak gebruikt als enzym (biokatalysator: versnellen reacties zonder dat ze
zelf worden verbruikt).
Beginstoffen kunnen in het actieve centrum hechten en worden dan afgebroken. Het
temperatuuroptimum is 37 graden, terwijl het pH-optimum heel laag is in de maag, maar in
de dunne darm juist heel hoog.
Wanneer eiwitten denatureren (door een te hoge temperatuur of pH) kunnen ze geen
processen meer katalyseren en worden ze dus onbruikbaar.
Paragraaf 11.1 – Productieprocessen
In het laboratorium wordt er steeds meer gekeken naar betere katalysatoren, om het zo
‘groen’ mogelijk te houden. Een geschikte katalysator verlaagt namelijk de
activeringsenergie, waardoor er meer producten worden gemaakt per uur.
In de proeffabriek worden allerlei variabelen getest, zoals het gebruik van katalysatoren en
het effect van temperatuur- en drukveranderingen.
Als er vanuit de proeffabriek groen licht is kunnen chemisch technologen met economen aan
de slag om te kijken of de fabriek economisch gezien kan worden gebouwd.
Bij een reactie ontstaat er vaak een bijproduct (zoals H2O). Dit moet uit het reactiemengsel
worden gezuiverd. Een bijproduct kan ook een gevolg zijn van een nevenreactie (een
ongewenste reactie).

scheidingsmethode bruikbaar voor principe berust op

verontreinigingen in

adsorptie vloeistoffen verschil in aanhechtingsvermogen

bezinken, centrifugeren suspensie verschil in dichtheid

destillatie vloeistofmengsels verschil in kookpunt

dunne-laag- en verschil in aanhechtingsvermogen en

papierchromatografie analyse van mengsels oplosbaarheid

mengsels van vaste

extractie stoffen verschil in oplosbaarheid

filtratie suspensie verschil in deeltjesgrootte

wassen gasmengsels verschil in oplosbaarheid

Fijnchemie: kleinere hoeveelheden van geproduceerd (met hoge eisen qua zuiverheid etc.)
Bulkchemie: grotere hoeveelheid stoffen (hele lage eisen)
Bij een batchproces wordt de reactor met de benodigde grondstoffen gevuld en het
reactievat gesloten. > kan voor meerdere processen gebruikt worden, maar moet zeer goed
worden schoongemaakt.
In een continuproces vindt 24/7 constante aan- en afvoer van stoffen plaats. > duur bij
ontwikkeling, maar goedkoop in menskracht.
Het rendement is de verhouding tussen praktische en theoretische opbrengst van het
gewenste product.
De meeste reacties lopen niet volledig, dit wordt een onvolledige omzetting genoemd

Paragraaf 11.2 – Blokschema’s


Een blokschema zorgt voor een eenvoudige weergave van het productieproces.

Recirculatie: hergebruik van stoffen.


Bij productieprocessen zijn 3 belangrijke factoren die een grote rol spelen: temperatuur, druk
en de aanwezigheid van een katalysator.
Temperatuur stijgt: reactie verloopt sneller.
Druk stijgt (werkt alleen bij gassen): concentraties stijgen, dus alle reacties verlopen sneller.
Niet-reagerende beginstoffen worden door recirculatie weer opnieuw door de reactor geleidt.
Elke processtap in een blokschema heeft een energiebalans (alles wat erin gaat, komt er ook
weer uit)
Wamtewisselaar: installatie waarmee warmte tussen processen kan worden uitgewisseld.
Massabalans: de totale massa van de ingaande stoffen is gelijk aan de totale massa van de
uitgaande stoffen.

Paragraaf 11.3 – Groene chemie


Atoomeconomie geeft aan welk massapercentage van de atomen uit de beginstoffen in het
massa gewenst product
gewenste product uitkomen. Atoomeconomie = ⋅100 %
m assa beginstoffen
Door toenemende milieueisen moeten industriele processen een hoog rendement krijgen én
een zo hoog mogelijke atoomeconomie.
Een E-factor heeft een grove indicatie van hoe ‘groen’ een proces is  lage waarde = weinig
afval
mas sa beginstoffen−massa werkelijke opbrengst product
E-factor =
m assa werkelijke opbrengst product
Groene chemie houdt in dat er in de chemische industrie wordt gekeken hoe nadelige
invloeden op lange en korte termijn kunnen worden geminimaliseerd. Om dit zo goed
mogelijk in beeld te krijgen zijn er 12 uitgangspunten voor de groene chemie.

Paragraaf 11.4 – Recycling


Duurzame ontwikkelingen worden beschreven als een ontwikkeling die:
- Economisch haalbaar is
- Goed is voor het milieu en voor de mens
- Rekening houdt met de belangen en mogelijkheden voor de toekomstige generaties
De chemische industrie moet veel investeren omdat de processen eerst zo goedkoop
mogelijk zijn gemaakt zonder te letten op de duurzaamheid. Het is namelijk van belang dat er
zo min mogelijk afval wordt geproduceerd.
Hergebruik: de originele producten krijgen een nieuwe bestemming.
Recycling: het afvalproduct wordt tot grondstof verwerkt, zodat een vergelijkbaar product kan
worden gemaakt.
Downcycling: bij het maken van een nieuw product treedt er kwaliteitsverlies op.
Glas is zeer geschikt voor recycling  het grootste probleem is vervuiling.
Papier wordt voor 85% hergebruikt, dit gebeurd door middel van water  het wordt opgelost
is water en de resten worden eruit verwijderd.
Metalen kunnen goed worden hergebruikt, omdat deze in principe eindeloos kunnen worden
gerecycled. (wereldvoorraad is heel klein, waardoor dit noodzakelijk is)
Plastic is heel goedkoop, waardoor dit makkelijk is om als verpakking te gebruiken. Dit wordt
vervolgens in de natuur gegooid en is nog lastig te recyclen vanwege de hoeveelheid
soorten plastic.
Elementenkringloop: geeft aan hoe atoomsoorten zich door een systeem verplaatsen. (zoals
de koolstofkringloop)
Stofkringloop: geeft aan hoe een stof zich door het systeem verplaatst. (zoals de
waterkringloop)
Cradle-to-cradle (C2C): er wordt met het ontwerpen van producten van te voren rekening
gehouden met het hergebruik.

You might also like